Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Hoofdstuk 1 – Een succesvolle of falende Europese Unie?
- Hoofdstuk 4 – Mate van democratie van de Europese Unie
- Hoofdstuk 3 – Moet Brussel meer macht krijgen of moet er juist renationalisatie plaatsvinden?
- Hoofdstuk 6 – De Europese identiteit
- Hoofdstuk 11 – Buitenlands economisch beleid, hoeveel macht moeten lobbyisten krijgen?
- Hoofdstuk 12 – Werkt de EU als een normatieve kracht?
- Hoofdstuk 7 – Hoe de toekomst van de euro eruit ziet
- Hoofdstuk 8 – Kan de EU grote financiën aan?
Hoofdstuk 1 – Een succesvolle of falende Europese Unie?
John McCormick – Waarom Europa werkt
Kritieken op de Europese Unie richten zich meestal op haar gebreken, elitisme en het feit dat het niet volledig democratisch is opgebouwd. De oppositie wordt eurosceptisch genoemd.
De EU is slachtoffer van de complexiteit van haar eigen regels geworden: verdragen zijn lang, moeilijk en technocratisch tot stand gekomen. Daarnaast kan men spreken van een identiteitscrisis; men weet niet welke kant de EU op zou moeten gaan, waardoor beslissingen voor de lange termijn niet makkelijk consensus opleveren. Daarnaast weten maar weinig Europeanen hoe het hele systeem echt werkt, waardoor kritieken moeilijk te interpreteren zijn. De macht en bevoegdheden van de instituties zijn kleiner dan over het algemeen wordt aangenomen.
De EU is ontstaan op basis van vroegere administratieve modellen, zonder eigen ‘territorium’. Jean Monnet beaamde dit door te zeggen dat ‘de EU gevormd is door crises’. Monnet’s Law zegt dat ‘mensen alleen verandering erkennen als het noodzakelijk is, en deze noodzakelijkheid slechts duidelijk wordt in geval van een crisis’. De EU heeft dus wel enkele crises meegemaakt, maar het heeft geleerd van eerdere fouten en is daardoor juist gegroeid. Het is ook niet gek dat er überhaupt crises voorkwamen, omdat het de eerste keer in de geschiedenis is dat een aantal liberale democratieën samenwerken en daarmee hun eigen nationale belangen niet meer voorop stellen. Europa is dus weldegelijk van belang, met name in haar rol van peacemaker, globale macht en institutioneel model.
Europa als behouder van de vrede
De eerste grote prestatie van de EU is de vorm van samenwerking die uiteindelijk leidde tot de Europese Unie: de Europese Kolen en Staalgemeenschap was oorspronkelijk opgericht om de vrede tussen Duitsland en Frankrijk te behouden. Een toekomstige oorlog werd hierdoor vrijwel uitgesloten. We leven daarom volgens de perpetual peace van Immanuel Kant: de vrede in een bepaalde regio staat vast.
De vrede die Europa probeert te waarborgen, is ontstaan uit de Europese integratie, met name van de Europese economische markt. Handelsbarrières werden teruggebracht en nieuwe handelsrelaties werden ontdekt. Daarnaast is de vrede vastgesteld door de rol van de EU bij het verminderen van de nationalistische neigingen binnen staten. Inmiddels draait nationalisme meer om symbolen (zoals een vlag en een taal) dan om zelfbeschikkingsrecht. Daarmee is de dreiging van nationale conflicten sterk afgenomen. Verder heeft Europese integratie geleid tot vrede door het patriotisme op basis van staten te verzwakken en juist een bredere notie te maken van burgerschap en identiteit.
Europa als wereldmacht
De tweede grote prestatie van de EU was het beïnvloeden van de manier waarop staten zichzelf weer lieten gelden in de wereld, door een aantal verklaringen en oplossingen te geven voor grote internationale problemen. Daarnaast is de handelsmarkt groot en rijk en is het de grootste aantrekkingskracht voor buitenlandse investeringen. Ook is de euro het eerste redelijke alternatief voor de dollar.
Verder heeft de EU ervoor gezorgd dat er geen grote hegemoniale machten ontstonden (zoals in de Tweede Wereldoorlog dit wel was), want het is in niemands belang – van zowel lidstaten als niet-lidstaten - om in zo’n wereld te leven. Daarmee zouden we afhankelijk worden van hun agenda’s en beleid, in plaats van een eigen mening te kunnen vormen. De EU is daarom ook de enige effectieve manier waarop staten hun belangen kunnen benoemen, zonder dat ze worden overstemd door landen als Amerika en Rusland.
Europa als een institutioneel werkend systeem
Het derde grote succes van de EU ligt in haar institutionele invloed. Het is een waardige vervanger van het idee van de natiestaat (dat inmiddels als gebrekkig en irrelevant bekend staat) door juist op een nieuwe manier van politiek de economie en de maatschappij met elkaar te verbinden. Europeanen staan boven hun nationale belangen, waardoor ze eerder met elkaar samenwerken om gedeelde problemen en conflicten op te lossen. Ook verbetert het de onderlinge kennis- en expertise-uitwisseling en ontstaat er een meer globale kijk op de behoeften van de maatschappij.
Op verschillende beleidsgebieden vindt er een spillover plaats:
onderlinge competitie neemt toe door de strenge anti-monopolie wetgeving,
het aantal fusies en overnames van bedrijven is vergroot door de single-market,
onderwijs verbetert door de onderlinge kennisuitwisselingen,
gerechtigheid is verbeterd door judiciële en politiesamenwerking en
transport is makkelijker gemaakt door een verbeterde infrastructuur.
De EU kan worden gezien als internationale organisatie, waarbij de belangen van deelstaten worden gerepresenteerd in vergaderingen van de Europese Raad en de Raad van Ministers. Europa is echter totaal niet federaal, door het gebrek aan twee of meer regeringsniveaus met onafhankelijke machten. Europese instituties hebben helemaal niet zoveel bevoegdheden. De EU kan daarom het best worden gezien als confederatie, waarin burgers hun regering kiezen, die vervolgens de nationale belangen representeren in de Europese instituties (met name in het Europese Parlement).
Het belangrijkste dat de EU als institutie voor elkaar heeft gekregen is de bevestiging en versteviging van een Europese liberale democratie. Het leidt tot staten die meer met elkaar samen werken en staten die democratischer worden (zoals bijvoorbeeld Griekenland en Spanje).
Conclusie
Europese integratie heeft tot veel succes geleid, zoals regionale vrede, globale invloed voor nationale regeringen en verschillende institutionele voordelen op regionaal niveau.
John Gillingham – Het eind van de Europese Droom
De Europese droom is aan zijn einde gekomen. De EU was opgericht met het idee van een toekomstige politieke en economische federatie en een vernieuwde aanwezigheid op het wereldtoneel. Inmiddels, na de opkomst van India en China en de economische crisis, is dit echter niet meer het belangrijkste doel maar staat allereerst het voorbestaan van de EU op het spel.
Voorstellen tot hervorming van de EU
De Europese Commissie is één van de belangrijkste instituties binnen de EU. Haar bevoegdheid om de agenda vast te stellen, heeft geleid tot een uitvoerende autoriteit en een elite bias binnen de EU. Ze worden inmiddels gedwongen om de macht te delen met gelijke instituties, maar ze hebben hun fundamentele macht altijd vast weten te houden.
Het democratisch tekort kan niet zomaar weg worden genomen, omdat het te zeer is ingebakken in het integratieproces. De autoriteit om de agenda vast te stellen, is daarom wel het eerste dat moet worden hervormd. De Commissie zou, in het beste geval, deze macht moeten verliezen, waardoor de EU democratischer wordt. Dit komt allemaal voort uit denkbeelden van Giandomenico Majone, een Italiaans academicus.
Een andere criticus van de EU is Alan Milward, een professor op economisch en historisch vlak. Hij beargumenteerde dat de EU deel was van een Europese welvaartsdemocratie. Zij vullen elkaar in en ontwikkelingen gingen daardoor gelijk op. De Europese Markt is daardoor één van de kernbegrippen van het Europese integratieproces.
De gemengde-economie welvaartsstaat
De monetaire regimeverandering van de jaren ’70, liet de vraag rijzen of, en in welke mate, de gemengde economische welvaartsstaat en de Europese Gemeenschap met elkaar verenigbaar zijn. Het systeem was namelijk gebaseerd op het Bretton Woodssysteem. Met diens instorting kwamen twee organisatieprincipes in direct conflict met elkaar. De eerste richt zich op het framen van de structuur van de toekomstige Europese staat. Het andere principe richt zich op de graduele uitbreiding van de internationale markteconomie en diens vergrotende invloed op nationale ontwikkelingen.
