Uitwerking colleges Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Week 36- 7 september 2012 – College 1

Staats- en bestuursrecht is onderdeel van het publiekrecht. Publiekrecht is het recht dat de verticale relatie van overheid en burger regelt. Dit is een verticale relatie omdat de overheid boven de burger staat. Ook regelt het publiekrecht de relatie van overheidsinstanties onderling. Naast publiekrecht is er ook privaatrecht, wat de horizontale relatie tussen burgers onderling regelt. Deze relatie is horizontaal omdat de burgers gelijk aan elkaar zijn en naast elkaar in het recht staan.

Staatsrecht houdt zich in de eerste plaats bezig met de grondslagen. Deze grondslagen zijn:

 

    • Het Statuut en de Grondwet en organieke wetten. Organieke wetten zijn wetten die gemaakt zijn door de wetgever in formele zin. De Grondwet zorgt er in dit geval voor er een wet wordt gemaakt. Voorbeelden van organieke wetten zijn de Kieswet en de Gemeentewet.

    • Het politiek staatsrecht. Het politieke staatsrecht heeft te maken met de regering, het parlement en de ambtenarij

    • Decentralisatie. Taken van de overheid worden afgestoten naar lagere overheden, zoals provincie en gemeente. Zij krijgen dan het zogenaamde provincie- en gemeenterecht.

    • Grondrechten

    • De relatie tussen de politiek en de rechter

 

Bestuursrecht is het dagelijkse staatsrecht. Het betreft de technische wetgeving en uitvoering van het bestuur, stelt de normen voor het bestuur en zorgt voor rechtsbescherming van de burger tegenover de overheid.

 

De Staat

Een staat is een georganiseerd verband van burgers met een overheid. Samen vormt de staat een collectieve eenheid. De overheid in de staat is soeverein. Dit zie je aan het geweldsmonopolie en alle andere eenzijdige besluiten die de overheid neemt. De staat heeft territoriale grenzen en is volksrechtelijk als Staat erkend door een grote groep van staten. Bij Nederland is dit gebeurd bij de vrede van Münster, in 1648.

 

Er is een overheid, een staat, nodig voor het publiek belang. De overheid moet zorgen voor de beveiliging van het collectief belang. De klassieke kerntaken van een staat zijn zorgen voor orde en veiligheid. Zij moet een vangnet zijn voor de inwoners van het land. Dit doet de overheid door middel van wetten en regels en door het militair apparaat van een land. Om deze taak uit te voeren zijn eenzijdig bindende besluiten nodig. Dit houdt in dat de gelding van een besluit niet afhankelijk is van de instemming van hen tot wie het besluit is gericht, men moet zich er hoe dan ook aan houden. De staat heeft hierdoor stevige bevoegdheden, omdat de burgers of ze nu willen of niet, zich toch aan de besluiten moeten houden. Centraal in het staatsrecht staat het indammen en de aanvaardbaarheid van het overheidsgezag. Aanvaardbaar voor het volk zijn besluiten als ze door de meerderheid van de volksvertegenwoordiging in beide kamers, het parlement, zijn goedgekeurd. Het overheidsgezag moet zich houden aan de eisen van de democratische rechtsstaat.

 

Ontstaan van het Staatsrecht

In de late Middeleeuwen, van 1000-1500 is de heerschappijvorm van de staat nog slechts in theorie aanwezig. Men ging in die tijd uit van de theocratische staatsleer. De vorst, de soeverein regeert in de macht van God. In de praktijk was het anders. De vorst ontbrak het in het algemeen aan militaire macht en financiële middelen, waardoor het feodalisme opkwam. De vorst, de leenheer, gaf vaak aan zijn onderdanen, de leenmannen of vazallen domein in leen in ruil voor hun militaire diensten. De leenheer en leenmannen hadden op deze manier rechten en plichten tegenover elkaar. In de zestiende en zeventiende eeuw waren er in de Westerse wereld godsdienst- en burgeroorlogen. In de Nederlanden komt men in opstand tegen de Spaanse koning Filips II. Na deze Tachtigjarige Oorlog met Spanje(1568-1648) worden in 1648 bij de Vrede van Westfalen, waaronder de Vrede van Münster valt, soevereine staten erkend die orde moeten scheppen in de chaotische periode.

 

De Nederlandse Staat

Zoals al eerder vermeld waren de Nederlanden in de zestiende eeuw in een godsdienstenoorlog tegen het Spanje van koning Filips II. Deze Tachtigjarige oorlog duurde van 1568 tot 1648. In het jaar 1579 tekende een aantal noordelijke gewesten de Unie van Utrecht, waarin ze afspraken om samen door te gaan met de strijd tegen het katholieke Spanje. Twee jaar later volgde de ondertekening van het Plakkaat van Verlatinge, waarin de gewesten zich onafhankelijk verklaarden van de Spaanse koning. Pas in 1648 was de Tachtigjarige oorlog ten einde en werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden officieel als staat erkend. Vanaf 1795 werd dit de Bataafsche Republiek en kreeg dit land ook de Bataafsche staatsregeling. Van 1806 tot 1810 was Nederland een koninkrijk onder Lodewijk Napoleon, de broer van de Franse keizer. Napoleon vond dit niet goed gaan en lijfde Koninkrijk Holland in 1813 bij Frankrijk in. Vanaf 1813/1814 is Nederland een soeverein koninkrijk met koning Willem I als eerste koning in 1815.

 

Rechtstaat en democratie:

 

De klassiek-liberale rechtsstaat:

In de negentiende eeuw was er de klassiek-liberale rechtsstaat. De overheid had de functie van nachtwaker. De burger geniet formele gelijkheid en de overheid houdt zich alleen bezig met het zorgen voor orde en veiligheid en het bewaken van de vrijheidsrechten van de burger. Er is nog geen algemeen kiesrecht, maar censuskiesrecht.

 

Democratische rechtsstaat

In de tweede helft van de negentiende eeuw sloeg men over van vrijheid op gelijkheid. De macht van de koning werd beperkt en de positie van het parlement verstevigd. De koning werd onschendbaar en er kwam ministeriele verantwoordelijkheid over zijn gedrag. Het censuskiesrecht werd geleidelijk uitgebreid en vanaf 1919 hebben zowel mannen als vrouwen algemeen kiesrecht.

Democratie en rechtsstaat zijn via het vereiste van wet verbonden. De belangrijkste beperkingen van vrijheid en eigendom hebben instemming van het parlement nodig. Zij vertegenwoordigen de instemming en aanvaardbaarheid van het volk. In art. 81 van de Grondwet staat deze essentie van de Nederlandse rechtsstaat: de regering maakt samen met de Staten-Generaal, de volksvertegenwoordiging, de wetten.

 

 

Sociale en democratische rechtsstaat

In de tweede helft van de twintigste eeuw komt de sociale kwestie op tafel. Om hier iets aan te doen moest de verzorgingsstaat worden uitgebreid. De overheid gaat zich bemoeien met de verdeling van de middelen in de samenleving, in plaats van de handen van de samenleving af te trekken. Naast klassieke grondrechten komen er ook sociale grondrechten in de Grondwet van 1983. Deze zijn echter niet bij de rechter af te dwingen. Burgers in de sociale en democratische rechtsstaat willen zelf iets doen voor het land en zelf meebeslissen over het beleid wat er wordt gevoerd.

 

De democratische rechtsstaat.

Het doel van de democratische rechtsstaat is de bescherming van de individuele vrijheid van de burgers in een land en zorgen dat hun veiligheid gewaarborgd wordt. Hiervoor is een overheid nodig, wiens macht door de rechtsstaat moet worden ingedamd.

Aanwezig in een rechtsstaat moet zijn:

  • Legaliteit.

  • Grondrechten .

  • Machtenscheiding.

  • Rechterlijke controle.

 

Legaliteit:

De burgerlijke vrijheid is het uitgangspunt van het legaliteitsbeginsel. Als de overheid wil ingrijpen in die vrijheid, moet er een wettelijke grondslag zijn voor dit ingrijpen. De overheid kan slechts tot een bepaalde grens invloed uitoefenen. Legaliteit is dus niet alleen van belang in het Strafrecht, maar ook belangrijk voor het optreden van de overheid ten opzichte van de burger.

