Samenvatting Global Politics

Deze samenvatting van Global Politics is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1 Internationale politiek in context

Wereldpolitiek

De wereldpolitiek van tegenwoordig valt op verschillende manieren te beschrijven. Allereerst valt is term globale politiek op twee verschillende manieren te interpreteren. Globale politiek kan men opvatten als 'wereldwijd', hierbij gaat het om politiek die uitgevoerd wordt op wereldniveau en dus niet op nationaal of regionaal niveau. Deze wereldwijde dimensie is de afgelopen jaren sterk toegenomen, organisaties als bijvoorbeeld de VN hebben veel meer bevoegdheden gekregen. Ook door middel van van het bespreken van politieke problemen en de huidige crisis heeft er voor gezorgd dat staten erg verweven met elkaar zijn geraakt. De andere manier om globale politiek te interpreteren, is door het te zien als iets omvangrijks(comprehensive). Het doorkruist alle gebieden binnen het politieke systeem maar uiteindelijk is het geen vervanger van de nationale politiek. Grenzen en soevereiniteit zullen dus altijd blijven bestaan.

Internationale politiek

De internationale politiek is een continu veranderend proces. Elke keer komt er weer een factor bij of valt er een factor af die internationale politiek kan bepalen. Een van die belangrijke veranderingen gaat over nieuwe actoren in de internationale politiek. De huidige internationale politiek is politiek tussen staten(inter-state politics). Voorheen werden staten altijd gezien als de enige en belangrijkste actoren die er zijn. Toch zijn er de afgelopen jaren zoveel veranderingen voorgekomen dat men eigenlijk niet meer kan stellen dat staten de enige actoren zijn. Actoren als: TNC's(transnationale coöperaties), NGO's(non-governmental organisations) en andere niet-statelijke actoren. Deze veranderingen zorgde ervoor dat het internationale systeem veranderde van een staat-systeem naar een systeem met gemixte actoren(mixed-actor model). Staten zullen in ieder geval voorlopig nog de belangrijkste actoren blijven.

Een andere factor die door de jaren heen veranderd is, is de toegenomen onderlingen afhankelijkheid en verbondenheid tussen staten. Vroeger lag er erg veel nadruk op staatssoevereiniteit, staten waren onafhankelijk en autonoom. De voornaamste interactie tussen staten is gelinkt aan militarisme en veiligheidskwesties, het biljartmodel. Het biljartmodel had een aantal gevolgen. Een van die gevolgen was dat er een duidelijke scheiding was tussen nationale en internationale politiek. De hard buitenkant van een biljartbal staat symbool voor de staatssoevereiniteit. Als de ballen elkaar raken vindt er internationale politiek plaats. Het gaat voornamelijk om de grenzen van de staat. Een ander gevolg is dat patronen van conflict en samenwerking binnen het internationale systeem grotendeels worden bepaald door de verdeling van macht tussen staten. Niet alle biljartballen zijn van dezelfde grootte dus de ene staat heeft meer macht dan der andere. Het biljartbalmodel is de afgelopen jaren onder druk komen te staan. Er vinden namelijk steeds meer transnationale handelingen plaats dus grenzen worden afgezwakt. Daarbij zijn de relaties tussen staten gekarakteriseerd door een groeiende onderlinge afhankelijkheid en verbondenheid.

De laatste factor die verandering heeft ondergaan is de neigende trend richting een globale regering. Internationale betrekkingen worden altijd gebaseerd op een systeem van anarchie. Er is immers geen autoriteit die boven de staten staat. Staten willen voornamelijk hun eigen belangen behartigen, ookwel self-help. Hierdoor ontstaan conflicten die uiteindelijk zullen leiden tot een machtsbalans. Na de Tweede Wereldoorlog is het idee van een 'globale regering' toegenomen, de VN en het IMF zijn hier voorbeelden van. Het belang van internationale organisaties is erg groot tegenwoordig.

Globalisering

Globalisering is niet één proces, het zijn er meerdere met verschillende dimensies. De term is een moeilijk te omschrijven begrip omdat het op verschillende manieren benaderd kan worden. Men kan het zien als een proces dat zorgt voor wereldwijde intensivering en het versnellen en groeien van de wereldwijde verbondenheid. Globalisering bestaat uit drie belangrijke dimensies:

  • Economische globalisering

  • Culturele globalisering; het uitwisselen van culturele verschillen tussen landen, regio´s en individuen.

  • Politieke globalisering; nationale politiek is niet het enige meer, het verspreidt zich nu ook richting internationale organisaties.

Er zijn behoorlijk wat vragen over globalisering, vindt het daadwerkelijk plaats, is het positief of negatief, is het van nu of vroeger. Een antwoord komt hierop door de manier waarop je globalisering bekijkt. Mcgrew en Held hebben drie posities beschreven:

  • Hyperglobalisten: de meest fanatieke gelovers in globalisatie. Zij hebben het idee dat er een grenzeloze wereld is. Hierin bevindt de huidige globalisering zich nu nog niet.

  • Sceptici: globalisatie is een fantasie en beweren dat het idee van geïntegreerde globale economie niet bestaat.

  • Transformalisten: dit is de tussenweg. Er hebben de afgelopen tijd veranderingen plaats gevonden wat betreft globalisering maar sommige zaken blijven bij het oude.

Theorieën in de globale politiek

Er zijn nogal wat theorieën in de globale politiek. Deze zullen allen behandeld worden in hoofdstuk 3. Naast deze theorieën zijn er nog andere zaken die ervoor zorgen dat de balans kan worden opgemaakt in de globale politiek. Een daarvan is macht. Macht houdt zich bezig met vragen. Het eerste deel van de vragen is waar macht is en wie de macht heeft. Ten tijden van de Koude Oorlog was dit uiteraard bij de Verenigde Staten en de Sovjet Unie, in die tijd was er dus sprake van een bipolaire machtsverdelingen. Toen de Verenigde Staten de Koude Oorlog ‘won’ ontstond er een hegemonie, oftewel de VS was de enige staat met veel macht in de wereld. Tegenwoordig is het niet meer zo makkelijk omdat staten als China en India aan het opkomen zijn, ook niet-statelijke actoren als de VN hebben behoorlijk wat invloed. Een andere vraag waar de term macht zich mee bezig houdt is wat macht daadwerkelijk is. Tegenwoordig is ‘soft’ power(diplomatie, geschiedenis en cultuur) net zo invloedrijk als ‘hard’ power(militaire en economische macht) bij het maken van beslissingen.

Naast macht is ook veiligheid een belangrijke factor in de globale politiek, dit is namelijk de meest diepgaande problematie in de internationale betrekkingen. Volgens het realisme is de veiligheid van de nationale veiligheid het belangrijkste. We leven in een wereld van self-help, wat inhoudt dat iedereen voor zichzelf moet zorgen. Dit heeft als gevolg het ontstaan van een ‘security-dilemma’, dit is het ontstaan van een wapenwedloop omdat staten in onzekerheid leven van de bedoelingen van andere staten. Het liberale denken legt meer nadruk op de internationale veiligheid, tegenwoordig is ook collectieve veiligheid een belangrijk punt. Er wordt veel gedaan om oorlogen en terroristische aanslagen te voorkomen. Een andere ontwikkeling bij veiligheid is ‘human security’, wat inhoudt door bijvoorbeeld mensen in veiligheid te brengen tijdens burgeroorlogen.

De laatste belangrijke factor is gerechtigheid(justice). De realisten zien gerechtigheid als irrelevant terwijl de liberalen er juist wel veel waarde aan hechten. Volgens hen zou internationale gerechtigheid gebaseerd moeten worden op normen en warden hoe staten met elkaar om moeten gaan. Doordat staten tegenwoordig meer verbonden met elkaar zijn, is het idee ontstaan van globale veiligheid. Dit zijn waarden die voor iedereen gelden ongeacht de afkomst. Mensenrechten zijn een goed voorbeeld hiervan.

 

 

Hoofdstuk 2.1 Historische context internationale politiek

 

Oorsprong van de beschaving

Het begin van de beschaving vindt plaats in Mesopotamië en Egypte zo rond 3500 tot 1500 voor Christus. Ook in China(1600 tot 200 vChr.), Pakistan(2600 tot 1900 vChr.) en India(500 vChr.) kwam beschaving al vroeg voor. Hierna ontstonden de belangrijke beschavingen in het Oude Griekenland(800 tot 600 vChr.) en het Romeinse Rijk(500 vChr. Tot het jaar 500). Het Oude Griekenland wordt gezien als de oprichting van de fundamentele cultuur van de huidige westerse beschaving. Na deze periode van bloei komt er ook een periode van crisis, na de val van het Romeinse Rijk vallen allerlei andere stammen dit rijk binnen. Dit zorgde ervoor dat stammen van China tot aan de Middellandse Zee oorlog met elkaar konden voeren. Na verloop van tijd ontstonden de Middeleeuwen, nog altijd gewelddadig en met veel oorlogen.

Vrede van Westfalen

Rond het jaar 1500 werd de in Europa gevestigde beschaving het meest dominant in de wereld. Niet-westerse samenlevingen kopieerden politieke, economische en culturele structuren. Het moderniseren stond voor verwesterlijking. In deze jaren begon men ook met het ontdekken van andere werelddelen. Het werd zo steeds duidelijker welk gebied bij welke bevolking hoorde. En door de Vrede van Westfalen werd ook soevereiniteit duidelijk en hadden staten sterkere centrale overheden. Dit resulteerde weer in politieke en sociale stabiliteit, innovatie en economische ontwikkeling en de afbraak van het feodalisme. Door deze afbraak kwam er plaats voor industrialisatie, die begon in het midden van de achttiende eeuw en verspreidde zich van Engeland naar Europa en Noord-Amerika. Deze landen vergrootte met het jaar de productiecapaciteit en ook de ontwikkeling van technologie zorgde voor betere landbouw en militaire mogelijkheden. Door al deze positieve ontwikkelingen ontstond er een hoge levensstandaard die van invloed was op de omvang van de wereldbevolking. Niet alleen in aantal ontwikkelde de mens zich maar ook intellectueel gezien. Door de komst van de Renaissance werd er meer interesse over wetenschap, filosofie en handel gewekt bij de mensen. Dit alles bereikte zijn uiteindelijke hoogtepunt in de achttiende eeuw waar intellectuele mensen geloofde in rede, debat en kritisch onderzoek.

Imperialisme

Een van de belangrijke oorzaken waarom Europa in de negentiende eeuw zo dominerend kon zijn was omdat het imperialisme toenam. Het imperialisme hield in dat men zoveel mogelijk gebieden op de wereld probeerde te bezetten om zo meer aanzien te krijgen en economische vooruitgang te boeken. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog bezette de Europese keizerrijken een derde deel van de wereldbevolking. Er ontstond een periode, de belle epoque, een periode van vrede en welvaart in Europa veroorzaakt door de economische globalisering. Parallel aan deze tijd ontstonden migratiepieken. Mensen uit alle delen van de wereld verplaatste zich naar de VS, Canada, Australië, Zuid-Afrika en Azië. Dit was allemaal mogelijk door stromingen van goederen, kapitaal en technologische vooruitgang dankzij de industrialisatie. Het werd een universeel tijdperk. Door de Eerste Wereldoorlog kwam er een abrupt einde aan deze periode. Een grote groep mensen zien de Eerste Wereldoorlog als een gevolg van de belle epoque omdat Europese landen steeds meer in conflict met elkaar kwamen over grondstoffen en gebieden in een steeds kleiner wordende wereld.

 

Oorlogen

De Eerste Wereldoorlog

Met het begin van de Eerste Wereldoorlog begon de Korte 20e Eeuw, deze periode wordt gedomineerd tussen ideologische(communisme en kapitalisme) geschillen en eindigt in tussen de jaren 1989 en 1991. De Eerste Wereldoorlog wordt gezien als de eerste totale oorlog, dit houdt in dat de gehele bevolking onderdeel is van de oorlog en dat de levenswijze gebaseerd is op oorlog. De Eerste Wereldoorlog werd werelds omdat het vele delen van de wereld bevatte waaronder Turkije, Verenigde Staten en Europa. Ook was het een moderne oorlog omdat de wapenindustrie behoorlijk geïndustrialiseerd geworden was. Deze moderne en wereldse oorlog ontstond toen in 1914 Franz Ferdinand vermoord werd door een Servisch nationalist. Rondom de Eerste Wereldoorlog ontstonden allianties. Men had de Triple alliantie(Groot-Britannië, Frankrijk en Rusland) en aan de andere kant de Centralen(Duitsland en Oostenrijk-Hongarije). Deze waren gecreëerd om elkaar af te schrikken en bij een eventuele oorlog sterk op te treden. Na een lang slepende oorlog werd deze beëindigd in 1918 met een overwinning aan de geallieerde kant, dit was mogelijk omdat zij democratische systemen hadden, meer mobilisatiemogelijkheden, meer militair materiaal en de deelname van de Verenigde Staten in de oorlog.

Er zijn nogal wat oorzaken voor de Eerste Wereldoorlog te bedenken. Een eerste oorzaak is het ‘Duitse-probleem’. Dit probleem kan vanuit realistisch oogpunt bekeken worden omdat staten proberen hun eigen macht te maximaliseren en vooral uitgaan van eigen interesses, omdat dit allemaal te krijgen is een machtsbalans nodig. De Europese instabiliteit werd veroorzaakt omdat Duitsland één staat werd en daarmee een dominante actor. Doordat Duitsland naar meer macht streef kwam het in conflict met Groot-Brittannië, dit zorgde voor strategische en militaristische spanningen. Een andere uitleg voor het ‘Duitse-probleem’ was dat Duitsland behoorlijk imperialistisch was.

De tweede oorzaak is het probleem in Oost Europa. Het was namelijk zo dat de oorlog uitbrak in de Balkan en dat Rusland en Oostenrijk-Hongarije elkaar de oorlog verklaarden. De achtergrond hiervan is de continue afbraak van balans nadat de Ottomaanse Rijk aan macht verloor. De Balkan bestond en bestaat nog altijd uit een complex geheel van etniciteiten en religieuze groepen. Deze hadden allemaal nationalistische aspiraties onderdrukt door de expansionistische ambities van zowel Rusland en Oostenrijk-Hongarije. De moord op Franz Ferdinand is eigenlijk maar een lokaal incident maar door de betrokkenheid van beide staten in deze regio kon het uitlopen op deze gigantische oorlog.

De derde oorzaak is het imperialisme. Tijdens de 19e eeuw was het koloniaal expansionisme erg groot. Volgens de Marxisten was imperialisme de hoogste vorm van kapitalisme, in de vorm van vraag naar grondstoffen en arbeidskrachten. Deze vraag zorgt voor veel rivaliteit tussen de kapitalistische staten omdat ieder zoveel mogelijk voor zichzelf wil. Dit leidt uiteindelijk tot oorlog.

Het laatste en vierde probleem is nationalisme. Ook tijdens de 19e eeuw, ging nationalisme gepaard met militarisme en chauvinisme. Dit zorgde voor steun in expansionistisch en agressief buitenlandbeleid. Het had als gevolg dat imperialisme zich verder kon ontwikkelen en dat internationale conflicten veel dieper gingen dan alleen dreigingen.

De Tweede Wereldoorlog

De Tweede Wereldoorlog was een meer totale oorlog dan de Eerste Wereldoorlog was. Deze oorlog bevatte namelijk meer problemen en intense verscheuring van de maatschappij. De oorlog begon toen Nazi Duitsland en de Sovjet Unie startten met de invasie van Polen op 1 september 1939. Dit had als gevolg dat, na vele tegemoetkomingen, Frankrijk en Groot-Brittannië Duitsland de oorlog verklaarde. Het front aan het Oosten ontstond in 1941 toen Duitsland de Sovjet Unie binnenviel en ook Japan startte met aanvallen op militaire basissen van de Verenigde Staten in Azië wat zorgde dat de Verenigde Staten zich ook nu weer in de oorlog moest betrekken. De oorlog spreidde zich uit naar Noord-Afrika, Zuidoost-Azie en Pacifistische gebieden. In mei 1945 eindigde de Europese oorlog met de overgave van Duitsland, de oorlog in Azië eindigde in augustus datzelfde jaar doordat de Verenigde Staten Hiroshima en Nagasaki nucleair bestookten. De invloed van de Verenigde Staten en de Sovjet Unie zorgde uiteindelijk dat er een einde kon komen aan de oorlog omdat de Sovjet Unie een tweede front begon en de Verenigde Staten voor economische balans kon zorgen bij de geallieerden door onder andere wapens te leveren.

Ook de Tweede Wereldoorlog had een aantal oorzaken. De eerste daarvan is de vredesonderhandelingen van de Eerste Wereldoorlog die twee factoren bevatten die eigenlijk nauwelijks na te komen waren. De eerst factor was dat de Europese rijken werden opgedeeld in onafhankelijke natie staten die gecontroleerd werden door de League of Nations, met als doel Globale politiek. De tweede factor was dat Duitsland moest betalen voor de geleverde schade tijdens de Eerste Wereldoorlog en dat het ook nog eens gebieden in moest leveren die voorheen Duits waren. Dit zorgde ervoor dat het Verdrag van Versailles niet zorgde voor balans maar dat het zorgde voor verslechtering hiervan.

De tweede oorzaak was de economische crisis van 1929 t/m 1933. Dit zorgde ervoor dat de spanningen toenamen in Europa omdat de onverbondenheid van staten en de zwakke globale economie bloot kwamen te liggen. De crisis zorgde voor groeiende werkloosheid en armoede, met als gevolg dat er radicale groeperingen ontstonden met radicale ideeën. Vrijhandel werd verbannen en protectionisme en autarkie kwamen ervoor in de plaats.

De derde oorzaak was het Nazi expansionisme. Het Nazisme en Adolf Hitler zorgden beide voor agressie en expansionistisch gedrag van Duitsland. Het nazisme mixte ideeën van het sociaal Darwinisme met extreem chauvinistisch nationalisme. Nadat de Nazi’s aan de macht kwamen in 1933 werden verscheidene regio’s ingenomen.

De laatste oorzaak is het Japans expansionisme. Dit vond plaats in Azië en was niet een directe oorzaak van de Europese oorlog. De verandering in Azië kwam door Japan die meer macht en imperialistische ambities kreeg. In 1936 vormde Japan samen met Italië en Duitsland het Anti-comintern Pact, wat ervoor zorgde dat zij samen een alliantie vormden. Dit zorgde uiteraard voor spanningen met Groot-Brittannië en de Verenigde staten maar dit veranderde nadat Duitsland Rusland binnenviel. Japan concentreerde zich toen volledig op onder andere de Verenigde staten wat ervoor zorgde dat de VS moest deelnemen in de oorlog.

Dekolonisatie

Het einde van de Tweede Wereldoorlog vormde het begin van de dekolonisatie en de afbraak van Europese rijken. Ook ontstonden er in Azië, Afrika en het Midden Oosten economieën en ideologieën. Dit proces was al begonnen na de Eerste Wereldoorlog maar werd pas echt sterk na 1945. Dit kwam onder andere doordat de Verenigde Staten een anti koloniale houding aannamen. Zij steunde staten die zich van het kolonialisme wilden loslaten, kijk maar naar Nederland en Indië waar Nederland behoorlijk onder druk werd gezet door de VS. Ook in de gekoloniseerde gebieden zelf ontstonden opstanden. De oorzaak hiervan was dat ideeën als nationalisme en het Marxisme/Leninisme werd verspreid. Al met al kwamen er opstanden die zorgden voor onafhankelijkheden en politieke emancipatie.

Dekolonisatie heeft vrijwel de hele 20e eeuw geduurd en heeft veel invloed gehad over deze lange periode die een dramatische en intense staatsvorming werd. Dit proces werd ook beïnvloed door de grootmachten: de Sovjet Unie en de Verenigde Staten, dit was vaker negatief dan positief omdat beide staten hun invloed probeerden uit te breiden. De ontwikkelingsgebieden werden de gevechtsgebieden voor de Koude Oorlog. Doordat er veel staten ontstonden werd het proces van globalisatie beslechterd omdat de wereld werd verdeeld in twee blokken. Deze onafhankelijke staten waar zo vaak alsnog afhankelijk van een grootmacht. Ondanks alles kwam er in veel staten een hoger niveau van economie en cultuur maar in veel staten is ook nog steeds armoede.

Koude Oorlog

Voor de Tweede Wereldoorlog bepaalde Europa en Europese machtshebbers de wereld politiek. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit echter want de Verenigde Staten en de Sovjet Unie werden supermachten, de echte dominantie actoren in de wereldpolitiek. Er ontstonden spanningen tussen deze beide machten vanwege het communisme en het kapitalisme. Zo kwam er een einde aan het multipolaire systeem van voor de oorlog en ontstond een bipolair systeem.

Deze scheiding tussen kapitalisme en communisme, oftewel de Koude Oorlog, werd zichtbaar nadat de Potsdam conferentie in 1945 plaatsvond. Ook de ‘Truman Docrtine’ en het Marshall plan droegen hier aan bij. De scheiding werd in 1949 compleet toen beide kanten hun allianties vormden met aan de ene kant de Noord Atlantische Verdrags Organisatie(NAVO/NATO) en andere andere kant het Warschau Pact. Hierna zou de Koude Oorlog zich gaan concentreren op het Aziatische gebied.

De start van de Koude Oorlog is gelijkstaande met de realistische aannames want zij zien in supermachten, staten die zoeken naar vergroting van macht en expansie. Ook van rivaliteit tussen staten is sprake. Tussen de VS en de SU was deze rivaliteit gebaseerd op het feit dat beide staten hun interesse hadden in Europa en ook een verschil hadden in ideologie. Over het algemeen werd de SU beschuldigd van het creëren van een bufferzone met het westen door Oost-Europese staten te ‘veroveren’ en door Duitsland te verzwakken. De Koude Oorlog bestond uit warme en koude periodes. Soms, bijvoorbeeld ten tijde van de Cuba Crisis, werd deze oorlog behoorlijk ‘heet’. Het ‘Brinkmanship’ zorgde ervoor dat deze crisis vredig beëindigd werd door gebruik te maken van de ‘Mutually Assured Destruction’ theorie. Dit hield in dat men zorgde voor een tweede aanvalsmogelijkheid, wat weer leidde tot afschrikking bij de tegenstander. Dit model verloor echter aan betekenis na 1970. Door vele verliezen aan communistische zijde fragmenteerde het communisme en konden economische supermachten als Japan en Duitsland opkomen wat zorgde voor een systeem wat meer weg begon te hebben van multipolairiteit. Vanaf de Cuba Crisis ontstond er meer detente tussen Oost en west. Minder spanningen en minder geweld. Hieraan kwam echter een einde toen de regering van Reagan de politiek van het anti-communisme en anti-Sovjet weer leven inblies. Uiteindelijk kwam er tussen 1989 en 1991 een einde aan 70 jaar communisme.

De ondergang van het communisme had een aantal oorzaken. Een eerste oorzaak is dat er twee soorten structurele zwakten waren. De eerste is economisch, het plan voor een planeconomie mislukte omdat het minder effectief was dan kapitalistische economieën en omdat het geen moderne goederen produceerde. Dit zorgde er ook voor dat er in de jaren ’80 een behoorlijk verschil ontstond tussen de westerse manier van leven en die van de SU. De andere zwakte was een politieke. Dit hield in dat het politieke gezag inefficiënt was en dat de druk op de bevolking niet werkte. Er waren geen verkiezingen, belangengroepen en vrije media. Zo was er geen enkele mogelijkheid om onvrede te uiten over de manier waarop het er aan toe ging.

Een andere oorzaak van de communistische ondergang was Gorbachev’s hervorming. Deze had drie aspecten:

  • Perestrojka; dit hield in dat er elementen van vrije markt en privébezit werden toegelaten in de SU

  • Glasnost; het toelaten van meer publieke opinie. Zo kreeg de oppositie meer kans om zich te laten horen.

  • Brezhnev doctrine; deze doctrine hield in dat de SU zou stoppen met interveniëren in Oost-Europa. Alle Oost Europese communistische regimes vallen als dominostenen na elkaar.

De derde oorzaak voor de ondergang van het communisme was het anticommunistisch beleid van Reagan. Dit zorgde voor een nieuwe wapenrace tussen beide staten wat de SU economisch niet meer aankon dus de economie stortte in.

De vierde en laatste oorzaak was de economische en culturele globalisering. Doordat de globalisering van de wereld hand in hand ging met het Westen zorgde dat voor vooruitgang in deze regio en voor stagnatie in het Oosten dat weigerde toe te geven aan deze globalisering.

