Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Samenvatting Jeugdrecht begrepen (Janssen) - 4e druk

1. Inleiding

Bij doel van het recht gaat het om wat men inhoudelijk wilt bereiken met het recht: rechtvaardigheid, gelijkheid, beschermen van de zwaksten en conflictbeheersing.

Het is aan de politiek om te kijken welke doelen nagestreefd worden en welke rechtsregels worden vastgesteld.

Ook heeft recht een technisch doel: het ordenen van de samenleving en het geven van regels om conflicten te voorkomen. Door rechtsregels kan het samenleven ordelijk verlopen. Partijen weten wat ze van elkaar mogen verwachten en bij meningsverschillen kunnen rechtsregels worden ingeschakeld.

Een definitie van recht gezien vanuit het technische doel:

Het recht is het geheel van overheidsregels dat de samenleving ordent.

Rechtsgebieden:

  • Staatsrecht: geeft een ‘organisatieplaatje’ van de overheid en schetst de overheid in ‘rust’. Het geeft de basisregels voor de organisatie van de overheid ->het biedt een omschrijving van de verschillende organen, het beschrijft hun onderlinge verhouding en het geeft regels voor de relatie tussen burger en overheid. De belangrijkste staatsrechtwet is de grondwet.

  • Bestuursrecht: houdt zich ook bezig met overheid, maar dan ‘in actie’ -> het geeft regels over de bestuurstaak van de overheid (ordenende taken, bijv. milieu, onderwijs, jeugdhulpverlening, verkeer en sociale zekerheid). Bij het uitoefenen van de bestuurstaken krijgt de overheid te maken met de belangen van burgers (bijv. aanvragen van uitkering etc.). In het bestuursrecht staat beschreven wat de overheid wel en niet mag doen. Een belangrijke bestuursrechtwet is de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • Strafrecht: beschrijft verboden gedragingen als diefstal en moord. Wie zich schuldig maakt aan dergelijke gedragingen kan bestraft worden. Niet alle verboden gedragingen worden in het strafrecht opgenomen: alleen de gedragingen die de rechtsorde zo zeer schenden dat een straf nodig is, worden opgenomen. Onder rechtsorde wordt de rust en veiligheid in de samenleving verstaan. Belangrijke boeken zijn het Wetboek van Strafrecht (Sr: bevat groot aantal strafbepalingen) en het Wetboek van Strafvordering (Sv: rechten/plichten/strafproces als er eenmaal een strafbaar feit is gepleegd).

  • Burgerlijk recht: regelt de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling en bestaat uit drie onderdelen:

    • Personen- en familierecht: familierechtelijke relaties worden hierbij geregeld.
    • Vermogensrecht: regelt de zakelijke relaties tussen personen.
    • Rechtspersonenrecht. Een rechtspersoon is een organisatie of onderneming die een zelfstandig leven leidt in het recht. Twee belangrijke boeken zijn:
      • het Burgerlijk Wetboek (BW): de rechten en plichten van een burger.
      • het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv): het procesrecht.
  • Jeugdrecht: het geheel van rechtsregels dat de positie van jeugdigen regelt. Het jeugdrecht heeft geen eigen rechtsgebied en valt niet onder één van de rechtsgebieden. Het bevat onderdelen uit de jeugdgebieden die voor jongeren van belang zijn. Recht kan zodoende niet alleen ingedeeld worden naar rechtsgebieden, maar ook naar onderwerp. Jeugdigen zijn jongeren van 0 tot 18 jaar.

Recht wordt ook onderverdeeld in:

  • Materieel: de rechten en plichten van burgers (de strafbepalingen). Dit staat in wetboek van strafrecht.

  • Formeel: procesrecht: wat gebeurt er wanneer er een strafbaar feit is gepleegd. Dit staat in het wetboek van strafvordering.

Het formeel recht regelt dus de wijze waarop het materieel recht gehandhaafd wordt.

Dit onderscheid tussen materieel en formeel wordt ook gemaakt bij het burgerlijk recht en bestuursrecht.

 

  • Nationaal recht: de regels die gelden binnen het grondgebied van een land.

  • Internationaal recht: regelt de rechtsrelaties tussen staten (worden vastgesteld in internationale verdragen).

2. De juridische ouders

Personen- en familierecht is onderdeel van het burgerlijke recht en hierin worden familierechtelijke relaties beschreven: juridische relatie tussen gezins- of familieleden waaruit rechten en plichten ontstaan.

Juridische moeder: is de vrouw die het kind ter wereld heeft gebracht. Dit geldt ook wanneer bij de bevruchting genetisch materiaal van anderen is ingebracht.

Draagmoederschap (=het voor een wensmoeder ter wereld brengen van een kind) (er)kent de BW niet, dus ook hierbij is de vrouw die het kind ter wereld brengt de juridische moeder. Zelfs wanneer de draagmoeder haar kind afstaat aan de wensmoeder blijft de draagmoeder de juridische moeder. De draagmoeder moet eerst door de rechtbank uit haar gezag worden ontheven. Daarna kan de wensmoeder het kind adopteren. Hierbij krijgt dan de wensmoeder te maken met moederschap door adoptie (zie hieronder).

De juridische vader is de man:

  1. die bij de geboorte met de moeder is getrouwd;
  2. die de jeugdige heeft erkend;
  3. van wie door de rechter het vaderschap is vastgesteld;
  4. die de jeugdige heeft geadopteerd.

 

  1. Met de moeder getrouwd

De hoofdregel: vader van het kind wordt de man die getrouwd is met de vrouw die het kind ter wereld brengt. Dus de man van een getrouwde vrouw wordt automatisch de juridische vader, ook als hij niet de vader is.

Deze hoofdregel geldt ook voor geregistreerd partnerschap. Sinds 2014 geldt dat er, als het om de positie van kinderen gaat, geen juridische verschillen meer zijn tussen het geregistreerde partnerschap en het huwelijk.

De juridische vader kan het vaderschap dat door een huwelijk is ontstaan ontkennen. Voorwaarde is wel dat hij (d.m.v. DNA of bloedproef) kan aantonen dat hij niet de biologische vader is. De vader en moeder kunnen het vaderschap niet ontkennen als de man eerder instemde met kunstmatige inseminatie, of met in-vitrofertilisatie met donorzaad, of als hij wist dat de vrouw zwanger was van een ander vóór hij met haar trouwde. Alleen als zijn vrouw hem heeft bedrogen, kan hij het vaderschap ontkennen. In al deze gevallen kan het kind het vaderschap ontkennen.

Een overleden echtgenoot is binnen 306 dagen na zijn overlijden nog de juridische vader van het kind (zelfs als de vrouw ondertussen al getrouwd is). Dit kan door de vrouw opgeheven worden binnen een jaar na de geboorte, door te verklaren dat hij niet de vader was. Als de vrouw dan getrouwd is, wordt haar huidige man als de juridische vader beschouwd.

  1. Erkenning

Een jeugdige die geen juridische vader heeft kan door een man (die minstens 16 jaar is) worden erkend. Een jeugdige die een juridische vader heeft, houdt deze zijn hele leven  een jeugdige van wie de juridische vader is overleden of uit beeld is kan dus niet erkend worden. Bij erkenning hoeft er geen sprake te zijn van biologisch vaderschap. Iedereen kan een kind zonder juridische vader erkennen. Na juridische erkenning ontstaat er een familierechtelijke relatie tussen de man en de jeugdige.

Procedure: De man moet bij de burgerlijke stand verklaren dat hij de juridische vader van de jeugdige wilt zijn. Van deze verklaring wordt een akte gemaakt en deze wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Hiermee is de erkenning een feit.

Toestemming: Voor de erkenning van een jeugdige tot 16 jaar, heeft de man toestemming van de moeder nodig. Is de jeugdige tussen de 12 en 16 jaar, dan moeten moeder en jeugdige beide instemmen. Bij 16 jaar en ouder is alleen de toestemming van de jeugdige nodig.

Wanneer moeder en/of jeugdige geen toestemming geven, kan de man niet worden erkend. Alleen wanneer de man kan aantonen dat hij de verwekker is van het kind, kan hij toch erkend worden wanneer de rechtbank meent dat de erkenning:

  • de belangen van het kind niet zal schaden; én

  • de belangen niet zal schaden die de moeder heeft bij een ongestoorde verhouding met haar kind.

Ook de man of vrouw die spermadonor of eiceldonor is, heeft het recht om (als de erkenning door de moeder wordt geweigerd) de rechtbank om vervangende toestemming te vragen. Voorwaarde is echter wel dat hij/zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot de moeder of kind staat of heeft gestaan: er moet meer zijn (geweest) dan het donorschap.

Erkenning niet mogelijk wanneer:

  • de man door een te nauwe verwantschap (bijv. broer, vader of zoon van de moeder) geen huwelijk met de moeder zou mogen sluiten;
  • door een man die nog geen 16 jaar oud is;
  • door een man die met een andere vrouw getrouwd is;
  • door een man die onder curatele staat (geen rechtshandelingen mag verrichten), tenzij hij toestemming heeft van de kantonrechter;
  • als een jeugdige al twee ouders heeft.

Een verwekker kan ook vervangende toestemming voor erkenning aan de rechtbank vragen als de moeder is overleden en geen toestemming meer kan geven.

Op de regel dat een getrouwde man geen kind van een andere vrouw kan erkennen, geldt een uitzondering: is de man op papier nog met een andere vrouw getrouwd, maar hebben hij en de moeder van het kind een zeer nauwe relatie (gehad) of heeft hij een zeer nauwe relatie met de jeugdige, dan kan hij alsnog erkend worden.

Erkenning bij notariële akte: bijv. wanneer een man bij zijn overlijden in zijn testament nog een kind wil erkennen.

Erkenning is mogelijk vóór de geboorte of zelfs wanneer de jeugdige al meerderjarig is.

Erkenning is definitie en kan niet zomaar ongedaan worden. Alleen als de erkennen niet de biologische vader is, is dit mogelijk. De jeugdige kan bijv. tot drie jaar nadat hij heeft ontdekt dat zijn vader niet de biologische vader is (voor minderjarigen tot twintigste) een verzoek tot vernietiging indienen.

Ook kan erkenning ongedaan worden gemaakt bij wilsgebrek: er is iets mis met de manier waarop het besluit tot erkenning/toestemming tot stand is gekomen bijv. er was sprake van dwaling (=zowel man als vrouw dachten dat het kind van de man was) of bedrog (=de vrouw maakte de man wijs dat het kind van hem was). De moeder kan ook onder druk toestemming hebben gegeven (=misbruik van omstandigheden) of onder bedreiging (=dwang).

  1. Gerechtelijke vaststelling vaderschap

Bij erkennen gaat het om het aangaan van een vrijwillige vader-kindrelatie, maar bij gerechtelijke vaststelling van het vaderschap legt de rechter het juridisch vaderschap aan de verwekker op. Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt als een vader overlijdt voordat hij het kind heeft erkend, of als de verwekker weigert om zijn kind te erkennen.

Kan de moeder aantonen dat de man de verwekker is, dan kunnen moeder (tot de jeugdige 16 jaar is) en de jeugdige (vanaf 12 jaar) de rechter vragen het vaderschap vast te stellen.

  • Vaststellen van het vaderschap is ook mogelijk bij de levensgezel van de moeder die heeft ingestemd met een daad van bevruchting (bijv. geslachtsgemeenschap of kunstmatige bevruchting).
  • Maar niet mogelijk wanneer de jeugdige al een juridische vader heeft of als het om een man gaat die vanwege een te nauwe relatie niet zou mogen trouwen met de moeder.
  • Is de man nog geen 16 jaar, dan wordt de procedure uitgesteld tot dat hij 16 is.
  • Een man kan niet om gerechtelijke vaststelling vragen.

Gerechtelijke vaststelling niet verwarren met vaderschapsactie. Vaderschapsactie: de moeder vraagt de rechter alleen om de verwekker van haar kind te verplichten een bijdrage te leveren in de kosten van studie en levensonderhoud van zijn kind. Deze onderhoudsplicht vervalt wanneer het kind door een andere man wordt erkend. Bij vaderschapsactie wordt niet gevraagd om de man te erkennen als juridische vader.

Duo-ouderschap: Sinds 1 april 2014 is het ook voor een vrouw mogelijk om de tweede juridische ouder (=duo-ouder) te worden van een kind.

  • De vrouw met wie de moeder bij de geboorte is getrouwd wordt door deze nieuwe regel automatisch de tweede ouder. Voorwaarde: kind is verwekt door genetisch materiaal verstrekt door een officiële donorbank met beschermde identiteit donor.

  • Een vrouw kan door deze regel met toestemming van de moeder (en het kind vanaf 12 jaar) een kind erkennen.

 

NB Een kind kan maximaal 2 juridische ouders hebben. Wanneer een vrouw van een bekende donor een kind krijgt, dan moet ze kiezen of ze haar partner of de donor toestemming geeft tot erkenning.

Staatssecretaris Teeven heeft toegezegd een Staatscommissie ‘familierecht’ in te stellen die zal reflecteren op de huidige uitgangspunten over het ontstaan van juridisch ouderschap en de mogelijkheid tot meerouderschap, meeroudergezag en draagmoederschap.

  1. Adoptie

Adoptie is een manier om juridische vader of moeder te worden (juridische ouder-kindrelatie). Na een rechterlijke uitspraak over adoptie worden de adoptiefouders de juridische moeder en vader en worden de juridische banden met de oorspronkelijke ouders verbroken. Wegens het verbreken van de oorspronkelijke banden is adoptie een laatste weg.

Voor het adopteren van buitenlandse kinderen is er de wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

 

Adoptieprocedure:

  • Gezinsonderzoek door de RvdK: Ouders die een buitenlands kind willen adopteren, moeten een verzoek indienen bij het ministerie van justitie en er volgt dan een onderzoek door de RvdK naar de geschiktheid van de ouders.

  • Voorlichtingscursus: na goed verloop onderzoek volgen ouders de verplichte voorlichtingscursus over de gevolgen van de mogelijke adoptie.

  • Beginseltoestemming: na de cursus en goedkeuring RvdK krijgen de ouders toestemming van de minister voor adoptie.

  • Bemiddeling: met de beginseltoestemming kunnen de ouders zich tot een door de overheid erkend bemiddelingsbureau wenden die een kind zoekt voor hen.

Is er in het land van herkomst nog geen officiële adoptie uitgesproken die ons land erkent, dan kunnen de adoptiefouders een verzoek tot adoptie van hun kind bij de rechtbank indienen.

 

Voorwaarde adoptie:

  • Algemeen: adoptie is alleen mogelijk wanneer het in belang is van de jeugdige en de jeugdige van zijn ouders niets meer te verwachten heeft.

  • Voorwaarden adoptiekind: een jeugdige kan alleen worden geadopteerd als het minderjarig is (nog geen 18 jaar). Vanaf 12 jaar moet de rechter ook om de mening van het kind vragen (bij bezwaar gaat adoptie niet door). Grootouders kunnen niet hun kleinkind adopteren.

  • Voorwaarden biologische ouders: bij bezwaar biologische ouders gaat adoptie niet door, maar in sommige gevallen hebben ouders geen absoluut vetorecht (bijv. bij mishandeling) en kan rechter anders besluiten.

  • De biologische moeder moet ook op het moment van adoptie minstens 16 jaar zijn.

  • Voorwaarden adoptiefouders: adoptiefouders moeten minstens 18 jaar ouder zijn dan het kind dat zij adopteren. Zijn er twee adoptiefouders, dan moet de jeugdige voor adoptie al minstens 1 jaar bij hen in huis hebben gewoond en moeten de ouders minstens 3 jaar samenwonen (stabiele relatie). Is er één adoptiefouder dan moet het kind vóór adoptie minstens 3 jaar bij hem/haar thuis opgevoed en verzorgd zijn. Twee mensen die geen huwelijk met elkaar zouden kunnen sluiten vanwege nauwe familierelatie kunnen geen kind adopteren.

  • Het adopteren van een buitenlands kind is voor gehuwde heterostellen makkelijker, en adoptie door alleenstaanden of homostellen eerder uitzondering.

  • Voorwaarden Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie: adoptie toegestaan voor echtparen en in sommige gevallen voor alleenstaanden. Er is ook een leeftijdseis: adoptiefouders mogen nog geen 42 jaar zijn en tussen de ouder en de jeugdige mag niet meer dan 40 jaar verschil zitten. Het adoptiekind is in principe altijd jonger dan 6 jaar, alleen in sommige gevallen (als het gaat om broertjes of zusjes) kan er wel een uitzondering worden gemaakt.

 

Gevolgen adoptie:

Na adoptie ontstaat er een familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouders, maar ook tussen het kind en de familie van de nieuwe ouders. Alle gevolgen die de wet normaal gesproken aan ouderschap verbindt, zijn ook voor adoptiefouders van toepassing (bijv. gezag). Juridische banden met de biologische ouders worden verbroken. Dit betekent niet dat de biologische ouders de jeugdige niet meer zien; er kan een omgangsregeling worden getroffen.

Partneradoptie: de partner van de ouder kan de jeugdige adopteren. Dit kan al meteen tijdens de geboorte. Voor lesbische partners was dit, tot de nieuwe wet duo-ouderschap, de enige manier om samen juridische ouder te zijn. Omdat het kind tijdens de relatie geboren wordt, vervalt de regel dat het kind eerst 1 jaar samen met hen moet hebben geleefd.

Adoptie herroepen: Een geadopteerd kind kan vanaf zijn 20e tot 23e een verzoek indienen tot het herroepen van de adoptie. De rechtbank wijst dit toe als:

  1. de herroeping in het kennelijk belang van de geadopteerde is;

  2. de rechter overtuigd is van de redelijkheid van het verzoek tot herroeping.

Na een herroeping blijven de familierechtelijke banden met de adoptiefouders bestaan en ontstaan er familierechtelijke betrekkingen met de biologische ouders. De adoptiefouders of biologische ouders kunnen adoptie niet herroepen. Zelfs niet wanneer niet aan de voorwaarden is voldaan: het kind moet in zekerheid worden opgenomen in het adoptiefgezin.

Bovenstaande brengt ons tot het volgende schema:

Ontstaan ouderschap:

  • juridisch moeder
  • geboorte
  • adoptie
  • juridisch ouder
  • huwelijk met moeder
  • erkenning
  • gerechtelijke vaststelling
  • adoptie

 

Gevolgen juridisch ouderschap:

  • Gezag: ouders mogen hun kind opvoeden en zeggenschap over hem/haar hebben.

  • Omgang: als ouders geen gezag hebben, hebben ze nog wel recht op omgang= elkaar regelmatig mogen zien.

  • Onderhoud: Juridische ouders zijn onderhoudsplichtig= ze zijn verplicht de kosten te dragen van de verzorging en opvoeding van hun kind. Volgt de jeugdige een opleiding, dan loopt deze verplichting tot zijn/haar 21e verjaardag. Als de jeugdige vóór die tijd trouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat, vervalt onderhoudsplicht. Onderhoudsplicht geldt ook voor de verwekker van een kind (ook als hij het kind niet heeft erkend) en voor de stiefouder.

  • Familienaam: Kind draagt de familienaam van één van zijn ouders en krijgt een voornaam van zijn ouders.

  • Wettelijk erfgenaam: Kind is wettelijk erfgenaam van zijn/haar juridische ouders.

  • Nationaliteit: Als één van de ouders de Nederlandse nationaliteit heeft, krijgt hun kind dit ook.

 

Positie eicel- of spermadonor:

Door de komst van de wet donorgegevens kunstmatige bevruchting zijn ziekenhuizen en andere instellingen die kunstmatige bevruchtingen verrichten verplicht om een aantal gegevens van de eicel- of spermadonor door te geven aan de stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting. Een jeugdige vanaf 12 jaar kan zich tot deze stichting wenden om informatie te winnen over de donor (bijv. uiterlijk, beroep etc.). Is deze informatie voor de jeugdige niet voldoende, dan kan hij vanaf zijn 16e een verzoek indienen om de identiteit van de donor bekend te maken. Wil de donor dit niet, dan moet de stichting de belangen van beide partijen tegen elkaar opwegen. De belangen van de jeugdige zullen hierbij het zwaarst wegen, want hij heeft er recht op. Is de donor onvindbaar of overleden, dan moet de stichting handelen alsof de donor bezwaar heeft gemaakt. Geeft een echtgenoot of geregistreerd partner van de overleden of onvindbare donor toestemming, dan kunnen de gegevens bekend worden gemaakt.

Het bekendmaken van de donor heeft verder geen juridische consequenties (bijv. geen onderhoudsverplichting of afstammingsrelatie) en de nieuwe wet geldt voor nieuwe gevallen.

 

3. Het gezag

 

Bij gezag gaat het om wie de zeggenschap heeft over de jeugdige. In de meeste gevallen hebben de juridische ouders het gezag, maar niet altijd. Daarom dient juridisch ouderschap en gezag uit elkaar te worden gehaald. In rechterlijke uitspraken over gezag, laat de rechter zich leiden door het belang van de jeugdige.

 

Alle minderjarigen (tot 18 jaar) staan onder gezag. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen. Gezag bestaat uit een mengeling van:

  1. opvoeden en verzorgen

  2. beheer van vermogen van de jeugdige

  3. verrichten van juridische handelingen namens de jeugdige (bijv. voeren van proces).

 

Minderjarige: jeugdigen tot 18 jaar.

Als het gezag door ouders wordt uitgevoerd is dit ouderlijk gezag, en als gezag wordt uitgevoerd door een niet-ouder dan is deze voogdij.

 

Tussen ouders en het kind kunnen conflicten ontstaat waarbij de belangen botsen. In dit geval kan de rechter een bijzonder curator (vaak een advocaat) benoemen die de belangen van de minderjarige behartigt. Deze curator heeft alleen een rol in dat ene conflict, niet in andere opvoedingszaken. Een curator wordt op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve benoemd door de rechter. Belanghebbenden zijn niet alleen de ouders, maar bijv. ook pleegouders en de jeugdige zelf (de jeugdige zelf kan de rechter d.m.v. een informele brief benaderen). Er wordt niet vaak gebruik gemaakt van de mogelijkheid om om een curator te vragen en niet altijd kent de rechter bij een verzoek een curator toe.

 

Ouders en voogden zijn in sommige gevallen onbevoegd om het gezag uit te oefenen:

  • Het gezag kan niet worden uitgevoerd door minderjarigen (tot 18 jaar). Minderjarigen die trouwen of een geregistreerd partnerschap aangaan, worden meerderjarig en kunnen wel gezag uitoefenen. Wanneer een minderjarige (16 jaar of ouder) een kind wil opvoeden, benoemt de rechter tijdelijk een voogd. Een minderjarige moeder van 16 jaar of ouder die zelf haar kind wil opvoeden, kan de rechter vragen haar meerderjarig te verklaren zodat ze zelf het gezag heeft. Dit wordt toegekend alleen als het meisje in staat is om haar kind zelf op te voeden. De RvdK kan ook deze procedure in gang zetten. Wanneer dit verzoek wordt afgewezen, wordt er een voogd benoemd. Wordt de moeder 18 jaar, dan kan ze weer een verzoek doen.

  • Ook ouders die onder curatele zijn gesteld (rechter geeft hen minderjarigerspositie en ze zijn niet in staat zelfstandig rechtshandelingen te verrichten) of langdurig in zeer slechte psychische toestand verkeren, zijn onbevoegd het gezag uit te oefenen.

 

Raakt één ouder onbevoegd, dan zet de andere ouder het gezag voort. Is er één ouder die onbevoegd is, dan benoemt de rechter een voogd.

 

Ouderlijk gezag: omvat de plicht en het recht van de ouder om zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorgen en opvoeden wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijke en lichamelijke welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling van zijn/haar persoonlijkheid. Hierbij passen zij geen geestelijk of lichamelijk geweld of andere vernederende behandeling toe.

 

Hierbij dient de minderjarige rekening te houden met de aan de ouder of voogd in het kader van de uitoefening van het gezag toekomende bevoegdheden alsmede met de belangen van de overige leden van het gezin waarvan hij/zij deel uitmaakt  de jeugdige moet dus rekening houden met wat de opvoeders van hem vragen en de wensen van andere gezinsleden.

Het ouderlijk gezag houdt in:

  • Ouders mogen beslissingen nemen over hun kinderen.

  • Ouders beheren het vermogen van hun kinderen en mogen bijv. de rente zelf houden.

  • Ouders zijn de wettelijke vertegenwoordigers van hun kinderen.

