Samenvatting Praktisch bestuursrecht

Deze samenvatting bij Praktisch bestuursrecht van Visscher is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding in het Bestuursrecht

Wat houdt het bestuursrecht in?

Het bestuursrecht is een onderdeel van het publiekrecht* waarin de (‘verticale’) verhouding tussen de burgers en overheid wordt geregeld. Het bestuursrecht heeft betrekking op het openbaar bestuur*.

Het openbaar bestuur brengt het beleid en wetgeving tot uitvoering. De handelingen die hierbij worden verricht behoren gericht te zijn op het algemeen belang. Het openbaar bestuur heeft een aantal hoofdtaken, zoals:

  • De organisatie van het openbaar bestuur.

  • Het verlenen van bestuursbevoegdheden.

  • Het formuleren van normen voor het gebruik van bestuursbevoegdheden.

  • Het stellen van rechtsnormen voor burgers en regels betreffende de handhaving.

  • Waarborging van rechtsbescherming* tegen het openbaar bestuur.

 

Twee bestuursrechtelijke beginselen.

 

Legaliteitsbeginsel*:

Het legaliteitsbeginsel houdt in dat er voor elke handeling uitgevoerd door de overheid een wettelijke grondslag vereist is. Het legaliteitsbeginsel is ingesteld ter voorkoming van willekeur en ter bevordering van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Het openbaar bestuur mag dus alleen maar inbreuk maken op de vrijheden en rechten van burgers wanneer hiervoor een bevoegdheid is afgegeven die bij de wet is bepaald. Het openbaar bestuur moet zijn beleid uitvoeren binnen de kaders van de wet, dit wordt ook wel de ‘wetmatigheid van bestuur’ genoemd.

 

Specialiteitsbeginsel*:

Het specialiteitsbeginsel houdt in dat het openbaar bestuur alleen die specifieke belangen mag behartigen die binnen het kader van de desbetreffende wet of regeling vallen. De behartiging van deze belangen mag nooit ten nadele van derden zijn.

 

Voor de te verrichten handelingen door het openbaar bestuur bestaan dus wettelijke grondslagen (legaliteitsbeginsel), bij deze handelingen behoren belangen afgewogen te worden. Het specialiteitsbeginsel ziet er dus op toe dat alleen die specifieke belangen behartigd worden, zoals gesteld binnen het kader van de desbetreffende wet of regeling.

 

Bestuursrecht en haar bronnen.

Het bestuursrecht kent verschillende bronnen waaronder:

  • Nationale wetgeving en internationale verdragen.

  • Jurisprudentie.

  • Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zowel geschreven als ongeschreven).

Wetgeving als bron valt weer onder te verdelen in 2 soorten, formeel en materieel. Het formele bestuursrecht, ook wel het ‘bestuursprocesrecht’ genoemd, gaat over de procedures en is grotendeels te vinden in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het materiële, inhoudelijke bestuursrecht vindt men voornamelijk terug in de bijzondere wetten, zoals de Vreemdelingenwet.

Het creëren van wet- en regelgeving valt niet alleen onder de taak van de formele wetgever* maar ook onder die van andere ‘organen’. Tussen deze organen en de door

hun gemaakte wet- en regelgeving bestaat vaak een hiërarchische verhouding.

 

Zie Tabel 1.1. De kanttekening bij de onderstaande tabel is dat lagere wet- en regelgeving nooit in strijd mag zijn met een hogere.

 

Tabel 1.1

Soort wet-/regelgeving:

Opgesteld door:

  • Verdrag (bijv. EVRM)

Staat der Nederlanden (tezamen met andere staten)

EU-Verordening en EU-Richtlijn

Europees Parlement/ Raad/ Commissie

  • Grondwet

Formele wetgever

Wet in formele zin*

Formele wetgever

  • Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB)

Regering

Ministeriële regeling

Minister

  • Provinciale verordening

Provinciale Staten

  • Gemeentelijke verordening / Waterschaps-

verordening

Gemeenteraad/ Waterschapsbestuur

Beleidsregels

Op alle niveaus van het openbaar bestuur

Vergunningsvoorschriften

Op alle niveaus van het openbaar bestuur

 

Aantal van de bovenstaande begrippen behoeven enige toelichting.

  • Zo hebben de Europese verdragen en verordeningen een rechtstreekse werking, dit houdt in dat de Nederlandse burger zich direct kan beroepen op deze bepalingen. In tegenstelling tot de Europese verdragen en verordeningen hebben slechts sommige Europese richtlijnen een rechtstreekse werking, dit wordt duidelijk nadat dit is vastgesteld door een Nederlandse of Europese rechter.

  • Een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is opgesteld door de regering en is een algemeen verbindend voorschrift. Deze voorschriften gelden voor burgers en de overheid, tevens worden hierin bevoegdheden toegekend aan andere organen van het openbaar bestuur.

  • Een ministeriële regeling is tevens een algemeen verbindend voorschrift voor burgers en kent bevoegdheden toe aan bestuursorganen.

  • Verordeningen van de provincie, gemeente of de waterschappen hebben alleen werking binnen de grenzen van de provincie, gemeente of waterschappen.

  • Beleidsregels (art. 1:3 lid 4 Awb) zijn richtlijnen die het openbaar bestuur voor zichzelf heeft opgesteld. Deze beleidsregels gelden alleen voor het orgaan die ze ook heeft opgesteld.

 

  • Vergunningsvoorschriften hebben betrekking op een individueel geval, voor diegene aan wie de vergunning is toegekend. Bij het verlenen van een vergunning heeft men vaak te maken met een gelede normstelling*, dit houdt in dat deze normstelling gevormd wordt door regelingen vanuit verschillende bestuursniveaus. Het beslissende orgaan behoort dus rekening te houden met toepasselijke normen uit andere regelingen.

 

Bestuursrecht: Algemeen en Bijzonder.

Het algemeen bestuursrecht* vindt men terug in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), deze bepalingen zijn van toepassing op het gehele bestuursrecht.

In tegenstelling tot algemeen bestuursrecht, is het bijzonder bestuursrecht* alleen van toepassing op een specifiek bestuursrechtelijk gebied. Zo kan het bijzonder bestuursrecht een ordenende functie hebben (bijvoorbeeld op het gebied van het ruimtelijke bestuursrecht) of een verzorgende functie (bijvoorbeeld op het gebied van gezondheidsrecht).

 

De wetgever probeert bepalingen van een bepaald rechtsgebied zoveel mogelijk bij elkaar te brengen, dit noemt men coördinatie wetgeving*. Zo is op het gebied van de belastingswetgeving veel te vinden in de Algemene wet inzake de rijksbelasting (Awr).

 

Algemene wet Bestuursrecht (Awb).

De wetgever heeft met de invoering van deze wet voldaan aan zijn grondwettelijke opdracht, namelijk de opdracht zoals gesteld in artikel 107 lid 2 GW: ‘De wet stelt algemene regels van bestuursrecht’. De Awb bevat dus algemene regels die op het hele bestuursrecht van toepassing zijn.

 

Het creëren van eenheid in de wetgeving op bestuursrechtelijk niveau, het systematiseren en vereenvoudigen om de toegankelijkheid van de wetgeving te vergroten, codificeren van onder andere beginselen van behoorlijk bestuur en het geven van algemene voorzieningen, zijn de doelen die de wetgever nastreeft met de invoering van de Awb.

 

De Awb wordt beschouwd als een aanbouwwet*, hiermee wordt bedoeld dat de wet in verschillende fasen (tranches) tot stand is gekomen, door er steeds inhoudelijke onderdelen aan toe te voegen.

  • De 1e en 2e tranche met uitzondering van hoofdstuk 5 zijn op 1 januari 1994 ingevoerd. Hierin zijn algemene en bijzondere bepalingen betreffende besluiten opgenomen.

  • De 3e tranche is op 1 januari 1998 ingevoerd. Hierin is hoofdstuk 4 aangevuld en zijn hoofdstuk 5 (Handhaving) en 10 (Bepalingen over bestuursorganen) toegevoegd.

  • De 4e tranche is op 1 juli 2009 toegevoegd. Hierin zijn algemene regels toegevoegd betreffende de handhaving door middel van bijvoorbeeld een bestuurlijke boete.

Het bestuursrecht is net als de samenleving dynamisch. Zo zijn er onlangs weer een aantal regels omtrent bestuursdwang en dwangsom veranderd.

 

 

Algemeen bestuursrecht in relatie tot het bijzonder bestuursrecht:

De Awb heeft net als het Burgerlijk Wetboek een gelaagde structuur*. De algemene bepalingen staan dus voorin de Awb waarna de bijzondere bepalingen volgen.

Indien een bijzondere bepaling afwijkt van een algemene dan gaat de bijzondere bepaling voor.

 

Voorbeeld:

‘In afwijking van art. 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepsschrift vier weken’, aldus artikel 69 lid 1 Vreemdelingenwet 2000.

 

Hoofdstuk 2: Het Bestuursrecht

 

Verschillende overheidsorganisaties.

Openbare lichamen*:

In beginsel heeft de Nederlandse rechtsstaat vier openbare lichamen: de staat, de provincies, de gemeenten en de waterschappen. Deze openbare lichamen bezitten op grond van art. 2:1 lid 1 BW rechtspersoonlijkheid*. De staat, provincie en de gemeente zijn territoriale openbare lichamen, aangezien zij het openbaar bestuur vormen over een door grenzen bepaald grondgebied. De waterschappen zijn functionele openbare lichamen, zij zijn verantwoordelijk voor de waterhuishouding (functie) van een bepaald gebied.

 

Op grond van art. 134 GW is het mogelijk bij of krachtens de wet openbare lichamen voor beroep en bedrijf en andere openbare lichamen in te stellen. Een openbaar lichaam voor beroep is bijvoorbeeld de Orde van Advocaten. Een voorbeeld van een openbaar lichaam voor bedrijf is het bedrijfschap voor Horeca en catering.

Openbare lichamen zijn rechtspersonen die door de wet (krachtens het publiekrecht) zijn ingesteld. Zij kunnen zowel feitelijke handelingen als rechtshandelingen* verrichten. Een voorbeeld van een feitelijke handeling van een bestuursorgaan is het aanleggen van een weg, hieruit zal geen rechtsgevolg volgen. Er zijn echter wel feitelijke handelingen waaruit een rechtsgevolg kan ontstaan, dit wordt een onrechtmatige overheidsdaad genoemd. De rechtshandeling daarentegen is een handeling die gericht is op een beoogd rechtsgevolg. Het gaat dus om het creëren van een situatie waarbij rechten en plichten ontstaan. Rechtshandelingen worden nog nader toegelicht.

 

Wettelijke grondslag van Openbare lichamen en haar organen.

 

 

Staat

Provincies

Gemeenten

Water-schappen

Overig

Wettelijke grondslag

Art. 42,44, 45 en 46 GW

Art. 125 GW

Art. 125 GW

Art. 133 GW

Art. 134 GW

Organen van

Openbare lichamen

Regering (Kroon)

Provinciale Staten*

(art. 6 Provinciewet)

Gemeenteraad*

(art. 6 Gemeentewet)

Algemeen bestuur

(art. 10 Waterschapswet)

Algemeen

Bestuur

 

 

Ministerraad

Gedeputeerde Staten*

(art. 6 Provinciewet)

B&W*

(art. 6 Gemeentewet)

Dagelijks bestuur

(art. 10 Waterschapswet)

Dagelijks bestuur

 

Ministers

Commissaris van de Koningin

(art. 6 Provinciewet)

Burgemeester

(art. 6 Gemeentewet)

Voorzitter

(art. 10 Waterschapswet)

Voorzitter

 

Staats-secretarissen

 

 

 

 

 

 

De BES-eilanden zijn sinds oktober 2010 op grond van Art. 134 GW speciale gemeenten in de vorm van openbare lichamen van het Koninkrijk der Nederlanden. In plaats van het bovenstaande maken deze eilanden gebruik van een gezaghebber, eilandgedeputeerde en een eilandraad.

 

Zelfstandige publiekrechtelijke rechtspersonen of Zelfstandige bestuursorganen:

Artikel 1 Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen* beschrijft de definitie als volgt:

“Een bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling met openbaar gezag is bekleed, en dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan de minister.” De zelfstandige bestuursorganen zijn niet ondergeschikt aan, maar vallen wel onder de verantwoordelijkheid van de minister. Een dergelijk bestuursorgaan is geen vorm van decentralisatie, want de overheidsmacht blijft op centraal niveau.

 

Het bestuursorgaan.

De definitie van een bestuursorgaan wordt in Art 1:1 lid 1 Awb als volgt omschreven:

 

Onder bestuursorgaan wordt verstaan:

a. een orgaan van een rechtspersoon* die krachtens publiekrecht is ingesteld, of

b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.

 

In art. 1:1 lid 2 Awb worden de organen omschreven die niet gekenmerkt worden als een bestuursorgaan, zoals de Staten-Generaal en organen met de rechterlijke macht belast.

 

A-organen.

Met a-organen worden de organen bedoeld, zoals gesteld in art. 1:1 lid 1 onder a Awb. Dit zijn de ‘klassieke’ organen ( staat, provincies, gemeenten en waterschappen). Ongeacht of deze organen feitelijke handelingen of rechtshandelingen verrichten, blijven zij gekenmerkt als een bestuursorgaan/ a-orgaan.

 

B-organen.

Met b-organen worden bedoeld, de in Art. 1:1 lid 1 onder b Awb gestelde organen, dit zijn privaatrechtelijke organisatie of personen met een bestuursrechtelijke taak. Hierbij gaat het om organisatie die door middel van een AMvB of een ministeriële regeling worden aangewezen om een bestuursrechtelijke taak tot uitvoering te brengen. Een voorbeeld hiervan is het verlenen van de bevoegdheid aan een autogarage om een APK-keuring uit te voeren. Een b-orgaan wordt alleen gekenmerkt als bestuursorgaan bij uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid.

Een Zelfstandig bestuursorgaan kan zowel een a-orgaan als een b-orgaan zijn.

Zie bijlage voor een schematische weergave.

 

Belang van de onderverdeling in a-organen en b-organen.

Ten eerste is het maken van onderscheid tussen deze twee soort organen van belang, omdat alleen een bestuursorgaan met bestuursrechtelijke bevoegdheden een besluit mag nemen in de zin van art. 1:3 Awb. Ten tweede worden er regels gesteld omtrent het handelen van een bestuursorgaan. Zo is een a-orgaan altijd gebonden aan deze regels en een b-orgaan slechts wanneer hij in uitvoering is van zijn bestuurstaak. Tenslotte bestaat de mogelijkheid bezwaar en beroep aan te kunnen tekenen tegen een besluit van een bestuursorgaan. Op bezwaar en beroep wordt later terug gekomen.

 

De Europese Unie en haar bestuursorganen.

Ook op Europees niveau heeft men bestuursorganen. Op grond van art. 16 en 17 van het EU-verdrag en het EU-werkingsverdrag worden de Europese Commissie en de Raad van Ministers gekwalificeerd als bestuursorganen.

De Europese Commissie bestaat uit een afgevaardigde van elke lidstaat, de belangen die in de Commissie worden behartigd staan los van de nationale belangen van de afgevaardigden. De Raad van Ministers bestaat uit ministers van de lidstaten. Samen met het Europees Parlement stellen zij verordeningen op. Het spreekt voor zich dat voor de Europese Unie niet de Awb van toepassing is, maar de toepasselijke Europese wetgeving.

 

Bevoegdheid in het bestuursrecht (bestuursbevoegdheid).

Een bestuursrechtelijke bevoegdheid dient altijd een wettelijke grondslag te hebben. Deze bevoegdheid wordt dan ook toegekend, overgedragen of opgedragen.

 

Attributie*, art. 10:22-10:23 Awb:

Attributie is het toekennen van een nieuwe bevoegdheid aan een bestuursorgaan. Dit bestuursorgaan voert de via attributie verkregen bevoegdheid onder eigen verantwoordelijkheid uit. Het scheppen van een nieuwe bevoegdheid is alleen toegestaan wanneer hier een wettelijke grondslag aan vooraf gaat.

 

Delegatie*, art. 10:13-10:20 Awb:

Bij delegatie wordt een bestaande bevoegdheid overgedragen aan een ander bestuursorgaan. De delegans, het in eerste instantie bevoegde bestuursorgaan, dient de bevoegdheid over te dragen op basis van een wettelijke grondslag. De delegans kan ten alle tijden de delegatie intrekken. De delegataris (het door delegatie bevoegde bestuursorgaan) voort de bevoegdheid onder eigen verantwoordelijkheid uit. De delegataris is bevoegd de desbetreffende bevoegdheid te over te dragen, subdelegatie*.

 

Mandaat*, art. 10:1-10:12 Awb:

Er vindt in dit geval geen overdracht van bevoegdheid plaats, maar er wordt door de mandans ( mandaatgever) een bevoegdheid verleend aan de mandataris (gemandateerde) om deze bevoegdheid in diens naam uit te voeren. Dit is echter wel binnen de kaders van het gegeven mandaat.

 

Belanghebbenden in de zin van art. 1:2 Awb.

In dit artikel wordt een persoon als belanghebbende gekwalificeerd, wanneer diegene een rechtstreeks belang heeft. Invulling van het rechtstreeks kan door middel van het volgende hulpmiddel, het Opera-criteria:

  • Objectief bepaalbaar belang -Hierin is de objectieve feitelijke situatie van belang.

  • Persoonlijk belang -Het persoonlijk belang moet zich onderscheiden

van de massa.

  • Eigenbelang -Het in eigennaam voor zichzelf opkomen.

  • Rechtstreeks belang -De eis van een voldoende causaal verband.

  • Actueel belang -Is het belang actueel?

 

Onder de belangen van rechtspersonen worden algemene en collectieve belangen verstaan die “zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen”, art. 1:2 lid 3 Awb.

Twee soorten belanghebbende:

Primair belanghebbende zijn diegene die bij een besluit een rechtstreeks belang hebben (OPERA-criteria). Naast de primair belanghebbende zijn ook mensen zonder een direct/ rechtstreeks belang, belanghebbende. Men noemt deze belanghebbende, derde-belanghebbende*. Deze derde-belanghebbende moeten echter wel voldoen aan het zichtcriterium en het nabijheidscriterium.

 

 

Hoofdstuk 3: Bestuursorganen en haar bevoegdheden

 

Bestuursrechtelijke handelingen

 

Feitelijke handelingen, deze handelingen zijn niet gericht op een rechtsgevolg. Toch kan er bij een feitelijke handeling een rechtsgevolg ontstaan. Denk hierbij aan een ongeluk veroorzaakt door een slecht wegdek, men noemt een dergelijk doen of nalaten een onrechtmatige (overheids)daad (art. 6:162 BW).

Een rechtshandeling is echter wel gericht op een rechtsgevolg. Denk hierbij aan het verlenen van een vergunning. Het bestuursorgaan roept hiermee nieuwe rechten en plichten in het leven.

 

Bestuursorganen kunnen zowel publieksrechtelijke als privaatrechtelijke handelingen uitvoeren. Een publieksrechtelijke rechtshandeling wordt verricht door een orgaan bij of krachtens het publiekrecht ingesteld, ook is deze handeling gericht op een rechtsgevolg.

 

Bij een privaatrechtelijke rechtshandeling kan men denken aan het huren van een pand waar het bestuursorgaan zich kan vestigen.

De meeste publiekrechtelijke rechtshandelingen zijn eenzijdig, dit houdt in dat de uiting van de wil van het bestuursorgaan voldoende is om het rechtsgevolg te voltooien.

 

Besluit in de zin van art. 1:3 Awb:

Artikel 1:3 lid 1 Awb kan ontleed worden in 3 rechtsvoorwaarden. Er is pas sprake van een besluit wanneer er voldaan is aan al deze voorwaarden.

