Samenvatting van de verplichte stof en collegeaantekeningen deel 2 Het ontstaan van ziekten

Bevat de verplichte stof en colleges voor week 3 en 4 van 2014-2015. Let op, de samenvatting is niet compleet en gebaseerd op de oude druk van de boeken. De collegeaantekeningen van de colleges over veroudering en geschiedenis van de anatomie ontbreken.

Samenvatting verplichte stof

 

Bloed en het vatenstelsel

 

Bloed

Functies van bloed zijn:

  • Transport van gassen, voedingsstoffen, hormonen en afval

  • Reguleren van de pH en de ionsamenstelling van de interstitiële vloeistof

  • Beperken van vochtverlies bij wonden

  • Verdediging tegen gifstoffen en pathogenen

  • Stabilisatie van de lichaamstemperatuur.

 

Bloed is een vloeibaar bindweefsel met plasma als matrix. In het plasma bevinden zich rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. Deze elementen zijn geproduceerd door hemopoiesis.

 

Plasma is 46-63% van het bloed, 92% van dit plasma is water. In dit water bevinden zich de volgende eiwitten:

Albumine: 60% - belangrijk voor het transport van vetzuren, thyroïde hormonen, sommige steroïde hormonen en andere substanties.

Globuline: 35% - immunoglobulinen en transportglobulinen.

Fibrinogeen: 4% - stollingseiwit.

Bijna alle plasmaproteïnen worden geproduceerd door de lever.

 

Rode bloedcellen:

Elke rode bloedcel is een biconcave disc met een dun midden en een dikke buitenkant. Deze vorm heeft 3 belangrijke effecten op de cel. Het geeft elke cel een relatief groot oppervlak, wat de gaswisseling versnelt. Het geeft rode bloedcellen de mogelijkheid te stapelen zodat ze gemakkelijk door smalle bloedvaten kunnen. Ook kunnen ze gemakkelijk buigen.

 

Hemoglobine vormt meer dan 95% van de intracellulaire proteïnen van een rode bloedcel. Elk hemoglobinemolecuul bestaat uit 2 alfa en 2 beta proteïneketens. Ook bevat elk hemoglobinemolecuul een molecuul van het pigment heem, wat weer een ijzerion bevat. Dit bindt met een zuurstofmolecuul waarbij oxyhemoglobine ontstaat. Wanneer er geen zuurstof is gebonden heet het hemoglobinemolecuul deoxyhemoglobine. Ook kan hemoglobine CO2 binden om dit af te voeren. Het heet dan carbaminohemoglobine.

 

Witte bloedcellen

Witte bloedcellen hebben wel nucleï en andere organellen. Ze helpen het lichaambij de afweer van pathogenen en verwijderen gifstoffen, afval en zeer beschadigde cellen. Witte bloedcellen circuleren slechts een klein deel van hun leven in de bloedbaan en reizen ook door bindweefsels. Circulerende witte bloedcellen hebben 4 karakteristieken:

  • Ze kunnen de bloedbaan uit

  • Ze kunnen zich op de manier van een amoebe voortbewegen

  • Ze worden aangetrokken door een specifieke chemische stimulus (positieve chemotaxis)

  • Een aantal witte bloedcellen is in staat tot fagocytose.

 

Er zijn verschillende soorten witte bloedcellen: neutrofielen zijn vaak de eersten die door antilichamen gemarkeerde cellen aanvallen. Voordat ze aanvallen wordt het metabolisme van neutrofielen gigantisch versneld. Blaasjes met pathogenen worden opgenomen en fuseren met lysosomen met enzymen en defensinen. De defensinen beginnen met afbreken van de pathogenen en de enzymen maken het af.

 

Eosinofielen vallen met antilichamen gemarkeerde cellen aan. Ze doen dit d.m.v exocytose.

 

Basofielen zijn relatief klein en zeldzaam, ze reizen naar wonden waar ze zich opstapelen. Hier laten ze hun chemicaliën vrij die ervoor zorgen dat de geïnfecteerde cellen worden opgeruimd.

 

Monocyten reizen door de bloedbaan en fagocyteren rondzwemmende ziektekiemen.

T-lymfocyten vormen een verdedigingsmechanisme tegen een specifieke verkeerde cel en coördineren de immuunrespons. B-lymfocyten produceren antilichamen tegen een bepaald soort pathogeen, waardoor deze herkend worden.

 

Bloedplaatjes

Trombocyten zijn relatief kleine celdelen die een rol spelen bij de bloedstolling. Ze ontstaan in het ruggemerg wanneer megakaryocyten open barsten. Ze zorgen ervoor dat de chemische stoffen die nodig zijn voor de bloedstolling worden vrijgemaakt, waardoor de wand van een beschadigd bloedvat wordt hersteld. Wanneer er niet genoeg bloedplaatjes zijn heet dit trombocytopenie. Een teveel aanbloedplaatjes noemt men trombocytose.

 

De hartwand

De hartwand bestaat uit 3 delen: het buitenste epicard, het middelste myocard en het binnenste endocard. Het epicard is de buitenste membraan van het hartzakje. Het myocard is de spierwand van het hart en bestaat uit spierweefsel. Het endocard is de binnenste membraan van het hartzakje.