 

Ouderlijk gezag door twee ouders:

 

  • Getrouwde ouders: oefenen (automatisch) gezamenlijk het gezag uit. Alleen als er een andere juridische ouder is (bijv. door erkenning voor de geboorte), krijgt de echtgenoot/partner van de moeder niet automatisch het gezag. In dit geval zal de moeder alleen automatisch het gezag krijgen en zij kan daarna kiezen met wie zij het gezag uitoefent. Gezag door drie personen is niet mogelijk. Sinds 2013 wordt geregistreerd partnerschap voor de positie van kinderen hetzelfde beschouwd als een huwelijk. Geregistreerde partners krijgen dus automatisch samen het gezag.

 

  • Samenwonende ouders: alleen de moeder krijgt het gezag, omdat ze officieel geen partner heeft. De vader (of de partner van de moeder) kan het kind erkennen en daarna kan dan de moeder bij de griffie (secretariaat) een verzoek tot gezamenlijk gezag aanvragen. Hierbij wordt gecontroleerd of alles juist is en er geen bezwaren zijn.

 

Bij scheiding blijft het gezag ook bij beide ouders, tenzij één ouder verzoek indient tot het ontnemen van gezag. Dit bezwaar wordt alleen erkend door de rechter na bijv. mishandeling of incest.

Bij een diepgaand meningsverschil over de opvoeding, kan de rechter worden ingeschakeld (bijv. bij wie het kind mag wonen of schoolkeuze).

 

Ouderlijk gezag door één ouder:

 

  1. Bij overlijden andere ouder: bij overlijden van de ene ouder zet de andere ouder het gezag (automatisch) alleen voort.

 

  1. Alleen een moeder: wanneer een moeder niet is getrouwd of geen geregistreerde partner heeft, oefent ze alleen het gezag uit.

 

  1. Verbreken van de relatie: bij verbreken van relatie zetten beide ouders het gezag voort. Alleen de rechter kan op grond van het zogeheten klemcriterium het gezag wijzigen.

 

  1. Gezag door een ouder en niet-ouder: wanneer een alleenstaande ouder met gezag een nieuwe partner krijgt, zal deze een soort vader- of moederfiguur worden. Hij of zij is dan een ‘sociale ouder’ maar juridisch gezien heeft hij/zij geen relatie met het kind. Deze niet-ouder kan wel een verzoek doen tot gezag. De rechter zal rekening houden met de belangen van de kinderen en het belang van de andere juridische ouder. Gezamenlijk gezag biedt zekerheid bij het overlijden van één ouder, want dan zet de andere ouder het gezag automatisch voort.

Gezamenlijk gezag alleen mogelijk als:

    • de ouder het gezag alleen uitvoert;

    • de partner in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat (minstens 1 jaar gezinsleven met de kinderen).

 

De partner die gezamenlijk gezag gaat uitoefenen, wordt ook onderhoudsplichtig. Wanneer het gezamenlijk gezag beëindigt, duurt de onderhoudsplicht nog net zoveel jaar als het gezamenlijk gezag heeft geduurd (dus samen 4 jaar gezag gehad, dan nog 4 jaar onderhoudsplicht, tenzij eerder meerderjarig).

Geen tweede juridische ouder: verzoek tot gezamenlijk gezag is eenvoudig en partner hoeft alleen minstens 1 jaar gezinsleven met het kind te hebben gehad.

Wel tweede juridische ouders: alleen mogelijk wanneer:

    • ouder alleen het gezag heeft (tweede juridische ouder heeft geen gezag);

    • en al minstens 3 jaar alleen het gezag uitoefent.

 

Voogdij:

Wanneer er geen ouders zijn of wanneer zij onbevoegd zijn om het gezag uit te oefenen, dan krijgt een voogd het gezag.

Verschillen tussen ouderlijk gezag en voogdij:

  • een voogd hoeft de jeugdige niet zelf te verzorgen en op te voeden. Dit mag de voogd uit handen geven, maar blijft wel eindverantwoordelijk.

  • een voogd is niet onderhoudsplichtig.

 

Een voogd kan een natuurlijk persoon zijn of rechtspersoon (bijv. gecertificeerde instelling).

Een natuurlijk persoon moet:

  • meerderjarig zijn.

  • bevoegd zijn het gezag uit te oefenen.

 

In de praktijk zal na bijv. overlijden ouders een natuurlijk persoon worden benoemd en na bijv. een kinderbeschermingsmaatregel (waarbij gezag ouders is ontnomen) een rechtspersoon.

 

Voogd na overlijden ouders:

  • Testamentaire voogdij: ouders hebben in testament of in Centraal Gezagsregister een voogd aangewezen. Beide ouders kunnen in hun testament een voogd aanwijzen. Het kan zijn dan één ouder overlijdt en een voogd heeft aangewezen terwijl de andere ouder in leven is. In dit geval vervalt de aanwijzing en krijgt de andere ouder gewoon de voogdij. Wanneer beide ouders overlijden kan wel de aangewezen persoon de voogdij krijgen.

 

  • Datieve voogdij: ouders hebben geen voogd aangewezen en rechtbank benoemt een voogd in overleg met de familie en de jeugdige.

 

  • Bij gezamenlijk gezag van de ouder en haar partner zal na het overlijden van de ouder de partner automatisch het gezag als voogd doorzetten, tenzij er een juridische ouder is die de rechtbank verzoekt om gezag over het kind.
    Netals bij een ouder kan ook een voogd om gezamenlijk voogdij vragen met haar partner. Ook hierbij moet de partner in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.

 

Voogdij na een kinderbeschermingsmaatregel: Als de ouders ernstig tekortschieten in de uitoefening van het gezag, heeft de rechter de mogelijkheid het gezag van de ouders te beëindigen en een nieuwe voogd te benoemen. Dit is veelal een gecertificeerde voogdijinstelling.

 

Belangrijk is het figuur op blz. 58.

 

In gemeentelijke basisadministratie vind je informatie over het juridische ouderschap van het kind. Wanneer er formeel bewijs nodig is van dit ouderschap, is er een uittreksel van de geboorteakte nodig (burgerlijke stand).

In het centraal gezagsregister staat informatie over rechtelijke afspraken m.b.t. gezag. Alleen vormen van automatisch gezag staan hier niet in.

 

Hoorrecht:

Jongeren van 12 jaar en ouder hebben hoorrecht: zij mogen hun mening geven in de rechtbank wanneer er beslissingen worden genomen over gezag. Jongeren die opzien tegen een zitting kunnen hun mening schriftelijk kenbaar maken. Jeugdigen die jonger zijn dan 12 jaar hebben geen wettelijk hoorrecht, maar de rechter kan wel de mogelijkheid geven wanneer de jongere hiernaar (schriftelijk) vraagt.

 

 

4. Gevolgen scheiding ouders

 

Echtscheiding: een huwelijk wordt ontbonden.

Voor de echtscheiding is altijd een rechtelijke afspraak nodig, ook wanneer de echtgenoten het eens zijn over scheiding en gevolgen. Procedure kan in gang worden gezet door het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank door een advocaat. De rechter ontbindt niet alleen het huwelijk, maar neemt ook beslissingen over de gevolgen van de scheiding (gemeenschappelijke vermogen verdelen, afspraken over huis, alimentatie, gezag etc.).

 

Er zijn twee echtscheidingsprocedures:

  • Gezamenlijk verzoekschrift: beide echtgenoten wenden zich via hun advocaat d.m.v. één verzoekschrift tot de rechter. Hierbij voegen zij een convenant (overeenkomst met afspraken over de gevolgen). Deze procedure is een formaliteit, want de echtgenoten zijn het eens. De echtgenoten kunnen gebruik maken van een mediator: een bemiddelaar (bijv. een advocaat) die probeert tot goede afspraken te komen. Wanneer er overeenkomst is tussen de partijen zet de bemiddelaar alles op papier en wordt een gezamenlijk verzoek ingediend en de gemaakte afspraken worden bijgevoegd.

 

  • Verzoekschrift van één echtgenoot: wanneer er een verschil van mening is tussen de partijen dan dient één echtgenoot verzoek tot scheiding in (=verzoeker). De andere echtgenoot krijgt de mogelijkheid verweer te voeren in een verweerschrift (= verweerder). De verweerder is niet verplicht om verweer te voeren. Hij kan ook niets van zich laten horen (=verstek). De rechter zal dan meegaan met de voorstellen van de verzoeker. Er kan geen verweer worden gevoerd tegen de echtscheiding zelf.

 

Wanneer de verhoudingen ernstig zijn verstoord kunnen de echtgenoten om voorlopige voorzieningen (bijv. over huis, gezag etc.) vragen tot er een definitief besluit ligt.

 

Een huwelijk is juridisch ontbonden als binnen 6 maanden na de rechtelijke uitspraak de beschikking van de rechter is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente. De gemeenschap van goederen eindigt wel al op het moment dat het verzoekschrift is ingediend.

 

Scheiding van tafel en bed: het huwelijk blijft op papier in stand, maar de echtgenoten kunnen na de scheiding hun gang gaan. Ze kunnen alleen niet opnieuw trouwen, want ze zijn juridisch gezien nog getrouwd. Dit wordt soms gedaan om religieuze redenen, bijv. als ze niet mogen of willen scheiden.

 

Er zijn twee manieren om geregistreerd partnerschap te beëindigen:

  • met wederzijds goedvinden: de partners kunnen samen bij een advocaat of notaris een overeenkomst op laten stellen waarin zij hun wens tot beëindiging vastleggen en alle gevolgen regelen. Dit kan worden opgenomen in de registers van de burgerlijke stand.

 

  • op verzoek van één partner: hierbij is wel een rechterlijke uitspraak nodig en de procedure lijkt op het verzoek bij echtscheiding.

 

Samenwoners die uit elkaar gaan, hoeven geen verzoek in te dienen bij de rechter. Ze kunnen hun verschil van mening over de gevolgen wel voorleggen aan een rechter wanneer ze er niet uitkomen.

 

Gezag

1.Gezamenlijk gezag: Wanneer er gezamenlijk gezag is, wordt dit ook na een scheiding doorgezet co-ouder: iedere ouder neemt een deel van de verantwoordelijkheid op zich. Alleen in specifieke omstandigheden (bijv. als de belangen van het kind in de knel komen) wordt van gezamenlijk gezag afgeweken.

Het BW geeft twee duidelijke regels aan ouders die hun relatie verbreken:

  • het ouderlijke gezag omvat ook de plicht om de ontwikkeling van de band van het kind met de andere ouder te bevorderen.

  • als een minderjarige twee gezagsouders heeft, heeft het kind na het verbreken van de relatie van de ouders recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Dit recht kan beperkt worden door praktische belemmeringen (bijv. afstand).

 

Ouders die uit elkaar gaan moeten een ouderschapsplan opstellen waarin zij afspraken maken over het ouderschap na de scheiding. Hierin moeten afspraken komen over:

  • verdeling van de opvoegings- en verzorgingstaken;

  • manier van omgang tussen de jeugdige en de ouder bij wie de jeugdige niet woont;

  • manier van raadplegen en uitwisselen van informatie over de jeugdige;

  • kinderalimentatie (kosten van verzorging en opvoeding).

 

Dit ouderschapsplan moeten ouders toevoegen bij het verzoek tot scheiding. Raad voor Rechtsbijstand heeft een model ontwikkeld die ouders kunnen gebruiken bij het opstellen van een ouderschapsplan. Als het niet mogelijk is om tot een gezamenlijk plan te komen, moeten ouders motiveren waarom ze niet tot een gezamenlijk plan komen.

Wanneer ouders meningsverschillen hebben over het uitoefenen van gezag zijn er twee mogelijkheden:

  1. Meningsverschil voorleggen aan de rechter, bijv. wanneer de ouder bij wie de jeugdige verblijft, wilt verhuizen naar een ander deel van het land en tweede gezaghebbende ouder geeft geen toestemming hiervoor (de belangen van de jeugdige wegen het zwaarst).

  2. Rechter verzoeken om regels over de uitoefening van het gezag. Hierbij stelt de rechter regels op over de afspraken die in een ouderschapsplan staan bijv. de verdeling van de opvoegings- en verzorgingstaken, hoofdverblijfplaats kind etc.

 

De rechter zal altijd eerst proberen om te kijken of ouders niet zelf tot een oplossing kunnen komen. Een verzoek om een uitspraak over een meningsverschil of regels over de uitvoering van het gezag, moet de rechter binnen 6 weken behandelen.

 

2.Eenhoofdig gezag: Soms is gezamenlijk gezag niet in het belang van de jeugdige. Eenhoofdig gezag na een scheiding wordt alleen toegewezen op grond van het klemcriterium:

  • er is een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en er is niet te verwachten dat hier binnen aanzienbare tijd verbetering in komt.

  • wijziging van het gezag anderszins is in het belang van de jeugdige.

 

Een verzoek tot eenhoofdig gezag kan zowel bij de scheiding als later worden ingediend.

Als de rechter die de scheiding behandeld van mening is dat een gespecialiseerde rechter beslissing moet nemen over het gezag, dan doet hij op dit punt geen uitspraak en wijst de zaak door. Wanneer de relatie tussen de ouders zo gespannen is dat er voor de duur van de echtscheidingsprocedure een rechtelijke beslissing moet worden genomen over het gezag, dat kunnen de ouders of de rechter om een voorlopige voorziening vragen: een tijdelijke beslissing tot de definitieve rechtelijke uitspraak.

 

3. Uitgekleed gezag: is een opkomende tussenvorm tussen gezamenlijk gezag en eenhoofdig gezag. In reactie op een verzoek tot eenhoofdig gezag kan de rechter besluiten dat de andere ouder wel het gezag behoudt maar dit alleen voor bepaalde in de rechtelijke uitspraak genoemde doelen mag gebruiken (bijv. om informatie over zijn kind bij instanties op te vragen). Wordt het gezag voor iets anders gebruikt dan kan de ouder alsnog het uitgekleed gezag worden ontnomen.

 

Wanneer het gezag door een ouder en niet-ouder uitgeoefend wordt, kan dit na de scheiding worden doorgezet tenzij de niet-ouder dit niet wilt of er een juridische ouder is die volgens de rechtbank geschikter is.

Ook bij scheiding kan een bijzondere curator bemiddelen. Deze zal de belangen van de jeugdige in en buiten de procedure behartigen.

 

Positie van de jeugdige:

De wet biedt een jeugdige de mogelijkheid om zelf aan de rechter te vragen beslissingen te nemen over gezag en omgang. Er is een informele rechtsgang waarin kinderen van 12 jaar zich door een gewone brief kunnen wenden tot de rechtbank. De rechter kan hierbij ook brieven behandelen van jeugdigen jonger dan 12 jaar als hij meent dat het kind oud genoeg is om zijn verzoek en gevolgen daarvan te begrijpen.

 

De jeugdige kan hiervan gebruik maken wanneer hij de rechtbank wil verzoeken tot:

  • eenhoofdig gezag door een van zijn ouders

  • een regeling over de uitvoering van gezamenlijk gezag

  • omgang met zijn ouders of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat of heeft gestaan

  • benoeming van een bijzondere curator.

 

Ouders die niet het gezag hebben, hebben wel recht op 1.omgang, 2.informatie en 3.consulatie.

 

1.Omgangsrecht

Een kind heeft het recht op omgang met zijn ouders en degene die in een nauwe persoonlijke relatie met hem staat (waarmee kind een gezinsleven heeft gehad bijv. pleegouders, grootouders). Ook de ouder zonder gezag hebben het recht en de plicht tot omgang met zijn kind.

 

Voor de verwekker van het kind (die het kind niet heeft erkend) geldt dat alleen het feit dat hij de verwekker is, niet voldoende is voor een recht op omgang. Hij moet daarnaast in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot de moeder en/of zijn kind.

 

Ouders horen zelf tot een omgangsregeling te komen. Alleen wanneer dit niet lukt, kan de ouder of persoon die in een nauwe relatie staat tot de jeugdige (of de jeugdige zelf d.m.v. een informele brief) zich tot de rechter wenden. Rechter komt in overleg met ouders en de jeugdige tot een weerbare regeling waarin ook rekening gehouden wordt met praktische zaken als afstand.

Het recht op omgang is wederkerig: niet alleen de ouders hebben recht op omgang maar ook de jeugdige heeft recht op omgang met zijn ouder. De jeugdige kan middels een informele brief de rechter vragen om een omgangsregeling te treffen of de bestaande omgangsregeling te veranderen.

 

De rechter weigert een omgangsregeling als er zwaarwegende redenen zijn:

  • de omgang levert ernstig nadeel op voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige.

  • de ouder, of de persoon met wie de jeugdige een nauwe persoonlijke relatie heeft, is kennelijk ongeschikt of niet in staat tot omgang.

  • de jeugdige heeft duidelijk gemaakt dat hij ernstige bezwaren heeft tegen de omgang.

  • de omgang is anderszins in strijd met zwaarwegende belangen van de jeugdige.

 

Als een van de partijen zich niet houdt aan de regeling, is er geen echte dwangmiddel. Er kan een dwangsom worden opgelegd of de omgangsregeling kan met sterke arm worden uitgevoerd. Als het niet uitvoeren van de omgangsregeling een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van het kind vormt, kan een ondertoezichtstelling worden opgelegd.

Wanneer de relatie tussen de ouders sterk verstoord is, is samenwerken in het kader van een omgangsregeling vaak te veel gevraagd. Daarom wordt er de laatste jaren veel gebruik gemaakt van omgangsbemiddeling door een derde persoon (bijv. voor het halen en brengen).

 

Er kan om een wijziging in de omgangsregeling worden gevraagd wanneer:

  • de omstandigheden veranderd zijn

  • het vaststellen van de vorige omgangsregeling is gebeurd op basis van onjuiste of onvolledige informatie.

 

2.Informatierecht

De gezagvoerder hoort de andere ouder op de hoogte te houden over belangrijke opvoedingskwesties bijv. schoolkeuze, medische problemen etc. De ouder die informatie wil kan de rechter vragen om een informatieregeling te treffen.

 

Ook beroepskrachten (bijv. docenten of hulpverleners) moeten informatie verschaffen aan de andere ouder als hij/zij hierom vraagt. Dit mogen ze weigeren als:

  • ze de informatie ook niet aan de gezagvoerder mogen geven wegens hun beroepsgeheim,

  • het verstrekken van informatie aan de ouder zonder gezag in strijd komt met de belangen van de jeugdige.

 

3.Consulatierecht

De gezagvoerder is ook verplicht om de andere ouder om advies te vragen bij belangrijke beslissingen over hun kind. Zo nodig kan de niet-gezaghebbende ouder de rechter vragen om het consulatierecht nader te regelen. Het consulatierecht betekent niet dat de gezagvoerder ook het advies dient op te volgen.

Het consulatie recht kan worden afgewezen als het in strijd is met de belangen van de jeugdige. Vaak schrapt de rechter het consulatierecht maar het informatierecht wordt zelden geschrapt (dit kan namelijk ook zonder direct contact tussen de ouders).

 

De onderhoudsplicht is niet gekoppeld aan gezag: iedere juridische ouder is onderhoudsplichtig (tot de jeugdige 21 jaar is). Ouders kunnen zelf afspraken maken of de rechter vragen om de kinderalimentatie vast te stellen. Hierbij wordt rekening gehouden met de inkomsten van beide ouders.

De stiefouder is alleen tijdens zijn huwelijk of geregistreerd partnerschap onderhoudsplichtig en een verwekker (die het kind niet heeft erkend) is alleen verplicht wanneer het kind alleen een moeder heeft. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) kan hierbij ingrijpen als de ouder niet aan zijn alimentatieplicht voldoet.

 

Alimentatie kan een probleem worden wanneer de ouder een nieuwe relatie begint met nieuwe kinderen  oude en nieuwe kinderen moeten evenveel alimentatie krijgen.

 

De wet kent ook alimentatie voor ex-echtgenoten/ex-geregistreerde partner wanneer een echtgenoot niet (volledig) in staat is om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien (niet langer dan 12 jaar). Kinderalimentatie heeft voorrang wanneer ouder niet beide zou kunnen betalen.

 

Vechtscheiding: scheiding waarin de ex-partners heftige, langlopende conflicten hebben en er niet in slagen om tot oplossingen te komen. Vechtscheiding is geen juridische term, maar in vechtscheidingen worden vaak juridische middelen gebruikt om elkaar te dwarsbomen. Omdat vechtscheidingen voor kinderen zeer schadelijk zijn, wordt gepleit voor minder rechten van gescheiden ouders. De vraag is echter of een minder gelijke positie van ouders dergelijke conflicten kan voorkomen. Een betere oplossing is wellicht hulpverlening.

 

Internationale kinderontvoeringen: een kind wordt ongeoorloofd (=in strijd met het gezagsrecht van een land) naar een ander land overgebracht of vastgehouden door een ouder. Hiervan is ook sprake als de ene gezagsouder zijn kind, zonder toestemming van de andere gezagsouder, meeneemt naar het buitenland.

Landen hebben onderling afspraken gemaakt voor een gezamenlijke aanpak. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Haags kinderontvoeringsverdrag en het Europees kinderontvoeringsgedrag. Om elkaar goed te kunnen bereiken, werken alle verdragslanden met een centrale autoriteit (in ons land ministerie van Justitie).

Uitgangspunt van de verdragen is dat een jeugdige zo snel mogelijk terug kan keren naar het herkomstland en ouder bij wie hij verbleef. Van terugkeren wordt afgeweken wanneer dit de jeugdige in gevaar brengt. De verdragen lopen tot het 16e jaar, daarna kan er weinig gedaan worden om de jeugdige terug te krijgen.

 

5. De rechtspositie van de jeugdige: deel I

 

Jongeren tot 18 jaar zijn handelingsonbekwaam: zij kunnen niet zelfstandig aan het juridische verkeer deelnemen. Zou een jeugdige toch een overeenkomst sluiten dan is deze vernietigbaar (wel geldig, maar ouders kunnen dit achteraf ongedaan maken). Er is echter geen sprake van een totale handelingsonbekwaamheid, want dan zou een jongen van 17 zonder toestemming niet eens een reep chocola kunnen kopen. De wet biedt een glijdende schaal: naarmate de jeugdige ouder wordt, mag hij steeds meer zaken zelfstandig regelen. Voor overeenkomsten waarvan het ‘normaal’ is dat een jeugdige van een bepaalde leeftijd dat zelfstandig regelt, is een jeugdige handelingsbekwaam (niet altijd makkelijk vast te stellen). Handelingsonbekwaamheid geldt ook als een jeugdige zijn geld zelf verdiend.

Wanneer een jeugdige meerderjarig wordt verklaard door de rechter (bijv. trouwt), wordt hij/zij ook volledig handelingsbekwaam.

 

Soms is het erg lastig als een jeugdige handelingsonbekwaam is (bijv. wanneer hij in een familiebedrijf werkt). De wet biedt de mogelijkheid van handlichting: op verzoek van de jeugdige kan de kantonrechter hem voor bepaalde rechtshandelingen handelingsbekwaam verklaren. Om ervoor te zorgen dat iedereen op de hoogte is van de handlichting, wordt de rechterlijke uitspraak gepubliceerd in de Staatscourant en in twee dagbladen die in de woonplaats van de jeugdige veel gelezen worden.

 

Om te kunnen trouwen moeten beide partners 18 jaar oud zijn. De wet laat deze leeftijdseis vallen als een meisje kan aantonen dat zij zwanger is, of al een kind ter wereld heeft gebracht. Dan kunnen partners vanaf 16jaar met toestemming van hun ouders trouwen. Als de ouders weigeren, kunnen de jeugdigen de rechter om toestemming vragen. Is er een voogd en juridische ouder, dan moeten beide toestemming geven. Door het huwelijk worden de jeugdigen meerderjarigen, en dus handelingsbekwaam. Deze regels gelden ook voor het geregistreerde partnerschap.

Dit gaat echter veranderen want er wordt momenteel (september 2014) een wet behandeld door de eerste kamer waardoor het niet langer mogelijk is om te trouwen als je nog geen 18 jaar bent. Dit wetsvoorstel dient huwelijksdwang tegen te gaan. Daarnaast moeten aanstaande echtgenoten volgens dit wetsvoorstel bij de aangifte van hun huwelijk verklaren dat zij niet elkaars bloedverwant in de zijlijn in de derde of vierde graad zijn (bijv. nicht/neef). Is dit wel het geval, dan moeten zij een beëdigde verklaring afleggen dat zij uit vrije wil met elkaar willen trouwen.

 

Woonplaats: het adres waar iemand juridisch, dus voor de overheid/rechtsverkeer, bereikbaar is. De woonplaats van een natuurlijk persoon is de plaats waar hij feitelijk woont. Als de persoon geen woning heeft (daklozen), dan geldt de plaats waar de persoon feitelijk verblijft als woonplaats. Een minderjarige heeft een afgeleide woonplaats: woonplaats van zijn gezagvoerder. Na een scheiding kan de jeugdige bij beide ouders wonen, maar dan is de woonplaats van de jeugdige het hoofdverblijf. Als er geen hoofdverblijf is (evenveel dagen bij moeder als bij vader) dan is het verstandig om in het ouderschapsplan op te stellen welke van de twee adressen de juridische woonplaats van de jeugdige is.