Grondrechten:

Grondrechten zijn rechten die een hogere juridische rang hebben dan de rechten die in de ‘gewone’ wet staan. Grondrechten staan in de Grondwet van Nederland. Grondrechten bestaan uit fundamentele rechten die door de overheid in acht moeten worden genomen, maar in sommige gevallen ook uit beperkende rechten. Grondrechten laten dan beperkingen toe, binnen hun beperkingsclausules. Deze clausules geven een positieve grondslag om te beperken, maar stellen in negatieve zin grenzen aan die beperkingsmogelijkheid.

Machtenscheiding:

Om machtsmisbruik te voorkomen moet de macht van de overheid worden verdeeld door scheiding en spreiding van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. De machten kunnen elkaar op deze manier controleren en in balans houden, in het Engels checks and balances.

Rechterlijke controle:

De rechterlijke controle is onderdeel van de machtenscheiding. De onafhankelijke rechter spreekt recht aan de hand van de wet en toetst of het bestuur en de wetgever zich aan de wet hebben gehouden met wetgeven en besturen van een land.

 

Democratie

Democratie valt op te splitsen in twee soorten: de directe en indirecte democratie. Een directe democratie was er vooral in de klassieke oudheid. In een directe democratie worden beslissingen genomen door middel van stemmingen direct onder het volk, de zogenaamde referenda. In de indirecte democratie wordt er door het volk gestemd op volksvertegenwoordigers. Deze volksvertegenwoordiging heeft op de besluitvorming en de wetgeving, zoals vermeld in art. 81 van de Grondwet. In een democratie is het altijd nodig dat de meerderheid van een volksvertegenwoordiging het eens is met een besluit voor dit wordt uitgevoerd.

 

Het is echter niet vanzelfsprekend dat democratie en rechtsstaat altijd samengaan. Spanningen tussen de twee begrippen is continu aanwezig.

 

Week 37- 14 september 2012 – College 2

 

Introductie van de democratie

Op 12 september waren in Nederland de Tweede Kamer verkiezingen. In Nederland is het stemrecht een privilege, een voorrecht. Opgenomen in de Grondwet is dat iedere Nederlander vanaf achttien jaar het recht heeft om zijn stem uit te brengen. Tegelijkertijd is democratie, naast het zijn van een voorrecht, ook een plicht. Dit is vooral in België goed te zien. In België is er als er verkiezingen zijn een zogenaamde opkomstplicht. De mensen zijn verplicht om naar het stemlokaal te komen, maar mogen hier wel blanco stemmen. In Nederland was deze opkomstplicht er ook, maar deze is door bepaalde spanning met de vrijheid waar democratie voor staat afgeschaft.

 

Democratie is onlosmakelijk verweven met het begrip rechtsstaat. Het trefwoord van de rechtsstaat, vrijheid, stelt eigenlijk niets voor zonder koppeling met het trefwoord van de democratie, gelijkheid. Toch is er een spanningsveld tussen democratie en rechtsstaat. De rechtsstaat heeft als doel het beperken van de macht van de overheid om de vrijheid van de individu te waarborgen. In een democratie zijn de burgers tegelijkertijd indirect ook zelf de overheid door het kiezen van hun volksvertegenwoordigers. Er komt op deze manier een spanning tussen het algemene belang en de individuele vrijheid.

 

Vaak wordt het natuurrecht aangewezen als dé bron van recht. De grondslag van elk recht is echter voor veel juristen in ons stelsel de volkssoevereiniteit, de wil van het volk.

In Nederland lijkt het bij de verkiezingen dat het volk de eigen minister-president kiest. Dit is echter niet het geval. In Nederland kiest het volk de Tweede Kamer, de volksvertegenwoordigers, en die Tweede kamer kiest vervolgens de minister-president. In de Verenigde Staten kiest het volk wel direct de president. Toch hoeft het systeem in de Verenigde Staten niet per se democratischer te zijn dan het systeem in Nederland.

 

De geschiedenis van de democratie

De democratie vindt zijn oorsprong in het oude Griekenland, in Athene. Dit was een directe democratie. De mannen uit die tijd konden, ongeacht hoe rijk ze waren, om de zoveel tijd naar het marktplein lopen om daar hun stem over bepaalde kwesties uit te brengen.

In de late Middeleeuwen kwam de democratie langzaam terug. Dit liep samen met de opkomst van de Italiaanse steden. Ook in Nederland kwam in de zestiende eeuw de democratie terug, met de Opstand tegen Filips II. In het Plakkaat van Verlatinge zweren de Nederlanders de vorst af met het argument dat een vorst er is voor zijn onderdanen, niet andersom. In de zeventiende eeuw volgt in Engeland de Glorious Revolution en introduceert de Nederlandse stadhouder Willem III, die koning van Engeland werd, de Bill of Right, waarmee Engeland een constitutionele monarchie wordt. Tot eind achttiende eeuw waren deze samenlevingen echter nog niet democratisch in de moderne zin van het woord. De samenlevingen waren nog standenmaatschappijen. Het recht was in deze tijd nog erg statisch, het was natuurrecht.

 

 

 

De achttiende-eeuwse democratie

Eind achttiende eeuw komt de echte breuk met de statische opvattingen. Dit gebeurde allereerst in de Verenigde Staten met de onafhankelijkheidsverklaring. In de Verenigde Staten werd democratie echter nog als iets slechts gezien. Zij wilden een moderne vorm van aristocratie, een op basis van verdiensten. Het volk zou het beste worden gediend als de ‘beste’ in een land worden neergezet om over het algemeen belang te beslissen.

In Nederland komen de patriotten op. De burgers nemen de macht over. Zij plaatsen democratie tegenover aristocratie. Dit loopt echter mis.

In Frankrijk was het woord aristocraat al genoeg om op de guillotine terecht te komen. De guillotine was echter in de geest van democratie gebouwd. Dit werd als humaan gezien, omdat alle mensen, arm of rijk, op gelijke wijze gestraft werden.

In de loop der jaren wordt de democratie niet meer als directe democratie opgevat, maar als representatieve democratie. De macht gaat uit van de volkswil en dit is terug te zien in het parlement.

 

De negentiende-eeuwse democratie

Uiteindelijk gaat het mis met de democratie. Tijdens de Franse Revolutie komt Napoleon op en dit leverde een bloedige strijd op. In 1815, als Napoleon van zijn voetstuk is gevallen, komen de oude machten in Wenen bij elkaar om het ‘ancien regime’ herin te richten. Deze Restauratie zorgt ervoor dat veel landen weer constitutionele monarchieën worden. Het proces van democratie blijkt echter onomkeerbaar. Er ontstaat een spanning tussen de democratie en de monarchie, waarbij de democratie uiteindelijk aan het langste eind trekt. De monarchieën worden geleidelijk steeds democratischer.

 

De twintigste-eeuwse democratie

Vlak na de Eerste Wereldoorlog werd eerst het kiesrecht uitgebreid met algemeen mannenkiesrecht en twee jaar later met de komst van algemeen vrouwenkiesrecht. Hiermee werd de democratisering echt compleet. In de jaren dertig komt het fascisme op. Men vraagt zich af of de liberale parlementaire democratie wel krachtig genoeg is en er komen totalitaire democratieën op. Na de Tweede Wereldoorlog gaan staten zich verenigen in supranationale verbanden om zo bepaalde beperkingen op te leggen door middel van samenwerking.

 

De eisen van democratie

Democratie moet voldoen aan legitimiteitverschaffing. Het volk is indirect door het kiezen van volksvertegenwoordigers eigenlijk de overheid. De belangrijkste eis is het kiesrecht, wat onder te verdelen is in actief en passief kiesrecht. Het grondrecht van beide rechten is art. 4 Gw.

 

Actief kiesrecht

Het actieve kiesrecht is het recht om de volksvertegenwoordiging te kiezen.

Er zijn een aantal beperkingen bij het actieve kiesrecht:

  • Voor de Tweede Kamer mogen alleen Nederlanders stemmen. Inwonende van Nederland zonder Nederlands paspoort mogen dit niet.

  • De minimumleeftijd om te stemmen is achttien.

  • Men kan door de rechter uit het kiesrecht worden gezet.