  1. Het betreft een schriftelijke beslissing.

  2. Het betreft een beslissing van een bestuursorgaan.

  3. Het betreft een publieksrechtelijke rechtshandeling.

 

Ad 1: Schriftelijke beslissing:

Bij deze beslissing moet het bestuursorgaan zijn wil hebben geuit, dit heet een positief besluitbegrip.

De wil is gericht op het intreden van een rechtsgevolg. Er is ook sprake van deze wil wanneer het bestuursorgaan een eventuele aanvraag afwijst. De beslissing behoort tevens op papier te zijn gesteld, dit kan geschieden door middel van een brief, notulen of een document via de elektronische weg (art. 2:13 Awb e.v.) .

 

Ad 2: Beslissing van een bestuursorgaan:

Het besluit is afkomstig van een bestuursorgaan zoals gesteld in art. 1:1 Awb.

 

Ad 3: Publieksrechtelijke rechtshandeling:

Het gaat dus om een besluit van een orgaan die bij of krachtens het publiekrecht is ingesteld en het moet gaan om een handeling die gericht is op een rechtsgevolg.

 

Wanneer een beslissing niet volledig voldoet aan de bovenstaande rechtsvoorwaarden dan is het geen besluit.

Het is belangrijk om te weten of het een besluit is in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb is, dit in verband met de mogelijkheid bezwaar te kunnen maken tegen het desbetreffende besluit.

In art. 6:2 Awb staan enkele uitzonderingen op de bovenstaande regel, zoals een weigering om een besluit te nemen of een fictieve weigering (het niet tijdig nemen van een besluit).

Een privaatrechtelijke beslissing, genomen door een bestuursorgaan, zoals het kopen van een huis is geen besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb.

 

Zie bijlage voor een schematisch overzicht van bestuurshandelingen.

 

Verschillende soorten besluiten van algemene strekking (b.a.s.):

Een besluit van algemene strekking is gericht op een niet bepaald aantal rechtssubjecten en omstandigheden. Deze besluiten zijn onder te verdelen in 4 soorten.

 

1. Algemeen verbindende voorschriften (a.v.v.)

Deze voorschriften zijn algemeen en herhaaldelijk van toepassing op personen en of zaken en worden opgesteld door organen die bij of krachtens het publiekrecht zijn ingesteld. Een voorbeeld van een a.v.v. is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

 

2. Beleidsregels (Art. 1:3 Awb)

Beleidsregels zijn er om de discretionaire bevoegdheid (de beleidsvrijheid) van het bestuursorgaan in te vullen. Ter voorkoming van willekeur kan de overheid regels opstellen over de invulling van deze discretionaire bevoegdheid in individuele gevallen.

Beleidsregels kunnen zowel een interne als externe werking hebben. Ze hebben een externe werking wanneer het bestuursorgaan ze openbaar gemaakt heeft, dit is omwille van de transparantie naar de burger. De burger kan zich in dit geval beroepen op een dergelijke beleidsregel.

 

3. Plannen

Plannen bestaan om ordening en een samenhang te creëren in het bestuurlijk handelen tussen verschillende beleidssectoren. Zo bestaan er verschillende plannen, zoals indicatief plan en een normatief plan. Een indicatief plan bestaat alleen uit een visie of aanduiding van het bestuursorgaan over het te voeren beleid. Er bestaan ook normatieve plannen, hierbij moeten bestuursorganen en burgers zich aan bepaalde regels houden. Een voorbeeld van een normatief plan is een bestemmingsplan.

 

4. Overige besluiten van algemene strekking (overige b.a.s.)

Dit zijn besluiten die afgeleid zijn van besluiten van algemene strekking. Men kan hierbij denken aan besluiten in de zin van goedkeuring, vernietiging of schorsing van een besluit van algemene strekking.

Een voorbeeld hiervan is de concrete norm. De concrete norm richt zich op een individuele plaats en/of tijd. Een voorbeeld van een dergelijk besluit is het plaatsen van een verkeersbord die het eenrichtingverkeer aanduid in een bepaalde straat. De concrete norm in het voorbeeld wordt ook wel een aanwijzingsbesluit genoemd. De concrete norm is dus op iedereen van toepassing die een dergelijk gebied betreed.

 

De beschikking, art. 1:3 lid 2 Awb:

Beschikking wordt gedefinieerd in art. 1:3 lid 2 Awb:’Een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van de aanvraag ervan’. Het is dus een besluit dat gericht is op een concrete en individuele situatie. Het persoonscriterium (het voldoende concreet gericht zijn tot een persoon of een groep personen) en zaakcriterium (het voldoende concreet gericht zijn op een bepaalde zaak) zijn 2 criteria waaraan moet zijn voldaan bij een beschikking.

 

Hoofdstuk 4: Wet- en regelgeving voor het openbaar bestuur

 

Een behoorlijk bestuur

Bij het uitoefenen van bevoegdheden moet het bestuur zowel rechtmatig als wetmatig handelen. Hierbij moet het bestuursorgaan zich aan de wet houden en in overeenstemming met het recht handelen. Er zijn een aantal criteria waaraan het bestuursorgaan moet voldoen bij de uit te voeren handelingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

 

De A.b.b.b.’s ( algemene beginselen van behoorlijk bestuur)

Er zijn soorten a.b.b.b.’s, dit zijn de formele en de materiële a.b.b.b.’s.

De formele hebben betrekking op de wijze waarop een besluit tot stand komt en de materiële hebben betrekking op de inhoud van het besluit. Het is mogelijk dat een a.b.b.b. in beide categorieën kan vallen.

 

Onderverdeling in 8 a.b.b.b.’s:

  1. Gelijkheidsbeginsel - Artikel GW

  2. Fair play-beginsel - Artikel 2:4 Awb

  3. Zorgvuldigheidsbeginsel - Artikel 3:2 Awb

  4. Verbod van détournement de pouvoir - Artikel 3:3 Awb

  5. Evenredigheidsbeginsel - Artikel 3:4 Awb

  6. Motiveringsbeginsel - Artikel 3:46 Awb

  7. Vertrouwensbeginsel - Ongeschreven a.b.b.b.

  8. Rechtszekerheidsbeginsel - Ongeschreven a.b.b.b.

 

1. Het gelijkheidsbeginsel (art. 1 GW)

Het houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandelt dienen te worden. Het beginsel dient willekeur te voorkomen.

 

2. Fair play-beginsel (art. 2:4 Awb)

Het bestuursorgaan dient zonder vooringenomenheid een beslissing te nemen. Het beginsel is een aanvulling van het gelijkheidsbeginsel, ook hier moet men in gelijke gevallen gelijk behandeld worden. De beslissing dient te berusten op objectieve gronden.

 

3. Zorgvuldigheidsbeginsel (art. 3:2 Awb)

Het zorgvuldigheidsbeginsel ziet toe op de zorgvuldige voorbereiding van een besluit, dit houdt in dat het bestuursorgaan alle relevante informatie behoort te verzamelen en dient te onderzoeken voor het besluit is genomen.

 

4. Verbod van détournement de pouvoir (art. 3:3 Awb)

Verbod op misbruik van bevoegdheden is de letterlijke vertaling van dit beginsel. De verkregen bevoegdheid mag dan ook alleen worden gebruik waarvoor deze is bedoeld.

 

Ad 5. Evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 Awb)

Het evenredigheidsbeginsel ziet toe op de proportionaliteit van de gevolgen van het besluit in verhouding tot het doel dat er met het besluit wordt gediend.

 

Ad 6. Motiveringsbeginsel (art. 3:46)

Ieder besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Ad 7 Vertrouwensbeginsel (ongeschreven a.b.b.b.)

Een burger mag redelijkerwijs op de toezeggingen van een ambtenaar vertrouwen. Wanneer een ambtenaar een toezegging doet, mag de burger de ambtenaar hieraan houden. Dit beginsel gaat gepaard met het verbod op terugwerkende kracht.

 

Ad 8 Rechtszekerheidsbeginsel (ongeschreven a.b.b.b.)

Het rechtszekerheidsbeginsel gaat hand in hand met het vertrouwensbeginsel. De burger moet op de uitspraken van een ambtenaar kunnen vertrouwen en moet weten waar hij aan toe is. Zo treedt een besluit niet in werking wanneer deze nog niet is bekend gemaakt (art. 3:40).

 

Hoofdstuk 5: Beschikking en het bestuursorgaan

 

Verscheidene soorten beschikkingen

Een beschikking is een besluit gericht op een concrete en individuele situatie. Ook beschikkingen zijn onder te verdelen in verschillende soorten.

 

1. De beschikking op aanvraag & de ambtshalve beschikking.

Bij een beschikking op aanvraag gaat het bestuursorgaan pas over tot actie wanneer er een aanvraag is ingediend. De aanvraag geschiedt op verzoek van de belanghebbende (art. 1:2 Awb).

In tegenstelling tot de beschikking op aanvraag neemt het bestuursorgaan bij een ambtshalve beschikking het initiatief tot het nemen van een besluit, bijvoorbeeld een belastingaanslag.

 

2. De rechtvaststellende beschikking & de rechtscheppende beschikking.

Een rechtvaststellende beschikking stelt een bestaand recht of plicht vast voor de belanghebbende. Een voorbeeld hiervan is de concrete vaststelling van de belastingplicht bij hondenbelasting.

Een rechtscheppende beschikking spreekt voor zich. Bij deze beschikking worden er nieuwe rechten en plichten in het leven geroepen voor de belanghebbende.

 

3. De begunstigde beschikking & de belastende beschikking.

De twee bovenstaande beschikkingen spreken voor zich. Bij een begunstigende beschikking wordt bijvoorbeeld een vergunningsaanvraag gehonoreerd, er wordt dus een gunst verleend aan de belanghebbende. De belastende beschikking legt een last op, hierbij krijgt de belanghebbende de verplichting iets te doen of juist na te laten.

 

4. De gebonden beschikking & de vrije beschikking.

Bij een gebonden beschikking stelt de wet specifieke grenzen. De beschikking moet dus gegeven of geweigerd worden binnen het bij wet bepaalde kader.

De vrije beschikking maakt aanspraak op de discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan. Het bestuursorgaan heeft in dit geval een bepaalde vrijheid bij het nemen van een besluit. Uiteraard behoort het gebruik van deze vrijheid te geschieden binnen de kaders van de wet- en regelgeving.

 

Ontstaan van een beschikking

Een aanvraag tot een beschikking behoort te voldoen aan een aantal vereisten, voordat het bestuursorgaan de aanvraag in behandeling neemt. De aanvraag geschiedt in een schriftelijke vorm (art. 4:1 Awb). De verdere vereisten voor de aanvraag zijn gesteld in art. 4:2 Awb. De aanvraag;

 

  1. wordt ondertekend

  2. bevat de naam en het adres van de aanvrager

  3. bevat de dagtekening

  4. bevat een omschrijving van de beschikking

  5. bevat gegevens die voor de beslissing op de aanvraag van belang zijn.

 

Na het indienen van de aanvraag behoort een deugdelijke voorbereiding aan het besluit vooraf te gaan.

Zo is het bestuursorgaan verplicht de aanvrager te horen op grond van art. 4:7 Awb. De aanvrager heeft zelf de keus zijn visie mondeling of schriftelijk naar voren te brengen (art. 4:9 Awb).

 

In sommige gevallen schrijft de wet een voorbereidingsprocedure voor.

Een voorbeeld hiervan is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Bij deze voorbereidingsprocedure zijn de aanvraag en het ontwerpbesluit openbaar, zodat belanghebbenden hierin inzage kunnen hebben en hun eventuele zienswijze naar voren kunnen brengen.

 

In beginsel behoort een bestuursorgaan binnen 8 weken een beslissing te nemen (art. 4:13 Awb), tenzij anders bij wet bepaald. Wanneer een bestuursorgaan te laat is met het nemen van het besluit dan zijn volgen er sancties voor het bestuursorgaan. Zo is het ten eerst mogelijk het bestuursorgaan in gebreke te stellen. Wanneer er binnen twee weken nog geen besluit is genomen dan wordt er een aan het bestuursorgaan een dwangsom opgelegd (art. 4:17 Awb). Een andere mogelijkheid is de verklaring van ‘Lex silencio positivo’. Dit houdt in dat op het moment dat het beslissingstermijn wordt overschreden, er van rechtswege een positieve beschikking tot stand komt (art. 4:20 Awb).

 

Uiteraard moet de beslissing van het bestuursorgaan Deugdelijk gemotiveerd zijn.

De beschikking treedt volgens art. 3:40 Awb pas in werking wanneer deze bekend is gemaakt.

 

Verbod op terugwerkende kracht

In eerste instantie mag een bestuursorgaan een beschikking niet intrekken of wijzigen, dit zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod op terugwerkende kracht. Er zijn echter een aantal uitzonderingen op deze regel.

Een bestuursorgaan mag in beginsel alleen een beschikking intrekken of wijzigen, wanneer de aanvrager expres onjuiste informatie heeft verstrekt en wist dat wanneer hij de juiste informatie zou verstrekken de aanvraag afgewezen zou worden. In een dergelijke situatie mag een bestuursorgaan de beschikking intrekken of wijzigen. Eventuele andere situaties die het mogelijk maken een beschikking te wijzigen of in te trekken zijn terug te vinden in bijzondere wetten.

 

Hoofdstuk 6: Handhaving en sancties van het bestuursrecht

 

De overheid heeft verschillende instrumenten om de regelgeving te handhaven. In het publiekrecht kan men gebruik maken van bestuursrechtelijke instrumenten, strafrechtelijke instrumenten en privaatrechtelijke instrumenten. Zo kan het bestuursorgaan bestuurlijke sancties opleggen in de zin van verplichtingen of het onthouden van een aanspraak (art. 5:1 lid 1 Awb).

 

Preventieve en repressieve handhaving

Preventieve handhaving ziet er voornamelijk op toe dat de burger correct en volledig wordt geïnformeerd.

Repressieve handhaving is een sanctie die wordt opgelegd bij een overtreding als gesteld in art. 5:1 lid 1 Awb. Er wordt geen bestuurlijke sanctie opgelegd indien er sprake is van een rechtvaardigingsgrond (art. 5:5 Awb). Er zijn een aantal bestuurlijke sancties die het bestuursorgaan kan toepassen, zoals last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en bestuurlijke boete.

 

Last onder bestuursdwang;

Deze sanctie is een herstelsanctie die is geregeld in art. 5:21 tot en met 5:31c Awb. De sanctie is gericht op het repareren van een niet legaal ontstane toestand. De sanctie is tevens een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb. Hij is namelijk gericht op een concreet geval.

 

De bijzondere wetten geven aan wanneer het nodig is last onder bestuursdwang toe te passen. De bestuursdwang betreft een feitelijk handelen (letterlijk het weghalen van een bouwwerk) die gericht is op het wegnemen van hetgeen dat illegaal verkregen is. Het bestuursorgaan kan deze sanctie zelf uitvoeren of hiervoor opdracht geven aan derden. Uiteraard moet de toepassing van een dergelijke sanctie altijd een wettelijke grondslag hebben (art. 5:22 Awb).

Art. 5:23 Awb verbied een onmiddellijke handhaving van de openbare orde door gebruik te maken van bestuursdwang.

Bij het opleggen van (last onder) bestuursdwang maakt men een belangen afweging. De belangen die worden afgewogen betreffen het algemeen belang en het individuele belang. Het bestuursorgaan behoort hierbij de geldende wet- en regelgeving in acht te nemen evenals de a.b.b.b.’s.

 

Last onder dwangsom; (art. 5:31 Awb tot en met 5:39 Awb)

Deze sanctie betreft een herstel sanctie die de overtreder verplicht tot een geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding. Wanneer de overtreder het herstel niet binnen het gegeven termijn heeft uitgevoerd is hij verplicht een geldsom te betalen (art. 5:31 Awb).

 

Een kanttekening die gemaakt moet worden is dat last onder bestuursdwang en last onder dwangsom niet naast elkaar opgelegd kunnen worden.

De last bestaat uit het wettelijk voorschrift dat wordt overtreden, de omschrijving van de herstelmaatregelen en geeft een termijn waarbinnen het herstel voldaan moet worden.

Ook hier moet een redelijke verhouding bestaan tussen de sanctie en de overtreding (art. 5:32 lid 3 Awb). Een betaling kan een betaling per tijdseenheid of per overtreding betreffen(art. 5:32b Awb). Moet het bedrag daadwerkelijk voldaan worden, dan dient dit binnen zes weken te geschieden (art. 5:32 Awb).

Bestuurlijke boete;

De bestuurlijke boete is een bestraffende of ook wel punitieve sanctie. De overtreder wordt verplicht een onmiddellijke geldsom te voldoen, art. 5:40 Awb. Wanneer de gedraging de overtreder niet verweten kan worden dan is het ook niet mogelijk een dergelijke boete op te leggen (art. 5:41 Awb). Vanzelfsprekend kan deze boete alleen aan een levende overtreder worden opgelegd (art. 5:42 Awb). De boete wordt alleen bij relatief lichte overtredingen opgelegd denk hierbij aan (relatief lichte) verkeersovertredingen. De bestuurlijke boete is ook een beschikking en is dus gericht op een concreet geval. Evenals bij bestuursdwang en dwangsom dient het bestuursorgaan belangen af te wegen en rekening te houden met onder andere de proportionaliteit van de sanctie (art. 3:4 Awb). De hoogte van de boete wordt vastgesteld in de bijzondere wetten.

Op grond van art. 5:45 Awb is het niet mogelijk een bestuurlijke boete op te leggen, wanneer er bij een overtreding een strafrechtelijk proces is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting als is begonnen.

 

Het is in beginsel dus niet toegestaan een beschikking in te trekken of te wijzigen, dit is namelijk in strijd met de rechtszekerheid en het verbod op terugwerkende kracht. Het intrekken of een wijziging is echter alleen toegestaan wanneer de aanvrager bewust onjuiste informatie heeft verschaft met de kennis een negatief besluit te ontvangen bij het vertellen van de waarheid.

 

Handhaving via het privaatrecht en het strafrecht:

Het is echter alleen mogelijk het via de bovenstaande weg te handhaven wanneer hieraan een wettelijke grondslag vooraf gaat. Omwille van de burger wordt er altijd gekeken of het mogelijk is een dergelijk resultaat te bereiken via het bestuursrecht. Is dit niet het geval en heeft men bijvoorbeeld te maken met recidive (een herhaalde overtreding), dan is het mogelijk gelijk over te gaan op een strafrechtelijke procedure onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar ministerie.

 

Hoofdstuk 7: Toezicht

 

Toetsing

Bestuursorganen hebben de bevoegdheid om besluiten van andere (meestal lagere) bestuursorganen vooraf en achteraf te toetsen. We spreken hier van preventieve toetsing en repressieve toetsing.

 

Preventieve toetsing

1. Goedkeuring en toestemming van een ander bestuursorgaan - art. 10:25 tot en met 10:31 Awb;

Zo treedt een besluit pas in werking wanneer deze is goedgekeurd door de toezichthouder van het betreffende bestuursorgaan (art. 10:25 Awb). Voor deze goedkeuring is een wettelijke grondslag vereist die is gesteld in art. 10:26 Awb. Het is niet mogelijk om de goedkeuring in te trekken, mits de aard of de inhoud van het besluit het toelaat is het wel mogelijk een gedeeltelijke goedkeuring af te geven (art. 10:27 en art. 10:29 Awb). De termijn betreffende het verlenen van de goedkeuring zijn terug te vinden in art. 10:31 Awb.

 

2. Het afgeven van een Verklaring van geen bedenkingen;

De verklaring van geen bedenkingen wordt ook wel een aangehaakte toetsing genoemd, omdat de toetsing verbonden is met bijvoorbeeld het eventueel verstrekken van een vergunning.

