Samenvatting arresten & colleges HRPR (blok 4 2012-2013)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Bronnenberg/ Belvédère

HR 20 februari 1998, NJ 1998, 480

 

Onderwerp: Keurings- en klachttermijn (art. 38 jo. 39 CISG)

 

Casus:

I.c. gaat het om een internationale koop van roerende zaken (tegels) tussen de Nederlandse koper Bronnenberg en een Italiaanse verkoper Belvédère.
De koper had de tegels niet betaald en voerde aan dat de verkoper de overeenkomst niet was nagekomen, omdat de tegels niet de verwachtte kwaliteit hadden. De koper had de tegels namelijk doorverkocht en er waren toen gebreken opgetreden waarover de klanten hadden geklaagd.

De rechtbank was bevoegd te oordelen over deze zaak op grond van art. 2 en art. 6 lid 3 van het EEG-executieverdrag. De partijen hadden zich niet expliciet uitgelaten over het toepasselijke recht en ook niet een duidelijke rechtskeuze gemaakt. Volgens de rechtbank gold toepassing van het recht van Italië, zijnde het recht van het land waar Belvédère, die als verkoper geacht wordt de karakteristieke prestatie te hebben geleverd, gevestigd is.
Het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (CISG, Tractatenblad 1981, 184) is voor Italië in werking is getreden per 1 januari 1988 en de internationale koopovereenkomst i.c. is later gesloten en verder hebben partijen de toepasselijkheid van het verdrag niet uitgesloten, dus moet het dit geschil aan de hand van het CISG beoordeeld worden.
 

Rechtbank en Hof:

Op de verhouding tussen partijen is Italiaans recht van toepassing en daarom moet deze zaak worden beoordeeld volgens de bepalingen van het 'Weens Koopverdrag'.

De rechtbank en het hof hebben vastgesteld dat aangezien de koper door zijn cliënten in juli te horen had gekregen dat er gebreken waren aan de tegels, maar hij de verkoper pas in november in kennis heeft gesteld over het gebrek aan overeenstemming, heeft het nagelaten de verkoper binnen een redelijk termijn na ontdekking aan te spreken, zoals vereist door artikel 39 1 CISG. De claim moest dus worden afgewezen.

In hoger beroep bij het hof had de koper aangevoerd dat het 'redelijke termijn' als bedoeld in artikel 39 (1) CISG pas aanvangt op dat moment waarin het mogelijk was om het gebrek aan overeenstemming van de geleverde goederen zelf te kunnen vaststellen. Dit was niet in juli, maar toen het de kans had om na te gaan of het gebrek aan overeenstemming waarover door de klant had geklaagd, daadwerkelijk bestond.

 

Hoge Raad:

De Hoge Raad verwierp het beroep, overeenkomstig artikel 38, lid 1 CISG-verdrag dat bepaalt dat de koper de goederen moet (laten) onderzoeken, binnen zo een kort mogelijke tijd onder de gegeven omstandigheden. In dat kader stelt de Hoge Raad dat de koper de inspectie van de tegels niet had mogen uitstellen tot nadat de cliënt hem had gewezen op het gebrek aan overeenstemming. Het Hof heeft zich niet vergist door te stellen dat de koper het informeren van de verkoper over het vermeende gebrek aan overeenstemming niet had mogen uitstellen.

De Hoge Raad bevestigde ook dat de redenering van het Hof dat een periode van 'niet eens vier maanden' om te informeren over het gebrek aan overeenstemming in kwestie, geen 'redelijke periode' is in de zin van artikel 39 CISG.

Dit ondanks het argument van de koper dat het bestaan van een dergelijk gebrek aan overeenstemming alleen kon worden vastgesteld na een bepaalde periode van tijd.

 

Leerstuk:

Onderscheiden moet worden het keuringsterrmijn ex. art. 38 en het klachttermijn ex. art. 39.

De koper moet de zaken binnen een, gelet op de omstandigheden zo kort mogelijke, termijn keuren (art. 38 lid 1). De keuring betreft in beginsel alle aspecten van non-conformiteit ex. art. 35. Het tijdstip en de omvang van het onderzoek zijn afhankelijk van verschillende factoren, o.a.: type van gekochte zaak, de redelijke verwachtingen, eventuele snelle verslechtering/verwerking en internationale handelsgebruiken.

De koper verliest het recht om zich erop te beroepen dat de zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden indien hij niet binnen een redelijke termijn nadat hij dit heeft ontdekt of had behoren te ontdekken de verkoper hiervan in kennis stelt (art. 39 lid 1). Dit termijn is afhankelijke van de omstandigheden van het geval.

De stelplicht en bewijslast dat de koper tijdig en op juiste wijze aan de klachtplicht heeft voldaan rust op de koper.

 

 

Bulk Oil/Mac Oil

HR 21-5-'76, NJ '77, 209

 

Onderwerp: Documentair krediet (letter of credit)

 

Casus:

Mac Oil verkoopt aan Bulk Oil een hoeveelheid olie; beide zijn Zwitserse rechtspersonen. Bedongen wordt dat koper Bulk Oil een (onherroepelijk) documentair bank accreditief opent. Dat wordt een Rotterdamse bank (Slaven-burg). Mac Oil voldoet volgens Bulk Oil niet aan haar leveringsplichten betreffende de olie en zou daarom wanprestatie plegen. In kort geding verzoekt Bulk Oil de rechter om Mac Oil te verbieden de bank documenten aan te bieden om daarmee de koopsom in ontvangst te nemen. Mac Oil betwist de wanprestatie. De President van de rechtbank wijst het verbod bij wijze van voorlopige voorziening toe. Het Hof wijst het verbod af.

 

Rechtsvraag:

Kan gestelde wanprestatie van verkoper de kracht van een onherroepelijk documentair accreditief doorbreken door middel van een rechterlijk verbod in kort geding?

 

Hoge Raad:

Een onherroepelijk documentair accreditief schept een rechtstreekse verbintenis tussen verkoper en bank. Op grond van een door de koper beweerde, maar in kort geding voorlopig niet vaststaande wanprestatie van de verkoper kan de kracht aan een dergelijk accreditief niet ontnomen worden door middel van een tot de verkoper gericht rechterlijk verbod de documenten aan de bank aan te bieden. De bank is na aanbieding van de documenten door Mac Oil onherroepelijk verplicht tot betaling aan de verkoper. Een onherroepelijk accreditief geeft zekerheid aan de verkoper in de internationale handel. Het belang van de accreditief begunstigde weegt zwaarder dan degene die het accreditief stelde.

 

Leerstuk:

  • Volgens het onherroepelijk documentair accreditief is de bank onherroepelijk verplicht de verkoper te betalen, indien de bank na aanbieding daarvan de documenten in orde bevindt.

  • Onduidelijk is in hoeverre een dergelijk accreditief wordt aangetast door gebreken in de onderliggende rechtsverhouding tussen koper en verkoper. De onderliggende rechtsverhouding is in het onderhavige arrest de koop van olie. Volgens de HR kan een gestelde doch betwiste wanprestatie het accreditief niet aantasten, althans niet door middel van een kort geding naar aanleiding waarvan de rechter verbiedt tot aanbieding van de documenten aan de bank. Resteert de vraag of dit wel het geval zou zijn als de wanprestatie in rechte had vastgestaan. Die vraag wordt in dit arrest niet beantwoord; mogelijk is dus dat ook een vaststaande wanprestatie het onherroepelijk documentair accreditief niet kan doorbreken.

 

 

Gesnoteg/Mees Pierson

HR 9-6-'95, NJ '95, 639

 

Onderwerp: bankgarantie

 

Casus:

Interflow Holding BV komt met Gesnoteg overeen een bankgarantie te doen stellen tot zekerheid voor de voldoening van een schuld. Pierson (de bank) heeft op verzoek van Interflow op 12 juni 1992 een bankgarantie afgegeven met o.a. de volgende relevantie tekst: 'Pierson (de bank) verbindt zich mitsdien .. na betekening middels deurwaardersexploit aan Pierson van .. (een zekere) verklaring .. aan .. (Gesnoteg) .. te voldoen het bedrag van Fl 100.000,-'. De bankgarantie is dus pas verkregen indien aan de voorwaarden van de garantie is voldaan. Gesnoteg stuurt wel de verlangde verklaring op, maar vergeet dat te doen via betekening met deurwaardersexploit.

 

Rechtsvraag:

Hoe moet de bankgarantie uitgelegd worden? In hoeverre is er plaats voor derogerende werking van redelijkheid en billijkheid?

 

Hoge Raad:

De tekst van de bankgarantie wordt gelet op de positie van de bank en met het oog op de functie van een bankgarantie binnen het handelsrecht, strikt uitgelegd.

De redelijkheid en billijkheid brengen met zich mee dat een bank een onverwijlde mededelingsplicht heeft waarbij de bank dient ante geven op welke punten niet aan de voorwaarden is voldaan. In het bijzonder wanneer herstel nog mogelijk is. De bank mag niet dralen tot de ter zake van die garantie overeengekomen termijn is verstreken.

 

Leerstuk:

  • Het vergeefse (eerste) beroep op de redelijkheid en billijkheid bij bankgaranties, is een toepassing van het beginsel van strikte conformiteit.

 

 

Bras Statisfactorie

HR 6 juni 2008, AA 2009, p. 554-560

 

Onderwerp: Borgtocht

 

Rechtsvraag:

Kan de tot betaling aangesproken borg zich jegens de schuldeiser beroepen op een door de hoofdschuldenaar afgelegde buitengerechtelijke verklaring, strekkende tot vernietiging van de overeenkomst waaruit de hoofdverbintenis voortvloeit?

 

Casus:

In 2001 kwam tussen Oldenburg en The Satisfactorie BV een ‘overeenkomst printopdrachten digitale printer’ tot stand. Oldenburg zou gedurende 3 jaar zijn digitale full-colour printopdrachten exclusief door Satisfactorie te laten uitvoeren.

Tussen Satisfactorie en C.R. Bras werd op 26 april 2001 de overeenkomst ‘borgtocht met borgstelling’ afgesloten. Bras zou ten aanzien van Satisfactorie als borg én hoofdelijk medeschuldenaar tot zekerheid optreden van alles wat Satisfactorie uit de overeenkomst digitale printopdrachten te vorderen heeft of zal hebben op Oldenburg.

In 2003 stopte Oldenburg met betalen, waardoor een bedrag onbetaald bleef.

De borg Bras werd door Satisfactorie van een ingebrekestelling op de hoogte gebracht en werd herinnerd aan zijn verplichtingen uit de borgstellingsovereenkomst. Oldenburg en Bras namen hierop een advocaat die aan Satisfactorie liet weten dat Oldenburg bij de totstandkoming van de overeenkomst had gedwaald en dat het voor Oldenburg ‘niet mogelijk was te overzien wat hij ondertekende’.

