Samenvatting Conflicten en strategieën om met conflicten om te gaan
- 3271 reads
Deze Samenvatting bij Conflict and Development (Williams & MacGinty) is geschreven in 2014
Na de Tweede Wereldoorlog richtte ontwikkelingsstudies zich voornamelijk op ontwikkelingslanden. Veel van deze ontwikkelingslanden waren erg gevoelig voor conflict dat gerelateerd was aan dekolonisatie, de machtsstrijd na onafhankelijkheid en volmacht concurrentie tijdens de Koude Oorlog. Binnen deze studie zag men conflict als een onderbreking van ontwikkeling en vermoedde dat ontwikkeling alleen zou kunnen plaatsvinden als het desbetreffende conflict zou stoppen. Dit was de reden waarom ontwikkelingsspecialisten landen die met een conflict te maken hadden uitsloten voor hun studies. Aan de andere kant had de opkomende discipline van conflict studies weinig interesse en kennis van ontwikkelingsvraagstukken. De isolatie van beide disciplines eindigde aan het eind van de Koude Oorlog dat gepaard ging met een sterke toename van burgeroorlogen. Het werd steeds meer noodzakelijk om de burgeroorlogen uitbraak te begrijpen en om linken te tussen ontwikkeling en conflict te onderzoeken. Er kwam een groeiend bewustzijn van de link tussen het uitbreken van een conflict en onderontwikkeling en zelf ontwikkeling. Steeds meer academici zagen ontwikkeling als sleutel om conflict te voorkomen. Het is echter opvallend dat ontwikkelingsbeleid vaak in het globale noorden wordt ontworpen, terwijl het betrekking heeft op het globale zuiden. Dit zorgt al snel voor een Westerse analyse van de ontwikkelingswereld waarbij men geneigd is stereotypen te gebruiken.
Het doel van dit boek is om ons begrip van de complexe relatie tussen ontwikkeling en conflict in kaart te brengen. Dit boek is gebaseerd op vijf aannames over ontwikkeling dat dit begrip zal bevorderen.
Ten eerste moet ontwikkeling niet enkel als iets positiefs worden gezien, het kan ook negatieve consequenties hebben.
Ten tweede kan ontwikkeling tot een gewelddadig conflict leiden, echter hoeft dit niet altijd het geval te zijn.
De derde aanname gaat ervan uit dat ontwikkeling van nature een ongelijk proces is. Hierbij is het van belang om ook te kijken naar de perceptie van ongelijkheid door verschillende identiteitsgroepen binnen een land.
Ten vierde gaat ontwikkeling niet alleen over economische ontwikkeling. De laatste aanname stelt dat ontwikkeling kan bijdragen aan naoorlogse reconstructie en verzoening. Hierbij komen voormalig verdeelde personen samen voor een gezamenlijk streven naar economische groei en sociale vooruitgang.
Verder is dit boek gefocust op burgeroorlogen en niet op de zogenaamde ‘interstate wars’ waarbij twee of meer staten met elkaar in conflict zijn. Echter is het ook belangrijk dat dit boek zich niet alleen richt op openlijk geweld, maar vooral ook op structureel en indirect geweld.
De evolutie van de ontwikkelingstheorie
Ontwikkelingsstudies bestuderen ontwikkeling voornamelijk vanaf 1945, het jaar waarin het moderne, internationale financiële platvorm werd gesticht en gevormd. Echter is dit niet helemaal juist, aangezien er voor 1945 ook al over ontwikkeling werd nagedacht en er ook al ontwikkeling plaatsvond. In de jaren 50 en 60 kwam het besef dat economische groei moeilijk te bereiken was in de context van de ontwikkelingswereld en dat de winsten uit deze groei zelden eerlijk verdeeld werden. In de jaren 60 en 70 werd het duidelijk dat verscheidene Westerse moderniseringsstrategieën weinig effect hadden op de bevolking van ontwikkelingslanden. Modernisering leidde er vooral toe dat ontwikkelingslanden afhankelijk werden van de Westerse economische machten, dit wordt ook wel ‘dependency theory’ genoemd. Tijdens de Koude Oorlog namen verscheidene staten sociale ontwikkelingsprogramma’s aan, onder begeleiding en bescherming van de voormalige Sovjet Unie. Deze sociale hervormingen gingen vaak gepaard met staatsdwang en werkten eerder verstorend dan stimulerend.
De experimentele staten waarin de sociale ontwikkelingsprogramma’s waren ingevoerd waren daarnaast erg gevoelig voor het ontstaan van een gewelddadige burgeroorlog. Zowel het zogenaamde ‘dependency model’ als het ‘sociale model’ van ontwikkeling verbleekte naar de achtergrond met de komst van het neoliberalisme. De neoliberale revolutie die rond 1980 op gang kwam pleitte voornamelijk voor een onbelemmerde markteconomie en een kleinere rol voor de staat, waarbij iedereen van de winst zou profiteren en niet alleen een kleine groep mensen. Neoliberalisme werd al snel het dominante discours aan het einde van de 20ste eeuw en vormde ieders algemene kennis met betrekking tot staten, internationale organisaties, conflicten, ontwikkeling en vredesopbouw. Niet verwonderlijk ontving de neoliberale stroming veel kritiek omdat het niet in staat was armoede en sociale uitsluiting te verhelpen.
Ook ontstond er een wijdverspreide realisatie van de verderfelijke effecten van de liberale, economische marktprogramma’s op ontwikkeling en vredesopbouw.
Tegenwoordig wordt er steeds meer nadruk gelegd op geïntegreerde ontwikkeling waarbij economische, politieke en sociale dimensies van ontwikkeling met elkaar in verbinding staan en elkaar wederzijds beïnvloeden.
De ontwikkelingsprioriteiten liggen momenteel bij duurzaamheid (milieu), lokale participatie, globale samenwerking, universeel onderwijs, geslachtsgelijkheid en initiatieven om extreme armoede en honger tegen te gaan.
Deze evolutie van ontwikkelingsactiviteiten laat zien dat ontwikkeling steeds wordt onderworpen aan trends waardoor er grote verschuivingen hebben plaatsgevonden door de jaren heen. Aan de andere kant zijn er een aantal factoren constant gebleven, betreffende ontwikkeling. Ten eerste is ontwikkeling nog steeds een fenomeen dat door het globale noorden wordt gestuurd (financieel, intellectueel en praktisch) en betrekking heeft op het globale zuiden. Ten tweede zijn macro-economische structuren nog steeds vooringenomen ten opzichte van het globale noorden. Ten derde, de staten die ontwikkelingshulp in de jaren '40 en '50 het hardst nodig hadden, zijn nu nog steeds onderontwikkeld.
De evolutie van conflict theorie
Conflict studies ziet het uitbreken van conflict als een onopzettelijke uitkomst van een conflict om verschillende interesses. Deze discipline richt zich op het reguleren van gewelddadige competities om de kans zoveel mogelijk te verkleinen dat deze competitie zal uitbreken in een conflict. Tot de jaren 50 waren er nog maar weinig pogingen gedaan om een algemene theorie te formuleren omtrent conflict. Het was dan ook pas in de jaren 50 en 60 dat een moderne stroom van conflictonderzoek op gang kwam. Veel van dit onderzoek was erop gericht om zoveel mogelijk karakteristieken van conflict vast te leggen en werd conflict vaak uit haar context gehaald om de relatie tussen actoren en de gebeurtenissen uit het conflict te beoordelen. Scholieren begonnen zich steeds meer te focussen op de geloofwaardigheid van tegenstanders in hun beloften aan vreedzame uitkomsten van een conflict, onderhandelingsmethoden, issue indivisibly en in hoeverre partijen in staat zijn om tot een compromis te komen en hulpbronnen te verdelen. Inmiddels is er een meer allesomvattend begrip van conflict ontstaan en komt er steeds meer aandacht voor burgeroorlogen, het belang van identiteit, regionale factoren en economische indicatoren. In de jaren 90 ontstonden er verscheidene specialisaties op het gebied van conflict studies, zoals verzoening,ontwapening en vredesopbouw. Ook kwam er steeds meer aandacht voor het belang van ontwikkelingszaken in het verklaren van conflicten. Het is opmerkelijk dat de moderne evolutie van conflict studies als een afspiegeling kan worden gezien van belangrijke wereldomstandigheden. Een groeiend aantal conflicten, meer interventies door internationale organisaties en NGO’s en de impact van de globalisering op het publieke bewustzijn van conflicten hebben er allemaal toe geleid dat er steeds meer vraag is naar een beter begrip van conflict.
Daarnaast hebben verscheidene gefaalde internationale interventies er ook toe geleid dat men steeds meer geïnteresseerd is in een gedetailleerd begrip van conflict. Amerika en Engeland zien ontwikkeling en naoorlogse reconstructie steeds meer als hoofdmiddelen om support te winnen voor in hun vredesmissies. Ondanks deze visie ligt de grootste nadruk bij Westerse interventies nog steeds op militaire versterking en het invoeren van een neoliberaal regering met bijpassende hervormingen. Critici stellen dan ook dat Westerse staten meer geïnteresseerd zijn in orde en veiligheid, dan in ontwikkeling en reconstructie.
Inmiddels zijn er een aantal basisconcepten omtrent conflict en vrede ontstaan die kort zullen worden aangehaald. Ten eerste is er peacekeeping; het inzetten van troepen om tegenstanders van elkaar te scheiden. Peacemaking is een concept dat hierop volgt en suggereert een meer actievere vorm van interventie, waaronder het dwingen en overtuigen van verschillende partijen om concessies te doen en met elkaar te onderhandelen. Ten derde erkent men het concept peacebuilding, dit wordt gezien als een activiteit dat wordt uitgevoerd na het sluiten van een vredesakkoord om dit akkoord te ondersteunen. Dit omvat een aantal politieke, sociale, economische en culturele activiteiten waarbij de link tussen ontwikkeling en conflict duidelijk wordt. Vervolgens kent men de term peace implementation; het vervullen van bepalingen uit het vredesakkoord en het creëren van een goede omgeving om de akkoorden uit te voeren. Als laatste wordt de nieuwe term peace fixing genoemd, waarbij wordt gedoeld op het terugkeren van zowel externe als interne partijen aan de onderhandelingstafel om een bepaald vredesakkoord te wijzigen als reactie op eerdere problemen die men aan dit akkoord heeft ondervonden.
In de eerste jaren van het nieuwe millennium had het beeld van een vrije markteconomie nog steeds een hoog aanzien en internationale urgentie. Neoliberalisme, gekenmerkt door persoonlijke vrijheid, kleine rol van de staat en zelfvoorziening, maakt het mogelijk voor het individu om eigen keuzes te maken. Men gaat er hierbij vanuit dat rationele individuen oorlog en geweld zullen vermijden en politieke leiders zullen aanmoedigen om geweld te voorkomen. De claim dat vrije handel gewelddadige conflicten voorkomt is echter ook empirisch bewezen. Mac Ginty en Williams praten over een virtueuze cirkel waarbij handelspartners een stabiele omgeving creëren; hoe meer men handelt, hoe meer profijt men hiervan heeft en hoe meer men gebaat is bij een stabiele omgeving zonder conflict. Andere academici beweren het tegenovergestelde en stellen dat een vrije markteconomie juist tot ongelijkheid leidt en hierdoor de oorzaak kan zijn van het escaleren en het aanhouden van een gewelddadig conflict. Daarnaast wordt beweerd dat vrije handel, in combinatie met etnische verschillen, kan leiden tot het vervolgen van minderheden door invloedrijke personen overal ter wereld. Klein stelt hoe predatory disaster capitalism profiteert van oorlog en naoorlogse reconstructieprogramma’s en hoe armoede (als gevolg van de oneerlijke verdeling door het kapitalistische systeem) juist kan leiden tot conflict. Dit geeft aan dat de meningen wereldwijd zijn verdeeld over de rol van de economie in het uitbreken van burgeroorlogen. Dit hoofdstuk zal verder ingaan op de, vaak tegenstrijdige, literatuur over conflict en ontwikkeling waarbij men verbanden zal leggen tussen conflict, armoede en profijt.
De oorzaken en het escaleren van conflict
Er is geen universele theorie over de oorzaak/oorzaken van een conflict aangezien elk conflict andere actoren, dynamica en omgevingen kent. Echter is er wel overeenstemming over het feit dat elk conflict meerder oorzaken heeft die elkaar wederzijds beïnvloeden. Het is dan ook de taak van de conflict analist om de verschillende oorzaken te identificeren en de onderlinge interacties te ontrafelen. Dit is echter moeilijk aangezien het vaak onduidelijk is welke motieven bepaalde partijen hebben bij het aangaan van een conflict. Verschillende partijen kunnen verschillende motieven hebben en zelfs binnen een partij kan er sprake zijn van uiteenlopende motivaties. Er zijn veel verklaringen voor het uitbreken van geweld die de economische factoren buiten beschouwing laten en zich vooral richten op factoren als religie, nationalisme, ideologie, geschiedenis, leiders en ga zo maar door. Veel van deze verklaringen zien daarentegen economische factoren als contextueel en als achtergrond, waarbij de eerder genoemde primaire factoren een bepalende rol spelen in het uitbreken van conflict. Degenen die zich wél richten op ontwikkelingsgerelateerde verklaringen van een conflict, moeten de niet-ontwikkelingsgerelateerde factoren en verklaringen echter wel in beschouwing nemen, met name hoe deze verschillende factoren op elkaar inwerken.
Economie en burgeroorlog
Veel economen beargumenteren dat het uitbreken van oorlog verklaard kan worden door economisch rationalisme, dit wordt ook wel de greed thesis genoemd. Hierbij gaat men er ten eerste vanuit dat economische factoren kunnen dienen als voorspellers van gewelddadig conflict en ten tweede dat strijders gemotiveerd zijn door economische predatie (roofzucht).
Het eerste argument is door Collier en zijn collega’s bewezen met een onderzoek waaruit bleek dat de kans op een burgeroorlog met de helft afneemt, wanneer het gemiddelde inkomen per persoon wordt verdubbeld. Het tweede argument ziet burgeroorlog ook wel als een zakenmodel waarbij oorlog wordt gebruikt voor het maximaliseren van winst, zowel door politieke leiders, ondernemers en figuren uit de onderwereld. Er zijn twee belangrijke punten van kritiek op de greed thesis; ten eerste is er enkel aandacht voor de economische oorzaken binnen een staat, waarbij externe actoren volledig worden vrijgesproken van enige betrekking. Hierbij worden grensoverschrijdende en regionale stromingen van wapens en mensen compleet genegeerd, terwijl deze zaken vaak bijdragen aan gewelddadige conflicten. Ten tweede verwarren de voorstanders van de greed thesis het begrip correlatie en oorzakelijkheid. Hierbij ontkennen een aantal voorstanders dat een bepaalde economische omgeving een conflict kan veroorzaken en dat economische factoren de belangrijkste motor van oorlog zijn. Het debat greed (hebzucht) versus grievances (wrok) heeft tot een overeenstemming geleid dat zowel greed als grievances verantwoordelijk zijn voor het uitbreken van burgeroorlogen. Hierbij maken economische factoren een samenleving meer vatbaar voor het gewelddadige conflicten, maar is het uitbreken hiervan alleen mogelijk in combinatie met andere factoren. Het is belangrijk om op te merken dat ontwikkeling (en sociale processen die hiermee gepaard gaan) kan bijdragen aan een conflict. Mac Ginty en Williams stellen dat ontwikkeling vaak leidt tot verplaatsing, onzekerheid en het benadelen van bepaalde groepen en deze groepen dan ook aanmoedigt om hun eigen status te aanschouwen in relatie tot andere groepen. Hierdoor is de kans op een conflict groot.