De monetaire regimeveranderingen droegen bij aan de noodzaak van Europese naties om maatregelen aan te nemen die pasten bij het neoliberalisme: privatisering, deregulering, competitie op de markt en promotie van het democratische aandeelhouderskapitalisme. Stagflatie moest worden overkomen en economische groei moest worden hersteld.
Een kans die gemist is
De Single European Act (SEA) van 1986 was één van de grootste beleidsveranderingen, gericht op een single markt. Alle non-tarief barrières moesten worden opgeheven. Dit is echter nooit helemaal succesvol toegepast.
De EU heeft een grote kans gemist, waarmee ze zichzelf weer op de kaart had kunnen zetten. Dit kwam omdat ze zich teveel overgaven aan het doel om dictatoriale landen democratischer te maken. Dit was bijvoorbeeld het geval in Italië en in het oosten – waar zonder de democratisering de situatie niet zou zijn veranderd. De oostelijke landen zijn inmiddels staten die graag bij de EU willen aansluiten maar nog niet voldoen aan de gecompliceerde regels vanuit Brussel.
Van een mug een olifant maken
De val van de Sovjet-Unie en het herstel van Duitsland leidden tot het Verdrag van Maastricht. Hier ontstond het debat tussen ‘wideners’ van de EU, die graag de EU wilden uitbreiden, en ‘deepeners’ van de EU, die zich richtten op het verstevigen van de instituties voordat er nieuwe lidstaten bij zouden komen.
Er ontstond met het Verdrag van Maastricht een drie-pilaren systeem:
Met een single markt
Een Common Foreign and Security Policy en
Justice and Home Affairs.
Uiteindelijk bleek echter dat deze twee laatsten niet meer van belang waren en slechts de single markt een succesvol idee zou zijn. De pilaren hebben verschillende pogingen gedaan om beleidsmislukkingen ongedaan te maken, maar dit mislukte vaak genoeg weer. Dit leidde tot een algemene aanname dat de tekortkomingen van de EU noodzakelijk waren om toekomstige beloftes waar te kunnen maken.
Een ‘bust’ from the outset
De economische kant van het Verdrag van Maastricht heeft een succesvoller bestaan gekend dan zijn politieke tegenhanger. De Europese Monetaire Unie (EMU) is hierdoor ontstaan, gericht op het integratieproject. De EMU was voor drie doelen opgericht: om de welvaartsstaat betaalbaar te maken en de munteenheden te stabiliseren, had men de bevoegdheid nodig om regeringen die teveel uitgaven op het matje te roepen; door één munteenheid in te stellen en een single markt te creëren, was een Europese financiële gemeenschap nodig die in kracht gelijk was aan de Verenigde Staten; en het moest dienen als basis voor de federale unie.
De EMU was ontstaan in een sfeer van intense politieke druk en moest dus omgaan met de publieke opinie. De EMU zou dus al met al niet lang volhouden. Ze hebben niet al hun maatregelen in kunnen stellen en sommige regels leidden juist tot demoralisering en een slechtere economische groei (zoals de grens op de hoogte van het financieringstekort van 3%).
Een eenzijdige financiële markt
Het idee van een Europese financiële unie is helemaal verkeerd begrepen. Het Financial Services Action Plan (FSAP) was ontwikkeld om de monetaire unie te voltooien, door de belangrijkste munteenheid te creëren die de positie van de Amerikaanse dollar zou overnemen. Het FSAP was echter gebaseerd op onrealistische doelen en niet-volledige kennis, omdat de euro de dollar niet zou kunnen overnemen. Ook zou een nieuwe munteenheid wel de kosten en baten moeten vergoeden.
De poging van de EU om een gelijke financiële markt op te zetten, was dus niet al te succesvol. De ontwikkeling van het aandeelhouderskapitalisme werd niet bemoedigd en operationele transparantie werd niet gepromoot. De FSAP vergrootte juist de marktpositie, wat leidde tot meer ‘losse’ financiële instituties die niet door de EU konden worden gecontroleerd.
Daarnaast is de constante misopvatting die voortkomt uit slechte beleidsvorming, zeer kostbaar voor de EU.
Radicale verandering in ieders belang
Het debat op Europees niveau over de toekomst van de EU gaat inmiddels over hervormingen. dure en onrealistische uitgaven, zoals een Europees GPS systeem, moeten niet worden uitgevoerd. Salarissen van Europese ambtenaren moeten worden gekort. De euro moet, om de EMU te redden, gelijk worden gesteld aan nationale munteenheden, zodat ze gelijk met elkaar opgaan. Dit kan leiden tot comparatieve kostenvoordelen. Elke individuele lidstaat mag zelf bepalen welke munteenheid wordt gebruikt.
Besluitvorming binnen de EMU moet worden herverdeeld op basis van het gebruik van de euro van lidstaten. Deze hervormde EMU kan de inleiding zijn voor een herstructureerde Europese Unie. Zij zijn namelijk niet zo federaal geworden als van tevoren vastgesteld. Ook kunnen ze niet effectief genoeg onderhandelen met lidstaten.
Een federaal Europa is niet meer in bereik. Om te voorkomen dat andere hegemonen de wereld gaan domineren, moet de soevereiniteit van democratische (en legitieme) natiestaten worden hersteld.
Ook de Brusselse instituties hebben radicale veranderingen nodig. Als de Commissie de bevoegdheid van het vaststellen van de agenda heeft verloren, wordt het een institutie die slechts een adviserende rol heeft. De Raad zou juist de transnationale issues die om internationale actie moeten behandelen en het Parlement zou helemaal moeten verdwijnen.
Hoofdstuk 4 – Mate van democratie van de Europese Unie
Richard Bellamy – Het onvermijdelijke democratisch tekort
Abraham Lincoln heeft democratie ooit omschreven als ‘een regering van het volk, door het volk, voor het volk’. Het traditionele debat gaat over de vraag of de zwakheden van de regering door het volk op Europees niveau de afwezigheid van een Europees volk met gedeelde belangen en identiteit reflecteert.
Volksdemocratie: van en door het volk
Het ‘traditionele debat’ richt zich op de vraag of het Europese democratisch tekort gekarakteriseerd kan worden als zijnde tussen degenen die de EU een volk ontzeggen, waardoor de regering ‘van’ het volk slechts een illusie is (no demos thesis van Joseph Weiler), en degenen die geloven dat het bestaan van democratische instituties juist een volk laat ontstaan, waardoor een regering ‘door’ het volk wordt gevormd.
De commentatoren die het gebrek van een pan-Europese demos benadrukken, beargumenteren dat het verstevigen van democratische credentials van EU instituties, met name het Europese Parlement, het democratisch tekort eerder vergroten dan verkleinen. Het gaat over de bedoelingen van mensen die over anderen regeren.
De legitimiteit van de meerderheid berust op gedeelde interesses en belangen van zowel de meerderheid als de minderheid, niet zozeer op een gedeeld algemeen belang.
Degenen die zich kunnen vinden in de no-demos thesis, zijn voor het voortzetten van intergouvernementele functies van EU besluitvorming en het belang van consensus tussen lidstaten bij belangrijke thema’s. Daardoor zal iedereen het eens zijn met het beleid op Europees niveau. Aan de andere kant is het gebruik van de ‘Qualified Majority Vote’ (2/3e meerderheid) binnen de Raad van Ministers geen zuivere democratische methode.
Degenen die voor een versteviging van de Europese democratie zijn, menen dat Europeanen meer met elkaar gemeen hebben dan de no-demos aanhangers zeggen. Lidstaten delen immers constitutionele en democratische principes. Ook suggereren ze dat identificatie met, en participatie in, het EU beleid zou vergroten als het Europese Parlement de macht had om parlementsleden te kiezen en EU-wetgeving voor te stellen. Anders blijven de verkiezingen voor het Europese Parlement slechts second-order verkiezingen.
Zelfs als er wel gedeelde belangen zijn tussen lidstaten op het niveau van het volk, over bijvoorbeeld mensenrechten, wordt er een verschillend gewicht gegeven aan deze normen en waarden, waardoor consensus moeilijker te krijgen zal zijn. Ook zullen controversiële onderwerpen ontweken willen worden, omdat een vastgesteld beleid verschillende consequenties tussen lidstaten kan hebben.
Volksdemocratie: voor het volk
Scharpf beargumenteerde dat het niet altijd de algemeen geldende norm is die beleid over publieke belangen verschaft. Minderheden kunnen door een grotere macht worden overstemd door bijvoorbeeld misopvattingen. Ook zullen ze te klein worden gevonden or niet-sufficiënt genoeg om hun belangen te benoemen. Aan de andere kant zullen machtige minderheden wel effectief voordeel kunnen halen uit beleidsvorming.
Uiteindelijk zal de oplossing voor meerderheden die minderheden overheersen zijn om bepaalde belangrijke beleidsgebieden te depolitiseren, waardoor democratie van ‘door’ het volk wordt verkleind en er juist een effectievere democratische output ontstaat ‘voor’ het volk.