 

Satisfactorie wees al deze argumenten af en claimde de betaling. Omdat Oldenburg niet overging tot betaling, werd Bras in zijn hoedanigheid van borg door Satisfactorie gedagvaard voor de rechtbank.

 

Rechtbank en Hof:

Bras stelt dat Oldenburg bij de totstandkoming van de overeenkomst met Satisfactorie heeft gedwaald en de overeenkomst inmiddels buitengerechtelijk heeft vernietigd, en dat Bras daarom niet kan worden aangesproken, tot dat er duidelijkheid is over de eventuele nietigheid van de overeenkomst. De rechtbank verwerpt dit verweer en wijst de vordering grotendeels toe. Hierop gaat Bras in hoger beroep. Het Hof stelt dat niet is gebleken dat Oldenburg de overeenkomst heeft vernietigd op grond van dwaling of ander wilsgebrek en dat Oldenburg als hoofdschuldenaar in gebreke was gebleven met de betaling.

 

Hoge Raad:

Bras heeft toen beroep in cassatie ingesteld. Bras beroept zich op artikel 7:852 en 7:868 BW en stelt dat de borg over dezelfde verweermiddelen als de hoofdschuldenaar beschikt, en zich dus op dwaling of misbruik van omstandigheden in de hoofdverhouding moet kunnen beroepen. De Hoge Raad gaat hier niet mee akkoord. Een buitengerechtelijke verklaring waarin een rechtshandeling wordt vernietigd heeft slechts rechtsgevolg indien zich daadwerkelijk een grond voor vernietiging voordoet. Alleen dan kan de borg zich ingevolge art. 7.852 BW op die buitengerechtelijke vernietigingsverklaring beroepen. De borg kan krachtens artikel 7:852 lid 2 zijn belangen veiligstellen. Hij kan aan de hoofdschuldenaar een redelijke termijn kan stellen ter uitoefening van zijn bevoegdheid tot vernietiging, waarna de borg gedurende die termijn bevoegd is de nakoming van zijn verbintenis jegens de schuldeiser op te schorten. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en de veroordeling van borg Bras blijft in stand.

 

Leerstuk:

  • De borg beschikt over dezelfde verweermiddelen als de hoofdschuldenaar. Maar een buitengerechtelijke verklaring waarin een rechtshandeling wordt vernietigd heeft slechts rechtsgevolg indien zich daadwerkelijk een grond voor vernietiging voordoet. Alleen dan kan de borg zich ingevolge art. 7.852 BW op die buitengerechtelijke vernietigingsverklaring beroepen.

  • De borg kan aan de hoofdschuldenaar een redelijke termijn stellen ter uitoefening van zijn bevoegdheid tot vernietiging, waarna de borg gedurende die termijn bevoegd is de nakoming van zijn verbintenis jegens de schuldeiser op te schorten.

 

Brouwersgracht

HR 8 november 1991, NJ 1993, 609

 

Onderwerp: Zeevervoer onder cognossement, legitimerende functie van artikel 8:441

 

Casus:

Bij het vervoeren van partijen sisal binddraad met het zeeschip Brouwersgracht is schade ontstaan. CTA had voor de eiser, Thiemann, de zaken in ontvangst genomen. De verzekeraar wil de schade vergoed zien van de vervoerder nu hij geld heeft uitgekeerd aan de eiser. De verzekeraar vindt nu dat zij door uitbetaling van de schade gesubrogeerd is in de rechten van de recht- en regelmatige cognossementshouder, ook als de eiser dat niet zou blijken te zijn geweest.

 

Rechtsvraag:

Wie is bevoegd tot uitlevering van de goederen en tot vordering van de schade?

 

Hoge Raad:

Art. 8:441 BW zegt dat uitsluitend de regelmatige houder van het cognossement het recht heeft om aflevering van de zaken te vragen overeenkomstig de op de vervoerder rustende verplichting. Dit geldt ook in geval het cognossement aan de vervoerder ter verkrijging van uitlevering is aangeboden door een als zodanig voor de vervoerder uit het cognossement kenbare gevolmachtigde van de regelmatige houder van dat stuk, zomede indien degene die het cognossement ter uitlevering heeft aangeboden daarbij of tevoren ondubbelzinnig aan de vervoerder te kennen heeft gegeven daarbij op te treden als gevolmachtigde van de regelmatige houder.

 

Leerstuk:

  • De grondslag van art. 8:441 BW ligt in het belang van de vervoerder zekerheid te hebben omtrent de identiteit a de wederpartij bij de vervoersovereenkomst.

I.c. is subrogatie van de verzekeraar niet mogelijk nu deze niet aan de regelmatige houder heeft betaald, want niet de eiser is in casu de regelmatige cognossementshouder, maar CTA, die de goederen in ontvangst heeft genomen.

Uit de cognossementen blijkt immers niet dat CTA slechts handelde namens en in opdracht van Thiemann. CTA moet dus worden aangemerkt als regelmatige cognossementhouder ten tijde van de uitlevering van de goederen. Geen subrogatie van verzekeraar nu deze niet aan de regelmatige cognossementhouder had betaald.

 

 

Quo vadis

HR 11 juni 1993, NJ 1995, 235

 

Onderwerp: Zeerecht, vervoer onder cognossement, Hague-Visby Rules, Art. 8:381 + 8:383 lid 2 sub c

 

Casus:

In de periode van 24 december 1985 tot en met 3 januari 1986 is met de 'Quo Vadis' een partij stalen hoeken vervoerd van Spanje naar Antwerpen. Het betrof vervoer onder cognossement. De eigenaar en kapitein van de 'Quo Vadis' hadden de cognossementen ondertekend. Tijdens het vervoer liep de 'Quo Vadis' door een zuidwesterstorm machineschade op. Deze schade was het gevolg van het feit dat de openstaande rechtstreekse luchtinlaat van de hoofdmotor van het schip niet was gesloten, terwijl dit gezien de weersomstandigheden wel nodig was. Als gevolg van die nalatigheid was de motor uitgevallen en was hulpverlening nodig. De sleepboot 'Abeille Flandre' had hulp verleend. Op deze zaak is Nederlands recht en de dwingende bepalingen van de Hague-Visby Rules van toepassing.

 

Rechtbank en Hof:

De sleepboot startte een procedure i.v.m. het verhaal op voor het door haar betaalde bedrag en voert aan dat de 'Quo Vadis' bij de aanvang van de reis onzeewaardig was. De 'Quo Vadis' stelt echter dat het niet afsluiten van het ventilatierooster van de luchtinlaat moet worden gezien als een nautische fout waar de vervoerder niet aansprakelijk voor is. Er was geen enkele reden om te veronderstellen dat het schip als gevolg van de wind en de golven in problemen zou kunnen komen.

De Rechtbank honoreerde het beroep van op een nautische fout en het Hof bekrachtigde dit. Tegen het arrest van het Hof is in cassatie gekomen.

 

Hoge Raad:

Op de vervoerder rust de verplichting voor en bij aanvang van de reis redelijke zorg aan te wenden voor de zeewaardigheid van het schip. De verplichting betreft het zeewaardig maken van het schip in technisch opzicht (fysieke zeewaardigheid), en ook het behoorlijk bemannen van het schip (reisvaardigheid) en het geschikt maken en in goede staat brengen van de delen van het schip waarin zaken worden geladen (ladinggeschiktheid). In deze zaak gaat het om de verplichting van 8:381 lid 1 BW: het behoorlijk bemannen van het schip.

 

Leerstuk:

  • Volgens de Hoge Raad leidt schending van deze verplichting van het behoorlijk bemannen van het schip tot aansprakelijkheid van de vervoerder, ook indien de schade mede is veroorzaakt door een omstandigheid waarvoor de vervoerder ingevolge art. 8:383 BW, niet aansprakelijk is. Indien schade dus aan twee oorzaken is te wijten, dient de onzeewaardigheid waartegen niet voldoende is gewaakt, als enige oorzaak in aanmerking te worden genomen van de aansprakelijkheid. Dit is een ‘overriding obligation’.

 

 

 

Oegema/Amev

HR 17-4-1998; RvdW 1998, 90

 

Onderwerp: Internationaal wegvervoer, CMR, 8:1098

 

Casus:

Een transport van Oegema wordt in Italië overvallen. De chauffeur had de vrachtwagencombinatie op een niet beveiligde parkeerplaats gezet, nadat bleek dat er niemand aanwezig was op het afleveradres en hij anders het Rijtijdenbesluit zou overtreden. De vervoerder, Oegema, doet een beroep op overmacht; art. 17 lid 2 Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR); de gebeurtenissen waren niet te voorkomen en de gevolgen waren onvermijdelijk.

 

De ladingverzekeraar (Amev) is van mening dat de vervoerder aansprakelijk is voor de gehele schade en vordert schadevergoeding van de wegvervoerder op grond van artikel 17 lid 1 CMR. Gesteld wordt dat de vervoerder geen beroep kan doen op art. 17 lid 2 CMR aangezien de chauffeur uit had moeten wijken naar de verderop gelegen beveiligde parkeerplaats, die slechts 50-60 km van de fabriek lag. De Rechtbank vindt het beroep op overmacht gegrond en wijst de vordering van Amev af. Het Hof vernietigt het arrest van de Rechtbank en stelt Amev in het gelijk.

 

Hoge Raad:

De vervoerder kan pas een geldig beroep doen op overmacht ingevolge art. 17 lid 2 CMR, als hij kan bewijzen dat hij, en daarmee ook diens hulppersonen, alle mogelijke maatregelen die van een goed vervoerder verwacht mogen worden heeft genomen om de schade te voorkomen

 

Dat was in deze zaak niet zo want het was algemeen bekend dat in Italië veel overvallen op vrachtwagens plaats vinden, daarnaast was de chauffeur al 2 keer geconfronteerd met een overval en had deze de instructie van zijn baas om nooit op een onbeveiligde parkeerplaats te gaan staan, maar altijd door moest rijden naar een beveiligde parking. De mogelijke overtreding van het Rijtijdenbesluit doet hier niets aan af, aangezien uit de gegevens niet blijkt dat de chauffeur door verder te rijden de verkeersveiligheid in gevaar zou hebben gebracht, vooral nu de beveiligde parkeerplaats slechts 50-60 km verder was.

 

Leerstuk:

  • Het bewijzen van overmacht is niet makkelijk, er is een zeer strenge maatstaf.