De politieke economie van het onderhoud van conflict
Wanneer oorlogseconomieën ontstaan kunnen deze zichzelf vaak in stand houden en zien ‘ondernemerstrijders’ vaak weinig redenen om een einde te maken aan een bepaald conflict. Economen hebben ingewikkelde modellen ontwikkeld die laten zien hoe plunderen en andere vormen van economische hebzucht als belangrijke motieven kunnen dienen voor strijders. Antropologen, op hun beurt, hebben aangetoond in hoeverre families, gemeenten en individuen meegaan in oorlogseconomieën om te overleven. Het is echter een misperceptie dat oorlogseconomieën geheel losstaan van de reguliere economieën in de ontwikkelde wereld. Sterker nog, strijders en burgers in een burgeroorlog zijn zelfs erg verbonden met de globaliserende, internationale economie. Dit houdt in dat Westerse staten, consumenten en financiële instituties indirect medeplichtig zijn bij de instandhouding van bepaalde oorlogeconomieën in ontwikkelingslanden. Burgeroorlogen zijn gebaseerd op technologieën en netwerken die op een bepaalde manier internationaal en transnationaal zijn. Het principe van de vrije markteconomie maakt het hierbij gemakkelijker voor illegale en legale economieën om met elkaar in contact te komen. Nordstrom stelt dat de oorlogseconomieën (ook wel shadow economies genoemd) geen marginale positie innemen binnen de wereldeconomie, maar in feite zelfs een centrale rol vervullen. Het is echter zorgwekkend dat een groot deel van het geld uit bepaalde oorlogseconomieën in ontwikkelingslanden via legitieme instituties de grens overgaat en in de ontwikkelde landen belandt. Net zo goed als consumenten in oorlogsgebieden goederen en services aan de ontwikkelde landen vragen, is er ook een groot aantal consumenten uit de ontwikkelde landen die goederen vragen vanuit bepaalde oorlogsplekken in ontwikkelingslanden. Deze visueuze cirkel houdt op deze manier een oorlogseconomie in stand.
Corruptie
De eigenaardige oorlogseconomieën zorgen ervoor dat het begrip corruptie en illegale marktactiviteiten opnieuw moeten worden bekeken en begrepen. Kan men nog wel spreken van corruptie wanneer de voormalige legale economie is ingestort en inwoners van een oorlogsland gedwongen zijn deel te nemen aan een illegale markteconomie om te overleven? Dit is met name het geval wanneer de staat instort, aangezien de legale economie daarmee ook valt. Net zoals de reguliere economie is geïntegreerd in het leven van mensen die in Westerse staten leven, is een illegale oorlogseconomie ook ingebed in oorlogsgebieden (zowel als rationele norm en gedragsbepalend). Het is belangrijk om verschillende types corruptie te onderscheiden. Enerzijds bestaat er kleinschalige corruptie waarbij men kijkt naar dagelijkse uitwisselingen in een afgelegen stad waar staatsambtenaren hun loon opzettelijk verhogen. Anderzijds bestaan er de grootschalige fraudezaken die worden gepleegd door politieke leiders en oudere bureaucraten. Men moet zich ervan bewust zijn dat zelfs internationale hulp deze patronage netwerken kan ondersteunen en versterken en politieke en economische hervormingen doet uitstellen. Veel externe fondsen houden een conflict juist op gang. De instroom van externe donaties en hulp kan zelfs leiden tot een nieuwe uitbarsting van geweld doordat verschillende partijen (vooral in etnisch verdeelde samenlevingen) om hun aandeel van bepaalde hulpbronnen zullen gaan strijden. De belangrijkste boodschap van deze paragraaf is dat mensen in oorlogsgebieden buitengewone maatregelen moet nemen om te overleven en dit kan leiden tot activiteiten die in het Westen als corrupt en illegaal worden gezien. Ook is het de vraag van de Westerse staten en consumenten en de internationale economische structuren van Westerse staten die de keuzes en beperkingen van mensen in een burgeroorlog bepalen.
Natuurlijke hulpbronnen en conflict
Economen stellen dat economische afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen als exportproduct leidt tot een vergrootte kans op het uitbreken van een burgeroorlog. Echter is het niet zo dat de aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen automatisch tot een gewelddadig conflict leidt. Dit laat zien dat het voornamelijk gaat om het management van de hulpbronnen dat tot conflict kan leiden. Men moet vooral kijken naar arbeidspraktijken (vrijwillig of gedwongen), het verdelen van vergunningen (competitie of patronage) en naar de bestemming van de winst (publiek of privé) om in te schatten of een land gevoelig is voor conflict. Er zijn verscheidene voorbeelden van minderheids-, etnische, nationalistische en religieuze groepen die in conflict zijn geraakt met de staat om de eerlijke verdeling van de winsten van de exploitatie van hulpbronnen in het land. Ondanks het feit dat deze conflicten voornamelijk gaan over hulpbronnen, spreekt men niet van resource wars aangezien het ook gaat om de exploitatie van hulpbronnen, de perceptie van de winstverdeling van deze exploitatie en identiteitsaffiliaties. Een belangrijk punt in deze paragraaf is dat landen die rijk zijn aan veel natuurlijke hulpbronnen meer vatbaar zijn voor een interventie van een machtige staat met interesses in deze natuurlijke hulpbronnen. Echter is de bewering dat Westerse staten afhankelijk zijn van olie in oorlogsgebieden onjuist. Amerika was zelfs de derde grootste olieproducent van de wereld in 2006. Er is overigens wel sprake van een toenemende druk op hulpbronnen wanneer de vraag naar olie van ontwikkelingslanden stijgt. Al met al kan men concluderen dat de vraag naar olie, hout, diamanten en andere mineralen een bron van conflict vormen, of op z’n minst een factor vormen die een conflict in stand houdt.
Concluderende discussie
Er is een groeiende consensus onder academici en beleidsmakers het escaleren, het behouden en de transformatie van conflict verband houdt met ontwikkeling. Echter is er nog geen overeenstemming bereikt over de natuur van dit verband. Ook kan men stellen dat ontwikkelings- en reconstructie hulp als een bron kan worden gezien waar politieke en militaire actoren zoveel mogelijk profijt van proberen te maken voor eigen doeleinden. Ondanks de goede intenties spreekt men dan ook van ontwikkelingsinitiatieven die conflicten enkel aanhouden. Daarom vereisen ontwikkeling en reconstructie een bepaald niveau van orde om in staat te zijn om effect te hebben op de lange termijn. Zonder institutionaliseringen en regulering van deze ontwikkelingsinitiatieven is het proces van ontwikkeling en naoorlogse reconstructie net zo machteloos makend als oorlog.
De twintigste eeuw kan worden gezien als de eeuw van Amerika en de eeuw van internationale instituties zoals de Verenigde Naties (VN), Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), Afrikaanse Unie (AU) en de Europese Unie (EU) die allemaal een rol speelden bij het tegenwerken van conflicten en het mogelijk maken van ontwikkeling. Dit hoofdstuk schetst het internationale netwerk van verscheidene organisaties en instituties die een context bieden voor huidige conflicten en ontwikkeling. Ten eerste zal er worden gekeken naar de principes die het gedrag en de richting van deze instituties bepalen (ook wel software genoemd door Mac Ginty en Williams), zoals het principe van liberal peace; een overkoepelende filosofie die veel internationale vredesoperaties, ontwikkelingsinterventies en naoorlogse reconstructie vormt en ondersteunt. Men stelt dat liberal peace een eigenaardige Westerse mentaliteit heeft die de dominantie van bestaande elites en Westerse ideeën zoals liberalisme, democratie en economie versterkt. Het tweede deel van dit hoofdstuk zal zich richten op alle instituties die het internationale politieke systeem omvatten, ook wel hardware genoemd. Een belangrijk kenmerk van dit internationale systeem is de staat, hierbij zal er voornamelijk worden gekeken naar de relatie tussen de staat en de burgers en de staat en de markt.
Software
Internationale organisaties kunnen niet als neutraal worden gezien, hun structuur kan worden gezien als een product van de politieke, economische en culturele realiteit waarbij het begrip macht een grote rol speelt. Ondanks het feit dat het te simpel is om te stellen dat de structuren van internationale organisaties worden bepaald door de interactie tussen machthebbers en machtzoekers, spelen beiden wel een belangrijke rol in de structuren. De zogenaamde software van internationale organisaties is vaak ontworpen om de dominante positie van de machthebbers te versterken en de pogingen van de machtzoeker tot een meer gelijke verdeling van hulpbronnen tegen te werken. Voornamelijk in situaties van ontwikkeling en conflict is het principe van liberal peace erg invloedrijk. Deze ideologie is het meest zichtbaar in samenlevingen die Westerse steun ontvangen, in de vorm van vredesinterventies, in de nasleep van een burgeroorlog. Maar ook in samenlevingen die niet zijn getroffen door oorlog is de implementatie van deze ideologie terug te zien, vaak onder de termen good governance en reforms. Ontwikkelingslanden en staten waar een conflict heeft plaatsgevonden hebben vaak weinig keuze dan het accepteren van liberal peace. Echter leidt het uitvoeren van dit principe in ontwikkelingslanden vaak tot een culturele botsing. Zo wordt bij het principe van liberal peace het individu gepromoot als de primaire eenheid van een samenleving, terwijl deze Westerse opvatting in ontwikkelingslanden juist botst met het grote belang van familiegroepen en clans. Dit sluit nietsvermoedend aan bij Huntington’s voorspelling over een eventuele botsing tussen beschavingen; in dit geval tussen de Westerse dominante beschaving en de meer ingewikkelde samenlevingen waarin religie en niet-Westerse identiteiten en gebruiken een rol spelen. Zoals al eerder werd vermeld zijn de manifestaties van liberal peace het meest zichtbaar in situaties van internationaal vredesopbouw en naoorlogse reconstructie. Hierbij moet men denken aan het aanmoedigen van een het bereiken van een vredesonderhandeling, hulp bij het vormen en adviseren van politieke partijen, het organiseren van verkiezingen, het vormen van een constitutie, hulp bij capaciteitsopbouw van de staat en economische hervormingen. Volgens critici speelt deze stijl van interventie echter niet in op de gevarieerde vraag en behoeften van lokale omstandigheden.
Deze interventies kunnen dan ook een diepe culturele en sociale impact hebben die de relatie tussen de staat en haar burgers en markten beïnvloedt. Wanneer bepaalde hervormingen leiden tot het veranderen van de machtsrelaties binnen een staat, is er ook een mogelijkheid dat het de staat zal ondermijnen en dat de staat hierdoor alleen maar meer afzwakt. Echter moet er niet worden aangenomen dat alle internationale interventies, liberal peace, good governance en alles wat daarmee verbonden is schadelijk is. Sinds het einde van de Koude Oorlog hebben veel Westerse interventies situaties in oorlogsgebieden en ontwikkelingsgebieden juist gered en verbeterd. Ook zijn er veel gevallen waarin gemeenschappen de intenties van de Westerse beleidsmakers hebben weerstaan, gewijzigd of omvergeworpen. Lokale leiders, bureaucraten en bepaalde gemeenschappen hebben zelfs manieren gevonden om deze liberal peace initiatieven van internationale organisaties, betrokken bij vredesopbouw en ontwikkelingsactiviteiten, te exploiteren.
Hardware
Mac Ginty en Williams gebruiken de term hardware om het raamwerk van instituties binnen een internationaal politieke systeem weer te geven. Deze deelparagraaf richt zich in eerste instantie op drie belangrijke facetten van het concept van de staat, die wordt gezien als één van de instituties binnen dit systeem. Ten eerste verschillen staten enorm in de mate van macht, legitimiteit, hulpbronnen en mogelijkheden, hierdoor heeft iedere staat een andere ontwikkelings- en conflictstatus. Deze grote verschillen tussen de mogelijkheden van staten leidt tot oneven internationale instituties waarbij sommige staten daarom meer invloed hebben dan andere. Sommige staten kunnen het zichzelf namelijk permitteren om deel te nemen in internationale organisaties waardoor ze meer invloed kunnen uitoefenen op het internationale politieke systeem. Daarnaast speelt de staat op zichzelf ook een cruciale rol bij het mogelijk maken, het ontwikkelen en het beperken van conflicten. Ten tweede speelt het type staat een belangrijke rol, met name de interne politieke organisatie. Sommige vormen van staatsorganisatie zijn bijvoorbeeld meer bevorderlijk in het promoten van ontwikkeling en het beperken van conflicten dan andere. Een derde punt omtrent staten is het feit dat de internationale gemeenschap erg geneigd is om staatsopbouw te verrichten als standaard reactie op een burgeroorlog of politieke transitie. Op deze manier kan de staat zowel een belangrijke bondgenoot als een vijand zijn van internationale pogingen om ontwikkeling te promoten en conflicten te verminderen. De internationale gemeenschap is over het algemeen snel geneigd om zwakke staten te hulp te schieten en deze opnieuw op te bouwen. Dit komt voort uit de angst dat staatloosheid vatbaar zal zijn voor transnationale criminaliteit zoals mensensmokkel, drugssmokkel, mensenhandel en terrorisme.
Internationale organisaties
De internationale instituties van voorafgaande jaren waren vaak ontstaan en opgezet als tactische allianties, in plaats van regulerende mechanismen van de internationale gemeenschap.
Verenigde Naties
De VN was de eerste gemeenschappelijke veiligheidsorganisatie van de hele wereld en al snel doelwit van veel kritiek. Veelgehoorde kritiekpunten zijn dat de VN corrupt zou zijn, inefficiënt, bureaucratisch en onhandelbaar.
Het zou eerder reagerend dan vooruitstrevend zijn en erg selectief in haar interventies. Hoewel het gemakkelijk is om de VN te bekritiseren, moet men zich ook realiseren dat het veel ontwikkelingshulp, humanitaire hulp en conflict verbeterende bijdragen heeft geleverd in de afgelopen decennia. Vele critici van de VN zien vaak over het hoofd dat de VN verantwoordelijk is voor de fysieke veiligheid, legale bescherming, voeding, onderdak en het repatriëren van individuen en gemeenschappen. Aan het einde van de Koude Oorlog ziet men een trend dat de VN steeds meer taken uitbesteedt aan regionale organisaties, international non-governmental organisations (INGOs) en non-governmental organisations, zoals ontwikkelingsactiviteiten en vredesstimulerende activiteiten. Na 1990 ontwikkelde de VN een meer complex begrip van conflict waarbij er ook meer gekeken werd naar de rol van ontwikkeling. Andere internationale organisaties dan de VN, vooral regionale veiligheidsorganisaties en economische organisaties zoals de EU en de NAVO, hebben laten zien dat ze ook steeds meer in staat zijn om ontwikkelingsagenda’s en conflict verbeterende aanpakken hebben. De EU en de NAVO zijn voorbeelden van goed functionerende regionale veiligheidsorganisaties omdat de besluitvorming aanzienlijk gemakkelijker is door een kleiner aantal deelnemende staten en door de rijkdom van de deelnemende staten. De interventies van de VN in Afghanistan en Irak laten zien dat de voornaamste motivatie van de deelnemende staten van de VN de veiligheid was. Daarnaast is er een toenemende realisatie ontstaan onder de lidstaten van de VN dat veiligheid alleen functioneel is op de lange termijn, als het gepaard gaat met ontwikkelingsinitiatieven.
International non-governmental organisations (INGOs)
INGO’s zijn internationale organisaties die niet gebonden zijn aan staten, zoals het Rode Kruis, Oxfam en Artsen Zonder Grenzen. INGO’s zijn vaak goedkoper en meer flexibel dan officiële manieren van hulpverlening, vooral de manieren waarbij er ook nog is taken worden uitbesteed aan lokale NGO’s. Verder hebben INGO’s andere leidende staten, internationale organisaties en het algemene publiek bewust gemaakt van het feit dat ontwikkelingsinterventies en humanitaire interventies ook noodzakelijk zijn. Sommige INGO’s functioneren als overbrengende en uitvoerende actoren van het liberal peace principe en promoten dan ook hervormingen en good governance. Deze koers is te verklaren doordat zij contracten met andere staten en internationale organisaties tekenen om zo financiële steun en erkenning te ontvangen, d
eze contracten bevatten vaak condities die de originele ontwikkelingsinitiatieven en vredesbevorderende plannen van de INGO’s beperken en liberal peace promoten.
Internationale financiële instituties (IFI’s)
Een deel van de invloedrijke internationale instituties zijn minder zichtbaar, hierbij gaat het om de IFI’s. Hieronder vallen de World Bank en International Monetary Fund (IMF), beiden zijn ontstaan in de jaren 30 toen er sprake was van een internationale financiële crisis. Ondanks het feit dat de World Bank en het IMF hetzelfde doel nastreven, namelijk het faciliteren van vrije handel, zijn ze niet gelijk aan elkaar. Het IMF richt zich voornamelijk op macro-economische zaken en ziet lage inflatie als het meest belangrijke wapen in het reguleren van handel en het stabiliseren van valuta’s. De World Bank heeft een bredere doelstelling en richt zich op ontwikkeling en lange termijn interventies, ook stimuleert het staten om de structuur van hun economieën te veranderen zodat groei en handel onbelemmerd kunnen plaatsvinden. De IFI’s worden wereldwijd bekritiseerd met het feit dat ze armoede en de benadeelde positie van ontwikkelingslanden juist in stand houden.