Voorbeeld: Er wordt in een natuurgebied een schuur gebouwd. Voor de vergunning wordt afgegeven door het college van B&W, moet het college eerst toestemming vragen aan de Gedeputeerde staten, in de zin van het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen.

 

3. Het geven van een aanwijzing;

Een bestuursorgaan kan in dit geval een lager bestuursorgaan dwingen een bepaald besluit te nemen.

De gegeven aanwijzing heeft dus een bindend karakter.

 

4. Indeplaatsstellen;

Bij indeplaatsstellen zal een hoger bestuursorgaan zelf het besluit nemen in plaats van het bestuursorgaan dat hier in eerste instantie de bevoegdheid voor had. Vaak komt dit voor in de situaties dat een bestuursorgaan zijn taken verwaarloost of het betreft het dienen van het nationaal belang.

 

Repressief toezicht

De artikelen 10:33 en 10:34 stellen dat een bestuursorgaan een besluit van een ander bestuursorgaan kan vernietigen, dit wordt ook wel spontane vernietiging genoemd. Vaak geschiedt de spontane vernietiging door de kroon wanneer een besluit in strijd is met de wet of het algemeen belang (art. 10:35 Awb).

 

Burger toezicht’

In het kader van rechtszekerheid is het van belang dat het bestuursorgaan een bepaalde openbaarheid van beleid heeft. De burger weet hierdoor welk beleid er wordt gevoerd en wat hem eventueel te wachten staat. Het bestuursorgaan behoort dus bepaalde informatie te verstrekken omwille van het algemeen belang.

Zo is het voor ieder mogelijk om op grond van art. 3 Wob een verzoek in te dienen om informatie op te vragen over de bestuurlijke aangelegenheden. Aan dit verzoek kan worden voldaan door middel van het toesturen van een kopie of uittreksel van het desbetreffende stuk of de mogelijkheid bieden om de stukken in te zien. Informatie over het beleid, voorbereiding en uitvoering dient op initiatief van het bestuursorgaan verstrekt te worden. Het verstrekken van deze informatie dient tijdig te geschieden en op een voor ieder begrijpelijke manier (art. 8 Wob). Op grond van art. 9 Wob is het bestuursorgaan verplicht deze informatie te verstrekken bij adviezen, adviesaanvragen en voorstellen.

 

Uitzonderingen op de plicht informatie te verstrekken.

Er zijn 3 soorten uitzonderingsgronden die worden beschreven in art. 10 en 11 Wob. In art. 10 lid 1 staan de absolute uitzonderingsgronden*. Van deze gronden mag niet worden afgeweken. Met spreekt van dergelijke gronden wanneer de eenheid van de kroon of de veiligheid van de staat in gevaar komt, het gaat om vertrouwelijke bedrijfsinformatie of het gaat om het verstrekken van persoonsgegevens die een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer.

Art. 10 lid 2 schrijft de relatieve uitzonderingsgronden* voor. In dit geval heeft het bestuursorgaan een bepaalde vrijheid om te kiezen of hij de informatie wel of niet verstrekt. Bijvoorbeeld met het oogpunt op economisch- of financieel belang. Een andere mogelijkheid is het niet verstrekken van de informatie omwille van de opsporing en/ of vervolging van strafbare feiten.

Art. 11 Wob geeft een afzonderlijke weigeringsgrond weer. Het betreffen in dit geval vaak persoonlijke beleidsopvattingen in de documentatie van het bestuursorgaan.

 

Inspraak van belanghebbende

In verschillende wetten waaronder de Wabo zijn vereisten vastgelegd omtrent de voorbereiding van besluiten. De Uniforme Openbare voorbereiding (art. 3:10 tot en met 3:18 Awb) is hier een voorbeeld van. Op grond van art. 3:15 Awb moet het bestuursorgaan de belanghebbende in de gelegenheid stellen hun zienswijze naar voren te brengen, dit kan zowel mondeling als schriftelijk geschieden.

Een ander voorbeeld van inspraak door belanghebbende is de inspraakverordening (art. 147 Provinciewet en art. 150 gemeentewet).

 

Kenmerken van de Bezwaarprocedure

De bezwaarprocedure is een voorprocedure. Een belanghebbende kan bij het bestuursorgaan die het besluit genomen heeft een bezwaar* indienen, wanneer de belanghebbende het niet eens is met het desbetreffende besluit. Het bestuursorgaan zal aan de hand van het bezwaarschrift het besluit nogmaals toetsen op rechtmatigheid en doelmatigheid. Het orgaan kijkt bij de rechtmatigheid of het besluit in strijd is met de geldende geschreven en ongeschreven rechtsregels en algemene beginselen. Bij de doelmatigheid wordt er gekeken of het besluit aansluit op de doelstellingen van het beleid. De toetsing is ex nunc, dit houdt in dat het bestuursorgaan er rekening zal houden met eventuele nieuwe heroverwegingen.

In de bezwaarprocedure geldt verbod van reformatio in peius, de burger mag er niet nadeliger vanaf komen dan wanneer hij het bezwaarschrift niet had ingediend.

Verder heeft het bezwaarschrift geen schorsende werking. Het besluit mag dus gewoon ten uitvoer gelegd worden. Ook zitten er aan de bezwaarschrift procedure geen kosten verbonden.

 

Uiteindelijk heeft deze procedure 4 functies:

  1. Het Bestuursorgaan krijgt eerst zelf de kans het besluit te heroverwegen.

  2. Rechtsbescherming voor de indiener en/of belanghebbende.

  3. Een bezwaarschrift geeft een verduidelijking van de zaak, omdat beider partijen relevante stukken moeten aanleveren en hun zienswijze naar voor kunnen brengen. Dit is handig voor het eventueel instellen van beroep bij de rechtbank. De rechter hoeft deze feiten dan niet opnieuw uit te zoeken.

  4. De bezwaarprocedure heeft een bepaalde filterfunctie, mede om de rechtspraak te ontlasten. Wanneer fouten vooraf herstelt kunnen worden door het bestuursorgaan, dan hoeft er geen beroep ingesteld te worden bij de rechtbank.

 

Eigenlijke procedure

Om zicht te krijgen over de procedure is het goed het systeem van je wettenbundel te kennen. In dit geval zal hij stapsgewijs worden toegelicht.

1. Indienen;

Indienen van het bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen (art. 6:4 lid 1 Awb).

 

2. Doorzendplicht;

Is het geschrift ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan? Het bestuursorgaan is in dit geval verplicht het geschrift door te sturen naar het bevoegde bestuursorgaan. De zogeheten doorzendplicht, art. 6:15 Awb.

 

3. De ontvankelijkheidstoets;

Er moet zijn voldaan aan de vereisten van een bezwaarschrift zoals gesteld in art. 6:5 Awb. Voorbeelden van dergelijke vereisten zijn de vermelding van de naam van de indiener, de gronden en het eventuele uiteindelijk besluit van het bestuursorgaan. Wanneer één van de vereisten ontbreekt dan dient de indiener in de gelegenheid gesteld te worden deze toe te voegen.

 

4. Termijn;

Ook moet het bezwaarschrift ingediend zijn binnen het gegeven termijn. In beginsel betreft dit een termijn van zes weken vanaf de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. De ontvangsttheorie is in dit geval van toepassing. Dit betekend dat het geschrift verstuurd moet zijn binnen het aangegeven termijn en het moet zijn maximaal een week na het verstrijken van het termijn moet zijn ontvangen. In enkele gevallen is het mogelijk het excuus voor het te laat indienen te rechtvaardigen, dit wordt verschonen* genoemd. In de praktijk komt dit echter niet vaak voor. Hetgeen wat regelmatig voorkomt is een pro forma bezwaarschrift. Hierin geeft de indiener aan bezwaar te willen maken en dat hij later de gronden hiervoor zal aangeven. Het bestuursorgaan stelt de indiener dan in de gelegenheid dit te doen, en geeft hem hiervoor extra tijd.

 

5. bevestiging van ontvangst;

Wanneer het geschrift is ontvangen, volgt er een bevestiging van het bestuursorgaan aan de indiener (art. 6:14 Awb).

 

 

6. Hoorplicht;

Belanghebbende hebben op grond van art. 6:2 Awb het recht gehoord te worden. Dit is echter niet nodig wanneer het bezwaarschrift kennelijk niet- ontvankelijk, kennelijk ongegrond is verklaard of wanneer de belanghebbende aangeeft geen behoeft te hebben gehoord te worden (art. 7:3 Awb).

 

7. Indienen verdere gegevens of bewijsstukken;

Belanghebbende kunnen op grond van art. 7:4 Awb tot tien dagen voor het horen aanvullende gegevens en/ of bewijsstukken indienen.

 

8.Horen door bestuursorgaan;

De belanghebbenden worden gehoord door een bestuursorgaan of door een adviescommissie ( art. 7:5 en 7:13 lid 3 Awb). Beider partijen en eventuele getuigen of deskundigen kunnen gehoord worden tijdens de hoorzitting (art. 7:8 Awb). Van de zienswijze wordt een verslag opgemaakt (art. 7:7 Awb).

 

9. Uitbrengen van advies;

Na de hoorzitting wordt er door de bezwaarcommissie schriftelijk advies uitgebracht aan het bestuursorgaan betreffende de rechtmatigheid en de doelmatigheid van het besluit. Wanneer nodig kan de commissie nader onderzoek instellen.

 

10. Beslissing op bezwaar;

Het bestuursorgaan neemt binnen zes tot tien weken een beslissing op het bezwaar. Wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van een adviescommissie zijn dit in beginsel 6 weken, is er wel spraken van een commissie dam heeft het bestuursorgaan tien weken de tijd (art. 7:10 jo. art. 7:13 Awb). Wanneer een bestuursorgaan afwijkt van de beslissing van de commissie (contrair gaan*) dan moet motivering waarom er is afgeweken van het advies een deugdelijke argumentatie bevatten.

 

11. Bekendmaking van het besluit;

Het besluit kan pas in werking treden wanneer deze bekend wordt gemaakt. Bij deze bekendmaking wordt tevens de mogelijkheid en het termijn van het instellen van beroep vermeld.

 

Overslaan van de bezwaarprocedure door middel van prorogatie

Prorogatie is de mogelijkheid direct beroep in te stellen bij de rechtbank, de wettelijke grondslag vindt men terug in art. 7:1a Awb. Het bestuursorgaan moet hiermee instemmen en vervolgens het bezwaarschrift doorsturen naar de bevoegde rechtbank.

 

Voorprocedure in de zin van administratief beroep*:

Bij een administratief wordt er in tegenstelling tot de bezwaarprocedure een oordeel gevraagd van een ander bestuursorgaan, dan het bestuursorgaan dat het besluit heeft uitgevaardigd (art. 1:5 lid 2 Awb). Een ander en vaak hoger bestuursorgaan zal oordelen over het administratief beroep. Een voorbeeld waar er gebruik wordt gemaakt van administratief beroep is de Wet Mulder. Hierbij kan er bij de officier van justitie een administratief beroep ingediend worden.

 

Hoofdstuk 8: Het bestuursprocesrecht

 

Bestuursprocesrecht:

Wanneer een belanghebbende het niet eens is met een besluit dat kan hij op grond van art 8:1 lid 1 Awb beroep instellen bij de rechtbank (sector bestuursrecht). Er zijn ook uitzonderingen op de mogelijkheid beroep in te stellen, deze staan omschreven in art. 8:2 Awb tot en met 8:6 Awb). Dit is het geval wanneer het een bijvoorbeeld een algemeen verbindend voorschrift betreft.

 

Kernmerken van het bestuursprocesrecht:

De belanghebbende die het beroep instelt heet de eiser. Degene tegen wie het desbetreffende beroep gericht is heet de gedaagde/ verweerder.

In tegenstelling tot het bestuursorgaan toetst de rechter alleen de rechtmatigheid van het besluit. De rechter toetst dus ex tunc* in plaats van ex nunc*, dit houdt in dat de rechter de situatie toetst naar de desbetreffende situatie en naar het geldende recht wat op dat moment van toepassing was.

In het bestuursrecht is er geen sprake van een verplichte procesvertegenwoordiging. Een burger mag in persoon (dus zonder advocaat) procederen.

Ook bij het instellen van (hoger) beroep geldt het ‘verbod van reformatio in peius’. Dit betekend dat de burger er niet nadeliger af mag komen dan wanneer hij het beroep niet had ingesteld.

 

Absolute Competentie*:

Op grond van art. 43 Wet RO is de rechtbank sector bestuursrecht bevoegd kennis te nemen van de zaken in eerste aanleg. In hoger beroep zijn er drie instanties die kennis mogen nemen van de zaak, dit zijn:

  • ABRvS - Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (art. 37 RvS).

De ABRvS is de algemene bestuursrechter voor het instellen van Hoger Beroep.

  • CRvB – Centrale Raad van Beroep (Art. 18 lid 1 Beroepswet).

De CRvB gaat over zaken met betrekking tot ambtenaren en besluiten met betrekking tot sociale zekerheid.

  • CBB – College van Beroep voor het Bedrijfsleven (art. 20 lid 1 Wbbbo)

Neemt kennis van Sociaaleconomische zaken in hoger beroep.

 

Tegen welke besluiten kan beroep ingesteld worden?

Art. 8.1 stelt dat een belanghebbende beroep in kan stellen tegen een besluit. Tegen de volgende besluiten kan de belanghebbende beroep instellen:

  • Een besluit, beschikking of afwijzing van aanvraag, art. 1:3 Awb.

  • Een weigering een besluit te nemen, art. 6:2 onder a Awb.

  • Het niet tijdig nemen van een besluit, art. 6:2 onder b Awb.

  • Handelingen ten aanzien van een ambtenaar, art. 8:1 lid 2 Awb.

  • De weigering van het goedkeuren van een besluit, art. 8:1 lid 3 onder a en b Awb.

 

Er zijn zoals al eerder besproken ook besluiten waartegen het niet mogelijk is beroep in te stellen. Dit is gesteld in onder andere art. 8:2 tot en met 8:6 met betrekking tot het algemeen verbindend voorschrift en de beleidsregel.

Bijvoorbeeld: art. 8:6 lid 2; “wanneer een belanghebbende door nalatigheid geen gebruik maakt van de mogelijkheid om administratief beroep in te dienen, dan loopt hij zijn beroepsmogelijkheid bij de rechter mis. “.

 

Algemene rechtsgang:

1. Allereerst moet er een bezwaarschrift of administratief beroep worden ingesteld.

 

2.Vervolgens moet er gekeken worden op de rechtsinstantie absoluut bevoegd (art. 8:1 Awb) is, wanneer dit het geval is wordt er gekeken naar de relatieve competentie*(art. 8:7 Awb). Kortom welke rechter is waar bevoegd? Mocht het geschrift toch bij een andere gerechtelijke instantie terecht komen, dan heeft deze een doorzendplicht. Hierbij zal het document naar de juiste gerechtelijke organisatie verstuurd worden.

 

3. Hierna zal er gekeken moeten worden of het beroep ontvankelijk is. Dit houdt in of het beroepschrift voldoet aan de gestelde eisen en deze wel of niet in behandeling genomen zal worden(art. 6:5 Awb). Zo behoort men bijvoorbeeld het beroepsschrift binnen 6 weken in te dien bij de juiste gerechtelijke instantie (art. 6:7 Awb). Voordat het geschrift in behandeling wordt genomen moet het griffierecht* voldaan worden, art. 8:41 Awb.

 

4. Daarna zal er worden gekeken of het beroep gegrond is. De rechter zal hierbij een rechtmatigheidtoets uitvoeren, de rechter toetst hierbij aan de geschreven en ongeschreven rechtsregels en rechtsbeginselen. Het beroepsschrift is het fundament voor de toetsing van de rechter. De rechter zal de feiten toetsen die in het beroepsschrift naar voren zijn gebracht.

 

5. Na het voorgaande onderzoek en na het eventueel horen van getuigen en deskundigen zal de rechter overgaan tot een uitspraak. De rechter behoort deze binnen zes weken na de afronding van het onderzoek schriftelijk te doen (art. 8:66 Awb). Wanneer de uitspraak gericht is op het uitblijven van een besluit dan zal de uitspraak binnen 8 weken na het indienen van het beroepsschrift volgen( art. 8:55b lid 1 Awb).

 

De rechtbank kan gedurende de procedure het bestuursorgaan, op grond van artikel 8:51a Awb, in de mogelijkheid stellen het gebrek te herstellen, dit wordt ook wel een bestuurlijke lus* genoemd.

Hiermee wordt voorkomen dat het bestuursorgaan een nieuw besluit moet opstellen waartegen bezwaar mogelijk is.

Art. 8:70 jo. Art. 8:72 geeft de mogelijkheden van uitspraken weer:

  • Besluit wordt in zijn geheel of gedeeltelijk vernietigd, de rechtsgevolgen zullen hierbij tevens vernietigd worden. (lid 1 en 2)

  • De beslissing rechtsgevolgen van een (gedeeltelijk) vernietigd besluit geheel of gedeeltelijk in stand te houden. (lid 3)

  • Het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of in opdracht een andere handeling uit te voeren. (lid 4 onder a)

  • De uitspraak in de plaats te laten treden van het in zijn geheel of gedeeltelijk vernietigde besluit. (lid 4 onder b)

  • Een termijn stellen waarbinnen het bestuursorgaan een nieuw besluit behoort te nemen of het eventueel treffen van een voorlopige voorziening.(lid 5)

  • Het later laten vervallen van een voorlopige voorziening dan op het tijdstip waarop de uitspraak is gedaan. (lid 6)

  • Het opleggen van een dwangsom aan het bestuursorgaan. (lid 7)

  • Het toekennen van een schadevergoeding op verzoek van een der partijen (art. 8:73 Awb)

Bij een dergelijke schadevergoeding kan men spreken van een onzelfstandige of onzuiver schadebesluit*. De rechter neemt dan op verzoek van de belanghebbende het besluit het bestuursorgaan te veroordelen tot het betalen van de schade. Er is ook een zelfstandig of zuiver schadebesluit*. Dit laatste houdt in dat de rechter zelf de beslissing neemt het bestuursorgaan te veroordelen tot het vergoeden van de kosten. Een voorbeeld hiervan is het vergoeden van de griffiekosten, art. 8:74 Awb.

 

Versnelde procedures:

Er zijn 3 speciale of versnelde procedures binnen de algemene rechtsgang, dit zijn:

1. De versnelde behandeling zoals gesteld in art. 8:52 Awb. Van deze behandeling wordt vaak gebruikt gemaakt in spoedeisende zaken. De versnelde behandeling is een gewone rechtsgang met een rechtszitting, er gelden echter kortere termijn voor het indienen van de relevante stukken.

 

2. De vereenvoudigde behandeling zoals gesteld in art. 8:54 Awb. Dit houdt in dat er na het vooronderzoek een uitspraak gedaan kan worden zoals gesteld in art. 8:70 Awb. Wanneer een der partijen het niet eens is met deze uitspraak dan kan er verzet aangetekend worden. De rechter zal dan nogmaals beoordelen of de uitspraak terecht is geweest.

 

3. Verzoek om voorlopige voorziening (Vovo) zoals gesteld in art. 8:81 Awb. Een vovo dient aan een paar eisen te voldoen:

  • Connexiteitsvereiste*. Hierbij moet zijn voldaan aan de eis dat er beroep is ingesteld ten aanzien van het besluit of dat er bezwaar of administratief beroep is ingesteld.

  • Spoedeisendheid. Er wordt gesproken van ‘onverwijlde spoed’, dit betekend dat er daadwerkelijk niet langer gewacht kan worden.

De rechter kan een voorlopige uitspraak doen, het besluit is dan geschorst en kan voor de bepaalde periode niet worden uitgevoerd.