 

Hoofdstuk 2.2 En verder

Nieuwe wereldorde

Nadat de Koude Oorlog beëindigd was ontstond er een idee voor nieuwe wereldorde, die een liberalistische insteek had. Men stond voor een liberale vrede een geen conflicten op ideologische basis. Om deze wereldorde te voltooien was er internationale erkenning van deze vrede nodig maar ook afkeer van geweld en expansiedrift, controle en het verminderen van wapenarsenalen en ook de zorg voor de juiste interpretatie van de rechten van de mens. Francis Fukuyama geloofde dat er een model mogelijk was dat alleen liberale democratie bevatte overal in de wereld. Maar helaas al snel naar de ineenstorting van het communisme ontstonden er al snel nieuwe vormen van onrust en geweld. Al deze conflicten waren tijdens de Koude Oorlog als het ware ‘onderdrukt’ maar konden nu wel plaats vinden doordat er, vooral aan oud-communistische zijde, meer vrijheden ontstonden. Een goed voorbeeld voor de conflicten die plaats vonden is Joegoslavië. Hierin waren aspecten als ras, etniciteit en religie oorzaak van het conflict. Uiteindelijk kon mede door deze conflicten het terrorisme naar voren komen.

 

Conflicten in het Midden Oosten

De ware aard van de periode na de Koude oorlog was duidelijk, namelijk globale strijd om meer macht en instabiliteit. Volgens Huntington bestonden conflicten uit de 21e eeuw vooral uit culturele en minder uit ideologische of economische conflicten. Er ontstonden ook conflicten tussen verschillende ‘maatschappijen’, het Westen en de Islamitische wereld.

Er zijn een aantal factoren die bij hebben gedragen aan de instabiliteit en politieke conflicten in deze regio. De eerste is het kolonialisme. Nadat het Ottomaanse Rijk en het Westerse kolonialisme had plaatsgevonden ontstonden er staten met een Islamitische insteek die ook de Sharia invoerde. Er ontstonden nieuwe levensmanieren, culturen en manier van regeren. En die manier van regeren kon in sommige gevallen voor veel problemen zorgen voor Westerse staten.

Een Tweede oorzaak is het conflict tussen Israël en Palestina. Toen in 1947 de staat Israël werd gesticht was dit vanuit Westers oogpunt en niet vanuit die van het Midden-Oosten. Nadat gebieden rondom Israël onafhankelijk werden ontstonden er vele problemen en ook vele Arabisch-Israëlische oorlogen. Uiteindelijk kreeg Israël veel problemen met de Palestijnen omdat het deze mensen liet verplaatsen en al dan niet gerechtvaardigd bleef bestoken, andersom natuurlijk ook.

De derde oorzaak is olie. In de Arabische gebieden liggen behoorlijk wat olievelden en deze zorgen voor veel spanningen en instabiliteit in de regio. Op twee manieren valt deze oorzaak te bekijken. De eerste is dat de inkomsten uit deze oliebronnen verkeerd gebruikt worden namelijk dat het niet geïnvesteerd wordt in de burgerbevolking maar meer in militaire kracht om zo ontevredenheid van zowel de bevolking als staten te onderdrukken. Hierdoor zijn er veel autoritaire en militaire dictaturen in het Midden-Oosten. De andere manier is de aanwezigheid van olie zorgt voor de aanwezigheid van het Westen die proberen op zowel economisch als politiek gebied toegang proberen te houden tot de olievelden. Doordat er zoveel bemoeienis is ontstaat er meer anti-houding tegen het Westen en Amerika waarvan religieus fundamentalisme ook een gevolg van is.

De vierde oorzaak is de ‘politieke Islam’. Dit is een militante vorm van de Islam die zocht/zoekt naar politieke en spirituele hervorming door middel van het creëren van een Islamitische staat. Van origine uit is het niet gewelddadig maar er wordt steeds meer gepleit voor geweld om zo buitenlandse ideologieën te weerstaan en te zorgen voor een zuivere Islamitische staat. Voorbeelden zijn de Iraanse revolutie in 1979 waar de geestelijke Khomenei aan de macht kwam, de opkomst van radicale Islamitische groeperingen zoals Hamas en Hezbollah(deze groeperingen probeerden seculiere groeperingen die tegen Israël en de Westerse mogendheden vochten te bekeren of te verdrijven) en Al Qaeda waar verzetsstrijders vochten tegen de Sovjet Unie en vervolgens een belangrijke speler waren in het internationaal terrorisme. 9/11 was hiervan een goed voorbeeld waarbij de terroristen eigenlijk voor het eerst echt wereldwijd bereik hadden.

Onder invloed van het neoconservatisme had president Bush jr. het doel om de wereld na 9/11 op politiek gebied te herstructureren en democratie te promoten. Een voorbeeld hiervan is het veranderen van het regime in Irak om hiermee meer democratie te creëren in de Arabische wereld. Echter werden de acties van de Amerikanen gezien als het militaire interventie en imperialisme wat de antiwesterse cultuur versterkte. Men was bang dat de ‘war on terror’ zo contraproductief werd en dus verlaagde president Obama in 2009 de militaire macht. Het zicht moest meer komen op de oorzaken van terrorisme.

 

Hoofdstuk 3 Theorieën

De globale politiek wordt vaak gebaseerd op belangrijke denkscholen binnen de globale politiek. Belangrijke denkscholen zijn het realisme en het liberalisme en vanaf 1970 komen de ‘neo’ vormen van deze denkscholen naar voren.

Realisme

Wat voor realisten in de globale politiek voorop staat is macht en eigenbelang. In deze globale politiek wordt er een spel van machtspolitiek gespeeld met de veronderstellingen dat ‘human nature’ gebaseerd is op egoïsme en concurrentie en dat er geen hogere autoriteit dan de soevereine staat is. De soevereine staat ligt in de internationale anarchie

Het realisme ontstond uit het klassiek realisme dat stelde dat machtspolitiek gevormd werd door egoïsme terwijl het neorealisme weer uit gaat van anarchie. Zo zijn er dus verschillen tussen realismen maar er zijn ook overeenkomsten. Realisten hebben namelijk een pessimistische kijk op ‘human nature’. Volgens Machiavelli, een realist, zijn de kenmerken van politiek: strijd, wreedheid, gewelddadigheid en manipulatie. Een andere klassiek realist, Hobbes, beweerde dat mensen niet-rationele verlangens hebben dus ‘power after power’. Door de ‘state of nature’ is er zo een voortdurend conflict in de maatschappij. Dit is echter te voorkomen door het stichten van een soevereine staat.

Naast anarchie en ‘human nature’ geloven realisten ook dat er geen hogere macht op de wereld kan worden gecreëerd dan alleen de staat. Een wereldoverheid zou dus nooit kunnen bestaan omdat de internationale arena gevaarlijk en onzeker is. Naar deze insteek geloven realisten ook dat staten dus de belangrijkste actoren zijn. Dat betekent dus dat de internationale state-centric. Doordat mensen zelfzuchtig zijn en op meer macht uit zijn ontstaan er allerlei conflicten tussen groepen. Men kan veiligheid juist weer bereiken als men dit staatsegoïsme probeert te bundelen en er zo voor te zorgen dat staten samen werken.

Volgens Hans Morgenthau was ‘statecraft’ belangrijk dit legde hij met 6 principes uit die het politiek realisme verklaren namelijk:

  • ‘Objective laws’

  • Macht

  • Nationale belangen

  • Universele morele principes zijn niet belangrijk voor het handelen in de politieke wereld

  • Geen universele afspraken over morele principes, alleen op nationaal gebied

  • Autonomie

Nationale belangen zijn belangrijk voor het realisme. Mensen zoeken naar meer macht waar ethische overwegingen dan worden uitgesloten in het buitenlands beleid. Staten streven bij politieke beleid naar nationale belangen. Volgens het Neorealisme voeren staten alleen oorlog als nationale belangen op het spel staan.

Klassiek realisme is een inside-out theorie, alleen betrekking op de staat, terwijl het neorealisme een outside-in perspectief heeft. Kenneth Waltz bekijkt politiek door middel van de mens, de staat en het internationale systeem. Het neorealisme, ookwel structureel realisme, is een systeem theorie die het gedrag van staten bepaald binnen het internationale systeem. Het internationale systeem is voornamelijk anarchie en staten hebben geen formele hogere centrale autoriteit. Internationale anarchie leidt tot spanningen en conflicten, er zijn drie verklaringen voor deze spanningen:

  1. Self help; staten proberen in hun eigen belangen te voorzien omdat zij de enige zijn die zich zorgen maken over zichzelf. Zo proberen staten in internationale anarchie hun veiligheid te verzekeren.

  2. Security dilemma; staten blijven hun militaire macht uitbreiden om zo te kunnen overleven en veiligheid te creëren. Doordat er wantrouwen en onzekerheid is tussen staten, zien staten elkaar als vijanden.

  3. Relative gains; staten proberen hun macht te vergroten en eigen positie te verbeteren ten opzichte van andere staten. Dit gebeurt door meer voordeel te halen dan andere staten. Met als gevolg dat samenwerking moeilijk wordt en daarmee ook het effect van internationale organisaties.

Neorealisten geloven dat conflicten vermeden kunnen worden door een machtsbalans te verzorgen. Volgens hen is het bipolaire systeem het meest stabiel en de kans op oorlog wordt klein. Het multipolaire systeem daarentegen is instabiel en heeft dus een grote kans op oorlog.

Offensief realisten beweren dat staten hun macht proberen te maximaliseren als de machtsbalans verstoord is wat meer kans geeft op oorlog. Defensieve realisten beweren juist dat staten hun veiligheid proberen te maximaliseren door macht te vergroten en oorlog te vermijden.

Liberalisme

Een van de belangrijkste Liberalen was Kant, hij geloofde in de universele en eeuwige vrede in de wereld. Het liberalisme heeft allereerst een overeenkomst met het realisme, namelijk dat alle staten hun eigen belangen nastreven waardoor er concurrentie tussen staten ontstaan. Het liberalisme daarentegen beweert wel dat het realisme de samenwerking en integratie tussen staten in het gedecentraliseerde systeem onderschat. In 1970 ontstond het neoliberalisme, deze neo theorie had een nadruk op samenwerking tussen staten in het internationale anarchistische systeem. Naast deze theorie bestaan er nog verschillende andere liberale theorieën die uit deze neo theorie zijn ontstaan.

Een van deze theorieën is het commerciële liberalisme. Deze theorie benadrukt de economische en internationale voordelen van vrijhandel. Een van deze voordelen is vrede. De vrije handel leidt tot comparatieve voordelen en economische interdependentie. Complexe interdependentie daarentegen, ontwikkelt door Keohane en Nye, beweerd dat staten en mensen worden beïnvloed door gebeurtenissen in andere landen op de wereld. Gebeurtenissen als globalisering, economie, klimaatverandering en mensenrechten.

Terwijl het realisme zich bezig houdt met ‘high politics’, militaire kwesties en diplomatie om ervoor te zorgen dat er veiligheid ontstaat en dat staten overleven, houdt het liberalisme zich meer bezig met ‘low politics’, dat de nadruk legt op de vitale belangen van staten zoals welvaart, klimaat, economie en mensenrechten. Liberalen leggen de nadruk op vrede, samenwerking en integratie in het internationale systeem. Toch zowel het realisme als het liberalisme staten als ‘self-seeking’ actoren.

Een andere onderscheidende liberale theorie is het Republikeinse liberalisme. Hierbij wordt de nadruk gelegd op een republiek door middel van de link tussen democratie en vrede.’The Democratice Peace Thesis’ was van veel invloed op het Republikeins liberalisme omdat het inhield dat democratische staten geen oorlog met elkaar voerden. Een soort zones waarin vrede te vinden is.

Een derde vorm is het liberaal institutionalisme die de rol van institutionalisme benadrukt in het uitvoeren van liberale principes en doelen. Doordat staten samenwerken en integreren met elkaar ontstaan instituties. Volgens het neorealisme is samenwerking moeilijk tussen staten omdat zij altijd uit zijn op relatieve voordelen. Volgens het neoliberalisme profiteren staten juist weer van absolute voordelen.

Marxisme

Een absolute tegenhanger van het liberalisme is uiteraard het Marxisme. Het Marxisme, waaronder Lenin, ziet bijvoorbeeld het imperialisme als een economische fenomeen wat behoort tot het kapitalisme en zorgt voor conflicten. Een andere kritiek op het kapitalisme is dat het zorgt voor een ongelijke ontwikkeling. De landen die economische wél ontwikkelen zijn dan voornamelijk de kapitalistische.

Naast het Marxisme is er ook een neomarxistische theorie die de globale armoede en ongelijkheid verklaard. Dit doet het aan de hand van onder andere ´dependence theory´. Dit houdt in dat er een structurele ongelijkheid binnen het internationale kapitalisme is waarin arme landen onderontwikkeld en afhankelijk zijn. De wereld is voornamelijk een kapitalistisch systeem, waarin ongelijkheid en economische tegenstellingen bestaan die zorgen voor crisis en instabiliteit. Volgens de Marxisten bestaat het wereldsysteem uit een centrum, semiperiferie en de periferie. Daarnaast stelde Gramsci, ook marxist, dat er een ongelijke politiek en economisch systeem ontstaat door hegemonie. Deze hegemonie komt namelijk voor uit de ideeën van en theorieën over de bourgeois.

Bij deze vrij kritische houding ten opzichte van het kapitalisme blijft het niet. Het Marxisme stelt nog een aantal andere kritieken over de internationale politiek. Een daarvan is ´theoretical reflexivity´ wat inhoudt dat er een verband is tussen kennis en politiek. Theorieën en opvattingen worden gemaakt aan de hand van waarden en belangen. Een tweede kritiek is de emancipatoire politiek. Er is onderdrukking en onrechtvaardigheid in de wereldpolitiek om zo de individuele en collectieve veiligheid te behartigen. Als laatste is er het kosmopolitisme van de politieke identiteit en internationale samenwerking.

Constructivisten

Constructivisten leggen nadruk op normatieve structuren die uitgaan van moraal. Wendt was een sociaal constructivist en hij stelde dat anarchie is wat staten ervan maken. Sommige staten beschouwen anarchie als gevaarlijk en bedreigen terwijl andere het juist weer zien als vrijheid. Het constructivisme zoekt naar de betekenis van handelingen en begrippen. Het beweert ook deze zaken terug te vinden in cultuur. Daar bovenop geeft het constructivisme macht een idealistisch component, namelijk dat landen niet alleen zullen proberen hun normen op te leggen door middel van wapens. Andersom kunnen kleine staten ook weer hegemonen in bedwang houden door hen niet te helpen wanneer ze zich niet aan deze normen houden.

Post structuralisten

De post structuralisten zoeken naar een verklaring voor kennis. Op deze manier bepalen de meestzeggende staten de betekenis van het begrip soevereiniteit, deze soevereiniteit verschilt per periode. Naast dat soevereiniteit verschilt per periode staat ook de identiteit van bepaalde zaken niet vast dus het is ook niet te meten.

Feministen

Volgens de empirische feministen worden vrouwen uitgesloten in de politiek. Internationale organen en instituties worden gedomineerd door mannen. Machtspolitiek bestaat uit mannelijke standpunten. Mannelijke standpunten zijn bijvoorbeeld concurrentie en conflict. Analytische feministen hebben alternatieve theorieën met betrekking tot samenwerking.

Groenen

De Groenen hebben, zoals de naam al zegt, hun ideologie over klimaatverandering. De Groenen vinden dat er evenwicht moet zijn of komen tussen economische ontwikkeling en milieuvervuiling. Er moeten volgens hen meer duurzame ontwikkelingen komen. De Eco-Socialisten verklaren dat een milieucrisis gevolg is van kapitalistische economisch beleid.

Post kolonialisme

Bij het postkolonialisme staat een negatieve houding tegen Europa centraal. Europese staten hebben vaak bevooroordeelde gedachten over andere staten of groepen en interveniëren daardoor. Volgens het postkolonialisme zijn humanitaire interventies hetzelfde als kolonialisme.

Kosmopolitisme

Het kosmopolitisme is gebaseerd op het culturele relativisme wat inhoudt dat je niet kunt zeggen dat de ene cultuur beter is dan de andere of dat goed en kwaad cultureel bepaald wordt. Een voorbeeld is dat mensenrechten niet thuis horen en niet westerse culturen omdat ze gebaseerd zijn op Westerse culturen. Het kosmopolitisme is tegenstrijdig met het communitarisme.

 

Hoofdstuk 4.1 Internationale Politieke Economie

Oorsprong kapitalisme

De oorsprong van het kapitalisme ligt tussen de 17e en 18e eeuw in Europa, mede dankzij de feodale samenlevingen. De eerste manieren waarop kapitalisme ‘bedreven’ werd was door middel van commerciële landbouw, die gericht was op markt en loonarbeid. Doordat dit allen op een goede manier samenging werd het marktmechanisme leven ingeblazen en zo konden technologische innovatie en uitbreiding van de productiecapaciteit ook plaats vinden. Met als gevolg dat er een agrarische revolutie plaatsvond. Toch was niet deze revolutie het belangrijkste want met de industriële revolutie bereikte het kapitalisme de gehele samenlevingen in landen als België, Engeland en Nederland. Samenlevingen veranderde door deze revolutie omdat er fabrieken kwamen die erg gemechaniseerd waren voor die tijd, dit had ook invloed op het straatbeeld omdat deze snel veranderde. Ook vond er transitie plaats van het platteland naar de stad. Steden groeiden en mensen trokken weg van het platteland. Het industrieel kapitalisme is dus een belangrijke ontwikkeling geweest in de wereldeconomie. Ook omdat het kapitaal uit Europa naar Azië en Noord- en Zuid Amerika gevoerd kon worden.

Soorten kapitalisme

Het kapitalisme bestaat niet uit een systeem er zijn er binnen het kapitalisme drie verschillende soorten. Een van die soorten is enteprise kapitalisme wat voorkomt in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Dit kapitalisme wordt vaak gezien als het zuivere en ideale kapitalisme. Deze soort komt niet alleen voor in de twee Engelstalige landen maar ook tot regio’s ver buiten de Anglo-Amerikaanse wereld. Dit komt door de globalisering. De theorie is gebaseerd op de ideeën van Adam Smith en David Ricardo en heeft als centraal uitgangspunt dat het gelooft in onaangetaste concurrentie op de markt omdat markt een zelfregulerend mechanisme is. Toch heeft enterprise kapitalisme ook een groot nadeel omdat het neigt naar grote materiële en sociale ongelijkheid.

De tweede vorm van kapitalisme is sociaal kapitalisme, voorkomend in Midden en West Europa. Deze vorm is gebaseerd op flexibele en pragmatische ideeën van economen als Friedricht List. Het centrale uitgangspunt is het idee van een sociale markt en poogt om de disciplines van concurrentie op de markt samen te voegen met sociale samenhang en solidariteit. Dit probeert men te realiseren door op lange termijn te investeren in plaats van op korte termijn. Toch heeft ook deze vorm van kapitalisme nadelen omdat een diepe nadruk legt op consensus, overleg en onderhandelingen wat kan zorgen voor inflexibiliteit. Ook zijn er relatief veel sociale uitgaven nodig om de hoogwaardige sociale voorzieningen te handhaven.

De derde een laatste vorm is staatskapitalisme wat voorkomt in China en vroeger in de Sovjet Unie/Rusland. Deze vorm kan op een aantal manieren geïnterpreteerd worden, De Trotskisten gebruikte de term om aan te duiden dat Stalin de controle had over de productie en de arbeidersklasse onderdrukte. Volgens hen waren ze op deze manier enigszins vergelijkbaar met westerse kapitalistische samenlevingen. In het tegenwoordige gebruik is staatskapitalisme steeds meer gebruikt om economieën aan te duiden waar de staat een sterk besturende rol heeft. Dit zijn vaak niet-liberale kapitalistische samenlevingen. Het staatskapitalisme geeft nadruk op coöperatieve en langdurige relaties en daarom is het soms ook wel het collectieve kapitalisme. De economie wordt hierdoor bestuurd door relationele markten waarin de staat een belangrijke rol speelt in de geleiding van investeringen, onderzoek en handelsbeslissingen.

Bepaalde onderzoekers hebben gespeculeerd dat de ‘Beijing consensus’, de ‘Washington consensus’ zou moeten vervangen. Toch is de grote zwakte van het staatskapitalisme is dat het een niet-liberale politieke regeling is.

Neoliberalistische dimensie

Sinds de jaren ’80 heeft de economische ontwikkeling een neoliberalistische dimensie aangenomen. Deze dimensie heeft als belangrijkste overtuiging marktfundamentalisme. De ‘neoliberale revolutie’ was een contra-revolutie, deze contra-revolutie hield in dat men probeerde om de trend richting een globale grote overheid te stoppen want deze overheid had volgens de neoliberalen teveel invloed op de economie. De neoliberalen Hayek en Friedman waren het niet eens met de Keynisiaanse tactiek van belastingen innen en weer want dit was volgens hen de oorzaak van de stagflatie in de jaren ’70. Zij hadden als oplossing om de staat open te stellen en een volledige marktwerking te organiseren. Tijdens de jaren ’80 werd het neoliberalisme voelbaar in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Het Reaganisme en het Thatcherisme zorgden hiervoor. De Wereldbank en het IMF werden aangepast aan de ‘Washington Consensus’, deze stonden zo gelijk aan de financiële agenda's van Reagan en Thatcher. Hun beleid was gericht op vrije handen, liberalisering van kapitaalmarkten, flexibele wisselkoersen en evenwichtige begrotingen.

De economische globalisering ondersteunde de opmars van het neoliberalisme op verschillende manieren. Het zorgde in de eerste plaats voor het toenemen van het internationale concurrentie, dit was mogelijk omdat overheden belastingen verlaagden om zo buitenlandse investeringen aan te trekken en te voorkomen dat transnationale ondernemingen naar het buitenland zouden trekken. De tweede manier was het er een negatieve druk was tegen overheidsuitgaven en welzijnsbudgetten. Door al deze ontwikkelingen leek het liberalisme de dominante ideologie te zijn in de nieuwe wereldeconomie.

Economische liberalisering

De opkomst van het neoliberalisme zorgde voor veel discussie. Voor neoliberalisten was het duidelijkste argument markthervorming en economische liberalisering, wat volgens hen ook werkte. Het neoliberalisme was gebaseerd op een nieuw groeimodel dat duidelijk zijn superioriteit ten opzichte van het Keynesiaanse model aantoonde. De kern van het neoliberale model zijn financiële markten en het proces van financialisering. Diit was mogelijk omdat er een enorme uitbreiding was van de financiële sector in de economie. Het proces veranderde van kapitalisme in turbo-kapitalisme. Men kon zo profiteren van meer geldstromen die een uitweg zochten in meer investeringen en hogere consumpties. Andere belangrijke kenmerken van het neoliberale groeimodel waren de diepere integratie van de buitenlandse economieën in de wereldeconomie, de verschuiving van productie naar dienstverlening en de ontwikkeling van de kenniseconomie.

Naast deze positieve kijk op het neoliberalisme zijn er natuurlijk ook kritieken. Een daarvan is dat de neoliberalen ervoor hebben gezorgd dat sociale voorzieningen werden teruggedrongen en dat er meer nadruk kwam op materieel eigenbelang. Het neoliberalisme heeft problemen met populariteit omdat het gelijk staat met de verbreding van ongelijkheid binnen de wereldse samenleving. Mede door deze afname aan populariteit ontstond er in de jaren ’90 een neoliberale revolutie.

Een ander probleem met het neoliberalisme is dat de extreme ontwikkelingsfactoren minder te maken hebben met dynamiek van de markt of technologische innovatie. Het gaat meer om de bereidheid van de consument om te besteden en te lenen. Dit maakt het neoliberale model bijzonder kwetsbaar. Robert Cox stelde dat het neoliberalisme voornamelijk bestaat uit grote tegenstellingen en strijd en dat het uiteindelijk bestemd is om uitgedaagd en uiteindelijk omvergeworpen te worden.

Instabiliteit

Na de Tweede Wereldoorlog was de economische situatie in de wereld behoorlijk instabiel. Dit had men al op tijd voorzien en daarom waren er tijdens de oorlog al instituties en regimes opgericht om een stabiele economie voor na de oorlog te ontwikkelen. Tijdens een conferentie in Bretton-Woods in 1944 werden hier plannen gemaakt om te voorkomen dat er nog een herhaling zou komen van de Grote Depressie van de jaren ´30 en dat de Europese economieën werden herbouwd. Er werden drie instituties opgericht:

  1. Het Internationale Monetaire Fonds(IMF); Deze institutie werd opgericht om de internationale monetaire samenwerking te stimuleren en om economische problemen tussen landen op te lossen.

  2. Wereldbank; Deze institutie was er voornamelijk om de heropbouw van Europa te regelen maar voor de ontwikkeling van de rest van Europa

  3. General Agreement on Trade and Tariffs(GATT); Werd opgericht als een interim verdrag met de verwachting dat het zou worden opgevolgd door een internationale handelsorganisatie. De handelsorganisatie(WTO, world trade organisation) werd pas in 1994 opgericht dus het GATT heeft nog vier decennia gefungeerd als internationale regelgever voor handelsondernemingen.