De reden hiervoor is dat de IFI’s na de Tweede Wereldoorlog ervoor zorgden dat de ongelijkheden tussen de rijke en arme landen op wereldschaal alleen maar werden vergroot en dat de inkomensongelijkheden in ontwikkelingslanden ook alleen maar groter werden. Volgens Stiglitz is de prioriteit en interesse van de IFI’s het globale kapitaal, in plaats van de globale gemeenschap. Ondanks een aantal ongerechtigheden zijn landen die uit een burgeroorlog komen verplicht om met IFI’s te werken aangezien zij niet in staat zijn om leningen te verkrijgen voor wederopbouw en om internationale handel te drijven. De hulp van IFI’s gaat gepaard met het tekenen van een aantal voorwaarden van de IFI’s voor het desbetreffende land. Ten eerste moet het land de externe schulden behouden die het voormalige regime heeft opgebouwd. Ten tweede moet het een ondemocratische relatie met de IFI’s aangaan waarbij men weinig inzicht kan verschaffen in de acties van de IFI’s. Ten derde zullen de maatregelen van de IFI’s een impact hebben op de sociale harmonie van het desbetreffende land in de nasleep van een burgeroolog en zal de regering nauwelijks in staat zijn om de bevolking van sociale voorzieningen te voorzien.
Concluderende discussie
Om terug te keren naar de termen software en hardware kan men stellen dat software voornamelijk een ingewikkelde vorm van liberal peace promoot, waarbij staten worden aangemoedigd om overeen te stemmen met een orde die bestaande machtshebbers versterkt waardoor leidende staten de controle behouden. Echter moet wel worden benadrukt dat er momenteel tekens zijn van een vertrouwens- en geloofwaardigheidcrisis omtrent het principe van liberal peace. Verder bestaat er een steeds meer connecties tussen de traditionele internationale eenheden (zoals staten, internationale organisaties en collectieve veiligheidsorganisaties) en de meer modernere eenheden zoals INGO’s. Dit wordt ook wel complex multilateralism genoemd waarbij multilaterale associaties samen komen voor een bepaalde tijd, omtrent een aantal problemen. Ook is het noemenswaardig dat de internationale organisaties sinds het einde van de Koude Oorlog steeds meer bewust zijn van de urgente relatie tussen conflict en ontwikkeling.
Publieke deelname wordt geassocieerd met het verkrijgen van legitimiteit en daarmee wordt een discours gecreëerd die een bepaalde manier van handelen rechtvaardigt. In de afgelopen jaren zijn publieke en lokale deelname en local ownership prominente thema’s geworden, in relatie tot ontwikkeling en conflict. In dit hoofdstuk zal deze relatie onder de loep worden genomen en verder worden toegelicht. Ook zal er worden gekeken naar sociale identiteit en sociale categorisatie theorieën die duidelijk maken dat mensen constant betrokken zijn in mentale processen die de sociale omgeving proberen te ordenen. In samenlevingen met etnische, religieuze, politieke of raciale onderscheidingen, deze mentale processen zijn gevaarlijk en definiëren wie er wel en niet worden betrokken bij het nemen van politieke beslissingen en het verdelen van hulpbronnen. Hierdoor kan men stellen dat zowel personen als groepen betrokken zijn bij discriminatieprocessen die leiden tot het opnemen of het buitensluiten van andere personen of groepen. Ook staten en internationale organisaties houden zich bezig met eenzelfde soort discriminatie, vaak met diepe consequenties. De manier waarop staten en elementen uit de internationale gemeenschap een conflict en actoren binnen een conflict portretteren, kan effect hebben op het opnemen of het buitensluiten van bepaalde actoren van het vredesproces en de naoorlogse ontwikkelingsprocessen. Dit hoofdstuk zal echter beginnen met een discussie over deelname en manieren waarop staten, organisaties en samenlevingen deelname aan ontwikkelings-, vredes- en conflictprocessen zowel aanmoedigen als ontmoedigen.
Deelname
Veel politieke structuren zijn bedoeld om deelname te beperken of om het in bepaalde banen te leiden. Er is steeds meer besef en realisatie van internationale organisaties, regeringen en INGO’s dat populaire deelname de sleutel is tot legitimiteit en als gevolg daarvan duurzaamheid. Deze realisatie is vanuit de Westerse wereld met ontwikkelde landen geprojecteerd op de ontwikkelignswereld. Deze realisatie is dan ook terug te zien in praktijk aangezien er steeds nadruk komt op lokale deelname en partnerschap in ontwikkelings- en vredesopbouwprocessen. Voordat er in deze deelvraag zal worden ingegaan op de deelname in deze processen, is het eerst noodzakelijk om te kijken naar de populaire deelname (vrijwillig en onvrijwillig) die in een conflict is vereist. Men ziet steeds vaker een combinatie van professionele militairen en particuliere beveiligingswerknemers. Verder zijn er veel conflicten die de bevolking grotendeels mobiliseren, bijvoorbeeld door de formatie van populaire bewegingen of het rekruteren van deze populaire bewegingen voor militaire groepen. Etnische ondernemers proberen grote groepen mensen vaak te mobiliseren zodat ze het doel van de etnische ondernemers zullen steunen, dit doet men vaak door middel van publieke demonstraties als manier om hun populaire support te laten zien en dus ook hun legitimiteit. Politieke leiders proberen echter grote groepen mensen te mobiliseren door middel van referenties naar een historisch verleden en symbolisme. Hierdoor worden oorlog en conflict in veel gevallen massa evenementen met grote groepen mensen als deelnemers of actieve supporters. Het belangrijk om te zien dat de grote deelname tijdens oorlogen en conflicten in scherp contrast staat met de situatie tijdens de vredesonderhandelingen en de daarop volgende vredesopbouw waarbij de mogelijkheid tot deelname vaak beperkt is. Een bevolking die zich in eerste instantie betrokken voelde bij een oorlog, kan vredesonderhandelingen echter een veel meer exclusief proces vinden.
Dit laat zien dat politieke netwerken, die na de oorlog weer een rol gaan spelen, vaak kunnen worden gezien als gesloten systemen met duidelijke grenzen van insluiting en uitsluiting. Wanneer men echter met een praktische blik naar vredesonderhandelingen kijkt, kan men inderdaad stellen dat complexe onderhandelingen vaak beter kunnen worden overgelaten aan kleine en toegewijde groepen mensen. In veel gevallen ontstaan vredesonderhandelingen in een andere setting dan in het voormalige conflictgebied zodat de onderhandelaars zich op bredere problemen kunnen richten, zonder te worden verstoord door politiek geweld en media opschudding. Problemen ontstaan juist vaak wanneer het bestaan van vredesonderhandelingen publiek wordt gemaakt. Tegenstanders hebben vaak veel energie gestoken in het demoniseren van de vijand, dit maakt het dan ook moeilijk om in een later stadium toe te geven dat vredesonderhandelingen met de vijand beter zullen zijn. Er zijn echter weinig mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de publieke deelname aan een vredesproces. Het feit dat men zich steeds meer bewust is van de urgentie van publieke deelname tijdens een vredesproces, is gebaseerd op de aanname dat mensen aandeelhouders kunnen worden en door hun investeringen voelen alsof ze ownership hebben in het vredesproces. Wanneer dit gevoel van ownership van het vredesproces aanwezig is, leidt dit tot meer legitimiteit en zal het vredesproces een grotere kans van slagen hebben. In dit geval kan men stellen dat externe hulp niet noodzakelijk is en dat lokale actoren in staat zijn om een vredesproces op gang te houden. Internationale organisaties, INGO’s en NGO’s zien de lokale deelname aan dit proces steeds meer als een fundamenteel mensenrecht, als een manier om de duurzaamheid van de desbetreffende vredesonderhandeling te vergroten en als middel om insluiting te creëren en uitsluiting te voorkomen. Er is echter kritiek op het feit dat veel deelname mechanismen in ontwikkelingssituaties en naoorlogse situaties kunnen worden gezien als onderdeel van een groter westers mechanisme, gekenmerkt als top-down en bedacht en gefinancierd in het westen. Op deze manier kunnen veel deelname mechanismen eigenlijk als onderdeel van een ontkrachtingsproces (process of disempowerment) worden gezien. Echter is het belangrijk om de niet-westerse en inheemse manieren van politieke en economische deelname niet te romantiseren. Ook moet worden opmerkt dat bepaalde fases van ontwikkeling en vredesopbouw meer toegankelijk zijn voor deelname dan andere. Denk bijvoorbeeld aan de veiligheids- en de stabiliteitsfase in de nasleep van een gewelddadig conflict, waarin de bevolking meestal wordt uitgesloten en de macht vaak in handen ligt van militaire krachten en opbouwers van instituties (ook wel institution builders genoemd).
Civiele samenleving
De civiele samenleving kan zowel worden gezien als een institutie en als een speler en wordt vaal beschouwd als een bolwerk tegen willekeurige controle van de regering. Door middel van handelsorganisaties, media, kerkgroepen, zaken, professionele organisaties en vrijwillige groepen kunnen burgers zich organiseren en deelnemen aan activiteiten die de regering steunen of juist uitdagen. Het wordt dan ook wel beschreven als het institutionele domein van vrijwillige organisaties. Op deze manier staat het buiten de sfeer van de overheid, de markt en verbanden met vrienden en familie. Ook staat het voor politieke en maatschappelijke wensbeelden zoals de betrokkenheid van burgers. In het westerse politieke denkbeeld wordt een vrije civiele samenleving gezien als een belangrijke indicator van politieke vrijheid. In een autoritaire, diep verdeelde of naoorlogse samenleving kan de civiele samenleving meer moeilijkheden ervaren met betrekking tot het organiseren en het uiten van zichzelf.
Het is belangrijk om op te merken dat de civiele samenleving vaak betrokken is bij het voorkomen van conflicten, de vredesopbouw, ontwikkelingsprocessen en het verzoeningsproces in de nasleep van een oorlog/conflict. Echter zijn er veel spelers tijdens deze onderhandelingsprocessen die de civiele samenleving buiten spel zetten ondanks het feit dat internationale organisaties en INGO’s de bruikbaarheid van de civiele samenlevingen erkennen in deze processen. Westerse spelers proberen dan ook vaak een civiele samenleving te creëren zoals hun eigen civiele samenleving terwijl ze vergeten dat er in naoorlogs en ontwikkelingsgebied al een civiele samenleving bestaat. Denk bijvoorbeeld aan Irak waarvan men dacht dat het land was ontdaan van een civiele samenleving, terwijl er gewoon nog een soort van civiele samenleving aanwezig was, bestaande uit familiegroepen, moskeeën, professionele associaties en andere netwerken. Om dan te stellen dat een land geen civiele samenleving meer heeft, ziet men verschillende vormen van sociaal kapitaal over het hoofd die niet direct zichtbaar zijn voor het westen. Maar wat is nou eigenlijk het doel van een nieuwe civiele samenleving? De belangrijkste rol is vaak om een herkenbaar raakvlak te creëren voor internationale organisaties en INGO’s. Wanneer een civiele samenleving echter afhankelijk is westerse geldstromen, is het aannemelijk dat deze niet erg duurzaam zal zijn. Als laatste moet er nog worden opgemerkt dat de creatie van een civiele samenleving door externe spelers en de daarop volgende problemen tussen de nieuwe civiele samenleving en het gastland niet alleen gelden voor landen die net uit een conflict komen. Dit is echter ook het geval in ontwikkelingsgebieden waar geen conflict heeft plaatsgevonden en waar men een civiele samenleving opzet om democratie te promoten.
Geslacht
Er bestaan veel stereotypen waarin vrouwen worden geportretteerd als vredelievende voeders en life-givers en mannen als oorlogszuchtig, betreffende de relatie tussen geslacht en conflict. We kunnen stellen dat ontwikkeling, conflict en vrede impact hebben op zowel mannen als vrouwen, maar dat de lasten en profijten ongelijk verdeeld zijn. Daarom kan men ook geen algemene uitspraken doen die universeel toepasbaar zijn; elke context en situatie is namelijk verschillend. Om dit te illustreren stelt men dat de huidige burgeroorlogen en politieke onderdrukking ver zijn verwijderd van de klassieke notie van oorlog, gekenmerkt door professionele militairen en een duidelijk onderscheid tussen strijders en niet-strijders. Het vervagen van dit onderscheid heeft namelijk gevolgen voor de impact van oorlog op mannen en vrouwen. Tegenwoordig zijn gehele etnonationale groepen het doelwit van geweld of worden zij in z’n geheel gemobiliseerd, ongeacht man of vrouw. Binnen deze groep worden mannen en vrouwen op verschillende manieren beïnvloed, maar de groep in z’n geheel ondergaat in principe dezelfde ervaring.
Tijdens ontwikkelingsprocessen aan het einde van de oorlog ontstaan er overgangsmomenten waarin het mogelijk is om maatschappelijke veranderingen door te voeren zoals de behandeling van vrouwen of publieke toegang tot macht. Echter is dit vaak niet het geval bij vredesonderhandelingen en worden onderwerpen als veiligheid, grondgebied en constitutionele indelingen en ontwerpen als prioriteit gesteld. Zaken als geslacht, sociale insluiting en waarheidsontdekking worden hierbij als secondaire onderwerpen behandeld en hebben dan ook minder urgentie. Vaak zijn het externe spelers zoals buitenlandse regeringen en INGO’s die dit soort ‘secundaire’ onderwerpen wel als prioriteit stellen. Dit wordt echter vaak tegen gegaan door lokale spelers die dit soort onderwerpen als minder urgent zien of als cultuurbedreigend en daarom niet wenselijk. Dit roept de vraag op, van welke partij moet de definitie van geslachtsgelijkheid worden nagestreefd? Van lokale of internationale spelers?
Het is een goede stap om geslachtsdiscriminatie te verbieden, maar het is een stap te ver om culturele normen en gedachteprocessen die dit ondersteunen te veranderen. Er ontstaan steeds meer vrouwelijke bewegingen die in ongastvrije gebieden ontstaan en die daar met ontzettend veel energie te werk gaan. Crouch noemt deze vrouwelijke mobilisatie een groot democratisch fenomeen. Ook zijn er steeds mee ontwikkelingsinterventies die manieren zoeken om vrouwelijke participatie in de economie te bevorderen
Concluderende discussie
Veel landen die door oorlog zijn verscheurd of die diep verdeeld zijn worden gekenmerkt door een sterk aanwezig sociaal kapitaal. Alleen neigt dit ernaar om eerder bindend dan overbruggend sociaal kapitaal te zijn. Bindend sociaal kapitaal verwijst naar groepscohesie en naar sterke sociale banden en gedeeld geloof binnen een bepaalde groep. Overbruggend sociaal kapitaal verwijst naar sociale banden en gedeeld geloof die meerdere groepen omvatten, bijvoorbeeld de Singhalese, de Tamils en de Moslims in Sri Lanka. Verdeeldheid binnen een samenleving, zoals in Libanon, betekent dat verschillende sociale en civiele samenleving organisaties te werk gaan vanuit een bepaalde gemeenschap. Deze enkele identiteitsorganisaties verschaffen vele bruikbare sociale functies, maar in de context van een verdeelde samenleving kunnen ze ook wel worden gezien als een voortdurende factor van verdeeldheid, stereotypes en onveiligheid. De meest effectieve manier om in een diep verdeelde samenleving gedrag en houdingen te veranderen is indirect, vaak als bijproduct van andere activiteiten. Wanneer burgers met verschillende tradities eenzelfde doel moeten nastreven zullen barrières wegvallen. Op deze manier is het niet altijd logisch dat een internationaal gecreëerde civiele samenleving het beste middel is voor een zo’n civiele missie. Economische ontwikkeling lijkt een veel beter middel te zijn, mits het bijdraagt aan de lokale economie.
Een fundamenteel probleem dat gedurende het boek telkens terug komt is de potentie van de westerse normen en praktijken die aan conflict, vredesopbouw en ontwikkeling worden verbonden en die hierdoor botsen met lokale, inheemse en traditionele normen en praktijken. Hierbij moet men oppassen dat men alles vanuit het westen niet gaat beschrijven als rationeel, legaal en top-down, tegenover alles uit ontwikkelingsomgevingen als traditioneel, organische en bottom-up. De kwestie van de geschiktheid van westerse interventies ligt hieraan ten grondslag en impliceert dat men elke conflictsituatie als geval op zich moet worden bekeken en dat universele normen en waarden niet mogelijk en toepasbaar zijn. Veel contexten van vredesopbouw en ontwikkeling zijn dan ook de plek waar veel culturele conflicten plaatsvinden tussen de variatie van het westerse liberalisme en lokale geloofssystemen en praktijken van sociale en politieke organisaties. Mac Ginty en Williams willen dit hoofdstuk afsluiten door nog eenmaal de agency van lokale populaties te benadrukken en te stellen dat deze groepen zeker geen passieve spelers zijn tijdens conflict, vrede en ontwikkeling. Ondanks het feit dat sommige ontwikkelingsinterventies van externe spelers een succesvolle invloed hebben, moet men de lokale populatie niet over het hoofd zien. Keesing benadrukt hierbij het belang van lokale populaties die als actieve spelers te werk gaan in het vormen en het controleren van hun relatie met de externe wereld, die lokale betekenissen kunnen geven aan externe ideeën en instituties en op bepaalde manieren deze externe invloeden kunnen weerstaan. Lokale gemeenschappen hebben dus wel degelijk het vermogen om externe druk opnieuw te onderhandelen, omver te gooien en het te weerstaan. Echter verschilt het wel per context in hoeverre lokale gemeenschappen dit vermogen hebben, daarom is er altijd sprake van lokale variatie.