Wanneer de zaak voldoende duidelijkheid biedt, dan kan de rechter gelijk een definitieve uitspraak doen, ook wel kortsluiting* genoemd (art. 8:86 Awb).

 

Naast de algemene rechtsgangen bestaan er ook bijzondere rechtsgangen, deze vindt men bijvoorbeeld terug in de Vreemdelingenwet, de Wet milieubeheer en de Wet op ruimtelijke ordening. Bij de Vreemdelingenwet is bijvoorbeeld het bezwaarschrift vervallen, de asielzoeker moet in dit geval direct in beroep, wanneer hij het niet eens is met de beslissing op de asielaanvraag (art. 80 Wv)

 

Burgerlijke rechter

De burgerlijke rechter wordt in het bestuursrecht min of meer als restrechter gezien. De burgerlijke rechter heeft dus een zogenoemde vangnetfunctie. Alleen wanneer de weg naar de bestuursrechter is afgesloten mag de burgerlijke rechter op basis van art. 112 GW kennis nemen van een dergelijke zaak. Het gaat hier vaak om besluiten en/ of handelingen waartegen geen beroep mogelijk is, zoals feitelijke handeling, privaatrechtelijke rechtshandelingen of besluiten die bij wet zijn uitgesloten van beroep. Wanneer de Burgerlijke rechter kennis neemt van een dergelijk beroep, dan betreft het vaak een onrechtmatige (overheids)daad art. 6:162 BW.

 

Procederen op Europees niveau

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is op grond van art. 19 EVRM bevoegd kennis te nemen van zaken betreffende de schending van de mensenrechten door overheden. Men kan echter alleen een procedure starten bij het EHRM wanneer alle rechtsmiddelen op nationaal niveau zijn uitgeput. Iedereen kan op grond van art. 4 lid 3 EU-Verdrag een beroep doen op verscheidene bepalingen van het Europese recht die een directe werking vinden in de lidstaten.

 

Wanneer er bij een dergelijk proces vragen zijn over de interpretatie van een dergelijke bepaling dan kan de recht bij het Europese Hof van Justitie een prejudiciële vraag stellen (art. 267 EU-werking Verdrag). Een beslissing op een dergelijke vraag heet een prejudiciële beslissing*, deze beslissingen zijn bindend.

 

Alternatieve geschilbeslechting

Procedures kosten vaak veel tijd en geld, een mogelijkheid dit te voorkomen is gebruik te maken van een alternatieve geschilbeslechting. Mediation is een vorm hiervan. Bij mediation is er spraken van een derde, een mediator, die het proces bemiddeld. Op deze wijze dienen beider partijen tot een redelijke oplossing te komen zonder een hele gerechtelijke procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 9: Samenspel van het bestuursrecht en het privaatrecht

 

De rol van het privaatrecht in het bestuursrecht:

In art. 2:1 BW verkrijgen openbare lichamen rechtspersoonlijkheid om privaatrechtelijke handelingen uit te voeren (art. 2:5 BW). Bijvoorbeeld: de burgemeester kan namens het openbaar lichaam ‘de gemeente’ een overeenkomst sluiten (art. 171 Gemeentewet).

 

Ontwikkeling van het privaatrecht in het bestuursrecht:

Voorheen was er sprake van een gemene rechtsleer, dit houdt in dat men het privaatrecht als het algemene recht beschouwde voor zover het publiekrecht er niet vanaf week. Het publiekrecht wordt in dit geval dus gezien als een bijzondere wet, die speciaal geschreven is voor het voortbrengen voor wettelijke taken.

Later zag men de verhouding tussen de burger en het openbaar bestuur als een wederkerige rechtsbetrekking, dit wordt ook wel de gemengde rechtsleer genoemd. Het privaat- en publiekrecht zijn hierin gelijkwaardige rechtsgebieden die elkaar wanneer mogelijk aanvullen.

 

In 1968 kwam de Hoge Raad met een nadere invulling van de gemengde rechtsleer, ook wel de tweewegenleer genoemd. In dit geval heeft het bestuursorgaan de keus tussen de twee rechtsgebieden mits de wet het publiekrecht voorschrijft.

Men was bang dat er bij de tweewegenleer de bescherming van de burger in het publiekrecht omzeild kon worden. De burger is immers de zwakkere partij en het zou eventuele (derde) belanghebbende buiten spel zetten. Daarom deed de Hoge Raad in 1987 uitspraak in het Ikon arrest. Het overheidslichaam moest voortaan ook bij de uitoefening van privaatrechtelijke handelingen de a.b.b.b.’s in acht nemen.

 

Windmill-doctrine:

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad in het Windmill-arrest in 1990 een aanvulling gegeven op de tweewegenleer, ook wel de Windmill-doctrine genoemd.

In het arrest wordt er geboden rekening te houden met de volgende punten:

  • Wanneer er gebruik gemaakt zou worden van de privaatrechtelijke weg, dan mag de publiekrechtelijke weg niet op een onaanvaardbare wijze worden doorkruist.

  • In hoeverre worden er in de publiekrechtelijke regeling de belangen van de burger beschermd en op welke wijze.

  • Kan er met gebruikmaking van een publiekrechtelijke regeling een vergelijkbaar resultaat worden bereikt.

Wanneer er aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan, dus wanneer het op een onaanvaardbare wijze wordt doorkruist, de bescherming van de belangen van de burger beter zijn behartigd in het publiekrecht en er kan met het publiekrecht een vergelijkbaar resultaat bereikt worden, dan moet men kiezen voor de publiekrechtelijke weg.

 

Een wettelijke grondslag vind men onder andere terug in art. 3:14 BW “Een bevoegdheid krachtens burgerlijk recht mag niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht. “

 

 

Eigendomsrechten in het bestuursrecht:

Voorbeelden hiervan zijn Parken, scholen en openbare wegen en worden vaak aangeduid als het “publiek domein”*. De desbetreffende plaatsen zijn voor ieder in zijn geheel of gedeeltelijk toegankelijk. Op grond van het eigendomsrecht mag het openbaar bestuur een (financiële) vergoeding vragen voor het gebruik van het “publieke domein”.

 

Bevoegdhedenovereenkomst en de beleidsovereenkomst:

Bij een bevoegdheden overeenkomst heeft het openbaar bestuur een weder partij waarmee is afgesproken in welke mate de bestuursbevoegdheid gebruikt mag worden. Bij een beleidsovereenkomst voert de overheid privaatrechtelijke bevoegdheden uit om een bepaald te voeren beleid te kunnen realiseren. Bijvoorbeeld de het terugdringen van milieuvervuiling.

Het openbaar bestuur is uiteraard verbonden aan de vereisten met betrekking tot overeenkomsten. Het openbaar bestuur mag alleen afwijken van de overeenkomst, wanneer een bepaalde situatie niet was voorzien op het moment van het sluiten van de overeenkomst en het een noodzakelijk algemeen belang dient.

In het geval van het niet nakomen van de overeenkomst door de overheid en hieruit ontstaat schade, dan moet de overheid deze vergoeden.

 

Vaak wordt er in de overeenkomst een boeteclausule* opgenomen, deze zou er voor moeten zorgen dat men zich aan de afspraken houdt, gebeurd dit niet dan zal men een boete moeten betalen.

Hoofdstuk 10: Het klachtenrecht

Intern klachten recht

“Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij het bestuursorgaan.” (art. 9:1 Awb).

 

Toelichting van art. 9:1 Awb.

  • Een bepaalde aangelegenheid, het betreft dus een specifieke kwestie.

  • Jegens hem of een ander, de klacht hoeft niet per definitie gericht te zijn naar de klager.

  • Gedraging, de gedraging kan zowel een feitelijke- als een rechtshandeling zijn.

  • Mondeling of schriftelijk, De klacht mag zowel op een mondeling of schriftelijke wijze ingediend worden.

 

De behandeling van de klacht:

Bij de behandeling van de klacht behoort het bestuursorgaan verschillende regels in acht te nemen omwille van het zorgvuldigheidsbeginsel. Wanneer er spraken is van een mondelinge klacht, dan hoeft het bestuursorgaan deze niet schriftelijk te behandelen, mits hier specifiek om is gevraagd.

Een schriftelijke klacht, een klaagschrift, moet aan een aantal eisen voldoen (art. 9:4 lid 2 Awb).

Dit zijn onder andere: naam en adres van de klager, dagtekening en omschrijving van gedraging waartegen de klacht wordt ingediend. Wanneer er niet is voldaan aan de bovenstaande vereisten dan behoort het bestuursorgaan de indiener in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen.

 

Op grond van art. 9:7 lid 1 Awb behoort een onafhankelijke ambtenaar de klacht te behandelen. Het betreft hier dus een ambtenaar die niet bij het oorspronkelijke besluit betrokken is geweest.

 

Op grond van art. 9:7 lid 2 Awb behoort in het geval dat de klacht een gedraging van het bestuursorgaan zelf, voorzitter of lid ervan betreft , de klacht tevens door deze personen behandeld te worden.

 

Een bestuursorgaan hoeft niet alle klachten te behandelen, aldus art. 9:8 Awb. Dit betreffen onder andere de gedragingen als: gedragingen waar als een klacht over is ingediend, gedragingen die langer dan een jaar voor de klacht indiening hebben plaatsgevonden of gedragingen die onderwerp zijn geweest of zijn van een rechtsmiddel. Het bestuursorgaan hoeft tevens niet de bagatelklachten te behandelen zoals gesteld in art. 9:8 lid 2 Awb. Het gaat hier om klachten waarbij het belang van de klager onvoldoende is.

 

Het bestuursorgaan is verplicht om de klager te horen op grond van art. 9:10 Awb, mits de klager hier niet van afziet. Het is mogelijk de zienswijze mondeling of schriftelijk naar vore te brengen.

 

 

De afhandeling van de klacht dient binnen 6 à 14 weken te geschieden. (art. 9:14, 9:11 lid 1 en 2 Awb). Het bestuursorgaan levert op schrift de zijn conclusies aan de klager en verstrekt hierbij tevens informatie voor het eventueel indienen van de klacht een ombudsman* en welk termijn hieraan is verbonden (art. 9:12 Awb).

 

Extern Klachtenrecht

In het externe klachtenrecht is het mogelijk een klacht in te dienen bij een ombudsman zoals gesteld in art. 9:17 Awb. (Nationale ombudsman of een ombudsman ingesteld op grond van de Provinciewet of de Gemeentewet). Op grond van art. 9:18 Awb is de ombudsman voor ieder toegankelijk. Voordat een burger een in tweede instantie de klacht bij de ombudsman in kan dienen, behoort hij eerst het bestuursorgaan de mogelijkheid te bieden zich over de desbetreffende klacht te buigen (art. 9:20 lid 1 Awb). Wanneer een dergelijke klacht open staat voor bezwaar of beroep dan dient de ombudsman in het kader van de doorzendplicht de klacht door te sturen naar de bevoegde instantie (art. 9:19 lid 1 Awb).

 

Een ombudsman is op grond van art. 9:22 Awb onder andere niet bevoegd onderzoek in te stellen, wanneer het een gedraging betreft gericht op een algemeen verbindend voorschrift of wanneer er een eerdere uitspraak is gedaan door de bestuursrechter. De ombudsman hoeft tevens geen onderzoek in te stellen wanneer er sprake is van een bagatelklacht (art. 9:23 Awb).

Het verzoekschrift behoort ingediend te worden binnen een termijn van 1 jaar vanaf de afhandeling van de interne klacht door het bestuursorgaan (ar. 9:24 Awb). Na het termijn is de ombudsman niet verplicht het verzoek in behandeling te nemen.

De ombudsman onderzoekt of de gedraging van het bestuursorgaan waartegen de klacht is gericht behoorlijk is. De ombudsman kan naar aanleiding hiervan een rapport op stellen aanbevelingen voor het bestuursorgaan (art. 9:27 Awb). De aanbevelingen uit het rapport zijn niet bindend. Het bestuursorgaan behoort wel mede te delen welke verdere stappen hij gaat ondernemen , wanneer is gebleken dat het bestuursorgaan niet behoorlijk heeft gehandeld.

 

Verzoekschrift aan de ombudsman:

Het verzoekschrift gericht aan de ombudsman moet voldaan aan de eisen zoals gesteld in art. 9:28 lid 1 Awb.

  1. Naam en adres de verzoeker

  2. Dagtekening

  3. Een omschrijving van de gedraging waartegen het verzoek is gericht.

  4. De gronden van het verzoek

  5. Wijze waarop de klacht bij het bestuursorgaan is ingediend en de conclusie van het bestuursorgaan.

 

Na de ontvangst van het geschrift wordt ook het bestuursorgaan in de mogelijkheid gesteld zijn zienswijze naar vore te brengen ( art. 9:30 Awb). De ombudsman dient zich ook hier te houden aan het beginsel van hoor en wederhoor. De partijen dienen op grond van art. 9:31 Awb alle benodigde gegevens te verstrekken. Wanneer de ombudsman het voor het onderzoek noodzakelijk acht, dan kan hij deskundigen of tolken aanstellen (art. 9:32 en 9:33 Awb).

Partijen hebben na de publicatie van de bevindingen de tijd hierover een mening te geven (art. 9:35 Awb), hierna is het onderzoek gesloten.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Staats- en Bestuursrecht bundel

Oefententamen_UU_Bestuursrecht
Belangrijke onderwerpen bij Inleiding Staats- en Bestuursrecht
Samenvatting Praktisch bestuursrecht

Samenvatting Praktisch bestuursrecht

Deze samenvatting bij Praktisch bestuursrecht van Visscher is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding in het Bestuursrecht

Wat houdt het bestuursrecht in?

Het bestuursrecht is een onderdeel van het publiekrecht* waarin de (‘verticale’) verhouding tussen de burgers en overheid wordt geregeld. Het bestuursrecht heeft betrekking op het openbaar bestuur*.

Het openbaar bestuur brengt het beleid en wetgeving tot uitvoering. De handelingen die hierbij worden verricht behoren gericht te zijn op het algemeen belang. Het openbaar bestuur heeft een aantal hoofdtaken, zoals:

  • De organisatie van het openbaar bestuur.

  • Het verlenen van bestuursbevoegdheden.

  • Het formuleren van normen voor het gebruik van bestuursbevoegdheden.

  • Het stellen van rechtsnormen voor burgers en regels betreffende de handhaving.

  • Waarborging van rechtsbescherming* tegen het openbaar bestuur.

 

Twee bestuursrechtelijke beginselen.

 

Legaliteitsbeginsel*:

Het legaliteitsbeginsel houdt in dat er voor elke handeling uitgevoerd door de overheid een wettelijke grondslag vereist is. Het legaliteitsbeginsel is ingesteld ter voorkoming van willekeur en ter bevordering van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Het openbaar bestuur mag dus alleen maar inbreuk maken op de vrijheden en rechten van burgers wanneer hiervoor een bevoegdheid is afgegeven die bij de wet is bepaald. Het openbaar bestuur moet zijn beleid uitvoeren binnen de kaders van de wet, dit wordt ook wel de ‘wetmatigheid van bestuur’ genoemd.

 

Specialiteitsbeginsel*:

Het specialiteitsbeginsel houdt in dat het openbaar bestuur alleen die specifieke belangen mag behartigen die binnen het kader van de desbetreffende wet of regeling vallen. De behartiging van deze belangen mag nooit ten nadele van derden zijn.

 

Voor de te verrichten handelingen door het openbaar bestuur bestaan dus wettelijke grondslagen (legaliteitsbeginsel), bij deze handelingen behoren belangen afgewogen te worden. Het specialiteitsbeginsel ziet er dus op toe dat alleen die specifieke belangen behartigd worden, zoals gesteld binnen het kader van de desbetreffende wet of regeling.

 

Bestuursrecht en haar bronnen.

Het bestuursrecht kent verschillende bronnen waaronder:

  • Nationale wetgeving en internationale verdragen.

  • Jurisprudentie.

  • Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zowel geschreven als ongeschreven).

Wetgeving als bron valt weer onder te verdelen in 2 soorten, formeel en materieel. Het formele bestuursrecht, ook wel het ‘bestuursprocesrecht’ genoemd, gaat over de procedures en is grotendeels te vinden in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het materiële, inhoudelijke bestuursrecht vindt men voornamelijk terug in de bijzondere

.....read more
Access: 
Public
Begrippenlijst Inleiding Staats- en Bestuursrecht
Tentamenvragen beantwoorden Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Tentamenvragen beantwoorden Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Het tentamen bestaat uit open vragen en Multiple Choice vragen; er wordt dus een vrij brede kennisbasis van je verlangd op het gebied van argumentatie, begrip, feiten en begrippen. Je krijgt niet veel ruimte voor het antwoord; antwoorden moeten dus kort en krachtig zijn. Het zijn vaak vragen met een kort en feitelijk antwoord maar het antwoord is meestal te vinden in de wetbundel (en vaak in de Grondwet) dus zet het artikel erbij! Er zijn ook veel punten te scoren door kleine feitjes te herhalen die in werkgroepen en hoorcolleges naar voren zijn gekomen.

Een voorbeeld tentamenvraag bij Inleiding Staats- en Bestuursrecht
Verwijs vaak en veel - Inleiding staats- en bestuursrecht
Tentamenvragen Bestuursrecht

Tentamenvragen Bestuursrecht


 

Tentamen juni 2014

Casusvragen

Opgave 1 (12 punten)

Geef een voorbeeld van  de toepassing van  het  zogenaamde ‘strategisch besluitbegrip’ (4 punten), leg uit wat er zo ‘strategisch’ is aan  de toepassing van het besluitbegrip in  het  door u  genoemde voorbeeld (4 punten) en welk doel  met  deze toepassing in  het genoemde voorbeeld wordt gediend. (4 punten). 

 

Opgave 2 (14 punten)

Schildersbedrijf De Goeje komt door het slechte weer in de zomer van 2013 in tijdnood bij het schilderen van een groot pand aan het Rapenburg. De Goeje huurt daarom drie Bulgaarse schilders in om de klus af te maken. Tijdens een controle van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) blijkt dat De Goeje niet beschikt over de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De Minister van SZW legt het bedrijf daarom een boete op van 36.000 euro wegens drie overtredingen van artikel 2 Wet arbeid vreemdelingen (WAV). De

Goeje  maakt bezwaar  en  gaat, na afwijzing van zijn bezwaar, in beroep.

Bij de rechtbank voert De Goeje onder meer aan dat installatiebedrijf Pieterse geen boete opgelegd heeft gekregen, terwijl één van de drie Bulgaren ook voor dat bedrijf werkzaamheden heeft verricht aan hetzelfde pand. Verder voert De Goeje aan dat hij praktisch  de hele klus zelf heeft uitgevoerd en dat de Bulgaarse schilders hem alleen de allerlaatste dag hebben geholpen. Gelet op deze omstandigheden meent De Goeje dat de boete  ten onrechte is opgelegd en in ieder geval  veel te hoog is. De  Minister  van SZW  verweert zich met het argument dat de rechter in dit geval uitsluitend marginaal mag toetsen aan de beginselen van behoorlijk bestuur.

a) Op welke (materiële) beginselen van behoorlijk bestuur doet De Goeje een beroep? (6 punten)

b) Hoe beoordeelt u het standpunt van de minister dat de rechter marginaal moet toetsen? (8 punten)

 

Opgave 3 (16 punten)

De buren van Willem de Bruijn klagen al jaren over  vermeende geluidsoverlast van Willem. Voor de burgemeester is dat reden gebruik te maken van zijn bevoegdheid uit artikel 174a lid 1 Gemeentewet: hij laat de woning per 1 september 2013 voor een maand dichtspijkeren. Willem is hierdoor gedwongen tijdelijk andere woonruimte te zoeken. Het bezwaar dat Willem tegen dit besluit  maakt, wordt ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 februari 2014 verklaart de.....read more

Access: 
Public
Aanvulling Samenvatting Staats- en bestuursrecht

Aanvulling Samenvatting Staats- en bestuursrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Hoofdstuk 2. Het centrale overheidsverband: ambten en bevoegdheden

 

De regering

 

A. Ambten

Terminologie

Sinds de grondwetsherziening van 1983 wordt veelvuldig de term ‘regering’ gehanteerd om te verwijzen naar de Koning en de ministers, art. 42 lid 1 Grondwet. Voor die tijd stond in de Grondwet de term ‘Koning’ centraal. Naast het eigenlijke Koningschap verwees deze term impliciet naar de ministers die vanaf 1840 strafrechtelijke en vanaf 1848 politieke ministeriële verantwoordelijkheid bezitten, artikelen 42 lid 2 en 68 Grondwet.