 

Het bloedvatenstelsel

Arteriën voeren bloed van het hart weg en vertakken zich dan tot arteriolen en uiteindelijk tot capillairen. Van daaruit gaat het bloed door venolen en venen weer naar het hart toe.

De wanden van arteriën en venen bestaan uit 3 lagen:

  • Tunica intima – dit is de binnenste laag en bevat endotheel en bindweefsel met elastische vezels. In arteriën wordt de dikke laag elastische vezels de interne elastische membraan genoemd.

  • Tunica media – dit is de middelste laag en bevat glad spierweefsel en bindweefsel. De externe elastische membraan scheidt de tunica media van de tunica externa.

  • Tunica externa – dit is de buitenste laag van de vaatwand en bestaat uit bindweefsel

 

De wanden van arteriën zijn dikker dan die van venen. Het lumen van een arterie lijkt smaller omdat de elastische vezels in de wand zich niet samentrekt, maar zich opvouwt.

 

De relatief dikke en gespierde wanden maken arteriën elastisch, waardoor de diameter kan veranderen wanneer er bloed langs komt en de bloeddruk opgevangen kan worden. Ook kan het spierweefsel samentrekken, wat vasoconstrictie heet. Ontspanning heet vasodilatatie. Dit compenseert ook de bloeddruk.

 

Elastische arteriën zijn grote vaten die grote hoeveelheden bloed van het hart vandaan leiden, naar de skeletspieren en interne organen. De tunica media van de wand bevat zeer veel elastische vezels, waardoor ze de veranderingen van de bloeddruk kunnen tolereren. De spiercellen in de wand zijn gladde spiercellen.

 

Arteriolen hebben heel dunne wanden. De diameter kan veranderen door locale condities en sympatische en endocriene stimulatie. Ze worden ook wel weerstandvaten genoemd, omdat er druk nodig is om er bloed doorheen te pompen.

 

Capillairen zijn zeer kleine bloedvaten, waarbij door de wand stofwisseling kan plaatsvinden. Capillairen hebben geen tunica media of tunica externa.

 

Bij continue capillairen kan stofwisseling door de gehele wand plaatsvinden. Bij fenestrated capillairen vindt de stofwisseling plaats via poriën.

 

Capillairen functioneren niet individueel maar liggen in een netwerk, het capillairbed of de capillairplexus. Aan het begin van elk capillairbed zit een band glad spierweefsel, de precapillaire sfincter. Deze kan de bloedstroom reguleren door samen te trekken of te ontspannen. Door doorvoerkanalen staan capillairen in verbinding met arteriolen en venolen. Bij een arteriële anastomosis voorzien meerdere arteriën een capillair van bloed. Deze arteriën heten dan collateralen. Arterioveneuze anastosmoses zijn verbindingen tussen arteriolen en venolen.

 

Vasomotion is de cyclus van contractie en ontspanning van gladde spiercellen die de bloedstroom door capillairbedden verandert.

 

Venolen zijn de kleinste venen in het menselijk lichaam. Ze bevatten geen tunica media. Venen heb je in twee verschillende maten: medium-sized venen hebben een dunne tunica media en bevatten relatief weinig gladde spiercellen. In grote venen zijn alle tunicalagen goed ontwikkeld aanwezig.

 

Lymfe

 

Het lymfesysteem bestaat uit lymfe, lymfevaten en lymfoïde organen. De primaire functie van het lymfesysteem is de productie, handhaving en distributie van lymfocyten, welke een kernrol spelen bij de bescherming van het lichaam tegen pathogenen, schadelijke stoffen en abnormale lichaamseigen cellen.

 

Lymfe wordt vervoerd door lymfevaten. Het vatennetwerk begint met lymfecapillairen die door de weefsels vertakken. Deze verschillen van bloedcapillairen; ze ontstaan spontaan (bloedcapillairen vormen continue buizen), ze zijn breder dan bloedcapillairen, hebben dunnere wanden en hebben een onregelmatige buitenwand. Hoewel er endotheel om de lymfevaten heen ligt, is er geen lamina basalis aanwezig.

 

Vanuit de lymfecapillairen komt lymfe terecht in kleine vaten die naar de lymfeknopen lopen. De wanden zijn hetzelfde als die van venen en bevatten grote lymfevatkleppen.

 

Uiteindelijk wordt alle lymfe verzameld in twee grote buizen; de thoraxbuis en de rechter lymfebuis. De thoraxbuis begint onder het middenrif in de cisterna chyli en loopt dan naar boven. Het verzamelt lymfe uit het deel van het lichaam onder het middenrif en van de rest van de linkerzijde van het lichaam. Het lymfe komt uit de thoraxbuis terecht in de linker subclaviculaire ader. De rechter lymfebuis wordt gevormd door de rechter jugulairenale trunk. Het verzamelt lymfe uit het rechter deel van het lichaam boven het middenrif en loost dit uiteindelijk in de rechter subclaviculaire ader.

 

Lymfocyten komen niet alleen in het bloed, maar ook in de lymfe voor. 80% van de circulerende lymfocyten zijn T-cellen. De primaire typen T-cellen zijn:

  • Cytotoxische T-cellen: cellen die lichaamsvreemde cellen aanvallen.
  • T-helpercellen: cellen die B- en T-cellen activeren.
  • T-onderdrukkingscellen: cellen die de T- en B- cellen onderdrukken.