Onveiligheid en conflict worden vaak gezien als een barrière voor politieke, economische en sociale ontwikkeling. Hierbij is het traditionele concept van veiligheid opnieuw gedefinieerd en heeft het niet meer alleen betrekking op de staatsstabiliteit en de veiligheid van naties, maar ook op de veiligheid en het welzijn van de burgers.
Dit hoofdstuk richt zich op de uitdagingen van conflict resolutie en verzoening, gevolgd door hoofdstuk 5 waarin reconstructie wordt behandeld en hoofdstuk 6 waarin gekeken wordt naar de rol van humanitaire hulp in gewelddadige conflicten. Deze laatste drie hoofdstukken hebben met elkaar gemeen dat men zich bij alle drie de onderwerpen af kan vragen of de bestaande mechanismen die in theorie op papier staan bruikbaar zijn om problemen in de realiteit op te lossen die worden veroorzaakt door conflict en geassocieerde ontwikkelingsdrama’s. Deze drie hoofdstukken zullen daarom allemaal beginnen met een uiteenzetting van de belangrijkste theorieën die door de internationale gemeenschap of individuele machten en groepen worden ingezet om iets te doen aan de huidige conflicten en oorlogen. Ten tweede zal de vraag worden gesteld of deze strategieën wel of niet effectief en succesvol zijn geweest. Ten derde zal men de vraag stellen waarom bepaalde strategieën zijn gefaald of juist succesvol zijn geweest en hoe we misschien andere tactieken kunnen proberen (zelf tot aan de mogelijkheid om helemaal geen interventie uit te voeren). Als laatste wordt opgemerkt dat conflict resolutie, reconstructie en het verlenen van hulp niet gescheiden van elkaar kunnen worden gezien. Ze vinden wellicht gelijktijdig plaats of in een bepaalde volgorde.
In dit hoofdstuk zal ten eerste worden gekeken naar concepten die worden gebruikt om de praktijk van conflict resolutie beter te begrijpen. Hierbij zal er onder andere worden gekeken naar de rol die de processen van bottom-up en top-down spelen bij conflict resolutie, transformatie en management. Ten tweede zal er worden gekeken naar technieken en ideeën die zijn ontwikkeld om gemeenschappen na oorlogen te genezen. Hierbij zal er specifiek worden gekeken naar de techniek van verzoening en vergeldende gerechtigheid door middel van waarheidscommissies en oorlogsmisdaad tribunalen. De eerste onderliggende vraag in dit hoofdstuk is: hoe kunnen we tot een gezamenlijk begrip van de geschiedenis en de waarheid komen? De tweede vraag is: op welke manier is de re-integratie van een samenleving mogelijk die verwoest is door oorlog en hoe ziet men een gemeenschappelijke toekomst voor zich?
Het omgaan met conflict: van settlement tot duurzaamheid
Het wordt steeds meer een ‘gewoonte’ dat burgeroorlogen omslaan in regionale problemen door een aanstekelijk effect. Dit was het geval in West-Afrika waar Liberia, Sierra Leone en de Ivoorkust met elkaar in een regionaal conflict zaten en ook in de hoorn van Afrika (Oost-Afrika) was er sprake van een escalatie van conflict op regionaal niveau. Aan de ene kant wordt oorlog als steeds minder verwoestend gezien en tegelijkertijd wordt het gezien als meer kwaadaardig dan vroeger. Dit kan wellicht worden verklaard door de veranderde percepties van oorlog. Tijdens de laatste twintig jaar van de Koude Oorlog begonnen de grootmachten zich langzamerhand te realiseren dat het gebruik van geweld een aantal beperkingen had als manier om vreedzame resultaten van een conflict te bereiken. Momenteel proberen machten interne en duurzame oplossingen te vinden om oorlogen te beëindigen. Men noemt dit ook wel een verschuiving van hard power naar soft power waarbij het laatste betrekking heeft op het groeiende idee dat conflicten kunnen worden gestopt door gesprekken in workshops, buiten het slagveld.
Joseph Nye definieert soft power als de mogelijkheid om te krijgen wat je wilt door middel van aantrekking, in plaats van dwang of betalingen. Het ligt aan de aantrekkelijkheid van de cultuur, de politieke idealen en het beleid van een land. Wanneer deze facetten als legitiem worden gezien door de ogen van de ander, zal de soft power worden vergroot. Echter kwam er na het einde van de Koude Oorlog opnieuw een verschuiving van soft power naar hard power. Dit wordt gezien als resultaat van de verschrikkelijke gebeurtenissen in Yugoslavië en Rwanda in het midden van de jaren 90. Deze evenementen hebben geleid tot een herleving in het gebruik van hard power dat ook is terug te zien in de interventies in Afghanistan en Irak en het feit dat Amerika niet bereid was om met de opstandelingen in de war on terror te onderhandelen.
De praktijk van vredesopbouw en conflict transformatie
Vredesopbouw (peacebuilding) heeft betrekking op een brede waaier van opeenvolgende activiteiten, beginnend met een staakt-het-vuren en het terugplaatsen van vluchtelingen tot aan de oprichting van een nieuwe regering en economische reconstructie. Knight suggereert dat vredesopbouw slechts kan worden beschreven en niet kan worden gedefinieerd aangezien er geen vaststaande definitie van is. Galtung beschrijft vredesopbouw als het bouwen aan structurele en culturele vrede. Lederach definieert vredesopbouw als de volledige reeks van processen, benaderingen en stadia die nodig zijn om een conflict om te zetten in een meer duurzame en vreedzame relatie. Iets wat alle benaderingen van vredesopbouw gemeen hebben met elkaar is de realisatie dat gewelddadig conflict grote schade toebrengt aan de samenlevingen en economieën van ontwikkelingslanden.
Economische en politieke ‘hefbomen’ worden vaak bewust door de VN en het westen ingezet om vredebevorderend gedrag aan te moedigen. Dit wordt vaak gezien als hoofdonderdeel van conflict preventie. De VN heeft zelfs geprobeerd om strategieën te ontwikkelen die tekenen van een dreigend conflict kunnen identificeren voordat het conflict uitbreekt en om onderliggende oorzaken op te lossen zodat conflict voorkomen kan worden. De consensus van vredesopbouw wordt versterkt door ‘humanitarianisme’ en globalisering, dit zorgt ervoor dat er publieke en politieke druk en bewustzijn is ontstaan van de gegeneraliseerde wens om liberal peace te reconstrueren zodat iedereen daar van kan profiteren. Het gevaar is echter dat regeringen en IGO’s vaak proberen om een one-size-fits-all model te vinden en deze vervolgens in te voeren met desastreuze gevolgen van dien. Het doel hierbij blijft het klassieke streven naar duurzame en zelfs stabiele vrede waarbij, volgens Deutsch, leden van een gemeenschap hun ruzies op andere manieren zullen oplossen dan door het gebruik van geweld. Deze gemeenschap definieert Deutsch als security community. Het doel van vredesopbouw kent ook een meer recentere opvatting waarbij politieke leiders politieke instituties opzetten die vrede zullen waarborgen en democratie zullen bevorderen in etnisch verdeelde samenlevingen na conflicten zoals burgeroorlogen. Hieraan kleeft nog steeds het dogmatische geloof dat het aanmoedigen en het opleggen van een liberale democratie en kapitalisme alle problemen die worden geassocieerd met een conflict/burgeroorlog in ontwikkelingslanden zal oplossen. Echter is er ook een groeiend bewustzijn van het feit dat dit dogma een hiërarchie van culturen neerzet wat een hoop gevaren op kan leveren. Een van de hoofdvragen van dit hoofdstuk is dan ook of een one-size-fits-all benadering kan dienen als een universele oplossing voor problemen in naoorlogse gebieden in ontwikkelingslanden. Een andere focus van dit hoofdstuk is dat mensen geneigd zijn om vergeten te worden in de discussie betreft conflict en ontwikkeling.
De manier waarop de bevolking vaak wordt buitengesloten van de discours van liberal peace en de manier waarop intergouvernementele instituties, het westen en ontwikkelde landen dit opleggen, lijkt Mac Ginty en Williams de belangrijkste factor om te verklaren waarom conflict resoluties vaak falen/mislukken.
Conflict settlement, management en resolutie
Er is geen duidelijke en wijdverspreid geaccepteerde benadering betreffende conflict, enkel een circulair debat. Een omstreden onderwerp binnen dit huidige debat is de aanval op de ethos van denken dat ‘wij’ kunnen ingrijpen om ‘hun’ conflicten op te lossen. Deze aanval ontstond in de jaren 80 en 90 door een aantal postmoderne denkers en zal in de volgende deelvraag meer aan bod komen. Daarna zullen de concepten van conflict settlement, management en resolutie verder worden uitgewerkt.
Van bovenaf opgelegd (top-down) of van onderaf geïnitieerd (bottom-up)?
Met top-down worden alle strategieën genoemd die zijn ingezet door vertegenwoordigers van een staat als derde partij of door IGO’s. Dit wordt ook wel Track One diplomatie genoemd. Dit soort acties worden in de meeste gevallen ondernomen voordat een conflict of oorlog tot een staakt-het-vuren is gekomen. Deze Track One diplomatie wordt ook vaak aangevuld met een Track Two actie die normaliter wordt uitgevoerd door onofficiële soelers zoals NGO’s. Mac Ginty en Williams beschrijven drie voordelen van het uitvoeren van een Track One diplomatie. Ten eerste brengt de top-down benadering legitimiteit met zich mee en ten tweede zorgt het voor veel hulpbronnen die kunnen worden ingezet als ondersteuning van een overeenkomst (denk aan militaire en economische hulp). Ten derde is er de garantie van media interesse in en zelfs steun voor zulke top-down strategieën. De nadelen zijn echter dat de grootmachten bepaalde strategieën enkel uitvoeren tijdens een conflict voor eigen belangen en interesses. Hierbij zullen zij de partijen intimideren en de ongelukkige relatie tussen beiden niet eens zozeer oplossen.
De bottom-up benadering richt zich op de introductie van een methodologie voor de lokale deelnemers en slachtoffers van oorlog/conflict om hun eigen problemen op te lossen door middel van hun eigen systemen en methoden. Deze benadering wordt voornamelijk ingezet nadat het conflict is gestopt, ondanks het feit dat vijandelijkheden nog steeds sudderen en oplaaien.
Conflict settlement
Settlement wordt gezien als een op macht gebaseerd, realistisch paradigma waar geweld de bemiddelaar is, ook wel mediation with muscle genoemd. Het doel van conflict settlement is het creëren van orde waarbij men niet wijkt voor het gebruiken van militaire krachten om dit te bereiken. Het is echter wel moeilijk om hard power te gebruiken in gebieden die in een staat van burgeroorlog zijn. Zoals de situatie in Irak heeft laten zien, zorgt het idee dat een oorlog kan worden beëindigd door geweld voor een bittere illusie. Er zijn maar weinig oorlogen die zijn beëindigd door geweld en dit is ook altijd al zo geweest.
Conflict management
Conflict managers geloven dat er niets anders aan conflict kan worden gedaan, dan proberen een conflict minder gewelddadig te maken. Dit kan worden gedaan door een combinatie van hard power, soft power en vredesoperaties. Paris benadert dit door te stellen dat conflict management ook liberalisering kan omvatten, iets wat hij vergelijkt met democratie. Een kenmerk van conflict management is het gebruik van Track One diplomatie, vaak in de vorm van het inzetten van bemiddelaars tussen leiders van een opstandelingengroep, van de staat en van regionale spelers. Een ander kenmerk is van conflict management is dat er een derde partij bij wordt betrokken om de onderhandelingen te bevorderen tussen staten. In de periode na de Koude Oorlog is men het concept van bemiddeling steeds meer gaan zien als een uitbreiding en een voortzetting van conflict management. Zoals al eerder werd aangehaald is het doel van conflict management het om zoveel mogelijk stabiliteit te creëren en geweld zoveel mogelijk te minimaliseren, hierbij is het niet eens noodzakelijk dat geweld volledig uit te bannen. Men gaat er hierbij al van uit dat het moeilijk is om een overeenkomst te bereiken over onderliggende oorzaken en om oplossingen voor de problemen te formuleren waar beide partijen met overeenstemmen. Men twijfelt alleen of conflict management niet teveel gericht is op het creëren van een democratie, de obsessie van Amerika. Er zijn namelijk ook andere vormen van soevereiniteit en andere manieren om samenlevingen te organiseren zodat ze minder gevoelig zijn voor oorlog.
Conflict resolutie
Conflict resolutie wordt vaak uitgevoerd door Track Two diplomatie en tussenpersonen met het doel om de onderliggende oorzaken van een conflict op te lossen. Dit wordt gedaan door middel van het veranderen van relatie tussen verschillende partijen zodat zij een nieuwe en vreedzame relatie kunnen ontwikkelen. Hierbij heeft men er vertrouwen in dat verschillende partijen van een conflict kunnen worden veranderd en een toekomstige en betere relatie mogelijk is, minder conflictueus en meer stabiel. Fischer en Schmelzle voegen hier nog aan toe dat het voornamelijk gaat om het veranderen van individuele houdingen. Ook moet het probleem van structurele hervormingen worden aangepakt. De onoverkomelijke barrière van conflict resolutie is dat het onmogelijk is om een andere cultuur te begrijpen waardoor het moeilijk is om de relatie met de tegenstander te veranderen. Een transformatie kan alleen succesvol zijn wanneer er al een vorm van conflict settlement heeft plaatsgevonden en men al enigszins tot een akkoord is gekomen. Een derde partij kan hierbij dienen om de communicatie tussen beide partijen te verbeteren en om wederzijds begrip te vergroten.
Veel theorie over de interventie van een derde partij is overigens beïnvloed door een westers perspectief waarbij rationele keuzes en onderhandelen vaak centraal staan. Ook is er een gevaar dat er meerdere transformatie benaderingen tegelijkertijd worden uitgevoerd, zowel lokaal als internationaal geïnspireerd.
Mac Ginty en Williams geloven echter dat vredesopbouw (peacebuilding), als een meer allesomvattende categorie, een beter bruikbare beschrijving is van het proces om een duurzame vrede te bereiken dan concepten als settlement, management en resolutie. Transformatie is over het algemeen het doel van alle drie de benaderingen van conflict die zojuist zijn vermeld. Mac Ginty en Williams prefereren de term transformatie, maar zijn zich er bewust van dat er geen enkele term volledig bevredigend kan zijn aangezien de meeste conflicten in ontwikkelingslanden complex zijn en er vaak maar een beperkt aantal hulpbronnen beschikbaar is om hiermee om te gaan.