Vanaf 1840 had de Koning geen besluitvormende, ‘executieve’ bevoegdheid meer en waren de ministers ‘gepromoveerd’ van Koninklijke raadslieden tot zelfstandige besluitvormers. Ondanks de bedoeling van de wetgever om voortaan de term ‘Koning’ te reserveren voor de ambtsdrager van het Koningschap, de term ‘regering’ voor de ministers en het ambt van Koning gezamenlijk, en de term ‘koninklijk besluit’ voor besluiten van de regering, bevat de Grondwet sinds 1983 ook bepalingen die het woord ‘Koning’ in andere zin bezigen. Bij de erfopvolging wordt met ‘Koning’ de Koning persoonlijk bedoeld, bij de wetgevingsprocedure wordt met ‘Koning’ bedoeld de Koning als samenstellend deel van de regering, bijvoorbeeld art. 87 Grondwet, en bij art. 34 Grondwet gaat het om de Koning als minderjarig privépersoon onder voogdijschap. Ook de uitdrukking ‘koninklijk besluit’ kan voor verwarring zorgen. Deze verwijst naar regeringsbesluiten waarbij de ministers de volle verantwoordelijkheid dragen en waarbij de Koning alleen een symbolische rol vervult als ‘bekrachtiger’ van besluiten. De term ‘koninklijk besluit’ wordt niet altijd consistent toegepast in grondwetsbepalingen en (ingediende) wetsteksten, bijvoorbeeld artikelen 34 en 87 Grondwet waar het om gecontrasigneerde besluiten gaat.

 

De Koning

Het ambt van Koning wordt volgens art. 24 Grondwet bij erfopvolging doorgegeven. Zodra de Koning komt te overlijden, wordt de (relationeel gezien) dichtstbijzijnde wettige opvolger als nieuwe Koning aangewezen (art. 25 Grondwet), tenzij deze opvolger meer dan drie graden in verwantschap van de overleden Koning is verwijderd. De dichtstbijzijnde wettige opvolger is vaak de oudste van zijn wettige nakomelingen, tenzij hij geen nakomelingen heeft. In dat geval, wordt de oudste nakomeling van zijn ouder opvolger.

De Grondwet kent nog bijzondere situaties. Een ongeboren wettige opvolger wordt als reeds geboren aangemerkt, als de Koning komt te overlijden (art. 26 Gw). Wettige opvolgers verliezen hun recht op de troon als ofwel de Koning afstand doet van de troon vóór hun geboorte (art. 27 Gw), of als zij trouwen zonder toestemming van de Staten-Generaal (art. 28 Gw).

 

Afstand van de troon kan alleen worden gedaan door iemand die al Koning is; afstand van de verwachting van het koningschap is ongeoorloofd. Er zijn twee mogelijkheden om een toekomstige koningschap te ontgaan. Een eerste mogelijkheid is het huwen zonder.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Hoofdzaken van het bestuursrecht - Michiels

Samenvatting Hoofdzaken van het bestuursrecht - Michiels

Samenvatting geschreven in studiejaar 2015/2016 bij de 7e druk van Michiels Hoofdzaken van het Bestuursrecht


Hoofdstuk 1 - Introductie

Casus 'Weertse wurgslangen'

Twee inwoners van de gemeente Weert willen wurgslangen nemen. Op grond van art. 82 van de APV is het echter verboden om wilde dieren die bij ontsnapping gevaar kunnen veroorzaken te houden. B en W verleent een ontheffing van dat verbod onder voorwaarde dat ze niet meer dan vijf volwassen wurgslangen tegelijk mogen houden. Daartegen dienen de inwoners een bezwaarschrift in dat ongegrond wordt verklaard. Vervolgens gaan ze in beroep bij de rechtbank. Ze zijn van mening dat ze geen ontheffing nodig hebben, omdat ze vinden dat slangen geen wilde dieren zijn en omdat tamme dieren ook gevaar kunnen veroorzaken. B en W verdedigt zich met het standpunt dat wurgslangen relatief gevaarlijk zijn. Onder bepaalde voorwaarden mogen ze echter wel worden gehouden. De rechter oordeelt dat dat beleid niet onredelijk is en verklaart het beroep daarom ongegrond.

Definitie en belangrijkste onderwerpen in het bestuursrecht

Bestuursrecht heeft betrekking op wat het openbaar bestuur doet en de relatie tot burgers. Bij openbaar bestuur gaat het om ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen en allerlei andere overheidsorganisaties. In het bestuursrecht is geregeld:

  • hoe het bestuur is georganiseerd;

  • welke bevoegdheden het bestuur heeft;

  • aan welke rechtsnormen of regels het bestuur zich moet houden;

  • hoe het bestuur zorgt dat burgers zich ook aan rechtsnormen of regels houden;

  • wat burgers kunnen doen tegen handelingen van het bestuur.

De belangrijkste onderwerpen in het bestuursrecht zijn dus achtereenvolgens: organisatie, bevoegdheden, normering, handhaving en rechtsbescherming.

Het bestuur is op veel verschillende beleidsterreinen actief, zoals bijvoorbeeld huisvesting, milieu, openbare orde en sociale zekerheid. Voor veel van die beleidsterreinen bestaan bijzondere regels die zijn geregeld in daarmee corresponderende rechtsgebieden. Voorbeelden van die bijzondere rechtsgebieden zijn het huisvestingsrecht, milieurecht, het bestuursrecht inzake openbare orde en het sociale-zekerheidsrecht.

Hoewel die bijzondere delen van het bestuursrecht dus verschillende regels bevatten, zijn er ook veel regels die voor de verschillende rechtsgebieden gemeenschappelijk gelden. Hoe bestuursorganen bevoegdheden krijgen om besluiten te nemen, welke soorten besluiten er bestaan en hoe bestuursorganen regels kunnen handhaven zijn vragen die in alle bijzondere rechtsgebieden van belang zijn. De centrale onderwerpen die voor alle rechtsgebieden binnen het bestuursrecht relevant zijn, zijn in de Awb geregeld.

Één van de bijzondere rechtsgebieden is het omgevingsrecht. Sinds 1 oktober 2010 gelden de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en

.....read more
Access: 
Public
Uitwerking collegeverslagen Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Uitwerking collegeverslagen Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

 

Hoorcollege 1  23 april 2013.

Het hoorcollege van deze week gaat over staatsleer en staatsgeschiedenis. Het recht hoeft niet uitdrukkelijk betrekking te hebben op staten, maar kan ook betrekking hebben op andere entiteiten. Het staatsrecht heeft echter wel betrekking op een staat. Het staatsrecht heeft verschillende functies. Deze zijn de constituerende, de attribuerende en de regulerende functie.  In dit college zal er worden gekeken naar de relatie tussen de staatsleer en de staatsgeschiedenis. Verder zal het onderscheid tussen de ontwikkelingen in Europa en in Nederland worden bekeken.

Europa.

Respublica Christiana

De betekenis van Respublica Christiana is een publieke zaak die zich kenmerkt door zijn christelijkheid. Er kan kortom worden gezegd dat er een maatschappij was die zich kenmerkte door christelijk te zijn. Deze Respublica Christiana stond formeel onder leiding van de keizer en de paus, het werd het Heilige Roomse Rijk genoemd. Het Romeinse Rijk brokkelde in het Westen af en het enige wat overbleef in de donkere Middeleeuwen was de kerk. Deze kerk had echter geen leger. In 800 creëert Karel de Grote in samenwerking van de Paus opnieuw een keizerrijk, zijn imperium. Tijdens de Respublica Christiana waren er twee juridische visies op de maatschappij:

1.      De theocratische visie: de keizer en de koning zijn heerser over hun eigen rijk, zij hoeven met niemand anders rekening te houden en hebben de hoogste en enige macht. Zij zijn door God benoemd (het droit divin).

2.      Het feodale stelsel/ het natuurrecht: de koningen geven privileges aan steden, zodat zij militair worden geholpen, zij geven hiervoor in ruil land te leen, maar worden hierdoor wel in hun recht en macht beperkt. Ook koningen zijn aan het dwingend recht gebonden en het droit divin is dus beperkt.

Reformatie.

Tijdens de Reformatie hield de christenheid in zijn oorspronkelijke vorm op te bestaan. Met het uitkomen van Il principe van Machiavelli in 1515 betekende het einde van de middeleeuwen. Machiavelli stelde dat de enige legitimatie van een goede vorst is dat hij slagvaardig is. De uitspraak: ‘Het doel heiligt de middelen’ is een bekende uitspraak van hem. De hervorming binnen de Rooms Katholieke Kerk begon in 1517. Luther spijkerde in dit jaar zijn stellingen aan de slotkerk van Wittenberg, hij was boos over de handel in aflaten binnen de kerk. Er kwam een scheur binnen de RKK, de Reformatie genaamd. Aan de ene kant stonden de katholieken, aan de andere kant de protestanten.

Luther was van mening dat er sprake was van de leer van twee rijken: hij stelde dat er naast het goddelijk rijk, op aarde ook een wereldlijk rijk bestond......read more

Access: 
Public
Oefenvragen KV Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Oefenvragen KV Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefententamen

 

Opgave 1

In juli 2010 besluit de Nederlandse regering tot een militaire bijdrage aan een vredesmissie. Bij deze vredesmissie komen dertig militairen om het leven.

Een onderzoekscommissie concludeert later dat er bij de uitzending ernstige fouten zijn gemaakt. Zo waren de Nederlandse militairen veel te licht bewapend, slecht geoefend en waren er geen afspraken met andere landen over mogelijke assistentie. Bovendien blijkt de beslissing tot uitzending genomen te zijn zonder dat er adequate informatie beschikbaar was over de veiligheidssituatie. Het rapport wijst de minister van Defensie aan als hoofdverantwoordelijke voor het drama.

a)         Op grond van welke bevoegdheid kunnen de Tweede Kamerleden de minister
van Defensie ter verantwoording roepen en waar is deze bevoegdheid nader geregeld?

Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie verzoeken nabestaanden van de overleden militairen het Openbaar Ministerie om tot strafvervolging over te gaan van de minister van Defensie bij de rechtbank van Den Haag, wegens overtreding van de artikelen 307 en 309 Wetboek van Strafrecht.

b)         In hoeverre acht u dit verzoek kansrijk?

 

Opgave 2

Lees de volgende passage:

‘De  Nederlandse Grondwet ontvangt het internationale recht met open armen. Om die reden wordt er wel voor gepleit in de Grondwet een bepaling op te nemen die beschermt tegen internationaal recht dat niet voldoet aan rechtsstatelijke eisen.’

Noem drie grondwetsbepalingen waaruit blijkt dat de Nederlandse Grondwet het internationale recht met open armen ontvangt en licht uw keuzes toe.

 

Opgave 3

Eén van de beginselen van de rechtsstaat is het legaliteitsbeginsel. Dit beginsel wordt naar geldend recht doorgaans gedefinieerd als de eis dat ingrijpend optreden door de overheid moet berusten op en in overeenstemming moet zijn met wettelijke regels.

Waarom is het mede vanuit rechtsstatelijk perspectief onwenselijk om voor ál het overheidsoptreden de eis van een wettelijke grondslag te stellen? Noem twee argumenten en licht deze kort toe.

 

Opgave 4

In zijn boek Constitutioneel recht onderscheidt Kortmann drie functies van het constitutioneel recht: de constituerende, de attribuerende en de regulerende functie. Daarnaast spreekt Kortmann over de legitimerende functie. Ook geeft hij aan dat bepaalde mensenrechtenverdragen, zoals het EVRM en het IVBPR, gerekend kunnen worden tot het Nederlandse constitutionele recht.

Welke van de vier bovengenoemde functies vervullen deze mensenrechtenverdragen? Noem er twee en licht deze kort toe.

 

Opgave 5

Op het weblog “Publiekrecht en politiek” schrijft een auteur het volgende:

“De vertrouwensregel is een kernregel van ons parlementaire stelsel. Deze regel vergt onder meer dat de Tweede Kamer het vertrouwen opzegt in een minister indien ambtenaren van zijn departement ernstige fouten hebben begaan of onrechtmatig hebben gehandeld.”

Heeft deze auteur gelijk?

 

Opgave 6

Kortmann merkt in zijn boek Constitutioneel recht op dat de vertrouwensregel ook geldt tussen bewindslieden (of het kabinet).....read more

Access: 
Public
Tentamen inleiding Staats- en Bestuursrecht januari 2013

Tentamen inleiding Staats- en Bestuursrecht januari 2013

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamen inleiding staats- en bestuursrecht januari 2013

 

ONDERDEEL A (40 meerkeuzevragen)

                  

1. Voor het bestaan van een regel van ongeschreven staatsrecht is het feit dat zich een staatkundige praktijk heeft gevormd die de betrokkenen consistent toepassen een noodzakelijke en voldoende voorwaarde.

 

a)  Dit is juist.

b)  Dit is onjuist.

 

2. Een kandidaat kan slechts in de Tweede Kamer worden gekozen indien op hem/haar voldoende stemmen zijn uitgebracht om de kiesdeler te halen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

3. De Nationale ombudsman doet onderzoek naar klachten van burgers over zowel onbehoorlijk overheidsoptreden als over uitspraken van nationale rechters, zonder dat hij zelf een juridisch bindend oordeel kan geven.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

4. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt ten aanzien van de beperking van mensenrechten eisen aan de omvang en evenredigheid van die beperkingen, waar de grondwettelijke beperkingsclausules dit niet doen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

5. De Nederlandse tak van de Griekse ‘Gouden Dageraad’ (een neo-Nazi partij met een zeer slechte reputatie) wil een bijeenkomst houden in het huis van de voorzitter, in Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam verwacht een gewelddadige tegendemonstratie van een bekende links-radicale organisatie. In dit geval kan de burgemeester de bijeenkomst preventief verbieden op basis van de Wet openbare manifestaties.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

6. Een orgaan van een hoger lichaam (bijvoorbeeld van de staat) kan altijd preventief toezicht houden op besluiten van besturen van organen van lagere lichamen (van bijvoorbeeld de gemeente). Nederlandse openbare lichamen en hun bestuursorganen hebben immers een hiërarchische verhouding.

 

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist 

 

7. Bij zeer ernstige wanordelijkheden kan de burgemeester een noodbevel uitvaardigen en zelfs (tijdelijk) afwijken van bij de Grondwet gestelde voorschriften.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist 

 

8. De Gemeentewet attribueert aan de burgemeester taken en bevoegdheden op het terrein van de handhaving van de openbare orde.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist. 

 

9. In de arresten Van Gend & Loos en Costa/ENEL is onder meer bepaald dat bepalingen van het Europees gemeenschapsrecht (tegenwoordig: het EU-recht) rechtstreekse werking hebben. Hieruit vloeit onder meer voort dat de Nederlandse rechter de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens direct kan toepassen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

10. De Nederlandse regering onderhandelt over de verdragstekst en ondertekent een verdrag. Voordat Nederland als staat gebonden wordt aan een verdrag moet het verdrag echter altijd eerst door de Staten-Generaal worden geratificeerd.

 

a) Dit is juist......read more

Access: 
Public
Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

 

Onderdeel A

 

1. Uit artikel 8:2 Awb volgt dat het niet mogelijk is een bezwaarschrift in te dienen tegen de toepassing van een beleidsregel door een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

2. Als een bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn wordt ingediend, dan zal het – tenzij er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding – niet-ontvankelijk worden verklaard.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

3 Als de regering een wetsvoorstel indient bij de Staten-Generaal kan zowel de Tweede Kamer als de regering wijzigingen aanbrengen in het wetsvoorstel, namelijk tot het moment dat de Tweede Kamer over het wetsvoorstel heeft gestemd.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

4. Voor de gevallen dat een internationaalrechtelijke bepaling rechtstreekse werking heeft, hanteert de Grondwet de term ‘een ieder verbindende bepaling’. Of een bepaling van verdragsrecht ‘een ieder verbindend’ is, wordt uiteindelijk uitgemaakt door een rechter. Heeft de rechter eenmaal vastgesteld dat het om een een ieder verbindende bepaling van internationaal recht gaat en constateert hij verder dat de toepassing van een nationaal wettelijk voorschrift daarmee onverenigbaar is, dan kan hij de betreffende verdragsbepaling buiten toepassing laten.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

5. Het kabinet heeft in het regeerakkoord vastgelegd dat er in deze kabinetsperiode in totaal 18 miljard Euro bezuinigd dient te worden. Eén van de bezuinigingsmaatregelen die de regering daarbij voor ogen heeft is een verhoging van de eigen bijdrage die de burgers moeten betalen in de kosten van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. De minister van Veiligheid en Justitie kondigt in de Tweede Kamer aan dat de regering het voornemen heeft op basis van artikel 35 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand een algemene maatregel van bestuur op te stellen waarin de hoogte van de eigen bijdragen wordt verdubbeld. De Wet op de rechtsbijstand is niet opgenomen in uw wettenbundels; in artikel 35 lid 2 van deze wet staat echter dat de hoogte van de eigen bijdragen bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld.

Een Tweede Kamerlid van één van de oppositiepartijen windt zich vreselijk op over dit voornemen van de regering en stelt tijdens het Kamerdebat daarover dat een dergelijke beperking van het recht op gefinancierde rechtshulp bij algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 18 Grondwet sowieso niet is toegestaan, omdat een regeling met betrekking tot het recht op rechtsbijstand alleen bij wet in formele zin gegeven mag worden.

De stelling van het betreffende Kamerlid is:

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

6. Binnen het Nederlandse staatsbestel heeft zich sinds het ontstaan van het Koninkrijk langzaam een democratisch systeem van ‘checks and balances’ ontwikkeld. Daarbij vonden diverse malen belangrijke constitutionele ontwikkelingen plaats, zonder dat de tekst van de Grondwet werd aangepast.
 

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

7. Het huidige artikel 42 lid.....read more

Access: 
Public
Tentamen Staats- en Bestuursrecht juni 2012

Tentamen Staats- en Bestuursrecht juni 2012

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen juni 2012

 

Opgave 1

Het vraagstuk van de binding van ambten en/of organen en onderdanen van een staat door internationale verdragsbepalingen wordt beantwoord aan de hand van twee benaderingen: het monisme en het dualisme.

 

Leg uit wat beide benaderingen inhouden en leg uit waarom ze binnen één rechtsstelsel niet samengaan.

 

Opgave 2

In juli 2010 besluit de Nederlandse regering tot een militaire bijdrage aan een vredesmissie. Bij deze vredesmissie komen dertig militairen om het leven.

 

Een onderzoekscommissie concludeert later dat er bij de uitzending ernstige fouten zijn gemaakt. Zo waren de Nederlandse militairen veel te licht bewapend, slecht geoefend en waren er geen afspraken met andere landen over mogelijke assistentie. Bovendien blijkt de beslissing tot uitzending genomen te zijn zonder dat er adequate informatie beschikbaar was over de veiligheidssituatie. Het rapport wijst de minister van Defensie aan als hoofdverantwoordelijke voor het drama.

 

a)         Op grond van welke bevoegdheid kunnen de Tweede Kamerleden de minister
van Defensie ter verantwoording roepen en waar is deze bevoegdheid nader geregeld?
 

Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie verzoeken nabestaanden van de overleden militairen het Openbaar Ministerie om tot strafvervolging over te gaan van de minister van Defensie bij de rechtbank van Den Haag, wegens overtreding van de artikelen 307 en 309 Wetboek van Strafrecht.

 

b)         In hoeverre acht u dit verzoek kansrijk?

Ook de media mengen zich uitgebreid in de zaak. Een journalist van Trouw doet bij de minister van Defensie een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op deze manier wil hij inzage krijgen in de debriefingsverslagen van de uitgezonden militairen. In die verslagen luchten militairen naar verluidt openlijk hun hart over de fouten die in de voorbereiding van de uitzending en ter plekke zijn gemaakt.

 

De minister van Defensie wijst het verzoek van de journalist af. De journalist is het hier niet mee eens.

 

c)         Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die tegen dit besluit open staat.
 

Opgave 3

In het Friese dorp Britswerd is het de afgelopen tijd onrustig geweest. Friese landbouwers plegen uit protest gewelddaden tegen landbouwproducten die uit Duitsland komen. Vooral de Duitse Doré-aardappel moet het ontgelden. Wegen worden geblokkeerd, Duitse vrachtauto’s worden onderschept, ladingen vernietigd en de Duitse chauffeurs worden met geweld bedreigd.

 

Eén van de relschoppers is Aaldert Huys. Hij heeft met zijn tractor urenlang een provinciale weg geblokkeerd. Als gevolg daarvan is zijn tractor door de politie in beslag genomen. Na een week krijgt Huys een brief met de mededeling dat hij zijn tractor nog vier maanden moet missen.

 

Huys is woedend. Hij meent dat hier sprake is van een verkapte straf en die mag hem pas worden opgelegd na een eerlijk proces. Hij neemt contact op met een advocaat. Deze slaat artikel 6 EVRM er op na en leest dat artikel 6 EVRM van toepassing op daden van ‘strafrechtelijke vervolging’.

a)         Hoe wordt.....read more

Access: 
Public
Tentamen Staats- en Bestuursrecht april 2012

Tentamen Staats- en Bestuursrecht april 2012

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen Staats- en Bestuursrecht april 2012

 

Opgave 1 

In Constitutioneel recht schrijft Kortmann het volgende:

 

‘Men gaat er van uit dat de wetgeving of de belangrijkste wetgeving door de kiezers zelf of (mede) door een volksvertegenwoordiging tot stand worden gebracht.’

 

In de praktijk blijkt dat de wetgever in toenemende mate (1) regelgevende bevoegdheden delegeert aan het bestuur en (2) het bestuur discretionaire bevoegdheden toekent.

 

  1. Met welke elementen van de rechtsstaat staat deze praktijk van de wetgever op gespannen voet? Noem er twee.

 

Het toekennen van discretionaire bevoegdheden aan het bestuur heeft ook invloed op de manier waarop de rechter de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid door het bestuur toetst.

 

  1. Hoe toetst de rechter de uitoefening door het bestuursorgaan van een discretionaire bevoegdheid? Motiveer uw antwoord in het licht van de scheiding der machten.

 

Opgave 2

Het is 2009 en de vier jaar oude Roy maakt een vreselijke tijd door. Zijn vader is bij een ernstig auto-ongeluk om het leven gekomen. Zijn moeder heeft het ongeluk overleefd maar ligt in coma. Roy verblijft intussen bij een gastgezin.

 

In 2009 heerst in Nederland de Mexicaanse griep. Inenting van kinderen onder de 12 jaar is dringend gewenst. Daarvoor is toestemming van de ouders vereist. Nu de ouders van Roy niet in staat zijn om die te geven, vraagt Bureau Jeugdzorg de rechter om vervangende toestemming.

 

De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse wetgeving in zulke vervangende toestemming niet voorziet: artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW) maakt vervangende toestemming door de rechter mogelijk als de ouders weigeren toestemming te geven. In dit geval zijn de ouders van Roy niet in staat om die toestemming te geven.

 

Bureau Jeugdzorg meent echter dat de rechtbank ook in dit geval de vervangende toestemming kan geven. Bureau Jeugdzorg verwijst naar artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag (IVRK). Artikel 3 IVRK luidt als volgt:

 

‘Bij alle maatregelen betreffende kinderen, […]  vormen de belangen van het kind de eerste overweging’

 

Het IVRK is door Nederland in 1995 geratificeerd, gepubliceerd in het Tractatenblad en in werking getreden.

 

a)         Aan de hand van welke criteria beoordeelt de rechter of artikel 3 IVRK een ‘een ieder verbindende’ verdragsbepaling in de zin van artikel 94 Grondwet is?
 

  1. Stel dat artikel 3 IVRK een ieder verbindend is. Beschrijf waarom buiten toepassing laten van artikel 1:264 BW op grond van artikel 94 Gw geen oplossing biedt en geef aan op welke manier de rechtbank er wel voor kan zorgen dat, met behulp van artikel 3 IVRK, de vervangende toestemming wordt verleend. (2 punten)

 

 

 

 

Opgave 3

De Consumentenautoriteit is een ambtenaar van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (‘EL&I’) die op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming toezichts- en handhavingsbevoegdheden geattribueerd heeft gekregen. De Consumentenautoriteit ressorteert onder de Minister van EL&I.

 

Een wetswijziging zal er op.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Arresten Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 2 (thema 5 t/m 8)

Samenvatting Arresten Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 2 (thema 5 t/m 8)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Thema 5

 

Grenstractaat Aken, NJ 1919, p. 371
HR 3-03-1919

 

Leerstuk: art. 93 en 94 Gw

 

Onderwerp: doorwerking internationaal recht

 

Casus:

Een landbouwer wordt ten laste gelegd dat hij rogge heeft vervoerd in Nederland én Duitsland zonder te beschikken over daarvoor vereiste documenten, zoals een paspoort. Hij voert tot zijn verdediging aan dat hij eigendommen heeft die aan de Nederlandse en Duitse kant van de grens liggen en dat hij daar zijn goederen vrij mag vervoeren op grond van het tractaat van Aken van 26 juni 1816.

 

Rechtsvraag:

Past de Nederlandse rechter verdragsrecht in zijn volkenrechtelijke hoedanigheid of als nationaal recht (transformatieleer) toe?

Rechtsgang:

Het Hof verwerpt zijn argument omdat, na invoering van de wet van 14 augustus 1914, eigenaren die eigendommen hebben aan beide zijden van de grens geen toestemming hebben gekregen in alle opzichten vrij en onbelemmerd hun goederen uit te voeren.

De Hoge Raad oordeelde dat het tractaat van Aken ervoor zorgde dat de in dat tractaat bedoelde gemengde eigenaar, het door een ieder te eerbiedigen recht had om vrijelijk, behoudens afgifte bij de douaneambtenaren, producten van zijn in Nederland gelegen land te vervoeren naar het in het buitenland geleden deel van zijn land. De strekking van het tractaat was dat voor gemengde eigenaren de nadelen zouden worden weggenomen,.....read more

Access: 
Public
Collegeverslagen Kv Staats- en Bestuursrecht I, deel 2 (wk 5 t/m 7)

Collegeverslagen Kv Staats- en Bestuursrecht I, deel 2 (wk 5 t/m 7)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Collegeverslagen Kernvak SBR I

 

Hoorcollege 5 28 mei 2013.

 

Deze week zal het hoorcollege gaan over de internationale en de Europese rechtsorde. De internationale rechtsorde is een heel complex systeem. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van de Kadi-zaak. Meneer Kadi is een sjeik, die erg vermogend is en wordt verdacht van terrorisme. De Veiligheidsraad komt in 2001 met een resolutie waarin zij afstand nemen van het beleid om een staat aan te pakken voor terrorisme, en een systeem invoeren waarmee de individuele terrorist wordt aangepakt. Dit overkomt meneer Kadi. In het internationaal recht zijn staten nog steeds de belangrijkste pijlers voor de uitvoering van het recht. De VN richt zich tot Nederland. Omdat Nederland lid is van de Europese Unie moet het hiervan toestemming krijgen. De EU neemt de verordening aan. Meneer Kadi is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij de Europese rechter, wegens schending van artikel 263 VWEU. De rechter in eerste aanleg stelt dat de lidstaten door de verordening aan de resolutie gebonden zijn. Het Hof van Justitie, de hoger beroepsrechter, stelt echter dat het Internationaal Recht, dus de resolutie van de VN, geen afbreuk mag doen aan de fundamenten van de EU, artikel 2 VEU. Dit is hier wel het geval.

 

Verhouding internationaal recht en nationaal recht

In 1648 was er de Vrede van Westfalen. Dit was de geboorte van de moderne soevereine staat en het statenbestel. De gedachte met deze vrede was dat staten volledig vrij moeten zijn. Dit is zowel interne soevereiniteit, tegenover de eigen burgers, als externe soevereiniteit, naar buiten toe. Met deze vrede kwam er dus een pluriversum van staten. Maar om vrij te kunnen zijn moeten er afspraken worden gemaakt en regels worden opgesteld. Men werd om vrij te zijn dus in zijn vrijheid beperkt.

Het nationale en internationale recht zijn in beginsel twee gescheiden systemen. Het internationaal recht heeft in beginsel, als het een ieder verbindend is, voorrang op het nationale recht. Wat rechtens naar het internationaal recht is, hoeft echter niet rechtens naar het nationale recht te zijn. Zo kan het dus zijn dat een verdrag in strijd is met het nationale recht, maar toch nageleefd moet worden. Dit is het pacta sunt servanda beginsel.

 

Verdragssluiting

Voor het sluiten van een verdrag kunnen twee dimensies worden onderscheden.

Allereerst is er de dimensie van het volkenrecht. In het volkenrecht geeft het Weens Verdragen Verdrag regels voor het sluiten van verdragen. Uit artikel 11 jo. 7 van het WVV blijkt dat volkenrechtelijke binding aan een verdrag tot stand komt door ondertekening, tenzij er sprake is van een.....read more

Access: 
Public
Uitwerking colleges Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Uitwerking colleges Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Week 36- 7 september 2012 – College 1

Staats- en bestuursrecht is onderdeel van het publiekrecht. Publiekrecht is het recht dat de verticale relatie van overheid en burger regelt. Dit is een verticale relatie omdat de overheid boven de burger staat. Ook regelt het publiekrecht de relatie van overheidsinstanties onderling. Naast publiekrecht is er ook privaatrecht, wat de horizontale relatie tussen burgers onderling regelt. Deze relatie is horizontaal omdat de burgers gelijk aan elkaar zijn en naast elkaar in het recht staan.

Staatsrecht houdt zich in de eerste plaats bezig met de grondslagen. Deze grondslagen zijn:

 

    • Het Statuut en de Grondwet en organieke wetten. Organieke wetten zijn wetten die gemaakt zijn door de wetgever in formele zin. De Grondwet zorgt er in dit geval voor er een wet wordt gemaakt. Voorbeelden van organieke wetten zijn de Kieswet en de Gemeentewet.

    • Het politiek staatsrecht. Het politieke staatsrecht heeft te maken met de regering, het parlement en de ambtenarij

    • Decentralisatie. Taken van de overheid worden afgestoten naar lagere overheden, zoals provincie en gemeente. Zij krijgen dan het zogenaamde provincie- en gemeenterecht.

    • Grondrechten

    • De relatie tussen de politiek en de rechter

 

Bestuursrecht is het dagelijkse staatsrecht. Het betreft de technische wetgeving en uitvoering van het bestuur, stelt de normen voor het bestuur en zorgt voor rechtsbescherming van de burger tegenover de overheid.

 

De Staat

Een staat is een georganiseerd verband van burgers met een overheid. Samen vormt de staat een collectieve eenheid. De overheid in de staat is soeverein. Dit zie je aan het geweldsmonopolie en alle andere eenzijdige besluiten die de overheid neemt. De staat heeft territoriale grenzen en is volksrechtelijk als Staat erkend door een grote groep van staten. Bij Nederland is dit gebeurd bij de vrede van Münster, in 1648.

 

Er is een overheid, een staat, nodig voor het publiek belang. De overheid moet zorgen voor de beveiliging van het collectief belang. De klassieke kerntaken van een staat zijn zorgen voor orde en veiligheid. Zij moet een vangnet zijn voor de inwoners van het land. Dit doet de overheid door middel van wetten en regels en door het militair apparaat van een land. Om deze taak uit te voeren zijn eenzijdig bindende besluiten nodig. Dit houdt in dat de gelding van een besluit niet afhankelijk.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Inleiding Bestuursrecht

Oefenpakket Inleiding Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Tentamen inleiding staats- en bestuursrecht januari 2013

 

ONDERDEEL A (26 meerkeuzevragen)

 

 

1. De Nationale ombudsman onderzoekt klachten van burgers over zowel onbehoorlijk overheidsoptreden als over uitspraken van nationale rechters, zonder dat hij zelf een juridisch bindend oordeel kan geven.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

2. De Nederlandse tak van de Griekse ‘Gouden Dageraad’ (een neo-Nazi partij met een zeer slechte reputatie) wil een bijeenkomst houden in het huis van de voorzitter, in Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam verwacht een gewelddadige tegendemonstratie van een bekende links-radicale organisatie. In dit geval kan de burgemeester de bijeenkomst preventief verbieden op basis van de Wet openbare manifestaties.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

3. Een orgaan van een hoger lichaam (bijvoorbeeld van de staat) kan altijd preventief toezicht houden op besluiten van besturen van organen van lagere lichamen (van bijvoorbeeld de gemeente). Nederlandse openbare lichamen en hun bestuursorganen hebben immers een hiërarchische verhouding.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

4. Bij zeer ernstige wanordelijkheden kan de burgemeester een noodbevel uitvaardigen en zelfs (tijdelijk) afwijken van bij de Grondwet gestelde voorschriften.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

5. De Gemeentewet attribueert aan de burgemeester taken en bevoegdheden op het terrein van de handhaving van de openbare orde.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

6. Een stichting die opkomt voor een bepaald ideëel of algemeen belang zal in een bestuursrechtelijke procedure niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt indien zij naast het voeren van juridische procedures geen andere activiteiten ontplooit om haar doelstelling te verwezenlijken.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

7. Tegen de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep open bij de sector bestuursrecht van de rechtbank. Tegen de vaststelling van een concretiserend besluit van algemene strekking staat daarentegen wel beroep open.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

8. Indien de sector bestuursrecht van de rechtbank een beroep gegrond verklaart, dient zij het besluit waartegen het beroep gericht is te vernietigen.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

9. De Algemene wet bestuursrecht bevat geen bepalingen waarin aan bestuursorganen een bevoegdheid wordt toegekend op basis waarvan een last onder bestuursdwang kan worden opgelegd.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist......read more

Access: 
Public
Oefententamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Oefententamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht 2013

 

1.

 

Welke stelling met betrekking tot het begrip subjectief recht is juist?

a. Uit het subjectieve recht vloeien objectieve rechten voort.

b. Het eigendomsrecht van de heer Jansen op zijn auto is aan te merken als een subjectief

recht.

c. Evenals bij het begrip objectief recht heeft men bij het begrip subjectief recht algemene

regels op het oog.

d. Een subjectief recht is onder de juridische voorwaarde van bekendmaking tot het

objectieve recht te rekenen.

 

2.

 

De rechter die een wetstekst onduidelijk vindt mag:

a. de wetstekst interpreteren.

b. weigeren om recht te spreken.

c. de wetstekst beoordelen op zijn billijkheid.

d. de wetstekst aanvullen met een eigen rechtsregel.

 

3.

 

Welke van onderstaande uitspraken over gewoonterecht is juist?

a. Elke gewoonte is aan te merken als een rechtsbron.

b. Regels van gewoonterecht worden nooit door de rechter geformuleerd.

c. Indien de wet niet naar een gewoonte verwijst, kan een gewoonte geen rechtsregel

worden.

d. Gewoonte kan als bron van recht worden aangemerkt als een vaste gedragslijn leidt tot

naleving van een regel als rechtsplicht

 

4.

 

In onze rechtsgeschiedenis komt steeds een tegenstelling in de opvattingen over de

basisprincipes van het recht naar voren, die van grote invloed zijn op de wijze waarop het

rechtsstelsel is georganiseerd. Over welke rechtsopvattingen gaat het hier?

a. de Canoniek/Religieuze tegenover de Anglo-Saxisch/Romaanse rechtsfamilie.

b. de visie op materieel tegenover formeel recht

c. de visie van Natuurrecht tegenover Positief recht

d. de Romaanse rechtsfamilie tegenover de Germaans-Friese rechtsfamilie.

 

5.

 

Welke uitspraak is juist?

a. Privaatrecht betreft het recht dat bedoeld is voor verhoudingen tussen verticaal

gepositioneerde rechtssubjecten.

b. De Hoge Raad heeft expliciet gekozen voor de positiefrechtelijke stroming bij haar

rechtsvinding; dit is onder meer vastgelegd in het arrest Lindenbaum-Cohen over de

onrechtmatige daad.

c. Publiek recht is ieder recht waarbij op enigerlei wijze een overheid is betrokken.

d. Niet alle wetten in formele zin behoren tot het formele recht.

 

 

 

 

 

 

6.

 

Grondrechten kunnen op verschillende wijze worden beperkt. Zo kan de grondwetgever

de wetgever als orgaan aanwijzen dat bevoegd is om een grondrecht te beperken, en

tevens toelaten dat de wetgever zijn beperkingsevoegdheid delegeert. Een voorbeeld waar

de wetgever in formele zin een beperking kan stellen aan het desbetreffende grondrecht,

en ook zijn bevoegdheid kan delegeren, is te vinden in:

a. artikel 6, eerste lid, Grondwet.

b. artikel 7, eerste lid, Grondwet.

c. artikel 9, tweede lid, Grondwet.

d. artikel 19, eerste lid, Grondwet.

 

7.

 

Art 81 van de Grondwet heeft betrekking op:

a. attributie.

b. delegatie.

c. subdelegatie.

d. mandaat.

 .....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

Begrippenlijst Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

A

Absolutisme Alle overheidsbevoegdheden zijn rechtens in één ambt geconcentreerd of gaan uit van één ambt, eventuele andere ambten zijn hieraan ondergeschikt.

Attributie Het creëren en toekennen van een bevoegdheid.

 

B

Beleidsregels (1) voorschriften (circulaires/richtlijnen) die een ambt (bijvoorbeeld minister) krachtens zijn bevelsbevoegdheid aan zijn ondergeschikten richt inzake de toepassing van wettelijke voorschriften en (2) regels waaraan een ambt zichzelf bindt inzake de uitoefening van discretionaire/anderszins open bevoegdheden (zie artikel 1:3 lid 4 Awb).

Besluit Een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

 

C

Checks and balances Voorkomt dat de ambten geheel zelfstandig en ongecontroleerd op hun eigen gebied te werk gaan.

Constitutionalisme Spreiding en verdeling van overheidsbevoegdheden over meerdere ambten.

Cultus en rite Het alleen hetzij met anderen zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden in erediensten.

 

D

Decentralisatie Naast de ambten van het centrale overheidsverband staan ambten van één of meer andere overheidsverbanden, die door de constitutie bevoegdheden krijgen geattribueerd.

Deconcentratie Een ambtelijke dienst wordt territoriaal of functioneel binnen een overheidsverband gespreid.

Delegatie Een ambt, de delegans, draagt één of meer van zijn bevoegdheden over aan een ander ambt, de delegataris, die deze bevoegdheden onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent.

Directe discriminatie In het gemaakte onderscheid wordt rechtstreeks verwezen naar een verboden criterium (bijvoorbeeld ras) of als het gemaakte onderscheid met zo een verboden criterium rechtstreeks is verbonden.

