Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Praktisch bijzondere overeenkomstenrecht - Philips

Samenvatting bij Praktisch bijzondere overeenkomstenrecht van Philips, geschreven in 2014 gedoneerd aan WorldSupporter

Hoofdstuk 1 Overeenkomsten en verbintenissen

Hoofdstuk 1 Overeenkomsten en verbintenissen

Het overeenkomstenrecht is het rechtsgebied dat zich bezighoudt met overeenkomsten, ook wel contracten genoemd. Het overeenkomstenrecht is onderdeel van het verbintenissenrecht; dit is het rechtsgebied dat zich bezig houdt met de rechtsrelatie tussen personen. Naast het verbintenissenrecht staat het goederenrecht, dit is de rechtsrelatie tussen persoon en goed. Het verbintenissenrecht en het goederenrecht vormen samen het vermogensrecht.

Het overeenkomstenrecht kan onderverdeeld worden in het algemene overeenkomstenrecht en het bijzondere overeenkomstenrecht. Het algemene overeenkomstenrecht bevat rechtsregels die gelden voor elke overeenkomst. Het bijzondere overeenkomstenrecht is opgebouwd uit rechtsregels voor bijzondere overeenkomsten; dit zijn overeenkomsten waarvoor de wetgever het noodzakelijk heeft geacht om specifieke regels in de wet op te nemen.

 

1.2 Personen, verbintenissen en rechtshandelingen.

Personen zijn hoofdrolspelers in het verbintenissenrecht. We kennen natuurlijke personen, de mensen van vlees en bloed en rechtspersonen. Een rechtspersoon is een organisatie die volgens de wet gelijk is aan een natuurlijk persoon die eveneens drager is van rechten en plichten.

 

Een verbintenis is een rechtsrelatie tussen twee personen, waarbij de ene partij verplicht is om een prestatie te leveren, terwijl de andere partij hier recht op heeft. Een prestatie wil zeggen: iets doen voor de andere partij of iets geven aan de andere partij. Degene die de prestatie moet leveren wordt schuldenaar genoemd; degene die recht heeft op de prestatie wordt schuldeiser genoemd.

De schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Art. 6:2 lid 1 BW.

 

Een rechtshandeling is een handeling die gericht is op een rechtsgevolg; een gevolg volgens het geldende recht. Voor dit soort handelingen is een zogeheten wilsuiting van de handelende persoon noodzakelijk. Bij een rechtshandeling speelt de bedoeling, ook wel het oogmerk van de handelende persoon een doorslaggevende rol.

 

1.3 Overeenkomsten

Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan. Met een meerzijdige rechtshandeling (wederkerige) worden rechtshandelingen bedoeld waarbij de wilsuiting van beide partijen vereist zijn. Een eenzijdige overeenkomst schept slechts voor een partij verplichtingen.

Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding van dat aanbod. Art 6:217 BW

Wanneer iemand op een aanbod ingaat met een afwijkende aanvaarding, dan komt er geen overeenkomst tot stand. Dit geldt dan slechts als een nieuw aanbod, die de andere partij weer moet aanvaarden. Art 6:227 BW bepaalt dat verbintenissen die partijen op zich nemen door het doen van een aanbod en de aanvaarding ervan, voldoende bepaalbaar moet zijn. Dat wil zeggen dat er duidelijkheid moet bestaan ten aanzien van de verplichtingen die partijen door het sluiten van de overeenkomst over en weer op zich nemen.

Elk natuurlijk persoon is in beginsel dus handelingsbekwaam en mag zelfstandig rechtshandelingen verrichten. Echter, in de wet kan zijn opgenomen dat iemand niet handelingsbekwaam is.

  • Minderjarigen art 1:234 BW

  • Onder curatele gestelde art. 1:378 BW

 

1.4 Nietigheid, vernietigbaarheid en ontbinding

Art.3:39 BW bepaalt dat een rechtshandeling nietig is wanneer deze niet in de voorgeschreven vorm is verricht. Sluiten partijen een overeenkomst zonder de wettelijke voorschriften te volgen, dan komt de overeenkomst feitelijk niet tot stand. We noemen dit ook wel een nietige overeenkomst.

In art.3:40 BW zijn 3 oorzaken van nietigheid opgenomen:

  • In strijd met de openbare orde = Strookt niet met de heersende opvatting van de in het openbaar geldende normen.

  • In strijd met de goede zeden = Strijdig met de heersende opvatting wat goed is.

  • In strijd met het recht = Koop drugs

Een nietige rechtshandeling is van rechtswege nietig. Dit wil zeggen dat op nietigheid geen beroep hoeft te worden gedaan en dat een rechtshandeling nietig is op grond van het recht. ( hoeft niet door de rechter te zijn verklaard)

 

We zagen eerder dat een gevolg van het net navolgen van rechtsregels kan zijn dat een overeenkomst ongedaan kan worden gemaakt. Vernietigbaarheid wil zeggen dat er wel een overeenkomst tot stand is gekomen, maar dat deze kan worden vernietigd.

De gronden waarop een overeenkomst kan worden vernietigd worden wilsgebreken genoemd.

  • Bedreiging art. 3:44 BW

  • Bedrog

  • Misbruik van omstandigheden

  • Dwaling art. 6:288 BW

Een overeenkomst kan op twee manieren worden vernietigd

  1. door middel van een buitengerechtelijke verklaring

  2. door middel van een rechterlijke uitspraak

Een buitengerechtelijke uitspraak is een verklaring die buiten rechte tot stand is gekomen. Dat wil zeggen dat er geen rechter aan te pas is gekomen. Wanneer een overeenkomst wordt vernietigd, dan wordt de juridische situatie teruggedraaid naar het moment voordat de overeenkomst werd gesloten (met terugwerkende kracht)

 

Wanneer een wederkerige overeenkomst niet of niet volledig wordt nagekomen, dan kan deze worden ontbonden. Schiet een partij tekort in de nakoming van zijn verplichting voortvloeiende uit de overeenkomst, dan mag de wederpartij de overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden. De ontbinding heeft geen terugwerkende kracht. Wel krijgt de partij indien al een prestatie is geleverd deze terug, er ontstaat dan een verbintenis tot ongedaan making ten aanzien van de door de wederpartij ontvangen prestatie.

 

1.5 Bijzondere overeenkomstenrecht

Die specifieke regels zijn bedoeld om zwakkere partijen te beschermen tegen eventuele onvoorziene en ongunstige gevolgen van een overeenkomst. Ook zijn ze er om contractuele gaten te vullen die niet bij iedere overeenkomst worden gesloten.

Beschermen zwakkere partij:

  1. Dwingend recht (waar heb je minimaal recht op, regels waar partijen niet van mogen afwijken)

  2. Vormvoorschriften (moet altijd op papier staan)

  3. Bewijsvoordelen (wie eist bewijst) = Stelt de sterkere partij op achterstand, de zwakkere partij krijgt hulp van de wetgever bij het leveren van bewijs.

Wordt vermoed -> dan heb je voordeel, tegenpartij moet bewijzen

Wordt geacht -> staat vast

Sancties indien in strijd met:

  1. Dwingend recht

  • Nietig

  • Vernietigbaarheid (art. 3:40)

  1. Vormvoorschriften

  • Nietig

 

Hoofdstuk 2 De (consumenten)koopovereenkomst

 

De bijzondere regels ten aanzien van koop zijn in beginsel van aanvullend recht en bedoeld voor situaties waarin partijen in hun overeenkomst niet hebben voorzien. Een aantal rechtsregels wordt echter van dwingend recht verklaard; partijen kunnen van deze regels niet afwijken.

Koop art.7:1 BW

Dit artikel heeft 2 voorwaarde:

  • De ene partij is verplicht een zaak te geven

  • De andere partij is verplicht hiervoor een geldbedrag te betalen.

Uitsluiten wanneer aan beide voorwaarde is voldaan, is er sprake van een koopovereenkomst.

 

Op grond van artikel 3:84 BW moet aan de volgende 3 vereiste voldoen om het recht van eigendom over te dragen.

  1. levering

  2. geldige titel

  3. beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder, de verkoper moet beschikkingsbevoegd zijn, dit betekent het recht om een zaak te vervreemden om te bezwaren. Bezwaren is het belasten met een beperkt recht, zoals hypotheek.

 

Wanneer partijen een koopovereenkomst sluiten zonder een koopprijs te bepalen, dan is op grond van art. 7:4 BW een redelijke prijs verschuldigd.

Een koopovereenkomst word gesloten tussen verkoper en koper. Wanneer het de verkoop van een roerende zaak betreft, door een beroepsmatige verkoper aan een particulier, dan is er sprake van consumentenkoop.

Volgens art. 7:6 BW mag bij consumentenkoop niet ten nadelen van de koper worden afgeweken. Dit is namelijk dwingend recht.

Als een verkoper een product probeert te verkopen door dit naar hem op te sturen, zonder dat die persoon erom heeft gevraagd, spreken we van ongevraagde toezending. Op grond van art 7:7 lid 1 BW mag degene aan wie een product ongevraagd is toegezonden met de bedoeling om het tot aankoop ervan te bewegen, dit product om niet (gratis) behouden. Sturen naar natuurlijke personen in niet toegestaan.

 

2.2.1 Verplichtingen aan de verkoper

Overdracht:

Uit hoofde van art.7:9 lid 1 BW is de verkoper ten eerste verplicht om de verkochte zaak in eigendom over te dragen. Hij moet er alles aan doen om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan alle voorwaarde van art.3:84 BW. De verkoper dient niet alleen de verkochte zaak zelf over te dragen, maar ook de toebehoren.

 

Aflevering Handelskoop:

Op grond van art. 7:9 BW is de verkoper voorts verplicht om de zaak aan de koper af te leveren. Dit is de zaak in het bezit stellen van de koper. Op grond van art. 7:10 BW is de zaak voor risico van de koper vanaf het moment dat er is afgeleverd, zowel feitelijk als juridisch. De kosten van aflevering zijn voor rekening van de verkoper. Komen de partijen overeen dat de koper de zaak komt afhalen, zijn de kosten voor de koper. Ook de kosten voor koopakte zijn voor de koper. Art 7:12 BW

 

Aflevering consumentenkoop:

Op grond van art. 7:11 BW is de zaak voor risico van de koper als de zaak feitelijk afgeleverd is. De kosten voor de aflevering zijn voor rekening van de koper, als dat in de overeenkomst is afgesproken, is dit niet het geval dan zijn de kosten voor de verkoper.

Conformiteitsvereiste:

 

De afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden, art. 7:17 BW bij handelskoop). Voor consumentenkoop is het art. 7:18 BW. Hiermee wordt bedoeld dat de zaal die aan de verkoper wordt afgeleverd moet voldoen aan hetgeen partijen in de koopovereenkomst zijn overeengekomen. De afgeleverde zaak moet conform het overeengekomen zijn.

Wanneer een andere zaak dan overeengekomen wordt afgeleverd aan de koper, dan wordt dit aangemerkt al niet beantwoorden aan de overeenkomst. (non-conformiteit) art. 7:17 lid 3 BW.

 

2.2.2 gevolgen niet-nakoming door de VERKOPER

Opheffen last of beperking: een koper kan zonder het te weten een zaak kopen die met een last of beperking is bezwaard, als dit het geval is kan hij eisen dat die last of beperking wordt opgeheven. De verkoper is hier verplicht medewerking aan te verlenen en ervoor te zorgen dat de derde, ten behoeve van wie de last of beperking is gevestigd, afstand doet van zijn recht. Art. 7:20 BW

 

Zaak voldoet niet aan de overeenkomst (art. 7:17 BW)

Als de zaak niet aan de overeenkomst voldoet heeft de koper drie opties:

  1. Hij kan aflevering van het ontbrekende eisen (IKEA-clausule)

  2. Hij kan herstel van de zaak eisen, mits de verkoper hier redelijkerwijs aan kan voldoen

  3. Hij kan vervanging van de zaak eisen, tenzij de afwijking van hetgeen overeengekomen te gering is om vervanging te rechtvaardigen.

 

Art. 7:21 lid 2 BW bepaald dat de verkoper zijn verplichtingen kosteloos moet nakomen. Dit moet binnen redelijke termijn en zonder ernstige overlast, lid 3. Bij consumentenkoop kan de koper eerder aanspraak maken op herstel of vervanging op grond van lid 4.

Ten slotte kan bij consumentenkoop een koper uit hoofde van art. 7:21 lid 6 BW onder bepaalde voorwaarde het herstel laten doen door een derde en de kosten verhalen op de verkoper. Deze voorwaarden zijn:

  • De koper heeft de verkoper schriftelijk tot herstel van de afgeleverde zaak gemaand

  • De verkoper heeft niet binnen een redelijk termijn voldaan aan zijn herstelplicht.

Bij consumentenkoop heeft de koper de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden als:

  1. Herstel en vervanging niet mogelijk zijn

  2. Herstel en vervanging niet van de verkoper gevergd kunnen worden

  3. De verkoper niet aan zijn herstel- en vervangingsplicht voldoet.

 

Klachtenplicht:

De koper heeft niet onbeperkt de tijd om zich erop te beroepen dat het afgeleverde niet aan de overeenkomst voldoet. Art. 7:23 lid 1 BW stelt hiertoe een aantal regels, ook wel de klachtenplicht genoemd. De koper dient de verkoper op de hoogte te stellen van het feit dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst voldoet binnen bekwame tijd na ontdekking daarvan. Bij consumentenkoop wordt de kennisgeving geacht te zijn gedaan als deze binnen twee maanden na ontdekking heeft plaatsgevonden. Indien de koper niet voldoet aan de klachtenplicht en niet binnen redelijke termijn vervallen de rechten uit art. 21. Ingeval de koper tijdig aan zijn klachtenplicht heeft voldaan, dan moet hij in beginsel binnen twee jaar een rechtsvordering jegens de verkoper instellen. Doet de koper dat niet, vervallen deze mogelijkheden door verjaring.