De behoefte aan het in kaart brengen en het deconstrueren van conflicten
Het is algemeen geaccepteerd dat we tegenwoordig te maken hebben met conflicten die zich niet meer afspelen tussen eenheidsstaten zoals dat grotendeels het geval was tussen 1939 en 1990. Tegenwoordig heeft men te maken met conflicten in etnische en ideologische verdeelde samenlevingen. Een aantal theoretici hebben deze verandering, die na de Koude Oorlog is ontstaan, gedefinieerd als een opleving van etnisch geweld. Sinds 1990 wordt etniciteit steeds meer gezien als hoofdonderdeel van een conflict situatie, zowel voor de deelnemers als voor de externe partijen die zijn betrokken bij het oplossen van het conflict (zogenaamde conflict resolvers). Kaufman stelt zelfs, onterecht, dat etniciteit kan worden gezien als de hoofdoorzaak van het meest recente conflict in Oost-Europa (denk aan Bosnië). Het is echter meer aannemelijk dat economische of ideologische factoren ten grondslag liggen van etnisch conflict. De analyse dat alle conflicten tegenwoordig etnisch zijn is in eerste instantie vaak bruikbaar en geldt voor veel recente conflicten, maar is niet voldoende. Deze theorie heeft gebrek aan specificiteit en is niet context gebonden. Oberschall (2007) heeft de voorkeur om naar de dynamiek van conflict te kijken waarbij hij een conflict zo goed mogelijk in kaart probeert te brengen. Hierbij richt hij zich op de belangrijkste problemen, spelers en hun strategieën en uitvoeringen. Dit idee om een conflict in kaart te brengen wordt op vrij grote schaal gebruikt in conflict resolutie en bij transformatie benaderingen. Veel theoretici geloven dan ook dat men eerst een conflict moet deconstrueren voordat het volledig kan worden geanalyseerd en begrepen en voordat er vervolgens oplossingen bedacht kunnen worden. Azar stelt dat het hierbij belangrijk is om te kijken naar de basisbehoeften zoals veiligheid, acceptatie, economische participatie en toegang tot politieke instituties van gemeenschappelijke groepen. Op deze manier kan men stellen dat het meer noodzakelijk is bij conflicten om problemen op te lossen dan te zoeken naar militaire oplossingen. Het is echter moeilijk om de motivaties van daders, slachtoffers en personen die tussen beide komen in kaart te brengen aangezien het gebruiken van geweld vaak meerdere motivaties kent.
Strategieën van conflict resolutie en transformatie
Er zijn twee benaderingen waarmee externe partijen conflicten proberen te verzachten en op te lossen; top-down (conflict settlement en management) en bottom-up (conflict resolutie en transformatie). Ook is er een algemeen geaccepteerd idee van vredesopbouw (peacebuilding) om de culturele, structurele en relationele tegenstellingen te overwinnen omdat deze altijd ten grondslag liggen van conflicten. Hierbij is het de bedoeling dat vredesopbouw de processen van peacemaking en peacekeeping ondersteunt. De rest van dit hoofdstuk zal gaan over vredesopbouw van onderaf (bottom-up) en over het proces van verzoening.
Verzoening: herinnering, waarheid vertellen en vergiffenis
Verzoening kan worden gezien als een manier om duurzame vrede te creëren en er zijn twee mechanismen om verzoening te bereiken. Ten eerste kan er verzoening plaatsvinden door middel van waarheidscommissies (Truth and Reconciliation Commissions (TRC)), waar ook wel naar wordt verwezen als herstellende gerechtigheid en waar geen juridische maatregelen aan te pas komen. Ten tweede kan er verzoening plaatsvinden door het gebruik van een veel oudere institutie; een oorlogsmisdaad tribunaal (War Crimes Tribunal (WCT)), wat valt onder vergeldende gerechtigheid waarbij er sprake is van sancties, gevangenisstraffen en zelfs de doodstraf voor schuldige partijen.
Allebei deze institutionele kaders zijn bedoeld om te feiten van elk conflict vast te leggen, ook de harde feiten over het schenden van mensenrechten. Er wordt aangenomen dat dit zowel de daders als de slachtoffers zal helpen om hun eigen daden en ervaringen onder ogen te komen. Ten tweede gaat men ervan uit dat beide verzoeningsprocessen leiden tot begrip, mogelijk vergiffenis, de drang om door te gaan met het leven en een betere relatie op te bouwen met de andere partij. Maar hoe kun je feiten vaststellen? Ten eerste zouden waarheidscommissies er volgens Freud toe leiden dat personen en samenlevingen door de talking cure beter in staat zijn om een verandering door te maken van vijandelijkheid naar vrede en zo ook persoonlijke en gemeenschappelijke trauma’s beter kunnen verwerken. Ten tweede is het belangrijk om een algemeen geaccepteerde versie van de geschiedenis te creëren zodat dit een beginpunt kan vormen voor het opbouwen van een nieuwe relatie tussen beide partijen. Ten derde kan gerechtigheid bijdragen aan het vaststellen van feiten en zal dit dan ook uiteindelijk moeten leiden tot een stabiele vrede.
Herinnering, geschiedenis en waarheid
Een essentieel element van verzoening is het hebben van gemeenschappelijke en wederzijds geaccepteerde herinneringen van de gebeurtenissen van het conflict. Hierbij is het niet alleen van belang om een individuele waarheid neer te zetten, maar vooral om te zoeken naar een gemeenschappelijk waarheid. Deze veranderde versie van de waarheid zal ervoor zorgen dat gevoelens van wederzijdse ergernis en zelfs haat zullen afnemen. Wanneer men stelt dat veel voormalige leiders historische ergernissen expres opriepen om zo etnische zuivering na te streven, kan men zich afvragen of de geschiedenis ook gebruikt kan worden als manier van verzoening en om conflicten op te lossen. Wanneer men kijkt naar de geschiedenis die voorafgaat aan een conflict is het problematisch dat er altijd twee verschillende en tegenstrijdige versies bestaan. Wanneer men geschiedenis wil gebruiken bij het proces van verzoening, moet men zich ook afvragen wie er dan gaat bepalen wat de juiste versie is. Deze twee tegenstrijdige historische mythes zijn hoe dan ook erg belangrijk en kunnen volgens Edward Said gezien worden als de basis van veel langdurige conflicten.
‘Gescheurde geschiedenis’
Alle langdurige conflicten die zich tegenwoordig in ontwikkelingslanden afspelen zijn op een bepaalde manier te verklaren door de geschiedenis. Voordat hier verder op in zal worden gegaan zal er eerst worden gekeken naar een aantal algemene kwesties betreffende conflict. Ten eerste moet conflict worden gezien als het onvermogen om de ander te vertrouwen. Dit wantrouwen mondt vaak uit in wederzijdse verdenkingen en een zogenaamd security dilemma in de internationale politiek. De aanwezigheid van wantrouwen kan dan ook worden gezien als één van de grootste obstakels van sociale en psychologische genezing.
Oorlogsmisdaad tribunalen (WCT)
Naast de waarheidscommissies bestaan er ook oorlogsmisdaad tribunalen waarbij er gezocht wordt naar de waarheid en die een bijdrage kunnen leveren aan verzoening. De Nuremberg en Tokyo tribunalen na de Tweede Wereldoorlog waren de eerste tribunalen die plaatsvonden. Gevolgd door het International Criminal Tribunal (ICC) voor misdadigers uit het voormalige Joegoslavië dat erg veel media aandacht kreeg. Sinds 2002 is er het International Criminal Court in werking gegaan en dit juridische mechanisme is bedoeld om de gehele internationale gemeenschap te dienen. De ICC is er enkel op gericht om degenen te berechten die de ergste oorlogsmisdaden hebben gepleegd en/of daar indirect verantwoordelijk voor mijn. Hierbij ontstaat de discussie rondom gerechtigheid en vrede; welke van deze twee moet als primair worden gezien? Kan er vrede zijn zonder gerechtigheid? Zullen krijgsheren hun wapens neerleggen wanneer zij weten dat ze zullen worden beschuldigd van oorlogsmisdaden? Mac Ginty en Williams stellen dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen oordelen over de effectiviteit van zulke tribunalen in de context van een conflict in een ontwikkelingsland.
Wel kunnen er overeenkomsten worden gezocht tussen de TRC en de WCT. Ten eerste hebben ze allebei als doel om de vitale rol van historische herinneringen te herbergen. Hierdoor zal het niet meer mogelijk zijn voor één van beide partijen om hun eigen geweld te legitimeren aan de hand van hun versie van de geschiedenis. Ten tweede hebben ze allebei als doel om het vertellen van de waarheid plaats te laten vinden en mogelijk te maken; door middel van informele waarheidscommissies (TRC) of door het formele rechtssysteem (WTC).
Concluderende discussie
Men kan ten eerste concluderen dat de problemen die in ontwikkelingslanden ontstaan bij het oplossen van conflicten, niet alleen problematisch zijn vanwege de context van het ontwikkelingsland. Problemen met conflict management, transformatie en resolutie vinden overal ter wereld plaats waar zich een conflict heeft voorgedaan. Ten tweede moeten we ons afvragen of we iets kunnen leren van de situaties waar zich geen conflict afspeelt? Het lijkt duidelijk dat de discours van deelname en versterking door democratie vaak tekort schiet in de realiteit. Ook zijn bepaalde elementen van vredesopbouw vaak veel te ambitieus; velen hebben Zuid-Afrika en Rwanda ervan beschuldigd dat ze het onmogelijke hebben gevraagd van de slachtoffers om de daders te vergeven. Ten derde moeten we ons afvragen of het verstandig en effectief is om een externe partij te mengen in een oorlog of conflict in een ontwikkelingsland zoals daar veel voorbeelden van zijn. In hoofdstuk 5 en 6 zal er verder worden ingegaan op de vraag of ontwikkeling van buitenaf samenlevingen kan helpen om op politiek en economisch gebied meer stabiel te worden zodat vrede een grotere kans van slagen heeft.
Er is momenteel sprake van een toename van het aantal vredesakkoorden en een afname van het aantal nieuwe oorlogen die zijn ontstaan. In praktisch alle vredesakkoorden wordt een poging gedaan om de factoren te verwijderen die het geweld in eerste instantie hebben veroorzaakt. Verder is er ook in al deze akkoorden een plan opgenomen om wederopbouw van start te laten gaan.
Veranderende definities en veranderende historische contexten
Er zijn veel definities van wat we nu ‘wederopbouw’ noemen en veel van deze definities zijn vaak voortgekomen uit historische situaties. Na de Tweede Wereldoorlog werd de term wederopbouw al snel geassocieerd met de opkomst van de Verenigde Naties (VN).
In samenwerking met Amerika was de VN werkzaam in de wederopbouw van de westerse Europese en Japanse economieën. De opkomst van de internationale financiële instituties (IFI), vooral de World Bank en het International Monetary Fund, hebben ook een grote bijdrage geleverd aan de wederopbouw van Duitsland en Japan. Dit werd gedaan vanuit het oogpunt dat er wederopbouw op het macroniveau (het internationale systeem) nodig is om wederopbouw op het microniveau (nationaal niveau) mogelijk te maken. Het mag duidelijk zijn dat de wederopbouw van Duitsland en Japan zich op een macroniveau heeft afgespeeld en dat er niet alleen een sterke verandering heeft plaats gevonden op politiek gebied, maar ook heeft het de culturele mentaliteit van de bevolking veranderd. Echter werd de basis van het concept ‘wederopbouw’ al gelegd na de Eerste Wereldoorlog toen het Verdrag van Versailles werd opgesteld waarin werd gesteld dat er bescherming geboden moest worden aan minderheidsgroepen en dat men moest optreden in ruzies tussen bepaalde gebieden en/of staten. Ook werd hierin vermeld dat men constitutionele garanties voor de bevolking moest ontwikkelen in de nasleep van de oorlog. Dit werd na de Koude Oorlog als een succesvolle strategie beschouwd en is sindsdien veel uitgevoerd door de EU en de VN.
Wederopbouw na het einde van de Koude Oorlog
Een belangrijke term die naar voren komt bij het proces van wederopbouw is soevereiniteit, een term die ook centraal staat bij internationale relaties en die haar betekenis grotendeels te danken heeft aan het klassiek westers, politiek gedachtegoed. Dit gedachtegoed heeft vorm gegeven aan het beeld dat men heeft van wat een staat moet zijn en welke rechten en plichten staten verplicht zijn om hun burgers te bieden. Veel westerse grootmachten die het globale systeem domineren zijn geneigd om de doelstellingen van ontwikkelingslanden te veranderen wanneer deze landen de term soevereiniteit interpreteren op een manier die voor de westerse grootmachten onacceptabel is. In de jaren 90 zijn er een aantal ideeën toegevoegd aan het bestaande concept van wederopbouw, waaronder natievorming en staatsopbouw. Natievorming verwijst hierbij naar de mensen van een bepaald gebied en hun ethos en staatsopbouw richt zich voornamelijk op het bouwen van instituties. Echter komt het regelmatig voor dat beide termen door elkaar worden gehaald. Mac Ginty en Williams suggereren dat de betekenis van de term wederopbouw verandert aan de hand van de staat van het internationale systeem en de obsessie van de prominente spelers in deze context.
Natievorming
Er kan worden gesteld dat Amerika zich in de gevallen van Afghanistan en Irak verschuilt door een vergelijking te maken met de voormalige situaties in Japan en Duitsland waarbij ze verwijzen naar natievorming als grootste missie, terwijl dit in beide gevallen voornamelijk inhield dat er politieke instituties werden opgezet, gekoppeld aan economische ontwikkeling. In de Amerikaanse manier van denken, natievormen weerspiegelt de Amerikaanse ervaring van het opzetten van nieuwe politieke orde in een land zonder inheemse bevolking en diep gewortelde culturen en tradities.
Natievorming is door de Amerikaanse denktank ‘Rand Corporatin’ gedefinieerd als het gebruik van gewapende macht, als onderdeel van een bredere inspanning om politieke en economische hervormingen te promoten, met als doel om een samenleving in oorlog te transformeren naar een vreedzame samenleving (zowel intern als extern). Het feit dat deze hervormingen mogelijk worden gemaakt door gewapende macht valt niet in goede aarde bij degenen die een naar een ideale wederopbouw streven die vanuit de samenleving zelf komt, zonder dat het van buitenaf wordt opgelegd. Er zijn echter veel critici die twijfelen aan het doel, de effectiviteit en de legitimiteit van natievorming. Zij wijzen naar de gemengde resultaten waarbij men zich voornamelijk richt op het proces van democratie als einddoel van natievorming. In veel gevallen is noch vrede, noch democratie bereikt na de pogingen van natievorming en andere vormen van wederopbouw (zoals in Somalië, Afghanistan, Irak en Haïti).
Toch blijft wederopbouw een belangrijke term voor de westerse grootmachten, vooral voor de VS, en realiseert men zich steeds meer dat deze term anders ingevuld moet worden wanneer men kijkt naar ontwikkelingslanden. Hierbij heerst de tendens dat wederopbouw wordt gezien als imperialistisch door het contact dat het merendeel van de ontwikkelingslanden heeft met het westen. Steeds vaker verschijnen er boeken waarin beschreven staat hoe men een natie het beste kan opbouwen en hoe men met gefaalde staten moet omgaan. Hierin worden de lokale spelers vaak buiten beeld gelaten en is men veelal geneigd om de rol van de externe spelers te benadrukken. De vraag is echter of de lokale spelers in het proces van natievorming kunnen worden genegeerd?
Staatsopbouw
Staatopbouw verwijst naar de inspanningen om effectieve en autonome regeringsstructuren opnieuw op te bouwen of voor het eerst op te zetten in een staat waar er geen capaciteit bestaat om dit zelf te doen. Staatsopbouw gaat vaak gepaard met vormen van geweld, zoals dit ook het geval was in de 17de eeuw in Europa en Noord-Amerika. Echter hadden deze oorlogen verder geen last van andere externe invloeden of klinische condities, iets wat wel het geval is in de ontwikkelingslanden. Deze landen hebben vaak te maken met krijgsheren die door economische redenen een oorlog op gang houden. Ook is er vaak sprake van militaire ondernemers die oorlogen claimen om etnische en culturele redenen, maar waarbij het al snel duidelijk wordt dat voornamelijk economische motivatie (zelfverrijking door middel van hulpbronnen) een rol speelt. Het feit dat deze staten vaak een soevereine eenheid en een nationale cultuur missen, maakt het nog moeilijker om de een regeringsmechanisme op te bouwen. Als laatste stellen Mac Ginty en Williams dat het opzetten van nieuwe staatsstructuren of het hervormen van bestaande instituties indirect zorgt voor zowel sociale als culturele veranderingen. Wederopbouw zorgt namelijk niet alleen voor een andere communicatie tussen burgers en de staat, maar ook tussen burgers en het publieke goed en burgers en de markt.
De verschillende stadia van vredesopbouw, richting duurzame vrede
Roeder en Rohchild (2005) stellen dat er verschillende stadia zijn die moeten worden doorlopen om duurzame vrede te brengen door de internationale gemeenschap. Jeong (2005) gaat zelfs nog een stapje verder en stelt dat deze stadia in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd om tot een vreedzame situatie te komen. Hierbij wordt het invoeren en het opleggen van een democratie vaak gezien als een vereiste om geweld te voorkomen.