 

In Nederland gebeurt het actieve kiesrecht op grondslag van evenredige vertegenwoordiging. De afspiegeling van politieke meningen in Nederland is dan zo getrouw mogelijk in het parlement terug te zien. Voor het stelsel van evenredige vertegenwoordiging was er in Nederland een meerderheidsstelsel. Voordelen van een meerderheidsstelsel zijn dat het stelsel slagkrachtiger is en dat er meer binding tussen overheid en burger is. In het Nederlands stelsel van evenredige vertegenwoordiging wordt er niet gewerkt met een kiesdrempel. In Nederland is de kiesdeler, het aantal stemmen voor één zetel, feitelijk gelijk aan de kiesdrempel.

 

Passief kiesrecht

Het passieve kiesrecht is het recht om je verkiesbaar te stellen. Ook hier is weer een beperking: De minimumleeftijd om je verkiesbaar te stellen is achttien jaar. Wel zijn er een paar uitzonderingen bij het passieve kiesrecht. Deze zijn te vinden in art. 57 Gw:

  • Je kan geen lid zijn van beide kamers.

  • Je kan geen minister en Tweede Kamerlid tegelijk zijn

Dit heeft beide te maken met de machtenscheiding.

In art. 50 Gw staat dat de Staten-Generaal, de mensen die door het passieve kiesrecht gekozen worden, er zitten om het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigen en dienen voor het algemene belang. Er komt een bepaalde spanning hierdoor, omdat men ook voor een bepaalde politieke stroming in het parlement zit. Dit komt terug in het vrije mandaat (art. 67 lid 3 Gw) : parlementariërs kunnen als ze eenmaal gekozen zijn, niet door de partij worden gedwongen om op een bepaalde manier te stemmen.

Nederland heeft een lijstenstelsel. Politieke partijen zetten namen in een bepaalde volgorde op een lijst waarop het Nederlandse volk kan stemmen. Vaak stemt men op de nummer een van de lijst, maar er is een manier om de lijstvolgorde te doorbreken. Dit kan men doen door middel van voorkeursstemmen. Op het moment dat de parlementariër 25 procent van de kiesdeler behaalt, kan hij de lijstvolgorde doorbreken en hoger op de lijst komen. Om voorkeursstemmen te behalen gaan de parlementariërs het land in om zich te profileren en zo in de kamer te komen.

 

Naast legitimiteitverschaffing en kiesrecht zijn er nog andere eisen van democratie:

  • Politieke grondrechten

Voorbeelden van andere belangrijke politieke grondrechten zijn vrijheid van meningsuiting, vrijheid van geloof en vrijheid van vereniging.

  • Openbaarheid.

De vergaderingen van de volksvertegenwoordiging, de Staten-Generaal, zijn openbaar en het Nederlandse volk kan deze bezoeken (art. 66 Gw.)

Ook moet de overheid openbaar in de richting van het Nederlandse volk zijn in haar bestuur(art. 110 Gw juncto WoB) en het nemen van besluiten. Deze bekendmaking van de besluiten staat in de Staatscourant.

  • Meerderheidsregel.

De kamers nemen besluiten door middel van een meerderheid. Een probleem wat zich voordoet is de ‘Countermajoritarian difficulty’. Men vraagt zich af wat er gebeurt als er een wet ligt die in botsing komt met een bepaald grondrecht, een minderheidsrecht. De bescherming van minderheden is heel erg belangrijk voor een gezonde democratie. Voor sommige besluiten is een gekwalificeerde meerderheid nodig. Dit is een meerderheid waar tweederde van de mensen het eens is met het besluit. Voor het wijzigen van de Grondwet is zo’n gekwalificeerde meerderheid noodzakelijk.

 

De regeringsvormen.

Een regeringsvorm moet je onderscheiden van een staatsvorm. Bij de regeringsvorm gaat het erom hoe het centrale gezag is geregeld. Oorspronkelijk worden drie vormen onderscheden: de monarchie, de democratie en de aristocratie. Een goede vrije staat moet plek hebben voor alle drie de klassen, de koning, de adel en de burgerij. Ook in Nederland kwam men dit bij de oorsprong van het koninkrijk tegen. Er was een koning en een kamer waar de burgerij in zat, maar toen België bij Nederland werd gevoegd eisten de Belgen ook een adelskamer, de Eerste Kamer.

Uiteindelijk legt de monarchie het af tegen de democratie. Toch wordt Nederland nog steeds een constitutionele monarchie met parlementair stelsel genoemd. De koning wordt steeds verder teruggedrongen in zijn macht door de constitutie. Het parlement wordt hierdoor steeds machtiger en wordt in de loop der jaren steeds verder gedemocratiseerd.

 

Parlementaire stelsel:

Het parlementaire stelsel is een gevolg van een historisch proces. Het parlement heeft in de loop der jaren steeds meer de macht van de koning teruggedrongen. Er is niet echt een hele strikte scheiding tussen de uitvoerende en de wetgevende macht (art. 81 Gw). Alleen het parlement wordt door middel van verkiezingen aangewezen. De regering is indirect democratisch gelegitimeerd. We benoemen de uitvoerende macht niet direct. Er bestaat een vertrouwensrelatie tussen regering en parlement. Als er een conflict ontstaat tussen regering en parlement, kan het parlement het vertrouwen in de regering opzeggen en wint het parlement.

 

Presidentieel stelsel

In een presidentieel stelsel is er wel een strikte scheiding tussen de wetgevende macht, de president en de uitvoerende macht, het Congres(parlement). De relatie tussen parlement en regering is dualistisch. Binnen het presidentiële stelsel is er geen vertrouwensrelatie. De enige manier die er is om een president af te zetten is door middel van de impeachment procedure.

 

Nederlandse parlementaire stelsel

 

Het ontstaan.

In de periode 1814-1848 veranderde Nederland in een constitutionele monarchie. De vorst moest zijn macht uitvoeren onder waarborging van de constitutie. Ook moeten ministers vanaf 1840 hun handtekening onder wetten en besluiten zetten, het contraseign. Dit is gelijk ook de invoering van de strafrechtelijke ministeriele verantwoordelijkheid. In de periode hierna, 1848-1868 werd het parlementaire stelsel gevestigd. In 1848 krijgt Thorbecke van koning Willem II carte blanche om de staat te hervormen. In de grondwetswijziging van 1848 is de volledige ministeriele verantwoordelijkheid ingevoerd. Er kwam ontbindingsrecht van de regering, hierdoor moest dynamiek ontstaan tussen parlement en regering. In 1866-1868: werd de vertrouwensregel gevestigd, als consequentie van de ministeriele verantwoordelijkheid. Deze vertrouwensregel houdt in dat als er een conflict ontstaat tussen regering en de kamer, de kamer wint en de kamer het vertrouwen in de regering kan opzeggen. In de periode 1868-1919 werd de parlementaire democratie gevestigd wat uitliep op de invoering van algemeen mannen en vrouwenkiesrecht.

 

Het parlementaire stelsel in concreto.

Om te zien wat het parlementair stelsel concreet in Nederland inhoudt, is het belangrijk om te weten hoe parlement en regering zijn samengesteld.

Het parlement, ook wel de Staten-Generaal, bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer. Het primaat van deze kamers ligt bij de Tweede Kamer. Dit is te vinden in Art. 51 lid 1 van de Grondwet.

De regering bestaat uit de Koning(in) en de ministers. De functie van koning(in) wordt erfelijk vervuld door wettige opvolgers van Koning Willem I(art. 24 Gw). De ministers worden formeel benoemd en ontslagen door de Koning(in) en zij worden feitelijk gekozen uit de Tweede Kamer. Het volk kiest dus de Tweede Kamer, de Tweede Kamer kiest de ministers.

 

De vertrouwensregel

De vertrouwensregel staat niet in de Grondwet, het is een ongeschreven staatsrecht. De definitie van de regel is: ministers die niet op het vertrouwen van een meerderheid van de Tweede Kamer kunnen rekenen, dienen heen te gaan. De regel is negatief geformuleerd, er is vertrouwen totdat het tegendeel, wantrouwen, blijkt. Het gevolg van het wegvallen van het vertrouwen is ontslagaanvraag bij de Koning, waarna het kabinet demissionair wordt. Hierna kan de Tweede Kamer worden ontbonden en komen er nieuwe verkiezingen, of er komt een formatie zonder ontbinden van de Tweede Kamer op basis van de bestaande verkiezingsuitslag. Steeds vaker vallen kabinetten niet door wantrouwen van de Tweede Kamer, maar door crises binnen het kabinet zelf.

 

Ministeriele verantwoordelijkheid.