Het economische beleid van de EU is meer regelgevend dan herverdelend. Ze zoeken naar pareto-optimale oplossingen, waarvan iedereen beter wordt en niemand het slechtst af is.
Moravcsik beargumenteert dat de EU zijn grenzen overschrijdt om het Pareto-optimum te vinden. Hier is veel kritiek op gekomen. Men vindt dat het slechts puur technisch is om zo’n consensus te krijgen, want zelfs bij technische vragen kunnen normatieve thema’s ontstaan en de politiek verdelen.
Christopher Lord – Een democratische overwinning, niet slechts een verlies
Democratie heeft een staat en een volk nodig, maar de Europese Unie heeft geen van de twee. Publieke controle, politieke gelijkheid en justificatie zijn de drie basiselementen van een democratie.
Punt 1: meer invloed voor democratische lidstaten
Elke besluitvorming, behalve consensus, zou herverdelingsbeleid bemoedigen, maar daar heeft de EU geen democratisch autoriteit voor. Juist het maken van beslissingen tussen staten die iedereen aangaan, niet op basis van consensus maar bijvoorbeeld een meerderheid, zal leiden tot beleid dat zich richt op het herverdelen van elementen in plaats van nieuwe regelgeving. Lidstaten kunnen daardoor meer invloed uitoefenen, omdat ze zich niet hoeven aan te passen aan de meningen van anderen.
Deze blik op democratisch nut van de EU onderwaardeerd het onderscheid van de EU als een samenwerkingsverband van staten. De EU is minder gedwongen dan andere internationale lichamen om op de instituties van de democratieën te vertrouwen.
Punt 2: Democratischer politiek systeem
Een verkozen Parlement is niet genoeg om het systeem democratisch te noemen. Ook de uitvoerende macht, of in ieder geval diens leider, zal gekozen moeten worden om volledig democratisch te zijn. Hij is niet de leider van een geïntegreerde uitvoerder, maar moet juist veel met andere instituties onderhandelen over bijvoorbeeld de agenda en de bevoegdheden om andere lidstaten dingen af te dwingen.
Dit onderwaardeert in hoeverre de EU een associatie van staten is en in hoeverre dat vervolgens zijn capaciteit voor een eigen democratisch beleid beperkt.
Punt 3: democratische controle
Lidstaten claimen dat de EU gelimiteerd wordt door de representatieve waarden, zoals een direct verkozen Europees Parlement. Dit wordt gesteund door de eigen verkleining van soevereiniteit van de lidstaten. Zij geven zichzelf over aan de steun voor de EU en diens representatieve systeem. De democratische rechten worden vervolgens in bedwang gehouden door nationaal recht.
Publieke controle: het is lastig om slechts op nationale democratieën te vertrouwen als het gaat om hun publieke controle. Er zijn al veel delegaties van staten die participeren in de EU namens de nationale parlementen. Nationale regeringen kunnen internationale lichamen vervolgens gebruiken om eigen belangen na te streven om met meer vrijheid belangen uit te voeren.
Politieke gelijkheid: een ander probleem ontstaat als we slechts vertrouwen op nationale regeringen die de EU moeten controleren. De staten zijn gerepresenteerd in besluitvormingsprocessen via regeringen, maar die regeringen hebben niet een gelijke macht tijdens het onderhandelingen.
Justificatie: de afwezigheid van een gedeelde politieke gemeenschap op Europees niveau hoeft niet aan te geven dat het Europese publiek zonder verantwoordelijkheid zit om de effecten van eigen belangen en het gedrag en de consequenties daarvan op een ander te zien. Ze participeren juist in een unie waarin gedeelde belangen en visies significante externe effecten en verschillen maakt. Deze gedeelde verantwoordelijkheid staat afgevaardigden juist de mogelijkheid om de effecten van beleid op elkaar te zien. Dit vergroot de justificatie van het proces.
Hoofdstuk 3 – Moet Brussel meer macht krijgen of moet er juist renationalisatie plaatsvinden?
Derek Beach – een sterkere, supranationalere Unie
Dit essay gaat over de vraag of de EU richting een meer intergouvernementeel systeem gaat. Het argument daarbij is dat we juist een meer supranationaal karakter van de EU krijgen. Beleidsvorming gebeurt bij nieuwe thema’s namelijk eerst op intergouvernementeel niveau, maar het wordt steeds meer overgenomen waarna het uiteindelijk slechts door de supranationale gemeenschap wordt gedaan.
De discussie over wie er precies regeert binnen de EU is moeilijk. Wordt er beleid gemaakt tussen verschillende autoritaire niveaus of binnen deze niveaus? In de Verenigde Staten wordt dit bijvoorbeeld binnen de niveaus gedaan – door het federale systeem. De vraag is te onderzoeken aan de hand van de volgende vragen:
Op welk niveau wordt er met beleid omgegaan? Is beleidsvorming een federale aangelegenheid of slechts beperkt tot de lidstaten?
Wie regeert binnen de machtsniveaus? Intergouvernementele instituties zoals de Europese Raad of supranationale instituties zoals de Europese Commissie en het Europees Parlement?
Ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar hebben geleid tot een versterking van de supranationale machten binnen de EU. Toch blijken ook lidstaten meer te zeggen sinds het verdrag van Lissabon, met name over onderwerpen op economisch gebied.
Conflicten tussen de verschillende niveaus – meer macht naar de lidstaten?
Er is een sterke macht binnen de EU die zich bezighoudt met wetgeving over de vrije markt en diens aangelegenheden (bijvoorbeeld vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen). Ook hebben verschillende verdragen geleid tot meer macht over beleidsvorming in gebieden die daarmee te maken hebben, zoals immigratie en asielbeleid.
De vrije markt is één van de belangrijkste aspecten van de Europese integratie, waarmee lidstaten enorme voordelen kregen en ze sterk met elkaar verbonden raakten. Toch proberen nationale regeringen het wetgevende karakter van de EU op dit gebied te veranderen. Ze maken namelijk belangrijke beslissingen die het (buitenlands) beleid sterk beïnvloeden.
Een tegenargument voor de verkleining van de wetgevende macht van de EU zou zijn dat de EU-wetgeving toch niet veel uitmaakt voor nationale regeringen als dit tegen hun eigen belangen in gaat. Toch gaan veel regeringen akkoord met de wetten van de EU.
De verdragen die een wijziging in de macht van nationale regeringen hebben veroorzaakt zijn de volgende:
Het Verdrag van Maastricht: leidde tot de oprichting van de EMU (Europese Monetaire Unie). Hiermee werd de euro aangenomen en kon er op Europees niveau over nationale onderwerpen worden gedebatteerd, zoals onderwijs.
Het Verdrag van Amsterdam: beleidsvorming op gebied van het recht en binnenlandse zaken werd nu ook deels op Europees niveau gedaan. Ook werd de macht van de EU vergroot in zaken met betrekking tot het milieu.
Het Verdrag van Lissabon: beleidsvorming van de EU werd nog verder uitgebreid, men kon nu ook op- en aanmerkingen maken op bepaalde aannames.
We kunnen dus duidelijk zien dat beleidsvorming zich steeds meer gaat afspelen op Europees niveau, in plaats van een renationalisatie. Dit komt omdat lidstaten de veranderingen in verdragen unaniem moeten accepteren, wat bijna onmogelijk is door de sterk verdeelde meningen over de rol van de EU.
Conflicten tussen de verschillende niveaus – terug naar het intergouvernementalisme op EU niveau?
Een tweede argument is, zoals in het begin al werd gezegd, dat de supranationale instituties juist afnemen en de intergouvernementele instituties toenemen. Hiermee worden de bevoegdheden van de Commissie het sterkst aangetast. Een voorbeeld hiervan is de benoeming van een president van de Europese Raad. De vraag is echter of het wel echt zo is.
Op dit moment is er inderdaad een hiërarchie in verschillende beleidsniveaus. Op het hoogste niveau is er wel iets veranderd in het intergouvernementele karakter. Dit is echter niet in de dagelijkse beleidsvorming. Intergouvernementalisme lijkt dus niet zo belangrijk als wordt aangenomen.
De drie belangrijkste instituties met betrekking tot het vaststellen van de agenda van de EU op lange termijn zijn de Europese Raad, de Commissie en de Raad van Ministers. Het belang van de Europese Commissie en de Commissie hangt af van het onderwerp waarover wordt gediscussieerd. Bij de meeste onderwerpen geldt het volgende: als de Commissie wordt aangewezen als belangrijke institutie, heeft deze vaak ook de macht om het op de agenda te zetten – zoals bijvoorbeeld bij eurozone wetgeving.