 

 

Van der Graaf/Philip Morris

HR 5 januari 2001, NJ 2002, 372

 

Onderwerp: Doorbreking aansprakelijkheidsbeperking wegvervoerder, bewuste roekeloosheid (artikel 29 CMR)

 

Rechtsvraag:

Kan artikel 29 CMR eraan in de weg staan dat Van der Graaf een beroep kan doen op de limitering van artikel 23 CMR van de door de vervoerder te betalen schadevergoeding?

 

Casus:

Het ging in dit arrest om wegvervoer van een lading sigaretten, vervoerd met enkele vrachtauto's. In Italië hadden de chauffeurs de vrachtauto's geparkeerd op een onbewaakte parkeerplaats en tijdelijk achtergelaten. Van de vervoerder hadden zij echter de opdracht gekregen de vrachtauto's nooit onbeheerd achter te laten. De vrachtauto's hadden geen alarminstallaties. Toen zij na anderhalf uur terugkwamen bleken de vrachtauto's gestolen, en daarmee tevens de lading. Wegvervoerder van der Graaf werd aangesproken door zijn opdrachtgever de sigarettenfabrikant Philip Morris om de schade ontstaan door diefstal te vergoeden. Philip Morris voerde onder meer aan dat sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld aan zijde van de chauffeurs, die ingevolge artikel 29 lid 2 CMR aan Van der Graaf moeten worden toegerekend.

 

Het gaat in casu om doorbreking van de beperkte aansprakelijkheid van de wegvervoerder. De aansprakelijkheid van de wegvervoerder is in het CMR beperkt tot 8,33 SDR per kilogram (art. 23 lid 3 CMR). Slechts bij opzet of volgens Nederlands recht gelijkgestelde schuld wordt de beperkte aansprakelijkheid doorbroken en wordt de wegvervoerder 'vol' aansprakelijk (art. 29 CMR).

 

Rechtbank en Hof:

De rechtbank heeft de vorderingen van Philip Morris toegewezen. Daar tegen is Van der Graaf in hoger beroep gegaan. Het Hof overweegt het volgende; een beroep op deze limitering kan niet worden gedaan indien de schade voorspruit uit opzet van de vervoerder of van zijn ondergeschikten wanneer dezen handelden in de uitoefening van hun werkzaamheden dan wel uit schuld die volgens Nederlands recht met opzet gelijk gesteld wordt (zie artikel 8:1108 lid 1 BW). Volgens het Hof hebben de vrachtwagenchauffeurs zodanig in strijd met de algemene richtlijnen voor vervoer naar Italië en hun specifieke instructies gehandeld dat hun gedrag moet worden gekwalificeerd als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk zou voortvloeien.

 

De Hoge Raad:

De Hoge Raad is het eens met het Hof. De Hoge Raad vulde in dit arrest het begrip grove schuld in als handelen 'roekeloos en met de wetenschap dat schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien', dat wil zeggen, met de wetenschap dat de kans dat de schade het gevolg is van het handelen, groter is dan de kans dat de schade niet uit het handelen voortvloeit. De Hoge Raad kwam in casu niet tot een doorbraak van de aansprakelijkheid van wegvervoerder van der Graaf.

 

Leerstuk:

  • Hoewel dergelijk handelen roekeloos genoemd zou kunnen worden, meende de Hoge Raad dat er geen sprake was van wetenschap bij de chauffeurs dat de kans dat uit het handelen de diefstal zou voortvloeien, groter was dan dat de diefstal er niet uit zou voortvloeien. De chauffeurs hadden namelijk de vrachtauto's zodanig geparkeerd dat diefstal onmogelijk was en zij kenden de parkeerplaats als een veilige parkeerplaats, de parkeerplaats was namelijk druk bezocht en goed verlicht. Omdat deze concrete afweging van de chauffeurs van belang is, was er geen sprake van handelen dat valt onder roekeloos en met de wetenschap dat schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien. De Hoge Raad kwam daarom niet tot een doorbraak van de beperkte aansprakelijkheid van de wegvervoerder.

 

 

Van der Graaf Oost-Europa c.s./A.I.G. Europe

HR 29 mei 2009 NJ 2009, 245

 

Onderwerp: Doorbreking limit (art. 23 CMR)

 

Casus:

Van der Graaf c.s. zijn op 28 november 1997 een vervoersovereenkomst aangegaan met Philips Industrie voor het vervoerd over de weg van een zending huishoudelijke elektrische apparaten van Groningen naar Moskou. Op deze overeenkomst is het CMR verdrag van toepassing. Blijkens de CMR-vrachtbrief geldt als geadresseerde van de lading Stroyinvest te Moskou. De lading heeft Stroyinvest echter niet bereikt, maar is aan iemand anders, Dyker, afgeleverd. Met de vrachtwagenchauffeur Vasilenko is een interview gehouden waarin hij een verklaring voor zijn handelswijze gaf. Daarin kwam naar voren dat toen Vasilenko was aangekomen bij het op de CMR vrachtbrief vermelde afleveradres, hij het op de vrachtbrief opgegeven nummer en Dyker aan de lijn kreeg. De vertegenwoordigers van Dyker hebben toen de relevante documenten in ontvangst genomen en Vasilenko heeft toen op aanwijzing van de vertegenwoordigers van Dyker de zending gelost. Van der Graaf c.s. stellen dat in geen geval sprake is van opzet of grove schuld in de zin van artikel 29 CMR-verdrag, die een doorbreking van de aansprakelijkheid op grond van artikel 23 CMR-verdrag rechtvaardigt.

 

Rechtbank en Hof:

Naar de mening van de rechtbank staat vast dat Vasilenko de douanedocument niet aan de douanemedewerkers heeft gegeven, maar aan voor hem onbekende personen van wie hij de identiteit niet heeft vastgesteld en gecontroleerd. Dat de plaats en wijze waar de lading is afgeleverd, niet op de vrachtbrief is vermeld en gebeurde op initiatief van onbekende personen. Dit had bij Vasilenko zodanige argwaan moeten wekken dat hij zich van deze wijze van aflevering van de lading had moeten onthouden. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op overmacht van Van der Graaf faalt. Van der Graaf c.s. hebben niet voldaan aan de op hen rustende processuele verplichting om hun stellingen voldoende te onderbouwen en de stellingen van de wederpartij voldoende gemotiveerd te weerspreken. De rechtbank is uitgegaan van de juistheid van de door de wederpartij gestelde stellingen en is niet toegekomen aan het geven van een bewijsopdracht.

 

Het Hof is het met de rechtbank eens. Er is onvoldoende gemotiveerd betwist door chauffeur waardoor de schade het gevolg is van aan de vervoerder toe te rekenen grove schuld van de chauffeur.

 

Hoge Raad:

Ook de Hoge Raad komt tot de conclusie dat Van der Graaf de stellingen van de wederpartij waaruit bleek dat het verlies van de lading voortkwam uit grove schuld, niet voldoende gemotiveerd hebben betwist. De schade is het gevolg van aan Van der Graaf c.s. toe te rekenen grove schuld van Vasilenko.

 

Leerstuk:

  • Uit deze uitspraak blijkt dus dat de vervoerder moet zeer gemotiveerd verweer moet voeren. Door dit arrest is het doorbreken van het limit makkelijker gemaakt dan voorheen.

 

Maring/Assudradeuren

HR 3 maart 1972, NJ 1972 / 339

 

Onderwerp: indemniteitsbeginsel

 

Casus:

Maring heeft bij de verzekeringsmaatschappijen L'Union en La Confiance de aan zijn zoon verpachte boerderij tegen brand op basis van herbouwwaarde verzekerd voor respectievelijk ƒ300.000,-- en ƒ50.000,--. Op 8 december 1965 wordt de boerderij nagenoeg geheel door brand verwoest. Verzekeraars stellen dat er geen sprake is van een verzekering op basis van herbouwwaarde, wegens strijd met de (inmiddels vervallen) artikel 288 en 289 K. en het indemniteitsbeginsel.

Rechtbank en Hof:

Maring vordert als eerste uitbetaling van het schadebedrag voor de rechtbank te Amsterdam, welke hem deze ook toekent. De verzekeraars gaan tegen deze uitspraak in hoger beroep bij het Hof Amsterdam. Ook het Hof geeft Maring gelijk. Verzekeraars laten het er niet bij zitten en tekenen cassatie aan.

 

Hoge Raad:

Op zichzelf is het juist dat aan het Nederlandse schadeverzekeringsrecht het indemniteitsbeginsel ten grondslag ligt. De verzekeringsovereenkomst behoort derhalve te zijn gericht op vergoeding van de schade, welke een verzekerde lijdt als gevolg van een onzeker voorval, waarbij de verzekerde niet in een voordeliger positie mag komen. Dit is voor de brandverzekering neergelegd in de artikelen 288 en 289 K. Een verzekering op basis van herbouwwaarde is niet in strijd met dit beginsel. Dit vloeit eveneens voort uit artikel 29 Pachtwet, waarin de verplichting tot wederopbouw van de verpachter is neergelegd. Zonder een verzekering op basis van nieuwwaarde, zou dit artikel praktisch geen werking kunnen hebben.

 

Leerstuk:

  • De in de artikelen 288 en 289 K neergelegde beperkingen terzake van de brandverzekering voldoen echter niet meer aan de sociale en maatschappelijke behoeften. De conclusie die hier uit getrokken kan worden, is dat de artikel 288 en 289 K in onbruik zijn geraakt. Deze artikelen kunnen zowel niet meer dwingend als regelend van toepassing zijn.

 

 

Bierglas

HR 30-5-1975, NJ 1976, 572

 

Onderwerp: Onvoorwaardelijk opzet in het verzekeringsrecht

 

Casus:

Muller en twee andere jongelui worden verwijderd door Bruggink uit de Commanderije van Sint Jan te Nijmegen, waarna Bruggink het hek achter hen had dichtgedaan. Muller heeft toen in zijn woede over deze verwijdering een bierglas, dat hij in zijn hand hield, tegen het hek gegooid. Splinters van het bierglas troffen het oog van Bruggink en hij zal naar alle waarschijnlijkheid met zijn linker oog niet meer kunnen zien. De verzekeringsmaatschappij (een W.A. verzekering) stelt dat Muller de schade van Bruggink opzettelijk heeft veroorzaakt en dat opzet krachtens de polisvoorwaarden wordt uitgesloten, zodat zij niet tot vergoeding van de schade verplicht is.

 

Hoge Raad:

Het is niet juist dat wordt gedacht dat voorwaardelijk opzet een vorm van opzet is zodat aldus veroorzaakte schade van rechtswege niet wordt verzekerd.

De HR achtte geen goede grond aanwezig om de ongeschreven rechtsregel bij W.A.-verzekering uit te breiden tot voorwaardelijk opzet. De strafrechtelijke gelijkstelling tussen opzet en het zich willens en wetens bootstellen aan de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg mag niet worden doorgetrokken naar de overeenkomst van w.a.-verzekering.