 

Concentraties van lymfocyten zijn niet gelijk verdeeld door het lichaam. Ze reizen door het lichaam en verblijven zo nu en dan in organen.

 

Lymfopoiesis vindt plaats in het rode beenmerg, de thymus en in de lymfoide weefsels. In het rode beenmerg ontstaan lymfoïde stamcellen uit hemocytoblasten. Als deze in het rode beenmerg blijven, ontwikkelen ze zich tot onvolwassen B-cellen en natuurlijke killercellen. B-cellen ontwikkelen zich wanneer ze in contact komen met stromacellen in het beenmerg. Het hormoon cytokine uit de stromacellen zorgt voor de differentiatie. Andere lymfoïde stamcellen gaan naar de thymus. Ze worden daar gescheiden van het bloed door de bloed-thymus barriere. Onder invloed van thymushormonen ontwikkelen deze stamcellen zich tot T-cellen.

 

Lymfoïd weefsel is bindweefsel waarin zeer veel lymfocyten voorkomen. Mucosa-geassosieerd lymfoid weefsel is verbonden met het spijsverteringsstelsel. Clusters lymfeknopen die diep in het darmepitheel liggen heten aggregated lymfoid nodules. Ook de amandelen zijn grote lymfeknopen.

 

Lymfeknopen zijn kleine lymfoïde organen. Ze worden omgeven door bindweefsel waarvan de collageen vezels, de trabecula, helemaal naar binnen lopen. Een lymfeknoop lijkt een beetje op een boon, waarvan de inham de hilus heet. Op deze plaats gaan bloedvaten de knoop in en uit. Afferente lymfevaten brengen lymfe naar de lymfeknoop toe. Efferente vaten brengen lymfe bij de hilus de knoop uit. Lymfe wordt dus aangevoerd door afferente lymfevaten. Het komt de knoop binnen een gaat door de buitenste cortex. Vervolgens gaat het naar de binnenste cortex en de medulla. De functie van de lymfeknoop is het filteren van lymfe en het vroegtijdig signaleren van een infectie;.

 

De thymus bevindt zich vlak voor het sternum. De thymus wordt verdeeld in twee kwabben. Het septum verdeelt deze weer verder. Elk kwabje heeft een cortex en een medulla. Lymfocyten bevinden zich in klusters in de cortex en worden omringd door reticulair epitheel. Dit epitheel worden de Hassall’s corpuscells genoemd.

 

De milt bevat het meeste lymfoïde weefsel. De milt verwijdert abnormale bloedcellen uit het bloed, slaat ijzer op en speelt een rol bij de reactie van B- en T-cellen op antigenen. De milt bevat miltmerg. Het rode miltmerg bevat zeer veel rode bloedcellen. Het witte miltmerg bestaat uit lymfe nodules.

 

Weefselschade

 

Weefsels reageren op beschadiging met het in gang zetten van de processen ‘ontsteking’ en ‘regeneratie’.

 

Na beschadiging van weefsel door stress vindt een ontstekingreactie plaats. Deze gaat gepaard met rubor (roodheid), tumor (zwelling), calor (warmte), dolor (pijn) en functio laesa (verstoorde functie). Het lichaam zelf zorgt voor verandering in de chemische samenstelling van het extracellulaire milieu, maar ook de invasie bacteriën (bij een infectie) of andere lichaamsvreemde stoffen kunnen dit veroorzaken. Na celdood, in de vorm van necrose, vallen cellen uit elkaar en worden hun inhoud ook in de matrix gestort. De stof die daarmee gevormd wordt heet pus. Pus bestaat uit dode en stervende cellen, debris en celresten in vloeistof. Een ophoping van pus in een afgeslote ruimte wordt een abces genoemd.

 

Na het vrijkomen van verschillende chemische stoffen zullen bloedvaten uitzetten en lymfocyten naar het beschadigde weefsel migreren.

 

Na de ontsteking zal het beschadigde weefsel door littekenweefsel worden vervangen. Sommige weefsels zijn in staat tot regeneratie: nieuwe cellen worden dan gevormd en het weefsel kan weer normaal functioneren. In andere weefsels zal fibrose plaatsvinden. Hiermee wordt de permanente vervanging van het beschadigde weefsel met fibreus weefsel bedoeld.

 

Door een veranderende chemische en structurele samenstelling van weefsels bij veroudering, kunnen weefsels na beschadiging steeds minder goed hersteld worden. Ook het voorkomen van kanker neemt toe met de leeftijd.

 

Collegeaantekeningen

 

College 1: Cel- en weefselbeschadiging, aanpassingen (15/09/14, week 3)

 

Het verschilt van weefsel tot weefsel hoe lang cellen in de cyclus zitten. Er is een groep die heel goed kan delen. Epitheel cellen hebben constante turnover. Ze zijn dus altijd in de celcyclus (labiele cellen). Er is een groep die wel de capaciteit heeft om te delen maar dat niet doet, tenzij ze worden aangezet (stabiele cellen). Endotheel kan goed delen maar doen dat niet of nauwelijks. Er is ook een groep die een lage of geen capaciteit heeft om te delen (permanente cellen). Dit zijn de neuronen en hartspiercellen.