Daarnaast is de Europese Raad niet ‘eenzijdig’ door de sterke verdeling tussen aangesloten lidstaten, zoals Frankrijk en Duitsland. Zij bepalen vaak de discussieonderwerpen. Dit is echter slechts op het hoogste niveau.
Bij de dagelijkse beleidsvorming is er nauwelijks sprake van uitbreiding naar het intergouvernementalisme. De meeste beleidsvorming gaat nog steeds via het standaardtraject. Nieuwe beleidsgebieden worden overwogen als de nationale regeringen menen dat de kosten opwegen tegen de baten en het de soevereiniteit van staten niet aantast.
Het Verdrag van Lissabon heeft geleid tot een sterke uitbreiding van de machten van het Europees Parlement. De Raad van Ministers heeft juist minder bevoegdheden gekregen, door de vergroting van de ordinary legislative procedure. Zij moeten nu, samen met het Parlement, een voorstel accepteren.
Conclusie – een sterker en supranationalere Unie
De conclusie die uit het bovenstaande voortkomt, is dat de Europese Unie helemaal niet is gaan renationaliseren. In plaats daarvan worden besluiten steeds meer op supranationale basis genomen, mede door de verdragen van Maastricht, Amsterdam en Lissabon. De Europese Raad is dominanter geworden in het bepalen van de agenda en onderwerpen waarover wordt besloten zijn uitgebreid.
Uwe Puetter – het nieuwe intergouvernementalisme in EU beleid
Dit essay houdt zich bezig met twee argumenten over de evolutie van het institutionele systeem van de EU.
De meest fundamentele institutionele veranderingen zijn niet gedreven door verdere supranationalisatie (verkleining van de bevoegdheden van lidstaten) maar juist door een nieuwe vorm van intergouvernementalisme (dit is immers de belangrijkste methode van beleidsvorming in prominenten onderwerpen, zoals economie en het veiligheidsbeleid).
Deze nieuwe vorm van intergouvernementalisme heeft geen kritiek op de Europese integratie – ze probeert het niet te weerleggen of te verbeteren. Het is eerder een nieuwe manier van beleidsvormen, die de classic community method verbetert.
De ‘nieuwe’ methode van intergouvernementalisme concentreert zich door specifieke institutionele mechanismes en routines waardoor lidstaten worden verzekert van een constante bijdrage aan beleidsvorming.
De paradox van de Europese integratie
De Europese Unie wordt geconfronteerd met het dilemma dat uitbreiding van supranationale instituties zou leiden tot een bijna federaal systeem. De classic community method krijgt hiermee de macht om bindende besluiten te maken. Daardoor wordt een supranationale macht gecreëerd.
De paradox wordt gevormd door de lidstaten: zij hebben de EU macht gegeven voor eigen beleidsvorming in specifieke gebieden, zoals economisch, buitenlands- en veiligheidsbeleid. Toch willen ze ook weer geen federaal Europees systeem.
Het ‘nieuwe’ intergouvernementalisme is een combinatie van een principiële weerstand tegen een verdere uitbreiding van bevoegdheden voor formele beleidsvorming naar supranationaal niveau en een sterke gedeelde mening dat de EU collectief moet handelen op de twee beleidsgebieden (economie en buitenland/veiligheid). Dit is duidelijk een paradox.
Deliberatief intergouvernementalisme, weer een andere vorm
De balans tussen de klassieke community method en de intergouvernmental decision verandert door het steeds belangrijker wordende gemeenschappelijk economisch, buitenlands- en veiligheidsbeleid. Zij zorgen voor de verschijning van de EU naar niet-lidstaten: deze moet immers goed zijn om geloofwaardig over te komen.
Op dit moment wordt beleidsvorming gedaan op basis van consensus: in de verschillende instituties wordt constant onderhandeld en worden steeds weer aanpassingen gedaan. Dit kan het beste als deliberatief intergouvernementalisme worden benoemd.
De aandacht gaat hierbij uit naar hoe de politieke consensus tussen lidstaten wordt verkregen, in plaats van naar de vroegere nadruk op de controlerende machten van lidstaten op het integratieproces. Door het belang van de beslissingen voor nationaal beleid, worden steeds vaker leiders van staten betrokken in de uitwerking van besluiten.
Nieuwe beleidsgebieden voor EU activiteiten en een terugslag voor regeringen
De oprichting van de EMU en de eerste paar activiteiten belichten duidelijk de moeilijkheden van het afstaan van beleidsgebieden op nationaal niveau naar Europees niveau. De EU moest oplossingen zien te vinden voor grote problemen, zoals werkloosheid. Vergaderingen leidden tot verdere intergouvernementele activiteiten door nationaal beleid op bepaalde manieren te controleren.
De Lissabon-methode is hiervoor gemaakt: de Europese Raad kreeg meer bevoegdheden en kon specifieke agendapunten opstellen. Beleidsverandering zou worden doorgevoerd door politieke leiders op een hoog niveau bij elkaar te brengen.
Expertcommissies en intergouvernementele expertise werden de belangrijkste aspecten van het ‘nieuwe’ intergouvernementalisme. De commissies vormen het belangrijkste orgaan, zoals duidelijk wordt in de “Political and Security Committee” die bestaat uit hoge diplomaten van de lidstaten die besluiten voor ministers voorbereiden.
Het Verdrag van Lissabon
Beleidscoördinatie werd benoemd als de belangrijkste methode van regeren om een gemeenschappelijk economisch beleid en buitenlands- en veiligheidsbeleid neer te zetten. De Europese Raad werd nu officieel een institutie van de Europese Unie en een president zou deze leiden. De High Representative kreeg een vaste zetel in de Raad van Buitenlandse Zaken.
Het Verdrag van Lissabon beëindigde de traditionele combinatie van buitenlandse zaken en algemene EU zaken als een gedeelde verantwoordelijkheid van de ministers, maar creëerde juist een gescheiden Raad voor Algemene Zaken. Ook werd een nieuw diplomatisch systeem gecreëerd, de Europese Externe Actie Dienst (European External Action Service, EEAS) om de High Representative bij te staan. Hiermee wordt niet een nieuw supranationaal gevormd, maar wordt juist de integratie van nationale diensten bij Europese beleidsvorming verduidelijkt.
Conclusie
Het verdrag van Lissabon versterkt de intergouvernementele dimensie van beleidsvorming op Europees niveau. Er wordt geen nieuwe supranationale dimensie mee gecreëerd, maar nationale regeringen hebben juist meer inspraak in beslissingen. Het gemeenschappelijke economische regeringsbeleid en buitenlands- en veiligheidsbeleid bevestigt dit. Supranationale organen zouden juist tot de paradox leiden – meer integratie maar wel een federaal niveau.
Het nieuwe intergouvernementalisme richt zich op consensusvorming, waardoor EU beleid en regering heel veranderlijk en dynamisch is – zoals het deliberatief intergouvernementalisme benadrukt. Dit beïnvloedt de manier waarop Europese instituties functioneren.
Hoofdstuk 6 – De Europese identiteit
Ulrike Liebert – het ontstaan van een Europese identiteit
Veel inwoners van lidstaten van de EU zien zich, na jaren van Europese integratie, nog steeds als inwoner van de lidstaat dan van de Europese Unie. Ook zijn eurosceptici en anti-Europese critici steeds meer op de voorgrond hun mening gaan uitspreken, met name na de kredietcrisis. Vanaf 1973 heeft de Europese identiteit vier verschillende belangen aangenomen:
Een Europese identiteit op basis van gedeelde normen, aangenomen door ministers ten tijde de Koude Oorlog (de Europese, gedeelde buitenlandse visie naar de Verenigde Staten en USSR);
De Europese identiteit is gebouwd op formele normen en waarden die het proces van beleidsvorming van economische en sociale waarden heeft beïnvloed;
Europese identiteit is verdeeld door de constante botsende politieke standpunten over Europa en
Europese identiteit is ontwikkeld door de transnationale mobiliteit en activiteiten.
De Europese identiteit in externe relaties
Het ‘Document over de Europese identiteit’ benoemt de Europese identiteit, gebaseerd op gedeelde normen van de representatieve democratie, de rule of law, sociaal welzijn en mensenrechten en met name het verkrijgen van een ‘actieve rol van Europees buitenlands beleid in wereldpolitiek’. De Europese identiteit was dus opgemaakt om eenheid te creëren.
Europa moet samenwerken en als één land handelen om een rol te krijgen in de globale politieke organisatie. Internationale ontwikkelingen en de belangrijkere machtsconcentratie en verantwoordelijkheid voor een klein aantal mensen maakt dit één van de basisaspecten van een succesvol beleid. Deze samenwerking heeft inderdaad geleid tot een einde van het bipolaire wereldsysteem dat tot de Koude Oorlog heerste – sindsdien speelt Europa ook mee.