 

Leerstuk:

  • Voorwaardelijk opzet valt in het verzekeringsrecht niet onder ‘opzet’ waardoor de verzekeringsmaatschappij dus moet uitkeren. Dit is redelijk wegens de aard van de W.A. verzekering. De verzekering is immers dor de verzekerde gelosten in zijn eigenbelang, maar in feite is zij tevens in het belang van een eventueel slachtoffer gesloten, zodat het recht op uitkering zo min mogelijk moet worden beperkt.

 

 

 

Aegon/BMA

HR 20 december 1996 NJ 1997/638

 

Onderwerp: Mededelingsplicht verzekerde, 251 K (vervallen)

 

Casus:

In 1985 richtte de Rouw het bedrijf BMA opgericht als beheer- en exploitatiemaatschappij. De Rouw is directeur en enig aandeelhouder. BMA heeft bij Aegon een verzekering afgesloten. Op 27 januari 1992 is door brand schade toegebracht aan de opstallen van BMA. Aegon weigerde te vergoeden op grond van artikel 251 K. Aegon was van mening dat BMA bij het aangaan van de verzekering feiten en omstandigheden heeft verzwegen of onjuist opgegeven. De verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekerraar opengestelde vragenlijst.

 

Hoge Raad / Leerstuk:

Indien de verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst dient bij beoordeling van de vraag of de verzekeraar een beroep op de vernietigingsgrond van art. 251 toekomt, het volgende tot uitgangspunt te worden genomen:

  1. De verzekeringnemer mag een hem door de verzekeraar voorgelegde vraag opvatten naar de zin die de verzekeringnemer daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen

  2. De verzekeraar kan zich niet erop beroepen dat feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden

  3. Heeft de verzekeraar vóór het aangaan van de verzekering mededeling gevraagd van feiten die een ander dan de verzekeringnemer betreffen, dan is deze gehouden de desbetreffende vragen volledig en naar waarheid te beantwoorden; heeft de verzekeraar niet gevraagd naar feiten die een ander dan de verzekeringnemer betreffen, dan kan de verzekeraar zich er niet op beroepen dat feiten waarnaar niet was gevraag niet zijn medegedeeld.

  4. Van het geval dat mededeling wordt gevraagd van feiten die een ander dan de verzekeringnemer betreffen, moet worden onderscheiden het geval dat iemand als bestuurder en aandeelhouder een zodanige zeggenschap heeft in de vennootschap die de verzekeringnemer is, dat hij met die vennootschap moet worden vereenzelvigd en dat de verzekeringnemer op die grond had moeten begrijpen dat de vragen mede op de feiten betreffende deze persoon en de eventueel door hem beheerste vennootschappen betrekking hadden. Of dit zich voordoet - wat niet snel zal mogen worden aangenomen - zal van de omstandigheden van het geval afhangen. De omstandigheid dat iemand zowel bestuurder als aandeelhouder is, is daartoe in ieder geval onvoldoende

 

K en J/Oost Nederland

HR 11-09-1998, NJ 1999, 664

 

Onderwerp: Bereddingsplicht

 

Casus:

De patiënte in deze zaak (R) werd in 1990 voor o.a. een dubbele longontsteking en een middenoorontsteking behandeld door een iatrosoof (K) en een homeopathisch arts (J). Gezien de klachten van de patiënte had een orthopedisch chirurg geadviseerd zich te laten behandelen in het ziekenhuis en antibiotica te gebruiken. Echter de patiënte wilde alleen behandeld worden op homeopathische/iatrosophische wijze. Toen pas later de iatrosoof (K) en de homeopathisch arts (J) inzagen dat homeopathische behandeling niet meer mogelijk was, adviseerde men de patiënte te worden opgenomen in het ziekenhuis. Zij moest hier toen 1,5 maand verblijven en worden behandeld. De iatrosoof (K) werd strafrechtelijk vervolgd wegens het opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen en de patiënt de noodzakelijke medische verzorging te onthouden.

In de procedure vorderde de ziektekostenverzekeraar betaling van de kosten die het aan de ziektekosten van de R. hadden gemaakt. Dit op grond van onrechtmatige daad van K. en J. vanwege hun handelen of nalaten.
Hof:
Volgens het Hof is een ziektekostenverzekeraar in beginsel niet gerechtigd uitkering voor een ziekenhuisbehandeling te weigeren op de enkele grond dat de verzekerde na een mislukte iatrosofische/homeopathische behandeling uiteindelijk in het ziekenhuis moet worden opgenomen. Het zou anders kunnen zijn als bijvoorbeeld de verzekerde opzettelijk de behandelingskosten zou hebben laten oplopen. Maar dat was hier niet het geval. Hier had R. namelijk afgezien van het ziekenhuis omdat zij voorkeur gaf aan de behandeling door een homeopaat en/of iatrosoof. Het gedrag van R is onvoldoende verwijtbaar.

 

In principe kan de verzekeraar zich er ook niet op kunnen beroepen dat de verzekerde zijn gezondheid met opzet heeft geschaad. Als de verzekeraar zich wel met een beroep op artikel 276 K van zijn verbintenis tot vergoeding van ziektekosten kunnen bevrijden, dan zou dat kunnen betekenen dat de patiënt zou moeten afzien van een medisch noodzakelijke behandeling waartegen de verzekering wel dekking zou bieden. Het zou ook niet met de aard van ziektekostenverzekeringen stroken, dat de verzekeraar op grond van artikel 283 K vergoeding van schade zou kunnen vorderen met een beroep op het argument dat de kosten vermeden hadden kunnen worden als de verzekerde meer adequaat op de gezondheidsklachten had gereageerd.

 

Leerstuk:

  • De bereddingsplicht geldt niet voor ziektenkostenverzekeringsovereenkomsten. Volgens de Hoge Raad kan het door de aard van deze verzekering niet dat door de verzekeraar een beroep zou kunnen worden gedaan op zowel de eigen schuld als beschreven in art. 276 K als de schadebeperkingsplicht in art. 283 K.

 

 

Achmea/Cobussen

HR 3 oktober 2008, NJ 2009, 80

 

Onderwerp: Arbeidsongeschiktheidsverzekering

 

Rechtsvraag:

Valt de arbeidsongeschiktheidsverzekering onder de schadeverzekering of sommenverzekering?

 

Casus:

Cobussen is directeur van een groothandel bouwproducten. In juni 1996 liep hij door een ongeval ernstig knieletsel op waardoor hij zijn oude functie niet meer volledig uitoefent. Na het ongeval ontving hij nog wel inkomsten van zijn vennootschappen. Achmea, de verzekeringsmaatschappij, heeft Cobussen vanaf 30 juni 1996 tot 1 januari 2002 op basis van de arbeidsongeschiktheidsverzekering uitkeringen gedaan. Cobussen vorderde in dit geding veroordeling tot doorbetaling van de periodieke arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van Achmea. Hij stelde zich op het standpunt dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering moet worden aangemerkt als een sommenverzekering gelet op de polisbladen die het verzekerde bedrag en het jaarlijkse klimpercentage vermelden, het feit dat geen correctiebepaling in de verzekeringsvoorwaarden is opgenomen en het feit dat Achmea nummer naar zijn inkomensgegevens of zijn inkomensontwikkeling heeft geïnformeerd. Hiertegen voerde Achmea aan dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering een schadeverzekering is, omdat de verzekering ertoe strekt om de schade te vergoeden (gederfd inkomen). Achmea stelt zich op het standpunt dat gezien de nettoresultaten van het bedrijf van Cobussen en gezien het loon uit arbeid dat Cobussen als directeur van het bedrijf genoot, verdere uitkering kan worden geweigerd omdat er geen sprake is van inkomensderving.

 

Hoge Raad / Leerstuk:

Voorop gesteld wordt dat artikel 7:925 lid 1 toepasselijk is voor de verzekeringsovereenkomst. De wetgever stelt met dit artikel vast dat de wet slechts twee categorieën van verzekering kent. Deze kunnen elkaar wel overlappen zodat een overeenkomst deels schade- en deels een sommenverzekering is. Artikel 7:944 omschrijft de schadeverzekering als een verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden. Artikel 7:964 omschrijft de sommenverzekering als een verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Met betrekking tot de in lid 2 van artikel 7:925 BW bedoelde persoonsverzekering vermeldt de memorie van toelichting dat een persoonsverzekering een schade- of een sommenverzekering kan zijn. Onder persoonsverzekering als sommenverzekering valt allereerst de levensverzekering. Ongevallen-, arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsverzekering strekken in beginsel wel tot vergoeding van schade, maar de daarvoor uit te keren vergoeding is reeds bij de overeenkomst vastgelegd, ongeacht of het bedrag door op geld waardeerbare schade wordt gerechtvaardigd. Daarom is er volgens de Hoge Raad sprake van een sommenverzekering.

 

Hoorcollege week 1

Het Handelsrecht

Het Handelsrecht kent vier elementen: internationale koop, betalingsverkeer, vervoerrecht en verzekeringsrecht. De onderstaande afbeelding geeft weer hoe deze elementen met elkaar in verbinding staan.

 

*Afbeelding afkomstig uit het hoorcollege van S.A. Kruisinga.

Niveaus van regelgeving

In het handelsrecht is de regelgeving meestal op verschillende niveaus geregeld. Zo bestaan er voor de regelgeving betreffende de koop drie niveaus: boek 7 titel 1 BW, het Weens Koopverdrag en de INCOTERMS (dit is een element van zelfregulering). INCOTERMS kunnen door partijen worden opgenomen in hun overeenkomst.

Het Weens Koopverdrag

Het Weens Koopverdrag, ook wel bekent als het CISG, bestaat uit 4 delen. Wil het verdrag van toepassing zijn dan moet worden voldaan aan de voorwaarden die zijn genoemd in art. 1 lid 1 sub a:

  • Koopovereenkomst

  • Betreffende roerende zaken

  • Contractspartijen moeten in verschillende staten zijn gevestigd (hierbij mag het niet gaan om consumentenkoop, alleen om commerciële transacties)

  • Beide staten moeten verdragssluitende staten zijn (VK, Ierland, Portugal en Malta hebben het verdrag niet geratificeerd en zijn dus geen partij)

Als het verdrag van toepassing is prevaleert het boven nationaal recht. Het Weens Koopverdrag is echter niet dwingend, partijen mogen er van af wijken.

Er is echter geen supranationaal Hof dat een uniforme interpretatie van het verdrag verwezenlijkt. Daarom is art. 7 CISG in het leven geroepen. Dit is een oproep aan de nationale rechter om het verdrag zo veel mogelijk uniform uit te leggen. De rechter moet dus eigenlijk de rechtspraak uit andere landen gaan bestuderen.