 

Schadevergoeding: (consumentenkoop)

Wanneer bij consumentenkoop de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoord en daardoor schade ontstaat, dan heeft de koper volgens art. 7:24 BW recht op schadevergoeding (art. 6:74 BW)

Dit artikel is echter uitsluitend van toepassing wanneer het geen veiligheidsgebrek betreft. Als dit wel het geval is kan de koper de producent aansprakelijk stellen niet de verkoper. Uit art. 6:185 BW volgt dat de producent in bepaalde gevallen product aansprakelijkheid heeft. De producent is niet aansprakelijk indien: art. 6:185 lid 1 BW! In art. 6:190 BW is opgenomen voor welke schade de producent aansprakelijk is.

  • Schade door dood of lichamelijk letsel

  • Schade groter dan 500 euro toegebracht aan een zaak, die wordt gebruikt voor de persoonlijke levenssfeer.

 

De hoofdregel van art. 7:24 BW luidt dus: ten aanzien van schade veroorzaakt door een veiligheidsgebrek, heeft de consumentenkoper is beginsel geen recht op schadevergoeding jegens de verkoper, wel jegens de producent. De wet kent 3 uitzonderingen: art. 7:24 lid 2 BW.

  • De verkoper kende het gebrek of behoorde het te kennen.

  • De verkoper heeft de afwezigheid van het gebrek gegarandeerd.

  • De koper kan de producent niet aansprakelijk stellen omdat het zaakschade betreft die 500 of minder bedraagt.

In bovengenoemde gevallen kan de koper, ook als er sprake is van een veiligheidsgebrek, de verkoper aansprakelijk stellen.

 

2.2.3 Verplichtingen van de koper

De voornaamste verplichting van de koper is neergelegd in art. 7:26 lid 1 BW: de koper is verplicht de prijs te betalen. De koopprijs moet betaald worden op het moment dat en op de plaats waar de gekochte zaak word geleverd. Wordt de overeenkomst op 1 februari gesloten en op 9 februari geleverd moet de koper pas om 9 februari betalen. Uit art. 7:29 BW heeft een koper een zorgplicht voor een zaak die hij heeft ontvangen maar van plan is om deze te weigeren en terug te geven aan de verkoper. De koper moet ervoor zorgen dat de zaak niet beschadigt of in waarde daalt, deze schade moet de verkoper dan vergoeden.

 

2.3.1 Ontbinding

De algemene als een van de partijen tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis, de andere partij mag ontbinden geldt ook voor de koopovereenkomst. Daarnaast geldt echter een aantal bijzondere bepalingen: art. 7:33 BW

  • Weigering van ontvangst (verkoper mag ontbinden)

  • Vermoeden van niet-betaling (verkoper mag ontbinden)

  • Verhoging koopprijs ( bij consumenten koop mag koper ontbinden.

 

2.3.2 Recht van reclame (art. 7:39 BW)

Het recht van reclame is eveneens een vorm van ontbinding die ertoe leidt dat de verkoper zijn eigendomsrecht op de verkochte zaak herkrijgt en deze van de koper kan terugvorderen. Wil de verkoper zich succesvol op het recht van reclame beroepen, dan moet dat aan de volgende voorwaarde voldoen.

  • Het betreft de verkoop van een roerende zaak

  • Deze zaak is aan de koper afgeleverd

  • De koopprijs is opeisbaar en is geheel of gedeeltelijk nog niet betaald

  • Aan de overige voorwaarde voor ontbinding van art. 6:265 BW is voldaan.

De verkoper kan het recht van reclame inroepen door middel van een schriftelijke verklaring aan de koper. Het recht van reclame heeft geen terugwerkende kracht, maar wel zakelijke werking. Dat wil zeggen dat het gevolg heeft voor de goederenrechtelijke rechtstoestand en de verkoper herkrijgt zijn recht van eigendom vanaf moment van ontbinding.

De verkoper kan het recht van reclame alleen gebruiken als de verkochte zaak nog in dezelfde staat verkeerd.

Heeft de koper de zaak echter al doorverkocht en overgedragen aan een ander, dan kan dit op grond van art. 7:42 BW het recht van reclame belemmeren door derdenbescherming.

 

2.4 Bijzondere soorten koop (consumentenkoop)

Koop onroerende zaken:

Art . 7:2 BW bepaald dat de koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak door een particuliere koper in een schriftelijke koopovereenkomst moet worden vastgelegd, gebeurt dit niet dan is er sprake van een nietige overeenkomst. Het sluiten van een koopovereenkomst is niet voldoende om het recht van eigendom op een onroerende zaak over te dragen aan de koper. Daarvoor is tevens een notariële akte nodig, deze moet ook ingeschreven worden in de openbare registers.

 

Koop op proef:

De voorwaarde voor koop op proef luidt dat de zaak de verkoper moet voldoen; is dit niet het geval, dan mag de koper de zaak aan de verkoper retourneren. Mogelijkheden koop op proef:

  1. De zaak voldoet aan de verwachtingen van de koper en de koopovereenkomst wordt definitief.

  2. De zaak voldoet de koper niet en de definitieve koopovereenkomst komt niet tot stand.

Wat is precies voldoen, het moet voldoen aan de eisen van de koper (Subjectieve maatstaaf) en voldoen aan de situatie waar het bruikbaar voor moet zijn. (objectieve maatstaaf)

 

Koop op afstand: (7:46a tot en met 7:46j BW)

Consumentenaankopen via internet of telefonisch, zijn koop op afstand. De wet definieert koop als een overeenkomst op afstand die een consumentenkoop is. In art. 7:46c BW is de informatie plicht opgenomen. Lid 1 bepaald dat de verkoper de volgende gegevens moet verstrekken voordat een koop op afstand wordt gesloten. Lid 2 bepaald dat de verkoper na sluiten van de overeenkomst en uiterlijk bij de aflevering moet verstrekken. In art. 7:46d lid 1 BW staat dat de koper de overeenkomst mag ontbinden binnen 7 werkdagen na ontvangst. Dit wordt bedenktijd genoemd, de koper mag ontbinden zonder reden. Als de verkoper niet aan de informatieplicht voldoet is de bedenktijd 3 maanden. Uitzondering op de regel dat de koper 7 werkdagen heeft zijn: art. 46b,d lid 4, i. Art. 7:46f lid 1 BW bepaald dat de verkoper uiterlijk binnen 30 dagen vanaf de dag van de bestelling aan zijn verplichtingen moet voldoen.

 

Timesharing: art. (7:48 tot en met 7:48g, dwingende rechten)

Dit is de koop van rechten om elk jaar voor bewoning bestemde onroerende zaak voor een bepaalde periode te gebruiken. De koper verkrijgt een recht van gebruik voor ten minste een week per jaar, de koop dient door middel van een schriftelijke overeenkomst te worden aangegaan. Je hebt 10 dagen bedenktijd.

 

Koop op afbetaling: art. 7A:1576 lid 1 BW

Koop waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is geleverd. Het eigendom gaat over, terwijl de koopprijs later wordt betaald.

 

Huurkoop

Huurkoop is een vorm van koop op afbetaling. Bij huurkoop gaat de eigendom van de zaak niet gelijktijdig met de aflevering over op de koper, dit gebeurt pas als de laatste betaling is gedaan. Huurkoop wordt aangegaan bij authentieke of onderhandse akte. Een authentieke akte is: een schriftelijk en ondertekend stuk dat in de vereiste vorm is opgemaakt door een openbaar ambtenaar. (testament, oprichting stichting)

Een onderhandse akte is een schriftelijk ondertekend stuk dat geen authentiek akte is. (leenovereenkomst, huurcontract, arbeidsovereenkomst). Ten onrechte wordt de leaseovereenkomst aangemerkt als huurkoop. Bij lease is er eveneens sprake van betaling in termijnen en gaat het eigendom van de betreffende zaak niet over bij aflevering. Echter, bij huurkoop gaat het recht van eigendom na de laatste betalingstermijn over op de koper, terwijl dit in een leaseovereenkomst als optie is opgenomen.

 

Hoofdstuk 3 De huurovereenkomst

 

De huurovereenkomst is geregeld in art. 7:201 tot 7:310 BW.

3.1 Verplichtingen van de verhuurder

De wetgever vond het noodzakelijk om de huurovereenkomst nog extra te regelen. Vanwege het feit dat er bij huur veelal sprake is van een sterkere partij en een zwakkere partij. Van deze regels kan men niet afwijken.

Huur

Art.7:201 lid 1 BW definieert het begrip huur als: De overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie.

Dit artikel bevat de volgende twee voorwaarden:

  • De ene partij is verplicht een zaak in gebruik te geven aan de andere partij

  • De huurder is verplicht hiervoor een tegenprestatie te leveren

De huurovereenkomst kan zowel gesloten worden voor roerende als onroerende zaken. De zaak moet behoorlijk geïdentificeerd zijn, waarmee wordt bedoeld dat het duidelijk moet zijn op welke zaak of gedeelte daarvan de huurovereenkomst van toepassing is.

 

De door de huurder te leveren tegenprestatie bestaat vaak uit het betalen van een periodiek geldbedrag. De tegenprestatie kan echter ook bestaan uit een eenmalig te betalen geldbedrag. Van belang is dat de tegenprestatie voldoende bepaalbaar is. Dit wil zeggen dat de te leveren prestatie geconcretiseerd is en dat duidelijk is wat de huurder moet ondernemen om aan zijn tegenprestatie te voldoen.

 

Verplichtingen van de verhuurder

De verhuurder heeft drie hoofdverplichtingen; hij is verplicht om:

  1. De zaak aan de huurder ter beschikking te stellen en te laten

  2. Gebreken aan de gehuurde zaak verhelpen

  3. In het geding te komen tegen vorderingen van een derde die aanspraak maakt op de gehuurde zaak, teneinde de belangen van de huurder te verdedigen.

 

De zaak aan de huurder ter beschikking te stellen

De huurder moet de gelegenheid worden gesteld om de door hem gehuurde zaak te gebruiken op de wijze en voor de duur die in de huurovereenkomst is opgenomen (art.7:203 BW)

 

Gebreken aan de gehuurde zaak verhelpen

Art.7:204 lid 1 BW bepaalt dat er op de verhuurder de verplichtingen rusten met betrekking tot gebrek van de zaak. De huurder heeft recht op dat de zaak hem het genot verschaft dat hij ervan mag verwachten, ook wel huurgenot. Is dit niet het geval, dan kan dit worden aangemerkt als een gebrek (art.7:204 lid 2 BW). Op grond van art. 7:206 lid 1 BW moet de verhuurder op verzoek van de huurder in beginsel gebreken van de zaak herstellen of verhelpen.

 

Deze hoofdregel lijdt uitzonderingen als het voor de verhuurder onmogelijk is om het gebrek te herstellen of als herstel dusdanig kostbaar is dat dit redelijkerwijs niet van de verhuurder verlangd kan worden. Art. 7:206 lid 2 BW bepaalt dat de verhuurder evenmin is gehouden om kleine herstellingen uit te voeren, die voor rekening komen van de huurder. Wanneer de verhuurder in verzuim is met het uitvoeren van de herstellingen, dan is de huurder bevoegd om dit zelf te doen en de kosten te verhalen op de verhuurder. De huurder mag de gemaakte kosten in mindering brengen van de huurprijs (art. 7:206 lid 3 BW)

 

Als een gebrek dat de verhuurder verplicht is te verhelpen tot gevolg heeft dat het huurgenot van de huurder vermindert, dan kan de huurder uit hoofde van art.7:207 lid 1 BW een vermindering van de huurprijs vorderen.

 

Daartegen is de verhuurder aansprakelijk voor schade, veroorzaakt door een gebrek dat hij verplicht is te verhelpen (art.7:208 BW).

 

Art. 7:209 BW bepaald dat van de hiervoor besproken artikelen niet ten nadelen van de huurder kan worden afgeweken; met andere woorden: ze zijn van dwingend recht.

 

Is er sprake van een gebrek dat het huurgenot geheel onmogelijk maakt, dat de verhuurder op grond van art. 7:206 BW niet verplicht is te verhelpen dan kan de huurovereenkomst worden ontbonden. Art. 7:210 lid 1 BW biedt in een dergelijke situatie zowel de huurder als de verhuurder de mogelijkheid de huurovereenkomst te ontbinden.

 

De belangen van de huurder verdedigen

Wanneer een derde aanspraak maakt op de gehuurde zaak, terwijl de huurder uit hoofde van de overeenkomst hiermee geen rekening hoefde te houden dan is de verhuurder gehouden hiertegen op te treden (art. 7:211 lid 1 BW). Voorwaarde is dat de huurder de verhuurder in kennis heeft gesteld van de vorderingen van de derde. Art. 7:211 lid 2 BW bepaalt dat de verhuurder in beginsel alle door de voordering ontstane kosten aan de huurder dient te vergoeden.

 

3.2 Verplichtingen van de huurder

Niet alleen de verhuurder moet zich aan bepaalde regels houden, ook op de huurder rusten verplichtingen. De huurder heeft vijf hoofdverplichtingen; hij moet:

  1. de tegenprestatie volgens afspraak voldoen

  2. zich als een goed huurder gedragen

  3. kleine herstellen verrichten

  4. de verhuurder in kennis stellen van gebreken en stoornissen door derden

  5. het gehuurde bij het einde van de huur weer ter beschikking van de huurder te stellen

 

Tegenprestatie voldoen

Op grond van art. 7:212 BW is de huurder verplicht de tegenprestatie op de overeengekomen wijze en tijdstippen te voldoen.

Zich als een goed huurder gedragen

Art. 7:213 BW bepaalt dat een huurder zich als een goed huurder gedragen moet ten aanzien van het gehuurde. Hiermee wordt in ieder geval bedoeld dat de huurder ervoor moet zorgen dat de gehuurde zaak niet beschadigt. De huurder is in beginsel niet verplicht de zaak te gebruiken, tenzij het risico bestaat dat het gehuurde in waarde vermindert bij niet-gebruik of de verhuurder hierdoor op andere wijze wordt benadeeld. Een huurder is uitsluitend bevoegd om de zaak te gebruiken op de wijze die met de verhuurder is overeengekomen; hebben partijen hier geen afspraken over gemaakt, dan beperkt het gebruik zich tot hetgeen waarvoor de zaak bedoeld is (art. 7:214 BW).