De Europese identiteit vormen in de Economische en Monetaire Unie
De euro is niet slechts opgericht uit technische overwegingen (namelijk makkelijkere handelsbetrekkingen en een gelijk economisch beleid), maar ook was het als politiek symbool bedoeld om burgers tussen staten te wijzen op hun gelijkenissen in het alledaagse leven.
De EMU is gebaseerd op een aantal machtige instituties met een directe en uitvoerende macht in beleidsvorming, waardoor er een soort gemeenschap ontstond waarin deze beleidsvorming kon plaatsvinden. De euro stond hierbij symbool voor Europese eenheid, een collectieve identiteit en sociale solidariteit. Toch vonden critici dat het juist ook stond voor fraude, Europees centralisme en geforceerde sociale en culturele homogeniteit.
Europese identiteit wordt inmiddels erkend in verdragen, naast de regionale en nationale identiteiten. Een onafhankelijke Europese identiteit kan leiden tot ‘vrede, veiligheid en vooruitgang in Europa en de wereld’. Voor dit doel is er het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid gemaakt.
Aan de andere kant wordt er van de EU verwacht dat ze lidstaten respecteren in alle soorten en maten, dus ze moet de gelijkheid van staten tegelijk met de eigen nationaliteiten accepteren en combineren.
Constructies van Europese identiteit combineren
Steeds meer beleidsonderwerpen die met de EU te maken hadden, zoals een uitbreiding van het aantal lidstaten, verschijnen inmiddels op de nationale agenda’s van lidstaten. Zij vormen dus ieder een eigen beleid en mening en kunnen deze goed met elkaar vergelijken. Daarmee worden uitwisselingen en gedeelde belangen duidelijker en makkelijker gemaakt. De nationale politiek is dus ‘geeuropeaniseerd’.
De Europese identiteit levert echter ook sterke kritiek op van eurosceptici die zich juist meer richten op nationale identiteiten. Ook racisme neemt hierdoor toe.
Een Europese identiteit door burgerlijke handelingen
Inmiddels wordt er niet alleen maar op basis van elite-handelingen geprobeerd om de EU lidstaten te integreren, maar horen we ook steeds meer stemmen en handelingen vanuit het volk.
Nationale identificaties hoeven niet per se een Europese identiteit uit te sluiten.
Europeanen kunnen tegelijkertijd burgers van hun land als van de EU zijn (dit is met name ook zichtbaar in de blik van externe staten – Italianen zien er hetzelfde uit als Fransen).
Het aantal keer dat men antwoordde Europees burger te zijn (“soms” of “af en toe”) is toegenomen sinds 1990.
Je bent automatisch EU-burger als je inwoner bent van één van de lidstaten van de Unie. EU burgerschap levert je dezelfde rechten (en plichten) op als je medeburgers in andere staten. Men heeft bijvoorbeeld het recht om zich vrij voort te bewegen binnen de grenzen van de EU.
Ook bestaan er burgerbewegingen op Europees niveau, die handelen als vertegenwoordigers van de inwoners. Dit kan door slechts toe te schouwen, te controleren of door zelfs mee te denken en doen aan de beleidsvorming.
Conclusie
De Europese identiteit is voortgekomen uit vele dynamische interacties tussen externe uitwisselingen, Europese normen, enkele betwistingen en conflicten en burgerbewegingen. De Europese identiteit hoeft niet te verwaarlozen door crises zoals de kredietcrisis.
Jonathan White – Een gemeenschappelijke Europese identiteit is een illusie
De Europese identiteit bestaat niet. Er is een soort algemeen aangenomen idee dat deze zou moeten bestaan voor een politieke gemeenschap om te bestaan en dan ook nog te overleven. Dit kan slechts op empirische basis worden beargumenteerd (er is een massa samenwerking nodig voor een sterk en gelijk beleid) of normatief (slechts waar zo’n samenwerking bestaat kan het beleid voldoen aan de hoge legitimiteitseisen van de moderne wereld).
Als de Europese Commissie de Europese identiteit benoemt, is er niet een eenduidig onderwerp maar meer een soort vage beschrijving. Als wetenschappers het benoemen, is het meestal in de zin van ‘een cluster van op elkaar lijkende onderwerpen en debatten, onderdeel van een groter onderzoeksonderwerp’.
De identiteit verkrijgen
De Europese identiteit wordt door veel mensen vaak in één zin genoemd met een stabiele, samenhorige sociale groep. Het impliceert een aantal volk die met elkaar worden verbonden door gelijke aannames, waarin uitspraken en meningen constant met elkaar worden uitgewisseld en vergeleken. Hierin kan men onderscheid maken tussen een objectivistische en subjectivistische variatie.
De objectivistische blik geeft aan dat identiteit wel ‘echt’ is maar subjectief onderhandeld. Dit wel zeggen dat maatregelen wel worden onderhandeld maar op basis van de werkelijkheid worden genomen.
De subjectivistische kijk op identiteit benadrukt dat identiteiten worden gevormd door de wil van mensen om ze uit te spreken en uit te beelden: men kan duidelijk maken wat de eigen identiteit is, waarna de anderen deze kunnen accepteren. De nadruk ligt op hoe bedoelingen en betekenissen worden geïnterpreteerd.
Een gedeelde Europese identiteit zou kunnen bestaan als mensen gelijke sympathieën naar anderen uiten als ‘Europese sympathieën’, alsof ze deze delen door de Europese eenheid. Toch heeft dit zowel voordelen als nadelen:
men vermijdt het beangstigende kenmerk dat identiteit vast en onveranderlijk is,
men vermijdt enige ‘onbekende’ identiteiten, van bijvoorbeeld ondergewaardeerde regionale groepen,
het neemt ook problemen met zich mee: er is niet altijd een wederkerige erkenning of herkenning (een groep kan niet echt bestaan als de leden ervan in twijfel worden getrokken als zijnde echte leden)
er bestaat de kans op ‘onvrijwillig lidmaatschap’, ook mensen die niet per se lid wilden worden van de EU, zijn dit wel en moeten ook hun “gedeelde” mening uiten.
Is de Europese identiteit dan een sprookje?
Argumenten voor het bestaan van de gedeelde identiteit zijn vaak gebaseerd op een stabiele achtergrond van de EU, waardoor alle inwoners zich ook goed met deze identiteit kunnen identificeren omdat ze niet door politieke conflicten worden tegengehouden.
Als men de Europese identiteit echter empirisch gaat onderzoeken, blijkt deze helemaal niet aanwezig te zijn. Er zijn duidelijke verschillen tussen groepen en lidstaten, waardoor er geen massale gelijkheid is zoals een identiteit deze impliceert.
Volgens wetenschappelijke onderzoeken blijkt ‘Europa’ niet echt een emotionele waarde te hebben, maar staat het juist voor verschil. Men leert over Europa in plaats van dat het sociaal wordt aangenomen. Verder blijkt dat door ‘psychologische’ grenzen tussen lidstaten en diens inwoners weg te halen, er juist weer (onopvallend) nieuwe grenzen worden opgetrokken.
Er hoeven dus niet per se meer of minder verschillen te zijn op Europees niveau om een Europese identiteit te creëren, deze wordt vaak belemmerd op lokaal niveau tussen inwoners van lidstaten.
Men zou de gedeelde identiteit beter vanuit een meer realistisch perspectief moeten bekijken: slechts als inwoners zich identificeren als Europees burger, moeten ze dit nog op anderen kunnen overbrengen om het succesvol te laten zijn. Men gaat handelen alsof ze Europees zijn, zelfs als ze dat niet per se zijn. Hiermee rijst de vraag in hoe verre men in staat is de identiteit over te brengen op anderen, of in hoe verre men deze bedoelingen heeft.
De permissive consensus benadrukt dit: omdat de ‘meeste’ mensen zich Europees voelen, zal ‘ik’ deze mening maar overnemen. Er ontstaat hierdoor een soort imaginaire verhouding tussen mensen, omdat men klakkeloos andere meningen overneemt om niet anders te hoeven zijn.
De Europese identiteit of daar voorbij
Er zijn verschillende manieren om toch tot een gemeenschappelijke maatschappij te komen, zonder gedeelde identiteit:
door de verschillende perspectieven van Europese burgers en lidstaten juist te benadrukken
door te stoppen met het zoeken naar gedeelde sympathieën, omdat dit juist het integratieproces forceert.
Hoofdstuk 11 – Buitenlands economisch beleid, hoeveel macht moeten lobbyisten krijgen?
Andreas Dür – waarom belangengroepen het buitenlandse economisch beleid van de EU domineren
Dit essay gaat in op de vraag of het juist is dat het buitenlands economisch beleid van de EU wordt gedomineerd door zakelijke belangen(-groepen). Het beargumenteert dat belangengroepen een grote invloed hebben op het beleid, door te lobbyen en daarmee beleid te beïnvloeden en naar hun wens kunnen vormen. Deze belangengroepen hebben een goede toegang tot de besluitvorming van de EU.