Een cel kan op 4 manieren zich aanpassen onder invloed van een prikkel:

+ Hyperplasie

+ Hypertrofie

+ Astrofie

+ Metoplasie

 

Hyperplasie (toename aantal cellen): Het volume van het orgaan/weefsel neemt toe. Bijvoorbeeld de reactie op hormonale stimulatie in de borstklieren. Ook bij verhoogde functionele belasting, met name in de epithelia (bv doping). Hyperplasie neemt plaats door toename van de groeifactoren of toename van de receptoren voor de groeifactoren.

Hypertrofie (toename celvolume): Het celvolume neemt toe door (langdurige) belasting. Bijvoorbeeld prostaatklier problemen. Er vindt daar hypertrofie plaats waardoor de urineleider afgesloten. Urine kan niet weg waardoor het opstijgt richting de nieren. Nieren komen hierdoor in de problemen. Er kan een ontsteking ontstaan.

Astrofie (afname celvolume en/of celaantal): Door ontbreken prikkels is er afname weefsel/orgaan. Alzheimer is een vorm van atrofie (verlies van neuronen). Het is niet zozeer volume afname maar celdood van neuronen. Autofagie= delen van het cytoplasma worden samengevoegd met lysosomen die het afbreken (daardoor afname celvolume).

Metoplasie (cel gaat over in een ander gedifferentieerde cel): Door roken veranderd trilhaar van het cylinderepitheel. Hierdoor veranderd het in het sterkere plaveiselepitheel omdat het beter bestemd is tegen rook.  

 

College 2: Pathologie, cel- en weefsel beschadiging, mechanismen (16/09/14, week 3)

Als een cel niet kan aanpassen dan treedt er celdood op. Er zijn twee vormen van celdood: necrose en apoptose.

Necrose: dan gaat het celmembraan zo kapot en komt de inhoud van de cel los te liggen waardoor er een ontsteking ontstaat. Bij beschadiging neemt het volume van de cel toe doordat natrium/kalium pomp niet meer goed werkt. Natrium blijft in de cel waardoor water naar binnen lekt. Als er calcium influx optreed in een cel dan worden er stoffen actief die de celmembraan afbreken (fosfolipase), eiwitten afbreken, nucleotiden afbreken en atp verminderen -> cel gaat dood. Bij de afbraak van het membraan komen er bouwstenen vrij, deze kunnen worden hergebruikt door andere cellen om de ontsteking tegen te gaan.

Apoptose: geprogrammeerde celdood, netjes. De chromatinen gaan condenseren. Delen van de celorganellen komen in aparte apoptosysche blaasjes en daar komen eiwitten op zodat die blaasjes gepresenteerd worden aan de fagocyten (fagocyten herkennen die eiwitten).

 

Oorzaken van cel en weefselbeschadiging:

+ Ischemie (gestoorde aanvoer van bloed)

+ Hypoxie (verminderde zuurstof aanvoer)

+ Fysisch (trauma, schok, straling enz.)

+ Chemisch (giftige stoffen en bijwerkingen van geneesmiddelen)

+ Ontsteking (overgevoeligheid, autoimmuniteit)

+ Genetisch (mutaties, polymorfismen)

+ Onevenwichtige voeding (te weinig of te veel).

 

Necrose

Mechanismen van celbeschadiging:

+ mitochondriale schade

- verlaging ATP

- verhoging ROS

+ Influx van Calcium

+ membraan schade

+ verkeerde vouwing eiwitten, DNA schade

 

ROS = reactive zuurstofbindingen:

+ reactieve zuurstofverbindingen: zuurstofverbindingen die gemakkelijk andere moleculen oxideren

+ vrije’ (zuurstof)radicalen:

(zuurstof)verbindingen met ongepaard elektron in de buitenste schil, daardoor zeer reactief

 

Er zijn ook hydroxylradicalen (OH).

Deze twee reacties zorgen voor schade aan het DNA, eiwitten en lipiden.

 

Influx van Calcium:

Hierdoor worden enzymen geactiveerd en het membraan van de mitochondrien worden meer toelaatbaar waardoor calcium ook de mitochondrien inkunnen.

De enzymen die geactiveerd worden zijn:

+ fosfolipase (breekt fosfolipiden af in membraan)

+ protease (disruptie van eiwitten in het membraan en van eiwitten in het cytoskelet)

+ Endonuclease (geeft schade aan de nucleotiden, DNA schade)

+ ATPase (ATP verlies)

 

Activatie van de fosfolipase leidt tot:

+ directe afbraak membranen

+ vrijkomen van vrije vetzuren met detergerende werking: nog meer membraanafbraak

+ vrijkomen van o.a. arachidonzuur: precursor (tussenstof) sommige ontstekingsmediatoren

 

Verkeerde vouwing van eiwitten heeft tot gevolgd dat ze als onbruikbaar gelabeld worden en daardoor worden afgebroken.

 

Er treedt ook autografie op (gereguleerde recycling in dit geval). Dit is een reactie op celbeschadiging. Een membraanblaasje met daarin celdelen fuseren met lysosomen die enzymen bevatten om de celdelen zo af te breken dat de bouwstenen hergebruikt kunnen worden.