De totstandkoming van overeenkomsten onder het verdrag

Volgens art. 23 CISG komen overeenkomsten tot stand door middel van aanbod en aanvaarding. Wat precies onder deze termen moet worden verstaan wordt geregeld in art. 14 t/m 24 CISG. Het belangrijkste is dat een aanbod voldoende bepaald moet zijn en dat de wil van de aanbieder moet blijken om te zijn gebonden aan de overeenkomst (art. 14). Ook moet het aanbod de andere partij hebben bereikt voor het van kracht wordt.

 

Om te bepalen of iets geldt als een tegenaanbod of als een aanvaarding moet je kijken naar de ‘mirror image rule’ van art. 19 CISG. Als de voorwaarden van de aanvaarding niet gelijk zijn aan die van het aanbod, dan geldt dit als een verwerping van het oude aanbod en het doen van een nieuw aanbod. Dit geldt echter niet voor niet wezenlijke wijzigingen (lid 2), tenzij de aanbieder direct mondeling bezwaar maakt.

Wat nou onder een wezenlijke wijziging moet worden verstaan wordt in lid 3 uitgelegd.

Verplichtingen van de verkoper

  • Aflevering van de zaak (art. 31 CISG)

  • Zaken te leveren die beantwoorden aan de overeenkomt (art. 35 CISG). Dit doet denken aan art. 7:17 BW. Het moet gaan om geschiktheid voor normaal gebruik en bijzonder gebruik als de verkoper hiervan op de hoogte was (lid 2). De koper kan zijn rechten echter niet geldend maken als hij wist dat de zaak niet beantwoorde aan de overeenkomst (lid 3).

 

In hoeverre moet de verkoper nou rekening houden met het recht in het land van de koper? Hierover zijn vele uitspraken gedaan. Als iets in beide landen verboden is, dan heb je inderdaad een non-conform product. Maar wat nou als de wetgeving in het land van de verkoper afwijkt van dat in het land van de koper? Het Hof overweegt dat van een buitenlandse verkoper niet zonder meer verwacht kan worden dat hij de publiekrechtelijke regels kent van het land waarnaar hij exporteert. De koper moet de verkoper informeren.

De verkoper moet alleen rekening houden met het recht in het land van de koper:

  • wanneer vergelijkbare voorschriften ook in het land van de verkoper gelden

  • wanneer de koper de verkoper hierop heeft gewezen (dan moet je bijv. zeggen ik wil bananen die voldoen aan richtlijn 83)

  • mogelijkerwijze wanneer de verkoper de betreffende bepalingen in het importland op grond van bijzondere omstandigheden van het geval bekend zijn of moeten zijn (adverteren is hiervoor niet voldoende).

 

Art. 38 en 39 CISG hangen sterk samen met de eis van conformiteit. Je verliest je recht om te reclameren als je de verkoper niet binnen een redelijke tijd op de hoogte stelt van het gebrek. Dit is dus niet hetzelfde als art. 7:23 BW. De redelijke termijn begint te lopen als de koper het gebrek ontdekt of had behoren te ontdekken (hierbij is de inspectieplicht van de koper van belang). Na twee jaar is de redelijke termijn in ieder geval verstreken volgens art. 39 lid 2 CISG.

Ontbinding

De koper kan een overeenkomst ontbinden (art. 49 sub a CISG) als er sprake is van een wezenlijke tekortkoming (art. 25 CISG) of in geval van niet aflevering, na afloop van een aanvullende termijn (sub b). De rechtsgevolgen van de ontbinding staan genoemd in art. 81 CISG.

Voor wezenlijke tekortkoming moet er sprake zijn van substantieel nadeel (wat mocht de koper redelijkerwijs verwachten en wat is zijn financiële nadeel) en moet de wederpartij het substantiële nadeel hebben voorzien. Wordt aan deze twee eisen voldaan dan kan eventueel schadevergoeding worden toegekend op grond van art. 74 CISG.

De koopovereenkomst

Er bestaan drie kernpunten bij een koopovereenkomst:

  • Eigendomsoverdracht (art. 3:84 jo 3:90 jo. 3:107 en art. 4 sub b CISG).

  • Risico-overgang (art. 7:10 BW en 66 ev. CISG). Volgens Nederlands recht gaat het risico over op het moment van aflevering. Dit is ook het uitgangspunt van CISG.

  • Verdeling van kosten (in NL art. 7:12, in CISG geen regeling). Als er niets is bepaald komen de kosten van vervoer eigenlijk altijd voor rekening van de koper.

 

Levering heeft naar Nederlands recht de vorm van een haalschuld (art. 6:41). Op de koper rust de plicht om het geleverde te komen ophalen bij de verkoper.

Art. 31 sub c CISG ziet in beginsel ook op een haalschuld, maar meestal doet zich de situatie onder a voor. De koopovereenkomst omvat dan tevens het vervoer van de zaken. Dan vindt namelijk afgifte plaats door afgifte van de zaken aan de eerste vervoerder.

 

 

 

Hoorcollege week 2

 

Manieren om afspraken te maken bij een overeenkomst

Er zijn 3 manieren om afspraken te maken bij een overeenkomst:

  1. Cash against documents

  2. Documentair incasso

  3. Documentair krediet (ook wel Letter of Credit (L/C))

Het gaat hierbij altijd om een documentenkoop. Documenten die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijv. cognosmenten, vrachtbrieven, verzekeringspolissen, certificaten van kwaliteit etc. Deze documenten hebben allemaal een bepaalde waarde en daarom kunnen ze gebruikt worden om zekerheid van betaling te creëren.

Welke van de bovengenoemde manieren wordt gebruikt, hangt af van wat partijen overeen zijn gekomen. Meestal hangt het ook samen met de mate van vertrouwen in de wederpartij.

Cash against documents

De koper betaald na het ontvangen van de documenten (dus eigenlijk een soort gelijk oversteken). Nadeel is beperkte zekerheid voor de verkoper, omdat hij eerst de documenten moet vervoeren. Als de koper niet betaald kan hij wel de documenten achterhouden.

Voor deze manier van afspraken zijn de ICC regels van belang (mits uitdrukkelijk van toepassing verklaard), want er is nauwelijks specifieke nationale regelgeving.

 

Documentair incasso (in het Engels is collection)

De koper schakelt een bank in en geeft opdracht aan de bank om de documenten in ontvangst te nemen, te controleren en de verkoper te betalen. De bank handelt hierbij namens/ in opdracht van de koper. Vindt de koper de koop toch niet meer zo’n goed idee dan kan hij zijn opdracht aan de bank veranderen. Dit geeft dus iets meer zekerheid dan cash against documents, maar nog steeds niet heel veel.

Ook hiervoor zijn de ICC regels, mits uitdrukkelijk van toepassing verklaart, van belang. Alleen in de VS bestaat er specifieke regelgeving.

 

Documentair krediet (ook wel Letter of Credit (L/C))

Er is een onderliggende overeenkomst waarbij wordt afgesproken dat betaling via een documentair krediet geschied. De koper moet een bank inschakelen (de openende bank) aan welke hij opdracht geeft om de LC te stellen.

Dit stellen kan gezien worden als een soort mededeling aan de verkoper dat de verkoper onder bepaalde voorwaarden (meestal door het overhandigen van bepaalde documenten) recht heeft op betaling. Daarom is de verkoper de begunstigde. De bank handelt steeds in eigen naam. Als de verkoper de afgesproken documenten overlegt, dient de bank over te gaan tot betaling. Uiteindelijk heeft de bank dan weer regres op de koper.

 

De verplichting die de bank op zich neemt in de LC staat los van de rechtsverhouding tussen verkoper en koper (onafhankelijkheidsbeginsel). Bij dit onafhankelijkheidsbeginsel hoort het arrest Bulk Oil/Mac Oil. Daarin is er bepaald dat een documentair krediet een rechtstreekse verbintenis is tussen de bank en de verkoper en dus onafhankelijk is van de onderliggende verhouding tussen de koper en verkoper. Anders zou namelijk de zekerheid die een LC biedt kunnen worden ondergraven door een gerucht dat er sprake is van wanprestatie.

 

Naast het onafhankelijkheidsbeginsel geldt het beginsel van strikte conformiteit. De bank hoeft alleen over te gaan tot betaling, als de documenten aan alle eisen van de LC voldoen. Er zijn twee uitzonderingen op dit beginsel van strikte conformiteit:

  • Fraude

  • Strijd met openbare orde of goede zeden

 

Let bij fraude wel op dat de bank niet zelf onderzoek hoeft te doen (art. 5 UCP600), de bank moet alleen kijken of de documenten uiterlijk voldoen aan de LC (art. 14 UCP600). Als aan een van de twee uitzonderingen is voldaan mag de bank betaling weigeren, anders moet hij uitkeren. Dit biedt dus grote zekerheid voor de verkoper.

 

Bij een LC kunnen ook meerdere banken betrokken zijn, mits partijen dit hebben afgesproken. In de meest eenvoudige situatie wordt die tweede bank dan een adviserende bank. De rol van de adviserende bank is het in ontvangst nemen van de documenten, deze te controleren en door te geven aan de openende bank. De adviserende bank handelt hierbij in naam van de openende bank.

Daarnaast zou de extra bank ook een aangewezen bank kunnen zijn. Een aangewezen bank mag tot betaling overgaan (maar dit is niet verplicht), naast het controleren van de documenten. De koper mag echter nog steeds rechtstreeks naar de openende bank.

Een derde optie is dat de extra bank een confirmerende bank is. Deze heeft een eigen verplichting om over te gaan tot betaling als de documenten in orde zijn. Hierdoor is het natuurlijk wel veel duurder, maar het voordeel is wel weer dat men zich op twee banken kan verhalen. Dit is zeer aantrekkelijk als in het land van de koper politieke onrust heerst of een onstabiel economisch klimaat.

 

Verbintenisrechtelijke zekerheden

Verbintenisrechtelijke zekerheden bieden zekerheid voor de verkoper. Voorbeelden zijn een abstracte bankgarantie, borgtocht en het pand- en hypotheekrecht.

Bankgarantie staat niet in de wet. In de praktijk wordt het zowel gebruikt voor borgtocht als voor een abstracte bankgarantie.

 

Borgtocht

De borgtocht (art. 7:850 e.v. BW) wordt door de rechtbank vaak uitgelegd als: ‘iemand stelt zich garant voor’. Het is dus een soort overeenkomst tussen de borg en de schuldeiser. De borg verbindt zich tot nakoming van de verbintenis van de schuldenaar, als de schuldenaar tekortschiet in de nakoming van deze verbintenis (art. 7:855 BW). Er is dus geen contractuele relatie tussen de borg en de hoofdschuldenaar.