Het zich goed gedragen, brengt ook met zich mee dat een huurder in beginsel niet bevoegd is de inrichting of gedaante van het gehuurde geheel of gedeeltelijk te veranderen als hij hiervoor geen toestemming heeft. Gaat het echter om een verandering die zonder moeite aan het eind van de overeenkomst ongedaan kan worden gemaakt, dan is toestemming van de verhuurder niet noodzakelijk (art. 7:215 lid 1 BW). Dit wordt ook wel klusrecht genoemd.

 

Is toestemming van de verhuurder vereist, dan moet de verhuurder op grond van art. 7:215 lid 2 BW binnen acht weken toestemming verlenen als het de huur van een woonruimte betreft. Voorwaarde is dat de verandering die de huurder wil aanbrengen de verhuurbaarheid van de gehuurde zaak niet verminderd of een waardedaling tot gevolg heeft. Huurvermindering betekend dat de zaak aan het eind van de periode niet meer voor dezelfde prijs aan een derde kan worden verhuurd.

 

Wanneer een verhuurder geen toestemming verleent, kan de huurder uit hoofde van art. 7:215 lid 3 BW vorderen dat de rechter hem zal machtigen tot het aanbrengen van de verandering. De rechter wijst de vordering in ieder geval toe als de verhuurder toestemming had behoren te geven (art.7:215 lid 4 BW).

Er moet toestemming worden verleent als het niet gaat om een verandering die waardevermindering tot gevolg heeft. In andere gevallen wijst de rechter de vordering slechts toe als de verandering noodzakelijk is voor het woongenot van de huurder of voor een doelmatig gebruik.

 

Gaat de rechter over tot het verlenen van een machtiging, dan kunnen daaraan voorwaarden verbonden worden, of een last worden opgelegd. Voorts kan de rechter op vorderingen van de verhuurder een huurprijsverhoging bepalen (art. 7:215 lid 5 BW). Een voorwaarde kan zijn dat de aansprakelijkheid voor eventuele gebreken aan door de huurder aangebrachte veranderingen uitdrukkelijk bij de huurder komen te liggen. Wanneer een verandering een waard verhoging oplevert kan dit geen huurverhoging tot gevolg hebben. Een vordering tot huurverhoging zou wel worden toegewezen als de verandering een waardevermindering van de gehuurde zaak lijdt. Het laatste lid van dit artikel verklaart de bepalingen opgenomen in leden 1 tot en met 5 van dwingend recht, tenzij het de buitenzijde van een gehuurde woonruimte betreft.

 

Art. 7:216 BW bepaalt dat een huurder bevoegd is de door hem aangebrachte veranderingen ongedaan te maken tot het moment dat de huurperiode is beëindigt (lid 1). Dit wordt ook wel wegneemrecht genoemd. De huurder is niet verplicht om veranderingen ongedaan te maken als deze zijn aangebracht met toestemming van de verhuurder of een door de rechter verleende machtiging (lid 2).

 

Kleine herstellingen verrichten

Op grond van art. 7:217 BW is de huurder verplicht kleine herstellingen op eigen kosten te verrichten. De huurder is hiertoe echter niet verplicht als de herstellingen noodzakelijk zijn geworden doordat de verhuurder zijn verplichtingen tot het verhelpen van gebreken niet is nagekomen. Met kleine herstellingen worden eenvoudig uit te voeren handelingen en reparaties bedoeld. Uit hoofde van art. 7:218 lid 1 BW is de huurder voorts aansprakelijk voor schade aan de gehuurde zaak wanneer die is ontstaan door een aan hem toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichting uit de huurovereenkomst. Art. 7:218 lid 2 BW bepaalt dat in beginsel alle schade aan de gehuurde zaak als zodanig wordt aangemerkt, hetgeen betekent dat de huurder aansprakelijk is voor alle schade. Op deze hoofdregel zijn door de wetgever twee uitzonderingen gemaakt:

  1. De huurder is niet aansprakelijk voor brandschade. Indien de verhuurder van mening is dat de verhuurder aansprakelijk is voor de brand, dan zal hij daarvoor bewijs moeten leveren.

  2. Schade aan de buitenzijde van een gehuurd gebouw; hiervoor kan de huurder evenmin aansprakelijk worden gesteld.

 

Naast kleine herstellingen zullen er zo nu en dan ook andere werkzaamheden aan het gehuurde verricht moeten worden, zoals onderhoudskosten; deze kosten komen voor rekening van de verhuurder. Op grond van art. 7:220 lid 1 BW is een huurder verplicht de verhuurder in de gelegenheid te stellen om dringende werkzaamheden aan de gehuurde zaak uit te voeren. Werkzaamheden zijn dringend wanneer ze noodzakelijk zijn en niet kunnen wachten tot het einde van de huurperiode. Lid 2 van dit artikel bepaald vervolgens dat een huurder eveneens verplicht is tot het gedongen van een renovatie van het gehuurde. Onder renovatie wordt verstaan zowel het gedeeltelijk vernieuwen als het volledig slopen en vervangen door nieuwbouw. Ingeval een huurder zijn medewerking niet verleent, dan kan de verhuurder de hij overeenkomst opzeggen op grond dat gij de zaak dringend nodig heeft voor renovatie (Art. 7:220 lid 4 BW)?

 

Gebreken en stoornissen melden

Uit hoofde van art. 7:222 BW is de huurder verplicht de verhuurder op de hoogte te stellen van gebreken aan de zaak. We zegen net al dat de verhuurder gebreken aan de zaak dient te verhelpen. Met behulp van deze mededelingsplicht van de huurder, kan de verhuurder zo snel mogelijk kennis nemen van een gebrek en ervoor zorg dragen dat dit gebrek wordt verholpen. Wanneer de huurder zich niet houdt aan de mededelingsplicht en hierdoor schade ontstaat, dan komt deze schade voor zijn rekening.

 

Het gehuurde weer ter beschikking stellen

Aan het einde van de huurovereenkomst moet de huurder het huurder de gehuurde zaak weer ter beschikking stellen voor de verhuurder, art. 7:224 lid 1 BW. Betreft het een roerende zaak, dan zaal de huurder deze aan het eind van de huurperiode simpelweg teruggeven aan de verhuurder. Gaat het om een onroerende zaak, dan moet de huurder ervoor zorgen dat deze volledig ontruimt is. Art. 7:224 lid 2 BW bepaalt in welke toestand de gehuurde zaak moet worden teruggegeven aan de verhuurder. Is er een staat afgesproken dan moet hieraan worden voldaan. Geoorloofde veranderingen en toevoegingen zijn toegestaan, evenals slijtage als gevolg van normaal gebruik.

 

Hebben partijen geen beschrijving opgemaakt, dan moet aangenomen worden dat de huurder de gehuurde zaak heeft ontvangen in de staat zoals deze is aan het einde van de huurovereenkomst.

 

Weigert de huurder de zaak aan het einde van de huurovereenkomst weer ter beschikking te stellen aan de verhuurder, dan heeft laatstgenoemde op grond van art. 7:225 BW recht op vergoeding ter hoogte van de huurprijs. Voorts heeft de verhuurder recht op eventuele schade die hij dientengevolge lijdt.

 

3.3 Overgang en einde huur

Nu duidelijk is wat een huurovereenkomst is en wat de verplichtingen van de huurder en de verhuurder zijn, gaan we in nu in op de onderwerpen: de overgang van de huur bij overdracht van de gehuurde zaak en het einde van de huurovereenkomst.

 

Overgang van huur bij overdacht gehuurde zaak

Art. 7:226 lid 1 BW bepaalt dat met de overdracht van een gehuurde zaak door de verhuurder aan een derde, de rechten en plichten van de verhuurder eveneens overgaan op de derde. Dit principe staat bekend als koop breekt geen huur en komt erop neer dat de overdracht van de zaak in beginsel geen veranderingen met zich meebrengt voor de huurder, anders dan het feit dat hij met een nieuwe verhuurder te maken krijgt. Deze regel is van toepassing op roerende en onroerende zaken en is van aanvullend recht. (dit is dus als de woning wordt verkocht aan een andere verhuurder) Lid 4 van dit artikel verklaart de regel echter van dwingend recht ten aanzien van verhuurde woon- en bedrijfsruimte, alsmede ten aanzien van verhuurde woonwagens en daarbij behorende standplaats.

 

Einde van de huurovereenkomst

Een huurovereenkomst die is aangegaan voor bepaalde tijd eindigt door het verstrijken van die periode (Art.7:228 lid 1 BW). Partijen hoeven de overeenkomst dus niet op te zeggen. Is er sprake van huur voor onbepaalde tijd of verlenging van de overeenkomt voor onbepaalde tijd, dan eindigt de huur door opzegging, art. 7:228 lid 2. De opzeggingstermijn van een roerende zaak die geen woon- of verblijfplaats bedraagt minimaal een maand. De opzeggingstermijn van wel een woon- of bedrijfsruimte wordt later besproken.

 

Art. 7:229 BW bepaalt uitdrukkelijk dat het overlijden van de huurder of de verhuurder een huurovereenkomst niet doet eindigen. De rechten en plichten gaan in beginsel over op de erfgenamen.

 

Indien een huurder na het einde van de huurovereenkomst het gehuurde in gebruik behoudt met goedvinden van de verhuurder, dan wordt de overeenkomst automatisch voor onbepaalde tijd verlengd (Art. 7:230 BW)

 

Volgens art. 7:231 lid 1 BW kan een verhuurder, ingeval de huurder tekort schiet in de nakoming van zijn verplichtingen, de huurovereenkomst betreffende een gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen met behulp van rechterlijke uitspraak ontbinden. Op grond van lid 2 is een rechterlijke uitspraak geen vereiste wanneer het gebouw op last van de gemeente wordt gesloten in verband met verstoring van de openbare orde of overtreding van de Opiumwet.

 

Vier juridische mogelijkheden om te dwingen:

  1. Nakoming eisen

  2. Zelfverhelprecht (art. 206 lid 3 BW)

  3. Verminderen huurprijs

  4. Opschorten (art. 6:261 BW)

 

3.4 Huur van woonruimte

Naast de reguliere huurovereenkomst kent de wet een aparte regels voor de huur van woonruimte, voornamelijk betreffende de duur, verlenging en opzegging van de overeenkomst.

Begripsbepaling woonruimte

Art. 7:233 BW definieert het begrip woonruimte; dit is een gebouwde onroerende zaak die als zelfstandige of onzelfstandige woning is verhuurd. Een zelfstandige woonruimte wordt in art. 7:234 BW gedefinieerd als een woning met een eigen toegang die bewoond kan worden zonder daarbij afhankelijk te zijn van voorzieningen buiten de woning. Met eigen toegang wordt bedoeld een toegangsdeur die te bereiken is zonder privéruimte van andere te hoeven betreden. Voorts dient de woning te beschikken over eigen voorzieningen zoals een keuken en toilet.

Verplichtingen huurder

De tegenprestatie die de huurder van een woonruimte moet leveren omvat alle verplichtingen die uit hoofde van de huurovereenkomst op zich heeft genomen (art. 7:237 lid 1 BW). Hieronder valt de prijs die is verschuldigd voor het gebruik van de woning, ook wel de huurprijs genoemd (art. 7:237 lid 2 BW). Verder behoren de servicekosten tot de tegenprestatie. Dit zijn vergoedingen voor zalen en diensten die bij de woning worden geleverd (Art. 7:237 lid 3 BW)

 

Ten aanzien van kleine herstellingen, stelt art. 7:240 BW dat nadere regels kunnen worden gesteld betreffende de reparaties die hiertoe behoren. In het Besluit kleine herstellingen is een lijst opgenomen waarin de desbetreffende herstellingswerkzaamheden zijn opgenomen.

 

Ingevolge art. 7:224 BW is een huurder niet bevoegd een door hem gehuurde onzelfstandige woonruimte aan een derde in gebruik te geven, tenzij hij toestemming heeft van de verhuurder. De huurder van een zelfstandige woning mag een gedeelte daarvan aan een ander in gebruik geven, mits de huurder zijn hoofdverblijf in de woning heeft.

 

Huurprijs

Teneinde huurders huurprijsbescherming te bieden, heeft de wetgever een aantal bepalingen in de wet opgenomen die zien op de huurprijs, te weten art. 7:246 BW tot en met art. 7:265 BW. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen woningen met een geliberaliseerde huurprijs en niet-geliberaliseerde woonruimte. Een geliberaliseerde huurprijs wil zeggen dat de huurprijs niet hoger mag zijn dan een jaarlijks wettelijk vastgesteld bedrag, ook wel huurprijsliberalisatiegrens. Voor beide types woonruimte zijn regels vastgelegd ten aanzien van de huurprijs. De huurprijs mag bijvoorbeeld maar een keer in het jaar verhoogd worden (art. 7:250 jo. art. 7:251 BW)

 

Medehuurderschap

Een echtgenoot of een geregistreerde partner van de huurder die zelf geen partij is van de huurovereenkomst maar in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft, is van rechtswege medehuurder, art. 7:266 lid 1 BW. Het medehuurderschap kan niet door de medehuurder worden opgezegd zolang hij zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Verlaat hij de woonruimte echter en krijgt hij zijn hoofdverblijf elders, vervalt de medehuurderschap. Op grond van art. 7:266 lid 2 BW zijn de huurder en de medehuurder beiden aansprakelijk voor het betalen van de huurprijs en eventuele bijkomende kosten. Wanneer de huurovereenkomst ten aanzien van de huurder eindigt, wordt de medehuurder automatisch huurder (art. 7:266 lid 3 BW).

 

Art. 7:267 lid 1 BW bepaalt dat ook andere die met een huurder samenwonen op verzoek van de verhuurder onder bepaalde voorwaarden medehuurder kunnen worden.

  • De samenwoning moet minimaal twee jaar hebben geduurd en in de woonruimte hebben plaatsgevonden.

  • Voorts moet de samenwoning erop gericht zijn gedurende langere tijd voort te duren

Weigert de verhuurder toestemming, dan kan een verzoek aan de rechter worden gedaan om het medehuurderschap te verlenen (art. 7:267 lid 3 BW). Bij het overlijden van de huurder wordt de medehuurder automatisch huurder, art. 7:268 lid 1 BW.