Discretionaire bevoegdheid Keuzevrijheid van het bestuur om naar eigen inzicht te handelen.

Dualisme Het internationale recht bindt slechts de staat, niet de burgers en de ambten. Pas na een nationaal besluit tot omzetting (transformatie), kan door burgers en ambten beroep worden gedaan op de internationale (nu nationale) norm.

Dualistisch bestuursmodel De Gemeenteraad en het college B en W functioneren (meer) gescheiden van elkaar.

 

E

Extraparlementaire formatiemethode De informateur/formateur vergewist zich ervan dat de meerderheid van de Tweede Kamer een nieuw kabinet zal gedogen.

 

F

Formeel demissionair Het kabinet heeft ontslag aangeboden.

Formeel wetsbegrip De wetgever kan in beginsel elke door hem gewenste inhoud aan een wet geven. Dit houdt in dat het begrip wet in de Grondwet niets zegt over de inhoud daarvan, maar slechts betrekking heeft op de procedure van totstandkoming.

Forum internum De vrijheid om een godsdienst te hebben of niet te hebben en van godsdienst te veranderen.

Functionele decentralisatie De gedecentraliseerde ambten zijn bevoegd bepaalde belangen te behartigen.

 

H

Habeas-corpus beginsel Een ieder wiens vrijheid is ontnomen heeft het recht voorziening te vragen bij een rechter opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming en wanneer deze onrechtmatig is de invrijheidsstelling beveelt.

 

I

Indirecte discriminatie Een ogenschijnlijk neutraal criterium wordt gehanteerd (bijvoorbeeld taalbeheersing) dat in zijn effect personen met een bepaald persoonskenmerk (bijvoorbeeld ras) disproportioneel raakt en daarmee qua feitelijke uitkomst hetzelfde gevolg heeft als directe discriminatie.

Ius de non evocando Niemand mag tegen zijn wil van een rechter worden afgehouden, indien de wet hem dat recht toekent

 

K

Klassieke.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 1, 2 en 3

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 1, 2 en 3

Hoorcollege aantekeningen van week 1, 2 en 3. Gebaseerd op de colleges van 2014 - 2015.


Hoorcollege week 1

Programma

  • Inleiding

  • Systeem van het bestuursrecht

  • Actoren in het bestuursrecht
     

Typisch bestuurshandelen

Bestuursorganen nemen besluiten. Een besluit bestaat uit vier elementen:

  1. Het moet een schriftelijke beslissing zijn,

  2. Genomen door een bestuursorgaan,

  3. Betreffende een publiekrechtelijke

  4. Rechtshandeling (dus moet rechtsgevolgen hebben met betrekking tot het geldende recht).

    1. Anders dan bij privaatrechtelijke rechtshandelingen wordt door deze publiekrechtelijke rechtshandeling het positieve recht veranderd. Slechts bestuursorganen hebben deze bevoegdheid.

                    Zie hiervoor art. 1:3 Awb.

                   De overheid verricht daarnaast echter nog andere handelingen (feitelijke handelingen, contracthandelen (sluiten van convenanten),                                      eigenaarsbevoegdheden etc.).

Typerend voor bestuursrecht is ook het samenspel tussen beleid en recht. Het maken beleid (het maken van keuzes) vormt het startpunt. Deze beleidsvrijheid wordt in eerste instantie door de politiek ingevuld, maar de bestuursrechter kan dit beleid toetsen. Hij is niet bevoegd om zelf een besluit te nemen, maar kan toetsen of beslissingen op verantwoorde wijze genomen zijn (bijvoorbeeld met inachtneming van motiveringsvereisten).

 

Fundamentele beginselen en uitgangspunten van het bestuursrecht als rechtssysteem

  • Democratie (democratisch samengestelde vertegenwoordigende lichamen hebben grote invloed op besluitvorming):

  • Legaliteitsbeginsel: ptreden van overheidsorganen dient een wettelijke grondslag te hebben.

  • Specialiteitsbeginsel: bestuursorganen moeten blijven binnen het door de wet geboden kader (bijvoorbeeld slechts optreden ter bescherming van de in de wet genoemde belangen).

  • Rechtszekerheid.

  • Gelijkheidsbeginsel: gelijke gevallen worden gelijk behandeld;

  • Stelselmatigheid en consistentie: voor gelijke gevallen moeten gelijke criteria gehanteerd worden.

  • Absolute regeltrouw (regels zijn regels) of individualiserende regelsbedeling (regels toegespits op de persoon, waarbij onderzocht wordt hoe zo goed mogelijk tegemoet gekomen kan worden aan individuele gevallen)? Waar wetten hiertoe ruimte bieden, moet zoveel mogelijk volgens laatstgenoemd principe gehandeld worden.

Awb

De Awb is op een vrij transparante manier opgebouwd:

  1. Inleidende bepalingen: hierin worden verschillende begrippen gedefinieerd.

  2. Verkeer tussen burgers en bestuursorganen: betreft bijvoorbeeld regels over correspondentie met de overheid.

  3. Algemene bepalingen over besluiten: zijn op alle besluiten van toepassing.

  4. Bijzondere bepalingen over besluiten: zijn slechts op bepaalde besluiten (bijvoorbeeld subsidiebesluiten of beschikkingen) van toepassing.

  5. Handhaving: bij overtreding van regels.

  6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep: ongeacht waar in beroep gekomen wordt, moeten de regels uit dit hoofdstuk worden toegepast (bijvoorbeeld met betrekking tot termijnen).

  7. .....read more
Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 4 en 5

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 4 en 5

Hoorcollege aantekeningen van week 4 en 5. Gebaseerd op de colleges van 2014 - 2015.


Hoorcollege week 4

Programma:

  1. Het object van normering (welk overheidsoptreden?)
  2. Welke manier van normeren?
  3. Discretionaire vs. gebonden bevoegdheden

 

Object van overheidsnormering

Er zijn verschillende vormen van overheidsoptreden te onderscheiden:

  • Feitelijk handelen (bijvoorbeeld het aanleggen van een weg, zie ook het arrest Wegafsluiting Zaandam);
  • Privaatrechtelijk handelen (bijvoorbeeld het aankopen van onroerende zaken);
  • Bestuursrechtelijk handelen (bij uitstek het nemen van besluiten).

In principe heeft de overheid zich in alle optreden te houden aan de normering die geldt met betrekking tot overheidsoptreden (arrest IKON).

Uitzonderingen hierop worden gevormd door de situatie dat er een wettelijke uitzondering is of de aard van de bevoegdheid zich ertegen verzet dat de norm moet worden toegepast (feitelijk handelen kan natuurlijk moeilijk gemotiveerd worden).

A-organen zijn in alle facetten bestuursorgaan en zijn dus in beginsel in alle optreden gebonden aan de normen die gelden met betrekking tot overheidsoptreden (zie ook Rasti Rostelli).

B-organen daarentegen zijn alleen aan de normering gebonden voor zover hij overheidstaken uitvoert. 

Het maken van wetten in formele zin, zoals omschreven in art. 81 Gw, is ook overheidsoptreden, toch wordt de wetgever op grond van art. 1:1 lid 2 Awb uitgezonderd van de normen die besloten liggen in de Awb. De wetgever in formele zin wordt namelijk niet als bestuursorgaan in de zin van de Awb gekwalificeerd.

Het uitoefenen van de verordenende bevoegdheid van bijvoorbeeld de gemeenteraad valt voor een groot deel echter wel gebonden aan de normering. Dit blijkt uit art. 3:1 lid 1 Awb. Afdeling 3.2 is slechts van toepassing voor zover de aard van de bevoegdheid zich hiertegen niet verzet. Dit is dus een minder rigoureuze uitzondering dan die geldt voor de WFZ.

De OvJ kan als bestuursorgaan in de zin van de Awb worden gekwalificeerd (is niet zoals de WFZ uitgezonderd van het bestuursorgaanbegrip), maar is slechts voor taken die niet vallen onder opsporing en vervolging gebonden aan de Awb, zo blijkt uit art. 1:6 eerste lid aanhef en onder a Awb.

Volgens art. 3:1 tweede lid Awb zijn op andere handelingen dan besluiten de normeringen van hoofdstuk 3 van toepassing, voor zover de aard van de handelingen zich hiertegen niet verzet.

Voor het terugvinden van de normering van een bevoegdheid is het van belang om de structuur van de Awb goed te doorgronden. Korte herhaling:

  • H2 Awb: verkeer overheid-burger
  • H3 Awb:: besluiten algemeen
  • H4 Awb: bijzondere besluiten
    • Titel 4.1: beschikkingen
    • Titel 4.2  Subsidies

Van belang is om eerst te bepalen welk type besluit aan de orde is, en vervolgens in de betreffende titel te gaan zoeken.

 

Typen van normering

Het bestuursrecht kent zowel geschreven normen (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel van art. 3.2 Awb).....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Inleiding Bestuursrecht week 1-4

Collegeaantekeningen Inleiding Bestuursrecht week 1-4

Bevat aantekeningen bij de hoorcolleges en werkgroepen van week 1 t/m 4.


Week 1

Hoorcollege

Inleiding

Veel toepasselijk recht in het bestuursrecht is geschreven recht. Zo kan alleen een belanghebbende voor een bestuursrechter moeten verschijnen. Voorbeeld van een casus van de verlening van de vergunning van de intocht van Sinterklaas en daartegen maken een groep mensen bezwaar vanwege discriminatie. Maar eerst moet de bestuursrechter wel bekijken of ze belanghebbende zijn.

 

Ontvankelijkheid

Een bestuursrechter moet eerst toetsen of de persoon die voor hun staat wel belanghebbende is (ontvankelijkheidseis). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) stelt zich ook de vraag of de desbetreffende vraag wel voor hen bestemd is.

 

Bestuursorgaan

Een bestuursorgaan is een orgaan dat bestuurshandelingen verricht. Dat zijn bijvoorbeeld overheidsorganen, want die doen niets anders. Maar ook een garage is een bestuursorgaan, mits deze de APK verricht. De vraag is of een bestuursorgaan bepaalde handelingen al dan niet mag verrichten.

Legaliteitsbeginsel geldt vooral voor eenzijdige rechtshandelingen. Er is een brede interpretatie (voor al het bestuurshandelen) en een smalle interpretatie (alleen voor belastend handelen).

Specialiteitsbeginsel benoemt dat het alleen maar mag gaan over specifieke belangen. Algemene belangen zijn niet afhankelijk voor de bestuursrechter.

 

Ontstaansgeschiedenis

De Awb was in 1994 ingevoerd. Voor de Awb was er geen algemeen bestuursrecht. Al het bestuursrecht was in het bijzonder bestuursrecht geregeld. Dit is een heel breed rechtsgebied wat steeds doorgroeit door bevolkingsgroei, technische ontwikkeling, rampen, crisissen, Europese integratie enzovoorts.

Bijzonder bestuursrecht zijn regels met een bijzondere strekking, zoals het aanleggen van een gehandicaptenparkeerplaats of iets dergelijks. Algemene regels missen zo’n bijzonder gebied.

 

Doelen bestuursrecht

Bestuursrecht bevordert de eenheid van het bestuursrecht. Dat er iets is van algemene strekking geldt. Tevens vereenvoudiging en systematisering van het bestuursrecht, want door de invoering van de Awb zijn duizenden regels van bijzonder bestuursrecht geschrapt. Daarnaast kon jurisprudentie gecodificeerd worden, die van grote relevantie was. Ook konden zo bijzondere wetten die een algemene strekking hadden een passende plaats binnen het bestuursrecht krijgen.

 

Debat Struycken en Loeff

In een rechtsstaat moet je op elk besluit in hoger beroep kunnen gaan, inclusief bestuursrecht. In het debat tussen Struycken en Loeff over het beroep in bestuursrecht werd betwist wat de ideale vormgeving is voor hoger beroep.

Struycken vond dat een rechter niet democratisch gelegitimeerd was en dat hij dus voorstander voor een intern beklag. Dit heet een administratief beroep en heeft in de twintigste eeuw vrijwel alle beroep geregeld. Tegenwoordig bestaat dit vrijwel niet meer.

Loeff vond dat het accent moest liggen op de onafhankelijkheid van een rechter. Hij wilde een bestuursrechter, maar hij kreeg ongelijk.

 

Bentem-arrest

In het Benthem-arrest vroeg Benthem een vergunning om een lpg-installatie te mogen plaatsen. Deze vergunning is verleend, maar later vernietigd. Benthem wilde.....read more

Access: 
Public
Artikelen week 1 Inleiding Bestuursrecht

Artikelen week 1 Inleiding Bestuursrecht

2 Artikelen behorende tot de verplichte literatuur van week 1 van het vak Inleiding Bestuursrecht


Artikel Leo Damen

De Awb heeft gezorgd voor invoering van een algemeen bestuursrecht. Een algemene richtlijn waaraan heel het bestuursrecht hangt. Daarop borduren bijzondere bestuurswetten voort. Voor 1994 was er geen algemeen bestuursrecht. Het bestuursrecht was een onderontwikkeld rechtsgebied in de jaren ’70. Zonder Awb rijzen er constant interpretatievragen die niet gesteld hoeven te worden met een Awb.

De Awb had als doelen het uniformeren van bepaalde begrippen, harmoniseren en systematiseren, jurisprudentie codificeren en algemene voorzieningen als de doorzendplicht harmoniseren. Er is echter nauwelijks geëvalueerd of iets van deze doelen verwezenlijkt zijn. Maar gelukkig zijn deze gebreken makkelijk op te merken.

Rechtsbescherming is doorgaans een “achterafpraktijk”, waarin opgetreden wordt als het kwaad al is geschied. Aanpassingen hierop moeten nog volgen.

De politiek is ontevreden over bestuursrecht als zodanig, omdat het traag functioneert. Ok de strenge rechtmatigheidscontrole wordt als te hinderlijk ervaren. Maatschappelijke ontwikkelingen gaan verder, Europese normen maken hun entree en daar moet het bestuursrecht op inspelen. Meer differentiatie is een optie, zodat niet overal even streng bekeken wordt. Ook kan het Awb beschouwd worden als een algemeen referentiekader, wat in het bijzonder bestuursrecht alleen maar structureert.

Het bestuursrecht is dus niet perfect. Toch is de Awb een grote sprong voorwaarts, want de eerste ruwe structuur is aangebracht.

 

Artikel Polak

Geschiedenis van de rechtsbescherming

Algemene bestuursrechtspraak bestaat sinds 1976. Daarvoor was alleen bijzondere bestuursrechtspraak mogelijk. Vroeger werd een direct beroep als wenselijker ervaren. De rechterlijke macht had weinig expertise en de verzekeringsrechter kon dat wel bieden. Het hoogste beroep moest bij de Centrale Raad van Beroep.

Dat valt allemaal terug te leiden tot het debat tussen Struycken en Loeff in het begin van de twintigste eeuw. Hierin voerde Struycken aan dat direct beroep beter was, omdat dan de democratische legitimatie beter was. Administratief beroep was het antwoord. Loeff vond een onafhankelijke rechter een betere optie.

Struycken kreeg gelijk. Tot 1976 bestonden alle beroepen op beroep op de Kroon. Deze procedure hield in dat de minister uiteindelijk het laatste woord zou krijgen. Dat werd echter zo onwenselijk geacht vanwege de Trias Politica, dat Loeff uiteindelijk gelijk kreeg. Dit deels door het omslaan van de gedachte dat de onafhankelijke rechter als de beste optie beschouwd werd.

Anderzijds werd het ook bepaald in de uitspraak Benthem uit 1985. Beroep op de Kroon voldeed niet aan het recht op een eerlijk proces. Benthem had voor de burgerlijke rechter zijn probleem voor moeten kunnen leggen, omdat gezien werd over het oordeel over een zaak van burgerlijk recht. De ABRvS werd geïnstalleerd als bestuursrechter. Beroep tegen alle overheidsbeschikkingen werd opeens mogelijk door de wet arob.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Bestuursrecht

Collegeaantekeningen Bestuursrecht


Hoorcollege 1. 31-03-15

Bevoegdheidstoedeling

Bestuursbevoegdheid kent twee definities. De ruime definitie is: juridisch vermogen om op grond van het recht het algemeen belang te behartigen. De definitie die de awb geeft is: de bevoegdheid tot het nemen van besluiten (1:3 awb). De awb biedt geen algemene bevoegdheid. De bevoegdheid moet volgen uit wettelijke regels. Dit is eigenlijk het legaliteitsvereiste. Ingrijpen in rechten van burgers is alleen toegestaan als het berust op een wettelijke grondslag.
Er bestaan drie manieren van bevoegdheidsverkrijging.

1.Attributie

Attributie is de bevoegdheid in het leven roepen door de overheid en toekennen aan een bestuursorgaan. Er wordt geattribueerd bij wettelijk voorschrift. Er is dus een wetgevende bevoegdheid nodig.

2.Mandaat

De definitie van mandaat is te vinden in artikel 10:1 awb. Een mandaat kan zowel schriftelijk als mondeling verkregen worden. Er is geen wettelijke grondslag vereist. Een mandaat kan tevens aan zowel een ondergeschikte als niet ondergeschikte worden verleend. In de praktijk is het verlenen van een mandaat aan een ondergeschikte het meest gebruikelijk.

3.Delegatie

De definitie van delegatie is te vinden in artikel 10:13 awb. Er wordt gedelegeerd bij besluit. Een wettelijke grondslag is hiervoor vereist. Delegatie aan een ondergeschikte is niet toegestaan.

Belanghebbende (1:2 awb)

Een adressaat van een besluit is altijd belanghebbende. Een feitelijk belang hebben is al voldoende om een belanghebbende te zijn in een zaak. Degene die derde-belanghebbenden zijn, moeten aan bepaalde criteria voldoen. Het moet ten eerste objectief bepaalbaar zijn, is het persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel. In de jurisprudentie zijn nog een tweetal steuncriteria ontwikkeld. Dit heeft vooral te maken met besluiten van ruimtelijke ordening. Het eerste criterium is nabijheid en het tweede criterium is zicht.

Rechtspersonen kunnen ook belanghebbende zijn als zij algemene/collectieve belangen behartigen. De vereisten zijn dat er rechtspersoonlijkheid is, dat er een algemeen belang behartigd wordt, er moet een statutaire doelstelling zijn, er moeten feitelijke werkzaamheden verricht worden en de behartiging moet bijzonder zijn. Dit zijn cumulatieve eisen.

Hc 2, 7-4-15

Bestuurlijke beslissingsruimte

Er bestaan twee fasen om te kijken of er voldaan is aan het beslissingsruimte. De eerste fase is de beoordelingsfase. Hier wordt gekeken of er is voldaan aan de toepassingscriteria voor het kunnen nemen van het besluit. Er zijn dan nog twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat er geen beoordelingsruimte is (komt zelden voor). De tweede mogelijkheid is dat er wel een beoordelingsruimte is en die is ook weer verdeeld in twee categorieën. De eerste is de objectieve beoordelingsruimte en de tweede is beoordelingsvrijheid. De eerste vorm is een vage maar objectieve norm en de tweede is een subjectieve vage norm. Denk bij de laatste aan uitdrukkingen als ‘naar het oordeel van’ e.d.

De tweede fase is de besluitfase. Hierbij wordt er gekeken hoeveel beslissingsruimte het bestuursorgaan.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Staats- en Bestuursrecht I


Collegeaantekeningen week 1-3

Hoorcollege week 1

 

We beginnen met een blik op de Europese geschiedenis.

 


3e eeuw

Bataven raken verbonden met onze identiteit. Nederland zal ook kort de Bataafse Republiek heten.

5e eeuw

Romeinse Rijk gaat ten onder, ze worden overlopen door allerlei stammen. In het westen beginnen de donkere Middeleeuwen. Een systeem van belastingen zorgde voor orde in het Romeinse Rijk, maar deze viel dus weg. De Kerk was het enige punt dat nog bleef bestaan voor een bepaalde orde. Het bleef wel betrekkelijk onveilig.