 

Met de oprichting van het Bretton-Woods systeem werd de goudstandaard vervangen door de Dollarstandaard. Het systeem toonde voor het eerst zwakheden tijdens de Vietnamoorlog. Daarom werd het vanaf 1971 steeds meer losgelaten. Dit kan worden gezien als een teken van Amerikaanse zwakte of juist meer als een teken van Amerikaanse hegemoniteit.

In 1973 was er de oliecrisis en ontstond er stagflatie, een combinatie van lage economische groei en hoge inflatie. Daarom werd er in 1975 de groep van Zeven opgericht, ookwel G7, om zo de crisis op te lossen. Toch was een gevolg van de crisis dat veel landen protectionistisch werden om zo hun eigen economie te beschermen. Veel ontwikkelingslanden vonden hier hun nadeel in omdat zij konden groeien door middel van de open economische politiek van de Westerse landen daarvoor.

Al deze ingewikkelde economische ontwikkelingen kunnen het best verklaard worden door de dynamische relatie tussen ‘structures en agents’. De meest invloedrijke structuralistische verklaring voor de opkomst van een mondiale economie is die van de marxisten. Zij stellen dat het kapitalisme een gesloten universalistisch economisch systeem is. Liberalen daarentegen accepteren dat globalisering wordt gevoed door een onderliggende economische logica die gekoppeld is aan de inhoud van de menselijke natuur. De wereldeconomie is slechts een weerspiegeling van het feit dat mensen er overal op uit zijn om te handelen en dus te zorgen voor het integreren van markten. Politieke en ideologische factoren hebben een ook een belangrijke rol hierin gespeeld. De realisten beweren, onder invloed van het mercantilisme, dat de belangrijke paden in de wereldeconomie een product zijn van rijksbeleid en institutionele regelgeving.

 

De keuze globalisering

Globalisering is een keuze althans zo lijkt het want globalisering kun je namelijk op 2 manieren opvatten. Enerzijds zijn er de hyperglobalisten die het beeld van een grenzeloze globale economie presenteren. Hierbij krijgt de economie een grensoverschrijdend karakter en ervoor zorgt dat communicatie en vooruitgang van informatie makkelijker worden. De andere zijde is die van de sceptici, zij beweren juist dat globalisering de ondergang is van de nationale economieën en dat het nogal een overdreven proces is. Economische globalisering wordt afgeschilderd als geavanceerd en onweerstaanbaar om de verschuiving naar een vrijere markt onvermijdelijk te maken, volgens de sceptici is het dit echter niet.

Economische globalisering is niet een proces dat geleidelijk verloopt omdat het afhankelijk is van een aantal factoren en deze afhankelijkheid neemt toe. De factoren zijn:

  • Internationale handel

  • Transnationale productie

  • Wereldwijde verdeling van arbeid

  • Geglobaliseerde financiële systemen

Economisch liberalisme

De liberale theorie beschrijft vrijwel niks over een dreigende neiging naar crisis binnen het kapitalistische systeem. Economisch liberalisme is grotendeels gebaseerd op de veronderstelling dat markteconomie een evenwicht tot stand brengt, dit komt omdat de vraag en aanbod met elkaar in werking komen via het prijsmechanisme. Toch lijkt er een factor te zijn die gekoppeld is aan economische schommelingen bijvoorbeeld ten tijde van oorlog. Koppelingen tussen oorlog en economische prestaties komen voor uit de volgende factoren:

  • De kosten van de financiering van onproductieve militaire activiteiten

  • De verstoring van handel

  • De bevriezing van kapitaalverkeer

  • De kosten van wederopbouw

Grote Depressie

De tot nu toe grootste uitdaging in het internationale kapitalisme was toch wel de Grote Depressie van de jaren ’30. De ontstond na de Wall Street Crash in 1939. Banken hadden problemen, grote bedrijven stonden op instorten en de werkloosheid begon te stijgen.

De Wall Street Crash is eenvoudig te verklaren. Volgens Galbraith was het gewoon een speculatieve bubbel. De beurscrisis had een impact op de reële economie omdat de dalende beurskoersen onvermijdelijk zorgden voor een daling van het ondernemers- en consumentenvertrouwen. Hierdoor kwamen er minder investeringsmogelijkheden en binnenlandse vraag. Er zijn twee fouten gemaakt die zorgde voor het crashen van Wall Street.

De eerste was dat men met het ook op een sterk geloof in individualisme en de leer van het laissez-fair de overheidsuitgaven laag hield en een evenwichtige begroting probeerde te bereiken. Werklozen moesten op particuliere liefdadigheid vertrouwen. Het zorgde ervoor dat de crisis verdiepte. Keynes gaf de les dat overheden hun economieën kunnen beheren door hun fiscaal beleid aan te passen en de vraag op te krikken ten tijde van recessie. Ook moest men meer werkgelegenheid creëren en overheidsuitgaven vergroten. Dit was echter te laat in die tijd.

De tweede fout was dat het algemene beleid protectionistische was. Staten namen in de jaren ’20 en jaren ’30 maatregelen om hun export te maximaliseren, terwijl zij op hetzelfde moment hun invoer minimaliseerde. Dit werd op verschillende manieren gedaan. Er was fiscale deflatie om de vraag naar invoer te verminderen, devaluatie en overheden verhoogde tarieven op import. Het uiteindelijke effect van dit beleid was zelfvernietigend.

Keynisianisme

Het geloof in het Keynisianisme is gedaald na de stagflatie crisis van de jaren ’70 en de versnelde daaropvolgende opleving van het laissez-faire denken onder het neoliberalisme.

In 2007 tot en met 2009 heerste er een crisis die nog altijd voelbaar is. Het wordt beschouwd als de meest ernstige financiële crisis sinds de Grote Depressie. De crisis is dieper en zorgt voor meer instabiliteit in de wereldeconomie. De crisis was vooral voelbaar in staten die veel financiële deregulering en publieke schulden hadden.

Verschillende theoretici, zoals George Soros, beweerde dat deze economische crisis het falen was van met markt fundamentalisme die voorheen onder invloed stond van het dominante liberale economische denken. De volledige implicaties van de kredietcrisis en de wereldwijde financiële crisis zal nog vele jaren voelbaar zijn. Sommige beweren dat dit het einde is van de neoliberale globalisering. Andere suggereren weer dat de crisis de verkracht toont van de wereldeconomie en dat een periodieke instabiliteit de prijs waard is van drie decennia groei. Er is een algemene overeenstemming dat de crisis zal zorgen voor verschuivingen in machtsverhoudingen net als de Grote Depressie deed.

 

Hoofstuk 4.2 Verschillende factoren

Liberalistische kijk

De liberalistische kijk houdt in dat er een vrije markt is waarin de rol van de vrijwillige uitwisseling van goederen en een vrije markt wordt gezien als meest gewenst en meest efficiënt. Orde in het systeem wordt bereikt door de ‘onzichtbare hand’ van de concurrentie in de internationale markt. De rol van de overheid moet minimaal zijn.

competitie

Deze kijk op de wereldeconomie houdt in dat er een arena is waarin competitie heerst tussen staten, met als doel dat staten relatieve macht maximaliseren. Het internationale systeem is een jungle waarin elke staat moet wat het kan om te overleven. Staten spelen hierin een grote rol door het bevorderen van strategische industrieën. Maar ook door protectionisme, subsidies en selectieve investeringen in de eigen economie. De meest machtige staten definiëren het internationale systeem.

Strijd tussen kapitalisme en marxisme

De theorie ziet de wereldeconomie ook als een competitie tussen staten. Het kapitalisme is wel de drijvende kracht achter de wereldeconomie maar de relaties in de wereldeconomie staan daarom vaak onder druk en omdat staten naar maximale winst zoeken is er ook constante spanning.

Institutionalisten

Net als de twee theorieën hiervoor beschouwen institutionalisten de wereldeconomie als een arena met competatieve staten. Internationale instituties zijn nodig om orde in ie competitie aan te brengen en samenwerking te bevorderen. Bij effectieve deelname van staten kunnen maximale winsten bereikt worden door middel van deze instituties.

Historische en sociologische factoren

De politiek in de wereldeconomie wordt beïnvloedt door historische en sociologische factoren. Veel aandacht wordt besteedt aan de manier waarin actoren hun preferenties formuleren, alsmede het proces waarin beslissingen worden genomen. Nadruk in dit proces wordt gelegd op de rol van identiteiten, overtuigingen, tradities en waarden.

 

Hoofdstuk 4.3 governance

Global governance

Global governance is beschreven als de collectie van bestuursgerelateerde activiteiten, regels en mechanismen zowel informeel als formeel die zich op verschillende niveaus in de wereldpolitiek. Global governance verwijst naar een breed scala van coöperatieve probleemoplossende constructies waarvan het gemeenschappelijke kenmerk is dat ze het bestuur makkelijker moeten maken. Het heeft dan voornamelijk betrekking op coördinatie van het sociale leven. Een van de belangrijkste aspecten van global governance is de opkomst en het toenemende belang van de internationale organisaties.

Wereldfederatie

De beste manier om global governance te definiëren is om de overeenkomsten en verschillen tussen haar alternatieve instellingen van de wereldpolitiek te weergeven. De eerste is internationale anarchie. De internationale anarchie is een conventioneel model geweest om de internationale politiek te kunnen begrijpen en komt voornamelijk voor in het realistische oogpunt maar blijft het centrale kenmerk in het internationale systeem. Het houdt in dat er een supranationale autoriteit ontbreekt die het gedrag van staten reguleert. Staten zijn soeverein en doen een beroep op self-help om zo te kunnen overleven en veiligheid te creëren. De internationale anarchie wordt niet altijd gekenmerkt door chaos want er zijn voornamelijk periodes van relatieve vrede. De mate van belangrijkheid van anarchie in het internationale systeem neemt wel af omdat dankzij de hulp van internationale organisaties er duurzaam en coöperatief gedrag kan plaatsvinden op basis van normen en regels. Deze leiden tot een toename van vertrouwen en wederkerigheid.

De tweede is globale hegemonie. Realisten hebben erkend dat er een hiërarchie van staten is. Hoewel staten gelijk zijn in termen van soevereiniteit zijn zij ongelijk in termen van middelen en capaciteiten. Een hegemoniale macht is bij uitstek een militaire, economische en ideologische grootmacht en in staat om haar wil op te leggen binnen een regio of in de wereld. Velen hebben betoogd dat de hegemonie de sleutel is tot het begrijpen van de moderne wereldpolitiek. Het is simplistisch om internationale instellingen te zien als speelbal van de Verenigde Staten maar de wereldwijde dominantie van de VS is er wel degelijk. Toch lijkt een multipolaire wereldorde meer van deze tijd.

De derde en laatste is wereldoverheid. De wereldregering reageert het minst goed op de structuren van processen van het moderne globale systeem. Global governance kan zelfs omschreven worden als de internationale samenwerking vanwege de afwezigheid van een wereldregering. Het begrip van wereldregering was met name van belang een paar jaar terug. De oprichting van de Volkenbond en de VN worden gezien als een wereldregerings ideaal. De logica achter het idee van een wereldregering is de aansluiting op de ideeën van de klassieke liberale, de sociale contract theorie. Het is de enige manier om te voorkomen dat egoïstische staten met elkaar in conflict komen. Dit wordt echter tegenwoordig als onrealistisch beschouwd. Het is niet realistisch omdat er geen staten bereid zijn om afstand te doen van hun soevereiniteit aan een wereldfederatie. Hiervoor zijn vier redenen:

  1. Het creëert het vooruitzicht van ongecontroleerde en oncontroleerbare macht

  2. Het is waarschijnlijk dat lokale of regionale politieke overtuigingen altijd sterker zullen blijven dan globale

  3. Het is moeilijk om te zien hoe effectief de democratische verantwoording zou kunnen opereren in het systeem van een wereldregering

  4. Het succes van global governance en de verspreiding van moreel kosmopolitisme laten zien hoe problemen kunnen worden aangepakt zonder de noodzaak van wereldwijde staten.

Kenmerken global governance

Het alternatieve idee van global governance heeft een groeiende aandacht aangetrokken. Global governance is meer veldwerk dan studiewerk. Global governance is het beheer van het mondiale beleid in de afwezigheid van een centrale overheid. Het gaat om een niveau van duurzame samenwerking en een voorkeur voor collectieve actie die onmogelijk is in een self-help systeem. Staten in een systeem van global governance willen vrijwillig mee werken en beseffen dat het in hun eigen belang is om dit te doen. Global governance kan worden omschreven als een systeem van samenwerking in het kader van anarchie. Het houdt dus in dat internationale anarchie kan worden overwonnen zonder oprichting van een wereldregering of het hebben van een wereld hegemonische orde te verduren. De belangrijkste kenmerken van global governance zijn:

  • Polycentrisme; global governance is meerdere in plaats van enkele

  • Intergouvermentalisme; staten en de nationale overheden zijn willen aanzienlijke invloed binnen het systeem van global governance

  • Meerdere actoren; er zijn meerder actoren betrokken zoals NGO’s, TNC’s en andere instellingen

  • Multilevel processes; global governance functioneert door middel van interactie tussen groepen en instellingen op verschillende niveaus zonder dominant niveau

  • Deformalisatie; global governance heeft de neiging om te werken door middel van norm-gebaseerde en informele internationale regimes

Liberalistische kijk global governance

Liberalen hebben gesteld dat er een onmiskenbare trend is in het voordeel van global governance. Bewijsmateriaal dat ze hiervoor aanvoeren is de groei van de internationale organisaties, die de bereidheid aangeven om samen te werken. De toenemende tendens naar onderlinge onafhankelijkheid en onderlinge verbondenheid is moeilijk terug te draaien. De oprichting van het systeem van global governance is beter te zien als het opkomende proces van global governance. Bovendien zijn de normen en regels van global governance in sommige delen van de wereld beter dan in andere delen.

Bretton Woods

In augustus van het jaar 1944 komen 44 staten waaronder de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk bij elkaar en ontmoette in Bretton Woods om de institutionele architectuur te formuleren voor het naoorlogse internationale financiële en monetaire systeem. De belangrijkste uitkomst as dat er drie nieuwe organen werden gecreëerd namelijk het IMF, de Wereldbank en de GATT. De Bretton Woods overeenkomst is duidelijk een voorbeeld van het multilateralisme dat steeds prominenter aanwezig was na 1945. De rol van de VS was echter een van de belangrijkste factoren in dit proces. Zij hadden zelf namelijk belangrijke prioriteiten.

De eerste is dat de VS zekerheid wilde om ervoor te zorgen dat de binnenlandse groei gehandhaafd kon worden in de naoorlogse periode. De vereiste de bouw van een open en stabiel internationaal en economisch systeem. De tweede is dat de VS de dreiging voelde van het communisme en wilde hiermee de verspreiding meer en meer voorkomen.

In het centrum van het systeem was een nieuwe momentaire orde onder toezicht van het IMF, deze had tot doel het handhaven van stabiele wisselkoersen. Dit was mogelijk omdat alle valuta’s werden gekoppeld aan de Amerikaanse Dollar. De wereldbank en de GATT waren een aanvulling op de monetaire wereldorde. Deze organen hadden een vorm van proto-mondiale economische samenwerking op basis van een raamwerk van normen en regels die leidde tot de huidige economische relaties tussen staten.

De gedachte achter het oprichten van het systeem van Bretton Woods is wellicht het gevolg van het geloof in liberale economische theorieën. Namelijk een open en concurrerende internationale economie. Maar volgens de overtuigingen van de klassieke politieke economie werkt de economie het beste wanneer deze alleen gelaten wordt door de overheid. Dit was niet het geval in het Bretton Woods systeem. Het systeem was het gevolg van een Keynesiaanse stijl met een regelgevend kader voor de internationale economie. Daarom wordt het ook wel beschreven als ingebouwd liberalisme. De exacte vorm van het institutionele kader van het systeem werd ook behoorlijk gevormd door de prioriteiten van de VS.

Haperend systeem

Voor twee decennia was het systeem van Bretton Woods een succes. Het was namelijk het begin van een lange economische stimulans tijdens de naoorlogse periode. Velen hebben betoogd dat het nationale Keynesianisme een grotere impact had dan het internationale Keynesianisme. Radicale theoretici verbinden de lange stimulans aan de oprichting van een permanente wapen economie, een soort militair Keynesiansime waarin de aanhoudende militaire uitgaven door de Koude Oorlog de belangrijkste motor waren. Aan de andere kant was de economische stabiliteit van die periode niet zozeer een product van een nieuw tijdperk van multilateraal bestuur maar veeleer van de overweldigende economisch dominante VS en de Dollar. Het systeem van Bretton Woods kan ook wel gezien worden als een uiting van Amerikaans hegemonisme.

De lang periode van economische vooruitgang begon te pruttelen in de jaren ’60 wat zorgde voor stagflatie in de jaren ’70 waarbij werkloosheid steeg en er hoge inflatie kon plaatsvinden. In 1971 werd de Dollar niet meer de basis van een vaste wisselkoers, veel landen koppelde zich los. Dit wordt gezien als een signaal voor het einde van het Bretton Woods systeem. De instellingen van het systeem de wisseling van vaste naar zwevende wisselkoersen. Het signaal leidde tot een bijeenkomst van de leiders en de ministers van Financiën van de grote geïndustrialiseerde landen. In 1975 werd de G7 opgericht. Tijdens de jaren ’80 waren de instellingen van de mondiale economie geheroriënteerd rond de ideeën van de Washington Consensus wat inhield dat het systeem werd omgezet van liberalistische insteek naar een neoliberale insteek.

 

Hoofdstuk 4.4 instituties

IMF

Het IMF werd opgericht om toezicht te houden op de nieuwe monetaire orde. Haar voornaamste doel was om de internationale samenwerking op monetair gebied te stimuleren door het wegnemen van deviezenbeperkingen, het stabiliseren van wisselkoersen en het faciliteren van een multilateraal betalingssysteem tussen de lidstaten. Het systeem van gebaseerd op de goudstandaard, met de Dollar als een anker. Het verachte voordeel was dat het internationale bedrijfsleven op zou bloeien in tijde van stabiliteit zonder angst voor wisselkoersschommelingen en dat de waarde van in- en uitvoer zou veranderen.

De overgang van vaste naar zwevende wisselkoersen rond de jaren ’70 veranderde de functie van het IMF. Het IMF werd steeds meer een institutie die zijn ogen gericht had op het verlenen van krediet van ontwikkelingslanden en aan post-communistische staten. Een ander doel van het IMF was om financiële crisis te voorkomen. Het meest controversiële aspect van de leningen die het IMF verstrekte was dat men eisen stelde voordat een lening werd verstrekt. Staten die leningen nodig hadden moesten structurele aanpassingen doen echter deden deze vaak meer kwaad dan goed.

Het IMF heeft veel kritiek moeten ontvangen. Zo zou het vooral de economieën van de Noordelijke landen stimuleren en dus niet die van ontwikkelingslanden. In 2006 veranderde het bestuur haar insteek om zo de rol van besluitvorming in ontwikkelingslanden te verbeteren. De crisis van 2007 t/m 2009 heeft er ook voor gezorgd dat het IMF zijn visie heeft veranderd. Hierdoor werd het IMF een toezichthouder van de wereldwijde financiële markt.

De Wereldbank

De wereldbank is op een bepaalde manier een partnerorganisatie van het IMF. Beiden zijn gemaakt door het Bretton Woods akkoord, hebben zeer gelijkwaardige stemsystemen die rekening houden met de sterkte in de wereldeconomie én beide werden ze rond de jaren ’80 en ’90 gevormd naar de Washington consensus.

De functie van de Wereldbank is in eerste instantie geconcentreerd op het ondersteunen van het naoorlogse herstel in Europa maar werd kreeg in de jaren ’60 steeds meer een visie op de ontwikkelingslanden en post-communistische staten. De Wereldbank had als doel om laagrentende leningen te verstrekken aan grote investeringsprojecten alsmede het ondersteunen door middel van een technische bijstand. In de vroege jaren ’80 nam de Wereldbank structurele aanpassingen van het IMF over.

Sinds de vroege jaren ’90 heeft de Wereldbank zowel kritiek van binnen als buiten gehad. Er werd opgeroepen tot hervorming. Dit betrof een groter bewustzijn van milieukosten van industrialisatie, verstedelijking en grote infrastructurele projecten waardoor de Wereldbank mee kon helpen aan duurzame ontwikkeling. De tegenwoordige Wereldbank heeft ook een groeiende nadruk gelegd op goed bestuur en anti-corruptiebeleid.

De GATT

In 1995 werd de GATT vervangen door de WTO. De GATT is een overeenkomst tussen lidstaten om multilaterale beginselen van non-discriminatie en wederkerigheid in de handel toe te passen. Dit werd gegarandeerd door de eis dat elk land zijn beste handelsstatus aan elk land moest toekennen. Toch werd de GATT op een aantal manieren beperkt om optimaal de kunnen functioneren. De GATT bestond namelijk alleen als een geheel van normen en regels, de focus was beperkt tot de verlaging van tariefbarrières. Een andere reden is dat de algemene beperkingen van de GATT duidelijk werden tijdens de Uruguay-ronde waarin duidelijk werd gemaakt dat men beter de WTO kon oprichten. De opkomst van de WTO was een reactie op de veranderende eisen van het internationale handelssysteem in de jaren ’80, gekoppeld aan de triomf van het neoliberalisme en de versnelling van de globalisering. Dit creëerde een sterkere druk op vrijhandel en een organisatie met bredere verantwoordelijkheden.

De WTO wordt sterker gezien dan de GATT omdat het meer kan inbrengen op het gebied van geschillenbeslechting. Dit heeft de WTO gemaakt tot belangrijkste instrument van het internationaal recht op het gebied van de handel. De regels van de nieuwe organisatie werden ook gevormd door de belangen van de belangrijkste partijen tijdens de Uruguay-ronde. In sommige opzichten lijkt de WTO meer een democratisch orgaan dan het IMF en de Wereldbank. De besluiten worden genomen op de manier dat elke staat één stem heeft en dat een simpele meerderheid nodig is om tot een beslissing te komen.

Critici van de WTO beweren dat de handelsorganisatie een organisatie is die meer ten gunste komt van ontwikkelde landen dan de ontwikkelingslanden. Dit komt door de aanwezigheid van consensus gebaseerde besluitvorming die de neiging heeft ontwikkelingslanden te ontwijken.

Financiële crisis

De wereldwijde financiële crisis van 2007 t/m 2009 heeft ervoor gezorgd dat er een flink aantal extra diepere en meer uitdagende problemen bij kwamen. Een daarvan was het deze crisis dieper was dan de vorige crisissen in het moderne kapitalisme. Een tweede is dat de impact wereldwijd was en dus door elk land in de wereld gevoeld werd. Een derde probleem was dat de crisis ontstaan is in het financiële hart van het kapitalisme, de Verenigde staten. Dit crisis zorgde ervoor dat er behoorlijk wat hervorming in de structuur van de mondiale economie. Sommige mensen riepen om een nieuw systeem van Bretton Woods.

Toch is er geen nieuwe Bretton Woods gekomen maar hebben er hervormingen plaatsgevonden. Vanuit marktfundamentalistisch perspectief is het meest geschikte antwoord op de crisis om gewoon niks te doen. Deze visie houdt in dat de financiële en economische crisis de prijs zijn van 30 jaar aanhoudende groei. Elke poging om nationale of mondiale regulering te versterken zal er alleen maar voor zorgen dat het slechter wordt niet beter. Aan de andere kant is het voor regelgevende liberalen nodig om specifieke hervormingen en de mondiale financiële architectuur aan te passen. Volgens hen moeten de hervormingen zich richten op het beperken van de excessen van het neoliberalisme.

Er zijn verschillende hervormingen voorgesteld:

  • Het veranderen van de stemming en besluitvormingsprocessen om de politieke invloed van ontwikkelingslanden te vergroten en invloeden van de Noordelijke landen meer te verminderen

  • Het versterken van de capaciteiten van de instanties die staten helpen die negatief getroffen zijn door de crisis

  • Het versterken van de capaciteiten van organen om toezicht te houden en daarmee de wereldeconomie te reguleren. Dit met het oog op een toekomstige crisis.

Naast deze hervormingen, stelde men ook meer radicale hervormingsplannen voor:

  • Kosmopolitische liberalen hebben geopperd om een geheel nieuwe vorm van global governance in het leven te roepen. De nieuwe globale structuur zou gebaseerd moeten zijn op een meer inclusieve basis, die meer opvattingen en ideeën uiteen zet. De mondiale civil society zou afgestemd moeten worden op het principe van kosmopolitische democratie

  • Anti-kapitalisten hebben voor nadruk gepleit op de tekortkomingen en gebreken van de economische orde. Ze weerspiegelden de onevenwichtigheden en de ongelijkheden van de wereldeconomie zelf. Wat nodig is volgens de anti-kapitalisten is een aanzienlijke herverdeling van rijkdom en macht zowel nationaal als internationaal.