Wel is de borgtocht een afhankelijke relatie. Dit houdt in dat de verweermiddelen die de hoofdschuldenaar tegenover de borg heeft, ook kunnen worden ingeroepen door de borg (7:852 lid 1 BW). Echter als de hoofdschuldenaar een bevoegdheid heeft (zoals bij dwaling) om de overeenkomst te vernietigen, en hier geen gebruik van maakt, dan kan de borg geen beroep doen op dit verweermiddel (Bras/ Satisfactorie). Als de borg heeft uitgekeerd dan heeft hij een regresrecht op de hoofdschuldenaar (art. 7:866).

 

De meeste bepaling van borgtocht zijn van regelend recht. Echter voor de particuliere borg gelden er aanvullende maatregelen. Die zijn wel van dwingend recht (art. 7:862). Er moet bijv. een maximum bedrag voor de borg zijn overeengekomen. En het kan alleen door een geschrift worden bewezen.

 

Abstracte bankgarantie

De abstracte bankgarantie lijkt heel erg op een LC, maar kan voor meer gebruikt worden dan voor betaling van de koopsom.

Voor zekerheid tot nakoming wordt een bankgarantie geboden. De schuldenaar geeft opdracht aan de bank om de garantie aan de schuldeiser (de begunstigde) te verstrekken. De bank verbindt zich dan op eigen naam. De bankgarantie is onafhankelijk van de onderliggende rechtsverhouding (dit is het verschil met de borgtocht).

De bank gaat over tot betaling als aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Dit kan bijv. een documentaire garantie zijn (vb. overleggen van een rechtelijk vonnis) of een afroepgarantie (dan is er geen sprake van documenten, maar kan de begunstigde de garantie afroepen op basis van een verklaring).

 

Hierbij is het arrest Gesnoteg/ Mees Pierson van belang. Hierin wordt namelijk aangegeven dat tegenover het beginsel van strikte conformiteit een waarschuwingsplicht van de bank staat. Als de garantie niet correct wordt ingeroepen, moet de bank de begunstigde waarschuwen. Doet de bank dit niet dan mag hij geen beroep meer doen op het vereiste, of moet hij de schade vergoeden.

 

 

 

Hoorcollege week 3

 

Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de stof is opgemerkt dat je de bevrachting niet hoeft te kennen.

De rechtsverhouding vervoer (en dan in het bijzonder goederenvervoer)

Een vervoerovereenkomst is een overeenkomst tussen een vervoerder en een wederpartij (die wordt afzender genoemd, maar hoeft dat feitelijk niet te zijn (8:370 en 8:1090)). Vervoer moet je eigenlijk altijd zien in het kader van de internationale koop. Dat betekend dus dat er altijd een derde is. In de meest simpele vorm wordt deze derde dan een deel van de vervoerovereenkomst.

Volgens art. 8:370 BW is een vervoerovereenkomst ook altijd een reis- of tijdbevrachting. Dit zijn allebei manieren om een schip of een deel van een schip te huren van een vervoerder. Het lijkt dus heel erg op vervoer maar is het niet. Bij rompbevrachting wordt het hele schip verhuurd, bij reis- of tijdbevrachting is de huur altijd beperkt tot een bepaald aantal reizen of een bepaalde tijd.

 

Een overeenkomst van doen vervoeren (de expeditie)

Bij een overeenkomst van doen vervoeren schakel je een tussenpersoon in die de overeenkomst met de vervoerder gaat sluiten. Hij kent de markt en weet welke vervoerder het beste is. In de wet is de expeditie geregeld in art. 8:60 BW.

De tussenpersoon kan de overeenkomst met de vervoerder sluiten op naam van de achterman (onmiddellijke vertegenwoordiging) en op eigen naam (middellijke vertegenwoordiging).

Dit onderscheid is van belang voor de aansprakelijkheid. De expediteur is alleen aansprakelijk als hij een slechte vervoerovereenkomst heeft gesloten. Hij heeft dan niet aan zijn verplichtingen voldaan.

 

De vervoerovereenkomst

Aangezien er veel verschillende niveaus van regelgeving zijn binnen het vervoersrecht moet je jezelf twee vragen stellen:

  1. Is het vervoer internationaal? Wat is de plaats van vertrek en bestemming?

  2. Wat voor soort vervoer wordt er gebruikt? Elk vervoermiddel heeft namelijk zijn eigen regeling.

Voor vervoer over weg kijk je bij een internationale situatie naar het CMR verdrag en bij een binnenlandse situatie naar titel 8.13 BW. Voor het internationale vervoer over zee gelden de Hague Visby Rules (hierna: HVR) en voor het nationale zeevervoer geldt titel 8.5 BW. Je kijkt nooit naar het algemene deel, dit deel geldt namelijk alleen voor vervoer waarvoor geen regels zijn (bijv. vervoer van olie door pijpleidingen).

De HVR en het CMR verdrag zijn dwingendrechtelijk van aard. Je mag er wel van afwijken, maar alleen maar ten nadele van de vervoerder. Ook de aansprakelijkheidsregels voor vervoer in boek 8 zijn voor het grootste deel dwingend recht (art. 8:382 en 8:1102). Het CMR is rechtstreeks toepasselijk (je moet namelijk onderdaan van een aangesloten lidstaat zijn en dat ben je bijna altijd wel), maar de HVR niet. Die zijn toepasselijk via art. 8:371 BW. Je mag echter de bepaling uit boek 8 gebruiken in plaats van de HVR.

 

Gecombineerd vervoer

Als de afzender een overeenkomst sluit met de vervoerder waarin meer dan een soort vervoer wordt afgesproken, dan is het gecombineerd vervoer. Hier is geen internationaal verdrag voor. In NL geldt de kameleonregeling: als je weet waar de schade is ontstaan, kijk je welk recht van toepassing zou zijn op dat deel en pas je die regels toe (art. 8:40, 8:41 BW).

 

Aansprakelijkheid- zeevervoer

Onder het zeevervoer is de hoofdregel (volgens nationaal recht) dat de vervoerder aansprakelijk is vanaf het moment dat hij de zaken in ontvangst neemt, totdat hij ze weer af geeft. Onder de HVR is de vervoerder echter aansprakelijk vanaf het moment dat de goederen in zijn schip zijn, totdat ze uit het schip gaan.

Het gaat hier om een resultaatsverplichting (art. 8:378 en 8:379: je moet zonder schade en vertraging afleveren). Voldoet de vervoerder hier niet aan dan wordt hij geacht aansprakelijk te zijn, tenzij hij een rechtvaardiging kan aanvoeren. Wanneer hij niet aansprakelijk is, staat in art. 8:383 BW. Je kunt je als vervoerder alleen op de excepties beroepen als je gedurende de hele reis aan je zorgplichten hebt voldaan (art. 8:381).

Quo Vadis: de zorgplicht van de vervoerder ten aanzien van het schip is een ‘overriding obligation’. Als er meerdere oorzaken zijn die de schade hebben veroorzaakt en er een is gelegen binnen een schending van art. 8:381 en de ander juist binnen art. 8:383, dan geldt de schending van de zorgplicht als de rechtens relevante oorzaak. Art.8:381 heeft dus voorrang op art. 8:383 BW (ro. 3.7-3.9).

De aansprakelijkheid van de vervoerder is altijd beperkt tot een bepaald bedrag (art. 8:388 lid 1 BW). Je weet dus voor hoeveel geld je je als derde moet verzekeren. Dit wordt doorbroken door opzet of bewuste roekeloosheid.

 

Aansprakelijkheid- wegvervoer

De definitie van wegvervoer staat in art. 8:1090 BW. Ook dit is weer een resultaatsverplichting (art. 17 CMR en art. 8:1095 en 8:1096).

Hier kan de vervoerder bewijzen dat hij niet aansprakelijk is, door overmacht aan te tonen (art. 17 lid 2, art. 8:1098 BW). Hiervoor geldt een zeer strenge maatstaf. Je moet echt alles hebben gedaan om de schade te voorkomen.

Om de vervoerder toch enigszins tegemoet te komen, bestaan er de bijzondere risico’s (art. 8:1099 en art. 17 lid 4 CMR). Deze helpen de vervoerder met het bewijzen van zijn overmacht. Als de vervoerder een bijzonder risico aannemelijk kan maken dan draait de bewijslast om.

Ook is de aansprakelijkheid van de vervoerder weer beperkt (art. 23 CMR en 8:1055 BW) en wordt deze weer doorbroken door opzet of bewuste roekeloosheid (art. 29 CMR en art. 8:1108 BW).

In het arrest Van der Graaff/ Philip Morris is er bepaald dat er sprake moet zijn van objectief roekeloos gedrag, maar de wetenschap van degene die zo handelt, is subjectief en is dus heel moeilijk te bewijzen. Van der Graaff/ Penske Logistics gaat hier verder op in door te stellen dat het moet gaan om daadwerkelijk weten.

 

Documenten:

Binnen het vervoerrecht bestaan er verschillende documenten:

  • Voor het wegvervoer de vrachtbrief. Hierop staat de ontvanger vermeld als geadresseerde.

  • Voor het zeevervoer het cognossement. De ontvanger is meestal onbekend, omdat de goederen via de beurs worden verhandeld en dus kan het al wel weer zijn dat de goederen al tien keer van eigenaar zijn veranderd. Daarom is het een orderdocument. Het is overdraagbaar aan een derde en die wordt dan de rechthebbende.

  • Voor het gecombineerd vervoer het CT document.

 

De functies van het cognossement:

  • Reçu functie (art. 8:399 BW)

  • Bewijsfunctie (art. 8:414 BW): tegenbewijs is mogelijk tussen partijen, maar als het eenmaal aan een derde is gegeven dan geldt wat er op het papier stelt

  • Zakenrechtelijke functie (art. 8:417 BW): eigendomsoverdracht en levering

  • Legitimerende functie (art.8:441 BW): Brouwersgracht: de cognossementhouder is de enige die schadevergoeding kan vorderen.

 

 

 

Hoorcollege week 4

 

Verzekeringsrecht

Een verzekeraar kan de belangen verzekeren van de vervoerder, koper, verkoper en de bank. Zonder de mogelijkheid tot verzekering zou de internationale handel te veel risico’s met zich meebrengen. Door de verzekering worden de risico’s beheersbaar. Dit beheersen van risico’s is dan ook een van de belangrijkste doelen van het verzekeringsrecht.

Verzekeringsrecht is in de eerste plaats polisrecht. De rechtsverhouding tussen de partijen wordt vooral beheerst door de polis. Aangezien de polis valt onder het contractenrecht, zijn er niet veel dwingende regels.