 

Feitelijke woonplaats: de gezagvoerder kan ervoor kiezen om de jeugdige ergens anders te plaatsen (bijv. internaat) = feitelijke woonplaats, maar dit heeft geen invloed op de juridische woonplaats van de jeugdige, dat blijft de woonplaats van de ouder.

 

De ouders bepalen dus de verblijfplaats van de jeugdige en wanneer de jeugdige van huis wegloopt, handelt hij in strijd met het gezag. De ouders kunnen de jeugdige laten opsporen (OAT-verzoek). De politie zal proberen te achterhalen waarom de jeugdige is weggelopen. Wanneer er vermoeden is van wantoestanden (bijv. mishandeling) zal contact worden opgenomen met het AMHK of direct met de RvdK.

 

Iemand die de wegloper helpt zich schuil te houden is strafbaar. Zorgvuldige hulpverlening is niet strafbaar: degene die hulp verleent, moet zich melden bij de RvdK of de ouders. Aan de RvdK moet hij de verblijfplaats van de jeugdige bekendmaken, maar aan de ouders hoeft dit niet. Zij moeten alleen weten waar ze de hulpverlener kunnen bereiken.

 

Voor- en achternaam: De ouders kiezen de voornaam van de jeugdige en dit wordt vastgelegd in de geboorteregistratie van de gemeente waar de jeugdige geboren is.

Wie zijn voornaam wil wijzigen moet een verzoek aan de rechtbank schrijven en beredeneren waarom. Een verzoek van een minderjarige moet worden ingediend door de ouders.

 

Bij het vaststellen van een achternaam/geslachtsnaam geldt het volgende:

  • Heeft de jeugdige bij de geboorte een juridische moeder en vader, dan beslissen zij samen welke achternaam de jeugdige krijgt. Dit geldt dan voor alle kinderen. Wanneer ouders geen keuze maken, krijgt de jeugdige standaard de achternaam van de vader.

  • Heeft de jeugdige alleen een juridische moeder, dan krijgt het kind de achternaam van de moeder. Wanneer een man de jeugdige erkent of juridische vader wordt, kan gekozen worden voor zijn achternaam.

  • In geval van adoptie draagt het kind de achternaam van de adoptieouder (bij twee ouders mogen ze kiezen en wanneer het kind 16 jaar of ouder is, kiest hij zelf).

  • Zijn er geen juridische vader of moeder dan neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand een voorlopige voor- en achternaam op en wacht op een koninklijk besluit.

 

Wijziging achternaam mogelijk indien:

  • Bespottelijk of lachwekkend

  • Niet de achternaam van de feitelijke verzorger, gezagvoerder of pleegouder.

 

Wijziging wordt afgewezen wanneer:

  • de naamwijziging niet in het belang van de jeugdige is;

  • degene wiens naam de jeugdige zal dragen dit niet wilt;

  • de naam van de jeugdige al eerder is gewijzigd;

  • wanneer een van de ouders van een jeugdige tot 12 jaar het niet wilt;

  • wanneer een jeugdige tot 12 jaar het zelf niet wilt.

 

Ouders van jeugdigen tot 12 jaar moeten het beide eens zijn. Uitzonderingen:

  • de weigerende ouder is strafrechtelijk veroordeeld wegens misdrijven tegen het kind;

  • uit het ouderlijk gezag ontzet;

  • niet of slechts in zeer beperkte mate in gezinsverband met het kind heeft geleefd.

 

Is de jeugdige nog geen 12 jaar, dan geldt als voorwaarde dat degene wiens naam de jeugdige gaat dragen, hem minstens 5 jaar heeft verzorgd en opgevoed. Bij 12 jaar en ouder is dit 3 jaar.

 

De wijziging heeft geen gevolgen voor gezag, juridisch ouderschap of omgang met het kind.

 

Een verzoek tot naamswijziging moet worden gericht aan de koning, maar wordt behandeld door het ministerie van justitie (het kost ongeveer 225 euro). Gehuwde ouders kunnen kiezen welke achternaam hun kind krijgt. Een meerderjarige (tot 21e) kan om een wijziging vragen wanneer hij hier niet mee eens is.

 

Iedere gemeente heeft een gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), waarin alle inwoners van de gemeente staan geregistreerd. Bij vertrek naar een andere gemeente schrijven inwoners zich uit. Hiernaast heeft ieder gemeente ook registers van de burgerlijke stand waarin belangrijke zaken als geboorte, erkenning, huwelijk etc. worden opgenomen. Deze gegevens verhuizen niet mee naar een andere gemeente. Bij zaken over voornaamswijziging en adoptie zendt de rechtbank een afschrift naar de burgerlijke stand. Bij bijv. echtscheiding moet dit zelf gedaan worden, binnen 6 maanden.

 

Ouders zijn aansprakelijk voor de schade die hun kind (tot 14 jaar) aanricht. Bij 14- en 15 jarigen geldt dat de ouders aansprakelijk zijn tenzij ze kunnen aantonen dat de ouders de schade niet konden voorkomen (ze kunnen niet constant op een jeugdige van 14/15 letten). Als de ouders niet aansprakelijk zijn, is de jeugdige met zijn eigen (toekomstige) vermogen aansprakelijk. Vanaf 16 jaar zijn jeugdigen zelf aansprakelijk voor de schade die zij maken.

 

De eerste kamer behandelt een nieuw wetsvoorstel dat de aansprakelijkheid van wettelijk vertegenwoordigers voor hun kinderen verruimd. Als de eerste kamer dit goedkeurt dan zijn ouders aansprakelijk voor alle schade die hun minderjarige kinderen maken. Jeugdigen vanaf 14 jaar zijn zelf ook aansprakelijk, maar omdat ze geen inkomen hebben, vergoeden de ouders de schade. Zij kunnen dit later op het vermogen van hun kind verhalen. Er is echter veel kritiek op dit wetsvoorstel, namelijk dat het wel een erg zware aansprakelijkheid is voor ouders (ook in gevallen waarin ouders de schade niet konden voorkomen). Of dit wetsvoorstel wordt aangenomen is de vraag.

 

6. De rechtspositie van de jeugdige: deel II

 

Wanneer iemand zich medisch laat behandelen komt een geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen patiënt en behandelaar tot stand. Vanaf 16 jaar kunnen jeugdigen zelf een behandelingsovereenkomst aangaan. Ze kunnen zelfstandig beslissen over het wel of niet ondergaan van een medische behandeling. Hierbij moet de jeugdige in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake: de jeugdigere dient de voor- en nadelen tegen elkaar af te kunnen wegen. Wanneer de behandelaar denkt dat de jeugdige hiertoe niet in staat is, moet hij de ouders om toestemming vragen.

Een behandeling mag alleen worden uitgevoerd met toestemming van de patiënt. Wanneer de patiënt nog geen 12 jaar is, moeten de ouders toestemming geven. Tussen 12 en 16 is toestemming van beide vereist. Ondanks bezwaren van ouders mag de behandelaar de jeugdige behandelen wanneer:

  • De medische behandeling nodig is om ernstig nadeel voor de jeugdige te voorkomen.

  • De jeugdige de behandeling weloverwogen blijft wensen.

 

In zeer noodzakelijke gevallen kan de rechter de ouders tijdelijk het gezag ontnemen zodat een behandeling (onder 12 jaar) alsnog plaatsvindt.

 

Geheimhoudingsplicht

Behandelaars hebben geheimhoudingsplicht: ze mogen zonder toestemming van de patiënt geen informatie geven aan anderen.

Wanneer de jeugdige nog geen 12 jaar is, moeten de ouders toestemming geven en vanaf 12 jaar moet de jeugdige toestemming geven. Is een jeugdige van 12 jaar en ouder niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake (=wilsonbekwaamheid), dan treden zijn ouders namens hem op.

Uitzondering op geheimhoudingsplicht bij informatieverstrekking:

  • Medebehandelaars: andere medische hulpverleners die ook direct bij de behandeling betrokken zijn.

  • Ouders en voogden van jeugdigen tot 16 jaar. Ouders hebben recht op informatie over de medische toestand van hun kind. Het geven van informatie kan echter geweigerd worden door de hulpverlener als deze denkt dat dit in strijd is met ‘goed hulpverlenerschap’. Hierbij kan bijv. gedacht worden aan psychologische hulpverlening bij ernstige problemen in de thuissituatie.

  • Meldingen aan het AMHK.

 

Ouders dienen de behandeling van hun kind te betalen, ook wanneer ze (bij 16 jaar en ouder) geen toestemming hebben gegeven.

 

Orgaandonatie:

Jeugdige vanaf 12 jaar mogen toestemming geven voor of bezwaar maken tegen een orgaandonatie. Overlijdt een jeugdige vóór zijn 16e jaar, dan moeten de ouders toch toestemming geven. Overlijdt een jeugdige na zijn 16e jaar, dan kan zijn wens worden opgevolgd.

 

Ouders van jeugdigen vanaf 12 jaar kunnen na het overlijden van hun kind toestemming geven tot donatie. Jeugdigen tot 12 jaar kunnen geen donatieverklaring opstellen en alleen ouders kunnen toestemming geven bij overlijden.

 

Donatie door een minderjarige bij leven is alleen mogelijk wanneer:

  • het om een regenererend orgaan gaat (orgaan dat weer aangroeit bijv. beenmerg)

  • het om bloedverwanten tot tweede graad gaat die in levensgevaar verkeren

  • het geen schade oplevert.

Hiervoor is toestemming van de jeugdige, zijn ouders en de kinderrechter vereist.

 

Dwangopname:

De wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (wet Bopz) kent twee procedures voor dwangopname:

  • Inbewaringstelling: een patiënt die voor zichzelf of voor anderen een gevaar vormt kan in crisissituaties onmiddellijk worden opgenomen. Dit wordt opgelegd door de burgemeester van de gemeente waar de patiënt woont.

  • Rechtelijke machtiging: wanneer de patiënt wel een gevaar vormt, maar onmiddellijke opname niet noodzakelijk is, beslist de rechter.

 

Bij jeugdigen die gedwongen opgenomen moeten worden is de leeftijdgrens van belang:

  • tot 12 jaar is de toestemming van de ouders bepalend. Wanneer zij toestemming geven is er dus sprake van een vrijwillige opname en is inbewaringstelling of rechtelijke machtiging niet nodig. Stemmen de ouders niet in of zijn de gezagouders het niet met elkaar eens, dan is inbewaringstelling/rechtelijke machtiging wel nodig.

  • Vanaf 12 jaar is een dwangopname alleen mogelijk met inbewaringstelling/rechtelijke machtiging; de toestemming van de ouder is niet voldoende.

 

Leerplicht:

Op grond van de leerplichtwet moeten jeugdigen vanaf hun 5e jaar naar school. Dit gaat in vanaf de eerste schooldag van de maand nadat het kind 5 jaar is geworden. Ouders dienen dit verder te regelen. Vanaf 12 jaar worden kinderen ook zelf als verantwoordelijk gezien. De leerplicht duurt tot het einde van het schooljaar waarin het kind 16 is geworden.

 

Na de leerplicht begint de kwalificatieplicht: jeugdige die nog niet in het bezig zijn van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt (minimaal een mbo niveau 2, havo of vwo diploma) zijn leerplichtig tot hun 18e.

Jeugdigen van 14 jaar of ouder die grote problemen hebben (uitzonderlijke gevallen) op school kunnen van het dagelijks bestuur van de gemeente verlof krijgen: hun volledige leerplicht wordt omgezet in gedeeltelijk waardoor ze een aangepast programma van leren + werken kunnen volgen.

 

Als een leerplichtige leerling binnen een maand tweeënhalve dag of meer afwezig is, is de school verplicht dit verzuim door te geven aan de leerplichtambtenaar. Deze onderzoekt de zaak, probeert tot een oplossing te komen of stelt zo nodig een proces-verbaal op.

 

Kinderarbeid is verboden. Volledig leerplichtige jongeren (tot 16 jaar) mogen geen arbeid verrichten. Uitzonderingen hierop:

  • Vanaf 12 jaar bij een taakstraf

  • Jeugdigen van 13 en 14 jaar mogen in schoolweken maximaal 12 uur per week werken. Dit mag alleen uit hand- en spandiensten bestaan (niet-industriële hulparbeid van lichte aard).

  • 15-jarigen mogen in schoolweken maximaal 12 uur licht, niet-industrieel werk verrichten, maar zij mogen dit zelfstandig uitvoeren (geen hulparbeid meer).

  • Vanaf 16 jaar mogen jeugdigen gewoon werken, maar er gelden wel regels (bijv. geen nachtdiensten, werk met gevaarlijke stoffen, bereikbaarheidsdiensten of overwerk).

 

Jeugdigen tot 16 jaar moeten bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst toestemming hebben van hun ouders. Vanaf 16 jaar kan hij zelfstandig een arbeidsovereenkomst aangaan (terwijl hij handelsonbekwaam is!). Bij conflicten en een eventuele rechtbank omtrent het werk mag de jeugdige (vanaf 16 jaar) ook zelfstandig optreden. Ouders hebben geen recht op het geld van hun kind, maar kunnen wel kostgeld vragen.

 

Nederlanderschap: De regering van een land bepaald zelf welke burgers tot haar onderdanen behoren. Dit is in Nederland geregeld in de Rijkswet op het Nederlandschap. De regels gelden voor het hele koninkrijk (dus ook Aruba en de Nederlandse Antillen).

Nederlanderschap: het recht om te worden toegelaten en te mogen wonen in het koninkrijk, het recht om volksvertegenwoordigers te kiezen en gekozen te worden etc.

 

Er zijn drie manieren om Nederlander te worden:

 

  1. Van rechtswege (geboorte): automatisch Nederlander worden bij de geboorte. Hierbij is het niet van belang waar het kind geboren wordt, maar dat het minstens één Nederlandse ouder heeft. Adoptiefkinderen worden automatisch Nederlander wanneer ze worden geadopteerd door minstens één Nederlandse adoptiefouder. Dit geldt ook voor minderjarigen die door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap een Nederlandse vader krijgen of erkend worden. Als erkenning ná geboorteaangifte gebeurt dan geen nationaliteit van rechtswege (wel nog mogelijk door optie).

 

  1. Optie: recht hebben op het Nederlanderschap: de persoon heeft een stevige band met Nederland en zal deze in de toekomst ook hebben. De persoon moet dan wel zelf in actie komen door een verklaring af te leggen dat hij/zij wenst Nederlander te worden. Jeugdigen die na geboorteaangifte erkend worden door een Nederlandse vader kunnen door optie de Nederlandse nationaliteit krijgen. Dan moeten ze wel vóór hun 18e jaar minstens 3 jaar door een Nederlandse vader zijn verzorgd en opgevoed.

 

  1. Naturalisatie: Alle andere vreemdelingen kunnen door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit krijgen. Voorwaarden:

  • Meerderjarig;

  • Minstens 5 (soms 10) jaar legaal (met geldige verblijfspapieren) in Nederland;

  • Voldoende ingeburgerd;

  • Geen gevaar voor openbare orde of nationale veiligheid (geen strafblad).

 

Wanneer een vreemdeling Nederlander wordt, worden zijn minderjarige kinderen ook Nederlander. Jeugdigen die niet hebben gedeeld in de naturalisatie van de ouders (bijv. verbleven in het buitenland), kunnen na 3 jaar verblijf in Nederland zelf een verzoek doen. De mening van jeugdigen vanaf 12 jaar moet worden gevraagd en vanaf 16 jaar hebben jeugdigen vetorecht (moeten uitdrukkelijk instemmen).

 

Het verschil tussen optie en naturalisatie is dat bij optie de vreemdeling het recht heeft op het Nederlanderschap, maar de keus ligt verder bij de vreemdeling. Bij naturalisatie doet de vreemdeling een verzoek en de overheid heeft de keus of zij dit inwilligt. Optie- en Naturalisatieverklaringen worden behandeld door de immigratie- en naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van Justitie.

 

In de vreemdelingenwet staan de regels over de toelating van vreemdelingen. Het is moeilijk om als vreemdeling in Nederland te wonen. Alleen vreemdelingen worden toegelaten die:

  • in Nederland een partner of ouder hebben = gezinsvorming of –hereniging;

  • een Nederlands belang dienen (bijv. voetballers, wetenschappers etc.);

  • in zo’n trieste situatie verkeren dat er klemmende reden van humanitaire aard zijn om hen toe te laten.

 

EU-burgers: hebben toegang tot Nederland in het kader van het vrij verkeer van goederen, diensten en personen.

 

Asielzoekers: Nederland is verplicht om vluchtelingen die om asiel vragen op te nemen. Vreemdelingen die menen recht te hebben op asiel, moeten onmiddellijk bij aankomst een asielverzoek indienen in een van de aanmeldcentra. Hun asielverzoek zal dan worden behandeld door de IND. De algemene asielprocedure duurt 8 dagen waarin wordt bekeken of het asielverzoek kansrijk is (niet elders asielgevraagd of uit een veilig land). Daarna start de verlengde procedure van max. 6 maanden. Hierbij wordt gekeken of er gegronde redenen zijn voor vervolging in eigen land. Bij gegronde redenen krijgt de asielzoeker een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (vvb asiel, 1 jaar) en deze kan vier maal verlengd worden. Indien de situatie in eigen land na 5 jaar nog niet is verbeterd, kan er asiel worden aangevraagd voor onbepaalde tijd (vvo). Dit is min of meer definitief verblijf.

 

Er zijn ook alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama’s). Over een ama wordt geen gezag uitgevoerd, daarom benoemt de rechter een voogd. Is er geen familielid in ons land, dan wijst de rechter de voogdij toe aan de stichting Nidos (=gespecialiseerd in ama’s).

 

7. Kinderbeschermingsmaatregelen

 

De overheid bemoeit zich niet met de wijze waarop ouders hun kinderen opvoeden. Ze moeten zich hierbij wel aan de regels houden en de overheid kan ingrijpen wanneer de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van jeugdigen wordt bedreigd.

 

Een kinderbeschermingsmaatregel is zeer ingrijpend voor alle betrokkenen. Daarom is zo´n ingreep alleen toegestaan als het echt niet anders kan. Dat echt niet anders kunnen is uitgewerkt in drie uitgangspunten die gelden voor elke kinderbeschermingsmaatregel:

 

  1. Laatste middel: een kinderbeschermingsmaatregel mag alleen worden opgelegd als vrijwillige hulpverlening niet voldoende is.

 

  1. Zo licht mogelijk: de maatregel moet zo min mogelijk ingrijpen in de bestaande gezinsverhoudingen. Het moet zo licht mogelijk zijn, zo dicht mogelijk bij huis en zo kort mogelijk duren.

 

  1. Belang van de jeugdige: alleen als de maatregel noodzakelijk is om de belangen van de jeugdige te behartigen.

 

Bij voorbereiden en in gang zetten van een kinderbeschermingsmaatregel speelt de Raad voor de Kinderbescherming een belangrijke rol. De RvdK heeft als doel het beschermen van de belangen van alle minderjarigen. Bij intake wordt er gekeken of er aanleiding is om actie te ondernemen of dat een vorm van vrijwillige hulpverlening voldoende is. Bij ernstige meldingen zal er direct worden overgegaan tot een raadsonderzoek en deze informatie wordt vastgelegd in een onderzoeksrapport. Op basis van dit rapport wordt besloten of de RvdK bij de kinderrechter een verzoek om een kinderbeschermingsmaatregel zal indienen. Is de maatregel eenmaal uitgesproken, dan treedt de RvdK terug en voeren particuliere instellingen de maatregel uit.

 

Ondertoezichtstelling (OTS)

OTS is de lichtste maatregel van de kinderbeschermingsmaatregelen. Het gezag wordt niet ontnomen, maar beperkt omdat de ouders worden begeleid door een gezinsvoogd. Deze begeleiding speelt zich wel af in een gedwongen setting: ouders hebben geen keus en moeten zich laten begeleiden.

 

Bij OTS worden niet de ouders onder toezicht gesteld maar de jeugdige. De maatregel beschermt de rechten van de jeugdige. De gezinsvoogd richt zich ook op de ouders.

De OTS loopt door wanneer er iets verandert in het gezag(bijv. ouder overlijdt). Deze veranderingen kunnen wel aanleiding geven tot beëindigen van de OTS. OTS hoeft zich niet te richten op alle kinderen in een gezin.

 

Een OTS mag alleen worden uitgesproken wanneer voldaan wordt aan alle onderstaande gronden:

  1. een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd

  2. de zorg die in verband met het wegnemen van deze bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende door de minderjarige of zijn ouders wordt geaccepteerd

  3. er verwacht wordt dat de ouders binnen een redelijke termijn weer in staat zijn om zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.

 

De kinderrechter spreekt op reactie van een verzoekschrift een OTS uit.

Een verzoekschrift voor OTS bij de rechter kan worden ingediend door:

  • een juridische ouder (hoeft niet de gezagvoerder te zijn)

  • een pleegouder of een ander die het kind feitelijk verzorgt of opvoedt

  • de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK)

  • het Openbaar Ministerie (OM), bijv. bij verdachten met een zeer problematische thuissituatie. Vooral bij verdachten tot 12 jaar maakt het OM wel gebruik van deze mogelijkheid, omdat jongeren tot 12 jaar anders niet gestraft kunnen worden.

 

Het kan zijn dat de RvdK geen verzoek indient voor een OTS terwijl de burgemeester hier wel om heeft gevraagd bij de RvdK. In dit geval kan de burgemeester aan de RvdK vragen om zijn oordeel voor te leggen aan de rechter (in beroep gaan). De RvdK moet binnen 14 dagen zijn oordeel voorleggen aan de kinderrechter en de kinderrechter vorm een oordeel.

 

Een OTS wordt mondeling behandeld in een rechtszitting waarbij de mening van alle betrokkenen wordt gevraagd.

Bij deze mondelinge behandeling worden opgeroepen:

  • de verzoeker/aanvrager;

  • alle belanghebbenden, zoals de ouders, de voogd, de jeugdige en bureau jeugdzorg;

  • de RvdK, ook als deze niet de verzoeker van de maatregel is;

  • en (eventuele) deskundigen, bijv. een psycholoog.

 

Legt de rechter een OTS op dan wijst de gecertificeerde instelling bij wie de minderjarige onder toezicht is gesteld een gezinsvoogd toe, die niet alles zelf hoeft te doen, maar wel de regie moet houden. De taak van de gezinsvoogd is leiding geven aan veranderingen. De uitvoering van een OTS gebeurd op basis van een plan van aanpak.

 

Doel van de OTS: binnen de termijn van de OTS wegnemen van de bedreiging die aanleiding heeft gegeven tot een OTS. Hierbij moeten ouders in staat worden gesteld om hun opvoedingstaken zonder gedwongen hulp weer uit te kunnen voeren. Bij oudere minderjarigen moet de zelfstandigheid worden bevorderd.

Tot slot dienen gezinsbanden te worden versterkt.

 

Wanneer de rechter een OTS oplegt, bepaalt hij ook de duur van de maatregel (maximaal 1 jaar). Is de situatie na een jaar nog niet zodanig dat het gezin weer zelfstandig verder kan, dan kan de rechter de OTS (telkens) met een jaar verlengen.

Voorheen gebeurde het wel eens dat er een OTS werd opgelegd terwijl meteen was te voorzien dat de opvoedingssituatie niet zou verbeteren. Vervolgens werd de OTS steeds verlengd tot de jeugdige meerderjarig werd. De kindermaatregelen zijn in 2015 echter herziend en aangescherpt. De OTS is nu echt een tijdelijke maatregel en als de opvoeding blijvend tekortschiet dan moet het gezag worden beëindigd.

 

Verlengen van OTS kan op verzoek van:

  • de gecertificeerde instelling

  • de ouder of de pleegouder

  • de RvdK

  • het OM

 

Bij het uitvoeren van de OTS heeft de RvdK een toetsende taak: de RvdK moet op de hoogte worden gehouden van een aantal besluiten die de gecertificeerde instelling neemt bijv. het wel of niet aanvragen van verlenging van de OTS.

 

Wanneer de ouders zich niets aantrekken van de OTS dan kan de gecertificeerde instelling een schriftelijke aanwijzing geven over de verzorging en opvoeding van de jeugdige. De schriftelijke aanwijzing geeft aan dat de gezinsvoogd niet zomaar een hulpverlener is.

 

Er gelden twee beperkingen voor een schriftelijke aanwijzing:

  1. Een schriftelijke aanwijzing mag uitsluitend gaan over de verzorging en opvoeding van de jeugdige (bijv. de jeugdige verplichten tot een cursus sociale vaardigheden training).