Dat is in eerste instantie waar, maar men is zich er nu ook van bewust dat staten die in een transitie zitten naar een democratie of naar een eigen staat wel degelijk gevoelig zijn om in oorlog te raken. Paris (2004) stelt, gezien de moeilijkheidsgraad van de transitie naar een democratie, dat het beter zou zijn om je te concentreren op het opbouwen van instituties voordat er politieke veranderingen plaats gaan vinden. Ook beweert hij dat het gebrek aan basisveiligheid een probleem is bij het opbouwen van een ontwikkelingsland. In succesvolle staten heeft de staat het monopoly op de macht, terwijl dit ontbreekt in staten die zojuist een burgeroorlog hebben ervaren. Daarom is het volgens Paris noodzakelijk dat het herstellen van het monopoly van de macht als eerst wordt uitgevoerd bij het proces van vredesopbouw. Het herstellen van de staatsmacht kan dan vervolgens dienen als basis en als preconditie voor alle verdere institutie opbouwende inspanningen.
Spelers
De belangrijkste spelers in het proces van wederopbouw en staatsvorming sinds 1990 zijn staten, IGO’s & IFI’s, NGO’s en de media. Deze spelers zullen allemaal behandeld worden. Ten eerste kan de staat een belangrijke rol spelen, zoals Engeland dat deed in het conflict in Sierra Leone met militaire, civiele en andere hulp op grote schaal. Ook is het vaak effectief wanneer verschillende staten zich bundelen zoals bij de EU. De EU en andere groepen staten zoals de ‘Commonwealth’ hebben een belangrijke rol gespeeld bij het controleren van verschillende verkiezingen. Ten tweede spelen intergouvernementele organisaties (IGO’s) en internationale financiële instituties (IFI’s) een belangrijke rol bij het proces van wederopbouw en staatsvorming. De rol van de World Bank is het meest belangrijk geweest bij wederopbouw inspanningen door technische hulp te bieden op verschillende manieren. Toch kreeg de World Bank veel kritiek op de Structural Adjustment Policies (SAP’s) die de positie van de armen in ontwikkelingslanden vaak benadeelden en zelfs ondermijnden. Ondanks het feit dat er een aantal economische organisaties in ontwikkelingslanden zijn ontstaan (zoals Economic Council for West Africa) zijn de meeste van deze organisaties geïnspireerd en gebaseerd op het westen. Dit betekent dat de grootste financiële bronnen nog steeds uit het westen komen. Ten derde heb je de NGO’s die zowel een belangrijke rol hebben gespeeld bij primaire hulp zoals het verminderen van honger en medische hulp in gebieden die door oorlog zijn verwoest, als bij het controleren van zaken. Er is lange tijd een spanning geweest tussen de NGO’s (gericht op mensenrechten en burgers) en militair personeel/vredeshandhavers die een militaire en veiligheidsfocus hebben. De laatste speler die Mac Ginty en Williams als belangrijk beschouwen bij het proces van wederopbouw en staatsvorming zijn de media. Media aanwezigheid zorgt voor veel aandacht voor een conflict en heeft ook effect op de publieke opinie van de ontvangers van deze media over een bepaald conflict. Ook vormt het vaak een druk op bepaalde regeringen om over te gaan op actie, mede doordat het de publieke opinie van dit desbetreffende land heeft beïnvloed. De dominante invloed van de media zorgt ervoor dat het ook een belangrijke rol kan spelen bij het opzetten van een civiele samenleving, met behulp van organisaties zoals de EU.
Ontwapening, demobilisatie en re-integratie
Het ontwapenen van strijdende partijen wordt steeds vaker nageleefd en het speelt een steeds grotere rol in het politieke debat betreffende democratie. De World Bank kan worden gezien als de belangrijkste leider bij processen van demobilisatie en re-integratie, maar is echter niet betrokken geweest bij ontwapeningsprocessen tot 2003.
Het beleid betreffende ontwapening, demobilisatie en re-integratie wordt ook wel DDR genoemd dat verwijst naar de Engelse term Disarmament, Demobilisation, Reintegration en heeft als doel om de bron van geweld in een conflict te verminderen. Voormalige strijders moeten dit gehele beleid van ontwapening, demobilisatie en re-integratie doorlopen om weer tot een burger te transformeren waardoor het uiteindelijk beter mogelijk moet worden om aan een goed werkende democratie te werken. Een ander beleid dat is opgezet om bij te dragen aan het democratiseren van een land is een beleid dat gericht is op hervormingen in de veiligheidssector, ook wel SSR genoemd dat verwijs naar de Engelse term Security Sector Reform. Hierbij is het de bedoeling dat het leger en de politie worden hervormd zodat ze zich beter kunnen aanpassen aan democratische normen en praktijken. Hierdoor hoopt men dat zij hun voormalige rol loslaten waarin zij voornamelijk dienden als beschermers van de elite van zichzelf. SSR heeft als doel om een veilige omgeving t e ontwikkelen; gebaseerd op een goede regering, ontwikkeling, een rechtssysteem en lokale deelname aan veiligheidsacties.
Een tweede doel dat de SSR voor ogen heeft is meer gericht op de lange termijn en richt zich op het herschrijven van de grondwet en het bedenken van nieuwe maatstaven voor de staat. Voor zowel DDR als SSR is het van enorm belang om middelen betreffende ontwikkeling te gebruiken om conflicten te transformeren. Ook hebben beiden zowel een individueel als collectief doel. Op het individuele niveau is het belangrijk om rebellengroepen te transformeren tot veiligheidstroepen of andere economische groepen. Ook is het belangrijk om grote aantallen jonge mensen die niks anders dan oorlog en conflict hebben gekend in hun leven te demobiliseren. Hierbij wordt er educatieve, sociale en psychologische hulp geboden aan jonge ex-strijders. Op collectief gebied is het van belang dat de groep waaruit de rebellen voort zijn gekomen zich gaat transformeren tot een politieke partij die haar legitimiteit voortaan via verkiezingen moet verkrijgen. Ervaringen met dit transformatieproces op zowel individueel als collectief niveau laten zien dat dit een extreem moeilijke en complexe opgave is met een hoog risico tot falen. Roeder en Rothchild geven toe dat de onderliggende gedachte van het beleid van de DDR en SSR is dat democratie het essentiële middel is om oorlog mee te overkomen. Wat zal er gebeuren als de ex-strijders verdeeld zijn door religieuze, etnische en andere problemen waardoor zij gezamenlijk stemmen voor een verdeelde samenleving in plaats van een eenheidssamenleving? Een oplossing daarvoor is machtsverdeling zoals dat in de jaren 90 veelal werd gedaan.
Wat ontbreekt er bij analyses van democratie en DDR?
Het eerste probleem dat zich voordoet is het feit dat het vaak moeilijk is om vrede te behouden. Ten eerste is het moeilijk om een veilige omgeving te creëren, laat staan deze omgeving te behouden. Een factor die hier aan bijdraagt is slechte communicatie tussen regionale en internationale gemeenschappen en andere betrokken groepen bij het vredesproces. Ook hebben internationale organisaties vaak te hoge verwachtingen van een DDR beleid dat ze invoeren. Het is namelijk ook mogelijk dat dit soort initiatieven juist leiden tot het herleven van ergernissen van ex-strijders van voor het conflict. Toch is het niet voldoende om enkel naar de oude ergernissen en oorlogszucht van militairen te kijken. Het is noodzakelijk om naar de verantwoordelijkheden voor het geweld te kijken van alle spelers, dus niet alleen militairen maar ook burgers. Het tweede probleem is dat er te weinig aandacht is voor het zogenaamde spoiler violence bij de wederopbouw van een naoorlogs gebied. In veel naoorlogse gebieden worden de belangrijkste bezigheden van de jeugdige bevolking namelijk als ongewoon beschouwd, waardoor deze groep zich vaak aansluit bij milities; groepen die zich bezighouden met ‘freelance werk’ buiten het gezichtsveld van de samenleving.
Soms worden deze groepen gedreven door de motivatie om vrede in hun land te ondermijnen en soms hebben ze enkel corrupte en omkoopbare motieven. Spoiler violence wordt ook wel gedefinieerd als geweld dat weloverwogen als doel heeft om vredesakkoorden en vrede stichtende processen te ondermijnen, waardoor het een enorme impact heeft op de naoorlogse wederopbouw. Dit soort geweld kan worden uitgevoerd door onofficiële spelers zoals criminelen en milities die voelen dat het DDR proces ze tekort heeft gedaan zoals in Liberia het geval was in de jaren 90. Ook kan spoiler violence door de staat worden uitgevoerd wanneer het ontevreden is over de vredesuitkomsten, dit was het geval in Rwanda en Zimbabwe. Er moet worden vermeld dat vormen van spoiler violence vaak op een ideologische manier bevredigend werken voor groepen die voelen dat ze niet worden herkend in het proces van wederopbouw.
Een derde probleem is dat er steeds meer ‘kleine wapens’ achterblijven in landen waar een oorlog is geweest. Globalisering zorgt er hierbij voor dat wapens steeds gemakkelijker terecht komen in conflicten zoals dit niet het geval was tijdens de Koude Oorlog waar beide grootmachten als een soort poortwachters voor geweld optraden. Cramer benadrukt dat de verspreiding van kapitalisme, door globalisering, het probleem is en dat zelfs liberaal georiënteerde IGO’s hier niets aan kunnen doen. Dit zorgt voor de paradox waarbij er tegenwoordig minder nieuwe oorlogen ontstaan, maar tegelijkertijd neemt de onveiligheid in naoorlogse gebieden (mede door de wapencirculatie) toe waardoor nieuw geweld wordt gestimuleerd. Op deze manier stellen Mac Ginty en Williams dat ontwapening daarom kan worden gezien als een fase die demobilisatie en re-integratie overlapt. De criminaliteit van het verhandelen van wapens na een oorlog gebeurt voornamelijk in Afrika waar de grensbewaking erg zwak is en ex-strijders zichzelf gemakkelijk bewapend en grensoverschrijdend kunnen verplaatsen. Hierdoor kan de wapencirculatie zowel als een nationaal als internationaal kenmerk van DDR inspanningen worden gezien. Een vierde probleem waar men op stuit wanneer men democratie en het DDR beleid analyseert, is dat er nog maar weinig manieren zijn gevonden om ex-strijders te demobiliseren en te re-integreren. Een manier die wel bekend is richt zich op het ontwikkelen van alternatieve bronnen van inkomsten zodat ex-strijders zichzelf en hun families kunnen onderhouden. Echter beweert De Zeeuw dat de echte socio-economische benodigdheden van de voormalige rebellen hiermee in veel gevallen alsnog niet worden vervuld. Ten vijfde bestaat er in ontwikkelingslanden het probleem dat ze niet in staat zijn om de bevolking te voorzien in hun basisbehoeften van de gezondheidszorg. Een probleem wat alleen maar wordt verergerd wanneer er een conflict uitbreekt waarbij de centrale regering en de voorzieningen van IGO’s en NGO’s wegvallen. Dit maakt het belangrijk dat er in eerste instantie een stabiele regering komt waardoor niet alleen de criminaliteit en het geweld zullen afnemen, maar wat de instituties van de desbetreffende staat ook zal versterken, inclusief educatieve, medische en andere sociale faciliteiten. In sommige gevallen zorgt het falen van het gezondheidssysteem in ontwikkelingslanden er zelfs voor dat mannen zich gaan aansluiten bij een opstandelingengroep. Het laatste probleem dat zich voordoet wanneer men democratie en DDR processen bestudeerd is dat het onduidelijk is wie of wat het wederopbouw proces met gaan uitvoeren. Er wordt automatisch aangenomen dat dit gedaan wordt door de internationale gemeenschap in samenwerking met de VN en andere IGO’s waarbij verscheidene taken worden uitbesteed aan NGO’s. In veel voorgaande gevallen zoals in Duitsland en in Japan (1940) accepteerde de lokale gemeenschap de legitimiteit van de internationale acties. Dit kan echter niet worden gezegd over veel van de huidige conflictsituaties. Het probleem in veel huidige conflictsituaties is dat er veel meer internationale spelers betrokken zijn bij de wederopbouw van een conflictgebied dan voorheen. Tegenwoordig zijn er naast de VN ook vaak alternatieve reconstructiegroeperingen aanwezig in de conflictlanden, zoals in Libanon waar Hezbollah haar eigen reconstructiemacht heeft.
Dit soort groepen kunnen de VN en andere conventionele NGO’s redelijk gemakkelijk marginaliseren. Ook kunnen ze de vredesopbouw en de westerse logica van liberal peace volledig uitdagen en op losse schroeven zetten. Dit was het geval in Irak waar de VN en NGO’s werden verteld dat hun aanwezigheid niet werd getolereerd.
Concluderende discussie
Een deprimerende conclusie die getrokken kan worden is dat inspanningen die worden gedaan om wederopbouw en haar verwante strategieën DDR en SSR te verbeteren altijd zullen falen vanwege de gewelddadige natuur van burgeroorlogen. Een kritische analyse zou zijn dat men meer moet luisteren naar de lokale bevolking. Een meer structurele benadering zou zijn dat men zich meer moet richten op de onderliggende economische problemen die ontwikkelingslanden aanvallen. Meer problematisch is dat de term wederopbouw wordt beschouwd als basis ingrediënt van de beleidsmiddelen van voorstanders van liberal peace. Mac Ginty en Williams hopen daarom duidelijk te maken dat de politieke argumenten om wederopbouw te ondersteunen gebaseerd zijn op een onstabiele historische basis en alleen maar verder zijn beschadigd na meer recente ervaringen zoals in Afghanistan en Irak. Het huidige debat rondom ontwikkeling en wederopbouw in het bijzonder is geneigd om de urgentie van cultuur als een variabel te negeren en af te zwakken. Misschien is het zelfs wel beter om oorlog een kans te geven om zo vrede te bereiken, zoals Luttwak en Van Evera stellen. Alleen kan men zich dan afvragen hoe men kan weten wanneer een conflict is geëindigd?
Er werd voor lange tijd geloofd dat hulp ervoor zou zorgen dat ontwikkeling en conflict problemen in ontwikkelingslanden overwonnen konden worden. Sinds de Koude Oorlog vinden er steeds meer oorlogen plaats waarbij er humanitaire organisaties worden ingezet, niet alleen als verdeler van hulp, maar ook als potentiële deelnemers (naast regeringsorganisaties, militaire machten en paramilitaire spelers) bij het opbouwen van gefaalde staten. Volgens Hoffman en Weis (2006) betekent humanitaire hulp dat spelers het lijden proberen te verzachten van degenen die vastzitten in huidige oorlogen. Deze externe hulp is niet alleen heel belangrijk geworden voor zowel regeringen als IGO’s, maar is ook noodzakelijk geworden voor grote ondernemingen die infrastructuur opbouwen en/of financieren en economische hulp en andere vormen van hulp financieren. Een vraag die hieruit voortkomt, en die belangrijk is voor iedereen die conflict- en ontwikkelingsvraagstukken bestuderen, is of er een soort oplossing is voor het lijden van de bevolking van ontwikkelingslanden of dat de humanitaire spelers deel uitmaken van het probleem? De meest voor de hand liggende slachtoffers van oorlogen in ontwikkelingslanden zijn burgers, maar ook degenen die deze slachtoffers proberen te helpen. Andere academici gaan nog een stap verder en zien de hulporganisaties als onderdeel van een nieuw patroon van globale regering door het noorden waarbij de bevolking van het zuiden zich buitengesloten voelt op verscheidene manieren. Ook versterken deze hulporganisaties het ideologische voorschrift van liberal peace, door op te treden als spelers van het nieuwe imperialisme. Zo wordt onderontwikkeling steeds vaker gezien als een veiligheidsbedreiging en niet enkel als een humanitaire schande. Iedereen die een onveilige situatie probeert te verhelpen kan dan ook worden gezien als medeplichtig voor deze situatie, volgens Duffield (2001). Net zo problematisch is het feit dat veel observeerder van dit soort onveilige situaties stellen dat humanitaire hulp kan worden gezien als een middel dat oorlog op gang houdt. Door deze problematische motivaties van humanitaire hulp hebben Mac Ginty en Williams ervoor gekozen om dit thema op te nemen in dit boek, te bestuderen hoe dit in relatie staat met conflict en ontwikkeling en welke goede en slechte benaderingen er mogelijk zijn betreffende humanitaire hulp. Hulp wordt normaliter gezien als onderdeel van een overkoepelende poging om samenlevingen voor negatieve effecten te beschermen, om economieën te ontwikkelen en om liberale democratie strategieën na te streven. Sinds de jaren 90 word hulp ook wel gezien als ‘geanticipeerde vredesdividend’ om de verwoestingen te herstellen die tijdens de oorlog is aangericht door de grootmachten. Ook wordt het sindsdien gezien als onderdeel en middel van liberal peace, zoals al eerder werd aangehaald.