 

Onderhuur

Van onderhuur is sprake als iemand een huurovereenkomst sluit met een partij die zelf ook huurder is; deze partij heeft een huurovereenkomst met de hoofdverhuurder. Onderhuur is vaak niet toegestaan door de hoofdverhuurder, maar komt op grote schaal voor, met name in grote steden. Art. 7:269 lid 1 BW biedt onderhuurder in bepaalde gevallen bescherming, zelfs bij onbevoegde onderhuur. Het moet een zelfstandige woonruimte betreffen waar zowel de huurder als de onderhuurder het hoofdverblijf hebben. Wordt de huurovereenkomst met de huurder beëindigd, dan wordt de onderhuurder automatisch huurder.

Zijn onderverhuurder en onderhuurder de overeenkomst echter aangegaan met de bedoeling de onderhuurder de positie van huurder te verschaffen, dan kan de verhuurder binnen 6 maanden vorderen dat de rechter de huurovereenkomst met de voormalige onderhuurder beëindigt. Dit is tevens mogelijk wanneer de voormalige onderhuurder de huurprijs niet kan voldoen en wanneer de belangen van de voormalige onderhuurder niet opwegen tegen die van de verhuurder (art. 7:269 lid 2 BW) ?

 

Beëindiging huurovereenkomst

Uit hoofde van art. 7:271 lid 1 BW is het bij een huurovereenkomst ten behoeven van een woonruimte niet het geval; deze overeenkomst eindigt uitsluitend door opzegging door de huurder of verhuurder. Ook een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd eindigt door opzegging (art. 7:271 lid 2 BW). De opzegging geschiedt door aangetekende brief of exploot (art. 7:271 lid 3 BW).

Wordt de opzegging gedaan door de verhuurder, dan moet deze gebaseerd zijn op een of meerdere gronden opgenomen in art. 7:274 lid 1 BW. Art. 7:271 lid 4 BW bepaalt dat een opzegging vanwege een andere grond nietig is.

 

De huurder hoeft geen opzeggingsgronden te vermelden. In art. 7:272 lid 5 BW zijn de termijnen opgenomen die bij de opzegging moeten worden gehanteerd. Zegt de huurder op, dan is de opzegtermijn gelijk aan de termijn van huurbetaling (meestal een maand). De huurder moet minimaal één en maximaal drie maanden in acht nemen (sub a). De termijn voor opzegging door de verhuurder bedraagt minimaal drie maanden. Voor elk jaar dat de huurder de woning in gebruik heeft gehad, wordt de opzegtermijn verlengd met een maand, tot een maximum van zes maanden.

 

Wanneer een huurder niet instemt met de opzegging door de verhuurder, dan blijft de huurovereenkomst onverminderd voortduren. De enige mogelijkheid die de verhuurder dan heeft om de overeenkomst op te zeggen is het instellen van een beëindigingsvordering bij de rechter. Pas als de rechter onherroepelijk heeft beslist dat de huurovereenkomst wordt beëindigd, houdt de overeenkomst op te bestaan (art. 7:272 BW). De rechter beslist uitsluitend op basis van de in de opzegging vermelde gronden. Als de rechter de vordering van de verhuurder afwijst, dan wordt de huurovereenkomst van rechtswege verlengd, waarbij de rechter bepaalt of dit voor bepaalde of onbepaalde tijd gebeurt. Wijst de rechter de vordering toe, dan bepaalt hij tevens het tijdstip van ontruiming voor het geval de huurder de woning niet vrijwillig verlaat (art. 7:273 BW).

 

Art. 7:274 lid 1 BW bevat de beëindigingsgronden waarop een verhuurder zich kan beroepen. Zit zijn de volgende zes gronden:

  1. De huurder heeft zich niet als goed huurder gedragen

  2. De verhuurder heeft de woonruimte tijdelijk verhuurd en wil deze zelf gaan gebruiken

  3. Dringend eigen gebruik, waaronder ook sloop- en renovatie werkzaamheden zijn begrepen

  4. Weigering door de huurder van een redelijk aanbod van een nieuwe huurovereenkomst ten aanzien van dezelfde woning

  5. De verhuurder wil de bestemming van de woonruimte wijzigen conform een geldend bestemmingsplan

  6. Een verhuurder die een gedeelte van zijn woning als niet-zelfstandige woonruimte heeft verhuurd en die een zwaarwegender belang heeft om de overeenkomst te beëindigen dan het belang van de huurder om de overeenkomst voort te zetten.

De meest voorkomende gronden zijn A en C.

 

Hoofdstuk 5 De reisovereenkomst

 

De reisovereenkomst staat geregeld in art. 7:500 tot en met 7:513 BW.

 

In art. 7:500 lid 1 sub b BW wordt de reisovereenkomst gedefinieerd als: ‘De overeenkomst waarbij een reisorganisator zich jegens zijn wederpartij verbindt tot het verschaffen van een door hem aangeboden van te voren georganiseerde reis die een overnachting of een periode van meer dan 24 uur omvat alsmede ten minste twee van de volgende diensten:

  1. Vervoer

  2. Verblijf

  3. Een andere niet met vervoer of verblijf verband houdende, toeristische dienst die een significant deel van de reis uitmaakt’

 

De definitie van de reisovereenkomst bevat een aantal begrippen, dat nadere toelichting behoeft.

 

Reisorganisator

Als reisorganisator wordt aangemerkt iemand die in de uitvoering van een beroep of bedrijf, op eigen naam aan het publiek of aan een groep personen van te voren georganiseerde reizen aanbied. (art. 7:500 lid 1 sub a BW). Het is niet van belang of deze persoon zich reisorganisator noemt; doorslaggevend is dat zijn werkzaamheden gewoonlijk bestaan uit het aanbieden van georganiseerde reizen.

 

Voorts is het niet noodzakelijk dat de reisorganisator zelf de reis heeft samengesteld of de onderdelen van de reis zelf verzorgt; hij kan daarbij gebruik maken van andere personen.

 

Overnachting of periode van langer dan 24 uur

De reis dient een overnachting te bevatten of in ieder geval een periode van langer dan 24 uur te beslaan. Daarnaast moet de reis twee van de drie voorwaarde: vervoer, verblijf of andere toeristische dienst die een belangrijk onderdeel uitmaakt van de reis, zoals diverse excursies. Hierbij blijkt dat er sprake moet zijn van een pakketreis, mogelijkerwijs met een toeristisch karakter, waarbij er in ieder geval twee van deze diensten worden afgenomen.

 

Reiziger

In art. 7:500 lid 1 sub c VW wordt het begrip reiziger nader toegelicht. In de meeste gevallen is degene die feitelijk reist ook de wederpartij bij de reisovereenkomst. Daarnaast zijn reizigers familieleden voor wie een reis is geboekt of een werknemer wiens werkgever een reisovereenkomst voor hem heeft gesloten. Ten slotte is een reiziger degene aan wie de rechten van de oorspronkelijke reiziger zijn overgedragen, zoals gedoeld in art. 7:506 BW. Denk hierbij aan een reiziger die verhinderd is e reis zelf te maken en een ander in zijn plaats laat reizen.

 

5.1.2 Informatieverschaffing

Op de reisorganisator rust op drie momenten een informatieplicht:

  • Vóór het sluiten van de reisovereenkomst (art. 7:501 BW)

  • Meteen na totstandkoming van de reisovereenkomst (art. 7:502 lid 1 BW)

  • Vóór aanvang van de reis (art. 7:502 lid 2 BW)

 

Informatieplicht voor sluiten overeenkomst

Op grond van art. 7:501 BW heeft de reisorganisator een informatieplicht voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat wanneer de reisorganisator gebruik maar van een brochure of andere publicatie, hierin de reissom en een aantal andere gegevens moeten zijn vermeld. De informatie moet in ieder geval voor het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij zijn verstrekt (art. 7:501 lid 2 BW). In het derde lid van dit artikel wordt een uitzondering gemaakt voor een overeenkomst die minder dan 72 uur voor het begin van de reis wordt gesloten, beter bekend als de lastminuteboeking.

 

Informatieplicht na totstandkoming overeenkomst

In art. 7:502 lid 1 BW is de informatieplicht van de reisorganisator na het sluiten van de overeenkomt opgenomen. De organisator dient meteen nadat de overeenkomst tot stand is gekomen alle hieraan verbonden voorwaarden aan de wederpartij beschikbaar te stellen.

 

Informatieplicht voor aanvang reis

Uit art. 7:502 lid 2 BW vloeit de derde informatieverplichting van de reisorganisator voort. Hij moet voor aanvang van de reis de wederpartij in ieder geval voorzien van gegevens van plaatselijke vertegenwoordiging van de reisorganisator of, bij gebrek van een vertegenwoordiger, de gegevens van hulpverlenende instanties. Daarnaast moet er informatie worden gegeven over de mogelijkheid van het afsluiten van een reisverzekering. Ook zitplaats, reistijd en de routebeschrijving zijn ook van belang.

 

5.1.3 Opzegging, wijzigen en overdacht

Een overeenkomst kan eindigen door opzegging van een der partijen.

 

Opzegging van de reisovereenkomst

Uit hoofde art. 7:503 lid 1 BW mag de reiziger de overeenkomst te alle tijde, zowel voor als tijdens de reis, en met onmiddellijke ingang opzeggen. Wat hiervan de financiële gevolgen zijn, is afhankelijk van de situatie, waarbij de volgende factoren een rol spelen:

  • Zegt de reiziger de overeenkomst op wegens aan hem toe te rekenen omstandigheden, dan moet hij de schade vergoeden die de reisorganisatie hierdoor lijdt (art. 7:503 lid 2 BW). De schadevergoeding is maximaal de hoogte van de reissom. (overlijden familie, ziekte)

  • De reiziger die de overeenkomst opzegt wegens niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, heeft recht op teruggave of kwijtschelding van de reissom. Geschiedt deze vorm van opzegging tijdens de reis, dan heeft de reiziger recht op een evenredig deel van de reissom (art. 7:503 lid3 BW)

Opzegging door de reisorganisatie is aan strikte regels gebonden. Krachtens art. 7:504 lid 1 BW mag de reisorganisatie de reisovereenkomst slechts opzeggen wegens gewichtige omstandigheden, die de reiziger onverwijld zijn medegedeeld; onverwijld wil zeggen zonder vertraging. De opzegging kan zowel voor als tijdens de reis plaatsvinden. Gewichtige omstandigheden zijn situaties waaronder het redelijkerwijs niet van de reisorganisator verwacht kan worden om de reisovereenkomst in stand te laten. Het kan gaan om een natuurramp of oorlog, maar ook een tekort aan aanmeldingen bij een groepsreis en overlast gevend gedrag van de reiziger kunnen worden aangemerkt als gewichtige omstandigheden.

 

Is de gewichtige omstandigheid niet toe te rekenen aan de reiziger, dan moet de reisorganisator een andere reis van gelijkwaardige kwaliteit aanbieden. Dit hoeft de reiziger niet te accepteren, doet hij dit niet dan heeft hij recht op kwijtschelding of schadevergoeding. (art. 7:504 lid 2 BW)

 

In beginsel heeft de reiziger op grond van art. 7:504 lid 3 BW recht op vergoeding van de schade die hij door de opzegging heeft geleden. Uitzondering op die regel zijn:

  1. De overeenkomst wordt opgezegd omdat minder reizigers dan het vereiste minimum aantal deelnemers zich heeft aangemeld. De reisorganisator moet de reiziger voor het sluiten van de overeenkomst op te hoogte hebben gesteld, voorts moet hij de reiziger binnen de in de overeenkomst opgenomen termijn schriftelijk over de opzegging informeren.

  2. Er is sprake van overmacht ten gevolge waarvan de overeenkomst is opgezegd. Over overmacht wordt verstaan ‘abnormale en onvoorzienbare omstandigheden’ die onafhankelijk van de reisorganisator optreden.

Wordt de reisovereenkomst door de reisorganisator opgezegd wegens een van deze gronde, dan is de organisator geen schadevergoeding verschuldigd.

 

Wijziging van de overeenkomst

Art. 7:505 lid 1 BW bepaalt dat een reisorganisator in de reisovereenkomst kan bedingen dat hij die overeenkomst op een wezenlijk punt mag wijzigen als er sprake is van gewichtige redenen. Gewichtige redenen doen zich voor als de organisator niet kan voldoen aan de verplichtingen die uit de overeenkomst voortvloeien en zich als het ware gedwongen voelt de overeenkomst op te zeggen. De reisorganisator zal dan een andere reis aanbieden. Voorwaarde is dat de reisorganisator hiervan onverwijld mededeling doet aan de reiziger. De reiziger hoeft niet met de wijziging in te stemmen.

 

Het tweede lid van dit artikel ziet op minder ingrijpende wijziging van de overeenkomst. Deze wijzigingen zijn eveneens uitsluitend toegestaan wanneer op voorhand bedongen door de reisorganisator, er is sprake van gewichtige redenen en de reiziger is onverwijld geïnformeerd. De reiziger mag dergelijke wijzigingen slechts afwijzen wanneer hij er meer dan gering nadeel van ondervindt.

 

Uit art. 7:505 lid 3 BW volgt dat de reisorganisator in de overeenkomst kan bepalen dat hij tot twintig dagen voor vertrek de reissom mag verhogen in verband met wijzigingen in de vervoerkosten als gevolg van heffingen of wisselkoersen. De reiziger hoeft ook deze wijziging niet te accepteren en mag de verhoging afwijzen. Ingeval de reiziger de hiervoor genoemde wijziging door de reisorganisator afwijst, is de organisator bevoegde de overeenkomst op te zeggen. De reiziger heeft recht op teruggave geldsom of kwijtschelding.

 

Overdracht van de reisovereenkomst

Krachtens art. 7:506 BW kan de reiziger de overeenkomst in bepaalde omstandigheden overdragen aan een derde. Deze derde moet aan alle voorwaarden van een reis voldoen; een jongerenreis mag bijvoorbeeld niet aan een tachtigjarige wordt overgedragen aangezien ze niet aan de lijftijdsvereisten voldoet (lid 1). De overdracht vindt plaats door middel van een overeenkomst tussen de reiziger en de derde waarvan de reiziger schriftelijk mededeling dot aan de reisorganisator. De organisator kan zowel de oorspronkelijke als de nieuwe reiziger aanspreken op betaling van de reissom, alsmede kosten die voortvloeien uit de overdracht (lid 2 ).