  2. Een schriftelijke aanwijzing kan zich alleen richten tot de jeugdige en de ouder die het gezag uitoefent.

 

De schriftelijke aanwijzing mag pas gegeven worden wanneer de gezinsvoogd al een aantal pogingen heeft gedaan om de ouders en jeugdige tot beweging aan te zetten. Bij het uiteindelijk geven van een schriftelijke aanwijzing moet de gezinsvoogd wel uitleggen wat zijn aanwijzing inhoudt en wat de gevolgen zijn (de jeugdige kan uit huis worden geplaatst of ouders kan het gezag worden ontnomen).

 

Ouders en jeugdige vanaf 12 jaar kunnen tegen de aanwijzing in gaan door aan de rechtbank te vragen de aanwijzing gedeeltelijk of geheel vervallen te verklaren. Dit verzoek moeten ze binnen 2 weken indienen. Ook kunnen de ouders en/of de jeugdige (achteraf) vragen om de aanwijzing in te trekken wanneer de situatie positief is veranderd (bijv. wanneer een bepaalde training niet meer aansluit bij de problematiek van de jeugdige).

 

Soms is thuis wonen (voorlopig) niet haalbaar. Wil de gecertificeerde instelling, tegen de wil van de ouders, het kind dag en nacht uit huis plaatsen, dan moet het de kinderrechter vragen om een machtiging tot uithuisplaatsing. Alleen met een rechterlijke uitspraak is uithuisplaatsing tegen de wil van de ouders mogelijk. Bij een dagbehandeling hoeft dit niet, omdat de jeugdige dan niet dag en nacht van huis is. Bij dit verzoek moet de gecertificeerde instelling een indicatiebesluit toevoegen, waarin staat vermeldt op welke zorg de jeugdige aanspraak maakt (niet bij een spoedplaatsing).

 

De gronden voor een uithuisplaatsing:

  • de uithuisplaatsing is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de jeugdige.

  • de uithuisplaatsing is noodzakelijk in verband met een onderzoek naar geestelijke of lichamelijke gezondheidstoestand van de jeugdige.

 

Wanneer er een machtiging is tot uithuisplaatsing beslist de gecertificeerde instelling of en wanneer de jeugdige uit huis wordt geplaatst. De machtiging vervalt na 3 maanden als de gecertificeerde instelling het niet gebruikt. Daarnaast is de gecertificeerde instelling gebonden aan de in de machtiging genoemde vorm van zorg (dus niet in een instelling plaatsen terwijl staat pleegzorg).

 

De gecertificeerde instelling kan tijdens de uithuisplaatsing de contacten tussen de uithuisgeplaatste en de gezagvoerder(s) beperken.

 

Een machtiging tot uithuisplaatsing is maximaal één jaar, met telkens de mogelijkheid tot verlenging. Maar uithuisplaatsing kan korter duren. Ouders en de jeugdige kunnen de gecertificeerde instelling (of met beroep bij de kinderrechter) vragen om tussentijdse beëindiging wanneer zij menen dat de situatie is veranderd. Besluit de instelling om de uithuisplaatsing te beëindigen dan moet dit gemeld worden aan de RvdK vanwege de toetsende taak. Mocht de RvdK het niet eens zijn met dit besluit, dan kan de Raad een verzoek indienen om de jeugdige onder toezicht te stellen bij een andere gecertificeerde instelling.

 

Bij verlenging moet de gecertificeerde instelling zich schriftelijk tot de kinderrechter wenden en duidelijk maken dat terugkeer niet mogelijk is. Omdat OTS een tijdelijk karakter heeft moet de gecertificeerde instelling bij een verzoek van verlening van een uithuisplaatsing die al langer dan 2 jaar duurt ook een advies van de RvdK toevoegen. Dit advies moet zich richten op of er überhaupt nog zicht is op terugkeer naar huis.

 

Een machtiging tot uithuisplaatsing is alleen nodig wanneer ouders niet instemmen en bij plaatsing in een gesloten instelling. Vaak wordt dit verzoek ingediend door een gecertificeerde instelling maar ook de RvdK en OM kunnen dit doen, wanneer bij verzoek tot OTS al duidelijk is dat een jeugdige uit huis moet. Dwangopname in een psychiatrische kliniek is niet mogelijk met een machtiging tot uithuisplaatsing.

 

Het gezag van de ouders kan gedurende een uithuisplaatsing ook gedeeltelijk worden overgenomen door een gecertificeerde instelling. Gedeeltelijke overname van het gezag gedurende de uithuisplaatsing is mogelijk voor:

  • het geven van toestemming voor een medisch onderzoek of een medische behandeling

  • het inschrijven van een leerling voor een school of opleiding

  • het aanvragen van een paspoort.

Wanneer de jeugdige niet meer uit huis is geplaatst geldt de gedeeltelijke overname van gezag ook niet meer.

 

Ook wanneer een jeugdige tot 12 jaar noodzakelijk medisch behandeld moet worden en ouders geen toestemming geven, biedt de OTS uitkomst. Bij 12 jaar of ouder is OTS niet nodig, omdat hiervoor een medische behandeling gewoon kan worden uitgevoerd, ook bij verzet van de ouders.

 

De gezinsvoogd heeft recht op informatie en de beroepskrachten die benaderd worden hebben de plicht op deze informatie te geven (= informatieplicht). Ook hebben beroepskrachten het recht op zelf contact op te nemen met de gezinsvoogd voor het doorgeven van informatie die van belang is voor de OTS (=meldrecht).

 

Ouders en jeugdige staan in een OTS niet machteloos. De wet biedt een aantal mogelijkheden om bezwaar te maken of in beroep te gaan tegen besluiten (=rechtsbescherming).

 

Rechtsbescherming:

  1. Bezwaar en beroep tegen uitvoering van de OTS door de gecertificeerde instelling:

    • Vervanging van de gezinsvoogd vragen wanneer niet tevreden over optreden.

    • Vervanging van de gecertificeerde instelling.

    • Vervallenverklaring of intrekking van de schriftelijke aanwijzing (geen hoger beroep mogelijk tegen deze beslissing).

    • Opheffing van de OTS: aantonen dat de aanleiding voor OTS niet meer geldt.

    • Beëindiging uithuisplaatsing

    • Algemene geschillenregeling, voor als de betrokkenen het niet eens zijn met de manier waarop de instelling de OTS uitvoert.

 

  1. Rechtsbescherming tegen rechterlijke beslissingen:

Ouders kunnen in beroep gaan bij een hogere kinderrechter tegen rechterlijke beslissingen, bijv. tegen (de verlenging van) een OTS of uithuisplaatsing. De jeugdige zelf is handelingsonbekwaam en kan niet zelf in beroep.

 

Naast de OTS bestaat ook nog de voorlopige ondertoezichtstelling (VOTS).

Aangezien het behandelen van een OTS tijd kost, kan de rechter in tijden van crisis een VOTS opleggen. Deze tijdelijke vorm is mogelijk vanaf het moment dat het verzoek tot OTS bij de rechtbank ligt. De VOTS komt tot stand door een telefonisch overleg tussen de RvdK en de rechter en in de praktijk gaat de VOTS altijd gepaard met een uithuisplaatsing. De VOTS mag maximaal 3 maanden duren en kan niet verlengd worden. Binnen de 3 maanden moet dus een besluit worden genomen over OTS, anders kan de jeugdige niet langer onder toezicht worden gesteld.

 

Normaal gesproken moet de kinderrechter alle belanghebbenden horen. Bij een VOTS hoeft dit niet, maar moet de rechter wel binnen 14 dagen alsnog alle belanghebbenden horen.

Tegen een VOTS is geen hoger beroep mogelijk. Wel is beroep mogelijk tegen de machtiging tot uithuisplaatsing die bij de VOTS wordt afgegeven.

 

 

8. Beëindigen van het gezag

 

Het beëindigen van gezag is een nóg ingrijpender maatregel dan de OTS. De ouders verliezen het gezag over hun kinderen en zij verlaten het ouderlijk huis. De rechter benoemt een voogd en deze beslist waar het kind gaat wonen (pleeggezin, instelling of voorziening die jongeren traint om zelfstandig te wonen). Het beëindigen van gezag is een allerlaatste weg.

Door de wet Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen (jan. 2015) zijn er dingen gewijzigd in beëindigen van gezag. Voor deze wet waren er twee maatregelen (ontheffen en ontzetten) waarvan de gevolgen hetzelfde waren. Sinds 2015 zijn beide maatregelen samengevoegd tot één maatregel.

 

Gronden voor beëindigen van het gezag:

De kinderrechter kan het gezag beëindigen als dit noodzakelijk is voor een onbedreigde ontwikkeling van de minderjarige:

  • én de ouders niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kunnen dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn

  • of als de ouders hun gezag misbruiken.

Als verwacht wordt dat de ouders in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn zelf in de verzorging en opvoeding van hun kinderen te voorzien, dan volgt er dus een OTS. Bij het besluit wat een aanvaardbare termijn is, wordt er goed gekeken naar de belangen van een kind. Over het algemeen is de aanvaardbare termijn korter naarmate een kind jonger is.

 

Verzoek tot beëindiging van gezag kan worden ingediend door de Raad en het OM. Als de Raad geen verzoek indient, kunnen de pleegouders een verzoek indienen.

 

Draagmoeder en beëindigen van gezag: De vrouw die een kind ter wereld brengt is de juridische moeder van het kind en heeft (eventueel samen met de vader) het gezag. Om haar moederschap en gezag over te dragen aan de wensmoeder, moet haar gezag beëindigd worden. Voor dit verzoek moet de RvdK worden ingeschakeld die het verzoek moet indienen. Het probleem hierbij is dat er (vaak) bij draagmoederschap geen sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van het kind. De rechtspraak is vaak wel bereid om aan de wensen van gezag- en wensmoeder tegemoet te komen.

 

Bij een OTS komt het wel eens voor dat een kind wordt opgenomen in een pleeggezin. Een OTS is echter niet bedoeld voor definitieve uithuisplaatsing en omdat het elke jaar verlengen van een OTS veel onzekerheid voor de jeugdige met zich meebrengt, komt heeft wel eens voor dat het gezag van de ouders wordt beëindigd zodat het kind definitief kan worden opgenomen in het pleeggezin. Hiervoor moet de opname in het pleeggezin echt definitief zijn en moet terugplaatsing bij de ouders niet te verwachten zijn.

 

Gevolgen van gezag beëindiging:

De rechter beëindigt alleen het gezag, ouders blijven wel de juridische ouders.

De volgende situaties kunnen zich voordoen:

 

  1. De ouders hebben samen het gezag, het gezag van één ouder wordt beëindigd  de andere ouder zet het gezag alleen voort.

 

  1. De ouders hebben samen het gezag, het gezag van beide wordt beëindigd  de rechter benoemt een voogd. Vaak wordt het gezag aan een gecertificeerde instelling gegeven die een maatschappelijk werker als voogd aanwijst die de jeugdige in een instelling of pleeggezin plaatst. Zat de jeugdige al minstens één jaar in een pleeggezin, dan wordt een pleegouder als voogd benoemd.

 

  1. Er is maar één juridische ouder en zijn gezag wordt beëindigd  de kinderrechter benoemd een voogd (zie punt 2).

 

  1. Er zijn twee juridische ouders, maar één ouder heeft het gezag en zijn gezag wordt beëindigd  de andere ouder kan vragen om het gezag en dit verzoek wordt alleen afgewezen als er vrees is voor bijv. verwaarlozing. Wordt het verzoek afgewezen, dan wordt een voogd benoemd.

 

  1. De gezagvoerder oefent samen met zijn/haar partner het gezag, maar verliest het gezag  het gezag kan uitgevoerd worden door de partner, maar de andere juridische ouder kan ook om gezag vragen. De rechter beslist wie geschikter is. Krijgt de juridische ouder het gezag, dan verliest de partner hiermee zijn gezag.

 

Het beëindigen van gezag hoeft niet definitief te zijn, herstel van gezag is mogelijk wanneer de gronden die tot maatregel hebben geleid niet meer aanwezig zijn. Dit moet in het belang zijn van de minderjarige en de ouders moeten de verantwoordelijkheid kunnen vragen voor de opvoeding. Het verzoek tot herstel kan door de RvdK of de ouders worden ingediend. Er wordt vaak gewerkt met een proefherstel van 6 maanden. Herstel van voogdij is niet mogelijk.

 

In crisissituaties moet er snel worden gehandeld. Dit kan met een voorlopige OTS of met voorlopige voogdij.

Voorlopige voogdij:

    1. De ouders worden geschorst in hun gezag. Dit is belangrijk wanneer er sprake is van een crisissituatie (bijv. mishandeling) waardoor het kind z.s.m. aan de invloed van de ouders moet worden onttrokken. In dergelijke situaties kan de rechtbank de ouders schorsen in hun gezag en het gezag overdragen aan een gecertificeerde instelling. Als er al een verzoek ligt voor beëindigen van gezag, kan de rechter op eigen initiatief een schorsing uitroepen. Anders moet de Raad eerst een verzoek indienen.
      De gronden zijn hetzelfde als de gronden voor beëindiging van het gezag.
      Een schorsing geldt tot er een onherroepelijke uitspraak ligt over het beëindigen van gezag. Onherroepelijk betekent definitief en er is geen beroep of cassatie mogelijk. Deze voorlopige schorsing vervalt als er binnen 3 maanden geen verzoek tot beëindigen van gezag wordt ingediend.
      Schorsing wordt ook gebruikt als ouders een noodzakelijke medische behandeling weigeren.

 

    1. Er wordt geen gezag over de jeugdige uitgeoefend en er moet dus dringend een gezaghebbende komen (vaak gecertificeerde instelling). De voorlopige voogdij eindigt na 3 maanden als er binnen die termijn geen verzoek tot het voorzien in het gezag wordt ingediend bij de rechtbank.

 

9. Pleegzorg

 

Een pleegouder verzorgt en voedt de jeugdige, maar heeft niet het gezag over hem en de juridische bevoegdheden blijven bij de ouders of voogd. De wet op jeugdzorg (Wjz) ziet pleegzorg als een specifieke vorm van jeugdzorg. De pleegouder biedt deze zorg op basis van een pleegcontract met de instelling de pleegzorg biedt.

Netwerkpleegzorg is als de pleegouders deel uitmaken van het sociale netwerk van het gezin van de pleegkinderen (bijv. een tante, oom, vriend etc.).

 

In de afgelopen jaren is de positie van pleegouders verstrekt. De jeugdwet beschrijft een aantal rechten en plichten van pleegouders die pleegzorg bieden op basis van een pleegcontract met een aanbieder van pleegzorg.

 

De jeugdwet stelt een aantal eisen aan pleegouders:

  1.  
  • De pleegouder is minstens 21 jaar;

  • De pleegouder heeft met goed gevolg een voorbereidings- en selectietraject van de aanbieder van jeugdzorg afgesloten;

  • De pleegouder en gezinsleden beschikken over een verklaring van geen bezwaar die afgegeven wordt door RvdK dat er geen bezwarende feiten en omstandigheden zijn;

  • De pleegouder is niet de begeleider van pleegouders.

 

Verklaring van geen bezwaar: De verklaring van geen bezwaar is vereist voor alle personen die in het gezin wonen en die 12 jaar en ouder zijn. Deze moeten pleegouders regelen voordat het kind bij hen komt wonen (voor netwerkpleegzorg binnen 12 weken na pleegcontract). Pleegouders moeten een nieuwe verklaring van geen bezwaar regelen als ze van pleegzorgaanbieder wisselen, als ze 2 jaar of langer geen pleegouder zijn geweest of als er een nieuwe inwonende komt.

 

Match: De aanbieder van pleegzorg beoordelen of de pleegouder geschikt en in staat is om dit pleegkind goede pleegzorg te bieden. Hierbij wordt gelet op leeftijd en problematiek kind, samenstelling gezin en de verwachte duur van de plaatsing.

 

Het pleegcontract: Is er een match, dan biedt de aanbieder van pleegzorg een pleegzorgcontract aan. Hierin staan afspraken over de opvoeding en verzorging van het kind, en over de begeleiding die het pleeggezin van de instelling krijgt. In de regeling Pleegzorg 2013 staan de eisen waaraan het contract moet voldoen. Hierin staat ook onder welke omstandigheden het contract eindigt:

  • Als de aanspraak van de jeugdige op pleegzorg vervalt: ontbinding van het pleegcontract met wederzijds goedvinden;

 

  • Eenzijdige beëindiging van het pleegcontract door de pleegouder;

Dit is alleen mogelijk wanneer dit in het belang is van het pleegkind. De aanbieder moet eerst overleggen met de pleegouder. Voorafgaand overleg is niet nodig als de aanbieder vermoedens heeft dat de pleegouder het kind opvoedt in strijd met het hulpverleningsplan of dat het verblijf schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind.

 

  • Tussentijdse opzegging van het pleegcontract door de pleegouder;

Dit is alleen mogelijk in overleg met de aanbieder. Wanneer de pleegouder het contract wil opzeggen omdat hij niet de afgesproken begeleiding krijgt van de aanbieder, moet hij dit schriftelijk melden aan de aanbieder en 3 weken de tijd geven om dit te verbeteren. Ook moet de aanbieder minimaal 1 week de tijd krijgen om een nieuw gezin te zoeken.

 

  • Als de pleegouder door de rechter tot voogd over zijn pleegkind wordt benoemd.

 

Positie pleegouders:

Door het pleegcontract nemen pleegouders de verplichting op zich om het pleegkind een goed thuis te bieden en het conform het hulpverleningsplan te verzorgen en op te voeden. Ze moeten hierbij begeleiding accepteren. Pleegouders hebben ook een aantal rechten.

  • Pleegvergoeding: pleegouders krijgen van de aanbieder van pleegzorg een vergoeding voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Dit bestaat uit een basisbedrag en een toeslag voor bijzondere kosten.

  • Informatie over het pleegkind: De aanbieder verstrekt aan de pleegouders informatie over het pleegkind en over zijn verzorging en opvoeding die nodig is voor het bieden van goede pleegzorg. Voor deze informatie is de aanbieder niet afhankelijk van de toestemming van de ouders

  • Overleg en instemmen met het plan van aanpak: Er moet worden overlegd over het plan van aanpak. Bij het onderdeel pleegzorg en begeleiding is instemming door de pleegouders vereist.

  • Blokkaderecht: Verblijft een kind 1 jaar of langer vrijwillig (zonder OTS of uithuisplaatsing) in een pleeggezin, dan hebben ouders een blokkaderecht: ouders kunnen het kind niet zomaar weghalen; ze hebben toestemming nodig van de pleegouders. Geven de pleegouders geen toestemming dan moeten de ouders aan de kinderrechter vervangende toestemming vragen om het kind weg te kunnen halen. Deze toestemming wordt geweigerd als het niet in het belang van het kind is. Geeft de kinderrechter geen toestemming, dan blijft het kind nog maximaal 6 maanden in het gezin. In die tijd kunnen de pleegouders om een OTS of beëindigen van gezag vragen.

  • Klachtrecht en vertrouwenspersoon: pleegouders hebben het recht zich tot de klachtencommissie van de aanbieder te wenden. Bij ontevredenheid kunnen zij ook een beroep doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • Medezeggenschap: in een medezeggenschapsraad wordt met een vertegenwoordiging van pleegouders overlegd over alle aspecten van de pleegzorg.

 

Specifieke rechten van pleegouders bij een OTS

Pleegouders hebben naast de algemene OTS-rechten ook een aantal specifieke rechten.

  • Rechterlijke toetsing wijziging verblijfplaats pleegkind: Is een kind onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling en uit huis geplaatst bij een pleeggezin, dan is er bij het veranderen van de verblijfplaats van het kind (die langer dan 1 jaar in het pleeggezin verblijft) toestemming nodig van de rechter. Rechterlijke toetsing wordt noodzakelijk beschouwd voor het beschermen van ‘family life’ en voor continuïteit in de opvoedingssituatie. De rechter wijst het verzoek om wijziging verblijfplaats van het kind alleen af als hij meent dat dit in het belang van de minderjarige is. Als dit afgewezen wordt dan kan het kind nog minstens 1 jaar in het gezin verblijven. Daarnaar moet weer een besluit worden genomen over verlenging uithuisplaatsing.

  • Geschillenregeling over de uitvoering van de OTS: alle betrokkenen, dus ook de pleegouders, kunnen een geschil (niet een klacht die ze bij klachtencommissie kunnen indienen!) over de uitvoering van een OTS aan de rechter voorleggen. De rechter neemt een beslissing in het belang van de jeugdige.

  • Verzoek verlenging OTS, verlenging machtiging uithuisplaatsing: pleegouders kunnen een verzoek indienen om een OTS te verlengen en een uithuisplaatsing te beëindigen of verkorten. Ook kunnen zij een verzoek indienen om gedeeltelijke overheveling van het ouderlijk gezag door de gecertificeerde instelling en om verlenging of wijziging van deze maatregel.

 

Pleegouders van een kind die 1 jaar of langer in het gezin verblijft, zijn belanghebbende in alle zaken die het kind betreft. De rechter kan ook een pleegouder van een kind die niet langer dan 1 jaar in het gezin verblijft als belanghebbende aanmerken.

Pleegouder-voogd: pleegouders kunnen in sommige gevallen de voogdij krijgen. Gevolg is dat de pleegouder(s) het gezag uitoefent en daarmee de wettelijke vertegenwoordiger is. De voogd kan dan zelfstandig alle belangrijke beslissingen nemen.

Pleegouder-voogd heeft ook recht op een pleegvergoeding. De begeleiding van een pleegouder-voogd beperkt zich tot maximaal één gesprek per jaar, tenzij de voogd zelf behoefte heeft aan meer gesprekken. De pleegouder-voogd heeft van de rechter het gezag gekregen en wordt geacht zelfstandig voor het kind te kunnen zorgen.

 

Het kind heeft de volgende rechten:

  1. Recht op omgang van de ouders
    Met gezag: ouders die het gezag hebben, hebben vanzelfsprekend recht op omgang. Ook bij een OTS is er recht op omgang, maar dit kan beperkt worden door de gecertificeerde instelling.

Zonder gezag: Ook ouders zonder gezag hebben recht op omgang met hun kind. Dit kan alleen beperkt worden wanneer:

  • ouders niet geschrikt zijn of niet in staat zijn tot omgang

  • als de omgang ernstige nadeel oplevert voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling

  • of als de jeugdige zelf ernstige bezwaren heeft.
     

  1. Recht op omgang van de pleegouder
    Een kind heeft niet alleen recht op omgang met ouders, maar ook met anderen waarmee het kind in een nauwe relatie staat. Het kind en de pleegouders kunnen de rechter vragen om een omgangsregeling. Dit kan afgewezen worden om dezelfde redenen als bij ouders zonder gezag (hierboven beschreven).

 

Informele pleegzorg:

Ook als ouders aan mensen in hun netwerk vragen om voor hun kinderen te zorgen, is er sprake van pleegzorg: netwerkpleegzorg. Als de ouders en pleegouders hierbij geen aanbieder van pleegzorg betrekken heet deze informele pleegzorg. Bij deze informele pleegzorg zijn alleen de ouders, pleegouders en het kind betrokken. De pleegzorg wordt niet geboden aan een pleegcontract en er is geen pleegvergoeding. Omdat er hierbij niets op papier staat, is het verstandig om een aantal afspraken vast te leggen bijv. over het nemen van beslissingen omtrent het kind en eventuele vergoedingen.

Ook hierbij zijn er 2 wettelijke bepalingen:

  • Blokkaderecht

  • Toestemming nodig van RvdK om een kind jonger dan 6 maanden bij een pleeggezin te plaatsen.

Het is mogelijk om informeel begonnen pleegzorg later formeel te maken. Pleegouders moeten voldoen aan alle wettelijke eisen voor pleegouderschap. Verder moet de aanbieder bereid zijn om contract met ze te sluiten en de gemeente moet een verleningsbesluit nemen.

 

10. Procesrecht

 

Het procesrecht beschrijft alles wat te maken heeft met de procedures: welke rechter is bevoegd om een bepaald verzoekschrift te behandelen, hoe moet een verzoekschrift eruit zien etc.

 

Het burgerlijk procesrecht kent twee typen procedures

  • Dagvaardingsprocedures

  • Verzoekschriftprocedures

 

In het personen- en familierecht zijn alle procedures verzoekschriftprocedures, bijv. bij echtscheiding, een adoptie etc.

In het burgerlijke rechtsvorderingen (Rv) vinden we een aantal algemene regels die van toepassing zijn op alle verzoekschriftprocedures (bijv. over de inhoud van een verzoekschrift, de wijze waarop de verzoeker moeten worden opgeroepen etc.).

 

Een verzoekschrift is een officieel stuk waarin iemand zich tot de rechter wendt met het verzoek een bepaalde uitspraak te doen over bijv. een scheiding. Het verzoekschrift wordt ingediend bij de griffie (secretariaat).