Afgezien van de stijgende betekenis van de G20 is de institutionele reactie op de crisis vrij bescheiden geweest. De 3 pijlers van de mondiale economie hebben de crisis overleefd. De belangrijkste economische ontwikkeling is de oprichting in 2009 van een Financial Stability Board(FSB) als opvolger van het Financial Stability Forum. Het doel van de FSB is het coördineren van nationale financiële autoriteiten en andere internationale organisaties. Ook houdt het toezicht op deze sectoren.

 

 

Hoofdstuk 5.1 De staat en buitenlandbeleid

Staten

Staten hebben een dualistische structuur, ze hebben twee gezichten. De een kijkt buiten de staat en de andere kijkt binnenin de staat. Het gezicht dat buiten de staat kijkt gaat voer betrekkingen van staten met andere staten en de mogelijkheid bescherming te bieden tegen aanvallen van buitenaf. Het politieke bestaan van de staat is niet afhankelijk van de erkenning door andere staten. De staat heeft het recht om haar integriteit en onafhankelijkheid te verdedigen, te voorzien in het behoud van haar welvaart en om zichzelf te organiseren naar eigen goeddunken. Het inwaartse gezicht van de staat gaat over de betrekkingen van de staat met individuen en groepen die het vermogen hebben om de binnenlandse orde te handhaven. De staat wordt meestal gezien als een instrument van overheersing.

Het onderliggende karakter van de staat wordt vastgesteld door een duidelijk kenmerk: soevereiniteit. In de uiteindelijke analyse zijn staten staten omdat ze soevereine jurisdictie binnen een bepaald territorium uitoefenen. De eerste grote theoreticus van de soevereiniteit was Jean Bodin. Hij definieerde soevereiniteit als de absolute en eeuwige kracht voor gemeenschappelijke rijkdom. Voor Thomas Hobbes is soevereiniteit uit een zelfzuchtige en machts geïnteresseerde mens. Hij definieerde soevereiniteit als een monopolie van dwingende kracht en bepleitte dat het berustte in enkel de hand van een enkele heerser. Soevereiniteit kan worden begrepen in interne of externe zintuigen.

Het concept van de interne soevereiniteit verwijst naar de locatie van de macht of autoriteit binnen een staat en is cruciaal voor de ontwikkeling van de staatsstructuren en systemen van heerschappij. Voor Rousseau lag de uiteindelijke beslissingsmacht bij het volk zelf, gedefinieerd als de algemene wil. Externe soevereiniteit definieert de relatie die de staat met andere staten of internationale actoren heeft. Het stelt de capaciteit om op te treden als een onafhankelijke en autonomie entiteit in mondiale aangelegenheden. De vorm van soevereiniteit is cruciaal van belang voor de mondiale politiek.

Het debat

De opkomst van de globalisering heeft geleid tot een groot debat over de kracht en het belang van de staat in een geglobaliseerde wereld. Er zijn twee posities die vaak worden aangenomen. De eerste is dat sommige theoretici hebben verkondigd dat de opkomst onvermijdelijk is gezien het verval van de staat als een zinvolle actor. Volgens de hyperglobalisten wordt de toestand van de staat steeds overbodiger. Realisten hebben de neiging om te ontkennen dat de globalisering wereldpolitiek heeft veranderd.

De tweede positie is dat de veranderende aard en macht van de staat heeft gezorgd voor economische globalisering. Een van de centrale kenmerken van de economische globalisering de opkomst van een grote staat zonder echte grenzen en waarbij afstanden er minder toe doen. Een toenemend scala van economische activiteiten zorgt ervoor dat er een wereld zonder grenzen kan ontstaan. Globalisering is nauw verbonden met een trend van regionalisering, regionale handelsblokken als de EU zijn hier een perfect voorbeeld van. Als grenzen opener worden en oude geografische zekerheden met een korreltje zout worden genomen dan zal de traditionele soevereiniteit verdwijnen.

Tussen deze twee stromingen is er nog een middenweg die erken dat globalisering heeft geleid tot kwantitatieve veranderingen in de rol en betekenis van de staat. Maar het benadrukt ook deze factoren de staat veranderd hebben maar niet in zijn macht verhoogd of verlaagd hebben.

De kracht en het belang van de staat is ongetwijfeld beïnvloed door het proces van globalisering. Echter, het effect ervan is complex en tegenstrijdig. Aan de ene kant hebben internationale instanties de capaciteit van staten ondermijnd maar aan de andere kant geeft globalisering staten de mogelijkheden om vruchten te plukken van internationale organisaties. Het begrip gebundelde soevereiniteit is het meest expliciet ontwikkeld bij de EU maar is ook toepasbaar op elke andere internationale organisatie.

Globalisatie

Globalisering heeft niet alleen de neiging om de relevantie van staatssoevereiniteit in twijfel te trekken maar ook de aanpassingen van de aard en rol van de staat zelf. De staat heeft namelijk een aantal transformaties ondergaan. Sinds de opkomst van het nationalisme in de 19e eeuw was er sprake van natie-staten. Staten hadden een gecentraliseerd systeem met het doel sociale cohesie en politieke legitimiteit. Ook in de jaren ’80 was er een transformatie waar in het ging om progressieve uitholling van de staat wat uiteindelijk moest leiden tot een nieuwe staatsvorm.

Globalisatie kan gezien worden als een factor die ontwikkeling heeft bevorderd op drie manieren:

  1. Een grotere blootstelling aan de wereldmarkt zorgde ervoor dat veel landen aangemoedigd werden om strategieën, buitenlands kapitaal en buitenlandse investeringen aan te nemen

  2. Intensievere buitenlandse concurrentie dwong staten ertoe om de lonen laag te houden en arbeidsflexibiliteit te promoten. Deze schaalvergroting betekende minder welzijnskosten en andere belemmeringen om de internationale concurrentiepositie te bevorderen

  3. TNC’s hebben groeiende invloed op de staat door het gemak dat ze in staat zijn om de productie en de investeringen te verplaatsen in een geglobaliseerde economie. Dit komt voor als overheidsbeleid onvoldoende reageert op zakelijke belangen.

De gewijzigde relatie tussen markten en staten mogen niet per definitie betekenen dat de rol van de staat afneemt, het veranderd de rol van de staat alleen. De staat institutionaliseert. Bob Jessop beschreef de overgang van een marktgerichte staat naar een concurrerende staat. Een staat die gericht is op economische groei veilig te stellen binnen haar eigen grenzen door concurrentievoordelen in de ruimere mondiale economie te verzekeren. Het begrip postmoderne staat wordt in verband gebracht met Robert Cooper. In zijn analyse wordt de post-Koude Oorlog verdeeld in 3 delen: een pre-moderne, moderne en een postmoderne wereld. De postmoderne wereld is een wereld waar kracht is verworpen als een middel om geschillen op te lossen. Er wordt in deze wereld juist met respect gehandeld.

Politieke actoren

Ondanks de opkomst van internationale organisaties blijven staten beslissende politieke actoren. Er zijn een aantal factoren die de staat tot een beslissende politieke actor maken:

  • De staat heeft de unieke capaciteit om binnenlandse orde te handhaven en haar burgers te beschermen tegen aanvallen van buitenaf. Veel staten hebben stappen ondernomen om de onschendbaarheid van de staat te versterken als een territoriale eenheid door het opleggen van bijvoorbeeld strengere grenscontroles

  • Hoewel de dagen van bestuurlijke economie geteld zijn heeft de staat nog altijd invloed als actor in de modernisering. Modernisering van staten gaat over de ontwikkeling van strategieën op lange termijn om zo economisch succes te garanderen. Concurrerende staten doen dit door verbetering van onderwijs en opleidingen om zo de productiviteit te verhogen.

  • Er is een groeiende rol van de staat bij het bevorderen van ontwikkeling. Dit komt tot uiting in een grotere nadruk op ‘state-building’ waarbij het belangrijkste proces vredesopbouw is. Het proces is daarbij vaak diep en moeilijk.

 

Hoofdstuk 5.2 governance

Governance

Veranderingen in de rol en betekenis van de staat hebben belangrijke gevolgen voor de aard en het functioneren van de overheid. De centrale functie is de mogelijkheid om collectieve beslissingen te nemen en de capaciteit om deze af te dwingen. De zogenaamde term ‘governance'.

turn’ in de studie van de nationale en internationale politiek is een gevolg van een aantal diverse ontwikkelingen. Een van die ontwikkelingen is de groeiende overbodigheid van het traditionele begrip overheid als een verzameling van hiërarchie of een verzameling van hiërarchieën. Een andere ontwikkeling is de opkomst van kapitalistische economieën die de druk voor een grotere economische efficiëntie genereren wat zorgde voor grote en dominante bedrijfsorganisaties in de 20e eeuw.

De verschuiving van government naar governance is een politieke reactie op de komst van meer gedifferentieerde samenlevingen. De verschuiving naar een governance type van regeren heeft drie duidelijk gerelateerde ontwikkelingen namelijk dat de rol van de overheid opnieuw gedefinieerd is en de rol kleiner is geworden, er is aanzienlijk vervaging van het onderscheid tussen overheid en markt en tussen de publieke en private sferen én als laatste is er een verschuiving van hiërarchieën naar netwerken binnen de processen van de overheid.

Multi-level governance

De overheid kan niet langer worden gezien als een specifiek nationaal ding dat plaatsvindt binnenin discrete samenlevingen. Dit heeft ervoor gezorgd dat het fenomeen multi-level governance kon opkomen. De afname van de verantwoordelijkheden van beleidsvormen weerspiegelen het proces van decentralisatie. Sinds de jaren ’60 is er een tendens naar lokalisatie. Dit komt tot uiting in de groei en versterking van perifere of subnationale politieke organen.

 

Hoofdstuk 5.3 naar het buitenland toe

Buitenlandbeleid

Het maken van buitenlandbeleid wordt gezien als een van de belangrijkste kenmerken van de internationale politiek. Het weerspiegelt het belang van staat als activiteit waarmee nationale overheden hun relaties beheren met andere staten en internationale organen. Recente ontwikkelingen hebben buitenlandbeleid in twijfel getrokken omdat de kloof tussen buitenlandse en binnenlandse politiek kleiner en kleiner wordt. Globaliserende tendensen zijn ook geassocieerd met de komst van post-soeverein bestuur en het toenemende belang van niet-statelijke actoren.

Toch blijft buitenlandbeleid belangrijk omdat de buitenlandse-binnenlandse kloof kleiner en kleiner wordt maar er nog altijd is. De wereld wordt steeds meer gescheiden in kleine gemeenschappen en heeft steeds minder weg van een gehomogeniseerde entiteit. Ook is buitenlandbeleid de belangrijkste wisselwerking tussen structuur en agentschappen met de nadruk dat gebeurtenissen nooit geheel kunnen worden verklaard door een ‘top-down; benadering. Ook niet geheel door ‘bottom-up’ individuele besluitvorming.

Besluitvorming

Het maken van beslissingen en het bereiken van concessies wordt meestal gezien als het belangrijkste punt in beleidsvorming. Dit gebeurt op drie niveaus: individueel, nationaal en door middel van systemen. Er zijn een aantal modellen die politieke besluitvorming verklaren. Een hiervan is het rationele actor model. In dit model wordt de menselijke rationaliteit benadrukt op basis van economische theorieën die afgeleid zijn van het utilitarisme. Besluiten worden gemaakt door de volgende procedures:

  • Identificeren van de aard van het probleem

  • Selecteren van een doel of doelstelling aan de hand van een ordening van individuele voorkeuren

  • Het evalueren van de beschikbare middelen voor het bereiken van deze doelstelling

  • Besluitvorming wordt bereikt door middel van de keuze van middelen die het meest waarschijnlijk zijn om het gewenste eindpunt te bereiken

In dit type veronderstelt men dat er duidelijke doelstellingen zijn en dat mensen in staat zijn om dit op een rationele en consistente wijze na te streven.

Het tweede model is het incrementele model. Dit is het belangrijkste alternatief voor rationele besluitvorming. Beslissingen worden meestal gemaakt op basis van ontoereikende informatie en lage niveaus van begrip. Dit ontmoedigt de besluitvormers en er is weinig kans op innovatie. Dit model is het meest geschikt voor situaties waarin beleidsmakers geneigd zijn in de richting van traag en minder efficiënt beleid. Incrementalisme plaatst weinig of geen nadruk op de rol van overtuigingen en waarden.

Het volgende model is het model van de bureaucratische organisatie. De vorige modellen besteedde geen aandacht aan de impact die structuur van het beleidsvormingsproces heeft op de daaruit voortvloeiende beslissingen. Graham Allison heeft 2 contrasterende maar verwante modellen bedacht:

  1. Het organisatorische proces model; waarin hij wijst op de invloed van beslissingen van de waarden, de veronderstellingen en de regelmatige patronen van gedrag die gevonden worden in elke grote organisatie

  2. Het bureaucratische politiek model; hierin benadrukt hij de impact op beslissingen van onderhandelingen tussen personeel en organisaties die elkaar nastreven op verschillende waargenomen belangen

Er zijn veel voordelen uit deze modellen te halen toch zijn er ook nadelen. Het organisatorische procesmodel laat weinig ruimte over voor politiek leiderschap. Ook is het te simplistisch om te suggereren dat politieke actoren alleen weergeven wat hun eigen belangen zijn.

Het laatste model is die van cognitieve processen en het geloofsysteem model. Dit model legt de nadruk op de rol van cognitieve processen en overtuigingen die aandacht vestigen op de mate waarin het gedrag wordt gestructureerd door waarneming, het referentiekader. Er zijn verschillende opvattingen over de oorsprong en de aard van het filterproces.

 

 

Hoofdstuk 6.1 Cultuur, religie & nationalisme

Alle samenlevingen worden gekenmerkt door regelmatige patronen van interactie. Een samenleving is niet zomaar een verzameling van mensen die toevallig hetzelfde territoriale gebied bewonen. Samenlevingen zijn gevormd uit een meestal stabiele set van relaties tussen en onder mensen. Zij hebben een gevoel van verbondenheid, wederzijdse kennis en een zekere mate van samenwerking. Maatschappijen kunnen op een aantal verschillende bestaan op verschillende en onderlinge niveaus verbonden zijn.

 

Echter is het zo dat de aard van de samenleving en de sociale verbondenheid sterk is veranderd door de tijd heen. De moderne samenleving lijkt te worden gekenmerkt door uitholling van de sociale verbondenheid. Er vindt een overgang plaats naar dunne verbondenheid met geïndividualiseerde sociale regelingen. Veel aspecten van deze veranderingen gaan gepaard met sociale en culturele implicaties van de globalisering en sommige zijn gekoppeld aan ontwikkeling

 

Industrialisatie

Industrialisatie is een van de meest krachtige factoren geweest in de vorming van het karakter van de moderne samenlevingen. Het heeft bijgedragen aan een enorme toename van geografische mobiliteit door middel van onder andere verstedelijking. De opmars van de industrialisatie veranderde ook de structuur van de samenleving. Klassensolidariteit bleef een belangrijk kenmerk van de meeste industriële samenlevingen. Klasse loyaliteit werd meestal geassocieerd met politiek loyaliteit. Een verdere verschuiving vond plaats rond de jaren ’60 door de opkomst van postindustriële samenlevingen. Een van de belangrijkste kenmerken van deze samenlevingen is de afname van de industrialisatie, er kwamen meer publieke diensten en dergelijke. Deze samenleving wordt gekenmerkt door een groeiend atomisme en de verzwakking van de sociale verbondenheid.

 

De krimp van de traditionele arbeidersklasse heeft geleid tot de ontwikkeling van een ‘tweederde-eenderde’ samenleving waarin tweederde relatief welvarend is. Discussie over de aard van sociale ongelijkheid en de armoede in de moderne samenleving is verschoven van een bezorgdheid over de arbeidersklasse. Ze hebben minder last van de armoede als ze van oudsher hadden.

 

Technologie

Technologische veranderingen zijn altijd nauw verbonden met sociale verandering. De derde informatie revolutie gaat voornamelijk over connectiviteit en is bijzonder van belang. De maatschappij is veranderd in een ‘informatiemaatschappij’ en de economie is een kenniseconomie geworden. De opkomst van als het nieuwe heeft een enorme impuls gegeven aan het proces van globalisering. Het duidelijkste bewijs van de globaliserende tendensen zijn de nieuwe media en dat de grenzen steeds meer doorlaatbaar worden. Niet alleen hebben informatiesamenlevingen geleid tot een historisch ongekende verandering in de reikwijdte van de sociale verbondenheid, ze hebben ook de aard van de sociale verbondenheid veranderd.

 

Sociale verbondenheid

Hoewel de dunnere sociale verbondenheid plaats genomen heeft, is de invloed ervan niet minder belangrijk. Mensen worden blootgesteld aan invloeden buiten de parameters van hun dagelijks netwerk gebaseerd op familie, vrienden en werk. Voor Zigmunt Bauman heeft deze verbreding van de menselijke omgeving elk aspect van de menselijke conditie veranderd. De maatschappij is verhuisd naar een licht of vloeibare software gebaseerde moderniteit. Op een algemeen niveau bevorderd de verbreding een groter risico op onzekerheid en instabiliteit omdat het bereik van factoren als beslissingen en gebeurtenissen veel groter is en veel meer invloed heeft.

 

Hoofdstuk 6.2 cultuur

Processen

Globalisering is een multidimensionaal proces. De sociale en culturele gevolgen zijn minder belangrijk dan de economische. Geografie en afstand zijn ook belangrijk. Globalisering heeft geleid tot de opkomst van ‘supraterritoriality’ of deterritorialisering waardoor de beperkingen die traditioneel opgelegd worden de geografie en afstand behoorlijk zijn overwonnen. David Harvey associeerde globalisatie met het fenomeen: tijd-ruimte compressie. Dit houdt in dat menselijke interactie kan plaatsvinden buiten de beperkingen van ruimte en tijd.

 

Het proces van culturele globalisering wordt soms nog gezien als belangrijk. De essentie van de globalisering is het proces waarbij culturele verschillend tussen landen en regio’s worden afgevlakt. Dit zorgt voor culturele homogenisering. De belangrijkste factoren die ervoor zorgen dat culturele globalisering plaatsvindt zijn TNC’s. zij zorgen er namelijk voor dat internationale reizen en toerisme steeds populairder wordt door de toename van de informatie- en communicatietechnologie.

 

Culturele globalisering komt neer op een vorm van cultureel imperialisme waarin benadrukt wordt dat culturele stromingen tussen ongelijke partners worden gebruikt als middel door machtige staten om zwakke staten te overheersen. Globalisering gaat vaak hand in hand met lokalisatie, regionalisering en multiculturalisme. De twee belangrijkste onderdelen van culturele globalisering zijn de verspreiding van het consumentisme en de groei van het individualisme geweest.

 

Culturele globalisering

Culturele globalisering is het meest in verband gebracht met de wereldwijde opmars van een cultuur van consument kapitalisme. Consumentisme is uitgegroeid tot een van de belangrijkste doelstellingen van de moderne anti-samenwerkingskritieken is in het bijzonder benadrukt door de groene beweging. Benjamin Barber bedacht het McDonalisatie proces. Dit is de meedogenloze verspreiding van materialistische waarden gebaseerd op het idee van een intrinsiek verband tussen rijkdom en geluk. De wereld wordt overgenomen door een zijn bijzonder Amerikaans model van consument kapitalisme.

 

De meeste interpretaties van culture globalisering zijn kritisch of pessimistisch, er zijn drie belangrijke kritieklijnen:

  1. Culturele globalisering heeft vooral gezorgd voor economische en politieke overheersing

  2. Culturele homogenisering werd veroordeeld als een aanval op het lokaal, regionaal en nationaal onderscheidend vermogen

  3. Consumentisme en materialisme zijn veroordeeld als een vorm van gevangenschap, een vorm van manipulatie die waarden verdraait en geluk ontkent

 

Individualisme

De trend richting dunne sociale verbondenheid en de druk veroorzaakt door globalisering hebben samen meer nadruk gelegd op het individu en minder op de gemeenschap. De opkomst van het individualisme wordt gezien als een gevolg van de vaststelling van het industriële kapitalisme als dominante vorm van sociale organisatie. Eerst in Westerse samenlevingen en daarna daarbuiten. Dit ga aanleiding tot de leer van het economisch individualisme. Er is grote onenigheid over de implicaties van de verspreiding van het individualisme.

De spreiding heeft ervoor gezorgd dat de gemeenschap is verzwakt en ook ons gevoel van sociale saamhorigheid. Dit betekent dat de maatschappij zijn conventionele betekenis kwijt is. Moderne communitaristische denkers hebben de groei van het egoïsme en atomisme verbonden tot een verzwakking van de sociale plicht en de morele verantwoordelijkheid. Liberale theoretici daarentegen zien het individualisme juist weer als een teken van sociale vooruitgang. Dit is wordt in verband gebracht met de verspreiding van progressieve sociale waarden, voornamelijk tolerantie en gelijkheid van kansen. Het verband tussen individualisme en de uitbreiding van de keuzemogelijkheden is benadrukt door de spreiding van sociale reflexiviteit van de samenleving. Dit kwam onder andere door de ontwikkeling van onderwijs voor de massa, veel ruimere toegang tot informatie via radio televisie en het internet én de intensivering van culturele stromen binnen en tussen samenlevingen. Gevaren en voordelen zijn dat aan de ene kant er een sfeer hangt van persoonlijke vrijheid en aan de andere kant groei samenvalt met een versterking van het consumentisme en de materialistische ethiek.

 

Hoofdstuk 6.3 samenleven

Transnationale samenlevingen

Een van de gevolgen van de mondialisering is de opkomst van transnationale of wereldse samenlevingen. Een vruchtbare manier van denken over de samenleving is in termen van global civil society. De ontwikkeling van het opkomende global civil society kan het best worden verklaard door de theorie van de ‘countervailing power’ ontworpen door Galbraith. De opkomende mondiale civil society is een directe reactie op de vermeende dominante van zakelijke belangen binnen het globaliseringsproces. De opkomst van de global civil society maakt daarom deel uit van het verzet tegen de opkomst van het neoliberalisme. Bij de milieu conferentie in Rio de Janeiro in 1992 kon men voor eerst zien dat er sprake was van een functioneerde mondiale civil society. De vorming van het World Social Forum gaf de global civil society een groter gevoel van focus en organisatie.

Global civil society heeft zich ontpopt als de derde kracht tussen TNC’s en internationale organisaties en representeert hierbij zichzelf en dus niet de staat of de economische markt. Toch blijft het concept van een wereldwijde civil society controversieel. Het is namelijk de vraag of het realiteit is of alleen maar een streven, er zijn twijfels over de mate van onderlinge verbondenheid binnen de global civil society en er zijn verschillen tussen de twee belangrijkste actoren binnen de global civil society namelijk de Transnationale sociale bewegingen en NGO’s.

 

Anti-globalisering

Transnationale sociale bewegingen zijn ontwikkeld in de jaren ’60 en ’70 en hielden in het begin vooral in: het groeiende studenten radicalisme, anti-Vietnamoorlog protesten en de opkomst van ‘contra culturele houdingen en gevoeligheden’. Deze bewegingen trokken vaak jongeren, hoog opgeleid, relatief welvarend en omarmd met het postmaterialisme. Ze hadden de neiging om meer bezig te zijn met de kwaliteit van het leven en culturele veranderingen dan met de traditionele sociale vooruitgang. Deze bewegingen waren transnationaal en soms mondiaal.

Tendensen als hierboven beschreven werden versterkt door de ontwikkeling van een nieuwe golf van sociaal activisme in de jaren ’90. Het ging hier voornamelijk over anti-globalisering, anti-kapitalisme, anti-bedrijven en mondiale rechtvaardigheid. Hierdoor kwam er meer nadruk op decentralisatie en participatie in besluitvorming, ook innovatief en theatraal protest politiek werd populair. Transnationale sociale bewegingen vertegenwoordigen de buitenstaander van de global civil society. Dit is grotendeels ook de aard van hun ideologie en politiek die vaak radicaal in plaats van gematigd is. Dit maakt het onverenigbaar met het beleid van conventionele beleidsmakers op zowel mondiaal als nationaal niveau. Als ze invloed hebben is vaak meer in termen van het breder maken van sociaal en cultureel bewustzijn.

