Boeksamenvatting bij de 10e druk van Medieval Europe. A Short History van Bennett en Hollister
- 9312 reads
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
In dit boek gaat Landes problemen omtrent ongelijkheid en diversiteit, het gat in de welvaart en gezondheid tussen rijk en arm, belichten vanuit historisch perspectief. Hij probeert de belangrijkste economische theorieën over vooruitgang en modernisering weer te geven. Hij zal daarmee antwoord geven op de vraag hoe we zijn gekomen tot wat en waar we nu zijn.
Dit historische perspectief geeft niet één sluitend antwoord. Landes deelt dit perspectief in drie scholen in. De eerste school ziet de sterkere ontwikkeling van het Westen als een gevolg van goede eigenschappen zoals wijsheid en ijver tegenover slechte eigenschappen als luiheid en domheid van de Rest. De tweede school draait dit om en meent dat Europeanen juist door slechte eigenschappen als agressiviteit, hebzucht en hypocrisie wonnen van andere volken. Een laatste school is van mening dat de West-Rest-tweedeling simpelweg ongeldig is. Landes is van mening dat in al deze denkwijzen een kern van waarheid zit, maar dat de realiteit altijd ingewikkelder is dan een dergelijke specifieke theorie.
Hij sluit zijn inleiding af met de opmerking dat hij meer waarde hecht aan de waarheid dan aan morele redenen om eurocentrisme af te wijzen.
De eerste factor die volgens Landes de mate van ontwikkeling van een land of volk bepaald is geografie. Dit is natuurlijk maar één factor, maar wel een belangrijke. De moderne technologie maakt veel mogelijk, maar de natuur blijft van belang. Veel wetenschappers vermijden dit aspect maar Landes stelt dat het juist wel belangrijk is om te behandelen, ook vanuit historisch of economisch perspectief, omdat het laat zien dat de wereld a priori al ongelijk was.
Geografie of de natuurlijke omgeving heeft zowel directe als indirecte effecten op de mensen in die omgeving.
De eerste directe factor die Landes noemt is klimaat. Temperatuur, temperatuurpatronen, vochtigheid, zonnegraad, hoogte en dergelijke zorgen voor heel verschillende leefomstandigheden over de hele wereld. Het klimaat heeft invloed op alle activiteit, ook die van de mens. Over het algemeen leeft men het liefst in gematigde klimaten, de extremen worden gemeden. Extreme hitte is daarin nog vervelender dan extreme kou, omdat men in extreme hitte al snel probeert zo min mogelijk te doen om zo min mogelijk extra warmte te produceren. Slavernij wordt daarom vooral geassocieerd met warme, tropische klimaten, omdat men daar het liefst de arbeid door anderen liet doen.
Tegenwoordig kan men door techniek heel gemakkelijk het klimaat veranderen (verwarmen, airco, irrigatie), maar dit brengt vaak andere problemen met zich mee (energie-vraagstuk). Hitte heeft daarnaast nog de vervelende bijwerking dat levensvormen die voor de mens zeer ongunstig zijn (parasieten, insecten, bacteriën, ziektekiemen) zeer goed gedijen in een warme omgeving. Moderne geneeskunde kan ook hier een heleboel tegen doen, maar niet alles valt te genezen en bovendien kost dit veel geld.
Een andere belangrijke factor is de aanwezigheid of afwezigheid van water. Daarbij moet ook worden rekening gehouden met hoe regen zich verspreid over het jaar. Tropische klimaten hebben vaak gemiddeld wel genoeg regen, maar doordat dit vaak in korte tijd valt is cultivatie toch vaak lastig. In de woestijn valt überhaupt niet genoeg regen, de uitbreiding van bijvoorbeeld de Sahara bedreigd omliggende gebieden. Een oplossing voor dit probleem moet volgens Landes worden gezocht in opslag en irrigatie. Beide soorten gebieden hebben daarnaast echter last van een hoge verdampingsgraad, wat ook opslag en irrigatie bemoeilijkt.
Een derde belangrijke factor zijn catastrofes. Hiermee bedoelt Landes klimaatrampen die eens in de zoveel tijd voorkomen (storm, overstroming, droogte). Armere landen zijn extra kwetsbaar voor dergelijke rampen.
Landes eindigt dit hoofdstuk met de opmerking dat men niet moet denken dat dergelijke nadelige natuurlijke omstandigheden het einde van de wereld zijn. Wetenschap en technologie kunnen leefomstandigheden verbeteren en maken vooruitgang ook voor deze gebieden mogelijk.
Europa heeft een erg gunstig klimaat: temperaturen zijn niet extreem hoog of laag, maar winters zijn wel koud genoeg om allerlei virussen te doden, regen valt gelijkmatig het hele jaar door. Vooral West-Europa heeft een zeer gunstig klimaat. Ook Europa kende droogtes en hongersnoden, maar uiteindelijk was het beter dan ergens anders. Dieren waren groter en sterker waardoor welvaart en welzijn van Europa groeide. Europeanen waren gezonder en leefden langer, dus konden ook meer, langer en harder werken. Een andere reden was dat Europeanen in kleine gezinnen leefden en daardoor een relatief kleinere bevolking hadden.
In de economische geschiedenis van de wereld in China heel belangrijk. De link tussen aantallen, voedsel en macht werd daar al snel gelegd. De grote afhankelijkheid van water uit rivieren zorgde hier voor een vroege ontwikkeling van een centrale overheid om gelijke verdeling mogelijk te maken. Landes ziet politieke wijsheid in de manier waarop ze mogelijke cultivatoren mobiliseerden, graan opslagen voor toekomstige legers en de verdeling van voedsel via administratieve centrums.
Landes beschrijft de ontwikkeling van het Chinese model van arbeids- en waterintensieve energie-opwekking in vijf fases. Vanuit het noorden maakten Han-chinezen het land eerst leeg. Erosie zorgde daardoor echter voor veel problemen, dus migreerden ze richting het Zuiden, naar de Gele Rivier. Daar ontwikkelden de Chinezen manieren om water te controleren, maakten ze kennis met het zeer voedzamen gewas rijst en ontwikkelde zich zo een energiesysteem. De derde fase bestaat uit een tweede agrarische revolutie: dubbele oogst. In de winter en in de zomer kon nu geoogst worden. De vierde fase is er een van kleine aanpassingen en veranderingen; nieuwe gewassen werden in gebruik genomen die een aanvulling waren op het gangbare dieet. De vijfde en laatste fase beschrijft de ontwikkeling van een centrale autoriteit door de eerdergenoemde nadruk op waterbeheersing. Dit noemt men de hydraulische theorie.
Sommige wetenschappers zijn van mening dat het succes van Europa vooral is ontstaan doordat eerst een heleboel interne gevechten moesten worden geleverd (Vikings, Magyars, Saracens). Toen deze vijandelijkheden waren overwonnen ontstond in Europa de mogelijkheid tot groei en ontwikkeling.
Daarnaast zagen Europese maatschappijen er anders uit dan Oosterse. In dit verband noemt Landes bijvoorbeeld het verschil tussen vrije steden en aristocratische koninkrijken en tussen volkssoevereiniteit en het despotisme van het oosten.
Landes benadrukt vooral dat het bestaan van privébezit in Europa, dat zijn oorsprong vindt in de Griekse democratie, er voor heeft gezorgd dat Europa zich economisch ontwikkelde. In andere gebieden, met name Azië, zorgde het despotisme voor weinig ondernemingszin,ontmoedigde het hard werken en investeren.
Politieke fragmentatie en algemene onveiligheid waren enorme belemmeringen in Middeleeuws Europa die echter op de lange termijn voor groei en ontwikkeling hebben gezorgd. Privébezit werd minder belangrijk, maar het principe dat wat van jou was van jou was verdween nooit helemaal. Het concept recht van bezit vindt zijn oorsprong in Bijbelse tijden. In Oosterse beschavingen was al het bezit van de koning of prins. Dit bezit moest in de gaten gehouden worden. Daarvoor was de heerser afhankelijk van zijn onderdanen.
Een ander verschil tussen Europa en andere werelddelen was de relatief machtige, semi-autonome stad met zowel economische functie als civiele macht. Deze steden waren welvarend en dus aantrekkelijk voor iedereen. Waarom kregen deze steden zoveel macht van heersers? Ten eerste omdat deze kooplieden door handel rijk waren (geld is macht). Ten tweede omdat heersers meenden dat deze stedelingen hun hierdoor zouden steunen in machtsconflicten met de aristocratie.
Vervolgens noemt Landes de scheiding tussen kerk en staat. De macht werd gedeeld door de kerk en Caesar. Deze fragmentatie van macht zorgde misschien niet voor stabiliteit en zekerheid, maar wel voor initiatief. Bovendien maakte de decentralisatie van macht Europa minder kwetsbaar, een eventuele aanval zou immers meerdere plekken moeten overwinnen om de macht te grijpen. De zeer gecentraliseerde overheden in Aziatische samenlevingen waren wel kwetsbaar voor aanvallen.
Omdat Europa redelijk veilig was van buitenlandse aanvallen kon het zich economisch gaan ontwikkelen. Landes ziet de Middeleeuwen als een proces van volwassenwording, van economische revolutie van een systeem van productie, bezit en uitgave. Opeenvolging van organisatorische innovaties en veranderingen van beneden af zorgde in de Middeleeuwen voor economische expansie en commercialisatie door lagere transactiekosten en een grotere markt (specialisatie en verdeling van arbeid).
Het gaat hierbij ten eerste om voedsel. Innovatie van cultivatie technieken maakte meer intensieve bebouwing door middel van een 3-velds-oogst systeem mogelijk. In eerste instantie waren er echter zoveel regels op handel dat marktwerking, ondernemingsschap en groei werden beperkt. Regels zijn er echter om gebroken te worden en er werd steeds meer actieve handel bedreven. Deze commerciële revolutie verhoogde de veiligheid en de aantrekkelijkheid van handel drijven.