 

5.1.4 Conformiteit en non-conformiteit

In art. 7:507 lid 1 BW is de hoofdverplichting van de reisorganisatie opgenomen: ‘De reisorganisator is verplicht tot uitvoering van de reisovereenkomst overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mocht hebben.’

 

Uit de omschrijving blijkt dat de organisator ervoor moet zorg dragen dat de reis verloopt zoals de reiziger mag verwachten; de reis moet conform het overeengekomen zijn, ook wel conformiteit genoemd. Of de reis voldoet aan de verwachtingen van de reiziger is afhankelijk van de informatie die hij op voorhand heeft gekregen.

 

Wanneer de reis niet voldoet aan de verwachtingen van de reiziger en er sprake is van non-conformiteit, dan is de reisorganisator in beginsel verplicht de schade te vergoeden (art. 7:507 lid 2 BW). De reiziger heeft echter geen recht op schadevergoeding wanneer de tekortkoming in de uitvoering van de overeenkomst niet is toe te reken aan de reisorganisator of aan eventuele hulppersonen aan wie de organisator gebruik heeft gemaakt. hiervan is sprake wanneer:

  1. De tekortkoming is toe te rekenen aan de reiziger

  2. De tekortkoming is toe te rekenen aan een derde die niet direct betrokken was bij de uitvoering aan de overeenkomst, terwijl dit niet te voorzien was of vermeden kon worden.

  3. Er sprake is van overmacht aan de zijde van de reisorganisator.

 

Art. 7:507 lid 3 BW bepaalt dat de reisorganisator gehouden is hulp en bijstand te verlenen als de reis niet overeenkomstig de verwachtingen van de reiziger verloopt.

 

5.1.5 Schadevergoeding

Uit art. 7:508 lid 1 BW vloeit voort dat de organisator zijn aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door de dood of letsel van de reiziger in beginsel niet kan uitsluiten of beperken. De reisorganisator kan zijn aansprakelijkheid niet uitsluiten voor schade die door zijn eigen handelen wordt veroorzaakt als hij de schade met opzet veroorzaakt of door bewust roekeloos handelen. (art. 7L509 lid 1 BW). Als een hulppersoon de overeengekomen dienst uitvoert, dan kan de organisator zijn aansprakelijkheid voor schade in hoogte beperken tot driemaal de reissom, tenzij de schade voortvloeit uit dood of letsel (art. 7:509 lid 2 BW).

 

Wanneer voldaan wordt aan de hiervoor besproken voorwaarden, kan de reiziger niet alleen materiële schade maar ook immateriële schade, voor zover deze betrekking heeft op gedregd reisgenot, vergoed krijgen; immateriële schade kan ook aangeduid worden als smartengeld (Art. 7:510 BW)

 

Krachtens art. 7:511 BW is de hoogte van de schadevergoeding ter zake van deze immateriële schade beperkt tot maximaal eenmaal de reissom. Op grond van art. 7:512 BW heeft de reisorganisator een garantieplicht; hij dient maatregelen te nemen tegen eventuele financiële problemen waardoor hij zijn verplichting jegens de reiziger niet kan nakomen. Dit kan door voorzieningen te treffen waarbij een ander zijn verplichtingen overneemt of door teruggaven van de reissom te garanderen.

 

Veel reisorganisaties zijn daarom ook aangesloten bij SGR. Als een organisator is aangesloten bij de SGR, dan heeft de reiziger de garantie dat hij de reissom die hij vooraf heeft betaald vergoed krijg, als de reisorganisator niet in staat is tot het uitvoeren van zijn verplichten.

 

Art. 7:513 BW bepaalt dat niet ten nadelen van de reiziger kan worden afgeweken van de hiervoor besproken artikelen; deze bepalingen zijn van dwingend recht.

 

Hoofdstuk 6 De arbeidsovereenkomst en de overeenkomst tot aanneming van werk

 

In dit hoofdstuk staat de arbeidsovereenkomst centraal, geregeld in titel 10 van boek 7 BW. Dit is vanaf art. 610 BW.

 

6.1 Begripsbepaling

De meeste artikelen die in dit hoofdstuk staan zijn van dwingend recht. Art. 7:610 lid 1 BW bepaalt: De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.

 

In deze definitie zien we de volgende voorwaarden terug:

  1. Er moet arbeid worden verricht

  2. Tegen betaling van loon

  3. Gedurende zekere tijd

  4. In dienst van een ander.

 

Ad 1 Arbeid

De werknemer verbindt zich om arbeid te verrichten voor de werkgever. Het begrip arbeid dient ruimt te worden opgevat. Het kan lichamelijk of geestelijke inspanning zijn die erop gericht is iets tot stand te brengen of aanwezig zijn op een bepaalde plaats zonder dat er daadwerkelijk een activiteit wordt verricht (beveiliger). De werknemer is gehouden de arbeid zelf te verrichten, tenzij hij toestemming heeft van de werkgever om zich door een derde te laten vervangen (art. 7:659 BW)

 

Ad 2 loon

Als tegenprestatie voor de verrichte arbeid, is de werkgever een vergoeding verschuldigd aan de werknemer, beter bekend als loon. Alle vormen van loon zijn mogelijk. Uitsluitend de prestatie van de werkgever kan worden aangemerkt als loon. (fooi niet)

 

Ad 3 Gedurende zekere tijd

In de wet is het begrip zekere tijd niet nader ingevuld. In de praktijk blijkt dat het begrip nauwelijks tot geen aanvullende waarde heeft en dat de duur van de werkzaamheden kan variëren.

 

Ad 4 In dienst van een ander

De werknemer verricht werkzaamheden in dienst van de werkgever. Hieruit volgt dat tussen werkgever en werknemer een gezagsverhouding bestaat, waarin de werknemer ondergeschikt is aan de werkgever. Het gaat erom dat de werkgever de bevoegdheid heeft om de werknemer aanwijzingen te geven.

 

De arbeidsovereenkomst is Vormvrij en kan derhalve zowel mondeling als schriftelijk worden gesloten; vanuit bewijsrechtelijk oogpunt heeft het schriftelijk vastleggen van de arbeidsovereenkomst uiteraard de voorkeur. De volgende twee artikelen zien op een wettelijk rechtsvermoeden ter zake de arbeidsovereenkomst.

Op grond van art. 7:610a BW wordt aangenomen dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst wanneer iemand wekelijks of ten minste twintig uur per maand arbeid verricht voor een ander, tegen beloning door die ander, gedurende een periode van drie opeenvolgende dagen.

Krachtens art. 7:610b BW wordt aangenomen dat wanneer een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, de omvang van de arbeid gelijk is aan de gemiddelde omvang van de voorgaande drie maanden. (30+17+40=87/3 = 29 uur per maand).

 

Partijen kunnen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd sluiten. In een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is er een tijdstip bepaald waarop de overeenkomst zal eindigen. Dit kan een datum, maar ook het eindigen van een situatie. Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bevat geen einddatum en duurt in beginsel voort tot het moment dat deze door een van of beide partijen worden beëindigd of opgezegd. Art. 7:615 BW bepaald dat de in deze titel opgenomen met betrekking tot de arbeidsovereenkomst geen betrekking hebben op ambtenaren, tenzij in een wet of verordening uitdrukkelijk is opgenomen dat ze van toepassing zijn.

 

6.2 Elementen van de arbeidsovereenkomst

Goed werknemerschap en werkgeverschap

In de wet zijn zowel de werkgever als voor de werknemer specifieke verplichtingen opgenomen. Uit hoofde art. 7:611 BW moeten de werkgever en de werknemer zich als goed werkgever en goed werknemer gedragen. Wat dat precies is niet verder in de wet geregeld, de jurisprudentie vult dit aan.

 

6.2.2 Loon

Op grond van art. 7:616 BW is de werkgever verplicht de werknemer zijn loon op het overeengekomen tijdstip te voldoen. Voldoet de werkgever hier niet aan, dan kan de werknemer hem aanspreken voor vertragingsschade (art. 7:625 BW) of schadevergoeding wegens wanprestatie (art. 6:74 BW).

In art. 7:616 lid 1 BW is vastgesteld welke vormen van loon zijn toegestaan. De meest voorkomende vorm van loon is:

  • Geld

Andere mogelijkheden zijn:

  • Zaken voor persoonlijk gebruik, zoals telefoon

  • Het gebruik van een woning, zoals een dienstwoning

  • Diensten en voorzieningen

  • Effecten, vorderingen en andere rechten.

Wordt loon in geld betaald dan moet dit gebeuren in euro’s en kan dit zowel contant als via bank. (art. 7:620 BW.

 

Uit art. 7:623 lid 1 BW vloeit voort dat de werkgever verplicht is om het loon te voldoen na afloop van het loontijdvak, dat wil zeggen: aan het eind van de periode waarover loon wordt berekend. Minimum van een week en maximum van een maand. Schriftelijk kunnen partijen overeenkomen dat het maximum wordt verhoogd naar 3 maanden (Art. 7:623 lid 2 BW).

 

Volgens art. 7:626 lid 1 BW is de werkgever gehouden bij elke loonbetaling in geld een schriftelijk specificatie van het loon te verstrekken, ook wel het loonstrookje genoemd.

 

In art. 7:227 BW is het principe geen arbeid, geen loon opgenomen. In beginsel kan een werknemer die e overeengekomen arbeid niet verricht geen aanspraak maken op loon. In bepaalde gevallen heeft hij echter toch recht op loon.

 

Recht op loon

Art. 7:628 lid 1 BW bepaalt dat de werknemer zijn aanspraak op loon behoudt als hij zijn arbeid niet heeft kunnen verrichten door een oorzaak die redelijkerwijs voor rekening van de werkgever moet komen.

 

In art. 7:629 lid 1 BW is de tweede uitzondering op het ‘geen arbeid, geen loon’-principe terug te vinden. Een werknemer die wegens ziekte of door zwangerschap of bevalling geen arbeid kan verrichten, heeft eveneens recht op loon. Met ziekte wordt bedoeld een geestelijke of lichamelijke toestand waardoor de werknemer niet in staat kan worden geacht zijn werkzaamheden te verrichten. Ook situatieve arbeidsongeschiktheid wordt aangemerkt als ziekte; hiervan is sprake als een werknemer vanwege een ernstig verslechterde werksfeer, zijn arbeid niet kan verrichten.

 

Geen recht op loon

Het recht op loon bij ziekte wordt in art. 7: 629 lid 3 BW een aantal gevallen beperkt. In de volgende situaties kan de werknemer geen aanspraak maken op doorbetaling van zijn loon:

  1. De ziekte is opzettelijk veroorzaakt

  2. De werknemer belemmert of vertraagt de genezing

  3. De werknemer weigert passende arbeid

  4. De werknemer weiger mee te werken aan voorschriften en maatregelen die erop gericht zijn hem passende werkzaamheden te laten verrichten

  5. De werknemer weigert mee te werken aan een plan van aanpak gericht op re-integratie

  6. De werknemer vraagt een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet binnen de wettelijke termijn aan.

 

Art. 7:629 lid 4 BW bepaalt dat een werknemer tijdens het wettelijk zwangerschapsverlof geen recht heeft op doorbetaling van loon; gedurende deze periode heft de werknemer recht op een uitkering die 100% van het loon bedraagt. Kan een werknemer tijdens ziekte aanspraak maken op een uitkering, dan wordt het loon met dat bedrag verminderd (art. 7:629 lid 5 BW)

 

Informatieplicht

Gedurende de periode dat geen arbeid wordt verricht vanwege ziekte, zwangerschap of bevalling heeft de werknemer op grond van art. 7:629 lid 6 BW een informatieplicht jegens de werkgever, opdat deze het recht op loon kan vaststellen. Op zijn beurt heeft de werkgever krachtens art. 6:629 lid 7 BW een mededelingsplicht ingeval hij het loon wil opschorten; hij moet de werknemer onverwijld op de hoogte stellen.

 

6.2.3 Vakantie

Op grond van art. 7:634 lid 1 BW heeft de werknemer recht op vakantie. De werknemer bouwt aanspraak op vakantie op over ieder jaar waarin hij recht op loon heeft gehad; de vakantieduur is ten minste viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week.

 

Werkgevers mogen uitsluitend in het voordeel van de werknemer afwijken van dit wettelijk minimum. Voorts bestaan er in Nederland tien nationale feestdagen. Wanneer de werknemer niet een heel jaar heeft gewerkt, dan verwerft hij over deze periode aanspraak op vakantie evenredig met het aantal gewerkte weken (art. 7:634 lid 2 BW).

 

In een aantal situaties bouwt een werknemer die in een bepaalde periode geen recht heeft op loon, toch vakantie op. Uit art. 7:635 BW volgt dat onder meet in geval van zwangerschap op bevalling en bij ziekte de werknemer ook aanspraak op vakantie verwerft.

 

Volgens art. 7:638 lid 1 BW is de werkgever verplicht de werknemer in staat te stellen de vakantiedagen waarop hij aanspraak heeft, op te nemen. Gedurende de vakantie houdt de werknemer recht op loon (art. 7:639 lid 1 BW). De werknemer kan geen afstand doen van zijn recht op vakantie (art. 7:640 lid 1 BW), tenzij het vakantiedagen betreft die het minimum te boven gaan (art. 7:640 lid 2 BW). Vakantiedagen kunnen in beginsel niet worden geruild voor geld. Aan het eind van de overeenkomst kan hij zijn vakantiedagen nog wel laten uitbetaling in geld (art. 7:641 lid 1 BW).

 

6.2.4 Gelijke behandeling

Uit hoofde art. 7:646 lid 1 BW is het de werkgever verboden een onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Voorts bestaat een onderscheidsverbod ten aanzien van scholing en opleiding, arbeidsvoorwaarden inclusief loon, promotie en opzegging van de arbeidsovereenkomst. In de volgende situaties mag worden afgeweken van het verbod op onderscheid.

  • Het beroep vereist een specifiek geslacht (lid 2)

  • Bescherming van de vrouw i.v.m. zwangerschap (lid 3)

  • Opheffing onevenredig groot aantal mannelijke werknemers door bij gelijke geschiktheid de voorkeur aan vrouwen te geven. (lid 4)

Dit artikel ziet zowel op direct als indirect onderscheid (art. 7:646 lid 5 BW). Van direct onderscheid is sprake als werknemers op basis van geslacht anders worden behandeld.