De ministeriele verantwoordelijkheid is wel geschreven recht. Het is gecodificeerd in art 42 lid 2 van de Grondwet en houdt in dat de koning onschendbaar is en de minister voor de daden van de koning, als deze het algemeen belang raken, verantwoordelijk is. De minister is verantwoording schuldig over zijn eigen handelen, over het handelen van zijn ambtenaren en over de daden van de Koning. Voor het ambt van de minister geldt de ministeriele verantwoordelijkheid, voor de persoon van de minister de vertrouwensregel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Week 38- 21 september 2012 – College 3

 

Het legaliteitsbeginsel.

Het legaliteitsbeginsel houdt in dat er een wettelijke grondslag moet zijn voor het optreden van een overheidsorgaan. Dit legaliteitsbeginsel is er om te voorkomen dat er sprake van willekeur van een overheid is. De overheid is alleen bevoegd inbreuk te maken op vrijheden of eigendommen als dit in de wet zijn grondslag vindt.

Het legaliteitsbeginsel is niet in zijn geheel in de wet gecodificeerd, maar er zijn wel delen van dit beginsel in de wet te vinden. Voor straffen die opgelegd worden moet er, volgens art. 89 GW, ook een wettelijke basis zijn. Dit is een voorbeeld van een deel van het legaliteitsbeginsel dat in de wet te vinden is.

 

Het legaliteitsbeginsel in de jurisprudentie

Het legaliteitsbeginsel is al jaren in de rechtspraak te vinden. Twee arresten waarin dit beginsel goed terug te vinden is, zijn het Meerenberg-arrest en het Fluoridering-arrest.

De kern van het Meerenberg-arrest is dat er een basis dient te zijn voor het uitoefenen van macht. De kern van het Fluoridering-arrest is dat alle aantastingen van legaliteit onrechtmatig zijn.

 

Het openbaar bestuur

Het openbaar bestuur is niet gelijk aan de overheid. De overheid kan worden onderverdeeld in de wetgever, het bestuur en het recht. Het openbaar bestuur is er om het openbaar belang te behartigen. Om er achter te komen hoe het openbaar bestuur in elkaar zit moet men drie vragen beantwoorden:

  1. Wie mag er bevoegdheden uitoefenen?

  2. Wie betaalt de schade als het misgaat?

  3. Aan welke volksvertegenwoordiging moet verantwoording worden afgelegd?

 

Het antwoord op de eerste vraag is een ambt of een bestuursorgaan. Bestuursorganen mogen eenzijdige bindende besluiten nemen. Volgens art 1:1 Awb is een bestuursorgaan een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een ander orgaan of college, met enig openbaar gezag bekleed. De eerste categorie is bij deze organen vrij simpel. Te denken valt binnen een gemeente aan de burgermeester en wethouders en binnen een staat natuurlijk aan ministers en de ministerraad. De tweede categorie laat zien dat bestuursorganen ook privaatrechtelijk kunnen zijn. Dit kan alleen als ze krachtens de wet bevoegdheid hebben gekregen, het openbaar gezag.

 

De rechtspersoon betaalt de schade als het misgaat. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen.

De privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid is geregeld in Boek 2 BW. Voorbeelden van rechtspersonen in het privaatrecht zijn BV en NV. De publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid is geregeld in art. 2:1 BW. De publiekrechtelijke rechtspersonen zijn krachtens dit artikel: de staat, provincies, de gemeenten, de waterschappen, alsmede alle lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is verleend. Andere lichamen, waaraan een deel van de overheidstaak is opgedragen, bezitten slechts rechtspersoonlijkheid, indien dit uit het bij of krachtens de wet bepaalde volgt. Een voorbeeld van een ander lichaam dat wel rechtspersoonlijkheid bezit krachtens de wet is de Universiteit.

 

De volksvertegenwoordiging waaraan verantwoording moet worden afgelegd over het overheidsoptreden is het openbaar lichaam. Deze verantwoording is naast op landelijk niveau ook te vinden op decentraal niveau. Openbare lichamen hebben een gemeenschapsverband. Het openbaar lichaam is gekozen door degene voor wie de besluiten van een bestuursorgaan gelden. Er moet worden gekeken tot welk openbaar lichaam een bestuursorgaan behoort om daar verantwoording over het optreden van het orgaan af te laten leggen.

 

Soorten besluiten

Er zijn twee soorten besluiten: besluiten in formele zin en besluiten in materiële zin.

De formele begrippen zeggen iets over de vorm en procedure van totstandkoming van de besluiten. Dit zijn de besluiten die we terugvinden in de Grondwet. Voorbeelden van besluiten in formele zin zijn:

  • Wet in formele zin

  • Koninklijk Besluit

  • Algemene maatregel van bestuur.

 

Wet in formele zin:

Een wet in formele zin is een wet die gevormd is door de regering en het parlement samen (art.81 Gw). Wetten moeten altijd in de ministerraad worden besproken, voor zij wet kunnen worden (art.4 Gw). De Raad van State wordt over iedere wet gehoord(art. 73 Gw). De staatsrechtelijke bevoegdheid van de koningin is hierbij in het geding. De koningin is namelijk de voorzitster van de Raad van State. De voorzitster van het belangrijkste adviesorgaan in Nederland is dus tegelijk ook lid van de regering. Dit zorgt staatsrechtelijk gezien voor wrijving. Voor een wet officieel een wet is moet hij worden bekend gemaakt en gepubliceerd in het Staatsblad(art. 88 Gw).

 

Koninklijk Besluit

De benaming koninklijk besluit is misleidend. Een koninklijk besluit is namelijk niet alleen een besluit genomen door de koning(in), maar een besluit van de koning(in) en een of meer ministers of staatsecretarissen. Het is dus een regeringsbesluit. Onder Koninklijke Besluiten moet naast de handtekening van de koning(in) ook de handtekening van een of meer ministers staan, het zogenaamde contraseign( art. 47 Gw).

 

Algemene maatregel van bestuur.

Algemene maatregelen van bestuur worden bij koninklijk besluit vastgesteld. Net als bij wetten wordt ook de Raad van State over de maatregel om advies gevraagd. Ook moet deze kwestie in de ministerraad worden beraadslaagd. De algemene maatregel van bestuur is alleen van kracht als deze bekend is gemaakt en is gepubliceerd in het Staatsblad.

 

Al deze formele begrippen zeggen dus niets over de inhoud van besluiten, maar over de vorm.

 

 

Materiële besluiten via de Algemene wet bestuursrecht.

 

Onder besluit in de zin van de Awb wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De Awb ziet dus alleen op schriftelijke besluiten en besluiten die iets zeggen over de inhoud. In art. 1:1 lid 2 staan veel uitsluitingen van bestuursorganen. Er zijn overheidsorganen die besluiten nemen in formele zin, maar die in de zin van de Algemene wet bestuursrecht geen besluiten zijn. Zo worden bijvoorbeeld de wetgevende macht en de Staten-Generaal als niet bestuursrechtelijk aangemerkt.

 

 

College 4 week 39 – 28 september 2012

 

Grondrechten zijn bijna synoniem aan natuurrecht. Het verschil zit hem in het feit dat grondrechten in de Grondwet staan en daardoor kunnen ze worden veranderd.

Let op: Elk land kent grondrechten maar niet elk land heeft een Grondwet, in Nederland hebben wij wel een Grondwet waarin bepaalde grondrechten staan opgenomen.

 

Begrenzing van overheidshandelen

Na het bepalen wie bevoegdheden heeft, legaliteit, wat deze bevoegdheden inhouden en hoe deze bevoegdheden verkregen kunnen worden is het ook van belang tot hoever deze bevoegdheden reiken. Tot hoever kan de overheid zijn bevoegdheden uitoefenen en hiermee inbreuk maken op de grondrechten van de burgers?

Naast de eis van het rechtmatig verkrijgen van de bevoegdheden, geregeld in de Grondwet, worden er ook nog meer grenzen gesteld aan het overheidshandelen. De begrenzing kent drie soorten eisen.