Adam Smith stelde in de 18e eeuw dat de verdeling van arbeid en verbreding van de markt zorgen voor technologische innovatie. In dit hoofdstuk noemt Landes een aantal voorbeelden van technologische innovatie. Ten eerste het waterwiel dat energie en vermogen uit water haalde. Daarnaast brillen waardoor men langer en preciezer kon werken, ondanks ouderdom. Vervolgens de mechanische klok, die voor orde en controle zorgde en waardoor men ging proberen productie per tijdseenheid te maximaliseren. Ook noemt hij drukprint, die weliswaar is ontstaan in China maar in Europa werkelijk omvangrijk werd doordat letters makkelijker te drukken waren dan karakters. Ten slotte noemt Landes munitie poeder.
Waarom deden andere gebieden niet ook zulke uitvindingen?
Islam: Er was geen scheiding tussen kerk en staat, de nadruk op conformiteit zorgde voor zeer beperkte innovatie en ontdekkingen.
China: Het is een groot raadsel waarom China er niet in is geslaagd haar potentieel te benutten. Wetenschappers geven een aantal redenen: de afwezigheid van een vrije markt en geïnstitutionaliseerde rechten van bezit, onderliggende culturele waarden zoals genderrollen en het totalitaire regime. Kort gezegd probeerde niemand iets nieuws omdat dat niet in hun cultuur zat.
In Europa ontstond juist een sfeer van nieuwsgierigheid en wil om nieuwe technologiën te ontdekken. Hierin was ook de kerk belangrijk omdat ze probeerde klerken van aardse taken vrij te maken om zich meer met spirituele taken bezig te houden. Aardse taken werden steeds meer gedaan door machines.
Waarom was Europa wel succesvol en vond de ontdekking van ontdekkingen hier plaats?
Ook op deze vraag zijn meerdere antwoorden:
Het Joods-Christelijke respect voor handenarbeid (terug te vinden in de bijbel)
Het Joods-Christelijke idee dat de mens de baas is over de natuur
Het Joods-Christelijke idee van een lineaire tijd (progressief)
en ten slotte marktwerking en ondernemerschap. Ondernemerschap was een vrij goed in Europa, waardoor innovatie en investering zich terugbetaalde in succes, aanzien en welvaart.
De ontdekking van Amerika zorgt nog steeds voor veel ophef, Columbus wordt door sommigen gezien als held, door anderen als schurk en weer anderen menen dat beide opvattingen er niet toe doen. Feit is dat er eigenlijk helemaal geen sprake is van een ‘ontdekking’ door Columbus, Amerika was er altijd al en de indianen woonden er al eeuwen.
Landes benadrukt de reciprociteit tussen de inheemse bevolking en Europeanen maar merkt daarbij op dat op het operatieve niveau het vooral eenzijdige onderdrukking was. De inheemse bevolking (de indianen) werden op gruwelijke manier onderdrukt door Europese kolonisatoren.
Europa had rond die tijd de beste wapens en de beste schepen. Landes' wet dat in sociale en politieke relaties machtsverschillen, private toegang tot machtsmiddelen en gelijkheid niet samengaan verklaard het bestaan van imperialisme en stelt dat het er altijd al was. De Europeanen hadden militair overwicht en dus macht, gelijkheid was dus onmogelijk. Imperialisme was er altijd al volgens Landes, als bewijs daarvoor draagt hij Christelijke kruistochten uit de Middeleeuwen aan. Dergelijke kerkelijke en spirituele missies waren ook nu een drijfveer.
De gruwelen van de Spaanse imperialisten kunnen op twee manieren worden verklaard: de avonturen van de nieuwe wereld trokken de meest gedurfde Spanjaarden en ten tweede de factor afstand, de Spanjaarden opereerden ver van huis en hadden dus weinig gevoel van verantwoording. Over het algemeen worden twee argumenten ter verdediging aangevoerd: de verhalen worden afgedaan als mythen of er wordt gewezen op misdaden van andere kolonisatoren.
* Intermezzo: Goud
Goud werd lucratieve handelswaar. In eerste instantie profiteerde Mali hier enorm van, maar toen Europeanen ook het binnenland van Afrika indrongen verdween deze heerschappij.
*Intermezzo: Geschiedenis en Legende
Over het algemeen worden twee argumenten ter verdediging van de Spaanse gruwelijkheden aangevoerd: de verhalen worden afgedaan als mythen of er wordt gewezen op misdaden van andere kolonisatoren, alsof de misdaden van een ander een excuus zijn voor de eigen misdaden.
De ontdekkingsreizen van de Spanjaarden waren gebaseerd op kennis door ervaring: men ging steeds een stukje verder van de kust en men hopte van eiland naar eiland op zoek naar mogelijkheden om geld te verdienen. De Portugezen waren jaloers en gingen oostwaarts zoeken. Men gebruikte kennis van de sterren en combineerde die met instrumenten als het kompas, zandlopers om tijd en snelheid te bepalen. Ervaring en zeemanschap waren ook voor hun natuurlijk belangrijk. Angst voor het onbekende werd overwonnen door gebruik te maken van kennis en beproefde methoden.
Vasco da Gama vond India. India bleek echter lang niet zo’n commercieel succes als Columbus’ ontdekking van Amerika. De inheemse bevolking bestond immers uit moslims die niet wilden handelen met Christenen en die bovendien niet geïnteresseerd waren in Europese handelswaar zoals textiel omdat ze zelf betere hadden. Da Gama bracht echter ook goed nieuws mee terug: Europeanen waren veel sterker dan de inheemse bevolking en kruiden en specerijen waren ruim beschikbaar voor zeer goede prijzen.
De Spanjaarden richten zich vooral op schatten, de Portugezen op handel en winst. Europeanen vestigden zich overal ter wereld en voelden zich steeds meer superieur.
Ook de Chinezen ondernamen ontdekkingsreizen over zee, die qua omvang en overmacht vele malen groter waren dan de Portugese. De reden voor deze reizen is niet geheel duidelijk. Al vrij snel stopten de Chinezen er weer mee om een aantal redenen. Ten eerste was men simpelweg niet nieuwsgierig genoeg. Daarnaast waren de kosten erg hoog en de baten pas op lange termijn. Rond die tijd (begin vijftiende eeuw) werd ook besloten de hoofdstad naar Beijing te verplaatsen. Dit was een kostbare zaak dus bleef er weinig geld over voor ontdekkingsreizen. Tenslotte was er veel piraterij. Verdediging tegen deze piraterij was ook weer erg kostbaar en geld was er niet. Dus geen ontdekkingsreizen meer, alle gegevens werden verbrand of verborgen en China isoleerde zich.
Veel historici en economen houden zich nog bezig met de vraag wat er gebeurt zou zijn als China zich niet zou hebben teruggetrokken. De Chinezen hadden betere schepen, maar Europeanen konden beter navigeren. Hoe interessant ook, speculaties blijven speculaties. China isoleerde zichzelf.
In dit hoofdstuk beschrijft Landes de omverwerping van de Azteken en de Inca's. Het rijk van de Azteken is volgens Landes om verschillende redenen ingestort. Ten eerste de organisatie van hun samenleving. De Azteken leefden in een etnisch diverse samenleving waarbinnen er geen sprake was van loyaliteit of legitimiteit, de leider had simpelweg de macht maar kon die ook zo weer kwijt zijn. Oorspronkelijk waren de Azteken slaven maar ze vochten zich vrij. Toen ze een grotere bevolking kregen gingen ze ook andere volken bevechten. De terreur die ze hierbij gebruikten had te maken met hun idee van religieuze offers: de zonnegod had menselijke bloed nodig. Vijanden gaven zich hierdoor snel gewonnen, maar koesterden hun haat. Toen de Spanjaarden kwamen met hun superieure wapens hadden ze dus ook nog een heleboel inheemse medestanders. Het leiderschap van de Azteken was bijzonder slecht, maar pas toen de Indiërs hielpen met het bouwen van schepen konden de Spanjaarden de Azteken verslaan.
De omverwerping van de Inca’s verliep op vergelijkbare manier: in eerste instantie leek het contact voor beide partijen vruchtbaar. De Inca’s hadden de Spanjaarden echter behoorlijk onderschat en moesten uiteindelijk het onderspit delven.
In dit hoofdstuk gaat Landes in op de politieke en economische geschiedenis van de Caribische eilanden. De Spanjaarden kwamen vooral voor goud en verloren dan ook vrij snel interesse, maar de Portugezen en Nederlanders vonden de suikerplantages zeer aanlokkelijk en maakten ze tot een groot succes. Ook de Engelsen waren aanwezig. In eerste instantie zagen de Engelsen de Caribische eilanden vooral als aantrekkelijke vestigingskoloniën, maar ze volgden het Nederlandse voorbeeld en gingen ook plantages exploiteren.
Het succes van de suikerplantages betekende het einde van kleinere tabak en katoen fabrieken. Suiker leverde meer op. Het was tegelijkertijd ook een kostbaar proces: vooral doordat het een zeer arbeidsintensief proces is. Blanke mannen wilden het werk niet doen vanwege de slechte verdiensten en werkomstandigheden (hard werken in de volle zon). Aanvankelijk werden wel indianen voor gebruikt maar die waren niet met zoveel en werkten niet zo hard. Dus werd de slavenhandel in Afrikaanse slaven belangrijk. De overtocht was verschrikkelijk, velen haalden het niet. Het enige dat de slaven beschermden was het commercieel belang van handelaren om zoveel mogelijk slaven levend over te houden. Het werk was zwaar, de behandeling slecht. Er stierven meer Afrikaanse slaven dan er geboren werden, wat de handel enkel aanwakkerde.