 

Het indienen van een verzoekschrift wordt gedaan via een advocaat. Uitzondering: verzoeken aan de kinderrechter over de uitvoering van de OTS kunnen worden ingediend zonder advocaat bij:

  • verlenging van de OTS

  • intrekking of vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing

  • of beëindiging van de uithuisplaatsing

 

Gaat de verzoeker in hoger beroep dan is vertegenwoordigen door een advocaat wel vereist.

 

Het verzoekschrift bevat:

  • voornamen, naam en woonplaats van de verzoeker. Treedt de verzoeker op als wettig vertegenwoordiger van een minderjarige, dan moeten ook de naam en woonplaats van de minderjarige worden vermeld.

  • De namen van de belanghebbenden.

  • Een duidelijke omschrijving van het verzoek.

  • Een beschrijving van de gronden waarop het verzoek rust (= de redenen).

 

In de meeste gevallen moet ook nog een aantal bijlagen worden toegevoegd bijv. een uittreksel uit de registers van de burgerlijke stand, een hulpverleningsplan etc.

 

Welk type rechterlijk college is bevoegd om een bepaalde zaak te handelen?  De regels van de absolute competentie beantwoorden dit.

 

Rechtbank: Alle zaken in het personen- en familierecht worden eerst behandeld door de rechtbank door een familiekamer of kantonrechter.

 

-Kantonrechter: behandelt zaken over het vermogen van de minderjarige en verzoeken om handlichting. Er is geen advocaat verplicht voor zaken die een kantonrechter behandelt.

-Familiekamer: behandelt alle zaken over de persoon van en het gezag over de minderjarige.

 

Kinderrechter: een gespecialiseerde jeugdrechter die wordt aangewezen in jeugdzaken als bevoegde rechter. In principe is een kinderrechter een alleensprekende rechter. Alleen bij ingewikkelde verzoekschriften moet de zaak door een meervoudige kamer worden behandeld en is hierbij een kinderrecht aanwezig als het gaat om een minderjarige.

 

In welke plaats moet de rechtszaak worden behandeld?  Hoofdregel van de relatieve competentie: de woonplaats van de verzoeker is bepalend. Heeft de verzoeker geen woonplaats in Nederland, dan geldt de werkelijke verblijfplaats. In een zaak met een jeugdige, wordt uitgegaan van de woonplaats van de minderjarige. Dit is de woonplaats van de gezaghebber(s). Als de ouders gescheiden zijn, geldt de woonplaats van de ouder bij wie het kind verblijft of voor het laatst verbleef.

 

Belanghebbende: iemand op wiens rechten en verplichtingen het verzoek rechtstreeks (direct) betrekking heeft. De verzoeker moet in zijn verzoekschrift alle belanghebbenden opnemen. Uiteindelijk bepaalt de rechter wie daadwerkelijk belanghebbende is.

Belanghebbenden worden opgeroepen voor de mondelinge behandeling en ontvangt een afschrift van het verzoek. De belanghebbende kan voor de rechtszaak een verweerschrift indienen. Hierin mag gereageerd worden op het verzoek en de belanghebbende mag ook een nieuw verzoek indienen. Ligt er eenmaal een uitspraak, dan ontvangt ook de belanghebbende een afschrift en heeft hij recht om in hoger beroep te gaan.

De belanghebbenden mogen alle processtukken inzien. Met uitzondering van eventuele rapporten van deskundigen of die van de RvdK, vanwege het privacygevoelige karakter ervan. Deze mogen alleen worden ingezien door de verzoeker, ouders/voogd, de jeugdige zelf (12 jaar of ouder) en de pleegouders.

 

Als een ouder meent dat het rapport van de Raad of een andere deskundige niet juist of onvolledig is, dan kan hij een deskundige in de arm nemen om een contra-expertise (tegenrapport) op te stellen. De kosten zijn dan voor de ouder. In kinderbeschermingszaken (bijv. OTS) kunnen ouders om een contra-expertise vragen en als de rechter dit verzoek inwilligt, zijn de kosten voor de staat. De rechter is niet verplicht om een contra-expertise toe te staan. Alleen als een contra-expertise voor de uitspraak van belang is en onderzoek niet te belastend is voor de jeugdige, wordt dit toegestaan.

 

Zittingen worden openbaar gehouden, tenzij rechter besluit om de zaak achter gesloten deuren te behandelen of alleen bepaalde personen toe te laten (bijv. wegens privacy). Zaken waar minderjarigen bij zijn betrokken, vinden vaak gesloten plaats.

 

Tijdens een mondelinge behandeling worden de verzoeker en belanghebbenden door de rechter gehoord. Ook jeugdigen van 12 jaar of ouder moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun mening te geven. Een jeugdige jonger dan 12 jaar kan zelf schriftelijk een verzoek indienen. De rechter zal de jeugdige horen als hij van mening is dat de jeugdige zich een goed oordeel kan vormen over het verzoek en de gevolgen.

Bij zaken over minderjarigen kan de rechter altijd de RvdK om advies vragen en de RvdK kan ook op eigen initiatief ter zitting verschijnen. Bij verzoek om een kinderbeschermingsmaatregel is advies van de Raad verplicht. Na de afloop van de mondelinge behandeling bepaalt de rechter de dag waarop hij uitspraak zal doen. Een uitspraak na een verzoekschriftprocedure wordt een beschikking genoemd. Een uitspraak na een dagvaardingsprocedure wordt een vonnis genoemd. Er is één uitzondering: een verzoek om adoptie wordt in een vonnis beslist. De beschikking kan door de rechter uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard: rechtelijke uitspraak kan meteen worden uitgevoerd ook als hoger beroep wordt ingesteld.

 

Uitspraak in hoger beroep op twee manieren:

  • Hoger beroep: het verzoek opnieuw voorleggen aan een hogere rechter.

    • Beschikking in eerste aanleg (=de vorige uitspraak) wordt (gedeeltelijk) vernietigd

    • Beschikking in eerste aanleg wordt door de beroepsrechter (gedeeltelijk) bekrachtigd. Beschikking blijft overeind en het beroep wordt afgewezen.

 

Er is geen hoger beroep mogelijk tegen beschikking over:

  • vervanging van gecertificeerde instelling

  • het vervallen verklaren of intrekken van een schriftelijke aanwijzing

  • proefherstel bij een mogelijk herstel in het gezag na beëindiging van het gezag.

  • Het blokkaderecht van de pleegouders

  • voorlopige OTS van een minderjarige

 

  • Cassatie: na hoger beroep is er mogelijkheid tot cassatie bij de Hoge Raad (tot 3 mnd na uitspraak). In cassatie wordt gekeken naar de juridisch-technische kant (‘schending van het recht’ en ‘verzuim van vormen’). Tegen een uitspraak over voorlopige OTS is geen hoger beroep mogelijk, maar wel cassatie.

 

De jeugdige kan niet zelf in hoger beroep of cassatie, omdat hij/zij handelingsonbekwaam is. De ouders moeten namens hun kind optreden. Hebben zij en de jeugdige tegenstrijdige belangen, dan kan de rechter een bijzonder curator benoemen.

 

Wat gebeurt er als de betrokkenen de uitspraak naast zich neerleggen en gewoon hun eigen gang gaan?

Iedere beschikking over:

  • het gezag

  • een uithuisplaatsing in het kader van een OTS

  • het blokkaderecht van de pleegouders

bevat van rechtswege een bevel tot afgifte van de minderjarige. Degene aan wie de jeugdige door de rechter wordt toevertrouwd, heeft er recht op dat de beschikking wordt uitgevoerd en dat de jeugdige dus feitelijk aan hem wordt afgegeven. Gaat de afgifte niet vrijwillig, dan kan de betrokkene desnoods de sterke arm inschakelen. Soms moet daarbij het OM worden ingeschakeld door de politie. Het OM is verplicht mee te werken aan de tenuitvoerlegging van de beschikking over de afgifte van een minderjarige, de uithuisplaatsing van een minderjarige en over een proefherstel.

 

11. Strafrecht

 

Het recht wordt ingedeeld in vier rechtsgebieden:

  • Burgerlijk recht

  • Staatsrecht

  • Bestuursrecht

  • Strafrecht

 

Typerend voor het strafrecht is dat er straf staat op bepaalde gedragingen als diefstal, moord, verkrachting of vernieling. Binnen het recht zijn er veel regels waarop geen straf staat. Voor het strafrecht is er een speciale overheidsdienst, de politie, om strafbare feiten en verdachten op te sporen. Slaagt de politie daarin, dan beslist de officier van justitie of er een rechtszaak komt. Acht de rechter de verdachte schuldig dan legt hij hem een straf op.

Binnen het strafrecht is de overheid zeer actief in het opsporen en vervolgen van verdachten. Gedragen die inbreuk maken op de rechtsorde (rust en veiligheid van de samenleving) moeten aangepakt worden.

 

Materieel strafrecht:

  • de verboden gedragingen (zoals diefstal, vernieling of verkrachting)

  • de straffen en maatregelen die aan veroordelen kunnen worden opgelegd

  • een aantal algemene bepalingen die voor alle verboden gedragingen in het strafrecht gelden.

 

Formeel strafrecht:

  • de bevoegdheden van politie en justitie als er een strafbaar feit is gepleegd

  • de rechten van de verdachte en zijn raadsman

  • de gang van zaken tijdens het strafproces.

 

Het materieel strafrecht beschrijft welke gedragingen strafbaar zijn; het formeel strafrecht beschrijft op welke wijze het materiaal strafrecht gehandhaafd wordt.

 

Het materieel strafrecht wordt vooral beschreven in Wetboek van Strafrecht (Sr) en Bijzondere Wetten (over bepaalde onderwerpen bijv. opium).

Het formeel strafrecht wordt beschreven in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Maar ook bijzondere wetten bevatten regels van formeel strafrecht.

 

Vanwege het ingrijpende karakter van het strafrecht (vasthouden, geldboete of taakstraf) hebben de burgers enige garantie nodig dat de overheid op een zorgvuldige manier met het strafrecht omgaat. Die garantie wordt geboden door het legaliteitsbeginsel:

Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke bepaling.

 

Legalisatiebeginsel bevat 3 elementen:

1. Wet

Een strafbepaling is alleen geldig als zij is opgenomen in een wet, dus in een overheidsregel die algemene werking heeft.

 

2. Niet achteraf

Iemand kan alleen gestraft worden vanwege gedrag dat al strafbaar was op het moment van de daad. Dus niet als een wet pas na een daad is ingevoerd en de dader niet wist dat zijn gedrag strafbaar was (niet met terugwerkende kracht).

 

3. Geen gewoonte

Gedrag kan alleen strafbaar worden gesteld in een wet. Strafbaarstelling op basis van gewoonte is niet mogelijk. Ook analogie is verboden. Analogie is dat de betekenis van een strafbepaling wordt gerekt, zodat er ook gedrag onder valt dat er eigenlijk niet onder hoort, maar er wel op lijkt. Strafbepalingen moeten nauwkeurig en duidelijk zijn.

 

Legaliteitsbeginsel artikel 1 Sv: strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij wet voorzien  optreden van de overheid gedurende het strafproces is vastgelegd in de wet. Deze regels mogen alleen in formele zin worden opgesteld door de hoogste wetgever.

 

Het jeugdstrafrecht beschrijft de speciale regels die gelden voor jeugdigen tot 18 jaar en kent een eigen pakket aan straffen en maatregelen. Deze hebben vooral een opvoedkundig karakter. Ook voor het strafproces zijn er speciale regels die de jeugdigen moeten beschermen.

 

12. Materieel Strafrecht

 

Het wetboek van strafrecht (Sr) bestaat uit drie delen/boeken. In boek 1 staan de algemene bepalingen. Deze algemene bepalingen geven voorschriften die op alle strafbepalingen van toepassing zijn. Het geeft een overzicht van de straffen en maatregelen die een rechter aan een veroordeelde kan opleggen. Daarnaast worden in boek 1 de strafbare poging, de deelnemingsvormen en de strafuitsluitingsgronden geregeld. In boek 2 worden de misdrijven beschreven en in boek 3 de overtredingen.

 

Misdrijven zijn zwaardere strafbare feiten, terwijl overtredingen lichter zijn.

Misdrijven worden wel rechtsdelicten genoemd, omdat door een misdrijf de rechtsorde wordt geschonden. Overtredingen worden wetsdelicten genoemd, zij hebben eerder een regelende, ordenende taak. Het verschil tussen misdrijven en overtredingen is belangrijk, omdat de wet er verschillende gevolgen aan verbindt:

  • poging en medeplichtigheid zijn bij een overtreding niet strafbaar

  • de politie en justitie mogen nauwelijks dwangmiddelen toepassen bij overtredingen

  • en overtredingen worden door een kantonrechter behandeld, terwijl misdrijven aan de rechtbank worden voorgelegd.

 

Dwangmiddel: een middel door de wetgever in handen gegeven aan politie en justitie om de waarheid over een strafbaar feit te achterhalen.

 

Een strafbepaling bestaat uit een nauwkeurige omschrijving van het gedrag dat strafbaar is gesteld, en de maximumstraf die voor dit strafbare feit wordt genoemd. De delictsomschrijving is de beschrijving van het verboden gedrag. Soms geeft de wetgever het beschreven gedrag ook een naam (=kwalificatie). De sanctienorm is de maximumstraf die kan worden opgelegd. Iedere strafbepaling bevat een delictsomschrijving en sanctienorm, maar kwalificatie kan ontbreken.

 

De delictsomschrijving is opgebouwd uit een aantal onderdelen/bestanddelen. Alleen een dader die met zijn gedrag alle bestanddelen vervult, kan worden gestraft voor het betreffende delict.

Een dader die alle bestanddelen vervult, zal niet altijd worden gestraft. Hij/zij moet voldoen aan nog 2 voorwaarden (de elementen):

  • wederrechtelijkheid: de daad is in strijd met het recht.

  • schuld: de dader moet een verwijt kunnen worden gemaakt.

 

Voor jeugdigen zijn er algemene strafmaxima die voor alle delicten gelden. Een 15-jarige kan een maximale straf van 1 jaar krijgen en een 16 of 17-jarige maximaal twee jaar.

 

Iemand die probeert een strafbaar feit te plegen, maar daar niet in slaagt, kan in sommige gevallen ook gestraft worden. Dit is een strafbare poging.

Artikel 45 Sr voorwaarden voor een strafbare poging:

  • voornemen: de dader moet echt de bedoeling hebben gehad om een strafbaar feit te plegen.

  • uitvoeringshandeling: naast een voornemen moet de dader al begonnen zijn met zijn misdrijf.

  • geen vrijwillige terugtred: poging is alleen strafbaar als het misdrijf mislukt door omstandigheden van buitenaf. Als de dader zelf besluit zijn poging te staken, is er geen sprake van een misdrijf.

 

Een poging tot overtreding is niet strafbaar; alleen een poging tot een misdrijf is strafbaar.

Voor strafbare pogingen geldt voor minderjarige verdachten hetzelfde strafmaximum als voor voltooide delicten.

 

Op grond van artikel 47 Sr kunnen ook mensen die zelf niet alle bestanddelen van een delictsomschrijving hebben vervuld, als dader worden gestraft. Want als dader kunnen worden gestraft:

  • De medepleger: daders die nauw samenwerken. Zij bereiden samen het misdrijf voor, voeren het samen uit en verdelen bijv. de buit gelijk.

 

  • De doen pleger: een dader die het misdrijf regisseert, maar het niet zelf uitvoert. Het uitvoeren laat hij gebeuren door een ander. Degene die het misdrijf feitelijk uitvoert, is niet strafbaar. Bijv. een moeder die haar kind van nog geen 12 jaar oud winkeldiefstallen laat plegen. De feitelijke dader is vanwege zijn leeftijd niet strafbaar.

 

  • De uitlokker: iemand die een ander op de gedachte brengt een strafbaar feit te plegen en diegene bijv. geld of informatie belooft. Beide zijn strafbaar.

 

  • De medeplichtige: verricht op verzoek van de dader hand- en spandiensten voor of tijdens het misdrijf. De medeplichtige heeft duidelijk een bijrol. Bijv. het leveren van een plattegrond of het vervoeren van de dader naar de plaats van het misdrijf.

 

Voor minderjarigen geldt in geval van medeplegen, uitlokken, doen plegen en medeplichtigheid hetzelfde strafmaximum als voor de dader.

 

Strafuitsluitingsgrond: de dader heeft het strafbare feit wel gepleegd, maar een in de wet genoemde reden heft de strafbaarheid van de dader op. Bijv. verboden terrein betreden om een kind te redden.

 

Twee soorten strafuitsluitingsgronden:

  • rechtvaardigingsgronden die de strafbaarheid van de daad opheffen.

  • schulduitsluitingsgronden die de strafbaarheid van de dader opheffen.

 

Vier rechtvaardigingsgronden:

 

  1. Overmacht in de zin van noodtoestand:

Verdachte is gewikkeld in een conflict van plichten en heeft het feit gepleegd omdat hij daarmee een hogere (belangrijkere) plicht wilde vervullen. Bijv. een psychiater heeft beroepsgeheim, maar hij kan dit verbreken om het slachtoffer te waarschuwen als hij van zijn patiënt hoort dat hij diegene iets aan wilt doen. Verbreken van beroepsgeheim is strafbaar, maar hier is sprake van overmacht in de zin van noodtoestand.

 

 

  1. Noodweer:

Bij noodweer gaat het om situaties waarin iemand zich verdedigt tegen een aanval van een ander. Een beroep hierop is alleen mogelijk als iemand, ter verdediging van zichzelf, van zijn goederen of een ander persoon, in reactie op een aanval onmiddellijk en met een gepast middel reageert.

 

 

  1. Wettelijk voorschrift:

Wie een wettelijk voorschrift naleeft en daarmee een strafbaar feit pleegt, wordt uiteraard niet gestraft. Een beroep hierop komt maar zelden voor, omdat het naleven van een wet meestal geen strafbaar feit oplevert. Bijvoorbeeld een deurwaarder die spullen op straat zet, terwijl dat volgens de wet niet mag in de betreffende gemeente, kan hierop een beroep doen.

 

 

  1. Ambtelijk bevel:

Ook iemand die een ambtelijk bevel uitvoert is niet strafbaar.

 

Vier schulduitsluitingsgronden:

  1. Psychische overmacht

Hierbij wordt er van buitenaf zo veel druk op de dader uitgeoefend dat hij hierdoor een strafbaar feit pleegt.

 

  1. Noodweerexces

Wie na een aanval een te zwaar middel kiest om zichzelf te verdedigen. Hierop kan bijvoorbeeld een beroep worden gedaan als iemand een dief met een stok wegjaagt, maar door de schrik niet op zijn benen, maar op zijn hoofd mikt. Dit is alleen mogelijk in een noodweersituatie.

 

  1. Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel

Wie een strafbaar feit pleegt omdat hij een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel opvolgt, kan alleen aan strafbaarheid ontkomen als hij ervan uit mocht gaan dat het bevel wel bevoegd werd gegeven.

 

  1. Ontoerekenbaarheid

Psychiaters vaststellen dat de dader op het moment van de daad geestelijk zo in de war was dat hij niet aansprakelijk gesteld kan worden voor zijn daad. De dader wordt dan niet gestraft, maar krijgt vaak TBS. Aan jeugdige daders wordt de PIJ-maatregel opgelegd.

 

13. Strafproces

 

Strafprocesrecht: hierin staan de regels voor de opsporing, vervolging en berechting van de verdachte. Deze regels zijn te vinden in het wetboek van strafvordering (Sv).

 

Het strafproces begint op het moment dat de politie hoort of ziet dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het eindigt als de veroordeelde zijn straf heeft ondergaan. Het strafproces kan worden opgedeeld in drie fasen:

 

Fase 1: vooronderzoek

Dit begint op het moment dat de politie een onderzoek instelt naar een strafbaar feit, en eindigt als de rechtszaak begint, of als de verdachte niet wordt vervolgd. Het doel van dit vooronderzoek is bewijs verzamelen zodat de rechter zich een goed beeld kan vormen over de schuld of onschuld van de verdachte. Voor het achterhalen van de waarheid kunnen dwangmiddelen worden toegepast (bijv. aanhouden, doorzoeken van woning).

 

Fase 2. onderzoek ter zitting

Na het onderzoek besluit de officier van justitie of hij de zaak zal voorleggen aan de rechter. Als de verdachte voor de rechter moet verschijnen, krijgt hij een dagvaarding waarin hij opgeroepen wordt om ter zitting te verschijnen. Hierin staat van welke strafbare feiten de officier van justitie de verdachte precies verdenkt. Wanneer de rechter de verdachte schuldig acht, wordt een straf opgelegd.

 

Fase 3. tenuitvoerlegging van de straf

De straf moet natuurlijk worden uitgevoerd. De tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen gebeurt onder verantwoordelijkheid van het OM.

 

De periode tussen het eerste politiecontact en de rechtszaak duurt gemiddeld 8 maanden. Er vindt dus vaak pas na 8 maanden een reactie op het gedrag van de jeugdige.

 

Personen en functionarissen in het strafproces:

Verdachte: iemand mag een verdachte worden genoemd als er een redelijk vermoeden is van schuld en dit gebaseerd is op feiten en omstandigheden. Dwangmiddelen mogen alleen worden toegepast op verdachten en niet iedereen is zomaar verdachte.

 

Advocaat van de verdachte: Deze heeft tot taak de belangen van zijn cliënt te behartigen. Hij let erop of de politie en justitie zich aan de wet houdt, probeert tegenbewijs te vinden en voert het woord tijdens de zitting. Minderjarige en meerderjarige verdachten hebben recht op een advocaat. Voor minderjarigen geldt dat er tijdens het politieverhoor ook een advocaat of vertrouwenspersoon aanwezig is. Om een minderjarige verdachte te beschermen, krijgt hij in bepaalde gevallen (bijv. bij misdrijven) zonder erom te hebben gevraagd een advocaat toegewezen. De verdachte en zijn advocaat hebben vrij verkeer met elkaar: de advocaat mag de verdachte vrij opzoeken en ze mogen niet afgeluisterd worden. Ook ouders hebben dit recht. De verdachte en de advocaat hebben beide recht op inzage in processtukken.

 

Opsporingsambtenaar: hiermee wordt de functionaris bedoeld die bevoegd is strafbare feiten op te sporen. Deze leggen hun opsporingsactiviteiten vast in een proces verbaal dat naar de officier van justitie wordt gestuurd. Op basis hiervan beslist de officier van justitie wat er verder gaat gebeuren met de verdachte. Politiefunctionarissen zijn algemeen opsporingsambtenaar: zij zijn bevoegd alle strafbare feiten op te sporen. Sommige ambtenaren (bijv. Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst) mogen alleen strafbare feiten opsporen waarin ze de bevoegdheid hebben.

 

Officier van justitie/ OM: de OvJ behoort tot het OM en het OM heeft als taak om verdachten te vervolgen. De OvJ leidt het opsporingsonderzoek, beslist over het inzetten van dwangmiddelen, en of de zaak uiteindelijk aan de rechter zal worden voorgelegd. Jeugdzaken worden vaak door een Jeugdofficier gedaan (tijdelijk behandeld hij jeugdzaken). Ook zijn er hulpofficieren van justitie. Deze zijn bevoegd om een aantal beslissingen te nemen over het toepassen van dwangmiddelen.

 

Rechter-commissaris: is een rechter die voor een bepaalde periode andere taken heeft dan rechtspreken. Hij leidt het gerechtelijk vooronderzoek, beslist over de toepassing van dwangmiddelen, beslist of bepaalde getuigen worden gehoord etc. De rechter-commissaris mag niet als rechter optreden in de zaak (niet onafhankelijk). Bij jeugdzaken is het onderscheid tussen rechter en rechter-commissaris minder duidelijk, de kinderrechter mag bijv. als rechter commissaris optreden bij beslissingen over vrijheidsbeneming.

 

Rechter en kinderrechter: moeten een oordeel vellen over de schuld of onschuld van de verdachte. De kinderrechter is gespecialiseerd in jeugdzaken.

 

Medewerker reclassering: deze waarschuwt de politie wanneer een verdachte in verzekering wordt gesteld. De reclasseringsmedewerker biedt de verdachte vroeghulp: hij bezoekt de verdachte en kijkt of hij op persoonlijke sfeer iets voor de verdachte kan doen (bijv. contact zoeken met familie of werkgever). De reclasseringsmedewerker kijkt ook of het zinvol is om een rapport op te maken over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De reclassering biedt tijdens het hele proces hulp (ook bijv. re-integratiehulp).

 

Medewerker jeugdreclassering: heeft als taak het begeleiden van jeugdigen die een strafbaar feit hebben gepleegd. Deze begeleiding kent verschillende vormen.