Indirect onderscheid wil zeggen dat er aan de hand van een bepaalde criterium onderscheid wordt gemaakt waardoor mannen of juist vrouwen bevoordeeld of benadeeld worden.

 

Het verbod op direct onderscheid houdt ook in een verbod op intimidatie en op seksuele intimidatie (art. 7:646 lid 6 BW). Onder intimidatie wordt verstaan gedrag dat is gerelateerd aan het geslacht van de werknemer met als doel of gevold de waardigheid van de persoon aan te tasten. (art. 7:646 lid 7 BW).

Vaak zal sprake zijn van seksuele intimidatie, een begrip dat wordt gedefinieerd als: een vorm van ongewenst gedrag… (Art. 7:646 lid 8 BW).

 

Een arbeidsovereenkomst die door de werkgever wordt opgezegd in strijd met het verbod op onderscheid of na een beroep op dit verbod door de werknemer, is uit hoofde van art. 7:647 lid 1 BW vernietigbaar. Art. 7: 647 lid 2 BW bepaalt dat de werknemer twee maanden de tijd heeft om een beroep te doen op deze vernietigingsgrond.

 

6.2.5 Bedingen

In de arbeidsovereenkomst kunnen verschillende bijzondere bedingen zijn opgenomen, we bespreken het proeftijdbeding en het concurrentiebeding

 

Proeftijdbeding

Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst kunnen partijen overeenkomen dat gedurende een bepaalde periode de overeenkomst door beiden op elk moment kan worden opgezegd; dit wordt ook wel de proeftijd genoemd, welke geregeld is in art. 7:652 BW. Een proeftijd moet expliciet in de arbeidsovereenkomst zijn opgenomen. Wanneer de proeftijd is opgenomen is deze voor beide gelijk (lid 1). De proeftijd moet schriftelijk overeengekomen zijn (lid 2). Bij een arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd kan de proeftijd maximaal 2 maanden duren (lid 3). Bij en overeenkomst voor bepaalde tijd, korter dan twee jaar, kan de proeftijd hooguit 1 maand bedragen; bij een overeenkomst voor bepaalde tijd die voor twee jaar of langer is aangegaan kan een proeftijd van ten hoogste twee maanden worden overeengekomen (lid 4). Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarbij de duur niet is vastgesteld op een kalendermaan, kan een proeftijd van hooguit een maand worden bedongen (lid 5). Elk proeftijdbeding dat niet voor beide partijen gelijk is of waarin een langere proeftijd wordt overeengekomen dan wettelijk is toegestaan, is nietig (lid 7).

 

Concurrentiebeding

Art. 7:653 lid 1 BW definieert een concurrentiebeding als: ‘Een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn.’ Dit beding moet schriftelijk zijn overeengekomen met een meerderjarige werknemer. Het beding is gericht op de periode na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer en dient ter bescherming ban de belangen van de werkgever, bij het uit dienst treden van de werkgever.

De werknemer wordt ook bescherming geboden. De rechter kan een concurrentiebeding namelijk geheel of gedeeltelijk vernietigen als de werknemer hierdoor onevenredig wordt benadeeld in verhouding tot de te beschermen belangen van de werkgever (art. 7:653 lid 2 BW). Is een werkgever schadeplichtig vanwege een onrechtmatig ontslag, dan heeft het concurrentiebeding geen werking (art. 7:653 lid 3 BW).

 

6.3 Einde arbeidsovereenkomst

Een arbeidsovereenkomst kan op verschillende manieren eindigen.

 

Eindiging van rechtswege

Art. 7:667 lid 1 BW bepaalt dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt op het moment dat de overeengekomen tijd is verstreken. In de overeenkomst zelf of bij de wet kan echter bepaald worden dat een overeenkomst voor bepaalde tijd door opzegging eindigt (art. 7:667 lid 2 BW). Tussentijdse opzegging van een overeenkomst voor bepaalde tijd is slechts mogelijk wanneer dit in de overeenkomst is opgenomen (art. 7:667 lid 3 BW). Voor beëindigen van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is opzegging noodzakelijk op grond van art. 7:667 lid 6 BW.

Art. 7:668 lid 1 BW regelt de situatie waarin een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na het bestrijken van de tijd zonder tegenspraak wordt voortgezet, ook wel stilzwijgende verlenging genoemd. Wordt voortgezet onder dezelfde voorwaarden. Een overeenkomst voor bepaalde tijd die door opzegging moet worden beëindigd, wordt op dezelfde wijze voortgezet als de opzegging achterwege blijft (art. 7:668 lid 2 BW).

 

Conversie overeenkomst voor bepaalde tijd

Uit hoofde van art. 7:668a BW kan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overgaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, ook wel conversie genoemd. Hiervan is sprake als tussen dezelfde werknemer en werkgever overeenkomsten worden aangegaan en:

  1. Meerdere arbeidsovereenkomsten elkaar gedurende een periode van 36 maanden opvolgen, eventueel met tussenpozen van maximaal drie maanden

  2. Een vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangevangen, eventueel met tussenpozen van maximaal drie maanden.

 

Opzegging

Volgens art. 7:669 BW moet de partij die de overeenkomst opzegt de andere partij, op diens verzoek, schriftelijk mededeling doen van de reden van opzegging.

 

Art. 7:670 BW bevat een aantal bijzondere opzegverboden voor de werkgever en strekt ertoe de werknemer extra ontslagbescherming te bieden in bijzondere situaties. Tijdens ziekte mag een werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer arbeidsongeschikt is, tenzij het langer dan twee jaar heeft geduurd (lid 1). Tijdens zwangerschap (lid 2). Vervulling van militaire dienst (lid 3). Ten slotte geldt een opzegverbod ten aanzien van werknemers die direct of indirect zijn betrokken bij een ondernemingsraad (lid 4).

 

Uit art. 7:670b lid 1 BW volgt hierover dat de hiervoor besproken ontslagverboden niet van toepassing zijn bij het opzeggen tijdens de proeftijd of dwingende reden. Daarnaast is het niet verboden als de werknemer er schriftelijk mee instemt *art. 7:670b lid 2 BW).

 

De termijnen van de opzegging is geregeld in art. 7:672 BW. De arbeidsovereenkomst moet worden opgezegd tegen de laatste dag van de maand, tenzij hiervan in de overeenkomst is afgeweken (lid 1). Afhankelijk van de periode die de arbeidsovereenkomst heeft geduurd, moeten door de werkgever de volgende termijnen in acht worden genomen:

  1. Korter dan vijf jaar -> één maand

  2. Vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar -> twee maanden

  3. Tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar -> drie maanden

  4. Vijftien jaar of langer -> vier maanden

 

De opzegtermijn voor de werknemer bedraagt een maand (lid 3). Daar kan schriftelijk van worden afgeweken, maar niet meer dan zes maanden. De opzegtermijn van de werkgever moet in ieder geval het dubbele zijn dan dat van de werknemer (lid 6).

 

Wanneer partijen een proeftijd zijn overeengekomen en deze nog niet is versterken, dan is elke partij bevoegd de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen (art. 7:676 lid 1 BW).

 

In art. 7:667 lid 1 BW is het ontslag op staande voet als volgt verwoord: ‘Ieder der partijen is bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij.

Voor beide partijen zijn de volgende factoren van opzegging van belang:

  • Onverwijlde opzegging. Het ontslag moet meteen na het zich voordoen van de dringende reden worden aangezegd

  • Dringende reden (art. 7:678 BW)

  • Gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij

 

Dringende redenen werkgever

De werkgever of de werknemer die opzegt zonder een dringende reden of zonder gelijktijdige mededeling van de dringende reden is schadeplichtig; dit wordt ook wel een onregelmatig ontslag genoemd. Uit art. 7:687 BW vloeit voort dat onder dringende redenen voor de werkgever worden verstaan: handelingen, eigenschappen of gedragingen van de werknemer waardoor van de werkgever redelijkerwijs niet verwacht kan worden de arbeidsovereenkomst langer te laten voortduren (lid 1). In het tweede lid van dit artikel volgt een niet-limitatieve opsomming van mogelijke dringende redenen. Hiervan is onder meer sprake wanneer de werknemer:

  • Bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst de werkgever heeft misleid door het onjuiste informatie te verschaffen

  • In ernstige mate ongeschikt of onbekwaam is zijn arbeid te verrichten

  • Zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven

  • Zich niet houdt aan zijn geheimhoudingsplicht

  • Hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten van de werkgever

 

Dringende redenen werknemer

De dringende redenen voor de werknemer zijn opgenomen in art. 7:679 BW.

  • De werkgever mishandelt, beledigt of bedreigt de werknemer of dienst familie of huisgenoten

  • De werkgever verleidt de werknemer of diens familie tot handelingen in strijd met de goede zeden

  • De werkgever betaalt het loon niet op de daarvoor bepaalde tijd.

 

Indien de opzegging van de arbeidsovereenkomst door een van de partijen kennelijk onredelijk is, kan de rechter krachtens art. 7:681 lid 2 BW aan de wederpartij schadevergoeding toekennen. Kennelijk onredelijk ontslag wil zeggen dat de onredelijkheid van het ontslag objectief is vast te stellen en voor een ieder duidelijk moet zijn. In art. 7:681 lid 2 BW is opgenomen in welke situaties onder meer sprake is van kennelijk onredelijk ontslag:

  • Opzegging zonder opgave van redenen of onder opgave van valse redenen

  • Als de gevolgen van de opzegging onevenredig zwaar wegen voor de werknemer in verhouding tot de belangen van de werkgever.

 

Uit hoofde van art. 7:685 lid 1 BW zijn partijen bevoegd de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. Volgens art. 7:685 lid 2 zijn gewichtige redenen:

  • Omstandigheden die dringende redenen op grond van de hiervoor besproken art. 7:677 lid 1 BW opleveren

  • Veranderingen in de omstandigheden waardoor de arbeidsovereenkomst in redelijkheid meteen of na korte tijd behoort te eindigen.

 

6.4 Algemene bepalingen aanneming van werk

Een ander type overeenkomst waarbij wel werkzaamheden worden uitgevoerd voor een ander, maar er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, is de overeenkomst tot aanneming van werk. Art. 7:750 lid 1 BW bepaalt: ‘ aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbind om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld.’

We zien in dit artikel de volgende hoofdelementen:

  • Buiten dienstbetrekking

  • Werk van stoffelijke aard (totstandbrenging van een materieel object)

  • Prijs in geld

 

De overeenkomst van aanneming komt veel voor in de bouwwereld. De aannemer is in beginsel niet verplicht de werkzaamheden zelf uit te voeren, maar het persoonlijk verrichten van de arbeid kan wel in de overeenkomst worden bedongen (art. 7:751 BW).

 

Waarschuwingsplicht

Uit hoofde van art. 7:754 BW heeft de aannemer een waarschuwingsplicht jegens de opdrachtgever. Hij dient de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht.

 

Oplevering

Met oplevering wordt bedoeld dat de aannemer het werk na voltooiing aan de opdrachtgever beschikbaar stelt. Art. 7:758 lid 1 BW bepaalt dat een werk dat is aanvaard door de opdrachtgever wordt beschouwd te zijn opgeleverd. Als de opdrachtgever het werk niet aanvaardt of weigert binnen redelijke termijn nadat de aannemer heeft aangegeven dat het gereed is, dan wordt de opdrachtgever geacht het stilzwijgend te hebben verklaard.

 

Aansprakelijkheid

Nadat het werk is opgeleverd, verplaatst het risico ervoor zich naar de opdrachtgever. Hij is vanaf dat moment de overeengekomen prijs verschuldigd aan de aannemer, ook als het werk in kwaliteit of waarde achteruitgaat door een oorzaak die niet is toe te rekenen aan de aannemer (art. 7:758 lid 2 BW). De aannemer kan na oplevering niet meer aansprakelijk worden gehouden voor gebreken aan het werk die de opdrachtgever tijdens de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken (art. 7:758 lid 3 BW). Als het werk na oplevering gebreken vertoont waarvoor de aannemer aansprakelijk is, dan moet de opdrachtgever de aannemer in beginsel in de gelegenheid stellen de gebreken te verhelen; dit moet gebeuren binnen redelijke termijn. Schade dient vergoed te worden (Art. 7:759 lid 1BW).

 

De opdrachtgever kan vorderen dat de aannemer de gebreken binnen redelijke termijn verhelpt. Zijn de kosten van herstel onevenredig hoog in verhouding tot het belang van de opdracht gever bij herstel in plaats van schadevergoeding, dan moet de opdrachtgever genoegen nemen met een schadevergoeding (art. 7:759 lid 2 BW). Als de uitvoering van het werk ondeugdelijk is ten gevolge van de ongeschiktheid van door de aannemer gebruikte materialen of hulpmiddelen, dan komt dit voor zijn rekening (art. 7:760 lid 1 BW). Zijn de middelen van de opdrachtgever dan komt het voor zijn rekening (lid 2). Dit is hetzelfde met bouwplannen of tekeningen (lid 3).

 

Bevoegdheid tot opzegging

Krachtens art. 7:764 lid 1 BW is de opdrachtgever bevoegd de overeenkomst tot aanneming van werk ten alle tijden op te zeggen; hij kan de overeenkomst geheel of gedeeltelijk opzeggen. De opdrachtgever is in beginsel de prijs voor het volledige werk verschuldigd, verminder het bedrag dat de aannemer bespaart door de opzegging (art. 7:764 lid 2 BW).

 

6.5 Bijzondere bepalingen aanneming van werk

In art. 7:765 tot en met 7:769 BW zijn bijzondere bepalingen betreffende de overeenkomst tot aanneming van werk voor de bouw van een woning of een gedeelte daarvan.

Art. 7:766 lid 1 BW bepaalt dat een dergelijke overeenkomst schriftelijk moet worden aangegaan. Deze moet worden overhandigd aan de opdrachtgever. Vanaf dat moment heeft de opdrachtgever drie dagen de gelegenheid de overeenkomst op te zeggen. Dit wordt ook wel bedenktijd genoemd.