 

Vele zien NGO’s als de belangrijkste actoren binnen de global civil society. Als NGO’s zijn geaccepteerd als beleidsmakers, politieke beïnvloeders of zelfs beleidsuitvoerders, hebben zij zich ontwikkeld tot getemde sociale bewegingen. Vanwege deze werkelijke gang van zaken hebben meer sociale bewegingen gekozen voor een meer mainstream of verantwoordelijk beleid. Dit wordt weerspiegeld in het feit dat verschillen tussen NGO’s en overheden en tussen NGO’s en TNC’s meer en meer zal vervagen.

 

Global civil society

Er zijn twee belangrijke voordelen die de global civil society biedt. Een daarvan is het het tegenwicht biedt aan de macht van het bedrijfsleven en de andere is dat het vaak kan worden gezien als het maatschappelijke middelveld met jonge democratische mondiale politiek. Maar er zijn ook kritieken. Het democratische gehalte van NGO’s en sociale bewegingen zijn vaak volledig nep. Ook de tactiek van populair activisme en directe actie zijn ook onderdeel van de kritiek. NGO’s en sociale bewegingen vervormen de nationale en mondiale politieke agenda door te fixeren op media aandacht als belangrijkste pressiemiddel en om ondersteuning en financiering te kunnen krijgen. Ze staan moeilijk op eigen benen.

 

Hoofdstuk 6.4 chauvinisme

Moderne naties en het idee van nationalisme zijn geboren in de late 18e eeuw. Eerder werden staten beschouwd als rijken, machten en koninkrijken. De inwoners van de staat werden ‘onderwerpen’ in hun politieke identiteit gevormd door trouwen aan de heerser of heersende dynastie. Er was nog geen plaats voor nationale identiteit of patriottisme. Nationalisme was revolutionair en een democratische credo. Tijdens de 20e eeuw werd de leer van het nationalisme verspreid over de hele wereld en in Azië en Afrika konden hierdoor gewonnen worden van de koloniale overheersers.

 

Nationalisme

Nationalisme is een complex en die omstreden politiek fenomeen. Eenvoudig gezegd is nationalisme het geloof dat de natie het meest fundamentele principe van de politieke organisatie is of moet zijn. Moeilijkheden komen voort uit het feit dat alle naties een mix van objectieve en subjectieve factoren hebben, bijvoorbeeld een mix van politieke en culturele factoren. Op basis niveau gekeken zijn staten culturele entiteiten, een verzameling van mensen bij elkaar gekenmerkt door gedeelde waarden en tradities en dat deze mensen hetzelfde geografische gebied bezetten. Het is onmogelijk om een natie te definiëren met alleen objectieve factoren. Alle volken worden gekenmerkt door culturele heterogeniteit. De culturele eenheid van een staat is daardoor vaak ook moeilijk te vinden. Het weerspiegelt een wisselende combinatie van culturele factoren in plaats van een precieze formule. In de uiteindelijke analyse is de natie een psycho-politieke entiteit, een groep mensen die zichzelf zien als politieke gemeenschap en die worden gekenmerkt door politieke loyaliteit én affectie in de vorm van patriottisme. De politieke dimensie van de natie komt tot uiting in het verschil tussen een volk en een etnische groep.

Sinds de jaren ’70 zijn mensen die het nationalisme bestudeerden gevallen voor een van de twee grote kampen. Enerzijds is het primordialisme waarin de nationale identiteit historisch ingebed is. Mensen zijn vaak groepsgeoriënteerd en naties zijn manifestaties hiervan. De nationale identiteit is gesmeed door drie belangrijke factoren: gemeenschappelijke afstamming, een gevoel van territoriaal thuis horen en een gedeelde taal. Naties zijn historische entiteiten, ze evolueren organisch uit eenvoudige etnische gemeenschappen.

Het andere kamp is die van de modernistische benadering. Waarbij nationalisme voortkomt uit de nationale identiteit die gesmeed is in reactie op veranderende sociale en historische omstandigheden. Hierbij zijn drie belangrijke thema’s van toepassing:

 

  1. De opkomst van de industriële en kapitalistische economieën verzwakte de traditionele banden en zorgde zo voor nieuwe sociale spanningen. Dit creëerde dus een noodzakelijkheid aan een verenigde nationale identiteit

  2. Staten spelen vaak een belangrijke rol in het smeden van een gevoel van nationale identiteit wat wil zeggen dat de staat dateert en in zekere zin dat natie bewerkt

  3. De verspreiding van massa-geletterdheid en massa onderwijs heeft een belangrijke bijdrage gegeven aan de constructie van een nationale identiteit.

 

Nationale zelfbeschikking

Nationalisme heeft geholpen om de wereldpolitiek te vormen en te hervormen binnen een periode van 200 jaar. De bevrijdende of het progressieve gezicht dat nationalisme heeft is vaak te zien in het klassiek politiek nationalisme dat dateert uit de Franse Revolutie. Het is sterk geassocieerd met de liberale ideeën en waarden. Het is gebaseerd op de veronderstelling dat de mensheid verdeeld is in een verzameling van staten met elk een eigen identiteit. Het verbindt het idee van de natie met het geloof in volkssoevereiniteit. Het centrale thema bij het klassiek nationalisme is dan ook een verbintenis met het principe van nationale zelfbeschikking. Het doel is de bouw van een natie staat. Dit heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de wereldpolitiek.

 

Een van die gevolgen was dat het schijnbaar onweerstaanbare proces van natie-staat veranderde in een staat-systeem waarbij politieke macht opnieuw werd bepaald, over de hele wereld. Daar kwam bij dat staten interne cohesie, zingeving en identiteit die zij eerder hadden, verloren. Een andere gevolg is dat nationalistische bewegingen nergens sterk genoeg waren om het proces van natievorming te verwezenlijken. Ook het karakter van het nationalisme is veranderd. Het werd meer en meer in beslag genomen door conservatieve en reactionaire politici die het gebruikten voor sociale cohesie, orde en stabiliteit. Een vierde gevolg is dat het beeld van een wereld met soevereine natiestaten misleidend blijft. Ondanks dat de grote rijken zijn weggevallen blijven er onopgeloste nationalistische spanningen bestaan. Natiestaten zijn inherent onvolmaakt want niemand is etnisch en cultureel zuiver. Het laatste gevolg is dat natie staten ongelijk zullen blijven in termen van economische en politieke macht en echte nationale zelfbeschikking ongrijpbaar blijft voor velen. Dit is een tendens die verder is verergerd door de opmars van de globalisering en de erosie van de staatssoevereiniteit.

 

Expansionistisch gedrag

Nationalisme is een uitdrukking van agressie, militarisme en oorlog. In veel opzichten is expansionistisch nationalisme de antithese van het principiële geloof in gelijke rechten en zelfbeschikking wat eigenlijk de klassieke kern is van het nationalisme. Het idee achter dit expansionistische gedrag is nationaal chauvinisme. Dit wordt ondersteund door de overtuiging dat landen specifieke kenmerken en kwaliteiten hebben en dus door willen stomen naar verschillende bestemmingen. Deze vorm wordt vaak gekoppeld aan raciale of etnische superioriteit door nationalisme en racisme te fuseren. Vanuit dit perspectief is de opmars van het nationalisme niet zozeer geassocieerd met evenwicht of harmonie tussen onafhankelijke natie-staten maar meer met de verdieping van rivaliteit en voortgaande strijd. Alle vormen van nationalisme kunnen vreemdelingenhaat vertonen en daarom kan nationalisme ook gezien worden als een belangrijke oorzaak voor het uitbreken van zowel de Eerste als Tweede Wereldoorlog.

 

Hoofdstuk 6.5 van hier naar daar

Migratie

Migratie is een deel van de menselijke ervaring door de geschiedenis heen. Menselijke samenlevingen gaan terug tot in de tijd van de jagers en verzamelaars, drie miljoen jaar geleden. 800 jaar geleden pas begonnen de mensen zich voor het eerst te settelen in een gebied. Migratie treedt op omdat het vroeger een gevolg was van verovering, invasie en kolonisatie maar ook economische redenen en religieuze of politieke vervolging hebben ermee te maken. Dergelijke internationale migratiestromen zijn uitgegroeid tot een bijzonder kenmerk van de moderne wereld. Er is een toenemende betekenis van migratie in economische, sociale, culturele en politieke termen. Het mondiale tijdperk is net zo goed gedefinieerd door transnationale en grensoverschrijdende bevolkingen als door stromen van geld, goederen en andere economische middelen.

 

Er zijn nogal wat veranderingen geweest in de migratiepatronen. Er is namelijk een aanzienlijke versnelling in het tempo van migratie sinds de jaren ’70 met een piek in de jaren ’90. Redenen hiervoor waren een groeiend aantal vluchtelingen en de ineenstorting van het communisme. Een andere verandering in het migratieproces was dat de internationale migratie plaats gevonden heeft omdat mensen migreren vanwege economische factoren en ontwikkelingen, de economische globalisering heeft hier dus veel aan bij gedragen.

 

Migratiestromen

Moderne migratiestromen hebben ingrijpende gevolgen voor de binnenlandse politiek van staten. De ontwikkeling in vele samenlevingen van gaat vaak eerder transnationaal dan nationaal. Er is niet nieuws aan verspreide gemeenschappen maar veel gemeenschappen blijven vaak wel hangen in hun culturele eigenheid en wegeren de assimileren. Een toename van migratie creëert niet vanzelf transnationale sociale omgevingen. Voordat deze transnationale gemeenschappen zich in een bepaald gebied vestigen moeten de allochtone groepen eerst relaties smeden met de oorspronkelijke bewoners. Transnationale gemeenschappen zijn met elkaar verbonden door een netwerk van familiebanden en economische stromen. Het idee van overgang van territoriale natiestaten naar deterritoriale natiestaten moet niet overdreven worden maar toch is de impact van moderne migratiepatronen en globalisering een complex gebeuren. Hiervoor zijn verschillende redenen:

  1. De homogene natie die zogenaamd in gevaar wordt gebracht door de opkomst van transnationale gemeenschappen is vaak een mythe

  2. Transnationale gemeenschappen worden gekenmerkt door zowel verschil en verdeeldheid als door gemeenschappelijkheid en solidariteit

  3. Het is geenszins duidelijk dat transnationale loyaliteiten net zo stabiel en duurzaam zijn als nationalisme

  4. Het is misleidend om te suggereren dat transnationalisme op een of andere manier nationalisme heeft verplaatste terwijl het in werkelijkheid juist elkaar beïnvloed en dat het juist zorgt voor een meer hybride complex van identiteiten. Hybriditeit is zo uitgegroeid tot een van de belangrijkste kenmerken van de globalisering en is het beste toe te passen op het fenomeen van multiculturalisme

 

Diversiteit

Sociale en culturele diversiteit heeft een zodanig niveau bereikt dat het idee van terugkeer naar het monoculturalisme van de traditionele natiestaat vrijwel onuitvoerbaar en ondenkbaar is geworden. De is misschien wel de belangrijkste implicatie van de toegenomen internationale migratie. Multiculturalisme erkent niet alleen het feit van culturele diversiteit maar houdt ook in dat verschillen tussen mensen moeten worden gerespecteerd en in het openbaar aanvaard moeten worden. Multiculturalisme is een brede term die een scala aan dubbelzinnigheden en verschillende benaderingen vanwege de uitdaging van diversiteit. De dubbelzinnigheid ligt in het hard van het multiculturalisme en wordt weerspiegeld door aan de ene kant spanning tussen etnische verbondenheid en aan de andere kan spanning voor omhelzing van diversiteit. Multiculturalisme kan orden gezien als een vorm van het communutarisme omdat het zich richt op de groep en niet op het individu. De opmars van het multiculturalisme gaat hand in hand met campagnes voor de rechten van minderheden.

Er zijn concurrerende modellen binnen het multiculturalisme die verschillende benaderingen aanbieden van hoe diversiteit en saamhorigheid kunnen worden verzoend. Deze verstrekken vaak rivaliserende visies op de relatie tussen multiculturalisme en nationalisme. Liberalen benadrukken het belang van een maatschappelijke eenheid met het argument dat diversiteit kan en moet worden beperkt tot de privésfeer waardoor de publieke sfeer rijk wordt aan integratie. Conservatieven voeren aan dat ze staan voor een stabiele en succesvolle samenleving die gebaseerd moet zijn op gemeenschappelijke waarden en een gemeenschappelijke cultuur hierin beweren ze dat nationalisme en multiculturalisme fundamenteel onverenigbaar zijn.

 

Hoofdstuk 6.6 rivaliserende kampen

Oost-West rivaliteit

De Koude Oolog was niet echt een tijd van nationalisme. Nationalisme stond eerder in het teken van de Oost-West rivaliteit. Een staat behoorde of tot het kapitalisme of tot het communisme. Het einde van de Koude Oorlog en de afnemende betekenis van ideologie als een ordende principe van de wereld politiek zorgde ervoor dat nationalisme een moderne kracht kon worden. Nationale assertiviteit is uitgegroeid tot een strategie die nog altijd van belang is in machtige staten. Nationalisme heeft dus eens te meer bewezen dat het de capaciteiten voor het streven naar economische en politieke ontwikkeling gebaseerd op een visie van kracht, eenheid en trots.

 

Heroplevend nationalisme

Er is bewijs dat, ondanks dat klassiek nationalisme is afgezwakt door globalisering en dat nationalisme steeds minder makkelijk is vol te houden, etnische en culturele vormen van nationalisme versterkt zijn. Particularistisch nationalisme op basis van regio, etniciteit of ras nemen op dit moment plaats. Etnisch nationalisme werd aanzienlijk prominent na het einde van de Koude oorlog. De stijging van deze vorm wordt uitgelegd in termen van het communistische bewind waar deze factoren als religie en etniciteit werden onderdrukt. Nadat deze onderdrukkende factoren werden verwijderd kon deze vorm van nationalisme zijn plaats vinden. Smith wijst op drie componenten waarom nationalisme weer opduikt in de 20e eeuw:

  1. De ongelijke verdelingen etnohistorie

  2. Het vermogen van nationalisme om beroep te doen op diepe middelen van religieus geloof om zo wetten te legaliseren en de mensenmassa te mobiliseren

  3. Het idee van een voorouderlijk geboorteland is gebleven en zal blijven als een krachtig symbool. Dit benadrukt het feit dat de zoektocht naar zelfbeschikking nooit volledig wordt bereikt in een wereld van ongelijke machtige naties.

 

Angst

Nationalisme heeft zich meer in het algemeen ontwikkeld als een reactie tegen de globalisering als een vorm van verzet. Nationalisme bloeide vaak in omstandigheden van angst, onzekerheid en sociale ontwrichting. De kracht van nationalisme is om een eenheid te vormen uit onzekerheid. De vormen van nationalisme die zich ontwikkelen in dergelijke omstandigheden zijn niet georiënteerd rond de gevestigde natie-staten maar in plaats daarvan komen rechtse partijen op die zich tegen de conventionele politiek opstellen.

 

Hoofdstuk 6.7 identiteit

Modernisering en verwesterlijking

Modernisering heeft van oudsher uit een westers gezicht. Westerse samenlevingen zijn controversieel afgeschilderd als ontwikkelde samenlevingen wat betekent dat ze na verloop van tijd altijd zullen worden aangenomen als model om aan andere samenlevingen aan te bieden. Dit werd bevorderd door de economische, politieke en militaire overwichten die de Europese staten hadden vastgesteld in de 16e eeuw. Dit werd uitgebreid door de handel, industriële revolutie en de verspreiding van het kolonialisme. De filosofische en intellectuele wortels van de westerse beschaving liggen in de de joods-christelijke religie en de herontdekking in vroegmoderne Europa door het leren van het klassieke Griekenland en Rome. Die basis is gelegd door de wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw en de daaropvolgende technologische vooruitgang. Tijdens de 18e en 19e eeuw werd het politieke, economische en culturele leven in Europa diep verdrongen van liberale ideeën. Onder de invloed van de Verlichting, predikte liberale denkers de waarden van het individualisme, vrijheid en tolerantie.

Verwesterlijking had aanzienlijke economische, politieke en culturele implicaties. Op economische gebied kwam er groei in de markt en ontstond er een kapitalistische maatschappij. Op politiek gebied kwam er een opmars van liberale democratie. Het belangrijkste kenmerk hiervan is dat recht om uitspraak wordt verkregen door het succes van reguliere en concurrerende verkiezingen. Als laatste op cultureel gebied waar liberale samenlevingen de neiging hebben om de aanhang van universele waarden en het belang van persoonlijke autonomie en keuzevrijheid te benadrukken. Dit zorgt voor verzwakking van culturele banden en identiteiten. Liberale samenlevingen hebben dan ook de neiging om cultuur te privatiseren.

Globalisering heeft vrijwel altijd geprobeerd universalisering van de het westerse economische model toe te passen., met de verspreiding van de waarden van het kapitalisme. In westerse samenlevingen werd het universalistische liberalisme uitgedaagd door het conservatisme. Ook werd het uitgedaagd door communitaristische theoretici die stelden dat het liberalisme zelfzuchtigheid en egoïsme had gelegitimeerd en dat het belang van de collectieve identiteit minder belangrijk was. Sociale fragmentatie en afbraak van de samenleving werd een kenmerk van de westerse samenleving voornamelijk als gevolg van de individuele obsessies met rechten en weigering van wederzijdse plichten om morele verantwoordelijkheden te erkennen.

 

Identiteitspolitiek

De huidige politiek lijkt steeds meer te zijn gestructureerd door kwesties van culturele verschillen. Sinds de jaren ’80 is er een groeiend belang in identiteitspolitiek. Wat alle vormen van identiteitspolitiek met elkaar gemeen hebben is dat ze liberaal universalisme zien als een bron van onderdrukking en zelfs een vorm van cultureel imperialisme die ondergeschikte groepen en volkeren marginaliseert en demoraliseert. Identiteitspolitiek is ook een bron van bevrijding en empowerment. Een belangrijk voorbeeld is de identiteitspolitiek van het Black Nationalisme van Martin Luther King. De toename van identiteitspolitiek is geassocieerd met het postkolonialime en pogingen in voormalige Europese koloniën om politieke onafhankelijkheid een culturele dimensie te geven door het ontwikkelen van een niet westerse en soms anti westerse identiteit. Het is ook in verband gebracht met het falen van het socialisme en de ineenstorting van het communisme. Dit was een toename van het belang van etnisch nationalisme en de opkomst van religieus fundamentalisme. Een derde factor was globalisering. Identiteitspolitiek kan worden gezien als een vorm van verzet tegen culturele impacten van globalisering. Globalisering wordt door vele gezien als een bedreiging van de nationale cultuur.

Identiteitspolitiek is een kruising tussen individuele cognitieve processen met brede culturele, politiek en economische krachten. Dit geeft de identiteit zijn politieke potentie en emotionele kracht. Dit helpt ook om te verklaren waarom identiteitspolitiek de neiging heeft om plaats te nemen in zowel traditionele samenlevingen als in moderne samenlevingen.

 

Groeiende zichtbaarheid van cultuur

De opkomst van identiteitspolitiek wordt vaak gezien als onderdeel van een breder fenomeen: de groeiende zichtbaarheid van de cultuur. Een van de meestbesproken en controversiële pogingen om het belang van cultuur in de hedendaagse wereldpolitiek te beschrijven is gedaan door Samuel Huntington in zijn ‘clash of civilizations’. Deze trok in de jaren ’90 de aandacht nadat de optimistische verwachtingen van de nieuwe liberale wereldorde werden opgeschrikt door etnische conflicten in Joegoslavië en Rwanda. Clash of civilizations had het meeste impact na 9/11, toen werd het op grote schaal gebruikt als toelichting op de veranderende aarde van de wereldorde en werd het wereldwijde terrorisme gezien als een symptoom van de opkomende botsingen tussen het Westen en de Islam. Huntingtons basisbewering was dat er een nieuw tijdperk in de mondiale politiek zou ontstaan waarin de beschaving de primaire kracht zou zijn. De thesis stond sterk in contrast met het neoliberalisme die de groei van onafhankelijkheid en globalisering benadrukte. Huntingtons realisme werd gewijzigd door de eis dat de strijd om macht nu plaatsvond binnen een groter kader van beschaving.

 

De kritiek die voortkwam was dat in de praktijk beschavingen elkaar altijd penetreerden wat aanleiding gaf tot een wazig geheel van culturele identiteiten. Ook maakte Huntington de fout van het culturalisme, waarin hij faalde om te zien dat culturele identiteiten gevormd zijn door politieke en sociale omstandigheden.

Hoewel een gedeeltelijke uiteenzetting in de 21e wereldorde is het idee van clash of civilizations toch vrij effectief geweest in het vestigen van aandacht op belangrijke tendensen in de wereldpolitiek. Deze omvatten de toenemend politiek belang van cultuur in een ogenschijnlijk gedeideologiseerde wereld en de kracht van het verzet tegen globalisering. Het biedt een kader dat helpt om het toenemende belang van religieuze bewegingen uit te legen. Huntingtons theorieën zijn vaak flexibeler en verfijnder dan critici toe staan.

 

Hoofdstuk 6.8 geloof

Religie

Het meest belangrijke of aanwezige aspect van de toenemende politieke belangen in de cultuur gaan over religieuze opleving en de opkomst van religieuze bewegingen. De rol van religie varieert sterk in verschillende culturen en samenlevingen. De ontwikkelingen zijn gebaseerd op de secularisatie thesis. De opmars van het secularisme impliceert niet noodzakelijkerwijs de neergang van religie, het gaat juist meer om de ‘echt sfeer’ en de rol van religie in de lijn met liberale opvattingen. Het doel is om religie in de privé omgevingen te krijgen. Vrijheid van religieuze overtuiging is een belangrijk principe in de liberale democratie. Echter wordt de secularisatie thesis steeds minder van belang omdat religie juist belangrijker is geworden en niet minder.

De religieuze opleving kan worden gezien als een gevolg van de grote toename van religie in de identiteitspolitiek omdat religie bijzonder krachtig is in het veranderen van de persoonlijke en sociale identiteit in moderne omstandigheden. Dit is mogelijk omdat mensen veel geven om betekenissen van gevoel, doelen en zekerheden, al deze zaken worden door religie geboden. Religie biedt de gelovigen een kijk op de wereld met een morele visie die voortkomt uit het opperste gezag van god. Bovendien zorgt religie ook nog eens voor het gevoel van sociale solidariteit, het verbind mensen op verschillende niveaus.

De religieuze opleving heeft ook gezorgd voor de verandering op aanpassing van politieke doeleinden. Een daarvan is dat religie een steeds belangrijker onderdeel is geworden van het sociaal conservatisme. Een andere is dat religie een belangrijk element is in etnisch nationalisme. Ook heeft religie veel politieke invloed gekregen door het voeren van militante politieke acties, wat zorgde voor het ontstaan van religieus fundamentalisme.

 

Fundamentalisme

De term fundamentalisme werd voor het eerst gebruikt in het Amerikaanse protestantisme in de vroege 20e eeuw. De term is zeer controversieel en wordt vaak geassocieerd aan gebrek aan flexibiliteit, dogmatiek en autoritarisme. In tegenstelling tot alternatieve termen heeft het fundamentalisme het doel van het overbrengen van religieus-politieke ideeën in plaats van simpel weg de letterlijke opvolging van het godsboek. Religieus fundamentalisme wordt dus gekenmerkt door een afwijzing van het onderscheid tussen religie en politiek. Politiek zou volgens fundamentalisme religie moeten bevatten. Dit houdt in dat religieuze principes niet worden gezien als een privé factor maar als een manier van leven in het openbaar.

 

Het is moeilijk om de oorzaken van de opleving van het fundamentalisme aan te wijzen omdat het in verschillende delen van de wereld heeft plaatsgevonden. En ook omdat het verschillende vormen en ideologische functies heeft. Het fundamentalisme ontstaat vooral in samenlevingen die getroffen zijn door een identiteitscrisis, zoals oorlog, en in diep onrustige samenlevingen. Er zijn drie factoren die kunnen bijdragen aan een fundamentalistische impuls in de religie:

 

  1. Secularisatie

  2. Globalisering

  3. Postkolonialisme

 

Religieus fundamentalisme kan ook gelinkt worden aan de opkomst van de globalisering. Traditionele samenlevingen worden ontwricht door toegenomen mondiale stromingen van mensen. Hierdoor kan fundamentalisme zich naar voren brengen als een contra-revolutionaire kracht, een bond van verzet tegen de opmars van amoraliteit en corruptie.