  • Hulp en steun: begeleiding om de jeugdige op het rechte spoor te krijgen.

  • Toezicht en begeleiding aan in vrijheid gestelde jongeren.

  • Verschillende vormen van intensieve begeleiding (bijv. bij voorwaardelijke straffen).

  • Ontwikkeling van scholings- en trainingsprogramma’s in het kader van nazorg.

 

Medewerker van de raad voor de kinderbescherming: deze wordt ingeschakeld door de politie als er een proces verbaal op wordt gesteld voor een jeugdige. De raad maakt dan een rapport over de persoonlijke omstandigheden van de jeugdige en de omstandigheden waaronder hij het delict heeft gepleegd. Blijkt hieruit dat de situatie ernstig is, dan komt er een vervolgrapport. Daarnaast verleent de raad hulp aan jeugdige verdachten die in verzekering worden gesteld.

 

Openbaar Ministerie: heeft de taak om verdachten te vervolgen. Vervolgen is een verzamelterm voor alle activiteiten van het OM die ertoe leiden dat een rechter een beslissing neemt over de zaak van de verdachte.

Daarnaast gaat het OM over de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen die de rechter oplegt.

Het OM is een overheidsorgaan waarvoor ministerie van justitie politiek verantwoordelijk is. Het kantoor van het OM is meestal op de rechtbank en wordt het parket genoemd.

Het OM beslist of er een rechtszaak komt. De leden van het OM bij de rechtbank zijn officieren van justitie. Bij het gerechtshof worden ze advocaat-generaal genoemd. Aan ieder hof zijn een aantal advocaten-generaal en één procureur-generaal verbonden. De vijf procureurs-generaal van de verschillende gerechtshoven vormen samen met een door de minister van Justitie benoemde voorzitter het college van procureurs-generaal. Dit college bepaald het beleid van het OM. De leden van het OM die aan de hoge raad zijn verbonden, heten ook advocaat-generaal. De hoge raad kent één procureur-generaal. De leden van het OM bij de hoge raad hebben een heel andere taak dan de overige leden van het OM. Zij bereiden cassatiezaken voor. Als een vonnis of arrest ter cassatie aan de hoge raad wordt voorgelegd, wordt het stuk bestudeerd en samengevat door een OM-lid = conclusie.

De advocaat-generaal bij de hoge raad heeft daarnaast de taak om hoge ambtsdragers (leden van de regering) te vervolgens als zij worden verdacht van een ambtsmisdrijf.

 

Vervolgen: Het OM is niet verplicht om een verdachte te vervolgen. Het OM vervolgt alleen als het algemeen belang daarmee gediend is = opportuniteitsbeginsel (artikel 167 lid 2 Sv). De beslissing om de verdachte niet verder te vervolgen wordt sepot genoemd. Het college van procureurs-generaal stelt richtlijnen op voor het sepotbeleid en het OM houdt zich hieraan.

 

De officier van justitie kan 4 verschillende vervolgingsbeslissingen nemen:

  1. Niet vervolgen

Deze beslissing wordt bijv. genomen bij onvoldoende bewijs, of als het om een gering feit gaat. Wel kan er een parketstandje worden toegevoegd (bij een volgende keer wordt er hard opgetreden). Slachtoffer en andere direct belanghebbenden hebben het recht om schriftelijk beklag te doen over het besluit van het OM. Dit moet worden gericht aan het gerechtshof.

 

  1. Voorwaardelijk niet vervolgen

De OvJ kan aan zijn besluit om niet te vervolgen voorwaarden verbinden. Aan zo’n voorwaardelijk sepot is een proeftijd verbonden.

 

  1. Strafbeschikking

Bij strafbare feiten waarop een strafmaximum van niet meer dan 6 jaar staat, mag een strafbeschikking worden opgelegd. Dit kan bestaan uit:

  • Geldboete, tot maximaal 3900,- euro voor minderjarigen

  • Taakstraf tot een maximum voor minderjarige gestraften van 60 uur

  • Ontzetting van de rijbevoegdheid

  • Schadevergoeding aan het slachtoffer.

Ook kan het OM bepaalde aanwijzingen geven zoals het meedoen aan een afkickprogramma, een stadionverbod etc. Het OM mag in een strafbeschikking geen vrijheidsstraffen opleggen. Minderjarige verdachten krijgen automatisch een advocaat als het OM overweegt een taakstraf van meer dan 20 uur of een geldboete van meer dan 115,- euro op te leggen. De verdachte kan tegen de strafbeschikking in verzet en de zaak alsnog laten behandelen door de rechter. Een strafbeschikking mag niet worden opgelegd aan een verdachte die tijdens het plegen van het strafbare feit nog geen 12 jaar oud was.

 

  1. Vervolgen

Het OM kan de zaak ook aan de rechter voorleggen. Het heeft wel tot het moment dat de rechtszaak begint de tijd om af te zien van verdere vervolging.

 

ZSM-werkwijze: sinds 2012 is het de bedoeling dat er over eenvoudige zaken zo snel mogelijk (bij voorkeur binnen 6 uur na aanhouding) een besluit wordt genomen over afdoeningstraject.

Complexe zaken waarbij ook problematiek in het gezin een rol speelt, gaan naar casusoverleg. Hierbij overleggen OM, bureau Halt, de RvdK, jeugdreclassering en orgaanbieders over een effectieve aanpak.

 

Ook de politie kan zelf zaken afdoen.

3 mogelijkheden voor afdoening door politie:

 

  1. Politiesepot

De politie heeft de bevoegdheid om geen proces-verbaal op te maken. Dit is alleen toegestaan bij first offenders (=verdachten die voor het eerst in aanraking komen met de politie) en zich schuldig hebben gemaakt aan licht vergrijp. Bij jeugdige verdachten wordt hier vaak een sepot aan gekoppeld.

 

 

  1. Verwijzing naar halt

Halt staat voor Het ALTernatief voor strafvervolging. Halt ontwikkelt projecten voor jongeren om hen te confronteren met de gevolgen van hun strafbare gedrag (bijv. herstellen van de schade aangericht door het delict). Een haltproject mag maximaal 20 uur duren.

De verwijzing naar halt is een voorwaardelijk politiesepot. De politie seponeert de zaak onder voorwaarde dat de jeugdige meedoet aan een haltproject. Wanneer de jeugdige zich niet aan de voorwaarden houdt, gaat de zaak alsnog naar het OM.

Halt is in principe alleen mogelijk voor first offenders die het feit bekennen. Halt is een aanbod: de jeugdige kan kiezen tussen halt of strafrechtelijke vervolging.

Halt is ook mogelijk voor jongvolwassenen van 18 tot 20 jaar. De politie maakt wel eens gebruik van deze mogelijkheid wanneer meerderjarige verdachten samen met minderjarige verdachten een feit plegen.

 

 

  1. Strafbeschikking

Bij lichte misdrijven mag de politie een geldboete in de vorm van een strafbeschikking opleggen. De feiten waarvoor de politie een strafbeschikking op mag leggen, en het bedrag dat daarbij hoort, zijn vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Iedere agent beschikt over een zakformaat feitenboekje, om gelijk vast te stellen of de verdachte een strafbeschikking mag opleggen. De politie mag alleen een geldboete opleggen in een strafbeschikking, geen taakstraffen of andere maatregelen (dat mag alleen het OM). Er is verzet mogelijk tegen een strafbeschikking.

 

12-minner kunnen niet worden vervolgd, maar dit betekent niet dat er niets wordt gedaan. Tot 2010 kreeg de jeugdige een stopreactie. Dit is echter nu afgeschaft omdat het weinig effect bleek te hebben. De politie meldt nu iedere 12-minner bij jeugdzorg die dan kijkt of en welke reactie nodig is om herhaling te voorkomen. Zo nodig meldt jeugdzorg de jeugdige bij de Raad, zodat kan worden onderzocht of een kinderbeschermingsmaatregel nodig is.

 

14. Van feit tot veroordeling

 

Is bij de politie bekend dat er een strafbaar feit is gepleegd, dan is het de bedoeling dat er bewijs wordt verzameld die de verdachte opspoort. Er is een groot aanbod van strafbare feiten, dus de politie geeft voorrang aan zware misdrijven.

 

De politie en justitie kunnen een aantal dwangmiddelen inzetten. Zo kan een verdachte voor verhoor en onderzoek worden meegenomen naar het bureau, kunnen goederen die met het misdrijf te maken hebben in beslag worden genomen, en kan de verdachte langdurig van zijn vrijheid worden beroofd.

 

Regels bij het toepassen van dwangmiddelen:

 

  • Politie en justitie zijn gebonden aan de wet.

Dwangmiddelen maken inbreuk op de (grond)rechten van de burgers. Daarom kunnen dwangmiddelen niet zomaar worden ingezet en wordt ieder dwangmiddel nauwkeurig in de wet omschreven  om welke handeling gaat het, wie mag het toepassen, welke functionaris moet over de toepassing van het dwangmiddel beslissen, en in welke gevallen mag het worden ingezet. Overtreden politie en justitie bij het verzamelen van bewijs de wet dan mag dit onrechtmatig verkregen bewijs niet tegen de verdachte worden gebruikt.

 

  • Verdachte hoeft niet actief mee te werken

Verdachte is niet verplicht actief mee te werken. Maar hij mag zich ook niet verzetten met geweld, want dan is hij strafbaar. Werkt hij tijdens zijn aanhouding gewoon niet mee (gaat er bijv. vandoor zonder geweld te gebruiken) dan heeft de politie ‘pech gehad’.

De verdachte heeft ook zwijgrecht en hierop dient de verdachte vóór ieder verhoor te worden gewezen (=cautie). Wordt de cautie vergeten dan levert het verhoor onrechtmatig bewijs op.

De verdachte hoeft niet mee te werken aan een dwangmiddel, omdat we van hem niet kunnen vragen om mee te werken aan zijn eigen veroordeling.

 

  • Belang van het onderzoek

Dwangmiddelen mogen alleen worden ingezet als dit voor het onderzoek noodzakelijk is. Dwangmiddelen zijn niet bedoeld als straf, maar als hulpmiddel tijdens het vooronderzoek om de waarheid te achterhalen.

 

Dwangmiddelen:

  • Staande houden: de verdachte (ook 12-minner) kan door een opsporingsambtenaar kort opgehouden worden voor vragen omtrent persoonsgegevens. Vanaf 14 jaar is er een identificatieplicht.

 

  • Aanhouden op heterdaad: Bij ontdekking op heterdaad kan een verdachte (ook 12-minner) door ‘ieder’ dus ook door gewone burgers, worden aangehouden. Daarna kan de politie worden ingeschakeld en kan de verdachte worden overgebracht naar het bureau. Heterdaad is op het moment van de daad of onmiddellijk daarna.

 

  • Aanhouden buiten heterdaad: Alleen bij verdenking van misdrijven waarop voorlopige hechtenis is toegestaan (Misdrijven met een strafmax. van 4 jaar of misdrijven waarbij het expliciet in de wet is aangegeven) kan een verdachte (ook 12-minner) worden aangehouden en meegenomen worden naar het bureau. Dit kan alleen door een opsporingsambtenaar. Het doel van aanhouding buiten heterdaad is de voorgeleiding van de verdachte aan de hulpofficier van justitie.

 

  • Ophouden voor onderzoek: De (hulp)officier van justitie besluit of de verdacht verder kan worden opgehouden voor onderzoek door de politie (bijv. ondervragen, vingerafdrukken etc.). De verdachte heeft pressieverbond= verklaringen moeten in vrijheid worden afgelegd dus geen druk. Minderjarigen hebben tijdens het verhoor recht op een raadsman. Ophouden voor onderzoek mag maximaal 6 uur duren (excl. de uren van 12 uur ’s nachts tot 9 uur ’s ochtends). Een 12-minner mag opgehouden worden voor onderzoeken, maar de ouders moeten worden ingelicht (de dwangmiddelen die hierna worden besproken kunnen niet worden toegepast bij 12-minners).

 

  • Ophouden ter identificatie: Een verdachte is verplicht om een geldig identiteitsbewijs te tonen. Kan of wil de verdachte zich niet identificeren dan heeft de politie een probleem (zeker als termijn voor ophouden voor onderzoek afloopt). Als het om een misdrijf gaat kan de verdachte in verzekering worden gesteld en dus langer worden vastgehouden. Bij overtredingen is inverzekeringstelling niet mogelijk en speciaal voor overtredingen is er ophouden ter identificatie. Ook hiervoor geldt een max. van 6 uur (excl. de uren van 12 uur ’s nachts tot 9 uur ’s ochtends). Jeugdigen kunnen vanaf 14 jaar worden opgehouden ter identificatie.

 

  • In verzekering stelling: als het voor een onderzoek belangrijk is kunnen verdachten na ophouden voor onderzoek langer worden vastgehouden: inverzekeringstelling. Inverzekeringstelling is echter alleen mogelijk bij misdrijven waarop voorlopige hechtenis staat. Dit zijn:

  • alle misdrijven waarop maximumgevangenisstraf van 4 jaar of meer staat;

  • een aantal misdrijven waarop een lager strafmaximum staat (art. 67 Sv);

  • alle misdrijven die worden gepleegd door verdachten waarvan geen naam of woonplaats in Nederland kan worden vastgesteld.

 

Het bevel tot inverzekeringstelling wordt gegeven door een (hulp)officier van justitie. Inverzekeringstelling mag maximaal 3 dagen en 3 nachten duren. Bij dringende noodzaak kan deze termijn 1 keer worden verlengd. Bij verlenging moet de verdachte binnen 3 dagen en 15 uur voor een rechter-commissaris verschijnen, die kijkt of deze vrijheidsbeneming rechtmatig is.

 

12-minners kunnen niet in verzekering worden gesteld. Jeugdigen vanaf 12 jaar kunnen in verzekering worden gesteld. Normaal brengt de verdachte zijn tijd door op het politiebureau, maar dit kan ook elders (bijv. thuis). Bij jeugdige treedt de kinderrechter op als rechter-commissaris.

De politie is verplicht de RvdK te raadplegen bij inverzekeringstelling. Er vindt dan vroeghulp plaats en wordt een basisrapport over de verdachte vastgesteld die dan weer gebruikt wordt door de OvJ en de rechter. Ook de piketdienst van de advocatuur wordt op de hoogte gesteld voor bijstand door een raadsman.

 

  • Voorlopige hechtenis/voorarrest: inbewaringstelling, gevangenhouding en gevangenneming.

  • Inbewaringstelling: wanneer een verdachte nog langer vastgehouden moet worden, vraagt de OvJ bij de rechter-commissaris de inbewaringstelling van de verdachte aan. Deze duurt maximaal 14 dagen. De verdachte moet eerst worden voorgeleid aan de rechter-commissaris. Vaak wordt tegelijkertijd met de toetsen van de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming ook een verzoek tot inbewaringstelling ingediend.

  • Gevangenhouding: na inbewaringstelling komt gevangenhouding. Dit duurt max. 90 dagen. Voordat de termijn voor gevangenhouding afloopt, moet de behandeling van de zaak ter zitting beginnen.

  • Gevangenneming: verdachten die vrij rondlopen worden op het moment van de rechtszaak gevangengenomen omdat ze anders bijv. vluchten. Maximaal 90 dagen.

 

Naast dat voorlopige hechtenis alleen is toegestaan bij misdrijven (zie bovenstaand), moet er ook een grond/reden zijn (bijv. vluchtgevaar of herhalingsgevaar).

 

Als een minderjarige in hechtenis wordt genomen, dan moet RvdK worden ingeschakeld.
Vrijheidsbeneming is bij een minderjarige een laatste middel. Daarom moet de rechter-commissaris, die een jeugdige verdachte een vorm van voorlopige hechtenis oplegt, beoordelen of de tenuitvoerlegging van deze voorlopige hechtenis meteen of later kan worden geschorst. Schorsing is dat de jeugdige verdachte in vrijheid wordt gesteld, maar dat de voorlopige hechtenis wel op de achtergrond zal blijven. De rechter kan hierbij bijzondere voorwaarden opleggen zoals het dagelijks melden op het politiebureau etc.

Een eis bij deze schorsing is dat de verdachte zelf moet instemmen met de voorwaarden, omdat hij nog niet veroordeeld is en officieel dus onschuldig is tot een rechter zijn schuld vaststelt.
Een bevel tot voorlopige hechtenis van minderjarige verdachte mag niet voor langer dan 30 dagen worden gegeven, als de verdachte nog niet gehoord is door de rechter.

 

Belangrijk is figuur 14.1 blz. 223/224!

 

Dagvaarding

Na het vooronderzoek brengt de OvJ een dagvaarding uit als hij besluit de verdachte te vervolgen. Dagvaarding: een officiële oproep om ter zitting te verschijnen en het bevat ook de tenlastelegging. De OvJ heeft het recht om de tenlastelegging tijdens de zitting (of in hoger beroep) te wijzigen. Het mag alleen geen nieuwe feiten bevatten.

 

Als een jeugdige verdachte wordt gedagvaard, krijgen zijn ouders en advocaat hier ook een afschrift van. Bij deze dagvaarding zit voor de ouders een oproep om de zitting bij te wonen.

 

De verdachte kan bezwaar maken op de dagvaarding. Dit mag tot 8 dagen vanaf de dag dat de dagvaarding is uitgebracht. Dit is alleen niet mogelijk als de verdachte al eerder van het OM een kennisgeving van verdere vervolging heeft ontvangen. Hiertegen kan namelijk ook gewoon bezwaar worden gemaakt.

 

Tussen het moment van de dagvaarding en de zitting zit bij de kinderrechter 3 dagen en voor de meervoudige kamer 10 dagen. Zo kunnen verdachte en raadsman zich voorbereiden.

Snelrecht: een op heterdaad aangehouden verdachte, kan meteen een dagvaarding krijgen en dezelfde dag nog ter zitting verschijnen.

 

 

De regels van absolute competentie bepalen welk type gerecht bevoegd is de zaak te behandelen. Deze regels staan in de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO).

Strafbare feiten worden in eerste instantie behandeld door de rechtbank.

De kantonrechter behandelt de overtredingen, de strafkamer van de rechtbank de misdrijven. Een eenvoudig misdrijf waarbij het OM geen straf langer dan 6 maanden wilt eisen, en die niet al te ingewikkeld is, wordt behandeld door een alleensprekende rechter (politierechter bij meerderjarigen en kinderrechter bij minderjarigen). Ingewikkelde zaken gaan naar een meervoudige kamer, met drie rechters. Als het om jeugdigen gaat, maakt de kinderrechter deel uit van deze kamer. Zie schema blz. 227.

 

De regels van de relatieve competentie geven aan in welke plaats de zaak zal worden behandeld. De twee uitgangspunten zijn:

  • de woon- of verblijfplaats van de verdachte

  • de plaats waar het strafbare feit is gepleegd.

De officier van Justitie mag kiezen.

 

Iedere gemeente valt onder het werkgebied van een rechtbank en een gerechtshof (bijv. Midden-Nederland, Gelderland etc.)

Arrondissement: het werkgebied van de rechtbank.

Ressort: het werkgebied van het gerechtshof.

 

Kenmerken van een strafzaak tegen jeugdigen:

  1. Verschijningsplicht verdachte:

Een jeugdige verdachte is verplicht om ter zitting te verschijnen. Een meerderjarige verdachte kan zelf kiezen, maar een minderjarige verdachte moet verschijnen zodat de rechter een persoonlijke indruk heeft en de zitting heeft een opvoedkundige waarde (duidelijk maken dat zijn gedrag verkeerd is). Wanneer een minderjarige verdachte van misdrijven niet te zitting verschijnt, wordt een andere datum vastgesteld. Verschijnt de verdachte ook de tweede keer niet (bijv. omdat politie hem niet kan vinden), dan wordt zijn zaak bij verstek behandeld (zonder zijn aanwezigheid).

 

  1. Behandeling achter gesloten deuren:

De behandeling van een jeugdstrafzaak gebeurt achter gesloten deuren, omdat de wetgever bij jeugdige verdachten de privacy wil waarborgen. Rechterlijke uitspraken worden wel altijd in het openbaar uitgesproken. De wet biedt de rechter mogelijkheid jeugdstrafzaken wel in het openbaar te houden.

 

  1. Toevoeging raadsman:

Een verdachte krijgt op het moment van de dagvaarding een raadsman toegewezen. De wetgever wil hiermee zorgen dat de belangen van de jeugdige goed behartigd worden. De advocaat van een jeugdige tot 16 jaar kan zelfstandig de rechten van zijn cliënt uitoefenen. Bij meerderjarigen is hiervoor schriftelijk toestemming nodig.

 

  1. Verschijningsplicht van ouders:

De ouders of voogd worden opgeroepen voor de zitting van een minderjarige. Gezaghebbende ouders zijn verplicht beide ter zitting te verschijnen. Wanneer beide niet komen (bij een misdrijf), wordt de zaak uitgesteld en wordt een bevel tot medebrenging uitgebracht. De aanwezigheid van de ouders geeft de rechter de mogelijkheid om vragen te stellen over de opvoeding of gezinssituatie. Ook krijgen ze de mogelijkheid om te reageren. Ouders hebben het verschoningsrecht: zij mogen weigeren als getuige op te treden.

 

Tijdens de zitting hebben drie in toga geklede functionarissen ieder hun eigen taak:

  • De kinderrechter leidt de zitting. Als er drie rechters zijn treedt er één als voorzitter.

  • De griffier heeft tot taak een verslag van de zitting te maken.

  • De officier van justitie moet de tenlastelegging(=beschuldiging) en bewijsmaterialen bekend maken.

De zitting begint als de deurwaarder de zaak uitroept. Daarna wordt de verdachte binnengeleid. De rechter vraagt de verdachte om zijn naam en adres en wijst hem op zijn zwijgrecht. Daarna wordt de tenlastelegging voorgelezen (=nauwkeurige omschrijving strafbare feiten). Vervolgens ondervraagt de rechter de getuigen, eventuele deskundigen, en de verdachte(n). Zij worden eerst beëdigd: zij moeten beloven de waarheid te spreken.

Getuigen worden afzonderlijk verhoord en zijn verplicht te verschijnen.

 

Verschoningsrecht: getuigen die niet gedwongen kunnen worden een verklaring af te leggen. Het gaat hierbij om partners en bloed- en aanverwanten tot de derde graag. Aanverwanten zijn de bloedverwanten van de partner. Ook een aantal functionarissen met beroepsgeheim zoals huisarts, psychologen etc. hebben verschoningsrecht.

De getuigen die verschoningsrecht hebben, moeten wel verschijnen maar kunnen een beroep doen op hun verschoningsrecht.

 

Als een slachtoffer zich voegt in de rechtszaak, wil dat zeggen dat hij vraagt om ook uitspraak te doen over zijn schadeclaim. Bij juridisch ingewikkelde schadeclaims, wordt de schadeclaim doorverwezen naar de burgerlijke rechter.

Als er een strafbaar feit ten laste is gelegd met een maximumstraf van 8 jaar of meer heeft het slachtoffer het recht om tijdens de zitting een verklaring af te leggen. Hij beschrijft wat het misdrijf met hem gedaan heeft. Dit is niet bedoeld als bewijs. Dit spreekrecht geldt ook voor minderjarige slachtoffers vanaf 12 jaar of jonger indien in staat om een verklaring af te leggen. Ouders kunnen namens hun kinderen tot 12 jaar spreekrecht uitoefenen. Naast dit spreekrecht hebben ouders zelf ook nog hun eigen spreekrecht, waarbij ze duidelijk maken wat de gevolgen zijn voor henzelf.

 

Requisitoir: betoog waarin de officier van justitie uitlegt op grond van welke bewijzen hij de verdachte schuldig acht. Dit wordt afgesloten met de eis: de straf of maatregel die hij voorstelt.

Na het requisitoir krijgt de raadsman van de verdachte de gelegenheid om te reageren op wat er door de getuigen, deskundigen en de officier van justitie is gezegd. De verdachte heeft aan het eind het recht op het laatste woord.

 

Een alleensprekende rechter komt meteen na de zitting tot een uitspraak. In een meervoudige kamer vindt eerst (achter gesloten deuren) overleg plaatsvindt = raadkameren. De uitspraak is uiterlijk op de 14e dag van de zitting. De rechter moet bij de uitspraak de verdachte erop wijzen dat hij binnen 14 dagen in hoger beroep kan tegen het vonnis.

 

Het Sv schrijft voor welke vragen de rechter moet beantwoorden om tot een uitspraak te komen.

 

Formele vragen (juridische kwesties):

  1. Is de dagvaarding geldig?

  2. Is de rechter bevoegd? (Regels omtrent absolute en relatieve competentie).

  3. Is het openbaar ministerie ontvankelijk? Mag het OM de verdachte wel vervolgen? Dit kan bijv. niet als de rechter de verdachte voor hetzelfde feit in een onherroepelijke uitspraak heeft berecht of als het feit is verjaard. De verjaringstermijnen voor misdrijven worden gehalveerd voor minderjarigen.