Het tweede argument van de dominantie van belangengroepen vormt zich tegen onderzoeken die suggereren dat het delegeren van handelsbeleid naar nationaal niveau niet genoeg de maatschappelijke belangen voorop stelt. Het delegeren levert juist meer lobbyisten op, meer actoren die willen free-riden, meer heterogeniteit van belangen en meer coalities.
Het belangrijkste argument is dat lobbyen voor het buitenlandse beleid met name reactief is, als reactie op buitenlands beleid dat Europese economische belangen schaden of beleidsvoorstellen binnen Europa die meer kosten geven aan economische actoren. Slechts enkele groepen krijgen het voor elkaar om ‘uit het niets’ beleid te beïnvloeden, in plaats van als een antwoord op beleid(svoorstellen).
Toegang tot de besluitvorming in de EU
Er is een goede toegang voor groepen die het beleid willen aanpassen, via verschillende politieke actoren zoals nationale regeringen, de Europese Commissie en het Europese Parlement. De meeste invloed wordt uitgeoefend door de regeringen van de lidstaten, omdat zij met consensus of unanimiteit veel beleid bepalen. Veel belangengroepen hebben een grote rol in het beleid van de regeringen, omdat veel ministeries samenwerken.
Maatschappelijke actoren kunnen ook via de Europese Commissie beleid beïnvloeden. Zij zijn belangrijk omdat ze het recht van initiatief hebben en de EU vertegenwoordigen in onderhandelingen met niet-lidstaten. Voor de Europese Commissie is het ook belangrijk, omdat zij zo kunnen voorkomen dat wetsvoorstellen niet door de Raad van Ministers komen.
Groepen kunnen ook lobbyen via het Europees Parlement, die sinds het Verdrag van Lissabon veel macht over EU handelsbeleid hebben. Economische belangen kunnen hierdoor goed vertegenwoordigd worden. Belangengroepen die economische onderwerpen benoemen, zijn dus belangrijk in de beleidsvorming.
Voorkeursgedrag
De positie van de EU tijdens nieuwe besluitvorming, bijvoorbeeld tijdens de Wereld Handelsorganisatie bijeenkomsten, heeft maar weinig oppositie. Veel belangen worden immers ondersteund door zakelijke belangengroepen. De positie die de Commissie vaak aanneemt, op basis van de groepen, wordt daarnaast veelal overgenomen door andere actoren zoals de Buitenlandse Handel Organisatie.
Zoals al eerder gezegd, vertegenwoordigd de Europese Commissie bepaalde interesses in onderhandelingen met niet-lidstaten. Deze belangen zijn duidelijk geworden na lobby-acties. Op deze manier zijn er al meerdere vrijhandelsovereenkomsten ontstaan.
Als een belangengroep het niet voor elkaar krijgt om te lobbyen of invloed uit te oefenen, komt dat meer door een gebrek aan bronnen en inkomsten dan aan gebrek aan aandacht. Daardoor ontstaan juist veel coalities om samen te werken en alsnog een voordelig resultaat te bereiken.
Zelfevaluatie van de invloed
Er kan beargumenteerd worden dat invloed uitoefenen slechts een zaak van geluk hebben is. Maar bijna alle belangengroepen geven aan in onderzoeken dat ze (wel eens) invloed hebben uitgeoefend.
Cornelia Woll – Buitenlands economisch EU beleid: de autonomiteit van EU instituties
Beleidsvorming van economische zaken
Er zijn twee ‘kampen’ die economisch lobbyen verdelen:
buitenlands economisch beleid dient de belangen van firma’s en ondernemingen
beleidsvormers zijn autonoom van maatschappelijke druk en kunnen dus beleid vormen op een mix van belangen, dit laat zich zien in de institutionele structuur.
De Europese Commissie
Handelsbeleid is één van de meest geïntegreerde onderwerpen in de beleidsonderwerpen van de EU. Beleid van de Commissie wordt overgenomen door de ministers van buitenlandse zaken, op basis van consensus of unanimiteit. De Commissie heeft, met haar recht om initiatieven vast te stellen en punten op de agenda te zetten, dus een zekere autonomie verworven.
De Commissie kan deze autonomie op meerdere manieren gebruiken. Één van de mogelijkheden was het inzetten van protectionistische maatregelen. De Commissie neemt wel belangen van de lidstaten over en is dus niet volledig autonoom. Een benadering van de realisten gaat ervan uit dat de Commissie niet alleen economisch beleid overneemt, maar ook geo-politieke strategieën uitvoert door bijvoorbeeld te kijken naar beleid met betrekking tot de VS of China.
De lidstaten
Om de handelingen van de Commissie te controleren, hebben lidstaten meerdere mechanismen ontworpen. Hier is de COREPER (Committee of Permanent Representatives) een onderdeel van: nationale handelsafgevaardigden bereiden de discussies van de Commissie met de lidstaten over wetsvoorstellen voor.
Door deze mechanismen kan men beargumenteren dat de handelsbeleidsvorming juist op lidstaat niveau plaatsvindt. Lidstaten kunnen, net als de Commissie, gedreven worden door zowel geo-politieke als economische belangen.
Invloed van belangengroepen
Deze actoren kunnen zowel belangengroepen als NGO’s zijn. Ze kunnen zowel door nationale regeringen als op Europees niveau invloed uitoefenen.
Via regeringen kunnen ze hun belangen uitoefenen vis-a-vis andere lidstaten. Regeringen worden beïnvloed door de herkiezingsdruk, ze willen graag herkozen worden dus zullen de belangen zo goed mogelijk willen vervullen.
Op Europees niveau kunnen ze via de Commissie invloed uitoefenen, zowel door te lobbyen als door in te gaan op acties van de Commissie naar NGO’s en groepen toe. De Commissie wordt hierbij belangrijker gevonden en blijkt uit onderzoeken een betere manier te zijn om invloed via uit te oefenen dan via nationale regeringen.
Autonomie van de Commissie
Het is moeilijk om te onderzoeken of supranationalisten of intergouvernementalisten een beterbeeld geven vaan de werking van EU handelsbeleid. Er ontstaan maar weinig conflicten in de Commissie, waardoor ze complete autonomie hebben of er juist een perfecte controle van de lidstaten is. Ook heeft de zakenwereld een grote stem in beleidskeuzes waardoor het mechanisme onduidelijk wordt.
Omgekeerd lobbyen
De Commissie heeft wel vaker onderhandelingen gehad (bijvoorbeeld met de VS) waarbij hun achterban sterk moest zijn. Dit konden ze doen door de zakenwereld meer te betrekken en door belangengroepen te creëren.
Private actoren kunnen hun kennis gebruiken om invloed uit te oefenen op de Commissie en de externe relaties te verbeteren, maar kunnen ook de Commissie helpen om externe conflicten beter in te schatten en wetsvoorstellen te doen.
Autonomie van de Commissie
Commissieleden worden niet meer direct herkozen, dus via hen kan het bedrijfsleven niet meer invloed proberen uit te oefenen. De invloed van belangengroepen hangt dus af van de bronnen en hulp die ze de Commissie kunnen geven, op basis van de behoefte van de Commissie naar hun hulp.
Lobbyen van het bedrijfsleven is dus door de tijd heen verandert, met de institutionele structuurveranderingen van EU handelsbeleidsvorming.
Hoofdstuk 12 – Werkt de EU als een normatieve kracht?
Ian Manners – de normatieve kracht van de EU in de globale politiek
Betekenissen van ‘normatieve kracht’
Er zijn drie betekenissen van normatieve kracht in EU onderwerpen:
nadruk op de normatieve theorie, hoe we de waarheid zien en beoordelen
een vorm van macht (pouvoir), meer ideëel dan materieel of fysiek
als karakterisering van een ideaaltype van een internationale actor (puissance)
Theorie
De normatieve theorie wordt gezien als het tegenovergestelde van de empirie. Toch zit er bijna overal wel een normatieve gedachte achter, zoals bij de waarde die aan bepaalde data wordt gegeven. Door onderzoeken alleen op empirische data te baseren, krijgt het geen waarde.
Pouvoir
De nadruk op pouvoir ontstaat door de mogelijkheid om normatieve waarderingen te gebruiken, in plaats van materiële of fysieke middelen. Dit gaat samen met de interactie van andere vormen van kracht, namelijk de materiële en fysieke krachten. Hiermee ontstaat wel direct een dilemma, hoe komt deze interactie tot stand? Als de normatieve kracht de basis is, geeft dit aan dat er alleen doordacht gebruik wordt gemaakt van de andere vormen.
Puissance
Dit benadrukt de manier waarop de EU of een actor in globale politiek gekarakteriseerd kan worden door diens gebruik van niet-dwingende normatieve vormen van kracht. De promotie en benadrukking van de eigen normen is daarbij noodzakelijk.