9e eeuw

Karel de Grote werd gekroond tot keizer door de Paus. Origineel was het idee dat zij samen gingen regeren. Waar het gaat om familierecht, hanteert hij echter Frankische wetten en geen Romeinse wetten.

 

Na Karel de Grote heb je onafgebroken tot de 19e eeuw keizers. Napoleon geeft een nekschot aan de laatste Habsburgse keizer.

 

Er is een christelijke eenheid in Europa waar iedereen onderdeel van is. Paus is de spirituele leider en de keizer de wereldlijke leider. Er wordt gezegd dat er twee juridische visies mogelijk zijn:

  • Theocratische visie (droit divin): God staat bovenaan, paus en keizer zorgen samen voor een hiërarchie. De paus en de keizer handelen in naam van God.

  • Feodale stelsel/natuurrecht: vorsten in het algemeen hadden zich wel te houden aan bepaalde normen. Ze konden niet uit eigen beweging dingen doen. De verhouding was niet hiërarchisch, maar van een wederzijdse relaties. Het is een lappendeken, een verbrokkelde orde. Hier sluiten de Magna Carta (begin constitutionele orde Groot-Brittannië) en Blijde Incomste bij aan.

 

Luther en zijn stellingen belangrijk omdat: Reformatie (serie van oorlogen)

  • de vorsten profiteren van de ruzie tussen de Kerk en de keizer

  • de rol van de adel neemt af

 

De Bloedbruiloft was een symbool voor de ellende van de godsdienststrijd tot kon leiden.

 

Bodin: De conceptuele uitweg uit de godsdiensttwisten was de soevereiniteit

  • de soeverein heeft niet bepaalde soevereine rechten, hij heeft dé soevereiniteit;

  • je moest het recht niet zien als lappendeken en contractuele verplichtingen, binnen elk grondgebied is er een bevoegdheid en de soeverein heeft de bevoegdheid (algemeen) om de wet te stellen. Hij kan dan dus ook een godsdienstvrede opleggen en bijdragen aan de veiligheid.

 

De gebeurtenis die hiervoor symbool staat is de Vrede van Münster.

 

Soevereiniteit maakt een eind aan het idee dat het recht gegeven is door God. Het leidt tot de moderne staatsapparaat (ambtenaren), maar de vorst.....read more

Access: 
JoHo members
College aantekeningen Bestuursrecht 2015-2016

College aantekeningen Bestuursrecht 2015-2016


Hoorcollege 1

Inleiding

Het bestuursrecht is een recht voor, van en tegen het overheidsbestuur. In de wet zijn bijvoorbeeld allerlei normen vastgelegd, waar de overheid zich aan moet houden. Het is dus een recht voor het overheidsbestuur. Het is ook een recht tegen de overheid, omdat je als burger, belanghebbende, je kan verzetten tegen besluiten van bestuursorganen. In de wet is dan dus geregeld hoe je kunt opkomen tegen besluiten van het overheidsbestuur.

Als burger krijg je hier in het dagelijkse leven regelmatig mee te maken. Een goed voorbeeld hiervan zijn de prestatieafspraken van universiteiten. Bij de Universiteit van Leiden geldt het BSA bij alle studies ook voor het tweede jaar, dit is bij veel andere universiteiten niet het geval. Er kunnen dus verschillende regels gelden doordat elke universiteit zelf met de minister prestatieafspraken heeft gemaakt. Als je hier als belanghebbende iets tegen wilt doen, kom je in het bestuursrecht terecht.

Maar hoe zit dit juridisch in elkaar? De eerste basis voor de bekostiging van het onderwijs staat in art. 23 Gw: “Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering en wordt bekostigd”. Vervolgens wordt dit geconcretiseerd in de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW). In art. 1.8 WHW staan de bekostigde instellingen. Uit art. 1.9 WHW volgt dat deze instellingen een zekere bestedingsvrijheid hebben met betrekking tot dit geld. Ze mogen voor een groot deel zelf bepalen wat er met het geld gebeurd, maar door art. 1.7a WHW kan de minister ook prestatieafspraken maken met de universiteiten. Dit artikel wordt ook wel het ‘experimenteerartikel’ genoemd. Hieronder hangt de Algemene maatregel van Bestuur (AMVB) ‘Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs’. Hierin staat o.a. dat een onderwijsinstelling minder geld krijgt als deze zich niet aan de prestatieafspraken houdt.

Het bestuur

In de Nederlandse rechtstaat werken we met drie grote machten, ook wel de trias politica genoemd. Dit bestaat uit een wetgever, uitvoerende macht en rechterlijke macht. De wetgevende macht maakt de regels waaraan we ons allemaal moeten houden. De wetten worden uitgevoerd door het bestuur. Het bestuur is dus de uitvoerende macht. Het werk van het bestuur wordt gecontroleerd door de rechterlijke macht.

Het bestuursrecht geldt daar waar bestuursorganen besturen. Deze bestuursorganen zijn de onderdelen die besluiten kunnen nemen, die macht kunnen uitoefenen. Daarnaast zijn dit ook de onderdelen waar je tegen kan procederen. Dan komt natuurlijk de vraag op wie die bestuursorganen precies zijn?

In art. 1:1 Awb wordt er ingegaan op de bestuursorganen. Er zijn twee soorten:

  1. A-bestuursorgaan: “een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld”. Dit houdt in dat
  2. .....read more
Access: 
Public
Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#1

Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#1

Gebaseerd op het oude curriculum (Kernvak staats- en bestuursrecht II), ook bruikbaar bij het leren voor het nieuwe vak.

Oefenvragen en antwoorden (2014)

Opdracht 1 

Op grond van artikel 4 van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Linde vervalt een terrasvergunning na het verloop van vijf jaar. Restaurant ‘Bestuurloos Utrecht’ is sinds jaar en dag gevestigd in de Dekkerstraat en heeft op 20 december 2007 een terrasvergunning gekregen. Het college stuurt op 1 december 2012 aan het restaurant een brief, waarin is vermeld dat de verleende terrasvergunning van rechtswege zal komen te ver-vallen.

a. Bespreek of dienaangaande sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb en loop daarbij de relevante criteria af. 

b. Hoe zou het antwoord bij vraag a luiden indien artikel 4 van de APV zou bepalen dat na het verloop van vijf jaar een terrasvergunning kan worden ingetrokken en het colle-ge van burgemeester en wethouders het restaurant op 1 december 2012 van deze be-voegdheid bij brief op de hoogte stelt?

Antwoord op a. 

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ten aanzien van de eis van een rechtshandeling: het rechtsgevolg, waarop een rechtshandeling (besluit) gericht is, dient van die rechtshandeling afhankelijk te zijn; is het rechtsgevolg daarvan niet afhankelijk, maar vloeit het rechtstreeks voort uit bijvoorbeeld de wet, dan is er geen sprake van een besluit ex artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De mededeling (aankondiging) dat de verleende terrasvergunning van rechtswege komt te vervallen is niet op rechtsgevolg gericht. Het vervallen van de vergunning vloeit namelijk rechtstreeks voort uit de APV.

Antwoord op b.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het gaat hier niet om een rechtshandeling, maar om een informatieve mededeling over het bestaan van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Er is geen sprake van een besluit.

Opdracht 2

De APV van de gemeente Schorren bevat de volgende bepaling over straatartiesten en dergelijke.

  1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen

  2. De burgemeester kan openbare plaatsen als bedoeld in het eerste lid aanwijzen indien dit in het belang van de openbare orde is.

  3. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren. 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Stel dat de burgemeester van de gemeente Schorren op basis van het eerste en tweede lid in het belang van de openbare orde bij besluit een marktplein aanwijst als verboden plek om als straatartiest op te treden op werkdagen tussen 07:00 en 19:30. Enkele belanghebbenden gaan hiertegen in beroep bij de bestuursrechter. Zij voeren aan dat de burgemeester onterecht van mening is dat het verbod in het belang van de openbare orde is.

a. Leg uit wat.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#2

Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#2

Gebaseerd op het oude curriculum (Kernvak staats- en bestuursrecht II), ook bruikbaar bij het leren voor het nieuwe vak.

Oefenvragen en antwoorden (2015)

Opdracht 1

Lees onderstaand nieuwsbericht van de website nos.nl:

Boete KLM voor oneerlijke prijzen.

Luchtvaartmaatschappij KLM krijgt een boete voor onjuiste prijsvermeldingen. KLM adverteerde op zijn website met vluchtprijzen waarin de boekingskosten niet waren opgenomen. Daardoor leken de ticketprijzen 10 euro lager dan ze waren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft KLM daarom een boete opgelegd van 200.000 euro.

Het opleggen van deze boete (op 10 september 2014) was een besluit in de zin van de Awb. Stel dat het anders was gelopen, namelijk als volgt: Voordat zij haar nieuwe boekingswebsite ontwerpt neemt KLM contact op met ACM. KLM vraagt of het in overeenstemming is met geldende wet- en regelgeving, als de boekingskosten pas in een later stadium binnen het boekingsproces bij de ticketprijs worden opgeteld. Per brief laat ACM gemotiveerd weten dat de door KLM voorgestelde wijze van toevoeging van boekingskosten in haar optiek in strijd is met geldende wet- en regelgeving. Verder geeft ACM aan gebruik te kunnen maken van haar handhavende bevoegdheden als KLM dit voorstel tot uitvoering zou brengen. Volgens juristen van KLM klopt de interpretatie van ACM niet.

a. Is de brief van ACM een besluit in de zin van de Awb of daarmee gelijk te stellen? 

b. Is het rechtens toelaatbaar dat ACM op deze manier de ambtenaar van AFM inschakelt?

Antwoord op a.

Het gaat om een bestuurlijk rechtsoordeel. Dit is in principe geen besluit (geen rechtshandeling, art. 1:3 lid 1 Awb). Of dit oordeel gelijk te stellen is met een besluit hangt af van de vraag of het voor de KLM onredelijk bezwarend (zie jurisprudentie Bovenleidingen of Verhuizen naar Senegal) is een besluit uit te lokken. Twee redeneringen zijn mogelijk:

I. Dit is niet onredelijk bezwarend. De KLM zou gewoon moeten beginnen met haar boekingssite en wachten tot ACM handhavend optreedt.

II. Het is wel onredelijk bezwarend. De KLM moet (waarschijnlijk voor vele tonnen) investeren in de constructie van een boekingssite, die meteen uit de lucht moet worden gehaald op het moment dat later alsnog blijkt dat de wijze van prijsstelling niet in orde was.

ACM is eveneens toezichthouder ten aanzien van mededingingsvraagstukken en kartelvorming op grond van de Mededingingswet (Mw). Op grond van artikel 56 Mw is ACM bevoegd handhavend op te treden. Stel dat ACM een tijdelijke piek in werkzaamheden ervaart ten aanzien van de Mededingingswet. Om de werklast te verminderen wordt een ambtenaar van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) per telefoon gevraagd of hij namens ACM een bepaald dossier kan afhandelen. Deze ambtenaar van de AFM houdt zich in de praktijk bezig met toezicht op bonussen in het bankwezen. Hij stemt met het verzoek in en gaat meteen aan de slag.

Antwoord op b.

Nee. Het gaat i.c. om mandaatverlening (handelen “namens” ACM). Omdat het mandaatverlening aan een niet-ondergeschikte betreft had mandaatverlening hier sowieso schriftelijk gemoeten (artikel 10:5 lid.....read more

Access: 
JoHo members
Collegeaantekeningen Bestuursrecht 1, RUG, Rechtsgeleerdheid jaar 1

Collegeaantekeningen Bestuursrecht 1, RUG, Rechtsgeleerdheid jaar 1

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op de colleges van 2015-2016



College 1

Wat is bestuursrecht?

Bestuursrecht strekt zich uit tot allerlei zaken waar we in het dagelijkse leven mee te maken hebben. In het bestuursrecht staat de relatie tussen de overheid en de burger centraal. Waar je normaal te maken hebt met een andere burger, zoals in het civiele recht heb je nu twee heel verschillende partijen. Deze partijen hebben allebei een ander doel. Als natuurlijk persoon, burger heb je een persoonlijk doel wat je tegenover de overheid verdedigt terwijl de overheid het algemene belang behartigd en dus niet dat van zichzelf. De overheid bestaat dan ook niet met het doel om zelf winst te maken.

We hebben het over het recht VAN, VOOR en TEGEN het overheidsbestuur. Wanneer we het over de rechten VAN het bestuur hebben, hebben we het over de rechten en de instrumenten die de overheid heeft om te besturen. Bijvoorbeeld besluiten en feitelijk handelen. Het recht VOOR het bestuur gaat over de normen waaraan de overheid gebonden is, zoals de wet en (ongeschreven) rechts(beginselen.) Het recht TEGEN het bestuur gaat over de rechten die een andere partij heeft tegenover het bestuur. Bij dit recht gaat het om rechtsbescherming tegen het bestuur en voorbeelden hiervan zijn bezwaar, beroep en hoger beroep.

Het bestuursrecht kenmerkt zich door de bijzondere positie van de overheid. De overheid mag meer dan een andere organisatie of een gewone burger. De overheid heeft een zogeheten monopolie positie. Monopolie betekent een alleenrecht ergens op. De overheid heeft daarmee exclusieve publiekrechtelijke bevoegdheden. Ze mag eenzijdige beslissingen nemen over burgers die ook moeten worden gehandhaafd. Er is dus sprake van ongelijkheid tussen de burger en de overheid.

De overheid mag ingrijpen in de rechtspositie van individuen. De bevoegdheden hebben daarmee grote gevolgen voor de burgers. Ze moeten daarom zoveel mogelijk aan banden worden gelegd.

Een manier om dit te waarborgen is de overheid te verplichten zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bijvoorbeeld het rechtszekerheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel et cetera. Uit die beginselen vloeien vaak andere regels voort.

De verhouding tot andere gebieden

Het bestuursrecht verschilt nogal van andere rechtsgebieden, zoals net ook al benoemd. In het privaatrecht is er bijvoorbeeld sprake van particuliere belangen van de twee partijen terwijl er bij geschillen in het.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekingen Bestuursrecht: Inleiding - RUG

Hoorcollegeaantekingen Bestuursrecht: Inleiding - RUG

Image

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het het vak Bestuursrecht 1 in 2015-2016.



College 1

Wat is bestuursrecht?

Bestuursrecht strekt zich uit tot allerlei zaken waar we in het dagelijkse leven mee te maken hebben. In het bestuursrecht staat de relatie tussen de overheid en de burger centraal. Waar je normaal te maken hebt met een andere burger, zoals in het civiele recht heb je nu twee heel verschillende partijen. Deze partijen hebben allebei een ander doel. Als natuurlijk persoon, burger heb je een persoonlijk doel wat je tegenover de overheid verdedigt terwijl de overheid het algemene belang behartigd en dus niet dat van zichzelf. De overheid bestaat dan ook niet met het doel om zelf winst te maken.

We hebben het over het recht VAN, VOOR en TEGEN het overheidsbestuur. Wanneer we het over de rechten VAN het bestuur hebben, hebben we het over de rechten en de instrumenten die de overheid heeft om te besturen. Bijvoorbeeld besluiten en feitelijk handelen. Het recht VOOR het bestuur gaat over de normen waaraan de overheid gebonden is, zoals de wet en (ongeschreven) rechts(beginselen.) Het recht TEGEN het bestuur gaat over de rechten die een andere partij heeft tegenover het bestuur. Bij dit recht gaat het om rechtsbescherming tegen het bestuur en voorbeelden hiervan zijn bezwaar, beroep en hoger beroep.

Het bestuursrecht kenmerkt zich door de bijzondere positie van de overheid. De overheid mag meer dan een andere organisatie of een gewone burger. De overheid heeft een zogeheten monopolie positie. Monopolie betekent een alleenrecht ergens op. De overheid heeft daarmee exclusieve publiekrechtelijke bevoegdheden. Ze mag eenzijdige beslissingen nemen over burgers die ook moeten worden gehandhaafd. Er is dus sprake van ongelijkheid tussen de burger en de overheid.

De overheid mag ingrijpen in de rechtspositie van individuen. De bevoegdheden hebben daarmee grote gevolgen voor de burgers. Ze moeten daarom zoveel mogelijk aan banden worden gelegd.

Een manier om dit te waarborgen is de overheid te verplichten zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bijvoorbeeld het rechtszekerheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel et cetera. Uit die beginselen vloeien vaak andere regels voort.

De verhouding tot andere gebieden

Het bestuursrecht verschilt nogal van andere rechtsgebieden, zoals net ook al benoemd. In het privaatrecht is er bijvoorbeeld sprake van particuliere belangen van de twee partijen terwijl er bij.....read more

Access: 
Public
Inleiding Bestuursrecht Tentamens

Inleiding Bestuursrecht Tentamens


Inleiding Bestuursrecht Tentamen 1

1. 'Een veehouderij wil zijn veestapel uitbreiden. Hij vraagt hiervoor een vergunning aan. Door de veestapel uit te breiden zal de veehouder de wettelijke maximaal toegestane mestproductie overschrijden. De vergunning wordt geweigerd.

De bevoegdheid om een vergunning voor een veehouderij te weigeren:

A. Kan worden gekwalificeerd als een discretionaire bevoegdheid.
B. Kan niet worden gekwalificeerd als een discretionaire bevoegdheid.

2. Welk van de onderstaande stellingen over spontane vernietiging is juist?

A. Aan de procedure van spontane vernietiging kan schorsing van het te vernietigen besluit vooraf gaan.
B. Bij het besluit tot spontane vernietiging kan niet worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten dele in stand blijven.
C. Spontane vernietiging van een besluit door een hoger bestuursorgaan is alleen mogelijk wegens strijd met het recht.
D. Tegen een besluit tot spontane vernietiging staat op grond van de Awb beroep open bij de bestuursrechter.

3. In een uitspraak van de ABRvS komt de volgende passage voor:

'De Afdeling is (...) van oordeel dat de minister bij de totstandkoming van het besluit de mogelijke ingrijpende gevolgen van het besluit voor appellant niet afdoende heeft afgewogen. Het besluit kan derhalve niet in stand blijven.'

Op grond van welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur vernietigt de ABRvS in bovenstaande passage het bestreden besluit?

A. Op grond van het specialiteitsbeginsel.
B. Op grond van het fair play-beginsel.
C. Op grond van het gelijkheidsbeginsel
D. Op grond van het evenredigheidsbeginsel

4. Met het woord ‘beroep’ in de titel van hoofdstuk 6 van de Awb wordt zowel administratief beroep bij een bestuursorgaan als beroep op de bestuursrechter bedoeld.

A. Dit is onjuist.
B. Dit is juist.

5. Arjen wil heel graag in de zomer kunnen zwemmen zonder dat hij hiervoor naar een openbaar zwembad hoeft. Om dit te bereiken heeft hij  bij het college van burgemeester en wethouders een vergunning aangevraagd voor de aanleg van een zwembad in zijn achtertuin. Voor de verdere afhandeling van de aanvraag heeft hij zijn zoon, Jasper, gemachtigd conform artikel 2:1 lid 1 Awb.

Beoordeel de volgende stelling: Jasper is door de machtiging belanghebbende bij het besluit op de aanvraag geworden.

A. Deze stelling is juist.
B. Deze stelling is onjuist.

6. Iris is op vakantie geweest in Amerika en daar heeft zij de trend van de foodtrucks opgepikt. Ze denkt een gat in de markt gevonden te hebben en begint haar eigen TacoWagen voor haar huis. Helaas heeft zij hier niet de benodigde vergunning voor. Een bevoegd ambtenaar van de gemeente komt bij haar langs en legt Iris ter plekke, mondeling, een boete.....read more

Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3932