Slavernij was een belangrijke factor in de ontwikkeling van een Atlantische, dat wil zeggen internationale economie. In de eerste plaats omdat het de productieve arbeid van een land bevorderde (Williams – simplistische verklaring) en daarnaast in dat het verdeling van arbeid mogelijk maakte (S. Mithian – meer complexe verklaring). Slavernij was een cruciaal onderdeel van het driehoekssysteem.
De relatie tussen het Atlantische driehoekssysteem en de industriële revolutie is een belangrijk punt van debat. Landes is van mening dat zonder slavernij ontwikkeling een stuk langzamer zou zijn gegaan, maar dat de Industriële Revolutie ook dan zeker zou hebben plaatsgevonden omdat de meest cruciale veranderingen (energie en metaaltechniek, maar ook de katoenindustrie), onafhankelijk waren van dit systeem.
* Intermezzo: De suikerplantage als landgoed
De brute behandeling van slaven kan enkel worden verklaard door de aanname dat Afrikaanse zwarten werden gezien als werktuigen, zielloze instrumenten die konden worden gebruikt, verbruikt en weggegooid. Er was wel verzet (zowel actief als passief), maar de Europeanen waren nou eenmaal sterker. De weinige Spaanse suikerplantages waren zelfvoorzienende landgoederen. De Engelse plantages daarentegen waren echte fabrieken, de eigenaars woonden er niet eens.
Portugal had een groot aantal koloniën, van Brazilië tot Japan. Deze enorme veroveringen heeft Portugal volgens Landes te danken aan haar ondernemingsmentaliteit, hardheid, religieus fanatisme en mogelijkheid tot gebruik van de nieuwste kennis en technologie.
Ze hadden het een stuk lastiger met de oorspronkelijke inwoners van hun koloniën dan bijvoorbeeld Spanje, omdat het om veel meer mensen ging die bovendien meer ervaring hadden met oorlog en conflicten. Bovendien waren ze niet vatbaar voor Portugese ziektes. Daarnaast wilde Portugal niet alleen handel drijven maar had ze ook religieuze motieven. Het streven moslims te bekeren maakte oorlog onvermijdelijk.
In eerste instantie richtten de Portugezen zich op handel in specerijen met Europa, toen deze afnam gingen ze zich richten op de handel in Azië zelf en rente-bezigheden. Ze lieten alle handelaren licenties kopen en vroegen tol aan schepen. De Portugezen hebben veel in slaven gehandeld om het arbeidstekort in Portugal zelf te compenseren.
De Nederlanders en Engelsen overwonnen de Portugezen. Ze waren beter in handel, beter in varen en hadden ook nog militair overwicht. De Aziaten zelf hielden zich niet echt bezig met deze Europese oorlog op hun zee, omdat ze er geen interesse of belang bij hadden.
*Intermezzo: het kruid van leven
Peper was niet alleen belangrijk als luxegoed in Europa, maar ook om voedsel goed te bewaren. Peper werd gebruikt om bacteriën te doden en om nog wat smaak te geven aan doorgekookt en gerookt vlees.
*Intermezzo: ‘Europa’s negers’
In dit intermezzo worden de Portugezen beschreven als de negers van Europa. Tot het einde van de 15e eeuw liepen de Portugezen voorop doordat ze veel leerden van buitenlanders, met name Joden. Deze religieuze tolerantie werd echter onder druk van de Rooms-katholieke kerk en Spanje afgeschaft, waardoor een grote bron van intellectuele en wetenschappelijke kennis verloren ging. De Portugezen sloten zich af en verloren daardoor kennis en macht, ook op gebieden waar ze ooit heersten zoals zeevaart.
Dit hoofdstuk gaat over de Nederlanders. Zij werden gezien als kundige en actieve ondernemers, volgens Landes heeft dit veel te maken met het protestantisme en calvinisme.
De zeevaart heeft de Nederlanders rijk gemaakt, door spionage hebben ze dat geleerd. Nederlanders vochten veel en wilden altijd een monopoly creëren. De Nederlanders hadden geleerd dat niemand te vertrouwen was en gebruikten geweld om macht te krijgen. Doordat deze monopolies met geweld waren afgedwongen waren ze echter kwetsbaar en toen door concurrentie van de Britten en de Fransen de handel daalde, stortte de Nederlandse hegemonie in.
De Engelsen kwamen naar de Indische Oceaan om te vechten en te onderwerpen, pas later gingen ze zich bezig houden met handel en commercie. Gevechten met de Nederlanders werden soms gewonnen, soms verloren, maar tot een echte oorlog kwam het nooit. Engeland was daar ook niet sterk genoeg voor, dus ging ze op zoek naar andere plekken: India. De Engelsen vestigden zich in Calcutta en kochten het recht op belasting heffen. In eerste instantie deden de Indiërs dit niet, maar doordat ze steeds afhankelijker werden van de Engelse handel en hulp moesten ze uiteindelijk wel.
Nederlanders hebben zich nog even met India en Indonesië bezig gehouden, maar het monopoly dat ze zo graag wilden was in India niet mogelijk omdat de inwoners veel sterker waren dan in andere regio's. De Britten konden hier wel mee omgaan en begonnen naast handel in specerijen ook handel in katoen. In eerste instantie richten ze zich op de interne handel in katoen, maar ook de Europeanen kregen steeds meer interesse in deze meer fijne stof.
Via India kwam men bij de Chinezen. Zij wilden echter niets hebben van de Westerlingen en waren dus moeilijke handelspartners. Europeanen wilden echter wel graag dingen van de Chinezen, zoals porselein, zijde en thee. Gezocht werd naar een handelswaar dat de Chinezen zou interesseren en al snel werd opium gevonden. De Britten hadden hier genoeg van en met de politieke macht die ze in de regio hadden opgebouwd versloegen ze de Nederlanders in de strijd om handel met de Chinezen.
India was een goede buit: het had een enorme bevolking, veel vruchtbaar land en een enorme hoeveelheid bekwame arbeidskrachten. Er waren echter ook problemen. De inwoners waren Islamitisch of Hindu. Beide soorten heersers waren tirannen die alles deden om de macht te behouden.
Het eerder genoemde belang van privébezit voor de ontwikkeling van een land was hier niet aanwezig. Dit zorgde ervoor dat niemand probeerde te innoveren of uitbreiden, een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei. De paar Indiërs die wel rijk werden deden dit zo geheim mogelijk en verborgen hun welvaart.
De problemen met moslims, die zich door de Britten bedreigd voelden, groeiden. Toen de prins van Bengal ook nog contact zocht met de Fransen ten tijden van de Frans-Britse oorlog (vanwege wraak) werd de situatie nog grimmiger. In 1757 leidde dit tot een oorlog tussen de Britten en de prins en zijn volgelingen. De Britten wonnen. Ze hevelden een groot deel van het bestuur over naar Engeland. Dit veroorzaakte veel onrust in zowel Engeland als India. De Britten behandelden India alsof ze de eigenaar waren van een stuk landgoed. De daarbij behorende plicht tot ontwikkeling was echter ingewikkeld omdat de Britten weigerden samen te werken met Indiase sociale en culturele instituties. India reageerde traag op de Industriële Revolutie en de katoenindustrie werd kleiner en kleiner.
*Intermezzo: De oorsprong van bewijs
We hebben bijna geen geschreven documentatie van de Indiase kant. De Europeanen waren al geïnteresseerd in bewijzen en documentatie, dus het grootste deel van het verhaal komt van die kant. Daarbij komt dat Europeanen ook een enorme interesse hadden voor andere volkeren en maatschappijen, een onderwerp waarover dus veel geschreven werd.
*Intermezzo: Voedsel, inkomen en levensstandaard
De reisverhalen van kolonisatoren beschrijven India als een arm land, dat grote behoefte had aan eten. India had geen bezitsrecht en was technologisch ver achter bij Europa.
De Industriële Revolutie heeft heel verschillende gevolgen gehad voor landen. Sommige landen deden mee en zijn rijk geworden, anderen hebben de boot gemist en zijn arm gebleven. Dit begon echter al tijdens de ontdekking van het Nieuwe Land.
De grote Opening zorgde voor uitwisseling tussen twee regio's. Het Europese dieet veranderde door nieuw voedsel zoals mais en de aardappel. Andersom brachten de Europeanen nieuwe flora (suiker, graan) en fauna (paard, schaap) naar de Nieuwe Wereld. Helaas namen ze ook bacteriën en ziektekiemen mee. De enige ziektes die de kolonisatoren nieuw kregen waren diarree en syphillis.
Overzeese migratie en economische mogelijkheden hadden echter zeer diverse gevolgen voor landen. Sommige landen werden rijk en investeerden, anderen spendeerden zoveel dat ze nauwelijks rijker werden. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor Spanje en Portugal. Zij konden producten kopen en genieten van luxe omdat ze kapitaal hadden, waardoor ze niet leerden wat de werkende landen wel leerden.
In Europa heeft met name het Noorden het goed gedaan. Velen zochten naar een verklaring van deze groei van het Noorden ten opzichte van het Zuiden. Vaak werd gezegd dat het aan de psychologische verschillen lag: mensen uit het Noorden waren ijverig en zouden harder werken. Volgens Landes zit hier wel een kern van waarheid in maar is het toch vooral een te generaliserend stereotype.