Het doel en de geschiedenis van hulp
Het doel van hulp is om de wereld als een gelijke plaats te kunnen beschouwen en om het ergste lijden te verzachten. Hierbij is een bepaalde vorm van internationale hulp noodzakelijk.
Hunt (2004) stelt dat veel donoren niet alleen hulp bieden voor humanitaire redenen, maar ook om hun eigen politieke en economische interesses te vergroten door middel van het aanmoedigen van hun eigen export en/of het creëren en vormen van het economische beleid en de politieke overtuiging van de hulp ontvangende landen. Zoals alle andere concepten van dit boek zijn er ook voorstanders en tegenstanders met bijbehorende argumenten betreffende het concept van humanitaire hulp. Deze argumenten hebben vaak meer te maken met de politiek en economie van het westen dan dat het een objectieve analyse bevat van wat het beste is voor ontwikkelingslanden. Zij zouden namelijk al dankbaar moeten zijn met wat ze überhaupt mochten ontvangen.
Hulp in historisch perspectief
Één van de eerste humanitaire hulpvoorzieningen was de ‘Marshall Aid’ als onderdeel van het overkoepelende Marshall Plan in 1948 dat werd geïnitieerd door de VS. Dit werd al snel doelwit van veel kritiek; het zou politiek gemotiveerd zijn waarbij de ontvangende landen vanzelf in een politiek en economisch systeem zouden belanden wat ze zelf niet eens zozeer voor ogen hadden. Ook stelden veel critici dat dit plan vaak als een hechtpleister op een grote wond diende. Toch is deze opinieverschuiving opmerkelijk wanneer men kijkt naar het positieve beeld dat men tot de jaren 70 had van humanitaire hulp. Tot de jaren 70 werd hulp gezien als een extra onderdeel van liefdadigheid waarbij de minderbedeelden onproblematisch werden geholpen. Gedurende de jaren 70 veranderde dit ongecompliceerde beeld al snel en stelde men dat hulp juist zou kunnen leiden tot afhankelijkheid. Bauer stelde echter dat niet humanitaire hulp, maar handel gezien moest worden als de sleutel tot ontwikkeling. Dit illustreerde hij met landen zoals Singapore en andere geïndustrialiseerde landen die hun economieën hadden geopend. Tijdens de Koude Oorlog gebruikten beide grootmachten het idee van hulp op hun eigen manier om zo meer invloed te krijgen in de nieuw opkomende ontwikkelingswereld. In deze context initieerde de VS het Marshall Plan om West-Europa er weer bovenop te helpen. Dit plan werd gevold door technische hulp, militair advies en lonen zodat de economie weer op gang zou komen. De Sovjet Unie, aan de andere kant, creëerde handel en ontwikkelingsovereenkomsten met het communistische Cuba waarbij er ook culturele, industriële en veiligheidshulp werd geboden.
De economische situatie voor interventie
Volgens Straw (2007) is er sprake van een overlap tussen conflict en armoede doordat er nauwelijks conflicten voorkomen in landen waar het merendeel in voorspoed leeft en in landen waar mensen in armoede leven de kans op een conflict juist erg groot is. Sachs (2007) bevestigt dit argument door te stellen dat het beëindigen van armoede een noodzakelijke en primaire handeling is om veiligheid te verzekeren. Voorbeelden van Somalië, Afghanistan en Irak tonen dan ook aan dat extreme armoede vaak ten grondslag ligt van een conflict. De VS zal dan ook nooit slagen in het stichten van vrede in Afrika zolang het meer militair budget creëert dan dat het geld investeert in de economische ontwikkeling. Een leger kan namelijk niets doen aan honger en aan een verarmde en door ziekte geteisterde bevolking. Veel academici koppelen ontwikkeling vaak aan de economische capaciteit en de natuurlijke hulpbronnen van een land. Landes stelt dat de geografie van een land bepalend is voor ontwikkeling, denk bijvoorbeeld aan het klimaat wat dit kan beïnvloeden. Er wordt gesuggereerd dat een warm klimaat tot minder ijverigheid op de werkplek leidt waardoor de productiviteit in veel tropische landen afneemt. Deze lage productiviteit, op haar beurt, draagt bij aan de minder snelle ontwikkeling of zelfs het uitblijven van ontwikkeling in deze landen. Volgens klassieke economen ontwikkelen staten zich uit een natuurlijk proces van optimale toewijzing van hulpbronnen zoals land, kapitaal en arbeid op zowel lokaal als internationaal niveau. Wat is er fout aan deze bewering? De huidige ‘volwassen staten’ hebben allemaal periodes van oorlog en vrede gekend tijdens hun ontwikkeling.
De huidige staten die in ontwikkeling zijn (ontwikkelingslanden) wordt echter geacht dit zonder oorlog te bereiken en moet tegelijkertijd ook nog eens concurreren op de internationale markt zonder dat het vaak iets oplevert. Men moet toegeven dat globalisering de globale verschillen enkel heeft doen laten toenemen waardoor er in de 19de eeuw imperialistische relaties ontstonden, gebaseerd op economische uitbuiting. De tweede golf van globalisatie ontstond na de Tweede Wereldoorlog waarin de economische relaties niet veranderd waren, maar wel vervangen door een centrum-periferie relatie. In deze relatie was het centrum voorzien van kapitaal en technologie, terwijl de periferie enkel goedkope arbeid en primaire hulpbronnen bezat. Dit is volgens de klassieke economen niet verrassend en vormt een bron voor spanningen die kunnen uitmonden in oorlog. Wie is er namelijk verantwoordelijk voor de onderontwikkeling? Dit is de reden waarom veel academici zich te vraag stellen of globalisering nou juist leidt tot divergentie of convergentie.
Gaat het allemaal om economische aanpassingen?
In hoofdstuk 1 werd het debat aangehaald of het nastreven van markthervormingen juist bevorderlijk of hinderlijk is voor ontwikkeling in de meest laag ontwikkelde landen. Er werd toen gesteld dat het ervan afhangt of deze markthervorming kan dienen als verzachter van één van de oorzaken van een conflict, voornamelijk armoede. Handel speelt een belangrijke rol in het liberale denken, net als het idee dat handel een bevorderende invloed heeft op het bereiken van vrede. Maar wat is er fout aan de aanname dat wanneer we de economie van ontwikkelingslanden op gang brengen na een oorlog, dit automatisch zal leiden tot politieke orde. Het houdt er geen rekening mee dat de ontvangende landen van mening kunnen zijn dat zij niet van deze economische hervormingen profiteren, waardoor ze hun ergernissen binden en van mening worden dat het globale wereldsysteem en de kapitalisten hun grootste vijand zijn. Wanneer ze vervolgens verteld wordt dat ze zich moeten houden aan de regels van de wederopbouw, geïntroduceerd door internationale partijen, zullen ze het gehele hulppakket verwerpen (inclusief de markthervormingen). Mac Ginty en Williams stellen dat ze verder zullen onderzoeken waarom interventies een oorlog vaak verergeren in plaats van dat ze het oplossen, waarbij ze zich richten op een economische argumentatie. Al eerder werd aangehaald dat Bauer stelt dat de promotie van export in ontwikkelingslanden vaak leidt tot vormen van welvaartsafhankelijkheid. Dit was ook het geval na de Koude Oorlog waarbij zwakke ontwikkelingslanden totaal in elkaar stortten toen de grootmachten hun hulp inspanningen terugtrokken. Het was echter de bedoeling dat hun terugtrekking zou leiden tot een overgang naar democratie, maar niks was minder waar.
Meer recent denken over de relatie tussen conflict, ontwikkeling en de noodzaak om worstelende ontwikkelingseconomieën te helpen
In 2007 beschreef Sachs de meest recente klassieke versie van de relatie tussen ontwikkeling, hulp en conflict. Waarom blijft Afrika achter? Volgens Sachs stelt men in het westen dat Afrika haar achterliggende positie te danken heeft aan corruptie en door wanbeheer van leidershap. Wanneer men kijkt naar zondige leiders zoals Mugabe in Zimbabwe is deze aanname vrij aannemelijk en geloofwaardig. Zimbabwe mag dan wel de internationale aandacht krijgen, maar volgens Sachs zijn er ook veel Afrikaanse landen met een getalenteerde en vrij gekozen regering zoals Tanzania en Mozambique die alsnog te kampen hebben met armoede. Zij hebben ondanks een capabel bestuur te maken met grote problemen terwijl de bevolking blijft lijden aan een extreme achterstand. De logica hierachter is dan ook dan men externe interventie nodig heeft om men te bevrijden van deze extreme achterstand. Een voor de hand liggende manier is om educatieve programma’s aan te bieden aan kinderen in ontwikkelingslanden waarbij er kennis wordt verspreid en men meer toegang heeft tot materialen. Westerse organisaties geloven dat dit soort ontwikkelingen in ontwikkelingslanden kunnen bijdragen aan de groei van deze landen. Schrijvers zoals Mary B. Andersom geloven dat in sommige omstandigheden het mogelijk is dat dit soort ontwikkelingshulp een ondersteuning zal zijn voor vredesopbouwende activiteiten.
Aan de andere kant is het ook mogelijk dat lokale mensen de zeggenschap wordt ontnomen over hun eigen doelen en dat de kans op een schadelijke overdracht van middelen wordt gestimuleerd wanneer ontwikkelingshulp zorgeloos wordt uitgevoerd. Anderson sluit zich dan ook aan bij denkers die stellen dat lokale problemen het beste opgelost kunnen worden door lokale oplossingen en dat dit meer werkbaar en effectief is dan externe hulp. Er ontstaat steeds meer een globaal bewustzijn dat het zinloos is om geld te doneren aan landen die niet in staat zij het geld op een effectieve wijze te gebruiken. Aan de andere kant is het ook aannemelijk dat hulp dat naar landen gaat die worden geacht een marktgeoriënteerd beleid te hebben in staat is om effectieve en duurzame beleidshervormingen door te voeren.
Ook is het door westerse beleidsmakers algemeen geaccepteerd dat ontwikkeling kan worden gezien als een veiligheidskwestie. Hierbij heerste er in de jaren 90 een perceptie dat onderontwikkeling gevaarlijk is en dat het veiligheidsgehalte in een land (en ook op globaal niveau) zal toenemen wanneer het ontwikkelingsniveau wordt verhoogd. In de jaren 90 werden veel hulpprogramma’s uitgevoerd en werden de DDR programma’s ook geïntroduceerd die zouden moeten bijdragen aan de veiligheid. Bij deze programma’s werd er uitgegaan van het ideaal dat ontwikkeling en veiligheid nauw met elkaar verbonden zijn. Deze stelling is niet uitzonderlijk maar moet zeker nog nader worden onderzocht. Dit concept wordt vaak verbonden met conflict preventie waarbij het idee bestaat dat het stabiele economische en sociale bestaan verzekerd zal zijn wanneer de veiligheid van de bevolking gegarandeerd kan worden. Hulp- en conflict preventiemaatregelen moeten zich daarom over het algemeen richten op de lange termijn en structurele uitdagingen om een veilige en stabiele samenlevingen te creëren. Een kritiekpunt hierop is dat men stelt dat menselijke behoeften niet goed zijn in te schatten.
De organisatie van hulp
Na de Koude Oorlog is er een humanitair netwerk ontstaan dat zich zowel bezig houdt met het omgaan van de resultaten van een conflict, als met inspanningen betreffende hulp en wederopbouw. Op deze manier worden hulpverleners en donoren steeds meer gezien als multilateraal. De conflicten in Afghanistan en Irak hebben laten zien dat het bieden van puur humanitaire hulp tegenwoordig meer ondergeschikt is aan geopolitiek dan voorheen. Wederopbouw en betrokkenheid bij vredesakkoorden is steeds meer noodzakelijk aangezien men tegenwoordig aanneemt dat een vredesakkoord alleen duurzaam is als de benodigdheden van de bevolking hierin opgenomen zijn. Humanitaire hulp kan worden geleverd door NGO’s en IGO’s zoals het Rode Kruis; een internationale organisatie dat ook als doel heeft om hulp en bescherming te bieden aan burgers. De VN is vaak het mechanisme dat verschillende activiteiten van meerdere humanitaire hulporganisaties coördineert, dit wordt gedaan door middel van de United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs. Ter illustratie beschrijven Mac Ginty en Williams het conflict in Sierra Leone waarbij Engelse militaire troepen het conflict ten einde brachten en zich richtten op de naoorlogse ontwikkeling van het land en het verspreiden van hulp. Tegelijkertijd leidde de VN het VN Special Court, gezien als belangrijk onderdeel van het naoorlogse verzoeningsproces. Terwijl er ook NGO’s in Sierra Leone aanwezig waren om de burgers veiligheid te geven. Ondanks al deze verschillende interventies die vaak tegelijkertijd werden uitgevoerd kan men uiteindelijk stellen dat de democratische regering in Sierra Leone zich niet heeft gericht op de onderliggende problemen van het conflict en van het land zoals economische en sociale problemen en ongelijkheid. Een conclusie die kan worden getrokken uit het huidige stadium van kapitalistische ontwikkeling is dat plaatsen waarin er geen sprake is van een duidelijke staatsstructuur vaak als snel worden gevuld met externe en interne groepen (vaak bewapend) en door de monetaire mogelijkheden van transnationale organisaties die er praktisch alles aan zullen doen om hun behoefte aan grondstoffen te vervullen. Een goed voorbeeld hiervan is het diamantenconflict in Sierra Leone waarbij verschillende partijen (zowel nationaal, regionaal als internationaal) betrokken raakten, puur uit eigen interesse. Mac Ginty en Williams beschrijven vervolgens een wat meer radicale interpretatie die de internationale gemeenschap verantwoordelijk stelt voor het accepteren van een globale en regionale politieke economie die lokale krijgsheren zowel aanmoedigt als steunt in hun ‘freelance kapitalisme’. Hierbij kan humanitaire actie alleen als licht wondermiddel dienen voor een veel dieper probleem van regeren op een globaal niveau.
De problemen van het verspreiden van hulp
Van 1960 tot 1990 zijn internationale organisaties zoals het World Food Programme, de World Bank en het Internationally Monetary Fund de belangrijkste verdelers van hulp geweest. Vooral na 1990 werden deze internationale organisaties steeds meer gesteund door NGO’s zoals Oxfam. Forman en Patrick (2000) stellen echter dat veel van deze hulpbeloftes vaak maar gedeeltelijk werden uitgevoerd. Er wordt vaak aangenomen van hulp de armoede zal verzachten, terwijl er helemaal geen duidelijke standaarden bestaan om de effectiviteit van hulp te meten en om te bepalen onder welke omstandigheden hulp de meeste kans heeft om groei te promoten. Is het namelijk wel zo dat hulp bijdraagt aan het verminderen van armoede? Het bieden van hulp gaat ten eerste altijd gepaard met onveiligheid en corruptie. In sommige conflicten, zoals in Bosnië en Afghanistan, kan hulp in de handen krijgsheren vallen die hun positie uitbuiten door ‘beschermingsgeld’ van hulporganisaties af te persen. Ook komt het voor dat de aanvoer van tonnen met gratis voedsel om een hongersnood te verzachten ervoor kunnen zorgen dat de lokale voedselproductie niks meer waard en oneconomisch wordt. Ten derde verstoren hulporganisaties het patroon van de lokale werkgelegenheid aangezien ze vaak betere salarissen en meer personeel kunnen bieden. In sommige gevallen, zoals in Palestina, kunnen hele economieën afhankelijk worden van externe hulp.
Tegenwoordig wordt er steeds meer hulp geprivatiseerd; dit houdt in dat zogenaamde for-profit organisaties worden ingezet om sommige inefficiënties van de VN en de organisaties uit de publieke sector te verhelpen. Zij kunnen veel sneller en effectiever reageren dan een het complexe mechanisme van de VN waarbij men soms jaren moet wachten op toestemming voor een bepaald mandaat. Aan de andere kant heten deze organisaties niet voor niets for-profit organisaties en zijn ze voornamelijk gericht op hun eigen interesses en belangen waardoor er vaak duistere afspraken rondom deze organisaties ontstaan. Deze organisaties hebben dan ook vaak een gebrek aan legitimiteit omdat ze worden gezien voor wat ze ook zijn, namelijk profijt makende ondernemingen.