 

Partijen bij de verzekeringsovereenkomst

De verzekeringsovereenkomst wordt gesloten tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. De verzekeringnemer is degene die de premie moet betalen. Dit kan zowel een natuurlijke als een rechtspersoon zijn. De verzekeraar is per definitie een NV of een onderlinge waarborgmaatschappij.

Naast de verzekeraar en de verzekeringnemer zijn er nog de verzekerde en begunstigde. De verzekerde is degene bij wie het verzekerbaar belang rust. Voor het hebben van dit belang moet iemand vermogensschade kunnen leiden door een bepaald voorval of risico. Zonder belang is er geen verzekering mogelijk. In het kader van een sommenverzekering wordt de verzekerde de begunstigde genoemd. Deze term houdt bij de schadeverzekering echter in dat aan deze persoon de gelden worden uitgekeerd.

De verzekeringnemer is meestal dezelfde persoon als de verzekerde, maar dit hoeft niet altijd zo te zijn. Een voorbeeld hiervan is het CIF beding. Bij een CIF beding gaat het risico over op het moment dat de goederen aan boord van het schip zijn geplaatst. Vanaf dat moment heeft de verkoper dus geen verzekerbaar belang meer. Als de verkoper een verzekeringsovereenkomst sluit doet hij dat dus mede voor de koper.

Een verzekeringsmaatschappij kan opereren als een provinciaal bedrijf of als een beursbedrijf. Bij een provinciaal bedrijf wordt er een standaard contract geleverd, bij een beursbedrijf gaat het daarentegen om maatwerk. Je neemt een maatwerkcontract als de te verzekeren risico’s niet standaard zijn.

Een verzekering komt veelal tot stand middels een tussenpersoon. Je hebt zelfstandige tussenpersonen en gebonden tussenpersonen. Ook heb je direct writers. Deze maken geen gebruik van een tussenpersoon maar bieden hun product direct aan.

 

Schade en sommenverzekering

Bij een verzekeringsovereenkomst moet een onderscheid gemaakt worden tussen de schadeverzekering en de sommenverzekering:

  • Schadeverzekering (7:944-964)

Dit is een uitkering die gerelateerd is aan de daadwerkelijk geleden schade. Voorbeelden hiervan zijn de ziektekostenverzekering, de inboedelverzekering en de aansprakelijkheidsverzekering. Van belang bij deze vorm is dat de uitkering niet meer mag zijn dan de daadwerkelijk geleden schade. Anders zou er strijd optreden met het indemniteitsbeginsel (dit houdt in dat je van een uitkering van de verzekeraar niet beter mag worden).

  • Sommenverzekering (7:964 e.v.)

Bij de sommenverzekering wordt er een vaste som geld uitgekeerd. Hierbij is het niet van belang hoeveel schade precies is geleden. Een voorbeeld hiervan is de levensverzekering.

 

Kenmerken van een verzekeringsovereenkomst (7:925 lid 1)

  • Een verzekeringsovereenkomst is een wederkerige overeenkomst. Deze overeenkomst is gesloten tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. De verzekeraar verbindt zich tot het doen van een uitkering en de verzekeringnemer verplicht zich tot betaling van premie.

  • Ook is de verzekeringsovereenkomst een consensuele overeenkomst. Er is namelijk niet meer vereist dan wilsovereenstemming. Dit kan dus ook mondeling overeengekomen worden.

  • Tot slot is er sprake van een bijzonder vertrouwenskarakter. De verzekeraar en verzekeringnemer moeten elkaar vertrouwen om tot een overeenkomst te komen en er uitvoering aan te geven. De verzekeraar is afhankelijk van de informatie die de verzekernemer verstrekt en moet erop vertrouwen dat dit ook de juiste informatie is.

 

De schadeverzekeringsovereenkomst

Het belangrijkste kenmerk van de schadeverzekeringsovereenkomst is dat de verzekerde een verzekerbaar belang moet hebben. Dit wil echter niet zeggen dat ook alle belangen verzekerbaar zijn. Voor schade als gevolg van een terroristische aanslag kan men zich niet verzekeren. Verder moet dit verzekerbare belang aanwezig zijn ten tijde van het ontstaan van de schade (7:944).

Daarnaast is het van belang om op te merken dat je in beginsel een overeenkomst voor jezelf sluit (7:946). Hiernaast kun je een verzekering ten behoeve van een derde sluiten (art. 7:947 BW).

 

Het indemniteitsbeginsel (7:960)

Het indemniteitsbeginsel is het leidende principe voor de schadeverzekering. Het houdt in dat een verzekerde door de uitkering niet in een voordeligere positie mag geraken. In het Jacob Maring arrest heeft de HR dit echter wel zo verwoord dat een uitkering naar herbouwwaarde niet altijd in strijd is met het indemniteitsbeginsel. Je moet namelijk steeds kijken naar de functies die het verzekerde object vervult. Als het object dusdanig verloren is gegaan, en het noodzakelijk is dat het herbouwd wordt, en de economische betekenis van het nieuw gebouwde niet beduidend is gaan verschillen van het oude, dan is er geen strijd met het indemniteitsbeginsel. De verzekerde moet dus zoveel mogelijk in de positie worden gebracht, voordat het incident plaatsvond.

Uitzonderingen op het indemniteitsbeginsel zijn art. 7:900 en art. 7:960 BW.

 

Mededelingsplicht bij het aangaan van de overeenkomst

De mededelingsplicht houdt in dat je bij het aangaan van de verzekering mededelingen moet doen aan de verzekeraar. Door de mededeling kan de verzekeraar zijn risico inschatten. Hierbij gelden de volgende eisen:

(1) Kennisvereiste: Art 7:928 lid 1 vereist dat de verzekeringnemer feiten die hij kende of behoorde te kennen aan de verzekeraar moet mededelen.

(2) Relevantievereiste: Art 7:928 lid 1 vereist ook dat het om feiten moet gaan waar de beslissing van de verzekeraar van af kan hangen.

(3) Kenbaarheidvereiste: De verzekeringnemer moet wel weten dat de verzekeraar dit wil weten. Als er een vragenlijst wordt gebruikt geeft de verzekeraar aan wat hij wil weten.

(4) De verzekeraar mag het feit dat hij de omstandigheden niet kent niet aan zichzelf hebben te wijten.

Een schending van de mededelingsplicht kan leiden tot een sanctie (art. 7:930 BW).

Lid 2 bepaalt dat er sprake moet zijn van causaal verband tussen hetgeen wat niet is medegedeeld en het risico dat is verwezenlijkt. Indien er geen causaal verband aanwezig is, wordt er gewoon uitgekeerd. Lid 3 bepaald dat als er sprake is van een causaal verband, de verzekeraar gedeeltelijk mag uitkeren. Dit staat ook wel bekend als het proportionaliteitsbeginsel.

 

Wettelijke uitsluitingsgronden

Een wettelijke uitsluitingsgrond is art 7:951. Uitsluiting is dan mogelijk van schade die voortvloeit uit de aard of gebrek van de verzekerde zaak (constructiezaak). Eigenschappen die alle zaken hebben (bederf van fruit) kunnen niet verzekerd worden door 7:951.

Een tweede wettelijke uitsluitingsgrond is 7:952. Uitsluiting is dan mogelijk als de schade is ontstaan door opzet of roekeloosheid (eigen schuld van de verzekerde). Uitzondering op 7:952 is bijvoorbeeld bij een ziektekostenverzekering. De verzekeraar moet dan opzettelijk veroorzaakte schade toch verzekeren, want het is niet wenselijk dat iemand moet afzien van behandeling omdat het niet verzekerd zou zijn.

 

 

Subrogatie (7:962 lid 1):

Als een verzekeraar uitkeert aan de verzekerde en de verzekerde heeft nog een vordering tot schade vergoeding op een ander, dan treedt de verzekeraar in de rechten die de verzekerde heeft tegenover die ander. Hierbij is het wel van belang dat die andere geen verzekeringsmaatschappij mag zijn, die hetzelfde risico gedekt heeft.

 Subrogatie is alleen van toepassing op de schadeverzekering!

 

 

Oefentoets

Let op: deze toets bevat oefenmateriaal voor de deeltoets én de eindtoets, gebaseerd op de verplichte literatuur van 2009.

 

Casus I

Een te Genua gevestigde exportmaatschappij Bella Italia heeft de afgelopen jaren jaarlijks zo’n 200 ton maïs verkocht en geleverd aan diverse ondernemingen die in Nederland zijn gevestigd. Het maïs wordt los gestort geleverd.

In maart 2009 heeft Bella Italia exportmaatschappij 20 ton maïs in de verkoop. Voor 10 ton maïs heeft de exportmaatschappij inmiddels een koper (Mulder, gevestigd te Beverwijk) gevonden en is een koopovereenkomst tot stand gekomen. Tevens is overeengekomen dat het maïs per bulkschip van Genua naar Beverwijk vervoerd zal worden. Het zal vervoerd worden per schip toebehorend van de Italiaanse rederij MSC Crociere S.A.. Het maïs zal op 1 april 2009 bij MSC Crociere S.A. te Genua worden afgeleverd. Op 4 april zal het schip geladen worden (10 ton in ruim 1 en 10 ton in ruim 4). Uiterlijk 5 april 2009 zal het schip vertrekken uit Genua. Bella Italia heeft 10 ton nog niet verkocht, maar de ervaring heeft geleerd dat hiervoor nog wel een koper wordt gevonden, voordat het schip in Beverwijk aankomt. Op 1 april 2009 wordt de 20 ton in bulk gestort bij MSC Crociere S.A. te Genua. Op 3 april regent het tropisch waardoor schade ontstaat aan het maïs. Zowel Nederland als Italië zijn verdragsluitende staat bij het Weens Koopverdrag

Vraag 1

Voor wiens risico komt de schade?

 

Casus II

Van Loenen, een Rotterdamse handelaar in wijn, koopt wijn van Pocelli, een Italiaanse wijnboer uit de buurt van Genua. Van Loenen schakelt een vervoerder in, zoals is afgesproken in de koopovereenkomst, om de wijn vanuit Italië over zee naar Nederland te vervoeren. De wijn zal in Genua worden afgeleverd door de wijnboer en aldaar twee dagen onder beheer van de vervoerder worden opgeslagen alvorens ze door de vervoerder in het schip worden geladen.

Vraag 2

Wat is voor Van Loenen, wat betreft de risico-overgang het gunstigst: de CIF-pariteit of de regeling van het Weens Koopverdrag?

Vraag 3

Wat is voor Pocelli, wat betreft zijn afleveringsplicht het gunstigst: de FOB-pariteit of de regeling in het Weens Koopverdrag?