Volgens de Weber these van Max Weber komt het vooral door het protestantisme. Het protestantisme ontwikkelde een manier van leven die zakelijk succes mogelijk maakte. Dit zou voor een nieuw soort zakenman hebben gezorgd die op een bepaalde manier wilde werken. Hoe? Het Calvinisme had het idee van voorbestemming: al voor het begin van de tijd was voor iedereen bepaald wat zijn of haar lot zou zijn. Je zou denken dat dit voor een soort fatalistische berusting zou zorgen, maar het tegendeel was waar. Goedheid werd namelijk gezien als een teken dat iemand verkozen was. Hoe meer goed je deed, hoe meer men dacht dat jij wel eens een goed lot kon hebben. Dit idee hield niet heel lang stand maar zorgde wel voor een arbeidsethos van hard werken, eerlijkheid en zorgvuldige omgang met geld en tijd.
Tegenwoordig is er veel tegenstand tegen deze these, zo betoogd Harry Tawney dat Engeland pas succesvol werd toen de invloed van de kerk afnam. Ook wordt veel gezegd dat Weber geen empirische basis heeft voor zijn stelling. Landes ziet er echter wel wat in, vooral wat betreft de focus op leren, lezen en het belang van tijd.
De verplaatsing van kapitaal door een andere arbeidsethos in het Noorden was maar een aspect van de verplaatsing van economisch succes. Kennis was essentieel en belangrijke denkers kwamen steeds vaker uit het Noorden. Ook hierin was onderwijs belangrijk, in het Noorden was studeren, ook in het buitenland een manier om kennis te vergaren. Spanjaarden mochten niet in het buitenland studeren, waardoor ze altijd als laatste nieuwe kennis kregen.
De Industriële Revolutie veranderde het systeem van productie. Het kan volgens Landes worden gedefinieerd in 3 principiële veranderingen:
1. Machinale arbeid in plaats van menselijke arbeid
2. Niet-dierlijke energie in de plaats van dierlijke energie
3. Nieuwe ruwe materialen
Wat betreft het woord revolutie benadrukt Landes dat het niet ging om een plotselinge snelle verandering, maar wel om een hele diepe en belangrijke. Hij beschrijft dat het ontwikkelen van bepaalde technologieën een heel langzaam proces was, maar wel een heel fundamenteel proces. Nieuwe machines en machines die die nieuwe machines konden maken waren pas volledig klaar in de achttiende eeuw. Deze ontwikkelingen zijn zeker geen toevallige successen, omdat de onderliggende methodes toepasbaar waren voor verschillende technologieën. Doordat deze 'revolutie' zo langzaam was is het moeilijk een begin en een eind aan te wijzen.
De Industriële Revolutie was onevenredig en ongelijk. De wereld is er weliswaar kleiner en homogener door geworden, maar het gat tussen winnaars en verliezers is tegelijkertijd vergroot
*Intermezzo: Wanneer is een revolutie geen revolutie?
Het is complex om te spreken van een revolutie. Dit komt onder andere doordat er weinig goede data is. De manier waarop economische groei werd berekent voor, tijdens en na de industrialisatie verschilt nogal, waardoor vergelijking erg lastig is. De meest recente schattingen laten zien dat de economische groei van Groot-Brittannië tijdens de Industriële Revolutie helemaal niet zo spectaculair was.
*Intermezzo: Het voordeel van een circulaire beweging
Een circulaire beweging heeft een enorm voordeel ten opzichte van op-en-neergaande beweging doordat het bewegende object niet van richting hoeft te veranderen, waardoor een heleboel energie wordt bespaard. De ontwikkeling van deze nieuwe technologie zorgde er dus voor dat bijvoorbeeld schepen veel langer en harde konden varen met dezelfde hoeveelheid brandstof.
Waarom was het juist Europa dat zich als eerst en het beste ontwikkelde? Het gaat hierbij om de opbouw en de doorbraak – wat had Europa dat andere regio's niet hadden?
Een antwoord op deze vraag is volgens Landes drie-ledig.
Ten eerst autonomie: nieuwe ideeën konden naar buiten worden gebracht en geaccepteerd worden. De Rooms-katholieke kerk was weliswaar vaak tegen nieuwe ideeën (net als bij de Islam), maar de praktische bruikbaarheid van ideeën maakte de acceptatie makkelijker. Ook wilden veel heersers andere een stap voor zijn door middel van zulke nieuwe technologieën, dat maakte acceptatie nog makkelijker. Daarnaast had de kerk in Europa ook gewoon minder macht doordat ze moest wedijveren met seculaire autoriteiten. Bovendien ondermijnde de verspreiding van nieuwe persoonlijke ervaringen, zoals die van zeevaarders, de autoriteit nog verder.
Ten tweede methode: in Europa ontstond een methode van wetenschappelijk onderzoek van observatie en precieze registratie die verificatie en replicatie mogelijk maakte. Men probeerde natuurlijke fenomenen te verklaren op een niet religieuze of magische manier. Onderzoek zelf heeft ook lange tijd nodig gehad om zich te ontwikkelen, eerst waren preciezere instrumenten nodig.
Ten slotte de ontdekking van ontdekking: nieuwe uitvindingen werden goed gecommuniceerd, velen volgden elkaar in rap tempo op. Een belangrijke oorzaak hiervan was het Latijn, deze taal werd de wetenschappelijke taal die iedereen gebruikte, waardoor communicatie makkelijker werd.
Wetenschappelijke methode en kennis zorgden voor nieuwe toepassingen. Er was nog weinig technologische basis, maar langzaam werd een stroom van vooruitgang ingezet. Het antwoord op de vraag hoe technologie uiteindelijk doorbrak ligt volgens Landes in conjunctuur: vraag en aanbod. Waarom was men opeens zo geïnteresseerd in mechanisatie? Omdat de textielindustrie zo groot werd dat er niet meer genoeg arbeidskrachten waren.
*Intermezzo: Meesters van precisie
De uitvinding van de mechanische klok heeft de wereld verandert. Het maakte immers alle vormen van metingen mogelijk doordat verandering over een bepaalde, precieze tijdseenheid kon worden gemeten.
Binnen Europa was het met name Groot-Brittannië dat zich snel ontwikkelde. Waarom?
Engeland liep voorop in die sectoren die belangrijk zouden worden: textiel, ijzer, energie en vermogen en had een zeer effectieve commerciële landbouw en transportsector. De Britten hadden sinds de middeleeuwen nieuwe technieken ontwikkelt van bewatering, bemesting en oogsten en hadden bovendien goed ontwikkelde wegen en kanalen.
Maar waarom? Groot-Brittannië had een goede uitgangspositie en heeft zichzelf vervolgens zeer sterk ontwikkeld. Als je niet alleen kijkt naar materiële vooruitgang maar ook naar immateriële waarden en instituties wordt het duidelijk. Volgens Landes is de onderliggende oorzaak van Engeland's enorme groei dat Groot-Brittannië het dichtst bij de ideale natie was. Zo'n ideale maatschappij heeft de beschikking over kennis van nieuwe productiemethoden en het gebruik daarvan, kan deze kennis overbrengen op de nieuwe generatie, kiest sollicitanten op basis van bekwaamheid en prestatie, geeft ruimte voor individuele en collectieve ondernemingen en geeft mensen de mogelijkheid te genieten van verdiende luxe. Zo'n samenleving heeft bovendien politieke en sociale instituten die rechten bewaken en het land besturen. De ideale maatschappij is volgens Landes eerlijk en heeft veel sociale en geografische mobiliteit.
Een dergelijke staat bestaat niet, maar Groot-Brittannië kwam er het dichtst bij. Groot-Brittannië was een natie, zelfbewust, loyaal, gelijk en een eenheid. Groot-Brittannië was zeer modern doordat ze flexibel en adaptief was met relatief veel vrijheid en veiligheid.
*Intermezzo: Sommige goede daden worden beloond
Engeland profiteerde van de fouten die andere landen maakten. In andere Europese landen werd wetenschappelijk onderzoek beperkt door bijvoorbeeld de kerk. De mensen die hiermee te maken kregen weken uit naar Engeland, waar ze rustig onderzoek konden doen.
*Intermezzo: Het belang van tijd
Britten hechten veel waarde aan tijd. Ze waren altijd geïnteresseerd om de tijd te kennen en legden bovendien nadruk op de snelheid van transport.
*Intermezzo: Waarom niet India?
In India waren er drie groepen die betrokken waren bij industrialisatie: de arbeiders, de middenklasse en de Europeanen. De middenklasse had het meeste belang bij eventuele mechanisatie, maar toch gebeurde het niet. Dit komt volgens Landes doordat het vaak makkelijker was om simpelweg meer arbeiders te huren en omdat er zowel van de kant van de arbeider als van de middenklasse geen motivatie was om het werk te versimpelen: moeilijk en hard werk hoorde er nou eenmaal bij. Handenarbeid werd beschouwd als een goede manier van werken en er was geen reden om dat te veranderen.
De industriële revolutie veranderde de wereld en de relaties tussen landen onderling. Groot-Brittannië werd het voorbeeld waar naar gestreefd moest worden, maar ook een object van jaloezie. In theorie zou de voorsprong van Engeland op technologisch gebied niet uit moeten maken, men kon dan gewoon andere goederen ruilen tegen hun technologie. In de praktijk werd industriële voorsprong echter gekoppeld aan macht en Engeland werd een doel om in te halen. Men stuurde afgezanten en spionnen maar dit had zelden het gewenste effect. De continentale landen waren simpelweg nog niet klaar om deze nieuwe manier van productie te leren en implementeren.
Er is niet een weg naar succes, elk land heeft zijn eigen natuurlijke bronnen en mogelijkheden al naar gelang welke een ideale route naar groei en ontwikkeling zal volgen. Timing is een belangrijk aspect. Er ontstond een soort temporele diversiteit, verschillende landen leken in verschillende tijden te leven. Op het continent leefde men nog in het Oude Regime; een complex van gewoontes, wetten, gebruiken, houdingen en waarden die was overgebleven uit de middeleeuwen.