 

Hoofdstuk 6.9 Islam

Postkolonialisme

De structuren van de westerse politieke overheersing over de rest van de wereld zijn jaren lang met rust gelaten voordat ze echt pas in twijfel werden getrokken. Anti-kolonialsime ontstond pas in het interbellum maar bereikte zijn hoogtepunt na de Tweede Wereldoorlog. De meeste antikoloniale bewegingen werden aangetrokken tot een vorm van socialisme en daarvan was het revolutionaire marxisme de dominantste. De kracht van deze theorie was dat het gebaseerd was op de klassenstrijd die een verklaring vond voor het imperialisme en de zoektocht naar kapitalisme voor winstgevendheid. Volgens de theorie kon dit overwonnen worden door een gewapende strijd tegen de kolonialisten. Zo werd emancipatie van de bevolking bereikt. De karakteristieke eigenschap van postkolonialisme is dat het getracht heeft de ontwikkelingslanden een onderscheidende politieke stem te geven met een liberalistische of socialistische ondertoon.

 

Politieke islam

De opkomst van de politieke islam, 9/11 en de ‘war on terror’ zorgde voor een diepe clash tussen de Islam en het Westen. Dit was een van de belangrijkste breuklijnen in mondiale politiek van de 21e eeuw. Echter, het beeld van diepgewortelde spanningen tussen de Islam en het Westen heeft twee duidelijke te onderscheiden gezichten. Enerzijds toont de politieke islam en eventueel ook de islam zelf zich als onverzoenlijk anti westers die als missie heeft het verdrijven van westerse invloeden uit de islamitische wereld. Hiermee ook de omverwerping van het westers secularisme. Anderzijds kan worden gesuggereerd dat de Islam het slachtoffer is geweest van westerse interventie en manipulatie ondersteund door vernederende en beledigende vormen van ‘islamofobie’. Het probleem zou dus het Westen zijn, niet de Islam.

 

Kern fundamentalistische islam

De krachtige Islam is vooral georiënteerd in Azië en Afrika. Ook heeft het zich kleinschalig verspreid over Europa en elders in de wereld. De Islam is nooit echt alleen een religie geweest, vrijwel altijd meer dan dat. Het is vaak een complete manier van leven, met instructies over morele, politieke en economische gedragingen voor zowel naties als individuen. Er zijn twee belangrijke sekten binnen de Islam namelijk de soennitische sekte, die de meerderheid vertegenwoordigt en de Shi’a en sjiitische sekt, die ongeveer eentiende van het totale moslim aantal bevat.

Fundamentalisten in de Islam geloven in een intense en militante Islam. Waarvan het geloof de belangrijkste beginselen zijn van het sociale leven, de politiek en de persoonlijke moraal. Islamitische fundamentalisten willen het primaat van religie vestigen in de politiek. In praktijk betekent dit dat de oprichting van de Islamitische staat, een staat tot stand brengt die theocratisch geregeerd wordt en waar men de Sharia toepast.

Islamisme verwijt naar politieke overtuiging op basis van Islamitische ideeën en principes en de politieke beweging is geïnspireerd door het geloof. De kern is dat:

  • Het bevorderen van een pan-Islamitische eenheid waarbij onderscheid tussen traditionele nationalistische politiek en Islamisme wordt gemaakt.

  • Het is de bedoeling om de wereld te zuiveren van afvallige leiders in Islamitische staten

  • Het roept op tot het verwijderen van westerse invloed in de Islamitische wereld.

Dit maakt de relatie tussen de Islam en het Islamisme omstreden. Men kan het militante islamisme op drie verschillende wijze interpreteren. Als eerst wordt deze militante vorm als een basis tussen het gebrek aan overeenstemming van Islamitische waarden en de waarden van het Westen. De tweede is het oplevende Islamisme wordt afgeschilderd als een specifieke reactie op bepaalde historische omstandigheden. En als laatste kan het Islamisme worden geïnterpreteerd als een uiting van een bredere en diepere ideologische tendens, de antiwesterse ideologie.

De twee meest invloedrijke vormen van politiek islam komen voor uit enerzijds het Wahabisme. Dit is de vorm die voorkomt in Saoedi-Arabië. Het is bedoeling om de samenleving te herstellen door het zuiveren van ketterijen en moderne uitvindingen. Anderzijds is er de Shi’a Islam. Deze komt voort uit een nogal verschillend, temperamentvol en leerstellig karakter van de Sjiitische sekte. Sjiieten geloven dat de goddelijke leiding op het punt staat om de wereld te terugkeer van de verborgen imam of de komst van de Mahdi mee gaat maken. Het zou een vergissing zijn om te suggereren dat alle vormen van het Islamisme militante en revolutionaire vormen heeft. De Islam is over het algemeen tolerant ten opzicht van andere geloofssystemen, dit kan de basis zijn tussen Islamisme en politiek pluralisme.

 

 

Hoofdstuk 7.1 Oorlog & vrede

Oorlogen

Er zijn verschillende soorten oorlogen. Er zijn verschillende kenmerken van oorlogen, die kenmerken kunnen oorlogen ook weer van elkaar scheiden. Oorlog is een conflict tussen staten, interstate wars, of tussen groepen binnenin de staat, intrastate wars. De intrastate wars zijn vervangen door burgeroorlogen doordat de betrokkenheid van niet-statelijke actoren toeneemt. Een ander kenmerk is dat oorlog georganiseerd is en wordt uitgevoerd door strijdkrachten of getrainde strijdkrachten die een strategie proberen uit te voeren. Hierbij hoort ook conventionele oorlogsvoering, dit houdt in dat oorlogsvoering wordt uitgevoerd door geüniformeerde en nationale militaire eenheden die gebruik maken van conventionele militaire wapens en tactieken. Moderne oorlogsvoering houdt in dat het minder georganiseerd is en dat er onregelmatigheid is bij strijders. Verder wordt oorlog gekenmerkt door omvang en grootte en vinden oorlog plaats in een aanzienlijke periode van tijd.

De aard van oorlog is enorm veranderd door de tijd heen omdat er veel ontwikkelingen hebben plaats gevonden in militaire technologie en strategie. Oorlogen reflecteren altijd de economische en ontwikkelingsniveaus van hun tijdperk. Aan de ene kant zijn er hegemonische oorlogen, waarin veel staten meedoen en elke staat haar volledige economische en sociale middelen in zet om zo de mondiale machtsverhoudingen te verdedigen of te veranderen. En aan de andere kant zijn er beperkte of regionale oorlogen die worden uitgevochten in een lijn met beperkte doelstellingen, oorlogen zoals guerrilla oorlogen.

 

Kijk op oorlog

Elke oorlog is uniek en stamt uit een bepaalde set van historische omstandigheden. Er zijn echter ook theoretici die beweren dat er diepere verklaringen voor oorlog zijn. Deze theoretici gaan dan vaak uit van analyses op menselijke natuur, interne kenmerken van staten en structurele of systemische druk. De meest voorkomende verklaring voor oorlog is echter dat een oorlog veroorzaakt wordt door instincten en begeerten van het menselijk individu. Oorlog is dan ook eindeloos omdat de menselijke verlangens en begeerten ook oneindig zijn terwijl de middelen die zij nodig hebben wel eindig zijn. Oorlog is een noodzakelijke en onvermijdelijke uitlaatklep voor agressie en is gebruikelijk in de menselijke natuur. Deze aannames worden onderbouwd door de realistische theorie over machtspolitiek.

Een aantal andere theorieën wijzen erop dat oorlog het best verklaard kan worden in termen van de innerlijke kenmerken van politieke actoren. Liberalen hebben lang beweerd dat de grondwettelijke en bestuurlijke arrangementen neigen naar agressie terwijl sommige juist neigen naar vrede. Sociaal constructivisme plaatst oorlog in de nadruk op culturele en ideologische factoren die oorlog meer waarschijnlijk maken.

Verschillende structurele theorieën over oorlog zijn naar voren gebracht maar de meest invloedrijke was toch wel de neorealistische theorie. Deze theorie stelde dat oorlog het onvermijdelijke gevolg was van een anarchistisch internationaal systeem dat staten dwingt te vertrouwen op self-help. De enige mogelijkheid om oorlog te voorkomen is door het oprichten van een wereldsysteem en daarmee de afschaffing van anarchie. Andere structurele theorieën van oorlog leggen een zware nadruk op economie. Marxisten bekijken oorlog als gevolg van de internationale dynamiek van het kapitalistische systeem.

 

Clausewitz

De meest invloedrijke theorie over oorlog werd ontwikkeld door Clausewitz. Volgens hem hebben oorlogen allemaal hetzelfde objectieve karakter want inhoud dat oorlog slechts een voortzetting van de politiek is maar met andere middelen. Oorlog is dus een middel om een doel om een tegenstander jou wil op te leggen. Stagen beginnen een oorlog als dat in hun belang is om te doen, de theorie hierachter is die van de kosten-batenanalyse.

Toch is er kritiek op deze manier van denken omdat morele implicaties worden genegeerd als oorlog alleen legitieme politiek doeleinden zou dienen. Ook het feit dat oorlog gebaseerd zou zijn op rationele analyse en zorgvuldige berekeningen kan in twijfel worden getrokken omdat vele oorlogen dan nooit plaats hadden hoeven vinden. De theorie is verouderd en de wijzigingen van de aard van oorlog zorgen dat de Clausewitsiaanse paradigma niet meer van toepassing is.

 

Hoofdstuk 7.2 Toekomst van oorlog

Nieuwe oorlogen

Nieuwe oorlog hebben een aantal kenmerken:

  • Nieuwe oorlogen zijn vaak eerder burgeroorlogen dan interstatelijke oorlogen

  • Het komt veel voor in ‘failed states’

  • Problemen met identiteit zijn prominent aanwezig

  • De oorlogen worden vaan asymmetrisch gevochten tussen ongelijke partijen

  • Er is niet echt een duidelijk verschil tussen de burgers en militairen

  • Deze oorlogen zijn barbaarser dan eerder

 

De daling van de traditionele interstatelijke oorlogen en de opkomst van meer intrastatelijke oorlogen is een opvallen kenmerk van de post-Koude Oorlog. Dit wordt verklaard door de verspreiding van meer democratie, de opmars van globalisering, het ontwikkelen van de wapentechnologie en het wijzigen van de morele attitudes ten opzichte van oorlog, gekoppeld aan de rol van de VN. Toch is het niet duidelijk dat nieuwe oorlogen daadwerkelijk nieuwe oorlogen zijn omdat er altijd inter-communale strijd heeft bestaan, er niets nieuws is aan grootschalige verstoring van het civiele levens en veel burgerslachtoffers, eerdere oorlog ook al asymmetrisch waren en dat het imago van ‘oude’ oorlogen bestond als zaken van hoge heren eigenlijk een mythe is.

 

Postmoderne oorlogen

Moderne vormen van oorlog zijn vervangen door postmoderne oorlogsvoering. Het belangrijkste kenmerk is vaak meer het beroep op technologie dan het conflict zelf. De aard van het postmoderne oorlogsvoeren werd onthuld door de Golfoorlog in 1991. Deze liet het 1e wijdverbreide gebruik van een reeks nieuwe technologieën zien. Vooruitgang in technologie van oorlogsvoering en militaire strategie zijn niet altijd gemakkelijk vertaald in versterking van strategische effectiviteit vanwege het feit dat bijvoorbeeld luchtmacht maar zelden een strijd op zichzelf wint en dat high tech oorlogsvoering slechts een beperkte waarde heeft in het het kader van kleinschalige en minder belangrijke oorlogen heeft.

 

 

Hoofdstuk 7.3 Realpolitik

In de wereld rondom oorlog zijn drie posities aangenomen waarom oorlog gerechtvaardigd kan worden. De eerste is realpolitik. Deze positie suggereert dat de oorlog als politieke daad geen morele rechtvaardiging behoeft. Het vooroordeel dat gevechten en gewapende conflicten afgeleid zijn uit aangeboren menselijke agressie komt voor uit de misvatting tussen onbegrensde menselijke lusten de de schaarse middelen die er zijn om hen te bevredigen. Dit impliceert een geloof in negatieve vrede. De essentie van de realpolitik is dat het beter is om nuchter te zijn dan om onverstandig te zijn. De enige betrouwbare manier om vrede te handhaven is door machtsverhoudingen de erkennen. De kritiek die er zijn op de realpolitik is dat het gebaseerd zou zijn op machtspolitiek, hebzucht en geweld die dienen om oorlog en het gebruik van geweld te legitimeren. Een ander kritiek punt gaat over de omvang van verwoesting en het lijden dat oorlog aanricht. Het kan niet zo zijn dan je oorlog gerechtvaardigd is als het zoveel ergs aanricht.

De twee de positie is die van de ‘just war theory’. Deze theorie suggereert dat oorlog enkel en alleen gerechtvaardigd is als het te maken heeft met morele principes. Het idee van een rechtmatige oorlog is gebaseerd op de veronderstelling dat de oorlog gerechtvaardigd kan worden en beoordeeld moet worden op ethische criteria. De theorie is meer in filosofische of ethische reflectie dan een theorie. Degen die geloven in de just war theory houden zich vast aan twee assumpties:

 

  1. De menselijke natuur is samengesteld uit een onveranderlijke mengeling van goed en kwaad, oorlog is onvermijdelijk.

  2. Het lijden dat oorlog veroorzaakt kan worden verbeterd door het te onderwerpen aan morele dwang. Theoretici beweren dat het doel van de oorlog, het herstel van vrede en rechtvaardigheid moet zijn.

 

De theorie behandelt ook nog twee afzonderlijke maar gerelateerde onderwerpen namelijk het recht om oorlog aan te gaan in de 1e plek, het ius ad bellum en het gedrag van oorlogsvoering, jus in bello. Natuurlijk kent deze theorie ook kritieken. Een daarvan is dat de elementen deel uitmaken van een nooit te rechtvaardigen oorlog. Het is de vraag of er ooit wel een oorlog is geweest die aan al de criteria van een rechtvaardige oorlog heeft voldaan. Een ander kritiekpunt is dat het toepassen van de theorie een totaal verkeerde uitkomst kan hebben. Dit kan gebeuren als de eisen van jus in bello strijdig zijn met die van ius ad bellum. Het laatste kritiekpunt is dat ‘just war’ denken alleen toegepast kan worden op omstandigheden waarin partijen een geschil hebben over dezelfde soortgelijke culturele of morele overtuiging. Alleen dan kan een partij juist geacht worden en de andere niet.

 

Pacifisme is de overtuiging dat alle oorlog moreel verkeerd is, deze houding is gebaseerd op de houding dat oorlog verkeerd is omdat doden verkeerd is. Ook is deze overtuiging gebaseerd op het feit dat het meer nadruk legt op een bredere en lange termijn voordelen van non-geweld, deze voordelen slaan dan op het menselijk welzijn. Geweld is nooit een oplossing omdat het juist nog meer geweld veroorzaakt. Pacifisme heeft gediend als belangrijke kracht in de internationale politiek. Het heeft namelijk steun verleend aan de oprichting van supranationale instellingen, die gericht zijn op vreedzame oplossingen van internationale geschillen door middel van het systeem van het internationale recht. Ze hebben positieve vrede omarmd. Ook heeft pacifisme bijgedragen aan de groeiende vredesbewegingen.

 

Toch is er ook kritiek op pacifisten omdat ze vaak worden gezien als lafaards en free riders die moreel onbesmet willen zijn en op hetzelfde moment wel willen profiteren van het bestaan van veiligheid bereikt door militaire middelen. Ook wordt het pacifisme beschouwd als incoherent omdat het gebaseerd is op het recht op leven maar dit kan alleen bereikt worden als men bereid is om ook zichzelf te beschermen, dit kan vaak alleen met geweld.

 

Hoofdstuk 8.1 Machtsinstrumenten

Macht is een begrip dat bekeken kan worden op drie verschillende manieren. De eerste is de zienswijze van capaciteiten. Macht is het hebben van capaciteiten, zoals militaire en economische vermogens en de grote van de populatie. Capaciteiten zijn behoorlijk tastbaar en kunnen daardoor goed gebruikt worden om landen met elkaar te vergelijken en het internationaal systeem in een hiërarchisch kader te analyseren. Toch zijn er ook problemen met deze zienswijze omdat capaciteiten geen macht vormen maar eerder potentiële macht. Deze kan en mag niet overal tegen iedereen worden ingezet. Nucleaire wapens kunnen bijvoorbeeld niet efficiënt worden ingezet in de strijd tegen terrorisme.

Een andere zienswijze is die van relatieve macht. Macht moet volgens deze zienswijze bekeken worden als de invloed die staat A op staat B kan uitoefenen. Het gaat dan vooral om de acties en resultaten die voortkomen uit relaties tussen staten en dus het effect van de ene actor op de andere. Hierbij zijn twee belangrijke methoden. De een is ‘compellance’, dit is het opleggen van de wil door dwangmethoden en bedreigen zoals oorlog. De andere is ‘deterrence’, dit is het voorkomen van agressie door het benadrukken van de relatief hogere kosten die een land zal maken indien het besluit oorlog te voeren. Het is een afschrikkingsmethode.

De laatste zienswijze is die van de structurele macht. Macht is volgens deze zienswijze de mogelijkheid om een kader te vormen waarin actoren zich met elkaar verhouden. Daarmee wordt dus bepaald hoe men de dingen doet. Er zijn vier hoofdstructuren.

  1. Kennis; dit beïnvloedt de ideeën en gedachten van actoren

  2. Financieel; controleert de toegang tot leningen en investeringen

  3. Veiligheid; vormt de defensie en strategische kwesties

  4. Productie; beïnvloedt de economische ontwikkeling en welvaart

 

Veranderende machten

Macht kan veranderen op verschillende manieren. Macht kan een veranderingen aannemen waarbij de macht verschuift van militaire naar economische macht. Militaire macht wordt steeds minder belangrijk doordat de groeiende interdependentie en handelsbetrekkingen tussen landen oorlog tussen staten te duur maakt. Een andere verandering is dat macht verschuift van ‘hard power’ naar ‘soft power’ oftewel het beïnvloeden van een actor door bedreigingen en beloningen verandert naar het beïnvloeden van een actor door hem over te halen om de normen en waarden te volgen of te accepteren. Deze veranderingen zijn mogelijk door de onderlingen verbondenheid, burgers weten en horen veel meer door het digitale tijdperk en geven dus ook meer waardeoordelen. Het combineren van ‘hard en soft power’ heet ‘smart power’. “hard power’ doet dan dienst als eventuele mogelijkheid mocht ‘soft power’ niet werken.

 

Supermachten

Na de Tweede Wereldoorlog rijzen de VS en de Sovjet Unie op als twee supermachten omdat Europa verzwakt is. Hun status wordt gekarakteriseerd door dominante militaire macht en ideologisch leiderschap. De bipolariteit van de Koude Oorlog werd gevormd door de twee militaire allianties, de NAVO en het Warschau Pact. Deze bipolariteit in de wereldorde neemt af vanaf de jaren ’60 door een groeiende versplinterde communistische wereld en de heropleving van Japan en Duitsland als economische supermachten. De groeiende multipolariteit zorgt niet voor spanning van voor ontspanning, detente tussen het Westen en het Oosten.

De gevolgen van de bipolaire wereldorde zijn volgens neorealisten dat het balans creëert. De VS en de SU bereikten een conditie van ‘Muatally Assured Destruction, waardoor een balans kon ontstaan. Een ander gevolg was dat de stabiliteit kon ontstaan doordat er maar twee hoofdactoren waren, doordat er minder grote machten waren kon de kans op miscalculatie en dus oorlog verkleind worden. Het laatste gevolg was dat de machtsrelaties stabiel waren omdat machtsblokken op eigen grondstoffen vertrouwden. Toch beweren critici dat het bipolaire systeem imperialisme versterkt doordat beide systemen zoeken naar het uitbreiden van hun macht binnen de wereld. Een ander kritiekpunt was dat de rivaliteit en nucleaire wapens de Koude Oorlog altijd ‘warm’ konden maken.

Het neorealisme legt vooral uit waarom de bipolaire wereldorde zoveel voordelen had maar kan de plotse uiteenvalling niet verklaren. Anderen konden dit wel en zij zagen verschillende oorzaken namelijk het het vormingsprogramma van Gorbachev in 1985 en het beeld dat er een Koude Oorlog is geweest is bedrieglijk omdat de VS eigenlijk vrijwel altijd de hegemonie had omdat de SU nooit de gelijke was.

Na het einde van de Koude Oorlog kwam er een idealistische beeld naar voren van een nieuwe wereldorde. Gorbachev pleitte voor een de-ideologisering van de relaties tussen staten en versterking van de VN en haar vredesbewarende functie. Bush senior zag juist het leiderschap van de VS voor ogen als behoeder van het internationaal recht, een partnerschap met de SU en het verhogen van de collectieve veiligheid. Kritiek was er ook op de idealistische nieuwe wereldorde, het zou geen goed ontwikkelde strategie zijn. Daarnaast was er meer kans op spanning door het feit dat het ventiel van de Koude Oorlog open was gedraaid en niets meer in bedwang zou laten. Belangrijk was ook dat er sprake was van een unipolaire wereld waarbij de VS de enige supermacht zou zijn.

 

Hoofdstuk 8.2 Hegemonie van de Verenigde Staten

VS hegemoon

De Verenigde Staten worden al vanaf de vorige eeuw beschouwd als hegemonie, een supermacht die het beste te vergelijken valt met het oude Romeinse Rijk. Het ontwikkelde zich namelijk als staat door imperialistische methoden te vermijden. Een van de redenen waarom de VS dit deed was omdat de staat niet ontstaan is uit geschiedenis of cultuur, zoals de meeste staten maar uit ideologie. De VS is een oude kolonie en dat maakt de VS een tegenhanger van het imperialisme. Een andere redenen is dat Amerika de Amerikaanse waarden uitdraagt, dit houdt in dat men aan buitenlandbeleid een morele dimensie geeft. Een derde reden is dat de VS door zijn grootte altijd heeft kunnen putten uit eigen grondstoffen waardoor er een eigen interne grote markt ontstond. Zo kon de VS boven het Verenigd Koninkrijk uitstijgen maar bleef het ook als isolationistisch en naar binnen gekeerd.

De Amerikaans eeuw was rond de 20e eeuw. Deze begon voornamelijk toen de VS deelnam aan de Tweede Wereldoorlog na de aanval op Pearl Harbor en de Koude Oorlog. De overgrote aanwezigheid van de VS kwam ook doordat het de grootste economie van de wereld had. Toch is de belangrijkste oorzaak het kruipen uit de schulp van het isolationisme, veroorzaak door de Koude Oorlog omdat de VS zich ging mengen op economisch, politiek en militair terrein door middel van instituties.

Maar ook de grote hegemonie Amerika kent problemen veroorzaakt door zowel interne als externe zaken. Een interne problemen werden veroorzaakt door de spanningen rondom de rassenstrijd, burgerbewegingen, feministen en de kwestie abortus. Hierdoor ontstond een steeds meer gescheiden samenleving. Externe problemen waren de verloren Vietnamoorlog, de Iraanse gijzeling en het opkomen van economische machten als Duitsland, Japan en de Aziatische tijgers. Doordat de VS zover uit zijn isolationisme getreden was gingen de militaire en economische verantwoordelijkheden bijna voorbij aan de eigen economie.

De achteruitgang wordt uiteindelijk opgevangen door Reagan, die de ideologie weer opkrikt en het productiviteitsniveau weer op peil brengt door onder andere de val van het communisme. Zo kon de unipolaire wereld ontstaan. In deze unipolaire wereld ontstond een dominantie van de VS waarbij het eigenbelang voorop stond.

 

9/11

Op 9/11 gebeurde hetgeen wat voor velen een periode zou gaan worden van globale strijd en instabiliteit. De oorzaak van 9/11 was uiteraard het globaal/transnationaal terrorisme. Samuel Huntingtond zag zijn ‘clash of civilizations’ als een van de oorzaken. Maar Robert Cooper bekeek de oorzaak meer vanuit het perspectief van een veranderende wereldorde. Er is een premoderne wereld, dit zijn de postkoloniale staten die gefaald zijn zoals Somalië en Afghanistan. Dan is er de moderne wereld met landen die hun soevereiniteit beschermen, hierbij opereert de wereld vanuit een balans van macht. En er is uiteindelijk een postmoderne wereld waar landen geëvolueerd zijn en de politiek van macht met het voeren van oorlog achter zich laten voor het behouden van veiligheid, hiervan is de EU een voorbeeld. Volgens Cooper is het probleem, grote instabiliteit. Hij geeft als oplossing een nieuw soort imperialisme die wellicht orde kan brengen in de chaos.

Volgens velen was de oorlog in Afghanistan gerechtvaardigd door het feit dat de Taliban een vrij directe link had met 9/11 door banden met Al-Qaeda. Maar de oorlog in Irak wordt vaak als slecht gezien omdat er een imperialistische insteek zou zijn. Er zijn dus veel problemen met het voeren van oorlog tegen het terrorisme maar dit heeft niet alleen te maken met de kijk van mensen op kwesties ook met te tactieken die terroristische groeperingen gebruiken tegen het Amerikaanse leger, zoals guerrilla. Ook de ‘soft power’ van de VS is beschadigd en heeft de reputatie van de VS beschadigd, dit heeft in het Midden-Oosten geleid tot stimulering van terrorisme. Ook in de de Palestijnse kwestie blijft de politiek in Midden-Oosten stremmen en zorgt het voor veel steun aan de militante islam.