 

College 3: Pathologie, huid (15/09/14, week 3)

 

De functies van de huid zijn:

+ bescherming

+ temperatuur regulatie

- zweetklieren

- doorbloeding

+ sensibiliteit (gevoel)

- temperatuur

- tastzin

- pijn

- druk

 

De opbouw van de huid is (van buiten naar binnen):

+ epidermis (epithaliaal)

- haarfollikels

- talgklieren

- zweetklieren

(haarfollikel, talgklier en zweetklier samen heet een adnex)

+ dermis (mesenchymaal)

- bindweefsel met bloed- en lymfevaten

- zenuwtakjes

- glad spierweefsel

+ subcutis (onderhuids bindweefsel)

 

De epidermis bestaat uit meerlagig verhoornend plaveisepitheel.

De talgklier is een exocriene klier die doet aan holocriene secretie (hij scheidt stoffen uit waarbij de hele cel verloren gaat). De functies van een talgklier zijn het vet houden van de huid en smering van de haarschacht. De zweetklier is een tweelagige exocriene klier en doet aan merocriene secretie. Dit kan op twee manieren: op basis van exocytose in blaasjes of door apocriene secretie op basis van afsnoering (een deel van het cytoplasma wordt afgescheden met het secretieproduct erin).

 

Lamina basalis in de huid zijn de cellen met celdelings capaciteit.

 

Er zijn andere cellen die niet behoren tot het eigen epitheel (andere oorsprong), namelijk de melanocyten. Ze beschermen de cellen tegen uv-licht. Het meeste pigment in epitheelcellen.

 

Immuunhistochemie: coupe in contact brengen met bepaalde antilichamen die specifiek bepaalde celcomponenten kunnen binden. Het antilichaam is gekoppeld aan een kleurstof.

 

Klinisch college (15/09/14, week 3)

 

Mevr. Kneefel (59 jaar)

Helemaal fit, alles ging prima. 's ochtends beetje stijve kaak, zakte weg. Later op de dag heel veel zweten, stijve kaak en stijve nek, dikke tong. Te beroerd om te lopen (misselijk, slechte ademhaling, heel veel zweten). Met ambulance naar ziekenhuis, heel duf. In het ziekenhuis voelde ze zich weer goed, eventjes. Geen pijn op de borst. Geen familie met hartproblemen. Wel reuma (slikt ze medicijnen voor, sterke ontstekingsremmers)

Toch hartproblemen (hartinfarct), 2 keer operatie. Daarna weer fit.

 

Bij ecg, tussen piek en t, als dat boven het beginnende level uitkomt, dan kan dat een sein zijn dat een hartslagader acuut is afgesloten.

Hartinfarct: door atherosclerose (aderverkalking) en ontstaan ploedprop doordat vet in aanraking komt met de bloedbaan. Hierdoor kan het bloed niet stromen naar de hartcellen en krijgen ze te weinig zuurstof.

Behandeling: zo snel mogelijk bloedvat weer open maken. Als je dit in de eerste uren doet dan is de schade niet heel groot (eerste 6 uur), daarna is het effect van het openmaken van het vat niet groot.

Vat openen door fibrinolyse of......(pp)

Via lies of pols (via de pols is standaard) een catheter naar de hartslagaders om stolsel op te zuigen en het vat te openen.

(pp) heel veel medicijnen, laatste 3 levenslang.

 

Hartstilstand: hart pompt geen bloed meer, er ontstaat ventrikelfibrilleren, (veroorzaakt door hartinfarct!!) alle spieren trekken samen op eigen manier, oplossen door een stroomstoot te geven.

 

De pacemaker is een defribrilator.  

 

 

College 1: Ontsteking (22/09/14, week 4)

 

Ziekte wordt veroorzaakt door bacterien&virussen (infectie), neoplasie (kanker), erfelijkheid, autoimmuniteit, verkeerde voeding, stress, ontsteking. Dit college gaat over ontsteking.

 

De definitie van ontsteking: de stereotype lokale reactie van gevasculariseerd, levend weefsel op alle vormen van beschadiging.

                stereotyp = volgens een vast patroon

                gevasculariseerd = er zijn bloedvaten bij betrokken

 

De klinische kenmerken van ontsteking zijn:

                + Rubor (roodheid)

                + Tumor (zwelling)

                + Calor (warmte)

                + Dolor (pijn)

                + functio laesa (functieverlies)

 

Beschadigende factoren in het lichaam kunnen een cel aanzetten tot ofwel apoptose (geprogrammeerde celdood) ofwel necrose (membraan gaat kapot en organellen van de cel komen los in het lichaam te liggen). Alleen bij necrose is er spraken van ontsteking. De oorzaak van ontsteking is dus cel- en weefselbeschadiging.