Het Oude Regime (feudaliteit) dat op het Europese continent heerste heeft drie belangrijke kenmerken:
De boerenstand: boeren waren vroeger het bezit van landeigenaren, in de late Middeleeuwen werden ze in West-Europa echter steeds vrijer. In Rusland werd waar nodig nog steeds veel gebruik gemaakt van gedwongen arbeid.
Fabricage: in de Middeleeuwen was industrie georganiseerd in gildes vanwege zowel economische motieven (controle op toetreding, kwalitatieve standaard behouden, beperken van competitie) als morele principes (idee van beperkte bronnen en voorkeur voor morele criteria boven commerciele). Als een vakman zijn werk goed en volgens de norm deed, had hij werk en verdiende hij genoeg om te kunnen leven. Hebzucht en ambitie maakten hier een einde aan en vrijheid van verplaatsing zorgde voor de spreekwoordelijke dambreuk.
Grenzen en drempels: de derde beperkende factor voor handel was de enorme hoeveelheid onderbrekingen van transport en reizen. Deze drempels en grenzen in de vorm van tol-betalingen waren niet bedoeld voor onderhoud en investering, maar voor uitbuiting en winst. Ze verdwenen langzaam door het groeiende belang van handel. Groot-Brittannië liep hierin voorop, ze had al nauwelijks lokale tol-eisers meer en had daardoor een grote nationale markt.
Het enige wat in bleef bestaan was de tol om een stad binnen te gaan (Frans: octroi) omdat dit makkelijk te handhaven was. Dit verdween echter vrij snel met de komst van de auto.
In Rusland en Scandinavische landen was transport vanwege heel andere redenen moeilijk: de natuur. Scandinavische landen leefden van de export en hadden een intellectuele en politieke voorsprong, maar door het moeilijke transport bleven ze toch achter.
*Intermezzo: De Bajonet is een goede maat
De Russen hadden heel slechte wapens en onderhielden ze ook nog eens erg slecht.
Groot-Brittannië ontwikkelde zich langzaam maar gestaag. De hoeveelheid arbeidskrachten en kapitaal groeide mee. Machines waren in die tijd relatief goedkoop, dus drempels waren laag en financiële derden waren zelden nodig, banken verstrekten slechts kleine korte-termijn kredieten. De machines werden groter en duurder, maar doordat vooral werd geïnvesteerd door groepen samenwerkende rijkelui speelden banken nog steeds een kleine rol.
Toen de andere Europese landen zich begonnen te ontwikkelden liepen ze 50 jaar achter en dit wilden ze zo snel mogelijk inhalen. Men zegt dat dit weliswaar meer moeite zou kosten, maar toch ook voordelig is. De continentale landen konden immers de fouten die Engeland had gemaakt overslaan en beginnen op het punt waar Engeland nu was wat betreft technieken.
Voor de inhaalslag was geld nodig en er ontstonden 4 financiële bronnen: privé-investeringen van rijkelui, adel en aristocraten, financiële tussenpersonen en privé-krediet; overheidshulp in de vorm van subsidies, bemiddeling en bescherming van de nationale economie; en tenslotte internationale kapitaalstromen.
Europa had redelijk wat rijken, al waren dat vaak landeigenaren die juist niet geïnteresseerd waren in industrialisatie. Vanuit de adel en aristocratie was er wel meer interesse in investeringen vooral uit financiële overwegingen, maar ook omdat het een logisch gevolg was van het hebben van land met bepaalde bronnen (tin) en een heleboel onderdanen die als fabrieksarbeider aan het werk zouden kunnen.
Deze individuele initiatieven waren echter niet genoeg voor een industriële revolutie. Daarvoor waren de privébanken nodig; dit waren groepen personen, verbonden door religieuze of culturele waarden, die gezamenlijk veel geld bezitten. Zij verstrekten middellange en lange termijn leningen aan bekenden op basis van betrouwbaarheid. Deze kleine privébanken waren echter zeer risicovol voor de deelnemers, vooral in slechtere tijden. Daarom ontstond een nieuw soort bank: the joint-stock investment bank. (Landes legt niet echt uit wat dit is, zie daarvoor google).
De derde partij die door middel van financiële maatregelen de Industriële Revolutie op gang kon helpen was de staat. De overheid hielp op twee manieren: ze promootte het ontstaan van financiële tussenpersonen en investeerde zelf ook rechtstreeks.
De laatste partij bestaat uit internationale kapitaalstromen. Hierbij komt de oost-westlijn weer ter sprake: Engelsen investeerden in Frankrijk, Fransen en Belgen in Oostenrijk en Pruisen, Duitsland in Italië en de Balkan etc etc. Het gaat hier om individuele investeringen van zakenmannen die probeerden winst te maken.
*Intermezzo: De verhalen die bedrijfsgeschiedenis vertelt
De Franse ijzerindustrie werd gemoderniseerd door drie factoren: een hele grote technologische achterstand die werd weggewerkt, enorme verbeteringen in transport en een enorme vraag naar ruw ijzer. Landes vertelt vervolgens het verhaal van twee broers die een succesvol ijzerbedrijf opzetten.
*Intermezzo: De deugd van de achterstand
In dit korte essay wordt uitgelegd hoe Alexander Gerschenkron betoogd dat het voordeliger is om later te ontwikkelen. Hij bedoelt hiermee dat de kosten om de achterstand in te halen weliswaar hoger zijn, maar dat de baten na afloop ook veel hoger zijn. Groei vind namelijk sneller plaats doordat alles al is voorgekauwd en fouten kunnen worden overgeslagen. Daarnaast hebben armere landen nog een grote hoeveelheid goede arbeiders, die in de meer geïndustrialiseerde landen al is verdwenen. Bovendien legt hij nadruk op de mobilisatie van kapitaal. Hij keek hiervoor naar drie categorieën landen: een rijk land met veel banken (Engeland), een armer land met minder privébezit maar toch genoeg voor investeringen (bv. Duitsland, Oostenrijk) en een nog armer land waarin alleen de staat kon investeren (bv. Rusland).
Gerschenkron's werk wordt bekritiseerd omdat het gebaseerd was op verouderde kennis, maar Landes is van mening dat hij toch belangrijk is gebleven voor de ontwikkelingstheorie.
Kennis was een belangrijk goed voor de ontwikkeling van industrie. Veel landen stuurden dan ook verkenners naar Engeland om daar nieuwe technologieën af te kijken. De Britten probeerden dit zoveel mogelijk tegen te houden (protectionisme) door middel van wet- en regelgeving, maar slaagden daar niet altijd in. Bovendien stuurde Engeland ook spionnen naar het continent om technieken af te kijken die ze zelf nog niet had.
De stroom van technici naar het continent was zeer belangrijk omdat deze technici werden gebruikt als leraar. Wie wilde er nou niet leren uit de eerste hand. Sommige kennis kun je alleen verkrijgen door ervaring. Dit was bovendien makkelijker dan naar Engeland gaan om te spioneren. De emigrerende technici hadden soms persoonlijke redenen om te verhuizen naar het continent maar meestal deden ze dat voor het geld. Ze werden door continentale overheden betaald om te komen en geholpen een bedrijf op te zetten. Vele van deze technici werden zo succesvolle ondernemers.
Engeland had ondertussen de emigratie van machines en professionele arbeidskrachten verboden. Doordat er echter geringe controlemogelijkheden waren hielp dit toch niet echt. Engeland had natuurlijk een groot deel van de industrie gemechaniseerd, dus bleven er een heleboel arbeidskrachten over die in andere landen wel aan het werk konden.
Op het continent, en dan met name Frankrijk, probeerde men Engeland in te halen. Er lag meer nadruk op formeel onderwijs, op middelbaar en universitair niveau. Hier probeerde men een betere groep technici en managers op te leiden. De nadruk lag op abstract en theoretische methoden die breed toepasbaar waren. Daarnaast creëerde het een weg naar nieuwe kennissectoren met een enorm economisch potentieel. Dit betaalde zich vooral uit in twee gebieden: chemie en elektriciteit. Vooral op het gebied van elektriciteit werden belangrijke uitvindingen gedaan zoals het hergebruiken van afval, onderzoek naar koolstofmoleculen en het systematische gebruik van elektriciteit. Wetenschap en techniek werkten goed samen en zorgden zo voor enorme economische groei.
Engeland bleef hangen in het leren door ervaring. Toen de Industriële Revolutie zich verder ontwikkelde en nieuwe ontdekkingen moeilijker werden, voldeed deze manier niet meer en zo werd Engeland ingehaald en voorbijgestreefd.
Dit hoofdstuk gaat over de ontwikkeling van randgebieden en dan met name Amerika, maar ook Australië en Zuid-Afrika. Deze landen waren niet onbevolkt, maar werden ingenomen/afgenomen van de oorspronkelijke bevolking.
De drie productiefactoren land, arbeid en kapitaal werden verzameld en productie kon beginnen. Deze regio's verbouwden vaak heel veel van één soort product, veel meer dan de lokale bevolking nodig had, en leefden van de handel in het overschot. Dit noem je de voorraadtheorie. Deze handel genereert zoveel winst dat het voor de mensen voordelig is voedselzekerheid te wisselen voor inkomen. Wat er vervolgens met dit geld moest gebeuren is een dilemma: uitgeven of investeren? En wat verklaart het verschil dat is ontstaan tussen Noord-Amerika en Zuid-Amerika? Volgens economen is het belangrijkste verschil de aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen en een betere organisatie van communicatie en transport door een heleboel havens. Huidige theorieën benadrukken niet alleen de gunstige natuurlijke omstandigheden van de VS, maar ook het belang van cultuur en instituties. Er was relatief veel gelijkheid, er waren maar weinig arbeidskrachten waardoor hoge lonen ontstonden. In deze maatschappij ontwikkelden democratie en ondernemerschap zich snel door ambitie, individualisme en zelfvertrouwen. Een ander belangrijk cultureel aspect dat in het voordeel van de Noord-Amerikanen werkten was hun Engelse afkomst. Groot-Brittannië liep voorop in de Industriële Revolutie. De Noord-Amerikanen importeerden machines en technici vanuit Engeland, die zich snel thuis voelden in een land waar dezelfde taal werd gesproken.