Uit art. 7:767 BW volgt dat de opdrachtgever de prijs niet vooraf ineens hoeft te voldoen. De opdrachtgever kan tevens verplicht worden tot een depotstorting van maximaal 10% van de aanneemsom.

Op grond van art. 7:678 lid 1 BW kan de opdrachtgever maximaal 5% van de totale aanneemsom inhouden op de laatste termijn en dit bedrag in depot storten bij een notaris. Als er dan gebreken zijn dan heeft de opdrachtgever een pressiemiddel om de aannemer tot herstel te bewegen. De notaris betaald dit bedrag 3 maanden na oplevering, tenzij de opdrachtgever wil opschorten (art. 7:678 lid 2 BW). Op het moment dat de opdrachtgever instemt met betaling aan de aannemer of als de aannemer een andere vorm van zekerheid heeft geboden, betaald de notaris het bedrag door aan de aannemer (art. 7:678 lid 3 BW).

 

De hiervoor besproken bepalingen zijn van dwingend recht (art. 7:769 BW).

 

Hoofdstuk 8 De verzekeringsovereenkomst

 

In dit hoofdstuk wordt de verzekeringsovereenkomst behandeld, geregeld in art. 7:925 tot en met 7:992 BW. Door ons te verzekeren, dragen we tegen betaling het risico over aan een ander dat een bepaalde gebeurtenis daadwerkelijk plaatsvind of het risico van de kosten die met een bepaalde gebeurtenis gepaard gaan.

 

Definitie verzekering

In art. 7:925 lid 1 BW is de algemene definitie van het begrip verzekering opgenomen: ‘ Verzekering is een overeenkomst waarbij de ene partij, de verzekeraar, zich tegen het genot van premie jegens haar wederpartij, de verzekeringsnemer, verbindt tot het doen van een of meer uitkeringen, en bij het sluiten der overeenkomst voor partijen geen zekerheid bestaat, dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan, of ook hoe lang de overeenkomst premiebetaling zal duren. Zij is hetzij schadeverzekering, hetzij sommenverzekering.’

Verzekering komt tot stand door aanbod en aanvaarding van dat aanbod. De verzekeringsovereenkomst is vormvrij en kan zowel schriftelijk als mondeling overeengekomen worden. De verzekeringspolis is het schriftelijke bewijs van de overeenkomst. De verzekeraar is de partij die recht heeft op betaling van de premie en verplicht is om bij het intreden van een bepaalde gebeurtenis een bedrag uit te keren. De verzekeringsnemer is de wederpartij die de verzekeringsovereenkomst aangaat en verplicht is tot het doen van premiebetalingen. Een verzekerde is de persoon wiens belang wordt verzekerd en die recht heeft op uitkering van een of meerdere bedragen bij het intreden van dezelfde gebeurtenis.

De door de verzekeringsnemer te betalen premie bestaat meestal uit een geldbedrag dat maandelijks moet worden voldaan, zoals bij de zorgverzekering. Daarnaast is het mogelijk dat de premie eenmalig wordt voldaan, bij een reisverzekering voor bepaalde tijd.

 

De verzekeringsovereenkomst is een kansovereenkomst. Dat is een overeenkomst waarbij de inhoud van de prestatie van een der partijen of van beide partijen niet vaststaat, maar afhankelijk is van een onzekere toekomstige gebeurtenis. Als dit wel vaststaat (overlijdensverzekering), dan is de onzekerheid erin gelegd dat niet vaststaat wanneer dit gebeurt.

 

Bij de verzekeringsovereenkomst zijn verschillende elementen van onzekerheid te onderscheiden. Het is onzeker:

  1. Of de verzekeraar ooit verplicht zal worden tot het doen van uitkering

  2. Wanneer de verzekeraar verplicht zal worden tot uitkering

  3. Hoe hoog de uitkering zal zijn

  4. Hoe lang de verzekeringsnemer verplicht is tot premiebetaling.

 

Een verzekering kan een schadeverzekering ofwel een sommenverzekering zijn. Een schadeverzekering is gericht op vergoeding van vermogensschade op het moment dat deze wordt geleden. Een sommenverzekering is gericht op het intreden van een gebeurtenis, waarna een bepaald geldbedrag zal worden uitgekeerd. In art. 7:925 lid 2 BW wordt de persoonsverzekering gedefinieerd als de verzekering die het leven of de gezondheid van een mens betreft.

 

Uit art. 7:926 lid 1 BW vloeit voort dat de uitkering waartoe een verzekeraar is verplicht niet noodzakelijkerwijs een geldbedrag is; het kan ook gaan om een prestatie anders dan in geld. Dit is iets waar een dienst geleverd wordt (rechtsbijstand).

De uitkering gerechtigde is degene die aanspraak kan maken op de uitkering krachtens de verzekeringsovereenkomst (art. 7:926 lid 2 BW)

 

Mededelingsplicht

Alvorens de verzekeringsovereenkomst wordt aangegaan, is de verzekeringsnemer verplicht inlichtingen te verschaffen aan de verzekeraar. Deze mededelingsplicht is vervat is art. 7:928 BW. Uit hoofde van lid 1 is de verzekeringnemer verplicht mededeling te doen aan de verzekeraar van alle feiten die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat deze van belang zijn voor de verzekeraar. Enerzijds is dat een kennisvereiste, waarbij het gaat om hetgeen de verzekeringnemer weet of behoort te weten. Anderzijds is er het kenbaarheidsvereiste, waarbij het gaat om wetenschap of begrip van het belang dat de verzekeraar erbij heeft van bepaalde gegevens op de hoogte te zijn.

 

Uit hoofde van art. 7:828 lid 2 en 3 BW zij het kennisvereiste en het kenbaarheidsvereiste ook van toepassing wanneer ede verzekeringsnemer met het aangaan van de overeenkomst de belangen van een hem bekende derde dekt. Met andere woorden: als iemand een verzekering aangaat voor zichzelf en twee gezinsleden, dient ten aanzien van deze gezinsleden dezelfde informatie aan de verzekeraar te worden verschaft.

 

Art. 7:928 lid 4 BW geeft een tweetal beperkingen van de mededelingsplicht. Volgens dit artikel strekt de mededelingsplicht zich niet uit over feiten die de verzekeraar al kent of behoort te kennen; dit wordt het verschoonbaarheidsvereiste genoemd.

 

Voorts is een verzekeringsnemer niet verplicht informatie te geven die niet relevant is voor de beslissing van de verzekeraar, ook wel bekend als het relevantievereiste. De vragen die hierbij relevant zijn luiden:

  • Zou de verzekeraar met wetenschap van het feit dat iemand leidt aan pleinvrees de inboedel- en opstalverzekering zijn aangegaan? (ja)

  • Zou de verzekeraar in geval van uitkering minder hebben uitgekeerd met de wetenschap dat de verzekerde aan pleinvrees lijft? (nee)

 

Art. 7:928 lid 5 BW regelt de mededelingsplicht ten aanzien van het strafrechtelijke verleden van de verzekerde. Hieraan is een termijn verbonden van acht jaar; over strafbare feiten die langer dan acht jaar voorafgaand aan de verzekeringsovereenkomst zijn gepleegd, hoeft geen informatie te worden verstrekt. Tevens moet de verzekeringsnemer uitdrukkelijk vragen naar het strafrechtelijke verleden. Daarenboven moet de verzekeraar ondubbelzinnig aangeven over welke gegevens mededelingen gedaan moeten worden en mag er niet in vage termen worden gevraagd naar het strafrechtelijke verleden.

 

Niet-nakoming mededelingsplicht

De gevolgen van de niet-nakoming van de mededelingsplicht door de verzekeringnemer zijn geregeld in art. 7:929 en 7:930 BW. Op het moment dat de verzekeraar ontdekt dat niet aan de mededelingsplicht is voldaan, moet hij binnen twee maanden de verzekeringsnemer schriftelijk wijzen op de niet-nakoming en de mogelijke gevolgen daarvan (art. 7:929 lid 1 BW). Welke gevolgen dit kan hebben is opgenomen in art. 7:930 BW.

 

Ontdekt de verzekeraar dat de verzekeringsnemer heeft gehandeld met opzet tot misleiding, dan mag hij gedurende een periode van twee maanden de overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen. Deze mogelijkheid bestaat eveneens wanneer de verzekeraar de overeenkomst niet zou hebben gesloten als hij op de hoogte zou zijn geweest van de ware stand van zaken (art. 7:929 lid 2 BW).

 

Op grond van art. 7:929 lid 3 BW komt de verzekeringsnemer een opzeggingsbevoegdheid toe. Nadat hij een mededeling als bedoeld in lid 1 van de verzekeraar ontvangt, kan de verzekeringsnemer zelf de overeenkomst binnen twee maanden opzeggen. De verzekeringsnemer mag dus opzeggen wanneer de door de verzekeraar aangegeven gevolgen voor hem ongunstig zijn.

Als niet voldaan is aan de mededelingsplicht, dan wordt het recht op uitkering vastgesteld aan de hand van art. 7:930 BW. Uit hoofde het tweede lid moet uitkering plaatsvinden wanneer de feiten die niet of onjuist zijn medegedeeld niet van belang waren voor het plaatsvinden van de gebeurtenis en de kans op de gebeurtenis niet hebben vergroot. Dit wordt ook wel causaliteitsbeginsel genoemd.

 

Art. 7:930 lid 3 BW bepaalt dat uitkering plaatsvindt als de verzekeraar bij de ware kennis van zaken een hogere premie zou hebben bedongen of als hij de verzekering tot een lager bedrag zou hebben besloten. In deze situaties heeft de verzekeringnemer recht op uitkering, zij het in verminderde mate naar evenredigheid. Aangezien er gekozen is voor een, in deze omstandigheden proportionele sanctie, is dit principe ook bekend als het proportionaliteitsbeginsel.

 

Als de verzekeraar bij de juiste kennis van zaken aangepaste voorwaarden zou hebben gesteld, dan vindt de uitkering plaats als waren die aangepaste voorwaarden.

 

Uit hoofde van art. 7:930 lid 4 BW en in afwijking op de leden 2 en 3, is de verzekeraar geen uitkering verschuldigd als hij de verzekering in het geheel niet zou zijn aangegaan met een juiste kennis van zaken. Ook als er opzet was van de verzekeringsnemer is er geen uitkering.

 

Ontdekt een verzekeraar pas na de uitkering dat de verzekeringsnemer niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan en kan hij zich succesvol beroepen op een van de leden van art. 7:930 BW, dan kan de uitkering worden aangemerkt als onverschuldigde betaling.

 

Overige bepalingen

We zagen al dat de verzekeringsovereenkomst vormvrij is en dus zowel schriftelijk als mondeling kan worden aangegaan. De verzekeraar is op grond van art. 7:932 lid 1 BE in beginsel wel verplicht een polis af te geven; dit is een akte waarin de overeenkomst is vastgelegd. Voorts rust op de verzekeraar de verplichting om alle mededelingen richting de verzekeringsnemer schriftelijk te doen (art. 7:932 lid 1 BW)

Naast de verplichting tot het verstreken van accurate en relevante informatie, is de verzekeringsnemer verplicht tot het voldoen van premiebetaling. Doet hij dit niet dan kan de overeenkomt worden beëindigd of geschorst. De verzekeraar dient nog wel een aanmaning te sturen met een termijn van 14 dagen (art. 7:934 BW).

 

In art. 7:940 lid 1 BW is de wettelijke opzegtermijn van de verzekeringsovereenkomst opgenomen; deze termijn bedraagt twee maanden. Voor de verzekeraar en de verzekeringsnemer zijn de opzegmogelijkheden gelijk (art. 7:940 lid 3 BW).Wijzigt de verzekeraar de overeenkomst dan mag de verzekeringsnemer opzeggen. Gedurende een maand (art. 7:940 lid 4 BW).

 

In art. 7:940 lid 5 BW is uitdrukkelijk bepaald dat een persoonsverzekering niet door de verzekeraar beëindigd of gewijzigd kan worden vanwege een verzwaring van het gezondheidsrisico van de verzekerde. Deze bepaling dient te voorkomen dat een verzekeraar bij het bekend worden van een ziekte de overeenkomst opzegt.

 

De verzekerde dient de verzekeraar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is op de hoogte te stellen van het intreden van de gebeurtenis op basis waarvan hij recht heeft op uitkering, ook wel de meldingsplicht genoemd (art. 7:941 lid 1 BW). Daarnaast moeten binnen redelijke termijn alle bescheiden en informatie aan de verzekeraar worden verschaft, op basis waarvan hij zijn uitkeringsplicht kan beoordelen; dit is de informatieplicht (art. 7:941 lid 2 BW).

 

Het niet voldoen aan de mededelings- en informatieplicht kan leiden tot bepaalde sancties door de verzekeraar, welke in de volgende leden van art. 7:941 BW zijn opgenomen. Komt de verzekerde de hiervoor vermelde verplichtingen niet na, dan wordt eventuele schade die daaruit voortvloeit voor de verzekeraar in mindering gebracht op de uitkering.(art. 7:941 lid 3 BW). Wanneer de verzekeraar is geschaad in een redelijk belang doordat de verzekerde zijn meldings- en informatieplicht niet is nagekomen, dan kan de verzekeraar overgaan tot het vervallen verklaren van de uitkering, mits dit op voorhand is bedongen (art. 7:941 lid 4 BW). De verzekerde kan geen aanspraak maken op uitkering als hij zijn mededelings- en informatieplicht niet is nagekomen met opzet tot misleiding van de verzekeraar, tenzij die misleiding niet in verhouding staat tot het verval van het recht op uitkering (art. 7:941 lid 5 BW). Het plegen van bedrog bij de afwikkeling van de schadeclaim, rechtvaardigt niet de ontbinding van de overeenkomst. De schade zou immers ook zonder bedrog zijn ingetreden, zodat dit er niet toe mag leiden dat de verzekeraar wordt bevrijd van zijn verplichting tot uitkering.

 

8.2 Schadeverzekering

In art. 7:944 BW wordt de schadeverzekering als volgt gedefinieerd: ‘Schadeverzekering is de verzekeringen strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden.’

Dit artikel is een aanvulling op de definitie van de reguliere verzekeringsovereenkomst, specifiek gericht op vermogensschade. Met vermogensschade wordt financiële schade bedoeld.