 

Doel van ontsteking:

                + wegnemen van de oorzaak van weefselbeschadiging

                + opruimen van het beschadigd weefsel

                + beperken van de weefselschade tot een zo klein mogelijk gebied

+ Herstellen van de weefselschade, dmv regeneratie en/of door vervangen van het weefsel door littekenweefsel: fibrose

Het ontstekingsproces is ingewikkeld en bestaat uit meerdere componenten:

                + vasculaire component (zorgt voor een verhoogde doorbloeding van het onstekingsgebied)

                + exsudatieve component (zorgt voor ophoping van vocht in het ontstekingsgebied)

                + cellulaire component (zorgt voor opruimen van cel en weefselresten en eventuele micro-                   organismen)

                + proliferatieve component (zorgt voor het herstel van beschadigd weefsel, en eventueel       vervanging van geheel verloren gaan weefsel)

 

 

Vasculaire systeem bij ontsteking

Het gaat hier om het regelen van de microcirculatie. De microcirculatie zorgt voor uitwisseling van zouten, voedings-, afvalstoffen, zuurstof / CO2 naar het omliggende weefsel. De processen die hierbij van toepassing zijn, zijn:

                + diffusie (gaat door het membraan)

                + hydrostatische druk (filtratie, gaat door intercellulaire spleten)

                + osmotische druk

                + lymfevaten (officieel niet een deel van de microcirculatie

De osmotische druk wordt vooral in stand gehouden door Albumine (meest voorkomende plasma-eiwit) die ook voor transport van vetzuren en hormonen zorgt.

 

Doorbloeding van de microcirculatie wordt geregeld door spiercellen rondde arteriolen, en is afhankelijk van de lokale behoefte aan zuurstof en voedingsstoffen.

 

Het volume van het extracellulaire vloeistof wordt bepaald door:

                + hydrostatische druk

                + osmotische druk

                + lymfe flow

 

Weefselbeschadiging leidt tot:

+  Kortdurende vasoconstrictie (contractie) precapillaire arteriolen

+  Vasodilatatie (verwijding) precapillaire arteriolen (NO, Histamine)

 

Hyperaemie:

+ Actieve hyperaemie: toename van de bloedflow t.g.v. dilatatie van arteriolen

+ Passieve hyperaemie: toename van de hoeveelheid bloed in het weefsel agv obstructie van      de bloedflow uit het betrokken gebied

 

 

Vasculaire en exsudatieve component

Tijdens de vasculaire en exsudatieve component neemt de extravasculaire vloeistof toe en veroorzaakt oedeem. De extravasculaire vloeistof neemt toe doordat de vasculaire permeabiliteit toeneemt.

 

Oedeem hoeft niet altijd een gevolg te zijn van een ontsteking.

Oorzaken kunnen ook zijn een tromboze, een obstructie van een lymfevat (door bv een parasiet) en een verandering in de osmotische druk (door hart, nier of leverfalen).

Er zijn twee soorten oedeem: pitting en non-pitting oedeem. Pitting is meestal een weefselprobleem.

 

Oorzaken voor toename vasculaire permeabiliteit (lekken van inhoud):

-> verwijding van de junctions, door:

                + contractie van het endotheel (anders dan spiercontractie. Het is een cel die contracteerd, contact van de endotheelcellen blijft wel intact), meest voorkomend

                + directe endotheel beschadiging (endotheelnecrose)

                + bloedvatschade door leukocyten (ontstekingcellen vallen zichzelf aan, langdurend)

                + toenamen transcytose (endotheel cellen kunnen fagocyteren. Daardoor komen er mediatoren vrij in cel waardoor de junctions verwijden)

                + bloedvat nieuwvorming

 

Tijdens de exsudatieve component neemt de osmotische druk af en neemt dus ook de resorptie af waardoor er netto meer filtratie is.

 

 

Er zijn twee soorten extravasculaire stof:

                + Transsudaat is de stof die aanwezig is bij verandering osmotische waarde (lage eiwitconcentratie)

                + Exsudaat is aanwezig als er een ontsteking is (hoge eiwitconcentratie)

 

Functies van het exsudaat zijn:

                + verdunning van toxinen

                + mediatoren kunnen ontstekingsgebied bereiken

                + verhoging drainage van het ontstekingsgebied

                + afvoer naar de lymfeklieren.

 

Er zijn vijf soorten exsudaat:

                + Sereus exsudaat (weinig ontstekingscellen)

                + Fibrineus exsudaat (veel fibrine doordat het stollingssysteem is geactiveerd)

                + Serosanguineus exsudaat (zitten rode bloedcellen in)

                + Purulent exsudaat (veel ontstekingscellen, meestal neutrofiele granulocyten een weefseldebris: pus, etter)

 

Effusie is als het vocht zich ophoopt in lichaamsholtes.

Haemorrhagie is een bloeduitstorting (kan overal in het lichaam plaatsvinden). De oorzaken van Haemorrhagie zijn trauma, infectie of aneurysma (plaatselijke verwijding van het bloedvat).

 

Ontstekingsmediatoren en complementsysteem staan in de zelfstudieopdrachten (GOED KENNEN)

 

College 2: Ontstekingscellen (23/09/14, week 4)

Hoe komen de ontstekingscellen die vanuit het bloed moeten komen (leukocyten) bij de ontstekingshaard? Leukocyten gaan de bloedcellen uit door adhesie aan de endotheelcellen en vervolgens migreren door de endotheelcellen in. Leukocyten kunnen alleen uit venen migreren, niet uit arteries.  De cellen migreren tegen de concentratiegradient in, richting een ontstekingshaard. Dit heet chemotaxie.