 

Door veel van deze kwesties besloot Bush in 2005 voor een politiek van multilateralisme te kiezen. Zo werd Guantanamo Bay geopend en martelen daar toegestaan. Obama gooide dit roer echter helemaal om en verbood martelen en probeert de gevangenis te sluiten. Met Obama probeert de VS een meer vredelievende politiek te voeren bijvoorbeeld door de relaties met Iran te verbeteren en niet per definitie de kant van Israël te kiezen.

 

Kwaadaardige hegemonie

De hegemonie van de VS wordt vanuit realistische kant gezien als kwaadaardig omdat volgens hen alle hegemonieën kwaadaardig zijn aangezien ze alleen op het uitbreiden van hun macht uit zijn en daarbij niet belemmerd kunnen worden door serieuze rivalen. Dit is ook terug te zien in de vele oorlogen die veelal voor economische belangen worden gevoerd door de VS. Toch zien de liberalen het juist als goedaardig omdat de hegemonie juist stabiliteit en balans creëert in de wereld. Zo heeft de VS het systeem van internationale instituties verzorgd en heeft de staat een morele benadering bij het voeren van politiek.

 

Hoofdstuk 8.3 Multipolariteit

Multipolaire veranderingen

De wereldorde wordt door steeds meer multipolaire veranderingen gevormd. Zo zijn er opkomende machten die regionaal veel invloed hebben zoals Brazilië, Zuid-Afrika, Nigeria, Egypte, Saoedi-Arabië, Pakistan, Zuid-Korea en Australië. Maar er zijn ook machten die wereldwijd veel invloed hebben zoals China, Rusland, India, Japan en de Europese Unie.

 

China vormt voor de VS de grootste bedreiging omdat het de grootste populatie heeft, de tweede economie van de wereld, het op één na grootste defensiebudget en een groeiende invloed in de G20, WTO en in landen als Afrika, Latijns Amerika en het Midden-Oosten. Velen stellen daarom dat de 21e eeuw de Chinese eeuw wordt. Maar de trend van de macht van China kan echter ook worden gezien als een verschuiving van macht van het Westen naar het Oosten waarbij landen als Japan en India ook betrokken zijn en dus kan er wellicht ook gesproken worden over een Aziatische eeuw.

 

Naast deze veranderingen zijn er nog andere veranderingen zoals de ontplooiende globalisering en interdependentie, de trend naar wereldwijd of regionaal bestuur en de sterker wordende rol van non-state actoren door de bovengenoemde veranderingen.

 

Multipolaire wereldorde

Een multipolaire wereld kan tot oorlog, instabiliteit en chaos leiden volgens de neorealisten. Zij verklaren dit door het feit dat multipolaire machten tot meer mogelijke conflicten kunnen leiden en veranderde allianties voor spanningen zorgen en dus het security dilemma versterken. Daarnaast leidt de groeiende multipolariteit tot grote spanningen tussen de VS en China waar wellicht oorlog kan plaatsvinden tussen de oude en nieuwe hegemonie. Anderen zien echter het opstaan van China als wereldmacht als iets positiefs waardoor er een nieuwe bipolariteit kan ontstaan die voor vrede en veiligheid zorgt. De VS’s grootste hoop is dat China kiest voor ‘bandwagon’ oftewel meegaat met de VS en zich juist niet afscheid van de VS.

 

Ook de heropleving van Rusland leidt tot mogelijke spanningen in de wereld. Rusland heeft nog steeds het grootste nucleaire arsenaal in de wereld waarmee de VS vernietigd kan worden. De VS probeert daardoor ook een dergelijk beleid te voeren dat er niet weer een soort Koude Oorlog ontstaat. Op deze manier wordt Rusland meer betrokken bij internationale instellingen en wordt het expansionisme van Rusland ingeperkt.

 

De afname van de hegemonistische positie van de VS gaat gepaard met een groeiende multipolaire wereldorde, die als positief gezien kan worden. De VS kan door goed beleid de vrede in de wereld bewaren en tegelijkertijd ook rivalen erop wijzen niet alleen naar elkaar te kijken maar ook naar zichzelf. Wat zorgt voor absolute gains en dus niet relative gains.

 

 

Hoofdstuk 9.1 Internationale samenwerking (VN & OSVE)

Beginsel internationale organisaties

De eerste internationale organisaties komen voort na de Napoleontische oorlogen, tijdens het congres van Wenen werd bijvoorbeeld het Concert van Europa gesticht. Na de Eerste Wereldoorlog was er een stijging van het aantal nieuwe internationale organisaties maar na de Tweede Wereldoorlog kwam deze stijging pas echt helemaal los. Organisaties als de VN en het Bretton Woods systeem bloeide op wat zorgde voor een weerspiegelde en groeiende onderlinge afhankelijkheid tussen staten. Uiteindelijk werd, mede door de organisaties, de hegemonistische rol van de VS duidelijk. Rond 1980 waren er al 378 internationale organisaties.

Deze organisaties waren vrijwel allemaal gebaseerd op bepaalde basis kenmerken die internationale organisaties kenmerken:

 

  • Lidmaatschap; er is universeel op beperkt lidmaatschap

  • Bekwaamheid; gaat het over specifieke of uitgebreide zaken

  • Functie; zijn het progamma-organisaties of operationele organisaties

  • Besluitvorming; zijn ze intergouvermentalistisch of supranationalistisch

 

De betekenis van het fenomeen is vaak genoeg bekritiseerd. Sommige beweren dat internationale organisaties meer mechanismen zijn voor het nastreven van politieke macht met andere middelen. Internationale organisaties zouden georganiseerd zijn vanuit supranationale of wereldregeringen. Ook de relatie tussen internationale organisaties en global governance is vaak genoeg bekritiseerd.

 

Internationale organisaties zijn vaak het belangrijkste element van het mondiale bestuur. Zeker in het proces van coöperatieve probleemoplossing dat wordt vergemakkelijkt door internationale organisaties. Internationale organisaties zijn het vitale formele gezicht van global governance.

 

Theoretische kijk op internationale organisaties

Volgens de liberalen hebben internationale organisaties de neiging om de collectieve belangen van staten te reflecteren. Ze doen dit op basis van erkenning van complexe onderlinge afhankelijkheid en een besef van wederzijdse kwetsbaarheden die krachtige en zwakke staten zowel beïnvloeden als weerspiegelen. Internationale organisaties opereren in wezen als neutrale scheidsrechters die in staat zijn om boven de beginnende machtspolitiek van de staat uit te komen.

Realisten zien internationale organisaties als machtspolitiek die wordt doorgevoerd in internationale organisaties. Het wordt meer beschouwd als een aanhangsel van de staat of beter gezegd als instrumenten die beheerd worden door de machtige staten. De relatie tussen internationale organisaties en machtspolitiek wordt ook weerspiegeld in het debat tussen neorealisten en neoliberalen over de kwestie of staten vooral bezig zijn met relatieve of absolutie gains.

Naast het debat tussen neoliberalisten en neorealisten zijn er nog verschillende andere debatten over de motivaties en processen waardoor integratie in de institutionele wereld mogelijk gemaakt kan worden. Naast het liberalisme zijn er nog drie andere belangrijke theorieën:

  1. Federalisme; het federalisme verwijst naar een territoriale verdeling van de macht waardoor de soevereiniteit wordt gedeeld tussen centrale organen en perifere gebieden.

  2. Functionalisme; het functionalisme ziet de vorming van internationale organisaties als een stapsgewijs proces dat voortkomt uit het feit dat een groeiend aantal bestuurlijke functies beter kan worden uitgevoerd door middel van collectieve acties dan door staten afzonderlijk.

  3. Neofunctionalisme; het neofunctionalisme heeft geprobeerd duidelijk te maken hoe de internationale samenwerking de neiging heeft om te verbreden en te verdiepen door middel van een proces van spillover. Dit is het dynamische proces waarbij integratie in beleidsterreinen de neiging heeft om over te slaan naar andere gebieden.

 

Hoofdstuk 9.2 VN

San Fransisco conferentie

Tijdens de San Fransisco conferentie rond april/juni 1945 werd de Verenigde Naties opgericht. Het is het enige echte wereldwijde organisatie ooit gebouwd en heeft 192 landen die lid zijn. De belangrijkste doelstellingen van de Verenigde Naties zijn:

  • Het waarborgen van vrede en veiligheid om zo de komende geslachten te behoeden van oorlog

  • Het benadrukken van het vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens

  • Het in de gaten houden van de naleving van de internationale wetgeving

  • Het bevorderen van de sociale vooruitgang en het creëren voor betere levensomstandigheden

De volkenbond was de voorganger van de VN en werd opgericht in 1919 tijdens de Vredesconferentie van Parijs. Het heeft zeer gelijkwaardige doelen zoals het mogelijk maken van collectieve veiligheid, om zo internationale geschillen om te lossen en ontwapening tot stand te brengen. Het werd geïnspireerd door de 14 punten van Woordrow Wilson. Het had desalniettemin ernstige gebreken:

  • Sommige staten waaronder de VS deden niet mee

  • Andere staten verlieten de Volkenbond halverwege zoals Rusland, Duitsland en Japan

  • Het ontbrak aan effectief vermogen omdat het alleen maar aanbevelingen kon doen en geen bindende resoluties kon opstellen. De aanbevelingen moesten ook nog eens unaniem zijn en er was geen mechanisme dat stond voor militaire of economische acties tegen misstappen van staten.

 

Het was geen toeval dat de Volkenbond en de Verenigde Naties beide werden opgericht in de nasleep van wereldoorlogen. De belangrijkste doelstellingen van beide organisaties waren de bevordering van de internationale veiligheid en de vreedzame oplossing van geschillen.

De Veiligheidsraad is het belangrijkste orgaan van de VN. Het is verantwoordelijk voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid en wordt gedomineerd door de P5, de permanente leden. Deze staten(VS, Rusland, China, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk) hebben allen een veto recht. Naast deze 5 P5 leden zijn er ook nog 10 circulerende leden zonder veto recht. De Algemene Vergadering is een overlegorgaan dat alle leden van de VN vertegenwoordigd. De Algemene Vergadering wordt zeer bekritiseerd om zijn over-representativiteit en de decentraliteit, hierdoor wordt de Vergadering vaak gezien als een propaganda arena. Naast deze twee instituties zijn er ook nog fondsen, agentschappen en programma’s die verantwoordelijk zijn voor de Economische en Sociale Raad, de ECOSOC.

 

VN

Het belangrijkste doel van de VN is het handhaven van de internationale vrede en veiligheid. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de Veiligheidsraad. Het feit dat twee wereldoorlogen niet gevolgd zijn door een derde wordt vaak gezien als een van de dingen die de VN bereikt heeft. Aan de andere kant hebben theoretici van het realisme betoogd dat het niet meer voorkomen van een wereldwijde oorlog niet te danken is aan de VN maar meer komt door de ‘balence of terror’ die veroorzaakt is door de Koude Oorlog als de nucleaire patstelling tussen de VS en de SU. Het is duidelijk dat de VN alleen gedeeltelijk en beperkt kan meedelen in het succes van het systeem van collectieve veiligheid omdat een groot gedeelte bestaat uit self help van staten, aldus het realisme.

De capaciteit van de VN om een systeem van collectieve veiligheid af te dwingen wordt sterk beperkt door het feit dat de VN in wezen een schepsel is van haar eigen leden en het kan dus niet meer doen dan dat die leden willen. Haar rol is beperkt tot het verstrekken van mechanismen die de vreedzame oplossing van internationale conflicten vergemakkelijken. Een groot deel van de geschiedenis werd de VN verlamd door de supermacht VS tijdens de Koude Oorlog. Dit verhinderde de Veiligheidsraad om beslissende acties te kunnen ondernemen. Toch zijn er andere factoren die de VN juist weer meer macht gaven want het gebruik van het vetorecht van de P5 is drastisch verminderend en daardoor is het aantal bedreigingen voor vrede en veiligheid ook afgenomen.

Het einde van de Koude Oorlog was het begin, volgens velen, van een nieuw hoofdstuk van de VN. De VN was een lange tijd gedomineerd door de grootmachten en nu moest het plotseling een instrument worden dat daadwerkelijk een doeltreffend systeem had voor collectieve veiligheid. Toch werd aan deze verwachting niet voldaan. Dit was duidelijk door vredeshandhavingen die mislukten en bijvoorbeeld het doorzetten van de Irak invasie in 2003 door de VS.

Tijdens de periode na de Koude Oorlog heeft de VN moeilijkheden gekend wat het voortbestaan bedreigde omdat er terughoudenheid was van staten die niet langer bedreigd werden door de Oost-West rivaliteit, er ontstond een unipolaire wereldorde die de VN buiten spel dreigde te zetten en de internationale politiek verlengde zijn aandacht. Nu is de VN gedwongen om een nieuwe rol in een gestructureerde en kapitalistische wereld te vinden. In deze wereld zijn conflicten vaak het gevolg van onevenwichtigheden in de verdeling van rijkdom. Er is verschuiving van traditionele vredeshandhaving naar multidimensionale vredeshandhaving.

De klassieke vorm van VN vredeshandhaving kwam voor het eerst naar voren bij de oprichting van de vredestroepen die vrede moesten bewaren tussen partijen die een geschil hadden. In het kader van Oost-West rivaliteit, lijkt het houden van neutraliteit en onpartijdigheid de enige manier om vrede te kunnen bewaren en te kunnen creëren. De traditionele benadering is nu steeds meer onhoudbaar. De taak van vredeshandhaving wordt complexer en moeilijk door de veranderende aard van gewelddadige conflicten. Meer en meer conflicten gaan over culturele en etnische rivaliteit.

De veranderende vormen van vredeshandhaving komen voor door twee ontwikkelingen. De blauwhelmen werden steeds vaker verzonden naar conflictgebieden waarin geweld een voortdurende bedreiging bleef en waar de nadruk lag op peace enforcement. De andere ontwikkeling is dat conflictsituaties steeds complexer worden en er is over het algemeen erkenning dat de aanpak en ontwerp van vredesoperaties anders moeten. Dit heeft geleid tot de komst van het multidimensionale vredesonderhandelen. Dit houdt het gebruik van geweld in om zo de humanitaire situatie te verbeteren en politieke wederopbouw te bereiken. Het accent is dus verschoven van vredeshandhaving naar vredesopbouw.

 

Peacekeeping

VN peacekeeping is effectief in vergelijking met de kosten van conflicten en het aantal mensenlevens dat geëist wordt zonder peacekeeping. Toch is er meer kritiek dan blijdschap over de VN peacekeeping missies, enkele problemen:

  • Het ontbreken van een duidelijke missie

  • Ernstige onduidelijkheid over het mandaat voor interventie

  • De veiligheid van de vredebewaarders kan niet gegarandeerd worden

  • Er is wisselende kwaliteit van vredesmachten

  • Er heerst een algemene denkwijze van ‘afschrikking door aanwezigheid’, zo kunnen ze, eigenlijk op de verkeerde manier, de vredebrekers confronteren

Dit zijn behoorlijk zware kritieken op de Peacekeeping missies van de VN toch heeft de VN hieruit ook lessen geleerd. De toenemende nadruk op vredesopbouw weerspiegelt een verlangen om te identificeren en structuren te ondersteunen die de neiging hebben vrede te versterken en verstevigen waardoor er positieve vrede ontstaat. Met de komst van Peace-building zijn de hardere en zachtere kanten van de VN samengesmolten om zo vrede en veiligheid beter te bewaren.

 

VN vanuit economisch en sociaal perspectief

Vanaf het begin hebben de ontwerpers van de VN onderlinge verbondenheid in politieke en economische kwesties meegenomen. Echter hebben sociale en economische vraagstukken voor weinig wederopbouw gezorgd na de Tweede Wereldoorlog. Er was een verschuiving ten gunste van de bevordering van economische en sociale ontwikkelingen in de jaren ’60. Dit was mogelijk door drie factoren:

  1. Het proces van dekolonisatie en de toenemende invloed van ontwikkelingslanden in de steeds meer groeiende VN. Hierdoor is er meer aandacht gekomen voor onevenredige verdeling van welvaart in de wereld.

  2. Een groter bewustzijn van onderlinge afhankelijkheid en de gevolgen van globalisering in de jaren ’80.

  3. De opkomst van burgeroorlogen en etnische strijden onderstreepte het feit dat vrede en veiligheid aan de ene kant ontwikkeling, rechtvaardigheid en mensenrechten en aan de andere kant gescheiden agenda’s.

Economische en sociale verantwoordelijkheden van de VN worden weggesmeerd door een steeds groter wordend aanbod van fondsen en gespecialiseerde agentschappen. Rond de jaren ’90 nam de bezorgdheid over de mondiale bezorgdheid en dus de VN-programma’s toe. Ondanks veel moeilijkheden is het niettemin duidelijk dat de VN meer heeft gedaan dan elke andere organisatie in de hele wereld.

 

Positie VN

Er zijn twee belangrijke uitgangspunten over de toekomst van staten binnen de VN. Enerzijds is het belangrijk dat er een meer gelijkmatige verdeling komt van mondiale macht, dat zich uit in het multilateralisme om zo staten meer afhankelijk te maken van een systeem van collectieve veiligheid. Dit wordt verzorgd door de VN, zo hoeven niet meer te kijken naar gewelddadige self-help. Anderzijds zal multipolariteit waarschijnlijk worden geassocieerd met een kans op verhoogde conflicten en grotere instabiliteit. In dit geval zou de VN dezelfde kant op kunnen gaan als de Volkenbond zoals het proberen om rivaliteit tussen staten te verminderen. Toch zal dit uiteindelijk mislukken.

In beide gevallen is de verschuiving van mondiale macht een hele belangrijke kwestie voor hervorming van de Veiligheidsraad, al wil deze raad daar echter nog niks van weten. Een ander probleem is dat de veiligheidsbedreigingen waarmee de huidige VN te maken heeft totaal verschillend zijn als voorgaande decennia, voorbeelden zijn het nucleair terrorisme, staten die instorten en de verspreiding van besmettelijke ziekten. De veranderende aard van oorlog en gewapende conflicten veroorzaakt met name problemen voor de VN in peacekeeping en peacebuilding.

 

Hoofdstuk 10.1 regionale samenwerking (EU & NAVO)

Regionalisme is zowel de opvolger van de natie-staat als een alternatief aan de globalisering. Eerdere vormen van regionalisme hielden regionale samentrekking en integratie in. Dit had voornamelijk betrekking op veiligheid, politiek en economisch gebied. Het nieuwe regionalisme daarentegen staat meer voor de oprichting van regionale handelsblokken of het versterking van bestaande blokken.

 

Regionalisme

Regionalisme is breed gezegd een proces waarbij geografische regio’s een belangrijk politiek en/of economisch eenheid worden met als basis samenwerking en eventueel identiteit. Dit regionalisme is te onderscheiden in twee delen: subnationaal regionalisme en de andere vorm is de transnationaal regionalisme. Subnationaal regionalisme houdt in dat er decentralisatie plaats of plaats gevonden heeft in een land. Dit geldt voor het ontstaan van federalisme. Een ander punt van subnationaal regionalisme is devolutie. Devolutie is de overdracht van macht van de centrale overheid tot ondergeschikte regionale instellingen die, in tegenstelling tot federale instellingen, geen aandeel hebben in soevereiniteit.

Bij transnationaal regionalisme gaat het voornamelijk om samenwerking of integratie tussen staten in dezelfde regio van de wereld. Desalniettemin vertonen beide vormen van regionalisme de vorm van een verhouding tussen de kern en de periferie en dus ook de krachten van eenheid en diversiteit. Een verschil zit in centralisatie, centralisatie binnen een systeem van transnationaal regionalisme kan leiden tot een proces van staatsvorming, waaruit een systeem van subnationaal regionalisme kan ontstaan. Een ander onderscheid tussen het subnationale en transnationale regionalisme kan duidelijk worden gemaakt door het feit dat de subnationale regio's soms een transnationaal karakter hebben en dat het overschrijden van grenzen en de relaties tussen staten kan beïnvloeden zoals de Koerden in het Midden-Oosten.

Een doorgaand probleem van regionalisme is het vaststellen wat nou een regio precies is. Het gaat hier dan voornamelijk om het karakter en de omvang van een regio. Vanaf het eerste gezichtspunt is een regio een onderscheidend geografisch gebied, ze worden duidelijk als we naar kaarten kijken. Een andere basis voor regionale identiteit is sociaal-cultureel. Hierbij wordt gekeken naar de taal, geloof, geschiedenis en andere overeenkomsten. Culturele identiteit is belangrijk voor de basis van een organisatie, zoals dat bij de EU liberaal-democratisch is.

Economische integratie heeft over het algemeen altijd geprobeerd om de samenwerking tussen landen die vroeger vijandig tegenover elkaar stonden of landen met weinig culturele overeenkomsten te ondersteunen. Dit is ook logisch want als samenwerkingsregio’s uitgingen van een cultureel gebaseerde basis dan moeten gebieden wel met elkaar samenwerken anders kunnen die regio’s niet gevormd worden.

Regionalisme neemt verschillende vormen aan van samenwerking met andere staten. Dit is onder te verdelen in drie soorten, namelijk: economisch, veiligheids, en politiek regionalisme. Economisch regionalisme prefereert grotere economische mogelijkheden door samenwerking tussen staten in een eenzelfde regio. Dit is de eerste vorm van regionale integratie. Dit economische regionalisme wordt mogelijk door vrijhandelsgebieden maar ze zorgen ook voor ‘customs unions’ en ‘common markets’. Veiligheidsregionalisme ziet graag samenwerking die leidt tot bescherming tegen een centrale vijand, een vijand van afstand of een buurland. Regionale integratie krijgt hierdoor meer de betekenis van veiligheidssamenleving. Dit komt voort uit twee redenen. Allereerst zoeken regionale lichamen een samenwerking wat zal leiden tot vrede door samenwerking waarin diepere niveaus van onafhankelijkheid en integratie oorlog tussen deze staten onmogelijk maakt. Een ander punt is de motivatie achter regionale samenwerking. Dit motief gaat namelijk over de protectie tegen een centrale vijand. Veiligheidsregionalisme is ook duidelijk medespeler in de trend van regionale vredeshandhaving. Politiek regionalisme zorgt ervoor dat staten in hetzelfde gebied hun waarden proberen te beschermen en daarbij hun imago te verbeteren en uiteindelijk een machtigere diplomatieke stem te laten horen.

De verschillen tussen politiek, veiligheids en economisch regionalisme kunnen misleidend zijn. Een aantal regionale organisaties zijn opgesteld met een duidelijk doel voor ogen aan welke ze trouw zijn maar de meeste zijn een complex geheel van verschillende belangen dus politiek, veiligheid en economie door elkaar.

De neiging tot regionale samenwerking heeft een theoretische debat veroorzaakt, waarin integratie en institutievorming op internationaal gebied naar voren komt. Drie theorieën kwamen hierbij naar voren: federalisme, functionalisme, en neo-functionalisme.

 

Federalisme

Het federalisme is de eerste theorie over regionaal of globale integratie ontwikkeld door de politieke denkers als Hegel en Rousseau maar ook door de inspiratie die vrij kwam uit binnenlandse politiek als apparaat voor de spanningen tussen het centrum en de periferie. Het federalisme geeft als uitleg voor regionale of internationale samenwerking dat deze samenwerking ligt op een proces van bewuste besluitvorming door de politieke elite. De aantrekkingskracht van internationale federaties is dat ze beweren een oplossing te hebben voor endemische problemen van het staat systeem. De federalistische visie laat ook nog zien dat de vereniging tussen staten bereikt wordt omdat ze een systeem van gedeelde soevereiniteit tussen internationale en nationale lichamen delen. Dit noemt men de samengevoegde soevereiniteit.

Het federalistische denken leed al snel tot het ontstaan van het functionalistische denken. De basis van het functionalisme is uitgelegd door David Mitrany: ‘form follows funtion’. Vanuit dit oogpunt werkt samenwerking alleen wanneer het gefocust is op speciale activiteiten/functies en als dit gebeurd door collectieve acties en niet door individuele staten. Dit veroorzaakt druk op het creëren van institutionele structuren die samenwerking mogelijk maken. Functionalisten hebben normaal gesproken hoge verwachtingen over de omvang van integratie en internationale samenwerking. Ze geloven dat politieke loyaliteit relatief makkelijk overgedragen kan worden van nationale staten naar nieuwe functionele organisaties. Het zwaktepunt van het functionalisme is dat het de bereidheid van staten overschat aan de hand van hun verantwoordelijkheden.