Eisen in verband met;

  1. Wettelijke kader; correcte toekenning d.m.v. juiste grondwettelijke grondslag (n.v.t. in hoorcollege)

  2. Formele normen; gestelde normen aan de organisatie en procedure van besluitvorming (n.v.t. in hoorcollege)

  3. Materiële normen; staatsrechtelijke normen ofwel de Grondwet.

 

Ontwikkeling van de grondrechten

Grondrechten zijn er al sinds eeuwen geleden. Te beginnen bij de Magna Carta, 1215, in Engeland waarin de leenheer bepaalde rechten toekende aan de leners. Deze op papier gezette rechten op proces maakten dat de leners zich konden beroepen op de gestelde regels. Een paar honderd jaar later is er nog een voorbeeld van grondrechtbeginselen aan te merken. De Unie van Utrecht uit 1579 stelde dat de betrokken provincies zelf regels mochten maken op gebied van godsdienst mits ieder individu voor zich in beslotenheid van eigen huis zijn of haar godsdienst vrij mocht uiten. Tot slot in 1776 werd in Amerika de Declaration of Indepence ondertekend, op basis van deze verklaring komt de eerste Amerikaanse Grondwet tot stand.

 

Pre constitutioneel of bij gratie van de staat

Er zijn twee manieren waarop kan worden gekeken naar het karakter van de grondrechten van de mens.

Bij gratie van de staat is er door de staat vastgesteld welke rechten een mens standaard heeft. Vervolgens kunnen burgers zich beroepen op deze gestelde rechten. Als het grondrecht karakter wordt opgevat als een pre-constitutioneel recht bestaan de rechten al voor iedereen en is het aan de staat om deze rechten te behartigen.

 

In Nederland zijn er tussen 1814 en 1983 steeds meer grondrechten in de wet gebracht. Deze grondrechten waren op verschillende plekken in de rechtsbronnen te vinden. In 1983 tijdens de grondwetswijziging zijn alle grondrechten bij elkaar gevoegd in 1 hoofdstuk, de Grondwet. De volgorde van deze bepalingen heeft niets te maken met voorrang van het eerste artikel op bijvoorbeeld het vijfde artikel. Dit principe heet rubrica non est lex. Toch wordt in de praktijk nog wel eens voorrang gegeven aan artikelen. Juridisch gezien is dit in een conflict tussen twee of meerdere grondrechten of wetsbepalingen een belangen afweging die gemaakt moet worden.

 

In het internationaal er Europees recht zijn grondrechten vastgelegd in verdragen. Met name na de tweede wereldoorlog zijn er veel internationale verdragen gesloten met betrekking tot de rechten van de mens. Voorbeelden zijn het IVBPR en het EVRM voor het internationaal recht en het EU grondrechten handvest in het Europeesrecht. Landen die deze verdragen ondertekenen hebben eigen manieren om deze verdragen te ontvangen. Per systeem en per instantie verschilt de doorwerking van het Europees of Internationale recht. Nederland is heel open dat betekent dat in Nederland de ondertekende en bekendgemaakte verdragen direct gelden, beter bekend als het gematigd monistische systeem dat in Nederland wordt gehandhaafd.

 

Waarborg functie

Grondrechten hebben een waarborg functie. Ze hebben als doel het opwerpen van een dam en daarmee het uitsluiten van willekeur in de verticale rechtsrelatie, overheid versus burger.

Sinds de eis van legaliteit vond er een positivering van het recht plaats. Er kwamen meer wetten waardoor de overheid zich ervan kon verzekeren dat er een voldoende wettelijke grondslag is voor de verschillende bevoegdheden. Meer wetten geven meer macht aan de overheid. Grondrechten beperken deze macht en zijn daardoor van groot belang voor de burgerlijke vrijheid. Door gelijkheidsbeginsel hebben grondrechten ook een functie van democratie.

 

Subjecten van het grondrecht

In beginsel zijn grondrechten rechten voor het individu. Soms alleen voor Nederlanders, soms voor groepen.

Om die reden zijn ze niet in te roepen door overheidsorganen of lichamen. Toch kent deze bepaling een paar uitzonderingen. Ten eerste de ambtenaren, zij kunnen wel beroep doen op grondrechten. Er zijn wel wetten die bepalen dat in sommige gevallen een ambtenaar een verbod kan krijgen op betogingen. Een opvallend geval is de weigerambtenaar; ambtenaar moet als onderdeel van een orgaan de grondrechten toepassen maar als persoon kan de ambtenaar beroep doen op de grondrechten. In zaken betreffende weigerambtenaren is het een afweging van belangen die een doorslag moet geven in het concrete geval wat voorrang heeft. Vervolgens zijn er nog de militairen en gedetineerden waar een aangepaste regeling voor geldt betreffende de grondrechten. Grondrechten van gedetineerden zijn gemakkelijk in te perken.

 

De categorieën in grondrechten

Grondrechten zijn grofweg te onderscheiden in twee soorten. Aan de ene kant zijn er de nationale grondrechten tegen de internationale mensenrechten en aan de andere kant kennen we de klassieke grondrechten tegen de sociale grondrechten. Met name de klassieke versus de sociale grondrechten zijn nu van belang.

 

Met de klassieke grondrechten wordt het onthouden van de overheid voorop gesteld. Dat wil zeggen de overheid mag dingen niet. Binnen de klassieke grondrechten zijn bepaalde aspecten normen en beginselen als uitgangspunt genomen:

  • Bodemnormen. Bijvoorbeeld het verbod op de doodstraf. Bodemnormen zijn drempels waar de overheid niet overheen mag zolang er geen grondwettelijke wijziging in is aangebracht.

  • Vrijheidsrechten. Iedereen heeft recht op vergadering, godsdienst en mening. Ieder mag deze uiten zonder dat de overheid zich ermee kan laat staan mag bemoeien.

  • Gelijkheidsbeginsel. Met name het discriminatieverbod. Deze is niet alleen klassiek maar ook te vinden in het sociale grondrecht.

  • Politiek; kiesrecht, verkiesbaar stellen. Overheid kan niet zonder enige grondwettelijke grondslag iemand het kiesrecht ontzeggen. Zelfs van gedetineerden wordt in Nederland vrijwel nooit het kiesrecht ontnomen.

  • Procedurele normen. Dit zijn de normen die gesteld worden aan de procedure van besluitvorming.

 

De sociale grondrechten zorgen dat de overheid dingen regelt. De maatregelen van een verzorgingsstaat. De overheid treft regels in het belang van de burgers de sociale grondrechten bevatten hiervoor instructies. Deze vorm van grondrechten zijn niet in te roepen door burgers. Op basis van het gelijkheidsbeginsel zijn ze wel te activeren. Wanneer aan te tonen is dat er ongelijk wordt behandeld dient de overheid dus een gelijke regeling te treffen.

 

Beroep op grondrechten

Elke keer als een wetgever een wet maakt is hij verplicht deze abstract te toetsen aan verdragen, de grondwet en grondrechten. Om met succes een beroep te kunnen doen op een grondrecht zijn er twee stappen die moeten worden gezet.

 

Ten eerste moet worden voldaan aan de eis van reikwijdte.

Reikwijdte; raakt het handelen van de overheid het materiële object van het grondrecht? Is er sprake van een grondrecht, redelijke uitleg van grondrecht?

Voorbeeld 1: is er wel sprake van een godsdienst? Zusters van Sint Walburga.

Voorbeeld 2: wordt de vrijheid van meningsuiting beperkt als een drukkerij voor bepaalde machines een vergunning nodig heeft?

Er moet per geval gekeken worden of het wel degelijk over een grondrecht gaat en tot hoever dit grondrecht kan worden uitgeoefend om het nog grondrecht te noemen.

Valt het binnen de reikwijdte van het grondrecht is de volgende stap om te kijken of de inbreuk die gemaakt is door de overheid op het grondrecht geoorloofd is. Hierbij is het uitgangspunt dat een paar grondrechten per definitie niet beperkt mogen worden en anderen, verreweg de meeste grondrechten, kennen beperkingsclausules die regelingen bevatten op welke manier en wanneer grondrechten kunnen worden beperkt. Als er beperkt mag worden dient dit ook op juiste wijze te geschieden. Was het orgaan bevoegd? Zo ja, dan is de beperking geoorloofd. Niet, dan is vanzelfsprekend de beperking niet geoorloofd en kan er succesvol beroep worden gedaan op een grondrecht.

 

Beperken van grondrechten

Er zijn twee systemen die grondrechtbeperkingen mogelijk maken.