Functies van endotheelcellen:

+ Barrière tussen het lumen van het bloedvat en het omliggende weefsel

+ Uitwisseling van voedingsstoffen en gassen

+ Regulatie van de flow

  •  vasodilatatie: NO, PGI2
  •  vasoconstrictie (Endothelinen-1, -2 en -3, TxA2)

+ Regulatie stolling

  • Anticoagulanten (heparine achtige med., thrombomodulin)
  • Prothrombotische mediatoren (vWF, TF)
  • Fibrinolyse (tPA)

+ Cytokinen (IL-1, IL-6, TNF-a)

+ Reguleren migratie van ontstekings cellen

  • adhesiemoleculen
  • mediatoren (PAF, chemokinen)

 

Het proces van de adhesie en migratie gaat als volgt:

1. Endothelial activation (activatie van de endotheelcellen)

2. Tethering (leukocyten maken contact met endotheelcellen maar liggen nog niet vast aan de endotheelcel) In het nederlands noemen we dit marginatie

3. Rolling (de leukocyt 'rolt' over het endotheel heen, continue contact makend)

4. Firm adhesion (de leukocyt zit nu vastgehecht aan het endotheel)

5. Transmigration (de leukocyt treedt het bloedvat uit)

 

De hechting aan het endotheel vindt onder invloed plaats van adhesiemoleculen. Dat zijn (glyco-) proteinen op het oppervlak van cellen die betrokken zijn bij de binding aan andere cellen of aan extracellulaire matrix.  Selectinen en adressinen zorgen voor de thetering en rolling. Integrinen en immunoglobulinen zorgen voor de adhesie en migratie.

 

Proces van ontsteking:

Een ontstekingsreactie begint met oedee. Daarna komen de neutrofielen eraan. Na de neutrofielen komen de macrofagen die alles opruimen.

 

Er zijn verschillende soorten ontstekingscellen. Die vormen zich als volgt:

Een stamcel gaat zich differentieren in het beenmerg. Hieruit ontstaan twee grote reeksen (takken): de lymphoide reeks en de myeloide reeks. De myeloide reeks differentieerd verder naar alle verschillende ontstekingscellen.

Neutrofiele granulocyten zijn de meest voorkomende ontstekingscel. Het zijn zeer mobiele cellen en komen dus als eerst aan bij de ontstekingshaard. Daar worden ze actief en daarna gaan ze dood. Ze laten daar een bende achter (niet-specifieke afweer). Ze gaan dus nooit terug het bloed in. Ze moeten receptoren hebben om de bacterien te herkennen. Het gedeelte van een receptor wat bindt aan een antilichaam is hypervariabel. Er is  ook een constante kant van een receptor wat kan worden herkend. In de neutrofiele granulocyten zitten granules met mediatoren. Deze kunnen ze uitscheiden om de bacterie te doden of ze kunnen fagocyteren en dan de bacterie doden.

Een neutrofiele granulocyt heeft meerdere soorten granules:

+ Primaire (azurofiele) granules

  • snelle intracellulaire release (phagolysosoom)
  • Bevatten vooral enzymen die bacterien kunnen doden en afbreken

+ Secondaire (specifieke) granules

  • Extracellulaire release
  • Bevatten enzymen voor het afbreken van bacteriën/weefsel ‘buiten’

+ Tertiaire granules

  • Extracellulaire release
  • Belangrijk bij migratie van de PMN

Ook kunnen neurtrofiele granulocyten NETs vormen (Neutrophil Extracellular Traps). Dit scheiden ze actief uit door een subpopulatie van neutrofiele granulocyten. De NETs bestaan uit chormatine (DNA en histonen) met daar aan gebonden eiwitten uit de granules van de granulocyt. Nets kunnen aan microben binden en deze doden.

 

Macrofagen worden gemaakt in beenmerg (worden ook wel monoblasten genoemd. Als ze zich in het bloed bevinden zijn het monocyten).

Mestcellen bevinden zich in het bindweefsel en dan vooral bij grenzen met 'de buitenwereld' en in de microcirculatie. Ze zijn zeer belangrijk bij het in gang zetten van de ontstekingsreactie. Ze worden geactiveerd door fysieke schade of ontstekingsmediatoren (de bekendste is igE)

Basofiele granulocyten zijn de minst voorkomende granulocyten. Ze hebben een tweelobbige kern en een receptor voor IgE. Ze hebben granules met onder andere histamine en zijn dus betrokken bij allergische reacties. Ook spelen ze een rol bij parasitaire infecties.

Eusoniele granulocyten hebben granules met eusine, een rode kleurstof. Ze hebben ook een tweelobbige kern en hebben ook een receptor voor IgE (ook voor IgA). Hun granules zijn gevuld met cytotoxische enzymen. Ze zijn vooral belangrijk bij parasitaire infecties en zijn betrokken bij overgevoeligheidsreacties.

Granulocyten en monocyten behoren tot het aangeboren afweer. Lymfocyten behoren tot de verworven afweer.

 

College 3: Chronische ontsteking (week 4)

 

Natuurlijke verloop van reperatie na ontsteking: na de macrofagen komen er nieuwe bloedvaatjes en fibroblasten. Dit resulteerd in of een gehele reperatie of een fibrosis (reperatie van het weefsel (litteken)).

Er kan ook een secundaire ontsteking volgen of de ontsteking blijft voortduren.