  4. Is er een reden om de vervolging te schorsen?

 

Vier materiële vragen:

  1. Is het ten laste gelegde feit bewezen?

  2. Is het feit strafbaar?

  3. Is de dader strafbaar? (schulduitsluitingsgrond, bijv. overmacht).

  4. Welke straf of maatregel moet de veroordeelde worden opgelegd?

 

De verdachte kan in hoger beroep gaan. Dan wordt zijn zaak door een hogere rechter opnieuw behandeld en er volgt een nieuwe uitspraak: het eerste vonnis kan bekrachtigd of vernietigd worden.

Als bij het gerechtshof hoger beroep wordt ingesteld tegen een vonnis van de kinderrechter, wordt dit door gewone raadsheren behandeld (er zijn geen kinderrechters). Maar de wettelijke regels betreft jeugdzaken zijn ook in hoger beroep van toepassing.

 

Na het hoger beroep is er nog cassatie mogelijk bij de hoge raad. Hierbij gaat het alleen nog om juridisch-technische kwesties (schending van het recht en verzuim van vormen).

 

Voor hoger beroep en cassatie is een termijn van 14 dagen. Cassatie is niet mogelijk wanneer de verdachte is vrijgesproken.

 

15. Straffen en maatregelen

 

Voor jeugdige veroordeelden (12 tot 18 jaar) kent de wet een eigen stelsel van straffen en maatregelen. Deze zijn bedoeld om gedragsveranderingen bij jeugdigen op gang te brengen en zo de kans kleiner te maken dat het strafbare gedrag opnieuw wordt vertoond  ze hebben een pedagogisch doel.

 

In april 2014 trad het adolescentenstrafrecht in werking. Hiermee is een flexibel straffenstelsel ontwikkeld voor jeugdigen tussen 16 en 23 jaar. De rechter op deze manier beter rekening houden met de geestelijke ontwikkeling of de kwetsbaarheid van jongvolwassenen. Aanleiding voor deze wet is de recente wetenschappelijke inzichten over de hersenontwikkeling van jongvolwassenen.

Artikel 77b en 77c Sr zeggen het volgende:

  • De rechter moet het jeugdstraffenstelsel toepassen als het om een jeugdige gaat die nog geen 16 jaar oud was op het moment dat hij het strafbaar feit pleegde.

  • Tussen 16 en 23 jaar kan de rechter kiezen of hij het stelsel voor volwassenen of voor jeugdigen toepast. Hij let hierbij op:

    • de persoon van de dader;

    • de omstandigheden waaronder het feit werd gepleegd;

    • en de ernst van het feit.

 

Alleen het straffenstelsel is geflexibiliseerd. In het strafprocesrecht is een harde scheiding tussen 18- en 18+. Vanaf 18 jaar vindt berechting plaats door een gewone rechter. De gewone rechter bekijkt op basis van de beschikbare informatie volgens welk straffenstelsel hij de jongvolwassen berecht. De vraag is of het mogelijk is om een 18-plusser volgens het jeugdstraffenstelsel te berechten, aangezien hij in het voorproces als volwassenen wordt beschouwd. Dus de RvdK en de jeugdreclassering worden niet ingeschakeld. De gewone reclassering wordt wel ingeschakeld. Zij werken momenteel aan instrumenten waarmee ze de ontwikkelingsfase van jongvolwassenen in beeld kunnen brengen.

Wanneer de rechter besluit om een jeugdstrafrecht op te leggen, wordt dit volgens het jeugdstraffenstelsel uitgevoerd (dus jongvolwassene gaat bijv. naar een Justitiële inrichting).

 

Omgekeerd kan een kinderrechter een jeugdige vanaf 16 jaar ook berechten volgens het volwassenenstrafrecht.

Artikel 77h Sr noemt de hoofdstraffen voor jeugdigen.

Overtreding:

  • geldboetes

  • taakstraffen

Misdrijven:

  • jeugddetentie

  • geldboete

  • taakstraf

 

Jeugddetentie:

Jeugddetentie is de enige vrijheidsstraf van het jeugdsanctiestelsel.

Het kan alleen worden opgelegd aan jeugdigen die een misdrijf hebben gepleegd.

Voor jeugdigen die tijdens hun daad nog geen 16 waren, mag jeugddetentie maximaal 12 maanden duren en voor 16 jaar en ouder maximaal 24 maanden. Door een langer maximum hoeft de rechter minder snel over te schakelen naar volwassenenstrafrecht.

 

Als een verdachte vóór zijn veroordeling vast heeft gezeten, bijv. inverzekeringstelling, voorlopige hechtenis of opname in een inrichting, dan wordt deze periode afgetrokken van jeugddetentie.

De rechter kan de jeugdige te allen tijde voorwaardelijk in vrijheid stellen. Hiermee kan hij al voor het einde van zijn straf vrijkomen. Dit koppelt de rechter aan één of meer voorwaarden waaraan de jeugdige zich in de proeftijd van max. 2 jaar moet houden. Algemene voorwaarde is niet opnieuw een strafbaar feit begaan en bijzondere voorwaarden kunnen zijn het volgen van bepaalde trainingen. De rechter kan ook de jeugdreclassering een opdracht tot hulp en toezicht geven= gedwongen begeleiding.
De jeugddetentie kan worden omgezet in een hoofdstraf voor meerderjarigen door het OM, de rechter of op verzoek van de veroordeelde. Dit wordt gedaan als de verdachte tijdens zijn detentie meerderjarig wordt en een jeugdstraf niet meer geschikt lijkt.

 

In een justitiële jeugdinrichting (JJI) wordt er onderscheid gemaakt tussen kort- en langverblijfgroepen. De directeur van een JJI is verantwoordelijk voor een plan. Deze moet binnen 3 weken na binnenkomst liggen. De rechtspositie van een jeugdige die in een JJI verblijft, wordt geregeld in de Beginselwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). Deze biedt de jeugdige de mogelijkheid om zich tegen een besluit over de (over)plaatsing te verzetten en het recht om tegen beslissingen van de directeur beklaag te doen.

 

Jeugdigen met een strafrestant van minstens 3 maanden moeten in het kader van de verplichte nazorg deelnemen aan een scholings- en trainingsprogramma, zodat zij zich kunnen voorbereiden op terugkeer in de maatschappij (STP-traject).

 

Geldboete

De tweede hoofdstraf is de geldboete met een minimumbedrag van 2 euro en een maximumbedrag van 3900 euro. Deze wordt alleen opgelegd als de jeugdige een eigen inkomen heeft. De geldboete wordt verminderd als de jeugdige in voorarrest heeft gezeten. Als de jeugdige de geldboete niet betaald wordt vervangende jeugddetentie opgelegd (maximaal 3 maanden; voor 15 euro boete maximaal één dag jeugddetentie). Is de jeugdige inmiddels meerderjarig dan hechtenis.

 

Taakstraf

Leerstraf (=volgen van een training) of werkstraf (=verrichten van onbetaald arbeid). Bij een werkstraf gaat het om werkzaamheden in de publieke sfeer (zoals het onderhouden van een park etc.) of het herstellen van schade aangericht door het misdrijf.

 

De rechter moet in zijn vonnis aangeven:

  • of hij een werkstraf of leerstraf oplegt.

  • uit hoeveel uur die straf bestaat  leer- en werkstraf geldt maximum van 200uur. Bij een combinatie van leer- en werkstraf geldt een maximum van 240 uur.

  • wanneer de straf begint

  • binnen welk termijn de straf moet worden afgerond  leerstraf binnen max. halfjaar, werkstraffen tot 100 uur ook binnen half jaar, werkstraffen van meer dan 100 uur is binnen één jaar. OM kan deze termijn één keer verlengen.

 

De RvdK speelt een belangrijke rol bij de uitvoering van een taakstraf. De rechter moet de RvdK om advies vragen als hij een taakstraf op wil leggen. Als er een vonnis komt met een taakstraf wordt de RvdK altijd bericht. De RvdK houdt een intakegesprek met de jongere en beslist wat een geschikt project is. De coördinator van de RvdK houdt op afstand de uitvoering van de taakstraf in de gaten en doet aan het eind verslag aan het OM.

Wanneer er problemen zijn met de uitvoering van de taakstraf zoekt de coördinator een oplossing. Wanneer (na vele pogingen) de taakstraf nog steeds niet goed wordt uitgevoerd, wordt vervangend detentie opgelegd. Maximum vervangend detentie is 4 maanden (elke 2 uur taakstraf max. één dag). De jeugdige kan bezwaar maken tegen vervangende detentie.

 

Bijkomende straffen:

  • verbeurdverklaring: de rechter onteigent de goederen van de veroordeelde waardoor deze goederen eigendom worden van de staat bijv. opbrengst van een misdrijf.

  • ontzegging van de rijbevoegdheid

 

Zie blz. 245 voor schema jeugdstraffen.

 

Maatregelen:

Straffenstelsel maakt onderscheid tussen straffen en maatregelen: Straffen worden opgelegd omdat de dader een verwijt kan worden gemaakt; maatregelen hebben tot doel de samenleving te beschermen of de veroordeelde te helpen. In het stelsel voor jeugdigen speelt dit onderscheid minder een rol, omdat pedagogische doelen sowieso voorop staan.

 

Maatregelen:

  • vrijheidsbenemende maatregel:

    • plaatsing in een inrichting (PIJ)

  • vrijheidsbeperkende maatregel

    • gedragsbeïnvloeding

  • 4 maatregelen die ook voor het volwassen strafrecht gelden:

    • ontnemen van het wederrechtelijk verkregen voordeel

    • onttrekken aan het verkeer

    • schadevergoeding

    • vrijheidsbeperkende maatregel.

 

PIJ-maatregel

De PIJ-maatregel heeft als doel om de jeugdige uit huis te halen en hem in een instelling de gedwongen en gesloten verzorging en opvoeding te geven die hij nodig heeft.

Omdat een PIJ diep ingrijpt in het leven van jeugdigen zijn er een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan.

Voorwaarden PIJ

  1. De jeugdige wordt veroordeeld voor een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.

  2. De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen en goederen maakt de PIJ-maatregel noodzakelijk.

  3. De PIJ-maatregel is in het belang van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van de jeugdige.

  4. Uit het advies van twee gedragsdeskundigen blijkt dat de jeugdige een geestelijke stoornis heeft.

 

Voordat de rechter deze maatregel mag gebruiken, moet hij eerst advies vragen aan twee gedragsdeskundigen uit verschillende disciplines. Zij verrichten dan een persoonlijk onderzoek bij de jeugdige en op basis hiervan komt een advies. Als de jeugdige weigert aan het onderzoek deel te nemen, moeten zij tot een oordeel komen op basis van de informatie.

 

Verschil PIJ-maatregel en Tbs bij volwassenen: PIJ kan ook worden opgelegd aan jeugdigen aan wie de daad wél volledig toegerekend kan worden (dus niet alleen bij niet of verminderd toerekenbaarheid, zoals de Tbs).

 

De PIJ-maatregel geldt voor 3 jaar, te rekenen vanaf de dag waarop het vonnis onherroepelijk wordt. Als de maatregel is opgelegd vanwege een geweldsdelict of zedenmisdrijf, dan is verlenging mogelijk indien aan de voorwaarden wordt voldaan (OM vraagt dit aan bij rechter). PIJ mag niet langer duren dan 5 jaar. Bij jeugdigen bij wie op moment van de daad een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling was, mag het max. 7 jaar duren. Een jeugdige met PIJ gaat naar een langverblijfgroep in een justitiële jeugdinrichting.

 

PIJ eindigt als:

  • termijn van 3 jaar is verstreken en OM heeft geen verlenging aangevraagd;

  • de rechter verlenging afwijst;

  • de maximale termijn van PIJ is verstreken;

  • de Minister van Justitie besluit om PIJ tussentijds (voorwaardelijk) te beëindigen.

 

Vanwege verplichte nazorg eindigt een PIJ voorwaardelijk na 2 jaar. Zo wordt het mogelijk om verlichte nazorg te bieden.
Voorwaarden voorwaardelijke beëindiging:

  • de jeugdige maakt zich niet schuldig aan enig strafbaar feit;

  • de jeugdige volgt de aanwijzingen op van de reclassering;

  • de veroordeelde onttrekt zich niet aan het toezicht van het OM.

De rechter kan voorwaardelijke beëindiging verlengen met 1 jaar en aanvullende voorwaarden stellen. De rechter kan de jeugdige tijdens de proeftijd ook terugplaatsen (maximaal 2 keer) voor max. 1 jaar. Ook bij verlenging van PIJ geldt hetzelfde systeem: één jaar voor definitieve beëindiging begint de voorwaardelijke beëindiging voor nazorg.

 

Een PIJ-maatregel die tweemaal is verlengd tot de maximale duur van 7 jaar kan (nadat een jeugdige 18 jaar is) worden omgezet in een ‘volwassen’ tbs met dwangverpleging. Hierbij gaat het om veroordelen bij wie een groot risico bestaat dat zij na vrijlating opnieuw een delict zullen plegen.

 

De gedragsbeïnvloeding

De gedragsbeïnvloeding (GBM) is gericht op het beïnvloeden van het gedrag van jeugdigen die veelvuldig strafbare feiten plegen  het is een soort heropvoeding: aanpakken van het gedrag wat de strafbare feiten veroorzaakt. Gedragsbeïnvloeding is lichter omdat het een dagprogramma is en geen opname en het is een vrijheidsbeperking. Het bestaat uit een combinatie van verschillende vormen van behandeling, therapie en begeleiding.

 

Voorwaarden GBM:

  • de ernst van het feit of het veelvuldig aantal misdrijven moet aanleiding geven

  • én de gedragsbeïnvloeding moet in het belang van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van de jeugdige zijn

 

De rechter mag deze maatregel pas opleggen na advies van de RvdK. De duur is min. 6 en max. 12 maanden met de mogelijkheid om de maatregel eenmaal met dezelfde periode te verlengen. Het opgelegde programma wordt gecoördineerd en begeleid door de afdeling jeugdreclassering van een gecertificeerde instelling. Deze rapporteert ook aan het OM. Ook hier kan vervangende jeugddetentie worden opgelegd als de jeugdige niet meewerkt.

 

De overige maatregelen:

  • Onttrekken aan het verkeer: goederen die te maken hebben met het misdrijf en ongewenst zijn in de samenleving, kan de rechter onttrekken en vernietigen.

 

  • Ontnemen van het wederrechtelijk verkregen voordeel (pluk-ze): de winst die het misdrijf heeft opgeleverd wordt de dader ontnomen.

 

  • Schadevergoeding: het vergoeden van de schade aan het slachtoffer. Dit is pas mogelijk vanaf 14 jaar. Ook hier kan jeugddetentie worden opgelegd als de schadevergoeding niet wordt betaald.

 

  • Vrijheidsbeperkende maatregel: ontnemen van vrijheid door bijv. een contactverbod. Houdt de verdachte zich hier niet aan dan staat vervangende hechtenis tegenover.

 

Zie schema maatregelen blz. 251.

 

Een deel van de straffen en maatregelen kunnen ook voorwaardelijk worden opgelegd.

Dit is mogelijk bij:

  • Jeugddetentie

  • Taakstraf

  • Geldboete

  • PIJ-maatregel

  • Maatregel tot gedragsbeïnvloeding

  • Ontzegging van de rijbevoegdheid

 

De proeftijd hierbij is maximaal 2 jaar, waarin de dader moet voldoen aan de algemene voorwaarden en eventuele bijzondere voorwaarden (=richten zich op het gedrag van de jeugdige). Het OM is verantwoordelijk voor de naleving van de voorwaarden. Als dit niet gebeurt, kan het OM bij de rechter vorderen dat het alsnog wordt uitgevoerd (de rechter besluit). Een straf kan ook voor een deel voorwaardelijk en een deel onvoorwaardelijk worden opgelegd.

 

Het is bij jeugdigen belangrijk om ervoor te zorgen dat ze niet opnieuw strafbare feiten plegen. Niet alleen de ernst van het strafbaar feit is van belang maar ook het risico dat de jeugdige zal afglijden naar zwaardere vormen van criminaliteit. Artikel 77g Sr biedt ruimte voor combinaties van verschillende straffen en maatregelen. Zo kan de rechter een combinatie opleggen afgesteld op de individuele behoeften van de jeugdige.

 

Ook na het uitzitten van de straf zijn er gevolgen, want justitie houdt een register bij en dit wordt o.a. gebruikt voor verklaring omtrent het gedrag (VOG).

In het algemeen geldt een terugkijktermijn van 4 jaar. Voor jeugdigen die een VOG aanvragen geldt een terugkijktermijn van 2 jaar (alleen bij ernstige geweldsdelicten en zedendelicten geldt nog 4 jaar).

16. Organisatie jeugdhulp

 

In dit hoofdstuk wordt de nieuwe jeugdwet die in 2015 wordt ingevoerd beschreven. Deze wet beschrijft de organisatie van jeugdhulp en de rechten van cliënten.

 

Jeugdzorg in Nederland bestaat uit verschillende onderdelen. Globaal:

  • Jeugdhulpverlening: op vrijwillige basis hulp aan jeugdigen en ouders

  • Jeugdbescherming: gedwongen jeugdzorg

  • Geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (GGZ-jeugd)

  • Jeugdzorg voor licht verstandelijke gehandicapten (LVG-jeugd)

 

Deze verschillende vormen hebben hun eigen regels en procedures. Dit maakt het voor ouders en jeugdigen moeilijk om hulp te zoeken en de verschillende sectoren werkten langs elkaar heen. Daarom is er een nieuwe wet die de organisatie van de gehele jeugdzorg bij de gemeente neerlegt. De gemeentelijke overheid krijgt de taak om integraal jeugdbeleid te voeren en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie en de behoeften en mogelijkheden van jeugdigen en ouders. In deze decentralisatie staat de zelfredzaamheid van de burger centraal. Waar de burger het niet zelf red, dient de gemeente hulp te bieden.

 

Belangrijk in de nieuwe jeugdwet:

  • Van dure zorg als de problemen uit de hand zijn gelopen naar tijdelijke, preventieve hulp en ondersteuning om erger te voorkomen.

  • Versterken van het opvoedkundig klimaat in scholen, wijken en gezinnen.

  • Aansluiten bij de eigen kracht van gezinnen en hun omgeving.

  • Integrale hulp bieden op basis van één gezin, één plan.

 

Kernwoord van de nieuwe jeugdwet is jeugdhulp:

  1. Alle vormen van ondersteuning van hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij psychische problemen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of verstandelijke beperking, opvoedproblemen en adoptie-gerelateerde problemen.

  2. Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jongeren met een beperking.

  3. Het ondersteunen bij of het overnemen van persoonlijke verzorging gericht op een tekort aan zelfredzaamheid van jongeren met een beperking of een stoornis.

 

De gemeenteraad moet periodiek een beleidsplan vaststellen waarin het beleid over de jeugdhulp in de gemeente wordt vastgelegd. Op basis van dit plan moet een verordening worden gemaakt zodat het voor de burgers duidelijk is welke hulp beschikbaar is.

 

Taken van de gemeente volgens de nieuwe jeugdwet:

  • Jeugdhulpplicht voor gemeenten: zij moeten zorgen voor voldoende voorzieningen voor jeugdigen en ouders. De gemeente kan zelf kijken wat het gezin nodig heeft.

 

  • Deskundige toeleiding: deskundige en ervaren professionals die de situatie van het kind/de ouders namens de gemeente kunnen beoordelen.
     

  • De gemeente koopt de jeugdhulp in bij jeugdhulpaanbieders (instellingen of ZZP-ers). Er zijn alleen een aantal eisen waaraan zij moeten voldoen. Bij kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering moet de zorg wel worden ingekocht bij een gecertificeerde instelling.
     

  • Verantwoordelijk voor uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, jeugdreclassering of jeugdhulp. De gemeente waar de jeugdige woont (waar de gezaghebber/voogd ingeschreven staat) is verantwoordelijk.

  • Bij ernstige bedreiging van de ontwikkeling een melding doen bij de RvdK.

 

  • Hoewel de gemeente verantwoordelijk is voor jeugdzorg, zijn de minister van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelselverantwoordelijk. Zij zijn verantwoordelijk voor de inrichting van het jeugdbeleid. Zij hebben hiervoor beleidsinformatie nodig van de gemeenten (welke problemen zijn er en welke hulp werk).

 

Toezicht: toezicht op jeugdzorg is in handen van de Inspectie Jeugdzorg. Zij voeren toezicht uit op:

  • de jeugdhulpaanbieders

  • de gecertificeerde instellingen

  • het keurmerkinstituut

  • de Raad van de Kinderbescherming

  • het advies en meldpunt huiselijk geweld en kinderminshandeling

  • de justitiële jeugdinrichtingen

 

De gemeente moet in verordening bepalen welke voorzieningen zij bieden. Hierbij moeten zij aangeven of het om een vrij toegankelijke of niet toegankelijke vorm van jeugdhulp het gaat. Voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp hebben inwoners een verleningsbesluit van de gemeente nodig. Hierin staat of en op welke voorziening de cliënt aanspraak maakt. Gemeenten mogen zelf bepalen welke hulp niet vrij toegankelijk is. Ze moeten alleen aan de inwoners kenbaar maken hoe zij deze hulp kunnen aanvragen en aan welke voorwaarden zij moeten voldoen.

 

Hoofdlijnen procedure:

  1. Een gezin meldt zich aan bij de gemeente met een hulpvraag.

  2. In een gesprek wordt er gekeken of de hulpvraag op te lossen is met hulp die vrij toegankelijk is.

  3. Als er niet vrij toegankelijk hulp nodig is, moet dit door het gezin schriftelijk worden aangevraagd.

  4. De gemeente stelt in een verleningsbesluit vast of en welke vorm van jeugdzorg nodig is.

  5. Met het verleningsbesluit kan het gezin de in het besluit genoemde jeugdhulp ontvangen bij een aanbieder van jeugdhulp.

Bovengenoemde taken kan de gemeente mandateren aan een wijk- of buurtteam, CJG of andere professionals. De huisarts, de jeugdarts en de medische specialist mogen rechtstreeks verwijzen naar jeugdhulpaanbieders.

 

Niet vrijwillige vormen van jeugdhulp: de gemeente is ook verantwoordelijk voor de niet vrijwillige vormen van jeugdhulp die worden opgelegd door de rechter (bijv. gesloten jeugdzorg). De gemeente heeft een uitvoerplicht, omdat er een rechtelijke uitspraak ligt. De gemeente schakelt een gecertificeerde instelling in. Deze instelling moet met de gemeente overleggen over de uitvoering hiervan (de gemeente moet het namelijk vergoeden). De instelling kan geen andere vorm van jeugdzorg inzetten dan beschikbaar is in de gemeente.

 

De gemeente koopt zelf de hulp in maar deze hulp moet wel voldoen aan een aantal kwaliteitseisen:

  1. Bieden van verantwoordelijke hulp

  • hulp van goed niveau die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is;

  • afgestemd op de reële behoeften van de jeugdige of de ouder(s);

  • intern zorgen voor een verantwoordelijkheidstoedeling: duidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden gebaseerd op de kennis en kunde van de medewerkers;

  • geestelijke zorg zo veel mogelijk laten aansluiten bij godsdienst en levensovertuiging.

 

  1. Plan van aanpak: de hulp moet worden geboden op basis van een plan van aanpak. Voorkeur hierbij voor familiegroepsplan: een plan van aanpak dat is opgesteld samen met het gezin. De zorgaanbieder maakt zelf een plan als het gezin aangeeft geen plan te willen of kunnen maken, als er concrete bedreigingen in de ontwikkeling zijn of bij jeugdreclasseringsmaatregel en voogdij na beëindigen van gezag. Plan van aanpak van de zorgaanbieder moet binnen 6 weken nadat ze weten dat een familiegroepsplan niet opgesteld kan worden, worden gemaakt. Bij vrijwillige hulp kan een plan ook mondeling worden opgesteld.

 

  1. De medewerkers die jeugdhulpaanbieders inschakelen moeten beschikken over VOG.

 

  1. Kwaliteitsregister: professionals in de jeugdzorg moeten zich verplicht laten registeren. Doel hiervan is professionaliseren van de sector. Voor het bieden van jeugdzorg moet gebruik worden gemaakt van geregistreerde professionals of de taken moeten worden uitgevoerd door medewerkers die onder toezicht en begeleiding van deze geregistreerde professionals staan. Jeugdwet biedt hier wel ruimte: instellingen mogen anderen inzetten als ze aannemelijk kunnen maken dat dit niet de kwaliteit nadelig beïnvloedt.