Pouvoir: mogelijkheid, in welke vorm komt dit tot stand?
Het is, zoals eerder gezegd, eerder ideëel dan materieel en fysiek.
Materiële motieven
Deze motieven worden het duidelijkst in het gebruik van ‘overdracht’ (transference) als de EU in goederen handelt of hulp of technische assistentie levert met derde partijen, door substantieve of financiële middelen. Dit kan het resultaat zijn van financiële rewards en economische sancties. Een voorbeeld hiervan is het bieden van hulp aan landen die (nog) geen lid van de EU zijn.
Fysieke kracht
In tegenstelling tot de materiële kracht, zit hier ook de fysieke of gedwongen kracht van de EU bij. Dit kan de ontwikkeling van de rule of law en militaire operaties zijn. Zij kunnen fysiek geweld gebruiken.
Normatieve justificatie
Dit heeft meer met argumentatie, overredingskracht en schaamte van de EU in globale politiek te maken.
Analyses: wat is de beste methode van analyse om normatieve kracht te begrijpen?
Hier vallen de principes onder die de EU promoot, de acties die ze nemen bij deze promotie en de impact van de promotie. Dit onderzoek leidt tot de verklaring van hoe principes tot acties kunnen leiden en hoe zij een impact hebben.
Principes
Principes van de EU zijn gebaseerd op de principes van het Handvest van de VN en andere verdragen. Dit gaat dus onder andere om het principe van vrede, vrijheid, democratie en mensenrechten.
De analytische uitdaging is om uit te leggen in hoeverre deze principes het beleid van de EU creëren.
Acties
Het tweede deel is om te onderzoeken welke acties de EU onderneemt om de principes te promoten. Dit gaat, met normatieve benadrukking, dus om argumentatie en overredingskracht. Het is uitdagend om te kijken hoe deze acties een invloed uitoefenen op andere actoren en hoe de acties zowel de EU en andere actoren vormen.
Invloed
Het derde deel van de analyse van normatieve kracht is om te kijken hoeveel invloed de acties uitoefenen. Dit kan socialisatie, partnerschap en eigendom zijn.
Socialisatie wil zeggen dat je deel bent van een proces van samenwerking, debat en wederzijds begrip
Partnerschap bevat de institutionalisering van relaties die gecreëerd zijn door deelnemende partijen
Eigendom bevat praktijken van gedeelde of lokaal eigenaarschap als resultaat van partner consultatie.
De nadruk in dit derde deel ligt op het uitleggen van hoe de invloed een heroverweging van de principes uitlokt.
Hoe kunnen we het best de normatieve kracht van de EU vaststellen?
Door een comparatieve analytische benadering te gebruiken, kunnen we de normatieve kracht benoemen. Het is een combinatie van:
Realpolitik: in het zelfbegrip en de economische dwingende handelsbeleid
Burgerlijke macht: in de niet-dwingende vergrotingspolitiek, geen enkele staat wordt gedwongen om mee te doen
Liberaal internationalistisch: in het internationaal begrepen en relatief dwingende peacebuilding structuur van de EU
Normative puissance: in internationaal begrepen en relatief niet-bindende EU klimaatsveranderingen beleid.
De EU komt met name voor als een normatief puissance ideaaltype. Op enkele gebieden komt het echter ook voor als pouvoir of volledig normatief beleid.
Mark A. Pollack – leven in een materiële wereld: een kritiek op de ‘normatieve macht Europa’
Het idee van een normatieve krachtig Europa combineert twee fundamentele aannames:
Het normatieve verschil; de notie dat de EU geconstrueerd is door constitutionele normen die de internationale identiteit bepalen.
De normatieve kracht; een kracht van meningen en de mogelijkheid om aannames te vormen.
Deze twee begrippen zijn gebaseerd op preferenties en de competenties van de EU.
Preferenties
Er wordt gesuggereerd dat de EU als actor alleen door normatieve overwegingen wordt gedreven. Anderen suggereren juist dat materiële belangen de beleidsvorming van de EU of dat normatieve en materiële zaken vermengd raken in de EU preferenties. Er zijn dus gemengde motieven.
Men kan suggereren dat het regelgevend beleid van de EU niet slechts uit normatieve belangen ontstaat, maar ook om op economisch niveau met andere staten te kunnen samenwerken en ze tegemoet te komen. Dit is ook weer een gemengd motief.
Macht
Er wordt beargumenteerd dat de kracht van de EU niet slechts via een ideëel proces tot stand is gekomen. Er zijn juist ook ‘externe’ motieven, zoals dat de EU samenwerkt met andere niet-lidstaten om hen te kunnen beïnvloeden. Dit gebeurt vaak ook met het oog op de VS, om aan hun beleid te kunnen voldoen.
Hoofdstuk 7 – Hoe de toekomst van de euro eruit ziet
Amy Verdun – de euro heeft zeker een toekomst
De voordelen van de euro
Alleen door een gemeenschappelijke munt in te stellen, kon de Europese integratie en diens voordelen volledig worden benut. Dit zou leiden tot
lagere transactiekosten voor handel over de grenzen,
een sterke wisselkoers,
meer onafhankelijkheid van de VS en de dollar
en een sterk symbool van eenheid naar lidstaten creëren.
Stabiele wisselkoersen werden gezien als fundamenteel voor een gemeenschappelijke markt. De EMU werd hiervoor opgericht, om in 1999 de euro volledig te introduceren.
De voordelen van de monetaire integratie werden duidelijk door verlaagde transactiekosten, prijstransparantie, een makkelijkere werking van de markt door de eenheid en stabiele wisselkoersen en een lage inflatie.
Met de creatie van de ECB (Europese Centrale Bank) kregen alle lidstaten weer een beetje autonomie op het Europese monetaire beleid terug, omdat niet slechts de Duitse bank maar ook banken uit de lidstaten de wisselkoers mochten helpen vaststellen.
De euro gaf veel prijsstabiliteit, ondanks een prijsverhoging van enkele producten. Het was makkelijker voor toeristen en handel. Lenen werd goedkoper en er ontstond opportunisme. Zowel publieke als private investeerders gebruikten de euro, naast de dollar.
Een effectieve reactie op de crisis
In de crisis zijn er drie ontwikkelingen: 2007-8 als financiële crisis, 2009 de economische crisis en 2010-11 de soevereine schuldencrisis. Na de val van de Lehman banken in het eerste deel, heeft de ECB snel gereageerd grote fondsen te doneren.
De strategie van de EU bleek echter te sloom, waardoor nationale regeringen zich liever op de binnenlandse markt richtten. De crisis liet duidelijk de grenzen van samenwerking zien. De EU had verder ook geen grote fondsen als reserve waarop ze konden steunen tijdens de crisis.
Om alsnog met nationale regeringen samen te kunnen werken, werd de Europese Financiële Stabiliteit Faciliteit (EFSF) opgericht, die zichzelf genoodzaakt zagen om economisch beleid te integreren en harmoniseren. Daarnaast stond in het Verdrag van Maastricht in de regels van het Stability and Growth Pact (SGP) dat een begrotingsschuld niet hoger mocht zijn dan 60%. Hier konden veel lidstaten niet meer aan voldoen.
Toekomst
De oprichters van de EMU waren zich wel bewust van de ongelijkheden van de euro en eventuele problemen die dit kon veroorzaken. Dit kwam deels omdat er geen federale staat was die de coördinatie regelde. Maar de euro wordt wel gezien als symbool van integratie dat heeft geleid tot Europese vrede.
Tal Sadeh – het einde van de Euro Mark I – een sceptische blik op de EMU
Economische kosten van de EMU
De baten van de EMU komen voornamelijk voort uit de vergrootte handel in goederen en diensten door een vermindering van handelsbarrières. Deze vergroting was echter maar heel klein en zal ook niet veel groter worden in de toekomst. Daarnaast is het moeilijk om duidelijk resultaat te zien van de gemeenschappelijke munt en de gezamenlijke markt, het spreekt dus niet voor zich dat de euro tot vergroting van de handel heeft geleid.
De macro-economische kosten van de EMU komen voort uit het verminderde monetaire beleidsautonomie en daardoor de onmogelijkheid om de wisselkoers automatisch aan te passen. Daarnaast is er geen gemeenschappelijk beleid in de liberalisering van de interne markt: tussen Europese lidstaten zitten enorme verschillen in de onafhankelijkheid van de binnenlandse economie.
Openheid is wel steeds verder verbeterd in lidstaten, maar alsnog is deze in lidstaten lager dan in niet-lidstaten. Daardoor zijn er maar weinig arbeidsstromen. Ook zijn er constant aanpassingen van de prijsinflatie waardoor de kosten voor de eurozone vergroten. Bedrijven verliezen immers effectieve concurrerende middelen.