 

Grondwettelijk beperkingssysteem, bij lagere wetten biedt de grondwet meer bescherming. Het grondwettelijke beperkingssysteem is sterk gericht op de legaliteit. Daaruit blijkt dat er alleen een mogelijkheid tot grondrechtbeperking is wanneer de grondwet dit toelaat. En alleen mogelijk via specifieke clausules. Er zijn een paar manieren waarop de beperking via de grondwet kan geschieden. Via competentievoorschriften, art. 7 lid 1 van de Grondwet waarin aan de formele wetgever de bevoegdheid tot beperken wordt gegeven. Of in belang van bepaalde doelcriteria, zoals in art. 8 Gw. En tot slot middels procedure voorschriften zoals in art. 12 Gw.

 

Het zwaartepunt ligt bij de formele wetgever. Beperking in lagere wetgeving kan alleen als de grondwet het toelaat en wanneer de formele wetgever de bevoegdheid tot delegatie had. Voorbeeld arrest; Drugspand/Venlo.

 

 

Verdragsrechtelijk beperkingssysteem (voornamelijk EVRM)

EU handvest is alleen beroepbaar als er een EU regel in het geding is. Het EVRM is in Nederland in elke kwestie beroepbaar en daarmee dus belangrijker. Het verdragsrechtelijke beperkingssysteem berust op materiële criteria. Is de beperking echt nodig? En voor welke doeleinden? Ook hier de modaliteiten van doelcriteria en competentievoorschriften. In het verdragsrechtelijke beperkingssysteem is in vergelijking tot het grondwettelijke beperkingssysteem meer gericht op noodzakelijkheid voor democratische samenleving, de evenredigheidseis. Deze noodzaken zijn te vinden in art. 10 van het EVRM.

Wanneer is het noodzakelijk om rechten te beperken?

Voorbeeld arrest; Sunday times

In dit arrest wordt de afweging gemaakt wat meer noodzaak kent. Het belang van de rechtszaak of het openbaar belang. Er werd besloten dat het openbaar belang belangrijker was dan de zaak.

 

Doorwerking internationaal en Europees recht

Hoe werken normen uit internationale en of Europese verdragen door in de nationale rechtsorde? Het volkenrecht kent regels en rechten maar wil de statelijke verplichting van het nakomen van de rechten voorop stellen. Op deze manier hebben staten zelf in de hand op welke manier zij omgaan met het internationale recht.

 

Staten kunnen kiezen uit twee systemen

Monisme; het internationaal en Europees recht werkt automatisch, zonder omzetting, door in het nationale recht. De inwerkingtreding van het verdrag vereist ondertekening door de staat. Burgers kunnen zich er dan per direct op beroepen.

Dualisme: het internationaal en Europees recht werkt niet automatisch door in het nationale recht. Er is een omzetting nodig door de formele wetgever van de staat om het verdrag/recht in de staat in werking te laten treden.

 

Nederland kent een gematigd monistisch stelsel. Art. 93 Gw stelt dat bekendmaking een vereiste is voor inwerkingtreding van Internationaal recht. Dus naast de ondertekening moet het worden bekendgemaakt in de Staatscourant.

 

Discussiepunt

Het EVRM wordt te makkelijk direct toegepast waardoor de nationale wetgeving onverbindend wordt verklaard. Daarmee wordt gesteld dat de democratie in het geding is.

College 5 Week 41 – 12 oktober 2012

 

In de Nederlandse rechtstaat speelt de rechterlijke macht een zeer cruciale rol. Met name de onafhankelijkheid van de rechter is van groot belang voor onder andere de rechtszekerheid. De rechter heeft naast bescherming van burgers ook een belangrijke controlerende functie naar de wetgever. De onafhankelijkheid van de rechter houdt in dat niemand, met name bestuursorganen, hem kan sturen in beslissingen. De rechterlijke controle is het vierde beginsel van de rechtsstaat.

 

Controle

Er zijn verschillende vormen van controle. Zo is er de politieke controle dit houdt de controle van de volksvertegenwoordiging op de wetgevende macht in. De Eerste en de Tweede Kamer hebben beide een controlerende functie in de goedkeuring van wetten. Voordat de wetgevers een wet kunnen maken moet een wetsvoorstel langs de beide kamers. Deze controlepost is de meest dicht bij de burgers staande vorm van controle. Wij kiezen direct de Tweede Kamer en indirect de Eerste Kamer.

 

Een tweede vorm van controle is het bestuurlijke toezicht. Nederland is een eenheidsstaat dat betekent dat er een centrale overheid is (volgende college meer hierover). Deze centrale overheid voert ook controles uit. Niet algemene controles, beperkte controles. De preventieve controle op de decentrale overheden. Vooraf goedkeuren van bepaalde besluiten die genomen worden. En repressief controleren waar achteraf besluiten die genomen zijn door lagere instanties kunnen worden vernietigd of ontbonden. Dit uiteraard onder bepaalde wettelijke voorwaarden, (art. 132 Gw). In de Grondwet maar vooral het Awb staan vol met regelingen betreft bestuurlijk toezicht door de centrale overheid op de decentrale overheid.

 

Tot slot de rechterlijke controle. De controle door de onafhankelijke rechterlijke macht.

 

Stukje geschiedenis

In Nederland bestond er heel lang geen noodzaak om een rechterlijke macht aan te stellen die de bestuurlijke macht zou controleren. Er was al wel een rechter voor de civiele zaken. Ook bestond er het zogeheten kroonberoep, de regering en de koning nam dan een besluit over een geschil. De reden om toch een rechterlijke controle aan te stellen kwam met het besef dat het bestuur niet volledig op individueel belang was gezet. Een onafhankelijke controle post zou tussen het bestuur en de burger moeten gaan werken als een tussenpersoon die verduidelijking geeft. Met name de burger had hier veel baat bij. De individu kreeg een poot om op te staan tegenover overheidsoptreden.

 

Randvoorwaarden

Er zijn verschillende juridische randvoorwaarden gebonden aan de rechterlijke macht. Welke bevoegdheden er aan de rechterlijke macht zijn toegekend en waar de overheid dus vanaf moet blijven. Met name de artikelen 112 113 en 115 van de Grondwet geven aan welke functies aan de rechterlijke macht zijn toegekend. Let op; Art. 112 stelt dat er ook rechters zijn die niet tot de rechterlijke macht behoren. Ondanks de onafhankelijkheid geeft de wet dus specifieke bevoegdheden zodat de rechterlijke controle niet te veel macht krijgt.

 

Internationale invloeden

Boven genoemde artikelen zijn regels uit het nationale recht die gelden voor de rechters in Nederland. Zoals bekend speelt in Nederland het internationale recht ook een grote rol. Sinds het EVRM gelden er ook internationale regels in Nederland, dus ook voor de rechters. Een belangrijk artikel is het 6e artikel van het EVRM right to a fair trial, het recht op een eerlijke zaak. Het stelt onder andere dat wanneer burgers in financiële worden geraakt ze naar een onafhankelijke rechter moeten kunnen. Het kroonberoep wat in Nederland gold werd door het in strijd zijn met het EVRM ontbonden. Ook in het EU verdrag zijn dergelijke regels opgenomen. EU-lidstaten moeten ervoor zorgen dat er een onafhankelijke rechter is die conflicten tussen overheid en burger kan op lossen op het gebied van EU-recht, het zogeheten effective remedy. Hier vind je een belangrijk verschil tussen het EVRM en het EU-verdrag. EVRM gaat om het gehele recht en het EU-verdrag voorziet alleen het EU-recht waarvoor dus een speciale rechter moet zijn.

 

De rechterlijke organisatie

Vroeger waren en meer dan 100 verschillende rechterlijke instanties waar je in 1e aanleg naartoe kon. Dit veroorzaakte zoveel onduidelijkheid over welke soort rechter voor welk concrete geval van toepassing zou kunnen zijn dat er in 1994 voor opheldering werd gezorgd. Om rechtseenheid te garanderen kan je sindsdien bij alle rechtbanken in 1e aanleg treden over zaken betreffende het bestuursrecht.