 

  1. Meldcode vaststellen voor huiselijk geweld en kindermishandeling.

 

  1. Melden van calamiteiten en geweld binnen de instelling aan Inspectie Jeugdzorg.

 

  1. Een onafhankelijke vertrouwenspersoon waarop ouders/jeugdige beroep kunnen doen.

 

  1. Kwaliteit van diensten bewaken en evalueren.

 

  1. Uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering alleen overlaten aan gecertificeerde instellingen.

 

(Gezins)voogdij: Als de rechter een gezagsbeëindiging of OTS oplegt, dan is een gecertificeerde instelling van de gemeente van de jeugdige verantwoordelijk voor de uitvoering van de voogdij. De instelling wijst, in overleg met de gemeente, een voogd aan.

 

De Raad: De RvdK speelt een belangrijke rol bij de voorbereiding van een kinderbeschermingsmaatregel. Na een melding bekijkt de raad welke acties moet worden ondernomen. Geeft de melding aanleiding voor hulp in gedwongen kader dan wordt een onderzoek gestart.

 

Jeugdreclassering en tenuitvoerlegging jeugdstraffen: gecertificeerde instellingen begeleiden de jeugdige en houden toezicht op de jeugdige in opdracht van de rechter of OM. De RvdK heeft de regie in de jeugdreclassering.

 

Gesloten jeugdzorg: vroeger kwamen jeugdigen die in het kader van een OTS gesloten jeugdzorg nodig hadden in een justitiële jeugdinrichting terecht. Tegenwoordig geen samenplaatsing meer maar aparte gesloten jeugdzorg.

  • Een jeugdzorg die gesloten jeugdzorg wil bieden, moet zijn accommodatie laten registreren.

  • Voor plaatsing van de jeugdige is een rechtelijke machtiging nodig. Deze kan worden aangevraagd door de gemeente, RvdK en gecertificeerde instellingen. De machtiging kan worden afgegeven op basis van OTS, voogdij aan de instelling of met toestemming ouders.

  • De jeugdaanbieder kan de machtiging schorsen, maar hiermee moet een gedragswetenschapper instemmen.

  • De jeugdige kan alleen gesloten worden geplaatst als ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen dit noodzakelijk maken.

  • Er zijn regels voor de vrijheidsbeneming en middelen die in gesloten jeugdzorg mogen worden toegepast (bijv. vastpakken, dwangmedicatie etc.). Ook de rechtspositie is beschreven.

  • Voorwaardelijke machtiging: de jeugdige wordt niet gesloten geplaatst als hij/zij zich houdt aan een aantal voorwaarden.

 

Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMHK) (Veilige thuis):

  • Het AMHK geeft advies en doet onderzoek naar aanleiding van meldingen die binnenkomen over huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • Het fungeert als meldpunt voor signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • Leidt betrokkenen toe naar passende hulp.

  • Schakelt de politie of RvdK in bij ernstige vormen van kindermishandeling.

  • Informeert de melder welke stappen er naar aanleiding van zijn melding zijn gezet.

 

AMHK heeft plicht om met grote openheid richting het gezin te werken en de melding dus eerst met de betrokkenen te bespreken.

Professionals kunnen voor advies naar AMHK bellen en anoniem overleggen met AMHK.

Er is een verplichte meldcode die gevolgd dient te worden bij vermoeden van kindermishandeling (zie hoofdstuk 17 hiervoor).

 

Iedere beroepskracht heeft het recht om (zo nodig zonder toestemming van de ouders en/of jeugdige) vermoedens van kindermishandeling bij de AMHK te melden. Dit geldt ook voor beroepskrachten met een beroepsgeheim/zwijgplicht.

 

17. Rechtpositie in de jeugdhulp

 

Belangrijk doel van jeugdzorg is het versterken van de positie van de cliënt.

De gemeente mag zelf bepalen welke vormen van jeugdhulp vrij toegankelijk zijn en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke zorg is een verlengingsbesluit van het college van B&W nodig. Ouders en jeugdigen hoeven zich bij een weigering niet neer te leggen. Ze kunnen bezwaar maken bij de gemeente of in beroep bij de kinderrechter.

 

Bezwaar: Als de cliënt het niet eens is met het verlengingsbesluit of met de weigering hiervan, kan hij bezwaar maken hiertegen middels een brief aan het college van B&W. Het college moet binnen 6 weken (in sommige gevallen 10 weken) reageren hierop middels een beschikking op bezwaar.

Beroep: De cliënt kan tegen de beschikking in beroep bij een kinderrechter. De kinderrechter kan de verlengingsverklaring in stand houden of vernietigen.

Hoger beroep: Als de cliënt het niet eens is met de uitspraak van de kinderrechter, dan kan hij in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep in Utrecht.

 

Deze procedures staan beschreven in de Awb. De Awb biedt jeugdigen geen zelfstandige rechten, daarom kunnen alleen de ouders/voogd bezwaar maken.

Voor een aantal zaken is geen bezwaar en beroep mogelijk:

  • Verlengingsbesluit jeugdhulp in de vorm van verblijf in verband met een machtiging uithuislaatsing.

  • Besluiten van gecertificeerde instellingen in het kader een OTS of jeugdreclassering.

  • Verlengingsbesluit jeugdhulp gesloten verblijf in verband met machtiging gesloten jeugdzorg.

  • Besluiten in de gesloten jeugdzorg over de toepassing van beperkende maatregelen en over toekennen van verlof.

De reden waarom tegen deze besluiten geen bezwaar mogelijk is, is omdat het rechtelijke uitspraken zijn waar al beroep tegen mogelijk is. Anders ontstaan er dubbele procedures. Gesloten jeugdzorg heeft eigen klachtprocedures.

 

Toestemming voor jeugdhulp:

  • Tot 12 jaar moeten ouders/voogd toestemming geven voor vrijwillige jeugdhulp.
     

  • Bij jeugdige tussen 12 en 16 jaar is zowel toestemming van de jeugdige als ouders/voogd nodig. Is de jeugdige 12 jaar of ouders, maar wordt hij/zij niet in staat geacht tot ‘een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’ dan is toestemming van ouders/voogd alleen voldoende.
    Als vanaf 12 jaar de ouders/voogd niet instemmen/instemt, kan hulp toch worden geboden als:

    • de hulp nodig is om ernstig nadeel voor de jeugdige te voorkomen,

    • de jeugdige de hulp, ondanks de weigering van ouders, weloverwogen wenst.

 

  • Vanaf 16 jaar is toestemming van de jeugdige alleen voldoende. Tenzij hij/zij niet in staat is tot ‘een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’. Dan geven ouders/voogd toestemming.

 

Wanneer er sprake is van gedwongen jeugdhulp, is instemming van cliënten niet vereist. Wel moet de gecertificeerde instelling overleggen met ouders/jeugdige over de hulp.

 

Vertrouwenspersoon: binnen de instelling moet er een vertrouwenspersoon zijn voor eventuele klachten of ontevredenheid.

Medezeggenschap: ouders en jeugdigen moeten inspraak hebben in het beleid van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling. In instellingen waar 10 of meer werknemers zijn, moet er een cliëntenraad zijn die de belangen van de cliënten behartigd. Het bestuur van de instelling moet bij belangrijke besluiten advies vragen aan de cliëntenraad.

Klachtencommissie: Ook moeten instellingen een onafhankelijke, laagdrempelige klachtencommissie hebben, waar cliënten met hun klachten heen kunnen. Om de onafhankelijkheid te garanderen mag de voorzitter geen banden hebben met de organisatie.

De klachtencommissie stelt na een klacht een onderzoek in. Meestal wordt een hoorzitting gehouden waarin de klager en de medewerker waarover een klacht is hun woord kunnen doen. Na de hoorzitting komt de klachtencommissie met een oordeel over de gegrondheid van de klacht. Als de commissie de klacht gegrond acht (=klager heeft gelijk) dan gaat dit besluit in de vorm van een advies naar het bestuur van de instelling. Het bestuur moet vervolgens kijken welke stappen ze zullen ondernemen en de klager moet op de hoogte worden gehouden.

De klachtencommissie kan eventuele besluiten van de instelling vernietigen. De instelling kan tegen besluiten van de klachtencommissie binnen 7 dagen in beroep.

 

Dossiervorming:

Jeugdaanbieders en gecertificeerde instellingen hebben de plicht om een dossier aan te leggen over de zorg die ze bieden. De cliënt heeft het recht om dit dossier in te zien en hier desgevraagd een afgifte van te ontvangen. Inzage en afgifte kan alleen worden geweigerd als:

  • de privacy van een ander daardoor zou worden geschaad;

  • of als de inzage in strijd komt met het belang van de jeugdige.

Informatie die de privacy van anderen schaad (bijv. vader mag niet het geheime adres van moeder zien) moet afgeschermd worden.

Ouders en jeugdige hebben het recht om aan het dossier een eigen verklaring toe te voegen, bijvoorbeeld waarom ze het over bepaalde conclusies niet eens zijn.

Als de jeugdige nog geen 12 jaar is, hebben ouders/voogd recht op inzage. Tussen 12 en 16 jaar hebben ouders/voogd en jeugdige recht op inzage. Als de jeugdige ‘niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’ dan kunnen ouders het dossier in zien. 16 jaar en ouder dan heeft alleen de jeugdige recht op inzage. Als inzage in strijd is met de belangen van de jeugdige dan kan de instelling inzage (of delen ervan) aan de ouders weigeren.

 

Juridische ouders zonder gezag hebben het recht om, op verzoek, geïnformeerd te worden over belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen. Ouder zonder gezag heeft geen inzagerecht, maar wel informatierecht. De beroepskracht moet bij verzoek zelf deze informatie verschaffen (niet doorverwijzen naar de gezaghebber). Deze informatie kan worden geweigerd als:

  • deze informatie ook niet zou worden gegeven aan de gezaghebber.

  • in strijd is met de belangen van de jeugdige.

 

Dossiers moeten 15 jaar bewaard worden, vanaf het jaar waarin de jeugdhulp wordt afgesloten. Als een langere bewaartermijn voor een zorgvuldige hulverlening noodzakelijk is, dan kan de termijn worden verlengd.

De cliënt kan een verzoek doen ter vernietiging van zijn dossier. In principe wordt het dossier binnen 3 maanden vernietigd, tenzij het dossier belangrijk is voor een ander dan de verzoeker of als dit in strijd is met de wet.

 

Beroepsgeheim

Beroepsgeheim is belangrijk, omdat de cliënt zo de hulpverlener in vertrouwen kan nemen. Zonder toestemming van de cliënt mag een hulpverlener geen informatie verstrekken aan anderen. Met een gerichte toestemming van de jeugdige of zijn ouders mag informatie wel worden doorgegeven. Onder 12 jaar moeten ouders toestemming geven en boven 12 jaar de jeugdige. Ook hierbij wordt gekeken naar een redelijke waardering van belangen ter zake. Dit beroepsgeheim is niet absoluut:

  1. Ouders van de jeugdige:
    Beroepsgeheim geldt niet voor ouders/voogd tot 16 jaar. Hierbij kan wel bepaalde informatie in het belang van de jeugdige worden geweigerd. Is de jeugdige al wel 16 jaar maar niet in staat tot een redelijke waardering van belangen ter zake, dan hebben ouders nog steeds recht op informatie.
     

  2. Andere hulpverleners:

Informatie mag worden gedeeld met andere hulpverleners die rechtstreeks bij de hulpverlening aan de jeugdige betrokken zijn. Hierbij geldt alleen doorgeven van informatie die noodzakelijk is.

 

  1. Conflict van plichten (overmacht):
    Plicht van zwijgen kan soms botsen met plicht van spreken= conflict van plichten. Een hulpverlener die in dit geval zijn beroepsgeheim schendt kan hierop een beroep doen. De professional verbreekt dan bewust zijn geheimhoudingsplicht in het belang van de cliënt of van een ander. Aan beroep op overmacht worden zware eisen gesteld. Hierbij moet de hulpverlener zich afvragen
    - Welke doel wil ik bereiken met het geven van informatie aan een ander?
    - Kan dit doel worden bereikt zonder mijn beroepsgeheim te schenden?
    - Heb ik echt alles geprobeerd om toestemming van mijn cliënt te krijgen?
    - Weegt het belang van mijn cliënt die ik wil dienen door te spreken op tegen het

belang dat hij heeft bij geheimhouden?
- Welke informatie heeft de ander echt nodig om de belangen van mijn cliënt te

behartigen of het gevaar voor hem af te wenden?

 

Bij het nemen van een dergelijke beslissing kan de hulpverlener overleggen met een collega. En het is bij het nemen van een dergelijk besluit belangrijk om zorgvuldig alle denkstappen en besluiten vast te leggen in het dossier.

 

  1. Overleg in wijkteam of een ander multidisciplinair overleg:
    Er vinden allerlei vormen van overleg plaats om hulp op elkaar af te kunnen stemmen. Zo hebben gezinsvoogd en de aanbieder van jeugdzorg in het kader van de OTS geen toestemming nodig.
    Uitzondering voor medische hulpverleners (zoals verloskundigen, huisartsen etc.): zij hebben in overleggen met professionals die jeugdhulp bieden gewoon toestemming nodig van de cliënt, ook als ze bij hetzelfde gezin aanwezig zijn.
    Uitzondering voor overleg in het wijkteam met anderen die geen jeugdhulp bieden: toestemming nodig van ouders en/of jeugdige, ook als dit gericht is op hulpverlening aan het gezin/het kind.
    Spelregels:

    • Jeugdhulpverleners doen alleen mee aan het overleg als dit overleg tot doel heeft om de belangen van de jeugdige en zijn gezinsleden te behartigen.

    • De bespreking van een jeugdige vindt plaats met toestemming van de cliënt of als laatste middel zonder toestemming op basis van conflict van plichten.

    • Allen deelnemers aan het overleg hebben een directe relatie met de jeugdige.

    • De cliëntgegevens die de jeugdige bespreek zijn:

  • Noodzakelijk voor het verlenen van effectieve hulp aan de jeugdige/gezin;

  • Worden uitsluitend gebruikt voor dit doel;

  • worden zonder uitdrukkelijke toestemming van de cliënt niet door de deelnemers aan anderen doorgegeven.

  • de afspraken van het casusoverleg worden vastgelegd zodat duidelijk is welke zorg aan de jeugdige geboden zal worden en wie verantwoordelijk is.

  • de jeugdige en/of ouders moeten z.s.m. worden geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg.

 

Wettelijke meldrechten

De laatste jaren zijn in de wet een aantal meldrechten opgenomen die beroepskrachten met een beroepsgeheim het recht geven om informatie te verstrekken, ook als er geen toestemming is. Naast dat beroepskrachten in het belang van de jeugdige (conflict van plichten) van hun beroepsgeheim mogen afwijken, is voor bepaalde situaties het nadrukkelijker aangegeven.

Ook bij wettelijk meldrecht geldt dat:

  • openheid in de richting van de ouders en/of jeugdige gewenst is;

  • en de beroepskracht zich dient in te spannen om in gesprek te gaan met de ouders over de zorgen en de aanpak daarvan en moet proberen hen mee te krijgen in de melding. Lukt dit niet dan kan de beroepskracht gebruik maken van zijn wettelijk meldrecht.
     

Het gebruik van het meldrecht dient vastgelegd te worden zodat achteraf kan worden gekeken of er contact is geweest met de ouders en hoe dit is verlopen, op welke gronden het besluit is genomen, welke instanties zijn geraadpleegd, welke informatie is verstrekt etc.

 

De wetgever heeft gekozen voor een meldrecht en geen plicht omdat:

  • de eigen verantwoordelijkheid van beroepskrachten voor het beschermen van de jeugdige zo wordt benadrukt;

  • een meldplicht leidt tot onnodig veel meldingen, want beroepskrachten melden maar voor de zekerheid alles;

  • en het is moeilijk te bewijzen of de beroepskracht de signalen heeft gezien.

Bij een meldrecht moet een beroepskracht wel kunnen aantonen waarom hij heeft afgezien van zijn recht iets te melden.

 

Meldrecht Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en huiselijk geweld (AMHK)

Beroepskrachten met een beroepsgeheim en zwijgplicht hebben een meldrecht AMHK. Dit maakt het mogelijk om een vermoeden van kindermishandeling te melden bij het AMHK, zo nodig zonder toestemming van de ouders en/of jeugdige. Doel hiervan is om te onderzoeken of er inderdaad sprake is van mishandeling en indien nodig hulp te bieden.

Dit meldrecht bevat ook het recht om het AMHK desgevraagd over de jeugdige en zijn gezinssituatie te informeren.
Het AMHK werkt in zo groot mogelijke openheid ten opzichte van het gezin en zal de identiteit van de melder dus bekend maken. Anonimiteit is alleen mogelijk in verband met:

  • de veiligheid van de jeugdige, het gezin of de melder/informant

  • de vertrouwensrelatie die tussen de beroepskracht en het gezin bestaat en die door bekendmaking identiteit ernstig wordt beschadigd.

 

Ook beroepskrachten moeten open zijn over eventuele vermoedens en een melding. Alleen wanneer de veiligheid van de jeugdige, andere gezinsleden of beroepskrachten op het spel staat, mag melding buiten ouders/jeugdige om gebeuren.

 

Het AMHK heeft naast een meld- en onderzoeksfunctie vooral ook een adviesfunctie. Het adviseert onder andere over het interpreteren van signalen die op kindermishandeling wijzen, het voeren van een gesprek over kindermishandeling, het wel/niet melden en welke acties te ondernemen om de jeugdige te beschermen. Adviesgesprekken vinden plaats op basis van anonieme cliëntgegevens en beroepsgeheim is dus niet aan de orde. Naam en functie van de beroepskracht worden wel genoteerd indien er een onderzoek komt.

 

Verplichte meldcode:

Bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling zijn beroepskrachten verplicht een meldcode te hanteren. De meldcode is een stappenplan dat professionals stap voor stap door het proces leidt. Doel van de meldcode is een effectieve aanpak van signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling.

De vijf stappen van de meldcode:

  •  
  1. in kaart brengen van de signalen;

  2. overleg met een deskundige collega en/of met het AMHK of een deskundige op het terrein van letselduiding;

  3. gesprek over de signalen met de cliënt en/of zijn ouders, tenzij de veiligheid dit niet toelaat;

  4. taxeren van de mishandeling of het geweld en in alle gevallen van twijfel (opnieuw) raadplegen van het AMHK;

  5. besluiten: zelf hulp bieden of (ook) een melding doen.

 

Hoewel het volgen van de meldcode verplicht is, is het uiteindelijk doen van een melding niet verplicht. Een beroepskracht die alleen contract heeft met volwassenen moet soms toch aandacht hebben voor de kinderen in het gezin.

 

Meldrecht Raad voor de Kinderbescherming (RvdK)

Beroepskrachten kunnen de RvdK gevraagd of ongevraagd informatie over een gezin verstrekken voor zover noodzakelijk (vaak in het kader van een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel).

 

Meldrecht verwijsindex risicojongeren

Denken beroepskrachten dat een jongere meer dan gemiddeld risico loopt op bedreigingen in zijn ontwikkeling, dan kunnen zij hem opnemen in een verwijsindex. Dit is bedoel om te voorkomen dat beroepskrachten en instellingen bij jongeren met een verhoogd risico op bedreigingen in hun ontwikkeling langs elkaar heen werken. Hier komt verder geen informatie maar alleen de Burgerservicenummer of naam/adres jeugdige. Meldt ook een andere beroepskracht de jongere dan krijgen ze beide een e-mail en moeten ze samen tot een gezamenlijk aanpak komen tijdens een overleg. Ook voor dit overleg is toestemming nodig en kan dit alleen op basis van een conflict van plichten buiten de ouders om plaats vinden.

Op blz. 293/294 staat een lijst met risico’s waarbij de jongeren in de index moet worden opgenomen (bijv. mishandeling, plegen van strafbare feiten etc.).

 

Ook voor verwijsindex geldt openheid tegenover de ouders/de jeugdige. Er dient gemeld te worden wat het doel is en wat de risico’s zijn. Ook bij een match (2of meer beroepskrachten hebben de jongere opgenomen in de index) dienen ouders en/of jeugdige te worden geïnformeerd.

 

Informatieplicht en meldrecht bij ondertoezichtstelling:

De gecertificeerde instelling en de gezinsvoogd mogen zo nodig zonder toestemming van de ouders en/of de jeugdige informatie over het gezin en de onder toezicht gestelde jeugdige opvragen, vastleggen en verstrekken voor zover dit nodig is voor de OTS (bijv. contact met school, contact met therapeut etc.). Beroepskrachten hebben dan de plicht om informatie te verstrekken indien dit gevraagd wordt en het recht om zelf contact te zoeken met gezinsvoogd. Hierover is openheid naar de ouders/jeugdige belangrijk: de beroepskracht moet ze vooraf informeren over contacten met de voogd en achteraf melden wat er is besproken (tenzij de veiligheid van het kind deze open werkwijze niet toelaat).

 

18. Kinderrechtenverdrag

 

Doel kinderrechtenverdrag: positie jeugdigen wereldwijd verbeteren. Jeugdigen worden hierin gezien als een mens in ontwikkeling die beschermd en ondersteund dient te worden in zijn ontwikkeling.

Nadeel verdrag: vrij algemene termen waardoor landen een eigen interpretatie kunnen geven. Ook kunnen landen aangeven aan welke bepalingen ze zich niet willen of kunnen houden (=voorbehoud maken).

 

4 kernbepalingen kinderrechtenverdrag

  1. In gelijke gevallen gelijk behandelen.

Er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen kinderen; de rechten moeten voor alle kinderen gewaarborgd worden.

 

  1. Het belang van het kind de eerste overweging laten zijn.

Maar wat is het belang van het kind? En er staat niet dat de belangen van het kind altijd de doorslag moeten geven, maar dat ze wel tegen de belangen van anderen afgezet moeten worden.

 

  1. Recht op leven en ontwikkeling naar volwassenheid.

Bevorderen van de ontwikkeling van kinderen richting volwassenheid en beschermen van kinderen als ze belemmerd worden in hun ontwikkeling.

 

  1. Recht om gehoord te worden.

In overeenstemming met de leeftijd en rijpheid dient belang te worden gehecht aan de mening van jeugdigen. Er wordt hierbij geen minimum leeftijd gegeven, maar bij ‘rijpheid’ dient gekeken te worden of de jeugdige in staat is zijn hoorrecht uit te oefenen.

 

Het verdrag ziet ouders als eerstverantwoordelijken voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Staten moeten dan ook de verantwoordelijkheden en rechten en plichten van ouders respecteren.

Het kind heeft het recht om bij zijn ouders op te groeien. Gedwongen scheiding is alleen mogelijk als het in het belang van het kind noodzakelijk is en het door bevoegde autoriteiten is beslist  overnemen van de taken van ouders is alleen een laatste middel!

 

Het verdrag kent 2 taken toe aan de overheid:

  • Vangnet: de overheid mag pas ingrijpen als ouders zodanig tekortschieten dat de ontwikkeling van het kind bedreigd wordt.

  • Ondersteuner: plicht te zorgen voor goede opvoedondersteuning, onderwijs etc.

 

Het comité voor de rechten van het kind houdt toezicht op het naleven van het verdrag door de lidstaten. Dit bestaat uit 18 deskundigen op het terrein van kinderrechten die lidstaten kiezen. Lidstaten schrijven elk 5 jaar een rapport waarin ze aangegeven wat er op het gebied van beleid en wetgeving is gedaan om het kinderrechtenverdrag uit te voeren. Non-gouvernementele organisaties als Amnesty kunnen daarnaast ook rapporten uitbrengen. Het comité bespreekt het rapport in een openbare zitting en komt met aanbevelingen voor de lidstaat en vormen de basis voor het volgende rapport. Comité kan niet ingrijpen bij een schending van het verdrag, maar alles is openbaar dus er is dan behoorlijke druk om de situatie te verbeteren.

 

Het is aan de rechter van een land of bepalingen uit een internationaal verdrag een rechtstreekse werking heeft (=burgers kunnen dan hun overheid op schenden van een internationaal verdrag aanspreken). Wat betreft het kinderrechtenverdrag is dit niet zo duidelijk.

 

Sinds 2011 kinderombudsman: onafhankelijk instituut dat de rechten van het kind uit het kinderrechtenverdrag aan de orde stelt. Hij helpt kinderen bij schending van hun rechten, adviseert de overheid bij ontwikkelen van jeugdbeleid en doet onderzoek naar structurele problemen van kinderen.

Iedereen kan een klacht indienen bij de ombudsman voor schending kinderrechtenverdrag. Klachttermijn is 1 jaar en er moet eerst een klacht zijn ingediend bij de betreffende organisatie. Ook signaleren is mogelijk bij structurele misstanden (bij schending van de rechten van vele kinderen).

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Countries and regions:
WorldSupporter and development goals:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Social Science Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2689 1