Een ander problematisch fenomeen dat steeds vaker wordt herkend zijn de zogenaamde turf wars tussen de regering, IGO’s en NGO’s. Dit houdt in dat er een complexe noodsituatie is waarin zoveel spelers zijn verwikkeld dat ze allemaal dezelfde activiteiten uitvoeren waarbij er een concurrentie ontstaat over schaarse hulpbronnen waardoor deze spelers deel gaan uitmaken van het systeem van een burgeroorlog. Mac Ginty en Williams komen met een oplossing dat dit probleem wellicht kan oplossen en wat historische wortels heeft. Zij pleiten voor een regionaal beleid in plaats van een nationaal gebaseerd beleid zoals dat ook het geval was met het Marshall Plan in 1948 dat gericht was op Europa. Dit sluit ook aan bij de ‘nieuwe oorlogen’ die tegenwoordig worden gevoerd en bekend staan om het feit dat ze vaak grensoverschrijdend zijn. Verder nemen Mac Ginty en Williams het probleem in beschouwing dat vaak de zwakste personen het minst worden beschermd door hulporganisaties. Vluchtelingen die niet standaard zijn krijgen vaak de minste aandacht van hulp verspreidende organisaties vanwege hun levensstijl en gebrek aan invloed. Keen heeft onderzoek gedaan naar het conflict in Soedan waarbij hem ook opviel dat herderspopulaties en plattelandsbewoners de minste hulp ontvingen terwijl zij deze hulp het meest nodig hadden.
De problemen bij het beschermen van hulpverleners
Een resultaat van de ‘nieuwe oorlogen’ en de oorlog op terreur is dat men er tegenwoordig niet meer vanuit gaat dat de regering van het oorlogsland de aanwezige hulpverleners moet beschermen. Hiermee gaat gepaard dat er een nieuw fenomeen is ontstaan, de komst van bewapende humanitaire. Zij worden door de vijandige, lokale bevolking niet alleen gezien als hulpbrengers, maar ook als bezorgers van de westerse moraal en democratie.
Dit wordt dan ook vaak gezien als bedreigend voor de lokale cultuur van de samenleving. Steeds vaker ziet men de grens tussen civiele en militaire spelers vervagen. Het beste voorbeeld van deze vervaging is het gebruik van geprivatiseerde veiligheidsbedrijven die hulpverleners beschermen en in veel gevallen de reguliere militaire krachten vervangen (zoals dit het geval was in Irak). Ook in Afghanistan begon deze grens te vervagen doordat voorlopige reconstructie teams vaak bestonden uit gemengd civiel en niet-militair personeel. Als gevolg hiervan vinden journalisten, de VN medewerkers en andere neutrale spelers dat ze eerder worden gezien als legitieme doelwitten van krijgsheren. Bijna 1 op de 5 humanitaire medewerkers is in 2005 slachtoffer geworden van een veiligheidsincident.
Hulp en sociale onderwerping
Duffield stelt dat de voormalige angst van onveiligheid als een kenmerk van conflicten tussen staten tegenwoordig is vervangen door de angst voor oorlogen binnen een staat. Binnen dit nieuwe perspectief is onderontwikkeling gevaarlijk geworden. Het verdelen van hulp versterkt in dit soort interne situaties vaak de positie van de dominante lokale groepen die vervolgens de hele verdeling kunnen bepalen. Hulporganisaties kennen deze interne machts- en uitbuitingsstructuren vaak niet en ook zijn ze vaak onwetend van etnische verschillen. Zij hebben vaak een agenda om bepaalde groepen te integreren in westerse machtsstructuren die dit totaal niet willen om culturele, etnische of andere sociale redenen. Duffield concludeert dan ook dat hulpbeleid enkel een etnisch gestructureerd systeem van uitbuiting versterkt doordat zij weigeren om de lokale complexiteit te zien. Hiermee steunen zij eerder illegale regimes in hun uitbuitingsbeleid.
Concluderende discussie: maakt hulp een conflict erger?
Zoals al eerder is vermeld kan hulp ervoor zorgen dat machtsstructuren veranderen en kan het de opkomst van krijgsheren juist mogelijk maken. Dit was het geval in Afghanistan in 1980 en ook bij het verdringen van de Taliban en de opkomst van de Karzai regering in 2001. Anderen gaan nog een stap verder en stellen dat de uitbetalingen van hulp hebben geleid tot een evolutie van roofzuchtig kapitalisme. Duffield’s grootste kritiek is de onderliggende logica van het liberal peace paradigma bij hulporganisaties waarbij men alleen maar ziet wat men wilt zien.
Ook beschuldigd hij ontwikkelingsorganisaties en IGO’s ervan dat ze hun doelen hebben bijgesteld die er vaak niets aan doen om het verlenen van hulp in de praktijk te verbeteren. Dit ziet men terug in Darfur (Soedan) waar alleen acties worden ondernomen die de interesses van de kapitalistische ontwikkeling vervullen, maar niet die van de lokale bevolking. Dit sluit aan bij de kritiek van Cramer en Keen het westen is geneigd om ontwikkelingsproblemen toe te schrijven aan een bepaalde oorlog die voorheen heeft plaats gevonden en te ontkennen dat deze problemen ook veroorzaakt zouden kunnen zijn door een intern systeem van uitbuiting van een bepaalde groep. Daarom is het van belang dat men in de toekomst eerst politieke en economische kwesties identificeert voordat ze de lange termijn problemen van ontwikkeling en conflict aanpakken die eigenlijk uit deze kwesties voortkomen. Hierbij is het belangrijkste onderliggende probleem vaak de kwestie van de regering in een ontwikkelingsland. Ook stellen Cramer en Keen dat een conflict moeilijk te begrijpen is wanneer men niet goed kijkt naar de urgentie van dit geweld voor ontwikkeling. Geweld speelde namelijk ook een grote rol in de ontwikkeling van de westerse politiek en economieën en daarom is het niet gek dat het nu ook deel uitmaakt van de landen die momenteel een ontwikkelingsproces ondergaan. Ook stellen veel academici dat de kwesties betreffende ontwikkeling als een onderdeel van het grotere geheel van een liberale regering die de noord/zuid afhankelijkheid uit het koloniale tijdperk in stand houdt. Behalve het feit dat westerse multinationale organisaties en IGO’s de dominante spelers zijn, in plaats van regeringen destijds.
De belangrijkste vraag is dan ook of hulp gezien kan worden als een verzachtend middel bij grotere problemen die zijn gecreëerd door het kapitalisme van na de Koude Oorlog en die in stand worden gehouden door de interesses van de westerse grootmachten en de langzame ontbinding van lokale staatsstructuren in een systeem van lokale ondernemers die niet meer nationaal loyaal zijn en alleen maar gericht zijn op geld (clientelism). De ‘nieuwe oorlogen’ hebben een nieuwe ondernemende klasse gecreëerd die machtig is buiten de externe kapitalisten om en die niet wordt belemmerd door de lokale staatsmacht. In zulke situaties zorgen hulporganisaties en hulpverleners er alleen maar voor een versterking van de positie van lokale krijgsheren. Het geeft wellicht een goed gevoel voor het westers bewustzijn (zowel staten als de bevolking) dat men iets doet om stervende mensen in het zuiden te helpen, maar in werkelijkheid heeft het een tegenovergesteld effect. De mislukte interventie in Somalië in 1990 is hier een geschikt voorbeeld van. Moeten we dan teruggaan naar de conservatieve overtuiging dat hulp de conflicten in Afrika alleen maar erger maakt? Dit zou een wanhopige situatie opleveren waarin er alleen maar meer mensen van de honger zullen sterven. In plaats van de tekortkomingen zal de internationale gemeenschap zich moeten gaan richten op de taken die verbeterd moeten worden en moeten worden uitgevoerd. Dit werd onlangs gedaan door de acht rijkste landen van de wereld die millennium ontwikkelingsdoelen hebben geformuleerd om armoede te verminderen. Ondanks de problemen betreffende donoren en hulporganisaties zullen er in de toekomst alleen maar meer van dit soort initiatieven ontstaan doordat er een groeiend bewustzijn is van het feit dat de problemen in ontwikkelingslanden niet alleen hun problemen zijn, maar ook die van ‘ons’. Men is steeds meer geneigd om politieke beslissingen te ondersteunen die erop gericht zijn om de minderbedeelden in het zuiden te helpen.
Dit boek en de reflecties op conflict en ontwikkeling zijn bedoeld om degenen die nog niet erg bekend zijn met zowel het veld van ontwikkeling als conflict een beter idee te geven over de debatten die we als belangrijk beschouwen om de relatie tussen beiden beter te begrijpen. Mac Ginty en Williams zijn zich ervan bewust dat er veel verschillende manieren zijn waarop men beide concepten en de relatie tussen beide kan benaderen en dat hun benadering niet zozeer de juiste hoeft te zijn. Hun benadering gaat ervan uit dat alle westerse regeringen en internationale organisaties er in eerste instantie alleen maar op gericht zijn om hun eigen imperialistische ondernemingen in een postkoloniale omgeving voort te zetten. Aan de andere kant moet er ook worden gesteld dat men zonder deze zelfinteresses ook niet gestimuleerd zou worden om zich bezig te houden met beleidsmaatregelen. Verder zouden er zonder westerse regeringen en IGO’s geen hulpbronnen en organisatorische mogelijkheden mogelijk zijn en zou er niet gewerkt kunnen worden aan een verbetering van beleidsmaatregelen. Ook moet men toegeven dat er op veel gebieden een goede wil aanwezig is om verbeteringen voor elkaar te krijgen en om te streven naar globale gelijkheid. Echter moet men ook toegeven dat de meeste resultaten van dit denken niet erg bevorderend hebben gewerkt voor de doelgroep waar het voor bedoeld was. Het is belangrijk om een beter begrip te creëren voor internationale gemeenschap betreffende de dynamiek van een conflictgebied waarbij veel contact met de lokale bevolking is vereist. Hierdoor krijgt men meer inzicht in de ontwikkelingsproblemen waardoor men conflicten veel beter en effectiever kan analyseren.
Als dit boek een doel zou moeten hebben, dan zou het zijn dat om een breder debat op gang te brengen tussen verschillende groepen zodat het leveren van hulp, de regelingen in een naoorlogs gebied en het denken over gerelateerde kwesties aan ontwikkeling en conflict verbeterd kan worden in de toekomst. Er wordt niet van de lezer verwacht om de conclusie aan het einde van elk hoofdstuk te lezen om zo de overkoepelende conclusie van dit boek te vinden. Het is echter meer van belang dat men zich bewust wordt van een aantal overkoepelende zorgen die kunnen worden ingezet als hulpmiddel bij toekomstige acties en onderzoek. Maar wat zijn deze overkoepelende zorgen dan?
De eerste zorg die Mac Ginty en Williams aanhalen is dat men goed moet kijken naar de valkuilen en de enorme voordelen die ons tegenwoordig worden gepresenteerd aan de hand van historische voorbeelden. Aan de ene kant kan men stellen dat we zonder genealogisch overzicht geen duidelijk beeld zouden hebben van belangrijke termen en concepten en de inhoud daarvan. Het geeft vaak een beeld hoe deze termen in de theorie zijn verwerkt en hoe deze vervolgens zijn uitgevoerd en ontvangen door verschillende landen. Aan de andere kant maakt men op deze manier enkel kennis met de westerse interpretatie van deze concepten en begrippen, terwijl het ook belangrijk is om de lokale betekenissen hiervan te begrijpen. Het alternatieve model dat aan de hand van deze dubbelzinnigheid opgezet kan worden, zal zich moeten richten op het bedenken en uitvoeren van lokale interpretaties van bepaalde termen en definities. Dit wordt al steeds meer in het Midden-Oosten gedaan waar men bezig is om inheemse vormen van verzoening te bedenken en uit te voeren door middel van grassroots organisaties zoals Hamas en Hezbollah. Aan de ene kant kan men stellen dat deze organisaties lokale geloofwaardigheid hebben, maar aan de andere kant roepen zij ook vaak vijandige reacties op bij regeringen en IGO’s. Toch blijven Mac Ginty en Williams geloven dat de interpretatie van betekenis lokaal moet zijn. Terugkomend op de historische factor stellen Mac Ginty en Williams dat het nog steeds onduidelijk is of geschiedenis kan worden gezien tijdens een conflict in een ontwikkelingsland; als een vredesopbouwende of als vrede verwoestende kracht. Geschiedenis kan een conflict namelijk ook verergeren doordat veel elites in de wereld hun versie van de geschiedenis benadrukken om geweld en haat tegenover de vijand op te roepen. Door een oorlogsdiscours op te zetten aan de hand van een historische mythe legitimeren veel elites ook hun eigen geweld.
De tweede zorg is dat men tegenwoordig geneigd is om aan te nemen dat bottom-up activiteiten van vredesopbouw meer effect hebben op de lange termijn effect dan top-down benaderingen. Wanneer de lokale bevolking iets van bovenaf wordt opgelegd door middel van een top-down benadering, leidt dit vaak tot vervreemding en macheteloosheid deze bevolking. Dit kan ook nog worden versterkt door het gevoel van de lokale bevolking dat de nieuwe ideeën en machtsvormen er niet echt voor hen zijn waardoor de ontwikkeling of vrede uit zal blijven. Verder wordt de aanwezigheid van vredeshandhavers vaak gezien als noodzakelijk, terwijl het in werkelijkheid het vredesproces/ontwikkelingsproces niet kan bevorderen aangezien het de lokale economie verstoort, de beste lokale arbeidskrachten gebruikt en uiteindelijk de macht overdraagt aan de lokale bevolking zonder dat er überhaupt veiligheid is in het land. Er moet dus een balans gevonden worden tussen inheemse en externe normen en mogelijkheden. Natuurlijk is dit makkelijker gezegd dan gedaan en zal deze balans per geval verschillen. Het is in ieder geval al een goed uitgangspunt om ervan uit te gaan dat het westen niet altijd alle antwoorden heeft en alles beter weet. Het is beter om de lokale bevolking niet als slachtoffers, afhankelijke of probleemmakers te zien, maar als overgangsspelers met aanzienlijke mogelijkheden.
Een derde zorg die vele academici al hebben aangehaald en waarvan Mac Ginty en Williams hopen dat ze de laatste zullen zijn, betreft de twijfel over de allesomvattende waarheid van de liberal peace thesis. Het is wellicht waar dat democratieën niet zo vaak met elkaar in oorlog gaan met elkaar. Maar dit basisprincipe gaat niet op voor alle ontwikkelingslanden niet net uit een oorlog komen of die zelfs nog in oorlog zijn. Verschillende landen in Afrika hebben nog niet eens een effectief staatsmechanisme, laat staan dat ze een democratie kunnen invoeren. Misschien is geweld wel noodzakelijk in dit langdurige proces om een staat vast te stellen, zoals de westerse staten dat in het verleden ook hebben gekend. Zelfs als ze dit wel zonder geweld kunnen moet ze worden toegestaan dat ze dit proces zonder externe interventies kunnen doormaken. Wanneer men alsnog geneigd is om een conflict te analyseren zodat men externe en internationale actie kan ondernemen, is het beter om meer naar de structuren, individuen en substatelijke spelers te kijken dan naar de staat als eenheid. Ook stellen Mac Ginty en Williams voor om meer naar regionale machtsverdelingen te kijken en naar identiteitspolitiek waarbij etniciteit een grote rol speelt.
De laatste zorg die Mac Ginty en Williams benadrukken is dat men zich er bewust van moet zijn dat de context waarin conflict en ontwikkeling plaatsvindt telkens veranderd. Er zijn een aantal ontwikkelingen die voor deze veranderingen zorgen: de veranderende machtsrelaties waarbij China, India, Rusland en Brazilië steeds machtiger worden, de afname van het belang van soevereiniteit in een globaliserende wereld, een toenemende ontevredenheid over de VN en andere multilaterale organisaties en een groeiend belang van China en verschillende Arabische staten als hoofdrolspelers bij ontwikkeling en humanitaire interventies. Mac Ginty en Williams stellen dat de onderzoekskaders die in de afgelopen decennia zijn gebruikt om conflict en ontwikkeling te analyseren opnieuw beoordeeld moeten worden om zo rekening te kunnen houden met de veranderende natuur van conflict en ontwikkeling. Als laatste hopen Mac Ginty en Williams dat ze hebben kunnen laten zien dat de problemen betreffende ontwikkeling en conflict gezien kunnen worden als problemen die ons allen aangaan. Zij stellen dat er een eenheid van menselijke geest en menselijk lijden bestaat waardoor iedereen moreel verantwoordelijk is voor elkaars status. Gedurende dit boek hebben Mac Ginty en Williams getracht om ontwikkeling zowel te zien als een top-down benadering, gekenmerkt door het werk van instituties, als een benadering die invloed heeft op de gewone burgers. Dit betekent dat we verantwoordelijkheid moeten nemen voor onze acties in het westen omdat het vaak ook impact zal hebben in de ontwikkelingslanden.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1178 |
Add new contribution