 

Casus III

Pietersen heeft vanwege de kredietcrisis dringend geld nodig. Hij heeft een wissel op naam/niet aan order. Jansen is bereid deze te kopen tegen 80 % van de waarde. Pietersen aanvaardt dit aanbod.

Vraag 4

Beschrijf wat de vereisten zijn voor een geldige overdracht van een wissel op naam/niet aan order.

Vraag 5

Stel nu eens dat het niet gaat om een wissel op naam/niet aan order die overgedragen moet worden, maar een wissel aan order. Zou het antwoord op de voorgaande vraag dan anders luiden?

 

Casus IV

Pieterse (Den Helder) sluit een koopovereenkomst met Petit (Marseille) voor 10 ton pistache noten onder de conditie FOB. Partijen spreken af dat koper Pieterse, ten gunste van verkoper Petit, een onherroepelijk documentair accreditief zal doen stellen door de ING Bank in Den Helder. Omdat Petit vaak in Nederland moet zijn voor zaken, wordt er geen adviserende bank in Frankrijk aangewezen. Petit kan betaling verkrijgen tegen documenten bij de ING Bank te Den Helder. In het documentair accreditief dat de bank vervolgens ten gunste van Petit stelt, zijn de UCP 600 van toepassing verklaard. Op 15 november 2008 ontvangt Pieterse van Petit bericht dat de pistache noten die dag in het schip zijn geladen en dat het schip op 25 november 2008 in de haven van Den Helder aan zal komen. Daarnaast vermeldt Petit dat hij op 25 november 2008 in Nederland zal zijn en met de betreffende documenten naar de ING Bank zal gaan om betaling te verkrijgen.

Op 25 november 2008 komt het schip met de lading daadwerkelijk aan in de haven van Den Helder. Wanneer Pieterse de container opent, blijkt dat er weliswaar jute zakken met inhoud geladen zijn, maar dat daarin in plaats van pistache noten, cashewnoten zitten. Pieterse belt direct de ING Bank met het verzoek niet tot betaling over te gaan omdat er sprake is van wanprestatie aan de zijde van Petit. De bank meldt Pieterse dat Petit op dat moment bij de bank is en dat de documenten die hij aangeboden heeft, formeel in orde zijn.

Vraag 6

Kan de bank betaling weigeren (op verzoek van Pieters)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de vereisten daarvoor?

Variant casus IV

Veronderstel dat er wel een adviserende bank in Marseille was aangewezen en Petit de betreffende documenten daar ter betaling had aangeboden.

Vraag 7

Kan de bank in Marseille betaling weigeren (op verzoek van Pieters)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de vereisten daarvoor?

Casus V

Occasions BV, gevestigd te Amsterdam, heeft 150 oldtimers verkocht aan de in New York gevestigde Car’s LLP. Occasions BV sluit een vervoersovereenkomst met vervoerder Vertransport NV. Deze verbindt zich bij één en dezelfde overeenkomst tegenover Occasions BV tot het vervoeren van de 150 oldtimers van Amsterdam naar New York. Het vervoer wordt door Vertransport NV zelf verzorgd. Occasions BV en de vervoerder spreken af dat de auto’s als deklading op het schip vervoerd zullen worden. Daarnaast heeft Vertransport NV in de overeenkomst bedongen dat zij niet aansprakelijk is voor schade die ontstaat door een fout van de bemanning. Het vervoer geschiedt onder cognossement. Als Car’s LLP de oldtimers afgeleverd krijgt in de haven van New York, blijkt een groot deel van de auto’s zwaar beschadigd zijn. De schade blijkt ontstaan te zijn doordat een zeer onervaren bemanningslid de auto’s niet op de juiste manier op het dek van het schip heeft vastgezet. Hierdoor zijn deze tijdens de reis tegen elkaar gaan schuiven.

Vraag 8

Is vervoeder Vertransport NV aansprakelijk voor de schade jegens Car’s LLP? Beantwoord deze vraag naar boek 8 BW

 

Casus VI

Brethouwer wil een opstalverzekering afsluiten. Hij krijgt van de verzekeringsmaatschappij een vragenlijst aangeboden. Brethouwer vult de lijst niet naar waarheid in. Zo verzwijgt hij dat hij met Justitie in aanraking is geweest ondanks het feit dat expliciet de vraag is gesteld of de aanvrager met Justitie in aanraking is geweest.

Twee jaar later valt in een hevige storm een boom op het huis van Brethouwer en ontstaat er schade. Kort daarna komt de verzekeringsmaatschappij er achter dat Brethouwer zijn justitiële contacten heeft verzwegen. De verzekeringsmaatschappij wenst daarom niet tot uitkering over te gaan. Brethouwer is woedend en stelt:

  • dat de verzekeraar er helemaal niets mee te maken heeft wat zijn strafrechtelijk verleden is; het betreft iets zeer persoonlijks en een verzekeraar mag hier helemaal niet naar vragen.

  • dat de verzekeraar helemaal niet mag weigeren de schade te vergoeden nu het feit de boom op zijn huis valt helemaal niets te maken heeft met zijn strafrechtelijke verleden.

Vraag 9

a. Beoordeel stelling 1 van Brethouwer.

b. Beoordeel stelling 2 van Brethouwer.

 

Antwoorden oefentoets

Let op: alle antwoorden zijn onder voorbehoud

 

1. Op grond van het bepaalde in art 1 lid 1 sub a WKV is het verdrag van toepassing op de overeenkomst tussen de exportmaatschappij en Mulder. Nu de koopovereenkomst tevens het vervoer omvat en de exportmaatschappij gehouden is het mais op een bepaalde plaats aan de vervoerder af te geven, gaat het risico op de koper over wanneer het mais bij de vervoerder MSC Crociere S.A te Genua wordt afgegeven, derhalve op 1 april 2009 (art 67 lid 1 WKV.) Nu de zaken echter nog niet geïndividualiseerd zijn, is het risico nog niet overgegaan (art 67 lid 2 WKV) en zijn de zaken nog voor risico van de exportmaatschappij. De schade komt dus voor risico van Bella Italia.

2. Het gunstigst is de CIF-pariteit. Immers in dat geval gaat het risico niet eerder over dan bij het passeren van de scheepsreling in de verschepingshaven. Wanneer de koopovereenkomst tevens vervoer omvat, zoals in casu aannemelijk is, gaat het risico op grond van het Weens Koopverdrag over bij aflevering aan de eerste vervoerder (art. 67 lid 1 WKV). Dit moment ligt voor het moment van het passeren van de reling en is dus voor koper Van Loenen minder gunstig omdat het voor hem het meest gunstig is wanneer het risico zo laat mogelijk overgaat.

3. Het uitgangspunt van het Weens Koopverdrag is art. 31 sub c: aan de aflevering is voldaan wanneer de zaken ter beschikking zijn gesteld op de plaats van vestiging van de verkoper. Indien de koopovereenkomst vervoer omvat wordt afgeleverd door afgifte van de zaken aan de eerste vervoerder (art. 31 sub a WKV). Onder de FOB-pariteit is pas aan de afleveringsplicht voldaan wanneer de zaken aan boord van het schip zijn afgeleverd, dus in elk geval twee dagen later. Het tijdstip van aflevering conform het WKV ligt eerder en is dus het gunstigst voor Pocelli (als verkoper).

4. Een wissel op naam/niet aan order wordt overgedragen door middel van endossement (art. 110 lid 2 WvK).

5. Een wissel aan order wordt overgedragen door afgifte van de wissel en endossement (art. 110 lid 1 WvK jo. artt. 3:90 jo. 3:93 BW).

6. Het betreft hier het stellen van een documentair accreditief door de ING Bank ten gunste van Petit. De ING Bank neemt hiermee een zelfstandige verplichting op zich om uit te betalen aan Petit wanneer deze de juiste documenten aanbiedt. De rechtsverhouding tussen de accreditiefstellende bank en de begunstigde is onafhankelijk van de onderliggende overeenkomst (koopovk), verweren op basis van deze overeenkomst zullen (in beginsel) dus niet slagen. Nu in casu de documenten formeel in orde zijn kan de bank slechts op twee gronden weigeren te betalen.

  • onomstotelijk vaststaande fraude

  • strijd met de openbare orde of de goede zeden

Wanprestatie kan in omstandigheden gelden als fraude (in casu is “gefraudeerd” (bedrogen) met het verkochte waar). Deze fraude moet echter onomstotelijk vaststaan. Het bewijs hiervan kan geleverd worden door middel van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis. Tot die tijd zou Pieters via een kort geding tegen de bank/Petit kunnen proberen de afwikkeling van het accreditief op te schorten. Dit heeft echter weinig kans van slagen (Vgl. HR Bulk Oil/Mac Oil).

7. Ja, deze bank kan weigeren. De bank in Marseille is slechts een aangewezen bank die handelt namens de ING Bank in Nederland. De aangewezen bank heeft geen zelfstandige verplichting jegens Petit om uit te betalen en kan dus weigeren te betalen.

8. Car’s LLP kan als cognossementhouder Vertransport NV aanspreken op grond van art. 8:441 BW. De vervoerder is aansprakelijk op grond van art. 8:378 jo. 8:381 lid 2 BW (zorgplicht vervoerder bij vervoersovereenkomst onder cognossement). In beginsel kan een vervoerder zich op grond van art. 8:382 lid 1 niet exonereren voor de aansprakelijkheid voortvloeiend uit deze bepalingen (“elk beding is nietig”). Nu het echter zaken betreft die als deklading zijn vervoerd, is een dergelijk exoneratiebeding wel toegestaan op grond van art. 8:382 lid 2 sub c BW, mits de zaken in het cognossement als deklading zijn opgegeven. De vervoerder is dus niet aansprakelijk.

9a. Stelling 1 is niet juist. Een verzekeraar mag hier wel naar vragen hoewel het strafrechtelijke verleden blijkens het Gielen-arrest als een persoonlijke aangelegenheid wordt beschouwd. Dit valt onder het zogenaamde morele risico van de verzekeraar. Uit art. 7:928 lid 5 BW blijkt dat de verzekeraar hier naar mag vragen en alleen in het geval van een expliciete vraag kan sprake zijn van schending van de mededelingsplicht ter zake van het niet melden van het strafrechtelijke verleden. In casu is deze vraag gesteld.

9b. Stelling 2 is juist. De sanctie op het schenden van de mededelingsplicht door de verzekeringnemer staat in art. 7:930 BW. Volgens lid 2 geschiedt de uitkering onverkort wanneer de niet-medegedeelde feiten van geen belang zijn voor het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt, noch de kans daartoe hebben vergroot (causaliteitsbeginsel). Dit lijkt in casu het geval. Het strafrechtelijk verleden is niet van belang voor de beoordeling van het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt, nl. de schade door het vallen van de boom.

 

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1736
Search a summary, study help or student organization