 

Om een duidelijk beeld te krijgen over de (bestuursrechtelijke) organisatie moet als eerste worden onthouden dat er naast de Hoge Raad nog drie andere hoge bestuursrechtelijke instanties zijn. Voor alle bestuursrechtelijke geschillen ga je in eerste aanleg altijd naar de rechtbank. Betreft het een geschil over belastingen dan is er nog een hogere tussenstap bij het hof. Vervolgens kan je naar de Hoge Raad als 1 van de partijen het niet eens is met de genomen beslissing. Alle andere zaken gaan van de rechtbank door naar de RvS, het CRvB of het CBB. Samen vormen deze instanties de hoogste rechterlijke macht binnen de bestuursrechtspraak. Omdat de Raad van State (RvS) naast een rechtsprekende functie ook een adviserende functie heeft zou de onafhankelijkheid in het geding zijn. Mede om deze reden wordt er gedacht om alles te concentreren tot 1 rechterlijke kolom bestaande uit de rechtbank gevolgd door het Hof en tot slot de Hoge Raad. De RvS zou dan alleen de adviserende functie uitvoeren. Echter specialisatie binnen verschillende vormen van bestuursrechtspraak als zeer belangrijk gezien en zijn er vooralsnog meerdere hoge rechters naast de Hoge Raad.

 

Het procesrecht

De herziening in 1994 heeft naast organisatie ook effect gehad op het procesrecht. Dit is terug te vinden in de hoofdstukken 6, 7 en 8 van het Awb.

 

Voor je naar de rechter kunt is er een verplichte voorfase waar je doorheen moet (art. 7:1 en 8:6 Awb). Ten eerste moet er bezwaar worden gemaakt tegen het genomen besluit. Vervolgens kom je bij de kern van de voorfase, de hoorplicht. Je bezwaar moet worden gehoord door het betreffende bestuursorgaan of een externe onafhankelijke voorzitter. (art 7:2 7:5 en 7:13 Awb). De functie van deze voorfase is voornamelijk om zoveel mogelijk geschillen bij de rechter weg te houden, filterfunctie/zeeffunctie. In deze voorfase wordt er nog eens gekeken naar het besluit. De gehele besluitvorming staat ter discussie, niet alleen het recht ook beleidsmatig wordt er gekeken naar de genomen stappen. Fouten kunnen worden gevonden zonder dat een rechter zich erover heeft moeten buigen. Voor de burger is deze voorfase vanwege de informele sfeer toegankelijker dan direct naar de rechter stappen, een laagdrempelige rechtsbescherming.

 

Art 7:1a Awb geeft een uitzondering, wanneer beide partijen het erover eens zijn dat er een rechter aan te pas moet komen is de voorfase niet nodig.

 

Geen beroep

Er zijn uitzonderingen waar geen beroep bij de bestuursrechter op mogelijk is. Deze staan in art. 8:2 Awb. Beroep kan alleen worden ingesteld tegen besluiten in de zin van art. 1:3 Awb en geen algemeen verbindende voorschriften (avv’s). De rechter mag zich niet mengen in de regelgeving. Deze regels worden gesteld door het bestuur. En omdat ze algemeen verbindend zijn heeft rechtspraak ertegen grote gevolgen.

 

Wie

Niet iedereen kan beroep instellen tegen besluiten. Alleen een direct belanghebbende, geen actio popularis dus niet iedereen. Je moet door het besluit geraakt worden om ertegen te beroepen. Het moet een substantieel belang betreffen, kort gezegd moet het wel ergens over gaan. Geen procedure voor kleine zaken. Het belang moet rechtstreeks te maken hebben met de betrokkenen en het besluit.

 

Rechtsbescherming

Er zijn drie stappen die genomen moeten worden om te bepalen bij welke instantie je moet zijn om je recht te kunnen halen.

  • De eerste vraag; is er krachtens een wet een bijzondere rechter bevoegd? Nee?

  • Betreft het een besluit in de zin van art 1:3 Awb? Ja; dan is een bestuursrechter bevoegd. Nee?

  • Dan is de burgerlijke rechter bevoegd.

Bij een burgerlijke rechter hoef je alleen maar te stellen dat je in je recht wordt geraakt door een bepaald besluit. Dat maakt de burgerlijke rechter bevoegd om zich te buigen over het geschil, obiectum litis-leer. Zie ook HR 1915 Guldemond/Noordwijkerhout en HR 1992 Ambetenarenwet II (changoe). De burgerlijke rechter is ook bevoegd voor de avv’s waartegen je niet in beroep kon bij de bestuursrechter. Ook feitelijke handelingen van bestuursorganen kunnen bij de burgerlijke rechter worden berecht.

 

Gaten in de rechtsbescherming

De rechter mag wetten in formele zin niet toetsen aan de Gw, art. 120 Gw. De wetten zijn in beginsel onschendbaar en dus niet te toetsen aan rechtsbeginselen. Dit zijn punten waar regelmatig weer discussies over ontstaan. Moet dit verandert worden? Ook interpretatie van wetten maakt voor rechters beslissingen nemen lastig. Hoe heeft de wetgever ze bedoeld en interpreteert elke rechter op eenzelfde manier. De vraag of wel de juiste procedure is afgelopen bij de totstandkoming van een wet komt ter sprake in het Professor van den Bergh arrest. De Hoge Raad bepaald hier dat de rechter niet mag toetsen aan de procedure van de totstandkoming. Er moet worden aangenomen dat de twee kamers voldoende controle hebben uitgevoerd en de wet moet dus gewoon worden toegepast.

 

Er wordt wel getoetst aan grondrechten van internationaal recht (art. 93 en 94 Gw).

 

Internationaal recht

In het internationaal recht zijn staten vrij in uitvoering van de door hen ondertekende verdragen. Dit kan op twee manieren, monistisch en dualistisch.

Nederland is gematigd monistisch. Sinds HR 1919 Grenstractaat Aken werkt internationaal recht automatisch door in het Nederlandse recht, na bekendmaking. Dit geldt alleen voor de een ieder verbindende bepalingen. Dit geldt voor al het internationale recht met uitzondering van de EU.

College 6 Week 42 – 19 oktober 2012

 

Den Haag, waar de centrale overheid van Nederland is gevestigd, kan niet alles zelf regelen. Daarom zijn er verschillende lichamen en organen die binnen bepaalde grenzen in vrijheid en onder eigen verantwoordelijkheid bepaalde aan hun toevertrouwde bevoegdheden kunnen uitoefenen. Deze decentralisatie is in het belang voor de democratie, door overheid dichter bij de burgers te brengen. De eerste overheid is de gemeente, staat het dichtst bij de burgers. Ook heeft de rechtsstaat er belang bij decentralisatie is de scheiding van de machten. Niet de trias politica maar verschillende organen en lichamen met regelgevende en besturende taken.

 

Uitgangspunten

Er zijn verschillende vormen van decentralisatie. De territoriale decentralisatie gaat over de bevoegdheden over een bepaald gebied. De gemeenten en provincies hebben uitsluitend bevoegdheden binnen deze gemeenten en provincies. Ook de waterschappen hebben alleen over specifieke grondgebieden bepaalde bevoegdheden.

 

Daarnaast is er ook de functionele decentralisatie. De bepaalde lichamen zijn er om een bepaald doel te bewerkstelligen. Ook bij deze groep horen de waterschappen. Ze zijn er om waterkwaliteit en kwantiteit op een bepaald niveau te hebben en te houden. Andere zijn de openbare lichamen van beroep en bedrijf en er zijn gemeenschappelijk opgerichte lichamen die samenwerken om een bepaald doel te bereiken. Bijvoorbeeld kleine gemeenten die samen een regeling treffen voor hun grondgebieden.

 

Al deze lichamen zijn zelfstandig; niet ondergeschikt aan een centraal gezag.

 

Gemeentes en provincies staan hier centraal. Met name de gemeente, alles wat voor de gemeente gezegd wordt geldt ook voor de provincie.

 

Deconcentratie; ondergeschikte lichamen of ambtenaren. Zeer gespecificeerde ambtenaren. De minister wil zelf kunnen stellen wie de taak uitvoert. Elk neem vrij beslissingen maar de bevoegdheid van de minister om her en der aan te sturen is er. Bij deconcentratie betreft het doorgeven van bevoegdheden alleen bestuursbevoegdheden en geen regelgevende bevoegdheden. Het verschil met mandaat zit het in het feit dat de minister bij mandaat zelf iemand een bevoegdheid geeft. Bij deconcentratie zegt de wet in formele zin dat iemand een bevoegdheid moet krijgen.

 

Staatsvorm

Bij de vraag welke staatsvorm een bepaalde staat hanteert moet er worden gekeken naar de verhouding tussen de centrale overheid en de decentrale lagen. En de verhouding tussen de federale overheid en de deelstaten. De staatsvorm ziet dus toe op de mate van decentralisatie. Er zijn drie grote vormen te onderscheiden. De eenheidsstaat, waarin nog een centrale of een decentrale variant in te onderscheiden is, een federatie en een confederatie.