Mogelijke gevolgen van een ontsteking:

+ een abces (nieuwgevormde holte met pus en oedeem). De beste behandeling is een sneetje maken en het pus eruit laten vloeien)

+ empyeem (pus in een al bestaande lichaamsholte)

+ ulcus = zweer (defect aan het oppervlak van het epitheel. Dit kan op de huid zijn maar ook op organen en weefsels)

 

Voorbeelden ontsteking:

+ cariës = tandbederf

+ Fistel = een onnatuurlijke verbinding tussen twee lichaamsholtes of verbinding met lichaamsholte en huid.

+ Flegmole = een zich snel, onderhuids voortschrijdende infectie waarbij een purulent exsudaat ontstaat

 

Definitie van een chronische ontsteking: Ontsteking die langer duurt dan ‘normaal’ waarbij weefselbeschadiging, en pogingen deze te herstellen tegelijkertijd voortduren. Een chronische ontsteking kan een gevolg zijn van een acute ontsteking maar het kan ook een primaire ontsteking zijn.

 

Oorzaken van een chronische ontsteking: meestal door bacterien, virussen of parasieten. Oorzaken kunnen ook zijn: trauma, langdurige blootstelling aan toxische stoffen, kanker en autoimmuniteit

 

Kenmerken van chronische ontsteking: het filtraat ziet er anders uit dan bij acute ontsteking. Er zijn geen granulocyten maar vooral macrofagen, lymfocyten, plasmacellen en dendritische cellen. De cellen die vooral betrokken zijn bij de chronische ontsteking zijn de lymfocyten met veel hulp van monocyten en macrofagen. Ook zie je weefseldestructie en pogingen van herstel (fibrose stukjes).

 

Lymfocyten: Je hebt B en T-cellen. B-cellen zijn voorlopers van de plasmacellen, ze produceren antigenen.

T-cellen helpen de B-cellen (helper en suppressorcellen). Ze kunnen ook zelf heel actief worden (killer cell). T-cellen worden geactiveerd door de macrofagen. Macrofagen presenteren met behulp van MHC antigenen van de bacterie op hun membraan. Een T-cel herkent dat dan en wordt geactiveerd. Geactiveerde T-cel kan ook weer macrofagen activeren.

 

Macrofagen bij een chronische ontsteking kunnen zich ontwikkelen tot epithelioide macrofagen of reuscellen. Reuscellen zijn macrofagen die gaan samenwerken (dan heb je dus een meerkernige cel).

 

 

Een bijzondere vorm van een chronische ontsteking: granulomen

Onder bepaalde omstandigheden kunnen macrofagen samenwerken en granulomen vormen. Granuloom is een gebied met macrofagen en lymfocyten (een groot eilandje). Tuberculose is ene granulomische ziekte.

 

Het meest voorkomende gevolg van ontsteking is koorts.

Als je koorts krijgt worden er pyrogenen geproduceerd die zorgen dat de hypothalamus een beetje hoger staat (de thermostaat). Alle ontstekingscellen (macrofagen, monocyten enz) produceren de pyrogenen. Door het vernauwen van bloedvaten van de microcirculatie zorgen voor het vasthouden van wamte. Ook door rillingen en het verhogen van metabolisme wordt de warmte vastgehouden. Daardoor gaat de temperatuur omhoog (koorts). Zodra dat weer omlaag gaat ga je zweten (warmte afvoer). Door koorts worden bacterien en virussen geremd en metabolisme verhoogd. Processen worden versneld door de hogere temperatuur. Ook kunnen de ontstekingscellen sneller migreren.

 

Bezinking:

Bij de acute fase reactie gaat de bezinking omhoog. Bezinking meet je door onstolbaar bloed in buisjes te doen en na een uur te kijken hoe ver omlaag de rode bloedcellen zijn gezakt (meet je in cm). Met ontsteking gaan ze dikker op elkaar zitten en is de bezinking dus hoger. ook het aantal circulerende ontstekingscellen is verhoogd (kan je meten met een bloedtest). Soms heb je ook bepaalde eiwitten die verhoogd zijn bij de acute fase reactie.

 

Neutrofilie: verhoging neutrofiele granulocyten. (dan is het een bacteriele infectie)

neutropenie: verlaging. (dan een teken van verlaagde aanmaak in beenmerg of verhoogde destructie (chemo en autoimmuun))

 

lymfocytose: verhoging aantal circulerende lymfocyten (dan virale infecties)

lymfocytopenie: verlaging (dan corticosteroiden of HIV)

 

Monocytose: verhoging aantal circulerende monocyten (dan bacteriele infecties, tumoren of leukomie)

Monocytopenie: verlaging

 

Eosinofilie: verhoging (dan allergische reacties (astma, hooikoorts) of parasitaire infecties)

eosinopenie: verlaging (dan acuut bacterieel of viraal)

 

Andere effecten van ontsteking:

Sepsis (bloedvergiftiging), dit veroorzaakt septische shock (verhoging van allerlei toxines die ervoor zorgen dat de bloedvaatjes vernauwen waardoor er te weinig bloed (en dus ook zuurstof) bij organen komt)

 

 

                                                                                                                                            

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
464
Search a summary, study help or student organization