De Amerikanen ontwikkelden met een beetje Engelse hulp snel en veel, maar het belangrijkste was hun manier van produceren: massaproductie. Omdat er weinig regionale of klassenverschillen waren was men eerder geneigd gestandaardiseerde producten te accepteren, omdat men zich niet op die manier hoefde te onderscheiden. Bovendien was dit een simpele manier om de schaarste aan arbeidskrachten op te vangen. Het was hiervoor belangrijk dat instrumenten die werden gebruikt precies waren en geschikt voor herhaling, bovendien vereist deze manier van produceren een strakke organisatie.
Dit Amerikaanse systeem werd de standaard voor rest van de wereld, ook in andere sectoren zoals landbouw en tuinbouw.
De nadelige gevolgen waren voor de inheemse bevolking, de indianen. Ze zagen hun land afgepakt worden door kolonisten. Tegenwoordig is hier meer aandacht voor, maar hun land zullen ze nooit meer terugkrijgen.
Latijns-Amerika ontwikkelde zich op een hele andere manier. In eerste instantie leken de Zuidelijke regio's er veel beter voor te staan, met veel meer natuurlijke hulpbronnen, maar honderd jaar later liepen ze toch erg achter op het Noorden.
De Spanjaarden kwamen terecht in de meest dichtbevolkte delen en kozen ervoor om alleen mannen te laten emigreren in plaats van de hele families die uit Engeland naar Noord-Amerika emigreerden. Voor arbeid werden slaven geïmporteerd. Er emigreerden 10 Spaanse mannen voor elke Spaanse vrouw, interraciale huwelijken met de inheemse bevolking waren dus onvermijdelijk. De Zuidelijke regio's hadden weliswaar meer economische mogelijkheden, maar de politieke kwaliteiten van de Spanjaarden waren vele malen slechter dan die van de Engelsen. De conservatieve en bijgelovige houding van de Spaanse kolonisten creerde niet de nationale identeit die de meer liberale Engelse houding wel had doen ontstaan en die na onafhankelijkheid zo belangrijk was. De onafhankelijkheid van de Spaanse kolonies was meer het gevolg van de slechte politieke beslissingen van de Spaanse regering dan van een politieke strijd voor onafhankelijkheid vanuit de kolonie.
Een maatschappelijk middenveld ontbrak en ook de katholieke kerk zorgden niet voor eenheid omdat ze zich vooral op de gevestigde orde richtte. Er was veel corruptie, weinig economische vooruitgang en landen bleven ook na onafhankelijkheid heel afhankelijk van de kolonisator. Ondanks dat aan de voorwaarden voor industrialisatie (bepaalde mate van transportmogelijkheden, aanwezigheid arbeid en kennis) was voldaan, kwam de industrialisatie toch niet echt op gang. Volgens Landes lag dit aan zowel natuurlijke als sociale omstandigheden. Olie en materialen waren bijvoorbeeld veel duurder in Mexico dan in Europa, maar ook de mentaliteit van de mensen speelt een rol. De mensen waren niet nieuwsgierig en ijverig om zelf nieuwe machines te maken, ze bleven machines van het continent gebruiken.
Vanwege het klimaat en natuurlijke bronnen had Argentinië volgens Landes de meeste kans om zich snel en goed te ontwikkelen. Er was echter een tekort aan vaklieden, gereedschap en industrie. Ook hier ging het echter mis met immigratie. Waar in de Verenigde Staten stukken land van de inheemse bevolking werden afgepakt en bewoond door Engelse families, werd hier de grond verkocht door de regering aan landeigenaren.
Veel wetenschappers menen dat de langzame of slechte ontwikkeling van Latijns-Amerika te danken is aan hun afhankelijkheid van andere landen, met name de kolonisatoren. Dit noemt men de dependancy theory. De landen zouden te lang en te veel afhankelijk zijn van hun 'moederlanden', waardoor ze geen eigen markt en concurrentiepositie hebben.
China zag zichzelf als het grootste en beste rijk; ze had de meeste inwoners, grootste oppervlakte, oudste, meeste ervaring en met meeste culturele, morele, spirituele en intellectuele superioriteit. Deze arrogante houding en de tirannie maakten China een slechte leerling en slechte handelspartner. Ze vonden zichzelf het beste, dus wat was er nog te leren van anderen? Ironisch genoeg ging het eerst contact met de Portugezen juist wel om handel: de mechanische klok. De chinezen zagen de klok als een wonderlijke machine die de tijd kon bijhouden, maar ook geschikt was voor amusement (sommige klokken maakten muziek). De Katholieke priesters die de klokken kwamen laten zien hadden echter ook een tweede doel, namelijk het bekeren van de Chinezen tot het Christendom. Hun argument was dat mensen die dit konden maken, wel superieur moesten zijn en een beter geloof moesten hebben. Ze hadden wel een klein beetje succes, maar de meeste Chinezen doorzagen deze aanval op de Chinese houding van superioriteit. Dus trivialiseerden ze de technologische kennis en kunde van de westerlingen ondanks dat ze er zelf nooit in slaagden vergelijkbare klokken (en later wapens) te maken. De Chinezen hielden zich niet alleen afzijdig van technologie, maar ook van Westerse wetenschap en ideeën.
Waar het volgens Landes echter vooral fout ging met China was dat ze geen instituties voor onderzoek en onderwijs hadden. Als ze deze wel hadden gehad, hadden ze zelf voor technologische en intellectuele ontwikkeling kunnen zorgen, in plaats van afhankelijk te zijn van Westerse ideeën. Ze hadden geen scholen, academies en leergemeenschappen. Het idee van verdergaan waar vorige geleerden waren gebleven, “standing on the shoulders of giants” (343) leefde niet. Dit is volgens Landes paradoxaal, omdat de Chinezen wel degelijk oude intellectuele helden vereerden ondanks dat ze de kennis van die geleerden lieten vergaan.
Ze misten de wetenschappelijke onderzoeksmethode zoals die in West-Europa was ontstaan. Chinese ontdekkingen waren dus meer toevalstreffers, afzonderlijke doorbraken dan de uitkomst van een geoliede machine van onderzoek.
*Intermezzo: Moderne universele wetenschap oké, maar Westers wetenschap: nee bedankt!
De discussie over het falen van China in het benutten van potentieel is een belangrijk twistpunt in de academische wereld. Sinologen proberen vaak de discussie te sussen door het belang te minimaliseren, waarom zoveel aandacht voor China? Dit is echter geen antwoord op de vraag waarom China heeft gefaald. Landes stelt dat we simpelweg te weinig weten over China om hier een goed antwoord op te geven.
Feit is wel dat de hernieuwde aandacht voor China ervoor heeft gezorgd dat we meer begrijpen, maar ook dat China toch meer geïntegreerd raakt in het internationale systeem.
Eenmaal in China gingen de Europeanen vrij snel ook naar Japan, dat volgens de verhalen een enorme goudvoorraad zou hebben Het Japan dat de Europeanen ontdekten had weliswaar goud, maar niet zoveel als verwacht. Ze was opgedeeld in veel kleine koninkrijkjes (han) die constant onderling oorlog voerden. Deze bloedzuchtige activiteiten maakten de Europeanen zeer positief omdat ze daar veel van zichzelf in terugzagen: energie, zucht naar onafhankelijkheid en eer.
De Japanners waren een stuk opener dan de Chinezen en wilden graag van de Europeanen leren en met ze handelen. Ook de Europeanen zagen veel in samenwerking.
De Japanners waren zeer ambitieus en zagen zichzelf als uitverkoren om Azië te leiden. Dit wilden ze bereiken door veel van de Europeanen te leren, zoals wapentechnologie en tijdwaarneming. Alles wat ze tot nu toe wisten kwam van de Chinezen. Ondanks dat ze dus altijd leerden van anderen voelden ze zich superieur.
Een ander belangrijk aspect dat de Japanners van de Europeanen overnamen was het geloof. Velen bekeerden zich tot het Christendom. Dit was voor een deel uit overtuiging, soms ook uit praktische overwegingen omdat het hun toegang gaf tot handel met de Europeanen.
Loyaliteit was altijd al belangrijk, er was geen hogere verplichting dan die van een man aan zijn heer. Voor de Christelijke Japanners werd dit nu loyaliteit aan God. De rest van Japan zag dit nieuwe geloof als een grote bedreiging en vanaf 1612 werd het Christendom verboden en uitgeroeid. Dit gebeurde met harde hand, volgens Landes zou Nero er een zwakkeling bij zijn: marteling en moord waren aan de orde van de dag.
Hoewel dit in eerste instantie los stond van handel en economische betrekkingen, leidde het uiteindelijk tot de commerciële en culturele isolatie van Japan. Landes ziet hier een proces van zelf-verstening: Japan was van mening genoeg te hebben geleerd en probeerde te stabiliseren, sociale relaties en statussen werden als het ware bevroren en immobiel. Buitenlandse kennis en producten werden buitengesloten, zelfs wapens, brillen en de klok. Dat hadden de Japanners immers zelf leren maken, of dat hadden ze in ieder geval geprobeerd.