 

Geen schadevergoeding

Uit hoofde art. 7:951 BW hoeft de verzekeraar geen schade te vergoeden als die is veroorzaakt door de aard van de verzekerde zaak of door gebrek van die zaak. Met aard van de zaak wordt bedoeld een aan die zaak verbonden eigenschap, zoals bederfelijkheid of slijtage. Er is sprake van een gebrek van de aak als de zaak een minderwaardige eigenschap heeft die een dergelijke zaak niet behoort te hebben. In beide situaties moet er wel sprake zijn van een causaal verband.

 

De verzekeraar hoeft evenmin over te gaan tot vergoeding van schade als die is ontstaan door eigen schuld van de verzekerde. Hiermee wordt bedoeld dat de schade door opzet of roekeloosheid is veroorzaakt (art. 7:952 BW). Onbewuste roekeloosheid is de lichtste vorm van schuld; hiervan is sprake als het gaat om een gedraging waarbij een aanmerkelijk kans op schade ontstaat waarvan de verzekerde zich bewust moest zijn. De zwaarste vorm van eigen schuld is opzet als oogmerk; hiervan is sprake als iemand, met voorbedachten rade, een andere persoon steekt met een stiletto.

 

Hoogte van de schadevergoeding

Uit art. 7:955 lid 1 BW vloeit voort dat de verzekerde som het hoogste bedrag van schadevergoeding is waartoe de verzekeraar verplicht kan worden, met uitzondering hetgeen in art. 7:957 en 7:959 BW is bepaald. De functie van de verzekerde som is dus de bepaling van de maximale schadevergoedingsverplichting van de verzekeraar.

 

Uit hoofde art. 7:955 lid 2 BW vermindert de verzekerde som niet wanneer uitkering heeft plaatsgevonden. Elkaar opvolgende schades kunnen telkens tot de verzekerde som worden vergoed.

 

Waarde van de zaak

De waarde van een zaak kan op verschillende wijzen worden berekend. In art. 7:956 BW wordt geregeld dat voor vaststelling van de waarde van een gebouw gekeken wordt naar de herbouwwaarde; dit is het bedrag benodigd is om een gebouw, als dit volledig verloren is gegaan, weer in dezelfde staat te krijgen.

 

Andere zaken worden gewaardeerd op vervangingswaarde; dit betreft het benodigde bedrag om een naar soort, kwaliteit, hoeveelheid, staat en ouderdom gelijkwaardig zaak te kunnen verkrijgen. Daar staat en ouderdom een rol spelen bij het vaststellen van de vervangingswaarde, is deze niet noodzakelijkerwijs gelijk aan de nieuwwaarde van een zaak. Vaak wordt ook gekeken naar de dagwaarde’ dit is een bedrag waarmee eenzelfde auto die drie jaar oud is gekocht kan worden.

 

Bereidingskosten

We zagen zojuist dat de verzekerde som de maximale verplichting van de verzekeraar aangeeft. Op grond van art. 7:957 BW kan een verzekeraar echter ook verplicht worden om zogenaamde bereidingskosten te vergoeden. Dit zijn kosten die de verzekeringnemer of de verzekerde hebben gemaakt ter voorkoming of beperking van de schade. Uit hoofde het eerste lid van dit artikel zijn de verzekeringnemer en de verzekerde, waar mogelijk, verplicht om maatregelen te nemen teneinde dreigende schade te voorkomen en reeds ingetreden schade te beperken.

 

Het tweede lid bepaalt dat de eventuele hiermee gepaard gaande kosten voor rekening komen van de verzekeraar. Dit is ook het geval als daarmee het uit te keren bedrag hoger is dan de verzekerde som (art. 7:959 lid 1 BW). Ingeval de maatregelen niet succesvol zijn gebleken, is de verzekeraar toch gehouden de kosten te vergoeden voor zover deze redelijk zijn.

 

Komt de verzekerde zijn verplichting de schade te voorkomen dan wel te beperken niet na en is deze niet-nakoming toerekenbaar, dan kan de verzekeraar de uitkering verminderen met de schade die hij hierdoor heeft geleden (art. 7:957 lid 3 BW).

 

Schadeberekening op grond van de wet

Art. 7:958 BW ziet op de situatie dat de polis geen of onvoldoende regels bevat om de schade te kunnen berekenen. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat in de volgende situaties sprake is van totaal verlies:

  1. De zaak is tenietgegaan

  2. De zaak is dusdanig beschadigd dat deze niet meer kan worden aangemerkt als het soort zaak dat oorspronkelijk werd verzekerd.

  3. De zaak is buiten de macht van de verzekerde geraakt en herkrijgen is niet waarschijnlijk.

 

Uit art. 7:958 lid 2 BW blijkt dat de verzekeraar bij totaal verlies de waarde van verzekerde belang vergoedt, waarbij de in de polis opgenomen waarde uitgangspunt is. Als een zaak buiten de macht van de verkrijgen is getaakt toch wordt teruggevonden terwijl het bedrag al is uitgekeerd dan kan hij ervoor kiezen het geld te houden en de auto terug te geven, Of de auto te houden en het geld terug te geven. (art. 7:958 lid 3 BW). Als er sprake is van gedeeltelijke schade, dan kan de verzekeraar kiezen tussen herstel of vervanging (art. 7:958 lid 4). In art. 7:958 lid 5 BW is opgenomen wat de verplichtingen van de verzekeraar zijn in geval van onderverzekering. Een verzekerde is onderverzekerd als de verzekerde som lager is dan de wettelijke waarde van de verzekerde zaken. De berekening is als volgt: Verzekerde waarde/werkelijke waarde X verzekerde waarde= uitkering.

 

Indemniteitsbeginsel

In art. 7:960 BW is het indemniteitsbeginsel neergelegd. Krachtens dit beginsel mag een verzekerde door de ontvangen vergoeding niet in een duidelijk voordeliger positie raken. Let op: het indemniteitsbeginsel is uitsluitend van toepassing op schadeverzekeringen. Het kan voorkomen dat een verzekerde voor dezelfde schade door meerdere verzekeringen dekking heeft. In dat geval kan de verzekerde op grond van art. 7:961 lid 1 BW elke verzekeraar aanspreken, zolang hij niet handelt strijd met het indemniteitsbeginsel. Hierbij heeft de verzekerde een spreekplicht jegens de aangesproken verzekeraar, hetgeen inhoud dat hij hem moet informeren over de andere verzekeraars; de aangesproken verzekeraar kan zich op de andere verhalen. De verzekeraar kan zijn verplichting tot uitkering opschorten totdat hij aan zijn spreekplicht heeft voldaan. Wordt uit coulance een onverplichte uitkering gedaan, dan heeft de verzekeraar eveneens de mogelijkheid verhaal uit te oefenen op eventuele andere verzekeraars (Art. 7:961 lid 2 BW). Verzekeraars zijn niet voor een hoer bedrag aansprakelijk dan hun evenredige gedeelte van de schadevergoeding (art. 7:961 lid 3 BW).

 

Subrogatie

In art. 7:962 lid 1 BW is de wettelijke subrogatieregeling opgenomen. Deze is van toepassing wanneer de schade van de verzekerde door de verzekeraar wordt vergoed, terwijl de verzekerde ook een derde zou kunnen aanspreken voor de schade. Het gaat dus niet om de situatie die we zojuist bespraken waar de verzekerde bij meerdere verzekeraars dekking heeft. Subrogatie vindt plaats wanneer de verzekeraar overgaat tot uitkering en de verzekerde de veroorzaken van schade kan aanspreken op schadevergoeding. De verhaal mogelijkheid die de verzekerde heeft op de veroorzaker gaat over op de verzekeraar.

 

Uit art. 7:962 lid 2 BW vloeit voort dat wanneer zowel de verzekerde als de verzekeraar een vorderingsrecht hebben op een derde, het recht van de verzekerde voorgaat.

 

Art. 7:962 lid 3 BW sluit subrogatie uit ten aanzien van een aantal personen, onder wie de verzekeringnemer, medeverzekerde en familieleden van de verzekerde. Deze personen staan in een bepaalde relatie tot de verzekerde die door uitoefening van het verhaalrecht ernstig verstoord kan raken. Voorts moet worden aangenomen dat een verzekering veelal ook in het belang van deze personen is gesloten, welk belang geschaad wordt zou verhaal op deze personen mogelijk maken.

 

8.3 Sommenverzekering

Naast de schadeverzekering kennen we de sommenverzekering, die in art. 7:964 BW als volgt wordt gedefinieerd: ‘ Sommenverzekering is de verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre een uitkering schade wordt vergoed. Zij is slechts toegelaten bij persoonsverzekering en bij verzekeringen welke daartoe bij algemeen maatregelen van bestuur, zonodig binnen daarbij vast te stellen grenzen, zijn aangewezen.’ Bij een sommenverzekering staat op het moment dat de verzekering wordt afgesloten vast welke som door de verzekeraar zal worden uitgekeerd op het moment dat een bepaalde gebeurtenis zich voordoet. Een sommenverzekering is niet gericht op het vergoeden van schade een schadeverzekering wel.

 

Een sommenverzekering is slechts toegestaan bij personenverzekeringen, zoals ongevallen- en overlijdensverzekering. De verzekeringsnemer kan door middel van een schriftelijke mededeling aan de verzekeraar een of meerdere begunstigden afwijzing of wijzigen aanbrengen ten aanzien van begunstigde (art. 7:966 lid 1 BW). De verzekeringsnemer is vrij in zijn keuze van begunstigde, tenzij de aanwijzing of wijziging de nakoming van de uitkeringsplicht van de verzekeraar onredelijk bemoeilijkt (art. 7:966 lid 2 BW). Wanneer een begunstigde overlijdt, dan eindigt daarmee de begunstiging (art. 7:967 lid 1 BW). Het recht op uitkering voor de begunstigen ontstaat wanneer hij de aanwijzing door de verzekeringsnemer heeft aanvaard door middel van een verklaring van de verzekeraar (art. 7:969 lid 1 BW).

 

Een veelvoorkomende sommenverzekering is de levensverzekering, opgenomen in art. 7:975 BW; ‘levensverzekering is de in verband met het leven of de dood gesloten sommenverzekering met dien verstande dat ongevallenverzekering niet als levensverzekering wordt beschouwd.’

 

Deze omschrijving vormt een aanvulling op de definitie sommenverzekering. Er bestaan verschillende soorten levensverzekering waarbij in ieder geval onderscheid kan worden gemaakt tussen verzekeringen die uitkering op het moment da de verzekerde overlijdt of het moment dat een bepaalde datum is bereikt.

 

De verzekeraar kan de verzekering in beginsel niet ontbinden of opzeggen, noch kan de verzekering vervallen door opneming van daartoe strekkende bepalingen in de verzekeringsovereenkomst (art. 7:977 lid 1 BW). Uit hoofde van art. 7:978 BW kan de verzekeringsnemer een levensverzekering onder bepaalde voorwaarden beëindigen door deze tussentijds af te kopen. Daarnaast kan de verzekeringsnemer de verzekering belenen (art. 7:979 BW); hierbij leent de verzekeringsnemer tot maximaal het opgebouwde bedrag van de verzekeraar, terwijl de levensverzekering tot zekerheid dient. Art. 7:981 BW regelt de situatie dat een verzekerde overlijdt ten gevolge van een van het risico uitgesloten zaak. Heeft de premie alleen een premievrije waarde, dit is de waarde op een bepaald moment wanneer verdere premiebetalingen worden gestopt, dan wordt de verzekering geacht te zijn omgezet in een premievrije variant. Op de einddatum van de verzekering wordt het bedrag uitgekeerd. Krachtens art. 7:982 lid 1 BW worden onjuistheden in de leeftijd of het geslacht van de verzekerde, bij ontdekking hiervan, geconverteerd in de in dat de verplichtingen van de verzekeraar aangepast naar hetgeen volgens werkelijke leeftijd en geslacht verschuldigd is.

 

Zou de verzekeraar echter niet zijn overgegaan tot het afsluiten van de overeenkomst als hij niet op de hoogte was geweest van de ware leeftijd of geslacht, dan zijn de algemene regels van de mededelingsplicht van toepassing, alsook art. 7:983 BW. Dit laatste artikel is van aanvulling op de normale regels. Als de verzekering wordt opgezegd wegens schendig van de mededelingsplicht, dan heeft de verzekeringnemer recht op de afkoopwaarde berekend op de dag voor de beëindiging (art. 7:983 lid 1 BW). Ook wanneer de verzekeraar de onjuistheid van de gegevens ontdekt op het moment at hij tot uitkering verplicht zou zijn, is hij gehouden tot uitkering van de afkoopwaarde, in dit geval aan de begunstigde (art. 7:983 lid 2 BW). Ingevolge art. 7:985 BW verjaart een rechtsvordering jegens de verzekeraar tot het doen van een uitkering na een periode van vijf jaar nadat de uitkering opeisbaar is geworden.

 

8.5 Lijfrente

Lijfrente is een verzekering waarbij de aanspraak op uitkering eveneens afhankelijk is van het leven van een persoon. Art 7:990 BW geeft de definitie. Lijfrente ontstaat meestal uit een levensverzekering, maar kan ook door schenking of testamentaire beschikking ontstaan. Periodieke uitkeringen vinden in beginsel plaats vanaf een vooraf vastgestelde leeftijd, gedurende het in leven zijn van de begunstigde.

 

Wanneer de lijfrente-uitkering niet tijdig wordt betaald en binnen een maand na een schriftelijke aanmaning nog steeds niet is voldaan, dan kan de verzekerde de totale nog verschuldigde lijfrente omzetten in een vordering tot vergoeding van het bedrag dat benodigd is voor het kopen van een gelijke lijfrente (art. 7:991 lid 1 BW) De verzekeraar die redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de begunstigde niet meer in leven is, heeft de bevoegdheid de uitkering op te schorten (art. 7:991 lid 2 BW).

Art. 7:992 BW regelt de laatste betalingstermijn van lijfrente. In het laatste tijdvak waarin de begunstigde in leven is, bestaat het recht op uitkering gedurende het aantal volle dagen dat hij heeft geleefd.

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Statistics
1432