Uiteindelijk is uit beide definities het neo-functionalisme gekomen. Deze theorie wordt uitgelegd in het werk van Haas, neo-functionalisten erkennen de beperkingen van de traditionele functionele theorie. integratie wordt, volgens deze theorie, grotendeels bepaald door een erkenning van de groeiende onderlinge afhankelijkheid op economisch en andere gebieden. In plaats daarvan plaatst het grotere nadruk op de samenwerking tussen economie en politiek. Vanuit dit perspectief probeert functionele coöperatie transnationale kiesdistricten van de voorstanders voor betere coöperatie te creëren. Een dynamiek die leidt tot wijdere politieke integratie ook wel bekend als ‘spillover’.

 

Nieuw regionalisme

Nieuw-regionalisme is de opvolger van het regionalisme. Het nieuw-regionalisme heeft een duidelijk economische karakter en gaat voornamelijk uit van het creëren van economische handelsblokken. Een toename van economisch regionalisme in de jaren ’90 werd veroorzaak door variërende en vaak ongelijksoortige factoren. In de eerste plaats weerspiegelde het de wijder geaccepteerde export geleide economische strategieën in de ontwikkelde wereld zoals in eerste instantie Japan en daarna de Aziatische Tijgers. Als tweede punt, het einde van de Koude Oorlog, voormalige communistische landen zochten steun in de economische wereld. Dit gaf een boost en leidde tot ontwikkeling van deze landen. Het derde punt is de oprichting van de WTO en de grotere invloed van andere instituties met als doel globale economie, die door de regionalistische weg grotere invloed in multilaterale lichamen probeerden te krijgen. Het laatste punt is de acceleratie van globalisatie in de jaren ’80 en ’90. Regionalisme werd toen aantrekkelijk omdat snel groeiende kapitaal flows en een toenemende trend tegenover transnationale productiepatronen zorgden voor de levensvatbaarheid van de staat als een onafhankelijke economische eenheid.

Het economisch regionalisme heeft zich vaak defensief opgesteld, in sommige gevallen werd het protectionisme ingevoerd als gevolg van de verstoring van economie. Hierdoor kreeg Europa kritiek door zich op te stellen als fort.

Desalniettemin heeft het nieuw-regionalisme zich laten motiveren door competitieve impulsen en niet door protectionisme.

 

Verschillende unies

Het belangrijkste voorbeeld van het regionalisme in Azië is de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten(ASEAN). Het werd opgericht in 1967 door Brunei, Indonesië, Maleisië, de Filipijnen, Singapore en Thailand. Vietnam kwam er in 1995 bij, Laos en Birma in 1997 en Cambodja in 1999. De ASEAN is een product van de Koude Oorlog die gericht was op veiligheid maar nu verplaatst de focus zich naar samenwerking op economisch en handelsgebied. Dit leidde tot de oprichting van de ASEAN Free Trade Area in 1992. Deze kwam tegelijkertijd met de groei van het politieke regionalisme, die de nadruk had op ‘Aziatische waarden’. Het integratieproces kreeg een vernieuwingsimpuls na de Aziatische financiële crisis in 1997 en 1998. Er was noodzaak om samen te werken en om effectief te concurreren met stijgende grootmachten als China en India. ASEAN heeft getracht bredere regionale samenwerking te bevorderen, herbij werden het ASEAN Regional Forum en de Oost-Aziatische top opgericht. Maar de regionale integratie in Azië is niet alleen beperkt gebleven tot de ASEAN. De Shanghai Cooperation Organization, de SCO is opgericht in 2001. De SCO heeft activiteiten uitgebreid naar militaire, economische en culturele samenwerking.

De opmars van regionalisme in Afrika wordt tegengehouden door het gecombineerde effect van armoede, politieke instabiliteit, grensgeschillen en politieke en economische verschillen tussen Afrikaanse landen. Lang na de dekolonisatie kwamen de eerste vormen van regionale samenwerking naar voren. De Southern African Development Community (SADC) in 1992 vormde een van de eerste. Deze organisatie was toegewijd aan het verdiepen in economische integratie en het uitbreiden van de economische integratie en de politiek in speciale veiligheidsgebieden.

Echter de twee meest duidelijk voorbeelden van Afrikaans regionalisme zijn de Afrikaanse Unie(AU) en de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten(ECOWAS). De AU is een ambitieuze organisatie. Er is onzekerheid over de vraag of de AU zijn antiwesterse retoriek moet verlaten en meer moet bouwen op samenwerking met het Westen. De ECOWAS is de grootste subregionale organisatie van Afrika, die bestaat uit 16 staten en een gezamenlijke bevolking van bijna 200 miljoen. De impact ervan op de economische prestaties van de lidstaten is bijna te verwaarlozen, als gevolg van factoren zoals politieke instabiliteit en de wijdverbreide corruptie.

Noord & Zuid-Amerika hebben verschillende vormen van regionalisme gekend als gevolg van de geografische, culturele en politieke belangen van de sub-continentale regio's. Het belangrijkste voorbeeld is de NAFTA, een vrijhandelszone tussen Mexico, de Verenigde Staten en Canada. De NAFTA was bedoeld om de basis te leggen voor een breder economisch partnerschap met de gehele westerse wereld. Haar voornaamste doelstelling zijn de geleidelijke afschaffing van invoerrechten op landbouwproducten op verschillende producten. Zo krijgen banken en andere financiële markten makkelijke toegang tot andere staten. Het is een intergouvermenteel besluitvormingsproces. Diepere problemen zijn de verschuiving van rijkdom, onderwijs en economische structuur tussen vooral de VS en Canada aan de ene kant en Mexico aan de andere kant.

Het meest belangrijke handelsblok in Zuid-Amerika is de Mercosur. Het was is een overeenkomst voor de economieën van Argentinië, Brazilië, Venezuela, Paraguay en Uruguay. Chili, Colombia, Ecuador, Peru en Boliva worden als geassocieerde leden gezien. De belangrijkste doelstelling van de mercosur zijn de handel onder de leden te liberaliseren en het oprichten van een douane-unie. Het diepere probleem op lange termijn is de spanning die voortvloeien uit het feit dat Brazilië vergeleken met de andere landen een reus is.

 

Hoofdstuk 10.2 Europese Unie

Het Europese idee in het algemeen: de overtuiging dat, ongeacht de historische,culturele en taalkundige verschillen, Europa  een enkelpolitieke gemeenschap is. Zaken die geleid hebben tot het ontstaan van de EU zoals wij hem nu kennen zijn:

  • De noodzaak voor economische hervorming in het door oorlog verscheurde Europa door samenwerking en de oprichting van een grotere markt.

  • De wens om vrede te behouden door het continue oplossen van tussen Duitsland en Frankrijk.

  • De erkenning van het ‘Duitsland probleem’, dit zou opgelost kunnen worden door Duitsland te laten integreren in een breder Europa.

  • De wens om veiligheid te creëren vanwege de dreiging uit de Sovjet Unie.

  • De wens van de VS om een verenigd Europa te laten bestaan.

  • De geaccepteerde gedachte over een continentaal Europa en dat de soevereine natiestaat de vijand is van vrede en welvaart.

 

De EU

Om de EU te begrijpen moeten we eerst naar de structuur van de EU kijken en daarna de relatie met de rest van de wereld. Een van de moeilijkheden om de structuur van de EU te begrijpen is omdat het verschillende keren veranderd is. Ook het confederale imago van de EU is moeilijk vol te houden. In de eerste plaats beginnend met SEA en verder te gaan met de belangrijke verdragen, die leiden tot gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Als tweede punt, het recht in de EU bind alle staten. Dit is een wezenlijk verschil tussen de EU en andere internationale organisaties. Als derde punt, bepaalde bevoegdheden van de EU hebben uitgebreid ten koste van de nationale regeringen. Het resultaat is een politiek orgaan dat is een complex mengsel is van intergouvernementele en supranationale elementen.

Beslissingen binnen het ‘nieuwe Europa’ zijn steeds meer gemaakt op de basis van ‘multilevel governance’, waarin het politiek proces subnationale, nationale, intergouvernementele en supranationale niveaus heeft samengevoegd tot een balans tussen de verschuiving in de betrekkingen tot verschillende issues.

 

 

Buitenland beleid EU

Hoewel het duidelijk is dat de EU een buitenlands beleid heeft, is de omvang van haar internationale ‘actorness’  een kwestie van veel discussie. Het meest cruciale gebied is hier de defensie en buitenlandse politiek.

 

Het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid heeft een aantal van de prestaties. Deze houden de inzet van tientallen missies van vredestroepen, politie officieren en burgers in, om onrustige delen van de wereld, waaronder Bosnië, Tsjaad, Oost-Congo en de provincie Atjeh in Indonesië rustig te houden.

 

De belemmeringen voor het ontwikkelen van een effectief gemeenschappelijk buitenlands- en defensiebeleid binnen de EU zijn talrijk en divers. In de eerste plaats, zijn er permanente spanningen tussen de lidstaten die een 'atlanticus' benadering van het buitenlands beleid hebben. Ten tweede hebben de staten zich over het algemeen veel meer terughoudend opgesteld om de politieke integratie, in plaats van economische integratie te ondersteunen, en dit is vooral van toepassing op het geval van het buitenlands- en defensiebeleid. Het kerndoel van de staat is om te zorgen voor de 'hoge politiek' van veiligheid en overleving. Onafhankelijke controle over de buitenlandse en defensie zaken wordt alom beschouwd als de meest belangrijke dimensie van de staatssoevereiniteit. Ten derde is het vermogen van Europa om een doeltreffende externe aanwezigheid te ontwikkelen, lange tijd gehinderd door verwarring over wie de EU vertegenwoordigt. Ten vierde, een effectief gemeenschappelijk defensiebeleid vereist een niveau van financiering waarbij enkele lidstaten opnieuw bereid zijn om te ondersteunen, met name sinds de wereldwijde financiële crisis van 2007-09 is dit moeilijk. Het moet ook een standaardisatie van materieel hebben en een enkele, geharmoniseerde defensie-industrie. Dit is moeilijk te bereiken en zal daarom waarschijnlijk niet te bereiken zijn.

 

Europese integratie

Sommigen beweren dat het einde van de EU slechts een kwestie van tijd is. In deze visie, de mate van diversiteit binnen de EU, in termen van geschiedenis, tradities, taal en cultuur, de EU nooit een macht van capaciteit van de natiestaat kan worden om politieke trouw te wekken en effectief te handelen op het wereldtoneel. Er zijn echter twee problemen die bijzonder problematisch leken. Dit zijn de problemen van de eenentwintigste eeuw. De eerste is de uitbreiding van de EU en de gevolgen ervan. Een belangrijk deel van het succes van het vroege proces van Europese integratie kwam voort door het feit dat de oorspronkelijke zes bij elkaar gebonden waren door sterke historische, politieke en economische factoren, maar ook door de allesoverheersende wens om vrede en stabiliteit tussen Frankrijk en Duitsland te verzekeren en de wens van kleinere, naburige staten deel te laten nemen aan de voordelen die kunnen voortvloeien uit Frans-Duitse toenadering.

De tweede belangrijke uitdaging voor de EU is meer economisch dan politiek. Hoewel de economische Unie, in onderling overleg, al meer dan succesvolle politieke unie is, zijn er redenen om te geloven dat het voortdurende economische succes van de EU nog niet zeker is. Het EU-aandeel in de wereldhandel en de productie zijn ingesteld af te nemen, een trend op grote schaal in verband met de bepaling van de invloedrijke lidstaten om sociale bescherming en sociale voorzieningen te behouden in de achtergrond van groeiende mondiale concurrentiedruk.

 

 

Hoofdstuk 11.1 mondialisering & trends

Mondialisering

Een beeld is een vertegenwoordiging of gelijkenis van een individu, een groep of een ding. Beelden zijn niets meer dan illustraties of constructies van onze geest. Dit betekent niet dat de beelden alleen maar ‘innerlijke’ betekenis hebben. Beelden kunnen een belangrijke rol spelen in het opbouwen van kennis en inzicht, zij kunnen beschikken over een zo belangrijk mogelijk onderdeel in het verklaren van gedrag van mondiale actoren. Als basis voor het verklaren van het gedrag van actoren op wereldtoneel is beeld belangrijk bij het vormgeven van zowel de manier waarop mensen zichzelf zien als de manier hoe ze anderen zien. Boulding’s zienswijze verklaart dat beeld gezien kan worden als de totale cognitieve, affectieve en evaluatieve structuur van de gedrags-eenheid. In feite is het de interne kijk op zichzelf en het universum waarin het opereert. Nationale beelden zijn bijvoorbeeld niet vast en onveranderlijk, overheden en politieke leiders verbouwen deze om zich zo aan te passen aan het wereldtoneel en de binnenlandse consumptie. De nadruk op de rol en betekenis van het beeld in de moderne mondiale politiek is bekeken door het poststructuralisme.

 

Hoofdstuk 11.2 Globalisering

Beelden zijn niet alleen belangrijk in de structuren van hoe staten met elkaar omgaan en de aanpak van kwesties zoals oorlog en vrede. Ze worden ook gebruikt in een bredere en verklarende definitie om zo de grafische manieren van belangrijke ontwikkelingen en trends in de wereldpolitiek te verklaren. Er zijn verschillende belangrijke criteria voor de bepaling van het belang van deze beelden.

Hyperglobalisme

Hierin bestaat het beeld uit de basisideeën van het hyperglobalisme. Het toont de globalisering als een diepe set van economische, culturele, technologische en politieke verschuivingen die dramatische gevolgen hebben voor de staat en de soevereiniteit van deze staat. Een wereld zonder grenzen zou een wereld moeten zijn van onderlinge verbondenheid en versnelde onderlinge afhankelijkheid. Dit is mogelijk door de opkomst van een in elkaar grijpende economie die in het vooruitzicht welvaart voor iedereen heeft. Een andere verklaring is het creëren van globale vrije handel, transnationale producties en investeringen verdeeld over de hele wereld om zo duurzame en brede vrede te ontwikkelen.

Het grootste probleem van dit hyperglobalistische model is dat het zichzelf lijkt te overschatten doordat het nauwelijks kijkt naar de invloed van globalisering en de verzwakking van staten. Dit maakt nationale grenzen vaak irrelevant. Staten worden getransformeerd door omstandigheden van geavanceerde globalisering. Toch kan globalisering de positie van staten ook versterken, zie Rusland en China. De mondiale politiek zal echter een slagveld blijven tussen de krachten van onderlinge afhankelijkheid, zoals globalisering verklaard en de krachten van anarchie. Het idee dat de wereld zonder grenzen zal worden gekenmerkt door harmonie, vrede en welvaart is open voor debat omdat de globalisering die gecreëerd is cultureel en politiek verzet veroorzaakt. Dit betekent dat er grenzen zijn aan globalisering. Ook is het niet bepaald verklarend waarom een grenzeloze wereld welvarend voor iedereen zou zijn.

 

Democratic peace thesis

Het idee van een overheid gaat terug tot in de 17e en 18e eeuw waar de ideeën gebaseerd waren op het republikeinse liberalisme, centraal stond de contractuele basis van overheidsmacht. Tegenwoordig wordt gewezen op een zogenaamd onweerstaanbare trend in het voordeel van democratische bestuur en in het nadeel van autoritarisme. Volgens de politicologen Fukuyama en Doyle is de onvermijdelijke uitkomst van deze trend een verspreiding van vrede en een absolutie afname van conflicten tussen staten. Dit is allemaal gebaseerd op ‘the democratic peace thesis’. De wereldwijde democratisering ging volgens Huntington, die de democratice peace thesis ontwierp, in drie fases:

  1. 1828-1926: Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk

  2. 1943-1962: West-Duitsland, Italië, Japan en India

  3. 1974 tot nu: Griekenland, Portugal, Spanje, Latijns-Amerika en de ex-communistische staten

Het idee dat het staat-systeem getransformeerd zal worden door de heersende trend heeft veel critici aangetrokken. Er zijn twijfels over het idee van een wereld vol democratie en het vooruitzicht van ‘democratische vrede’. Deze zijn voortgekomen uit het toenemende belang van niet democratische staten als Rusland en China. Volgens politicologe Kagan verandert de mondiale politiek naar een model met democratische vrede maar juist naar een model met rivaliteit tussen vooral de Verenigde Staten enerzijds en de autoritaire staten als Rusland en China anderzijds.

 

Clash of civilizations

Dit beeld werd ontwikkeld na de Koude Oorlog met invloed van de ‘clash of civlizations’ thesis van Huntington. Aan de basis van deze thesis stond dat de 21e-eeuwse wereldorde gekenmerkt zou worden door voornamelijk cultuur en niet zozeer economie of politiek. Een nieuw tijdperk van de mondiale politiek zou naar voren gekomen zijn, waarin de beschaving de primaire kracht is en cultuur een groot bevelschrift is. Voor Huntington zouden er negen grote beschavingen zijn: westerse, Chinese, Japanse, hindoeïstische, islamitische, Afrikaanse, boeddhistische, Latijns-Amerikaanse en orthodox-christelijken. Het realistische beeld van een gecentreerd staat met conflicten biedt een schril contrast met de liberale beelden van een wereld zonder grenzen of een wereld van democratieën. Dit beeld had zijn grootste invloed na 9/11.

Ook dit beeld heeft kritiek tot zich gekregen. In werkelijkheid zouden cultuur en beschaving complexer zijn, meer gefragmenteerd en open voor invloeden van buitenaf. Ook wordt het ondermijnd door belangrijke historische bewijsvoering van mensen uit verschillende culturen, religies en etnische groepen bij elkaar die met elkaar leven onder voorwaarden van relatieve vrede. Het beeld van onverzoenlijke beschaving is ondermijnd door compenserende mondiale trends in de richting van onderlinge afhankelijkheid en homogenisering.

 

Chinese hegemonie

Er bestaat een wereldwijd beeld dat China de wereldwijde hegemoon zal zijn in de 21e eeuw. De basis hiervoor is de opmerkelijke duurzame economische groei die het sinds de jaren ’80 aan het inzetten is. Dit maakt China in 2010 de 2e grootste economie van de wereld. Er zijn echter twee verschillende ideeën over een Chinese eeuw. De eerste is dat de opkomst van China is gekoppeld aan het vooruitzicht van een verhevigde kans op internationale conflicten en oorlog. Terwijl macht middenin een proces van transitie zit, ontstaat er een onstabiele periode van multipolariteit waarbij midden gerangschikte staten een gooi doen naar meer macht. Een tweede beeld is dat de Chinese Eeuw stabiel en rustig zal verlopen. Deze verwachtingen zijn in aanzienlijke mate gebaseerd op de overtuiging dat de globalisering verandert op de manier hoe staten het nationale belang definiëren en hoe ze communiceren met elkaar. In deze visie kan China een wereldwijde hegemonie van een nieuw soort worden. Eentje die permanent bereid is om economische overweging vooruit te plaatsen op strategische.

Het idee van de onvermijdelijke opkomst van China kan een illusie zijn. China heeft de afgelopen drie decennia zeer hoge groeicijfers gehad maar het is gestart vanuit een zeer laag niveau en er zijn nog decennia nodig wil het de Verenigde Staten evenaren. Er is ook geen garantie dat de economische opkomst van China soepel zal blijven tijdens de 21e eeuw. Er zijn grote twijfels geuit over de lange termijn compatibiliteit van stalinistische politieke structuren.

 

 

Verandering internationale samenlevingen

De belangrijkste veronderstelling van theoretici die moderne internationale samenlevingen bekijken is dat staten altijd egoïstisch zullen blijven en altijd opzoek zullen zijn naar meer macht. De relaties die staten nu hebben zijn gestructureerd door cohesie en sociale integratie. Het internationale systeem is een gemeenschap van staten en niet zoals de realisten beweren een systeem van staten. Dit beeld gaat nog een stap verder want gemeenschap impliceert banden van genegenheid en wederzijds respect. De term internationale gemeenschap creëert dan ook het beeld van een verzameling van staten die in als een blok handelen. Het begrip van de internationale gemeenschap kreeg steeds meer impuls vanaf de jaren ’90.

 

Opkomst China

De economische opkomst van China en de verschuiving van macht van het Westen naar Azië kan gezien worden als onderdeel van een veel groter proces namelijk de herindeling van de relaties tussen noord en zuid. De divisie tussen deze twee delen werd gemaakt door hoge lonen, hoge investeringen in het geïndustrialiseerde noorden en de lage lonen en lage investeringen in het Zuiden. Dit beeld is echter steeds meer van zijn waarde aan het verliezen. Grote delen van het Zuiden hebben substantiële vooruitgang in het verminderen van armoede en economische ontwikkeling, hieruit blijkt dat niet alle relaties tussen het Noorden en het Zuiden gebaseerd zijn op macht en afhankelijkheid. Bovendien wordt de diplomatie stem van het Zuiden sterker. Demografische trends ondersteunen dergelijke voorspellingen, het grootste deel van de wereldbevolking leeft in het Zuiden en deze populaties zijn ook nog eens veel jonger dan het verouderde Noorden.

 

Het milieu

Veel milieu activisten hebben aangegeven dat de wereld slaapwandelend op een ecologische ramp afgaat. De meest ernstige bedreiging komt vanuit klimaatverandering. Er zijn twee obstakels die voorkomen dat de internationale gemeenschap actie onderneemt. De een is dat individuele staten altijd de neiging zullen hebben om nationale belangen voorop te stellen. De ander is dat de schaal en de omvang van het probleem zijn te groot om te kunnen aanpakken omdat de kosten voor staten te hoog oplopen. Want als men de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen naar beneden zou brengen men inkomsten zou verliezen, wat staten nooit zullen toestaan.

Er zijn mensen die beweren dat de milieuramp die zogenaamd moet komen overdreven is. Lomborg stelde dat milieu indicatoren steeds beter worden, er moet echter wel rekening gehouden worden met de baten en kosten van een behandeling. Het kan namelijk niet te veel ten koste gaan van de economie. Vaak willen voorstanders van deze positie goedkopere en makkelijkere manieren om de klimaatveranderingen aan te gaan.

 

Democratisering

Dit beeld is voortgekomen uit de discussie over de aard en de toekomstige richting van global governance. Het laat een belangrijke gebrek in het opkomende systeem van global governance zien, het gebrek aan democratische participatie en verantwoording. Het belangrijkste aspect van dit beeld was dat gesuggereerd kon worden dat het project van democratisering kan en moet worden toegesplist op mondiale politieke instellingen. De meeste voorstanders van kosmopolitische democratie zijn voorstander van een multilevel systeem van post soeverein bestuur waarin supra staten, staats niveau en substatelijke op elkaar inwerken. Het belangrijkste is dat binnenlandse niet meer voldoende is omdat globalisering een te sterk proces is geworden. Volgens Held zou de kosmopolitische democratie eruit moeten zien als een globaal parlement met regionale en hervormende verantwoordelijkheden. Alternatieve visies vertrouwen meer op de hervorming van de bestaande internationale organisaties en in de versterking van de mondiale civil society.

Critici markeren dit beeld als onhaalbaar en onwenselijk. Zelfs als democratie globaal vastgelegd kan worden in instelling zien zij een aantal nadelen:

  1. De kloof tussen de gekozen mondiale politieke instellingen en de gewone burgers over de hele wereld zou betekenen dat elk idee democratisch moet zijn. Dat lijkt onmogelijk.

  2. Communistische gemeenschappen en multiculturele denkers wijzen erop dat kosmopolitische democratie niet instaat is om de standpunten en belangen van de etnisch of cultureel gebaseerde gemeenschappen te articuleren.

  3. Kosmopolitische democratie veronderstelt het bestaan van een wereldwijde samenleving waarvan de waarden en gevoeligheden op en of andere manier de natie-staat overstijgen. Het is moeilijk om te zien dat kosmopolitische democratie niets anders is dan geglobaliseerde politieke elites.

 

Hoofdstuk 11.3 Hoe nu verder

Beelden zijn geen voorspellingen. De onderzoek naar bepaalde beelden geeft ons inzicht in de vorm van de mondiale toekomst en hoe belangrijke bepaalde trends zijn. Een ding dat deze beelden delen is dat ze verwarren door gebeurtenissen. Dit komt omdat de geschiedenis een schijnbaar onuitputtelijke capaciteit heeft om ons te versassen.

 

De toekomst

Het is moeilijk om de toekomst te voorspellen om dat de meeste pogingen gebaseerd zijn op extrapolaties van de huidige trends, dat maakt ze onbetrouwbaar. Van een ding kunnen we zeker zijn dat de huidige trends niet zullen blijven in de toekomst. Ook onze kennis van het heden is altijd beperkt. Theorieën en modellen kunnen nooit volledige de complexiteit van onze wereld verklaren. De basis voor voorspellingen is altijd gebrekkig.

 

 

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is related to:
Samenvatting Governance and Politics in the Netherlands
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1827