Japan isoleerde zich dus op dezelfde manier als China, maar de gevolgen waren zeer verschillend. In tegenstelling tot China werden zij wel snel rijk en succesvol. De Japanse maatschappij was sterk hiërarchisch georganiseerd, met een sterk gevoel voor klassenverschillen. Op de lange termijn was het de middenklasse van verkopers die groeide en welvarend werd. Landes legt hier de link met West-Europa. Japanners ontwikkelden eenzelfde soort arbeidsethos als calvinisten hadden gedaan.
Wat er fout had kunnen gaan was dat relatief autonome provincies monopolies hadden kunnen creëren en prijsafspraken maken. Dit gebeurde echter niet. Wel was er regionale specialisatie mogelijk in een dergelijke homogene mark. Dit resulteerde in twee economische centrums: Osaka en Kyoto. De accumulatie in deze centers zorgde voor nieuwe kooptechnieken, nieuwe distributiemethoden en nieuwe afdrachtmethoden.
In 1868 kreeg de Japanse keizer de macht terug. De overgang verliep vloeiend doordat nationalisme en loyaliteit al sterk ingebed waren in de maatschappij. Het hoefde geen groot bloedbad te kosten, omdat het nieuwe regime moreel superieur was en omdat zelf dissidenten bang waren de vijand een mogelijkheid tot bewapening te geven. Een gewapend conflict met de superieure Britten zouden ze immers hoe dan ook verliezen. Daarom gingen leiders handelsverdragen aan met de Britten, hoewel die net zo vaak weer werden geschonden met allerlei excuses.
In 1868 begon de ware revolutie: de keizer kondigde de vorming van instituten voor democratie aan. Dit bleek moeilijker dan gedacht, maar er werd wel een centrale overheid ontwikkeld die de macht en loyaliteit van landeigenaren overnam.
De daaropvolgende modernisatie en industrialisatie verliep snel, systematisch en zonder al te grote problemen. De Japanners wisten dat de superieur waren, en omdat ze dat wisten konden ze toegeven waarin anderen superieur waren. Ze huurden buitenlandse experts en stuurden eigen mensen naar het buitenland om kennis en ervaring op te doen. Ook de leiders gingen naar Europa en Amerika om nieuwe technologieën te bekijken en te leren. De leiders wisten hierdoor dat er nog veel te doen was en werden enthousiast om Japan ook zo ver te ontwikkelen.
Als eerste werden de standaard taken van een overheid geregeld: een post-systeem, een nieuwe standaard tijdwaarneming, openbaar onderwijs en militaire opleidingen. Gelijkheid, eenheid en discipline werden sleutelwoorden.
Er waren wel wat mensen die niet zo blij waren met de hervormingen: de samoerai. Er werden namelijk twee maatregelen genomen die in hun nadeel werkten. Ten eerste mochten ze niet meer rondlopen met hun twee zwaarden. Daarnaast werd hun oude pensioen omgezet in een equivalent van de yen, waardoor ze op een gegeven moment moesten gaan werken om in hun levensonderhoud te voorzien. Toen Japan ook nog een verdrag sloot met China en Korea was de maat vol. De samoerai vermoordden een aantal mensen om een signaal af te geven.
Deze rebellie had weinig effect, traditie verloor het van modernisering.
Ondertussen wilden de Japanners zich zo snel mogelijk ontwikkelen als Europa. Ze begonnen met sectoren die al redelijk ontwikkeld waren: zijde en katoen. Machines en onderhoudsmonteuren werden van de Britten gekocht. Maar de Japanners wilden dit zelf ook kunnen. De overheid speelde een grote rol in deze houding door buitenlandse studiereizen te subsidiëren maar het belangrijkst was volgens Landes de houding van de Japanners: ze waren ambitieus, toegewijd en talentvol. De Japanners leerden dus snel en een tweede Industriële Revolutie met elektriciteit deed zich aan.
De snelle industrialisatie van Japan wordt vaak geprezen, maar ook verafschuwd vanwege haar sombere en nationalistische insteek. Wat vaak wordt vergeten volgens Landes is hoe hard de Japanners hebben gewerkt. Ze hadden geen vrije dag en geen voorkeur van plezier boven inkomen. Dit komt volgens Landes vooral door hun idee van verantwoordelijkheid naar de groep en de natie. Ze werkten om meer te bezitten en dat was het.
Samengevat concludeert Landes dat de Japanners harde en loyale werkers waren. Deze arbeidsethos gecombineerd met overheidsinitiatief en een collectieve toewijding aan modernisatie zorgden voor de snelle economische groei.
In dit hoofdstuk bespreekt Landes de ontwikkeling van Islamitische landen. Het Islamitische Oosten bleef ver achter bij andere Oosterse landen uit Azië. Je kan de economische geschiedenis van Islamitische landen niet los zien van hun geloof.
Het verschil tussen de uitbreiding en ontwikkeling van het Christendom in Europa ten opzichte van de uitbreiding en ontwikkeling van de Islam in het Midden-Oosten zit hem in de plaats van technologie. Het Islamitische proces was weliswaar gebaseerd op nieuwe mensen, maar dezelfde manieren. De Christelijke expansie was gebaseerd op militaire overmacht en gedreven door winst. Vooral dit laatste was een belangrijk verschil. De Islam was veel apocalyptischer: de krijgers deden het werk van god. Voorspoed en tegenslag hadden beiden apocalyptische implicaties voor de mensheid.
Op twee plekken ontstond er direct conflict tussen deze twee wereldreligies: Moghul India en het Ottomaanse rijk.
Moghul India: India was een aristocratisch rijk met Moslims en Hindoes. Deze aristocraten konden echter niet een gevoel van nationale eenheid creëren, waarop identiteit kan worden gebouwd. De Britten brachten hier verandering in. Ze drukten hun stempel op de Indiase samenleving en dit werd een bron van afkeer. De afkeer tegen de Britse overheersen zorgde uiteindelijk voor sociale cohesie.
Het Ottomaanse rijk: Het Ottomaanse rijk was omvangrijk en vrij stabiel. Het was een typisch despotische rijk, maar dan gebaseerd op oorlog. De afzonderlijke regio's konden niet uniform bestuurd worden en genoten een redelijke mate van soevereiniteit. De twee valkuilen van alle aristocratische rijken deden ook dit rijk de das om: het probleem van overerven en het probleem van opvolging. Opvolging ging in het Ottomaanse rijk in eerste instantie naar de meest bekwame zoon, later naar de oudste. De leiders slaagden er echter niet in een werkelijke Ottomaanse identiteit te creëren die loyaliteit zou afdwingen, ook van niet Turks personeel.
Ze verloren belangrijke slagen in Europa en raakten achter op Europese technologie (met name op het gebied van wapens en oorlog) doordat ze niet vernieuwden maar steeds hetzelfde bleven maken. De grootste fout die ze volgens Landes gemaakt hebben is echter het afwijzen van de drukproef. Hierdoor werden ze intellectueel en wetenschappelijk buitengesloten. Dit betekende het einde van het Ottomaanse rijk.
Egypte: Ondertussen had Muhammad Ali zich in Egypte gevestigd. Hij wilde Egypte transformeren en haalde daarvoor Westerlingen naar Egypte. Enorme winst werd gemaakt met katoen, dit investeerde hij in onderwijs en industrie (voor oorlog). De Europeanen voelden zich bedreigd door dit industriële project dat mogelijk voor oorlog was bedoelt en vielen Egypte (met succes) binnen. Veel sceptici zeggen dat Egypte nooit serieuze competitie was, vooral vanwege haar sociale en culturele onbekwaamheid. Er waren geen ondernemers en een voordelige arbeidsmentaliteit ontbrak. Landes zelf is van mening dat Egypte niet klaar was voor industrialisatie, vooral vanwege sociale en culturele redenen.
Andere landen in het Midden-Oosten hebben het niet beter gedaan. Landes vergelijkt deze landen met het Spanje van de zestiende en zeventiende eeuw: rijk maar zonder ontwikkelde economie. Ook hier legt Landes de nadruk op de factor cultuur. Deze zou geen bekwame en opgeleide arbeidskracht creëren, blijft Westerse ideeën en technieken wantrouwen en heeft over het algemeen weinig respect voor kennis en wetenschap.
Bovenop al deze factoren komt nog de ondergeschikte positie van de vrouw in deze Islamitische samenlevingen. Deze houding komt niet alleen door religieuze doctrines, maar hangt daar wel mee samen. De economische consequenties van deze discriminatie zijn enorm: ten eerste doordat de helft van je bevolking niet mee mag doen, maar daarnaast ook doordat de andere helft van de bevolking een stuk minder motivatie heeft om te leren en verbeteren (omdat ze toch al superieur zijn).
Dus, waarom zijn Islamitische landen minder goed ontwikkeld dan Westerse? Een reden waarom het in het verleden niet goed ging is volgens Landes de nadruk op geloof. In de moderne tijd komt het volgend Landes vooral door de positie van de vrouw in Islamitische samenlevingen. Het achterblijven van Arabische landen schrijft Landes vooral toe aan hun cultuur.
*Intermezzo oriëntalisten en essentialisten
In de academische wereld is veel debat over het Midden-Oosten. Dit heeft geleid tot het idee van oriëntalisme: buitenstaanders die schrijven over de Aziatische of Islamitische cultuur. Deze beschrijvingen zouden stereotyperend, bevooroordeeld en gekleurd zijn. Hoewel Landes dit niet ontkent, vind hij dit toch wat al te makkelijk. Hoewel nuancering belangrijk is kan generalisering toch ook voor bepaalde inzichten zorgen.
*Intermezzo: De Japanse vrouw
De Japanners hebben zich sterk ontwikkelt terwijl ze hun vrouwen onderdrukten. Waarom zien we dit dan als fout in Islamitische landen? Landes stelt dat er een verschil is: bij de Japanners ging het vooral om een gewoonte van de hogere klassen, alleen vrouwen in die klassen werden onderdrukt. In Islamitische landen geldt het voor de hele maatschappij, het is een nationale gewoonte.