Moeilijke nationale politieke condities en hogere aannamekosten
Bedrijven met concurrerende producten gaan in plaats van kostenconcurrentie meer kwaliteitsconcurrentie voeren. De euro doet er voor hen dus weinig toe. Daarnaast bepalen de nationale regeringen de belangengroepen die mee mogen doen in beleidsvorming, waardoor slechts enkele belangen worden vertegenwoordigd.
Een stabiel kabinet is belangrijk voor de lange termijn beleidsvoering van de muntenunie. Deze stabiliteit hangt af van de democratische ervaring in elke staat, de verkiezingsregels en fragmentatie in de maatschappij. Onstabiele kabinetten kunnen leiden tot ongesynchroniseerde wisselkoersen, omdat zij meer op de korte termijn letten.
Zwakke instituties en ideeën maar Frans-Duitse motieven
Er is wellicht een verdere integratie ontstaan tussen de lidstaten op monetair gebied, maar alsnog blijken Frankrijk en Duitsland zeer belangrijk te zijn voor beleidsvorming. Duitsland heeft bijvoorbeeld een groot aandeel in de vaststelling van de wisselkoers. Nationale centrale banken houden alsnog hun muntreserves. Daarnaast is het intergouvernementele orgaan van de EU, de Raad van Ministers, van meer belang dan het supranationale orgaan, de Europese Commissie.
Van de EMU kan ook worden gezegd dat het is opgericht uit gedeelde overtuigingen en belangen tussen lidstaten, maar ze regels van de EMU blijken deze niet altijd te volgen. Duitsland en Frankrijk hebben bijvoorbeeld altijd al in het hart van de beleidsvorming gezeten, waarbij kleinere Westerse staten hun beleid volgden. Duitslands groei wordt gelegitimiseerd door een gemeenschappelijke munt en Frankrijk krijgt alleen maar meer invloed in Europa.
Hoofdstuk 8 – Kan de EU grote financiën aan?
Jörn-Carsten Gottwald – financiële diensten van de EU reguleren: succesvol institutioneel leren
Financiële diensten reguleren
Het reguleren van de markt is heel moeilijk voor politieke actoren, door verschillende redenen. Kapitaal verandert voortdurend en bedrijven hebben vaak meer kennis en verstand dan de politiek. De regeringsrol is dus complex. Ze moeten controleren en overzien, beoordelen en tegelijkertijd nationale banken en ministeries handhaven.
Regeringen moeten verstand en kennis van de economie hebben om te kunnen concurreren met het bedrijfsleven. Ze moeten hier snel in kunnen handelen, om nieuwe wetgeving voorspoedig door te voeren in geval van noodzaak bij de ontwikkeling van een nieuw product. Nationale regeringen hebben hierop ingespeeld door mechanismes te ontwerpen waardoor het subsidiariteitsbeginsel wordt toegepast – controles hoeven niet meer per se op Europees niveau worden gedaan.
Leren en toepassen van EU financiële diensten wetgeving
Sinds de jaren ’90 heeft de politiek zich meer beziggehouden met de financiële markt. Het is een complex stelsel, maar door de Europese integratie en de invoering van de euro, werden ze wel gedwongen. Met name tijdens de crisis van 2007/08 werd het pijnlijk duidelijk dat ze een breed publiek moesten aanspreken. De Financial Services Action Plan (FSAP) werd door expertgroepen opgericht uit verschillende redenen:
een evenwicht vinden tussen de democratische legitimiteit en de weinige publieke interesse
de weerhoudingen van EU-lidstaten tegen de gemeenschappelijke markt combineren en samenvoegen met EU-lidstaten die wel tot grensoverschrijdende transacties bereid waren
om ideële en praktische verschillen tussen lidstaten te verkleinen en juist een gedeeld regelgevendbeleid aan te voeren
om een evenwicht te creëren tussen ruimte voor marktinnovatie en consumentenprotectie.
Door het FSAP kon onder Baron de Lamfalussy een rapport worden opgesteld over de definitie van een EU regelgevende filosofie over de besluitvormingsprocedure en de ontwikkeling van financiële diensten. De Lamfalussy procedure maakt een verschil tussen basisprincipes voor het Europese Parlement en de Raad van Ministers en de meer specifieke rechten om verschillende commissies te reguleren.
Elke regelgevende commissie bestaat uit afgevaardigden van ministeries van de lidstaten en hebben een adviserende functie, maar wel met een grote invloed. Ze kunnen met name beleid op nationaal niveau beïnvloeden. Met het nieuwe regime van Lamfalussy werd er dus transparantie, eerlijkheid en een stabiel en efficiënt marktsysteem vastgesteld.
Het regelgevend regime van de EU
Met de crisis ontstond een enorm publiek belang voor de financiële situatie. Zonder de adviseurs van de EU goed te raadplegen, namen nationale regeringen besluiten en vormden ze een beleid. Daarom ontstond duidelijke institutionele verbetering van de EU, door het Larosière rapport. Er werden verschillende systemen opgezet om nationale regeringen te ondersteunen. Er kwam een betere controle op overheidsuitgaven.
Daniel Mügge – de valkuilen van EU beleid in financiële markten
Incrementalisme en private belangen in Europese integratie
Beleidsmakers moeten kiezen tussen disintegratie of juist verdere integratie bij elk besluit dat wordt gemaakt om de crisis op te lossen. De economische beleidsvorming van de EU bleek immers de crisis niet aan te kunnen, juist omdat private belangen een enorm belangrijke rol spelen in het beleid en instituties.
De complexe voordelen van financiële integratie
De justificatie van het creëren van een gemeenschappelijke markt was slechts gegeven door de belofte dat het efficiëntie in kapitaalallocatie en lagere kosten voor regeringen en bedrijven met zich mee zou nemen. De Europese Commissie heeft dit enkele jaren voor de crisis onderzocht en de resultaten waren gemengd. Met de crisis werd het beeld echter met name negatief.
Toch heeft de financiële integratie ook voordelen met zich meegebracht, hoewel dit niet empirisch te testen is. Deze zijn echter niet genoeg om de Europeanisatie van beleid goed te praten. Er zijn drie vormen die kunnen belichten of de Europese integratie wel of niet voordelig was: multilevel instituties die tot stabiele systemen hebben geleid; een democratischere beleidsvorming en een grotere invloed van belangen in globaal financieel beleid.
Multilevel governance en financiële stabiliteit
De EU financiële integratie was gericht op een meer centrale rol voor kapitaalmarkten, gebaseerd op het Amerikaanse systeem. Het was echter gebouwd op ‘drijfzand’ en met de instorting van de huizenmarkt werd dit duidelijk. Het diende niet meer de langetermijnbelangen. De EU moest juist gebouwd worden op intra-Europese financiële integratie en de competitieve Europese bedrijven op globaal niveau. Multilevel governance zou gebonden zijn aan investeringsbanken in Europa. Dit lukte echter niet en de crisis toonde juist de grenzen van de economische groei en integratie aan – waardoor er geen financiële stabiliteit ontstond.
Democratisch verlies in financiële regelgeving
De complexiteit van financieel beleid en regelgeving zorgt voor een moeilijke toegang voor burgers tot het beleidsvormingsproces. De multilevel governance heeft juist voor minder burgerparticipatie gezorgd. Belangrijke beslissingen worden juist door slechts expertgroepen gemaakt. Nationale regeringen worden gerepresenteerd in verschillende supranationale commissies, zoals het Europees Parlement, maar hierdoor werd juist duidelijk dat de one-size-fits-all aanpak niet werkte. Aandeelhouders hebben namelijk verschillende uiteenlopende belangen die weer anders zijn dan het huidige financiële systeem. Het Europees Parlement kan de belangen niet tegemoet komen.
Een Europese stem in globaal financieel beleid?
Financiële transacties hebben geen grenscontroles als ze worden geëxporteerd, omdat de financiën globaal geïntegreerd zijn. De crisis laat echter juist zien hoe belangrijk globale coördinatie is en slechts enkele commissies, zoals de Europese Commissie, onderhandelen op globaal niveau met bijvoorbeeld de G20.
Het complexe systeem van de EU en diens integratie heeft voor een grotere kloof tussen supranationale en nationale autoriteiten gezorgd. Er is een paradox ontstaan op wetgevend en regelgevend beleid, dat nationale regeringen soms wordt verplicht aan te nemen maar dat ook weer door de nationale regeringen is voorgesteld. Deze complexiteit heeft ertoe geleid dat niemand de Europese burgers goed kan vertegenwoordigen op globaal niveau, er zijn maar weinig mogelijkheden om goed beleid met algemene instemming te vinden op Europees niveau dus zal dit ook niet snel met volledige goedkeuring worden gevonden op globaal niveau.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1068 |
Add new contribution