Imperialisme: het systeem en het streven naar uitbreiding van je rijk, het onderdrukken van andere volken/landen. Imperialisme is niets nieuws, en is ook zeker geen Europese uitvinding. Landes noemt voorbeelden van imperialisme uit alle tijden (Basken, Noormannen) en regio's (Chinezen, Arabiërs).
Kolonialisme: negatieve versie van imperialisme, misbruik, sociale ongelijkheid etc.
Het Europese imperialisme waar men hen meestal over heeft, heeft zijn beste tijd gehad volgens Landes. De Spanjaarden zochten schatten, de Engelsen en Nederlanders handel, maar dat is nu voorbij. De ex-kolonies hebben het vaak zwaar na onafhankelijkheid en ontwikkelen zich heel verschillend. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de “oude” en “nieuwe” koloniën. De eerste groep werd gekoloniseerd tussen 1500 en 1800. Nieuw imperialisme en nieuwe koloniën zijn van na 1860, het ging hierbij veel meer om strategische kolonisatie en hebzucht.
Nu, was imperialisme goed of slecht? Hier geeft Landes niet echt een duidelijk antwoord op, hij stelt slechts een aantal dingen:
Het belangrijkste doel was welvaart en arbeid onttrekken. Kolonisten gaven materiële winst, maar zorgden ook voor materiële en psychologische verliezen. De getrokken grenzen representeerden volkeren die er wonen niet. Het zoeken naar een eigen nationale identiteit na onafhankelijkheid is vaak een moeilijk proces.
De conclusie is dat kolonisatie heel goed kan zijn, maar dat dit sterk afhangt van de kolonisator.
Europa bestond uit afzonderlijke staten, elk trots en eerzuchtig. De aanwezigheid van competitie betekende dat je moest blijven streven, blijven innoveren en verbeteren, om niet achter te raken.
In 1776 analyseerde Adam Smith Nederland en Engeland en concludeerde dat Nederland op dat moment nog rijker was omdat er meer kapitaal was en omdat de lonen hoger waren. Wat Smith volgens Landes niet zag was dat Nederland weliswaar rijker was, maar zich minder snel ontwikkelde.
Industrie nam af en dit zorgde voor sociale problemen. Sociale ongelijkheid groeide, waardoor conflict, onrust en stakingen toenamen. Langzaam werd Nederland ingehaald door andere landen.
Waarom? Ten eerste warden er een paar strategische fouten gemaakt waardoor Nederland haar goede band en met China en connectie met de rest van Azië kwijtraakte. Ten tweede de wet van de remmende voorsprong. Opkomende landen gingen zelf de producten maken die ze eerst uit Nederland haalden. Ten slotte gold nog dat Nederlanders een afkeer hadden van moderniteit en risico nemen. Dit is volgens Landes het belangrijkste punt: het ontbrak de Nederlanders steeds meer aan ondernemerschap, innovatie en initiatief.
Engeland haalde Nederland in de zeventiende eeuw is. Toen de Britten niet langer voor de Nederlandse competitie hoefde te vrezen deden ze afstand van alle restricties en protectionistische maatregelen die er tot dan toe waren geweest. Vrije handel werd de standaard.
Er kwamen echter andere landen die concurrentie boden: Frankrijk en ook Duitsland werd steeds machtiger.
Werd Groot-Brittannië ingehaald? Waar was het fout gegaan? Deze discussie is nog steeds gaande en moet volgens Landes ook blijven voortduren om een aantal redenen:
Ten eerste omdat het gaat om belangrijke, ingewikkelde en verwarrende materie. Daarnaast omdat economie en politiek in dit debat samenkomen. Bovendien speelt ook religie, of liever ideologie een rol omdat de Britten zo sterke voorstanders waren van het idee van vrije handel. Economisch is het ook een zeer interessante discussie omdat het gaat om een exportland dat zijn exportmarkten kwijtraakte. Daarnaast vraagt Landes zich af of het anders had gekund en wat het belang is van ondernemerschap. Antwoorden geeft hij niet, maar hij zegt wel dat Engeland een tweede Industriële Revolutie nodig zou hebben om weer bij te komen.
*Intermezzo: De opkomst en val van de Britse Auto industrie
De Britse auto-industrie had de Britse industrie moeten dragen, maar de Britten waren erg langzaam. De eerste wereldoorlog en de ontwikkeling van het lopende band principe zorgden voor verandering. De auto-industrie bloeide op door maximalisering van productiviteit. Uiteindelijk werd het echter toch geen succes. De overheid werkte tegen, management was slecht, financiële instituties werkten niet echt mee en de thuismarkt was te statisch voor een dergelijke revolutie.
In dit hoofdstuk beschrijft Landes kort de geschiedenis va de 20e eeuw. De belangrijkste gebeurtenissen in deze eeuw waren natuurlijk de twee wereldoorlogen. Hij legt de nadruk op de ontwikkeling van Frankrijk en Duitsland na de vele verliezen die zij leden in de Eerste en Tweede Wereldoorlog. In het huidige tijdperk worden deze oorlogen zeer wisselend gezien, men kijkt naar de verliezen en gruwelen, maar ook naar de positieve gevolgen.
Ook Japan en haar koloniën en andere tijgers ontwikkelde zich sterk, mede dankzij Amerikaanse (anti-Russische) financiële hulp. De Japanners gingen volgens Landes verder dan het inhalen van andere landen, ze gingen voorlopen en werden een voorbeeld.
In dit hoofdstuk beschrijft Landes de landen die hij ziet als verliezers, die zich niet zo sterk hebben ontwikkeld als de landen uit het vorige hoofdstuk, ondanks welwillende overheden.
De eerste groep landen die Landes noemt als verliezers is het Midden-Oosten. Dit wijdt hij vooral aan culturele waarden. Hij stelt ook dat het religieus fanatisme van deze landen te zien is als reactie op die achterstand in ontwikkeling. Een reactie die averechts werkt, dat wel.
Ten tweede noemt Landes Latijns-Amerika. Hoewel Latijns-Amerika al tweehonderd jaar onafhankelijk is, heeft zich niet echt een eigen markt ontwikkeld. Oude manieren blijven intact, zoals de focus op land en veehouderij. Samen met sociale en politieke onrust zorgt dit voor weinig vooruitgang. Industrialisatie kwam laat, en hoewel dit geen nadeel hoeft te zijn is Latijns-Amerika er nog niet in geslaagd de achterstand in te halen. Sinds de afhankelijkheidstheorie beschermen veel overheden hun markten met importbarrières en dergelijke. Het gemak waarmee de mensen en bedrijven lenen, corruptie en mismanagement zorgden voor financiële crises zoals de Mexicaanse peso crisis van 1994-1995.
Een van de grootste verliezers zijn volgens Landes de voormalige Oostbloklanden en Korea. Het communistische/socialistische systeem werkte niet zoals gepland en zowel de omgeving als de mensen hebben veel geleden.
Het slechtst gaat het volgens Landes met (sub-Sahara) Afrika. Alles wat het Midden-Oosten en Latijns-Amerika parten speelt geldt daar nog veel meer. Slechte overheden, onverwachte soevereiniteit, technologische achterstand, slecht en weinig onderwijs, slecht klimaat, armoede, honger, ziektes en overpopulatie.
De wereld is veranderd en verandert nog steeds. Van kleine, gelijke koningkrijkjes zijn we gegroeid naar een wereld van natiestaten met enorme verschillen in welvaart. Technologie en wetenschap hebben zich sterk ontwikkeld, het meeste hiervan is positief. De belangrijkste factor was de Westerse beschaving en alles wat daarmee samenhing: technologie, kennis, politieke en sociale ideologieën. Globalisten zijn tegen deze Eurocentrische kijk op de wereld, omdat wat de Westerse doelen niet per se doelen zijn in andere regio's. Landes meent dat dit een intellectueel zwaktebod is: het Westen was simpelweg eerder, sneller en beter met ontwikkeling.
Vervolgens wil Landes naar de toekomst kijken. Hij stelt dat cultuur de belangrijkste factor is: “If we learn anything from the history of economic development, it is that culture makes all the difference” (p.516). Wetenschappers zijn vaak bang om het over cultuur te hebben omdat het neigt naar racisme en discriminatie, maar het is een zeer belangrijke factor. Economie en cultuur werken samen: verandering in de een zorgt voor verandering in de ander.
Is globalisering het einde van nationalisme? Landes heeft hier geen eenduidig antwoord op, maar beschrijft slechts nieuwe ontwikkelingen als de internationalisering van arbeid (verplaatsen van arbeidsintensieve industrieën naar lagelonenlanden). Moeten welvarende landen hun arbeidsplaatsen gaan beschermen of is protectionisme alleen voor ontwikkelingslanden? Dat zijn vragen die nu op komen. Hierover zegt Landes dat de baten van handel nooit gelijk verdeeld zijn, maar dat handel in arbeidsplaatsen iets heel anders is dan de handel in goederen omdat er mensen en emoties bij betrokken zijn.
Wat te doen met de armen? Landes benadrukt hier dat de clichés vaak waar zijn: ontwikkeling is het best van binnenuit. Buitenlandse hulp kan helpen, maar niets is zo sterk en stabiel als zelf-versterking.
Landes sluit zijn boek af met de notie dat optimisme belangrijk is. Benadruk de positieve kanten, wees niet naïef maar wel optimistisch!
In de epiloog beschouwt Landes een aantal veranderingen sinds hij de laatste versie van zijn manuscript schreef. Hij bespreekt de Aziatische crisis en de opkomst van China met daarbij de opmerking dat elke historicus weet dat hoe recenter de geschiedenis, hoe moeilijker de geschiedschrijving.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3536 | 1 |
Add new contribution