 

Een gecentraliseerde eenheidsstaat kent een centrale overheid. De decentrale overheden kennen uitsluitend uitvoerende taken en medebewind, dat wil zeggen dat de centrale overheid bepaalde taken oplegt die door de decentrale overheden moeten worden geregeld.

 

Een gedecentraliseerde eenheidsstaat geeft autonome, op eigen verantwoordelijkheid en vrijheid, bevoegdheden aan de decentrale overheden. Centrale regelgeving bepaald.

 

Een federale staat kent ook autonome bevoegdheden toe aan de decentrale overheden. Deze zijn echter niet ondergeschikt aan de centrale overheid. Deze bevoegdheden moet nadrukkelijk door de Grondwet worden gegeven. Federatie kent veel ruzie tussen deelstaten onderling. Een federale staat heeft een constitutionele rechter, deze is nodig omdat de Grondwet vaag kan zijn en op verschillende manieren kan worden opgevat. De constitutionele rechter bepaald wie welke bevoegdheid heeft over en wie welk grondgebied onder zijn bewind heeft.

 

De confederatie is een statenbond. Staten zijn soeverein. Allemaal eigen macht, ze moeten enkel het verdrag nakomen waar ze op gebaseerd zijn. Eigenstandige bevoegdheden en veel vrijheid. Een voorbeeld is de zeven verenigde Nederlanden. En ook de NAVO en de VN zijn federaties.

 

Regeringsvormen

De regeringsvorm van een land ziet toe op de horizontale relatie tussen regering en volksvertegenwoordiging. Belangrijkste vraag; bestaat er een vertrouwensregel. Ja? Dan is betreft het een parlementair stelsel. Nee? Is er dan een sterke eenheid tussen regering en parlement? Zo ja, dan gaat het om een conventioneel stelsel. Zo niet, dan gaat het om een presidentieel stelsel.

 

Nederland

Nederland is een territoriaal gedecentraliseerde eenheidsstaat met een parlementaire regeringsvorm. De gedecentraliseerde overheden hebben autonome bevoegdheden maar overal kan de centrale overheid op inspringen Territoriaal omdat de decentrale overheden over hun eigen gebied bevoegdheden hebben maar ook alleen tot dit gebied en niet daarbuiten.

 

De autonomie van de decentrale overheden betekent het zelf regelen van bepaalde zaken. Het in handen hebben van de eigen huishouding. Dit staat in Art. 124 Gw. Daarop volgend art. 108 Gemeentewet en art. 105 provinciewet. Ook het Europees handvest inzake lokale autonomie is van belang.

 

Naast de hiërarchie van het hogere recht zijn de decentrale besturen onderworpen aan medebewind. Ze zijn verplicht taken uit te voeren die de centrale overheid van ze vordert, art. 124 lid 2 Gw en art. 108 lid 2 Gemeentewet. Momenteel veel decentralisatie. Veel nieuwe wetten die regelgeving doorgeven aan de decentrale overheden. In principe is Nederland een eenheidsstaat waarin de grondrechten veel bepalend zijn. Gemeentes moeten dus ook van grondrechten afblijven. Grondwet moet de wetgever bevoegdheid geven om te delegeren. Ook de delegatie moet zo specifiek mogelijk worden gesteld zodat er niet te vrij kan worden geregeld door decentrale overheden en dus in grondrechten treedt, zie HR Drugspand/Venlo.

 

Verschil autonomie en medebewind

Het verschil tussen autonomie en medebewind is van belang voor de vraag tot hoever de bevoegdheden van de lagere instanties reiken. Bij medebewind wordt de bevoegdheid dwingend van bovenaf opgelegd. Autonomie geeft bevoegdheden die vrij zijn in verdere uitvoering. Bij medebewind is meewerken verplicht in verband met mogelijk taak verwaarlozing, art. 132 lid 5 Gw. Dit artikel geeft een voorziening bij de wet in formele zin om als centrale overheid, gerechtvaardigd, in te grepen wanneer een taak niet wordt uitgevoerd.

 

Gemeente en provincie

Alles van de gemeente geldt ook voor de provincie.

Het dagelijks bestuur voor de gemeente is het college van b en w en in de provincie de gedeputeerde staten. De volksvertegenwoordiging, de direct gekozenen, zijn de gemeenteraad en de provinciale staten. Bij de gemeente is de burgemeester voorzitten van zowel de gemeenteraad als het college van b en w en in de provincie is de commissaris van de Koningin voorzitter van zowel de gedeputeerde staten als van de provinciale staten. In beide decentrale organen zijn commissies heel belangrijk. Commissies bestaan uit mensen die samen van bepaalde onderwerpen de problemen en mogelijke oplossingen bespreken en verdiepend werk verrichten.

 

Dualisering

Men vond dat college van b en w te veel macht had en dat de gemeenteraad juist weer te weinig macht had. Terwijl dit in de democratie juist andersom moet zijn. Dus zodra wethouder werd gekozen tot wethouder was hij geen lid meer van het gemeenteraad. Bedoeling om van conventioneel systeem naar parlementair stelsel te veranderen. Tussen volksvertegenwoordiging en dagelijks bestuurd moest een vertrouwensregel en een verantwoordingsregel komen. Het is een parlementair, gemeenteraad heeft meer gezag maar B en w nog steeds eigen bevoegdheden. Mislukt, het b en w heeft nog steeds meer macht. Dit omdat als gemeenteraadslid je niet fulltime werkt, wethouder is wel een fulltime baan. Dus in de praktijk heeft het college van b en w meer macht omdat zij meer betrokken zijn in de dagelijkse gang van zaken.

 

College van b en w

Art. 160 van de gemeentewet bevat de bevoegdheden van het college van b en w. De burgemeester heeft veel verschillende, alledaagse, taken. Echter, in tijden van crisis en nood is de burgemeester te zien als plaatselijke sheriff. Dan vervult de burgemeester het eenhoofdige ambt die de dienst uitmaakt. Pas achteraf kijkt de gemeenteraad of dit volgens de juiste procedures en belangen is verlopen.

 

 

Gemeenteraad

De gemeenteraad heeft voornamelijk een kader stellende taak. Ze heeft slechts algemene bestuursbevoegdheden. Daarnaast het controleren van het bestuur er het maken van regels.

Controle op het bestuur door de raad kent een aantal verplichten vanuit het bestuur naar de volksvertegenwoordiging.

  • Inlichtingenplicht; naar de volksvertegenwoordiging door regering, college van b en w en de gedeputeerde staten. Art 169 lid 2 en 3 (college b en w) en art 180 lid 2 en 3 (burgemeester) gemeentewet. Voor burgemeester geldt dus een andere regeling dan voor de andere leden van het college.

  • Verantwoordingsplicht; elk lid van het college kan afzonderlijk ter verantwoording worden geroepen. Maar alleen over door het college gevoerde bestuur. Het gehele college is verantwoordelijk, collegialiteitsbeginsel. Art. 169 lid 1 en 180 lid 1 gemeentewet.

  • Vertrouwensregel; in tegenstelling tot de centrale overheid is de vertrouwensregel op decentraal niveau wel gecodificeerd. Art. 49 gemeentewet en art. 49 provinciewet.

 

 

De verordenende bevoegdheid

In de hoofdregel heeft de direct gekozen volksvertegenwoordiging de verordenende bevoegdheid. In de gemeente dus de Gemeenteraad. Zij besluit of de verordening van kracht is. Omdat in de praktijk het college van b en w meer met de regelgeving bezig is heeft de gemeenteraad nog wel het laatste woord over de daadwerkelijke bekrachtiging van een verordening.

 

Naast de gewone gemeentelijke verordeningen zijn er nog de medebewindsverordeningen. Deze bevoegdheid tot het maken van een verordening is verplicht en opgelegd door de formele wetgever.

 

En tot slot de verordening volgens de gemeentewet. Deze staan in de gemeentewet en kunnen per gemeente anders worden ingevuld. Elke gemeente heeft een eigen bevoegdheid tot het maken van APV’s (strafverordeningen), belastingverordeningen en de autonome verordeningen. Doordat elke gemeente zelf mag bepalen hoeveel gemeentebelasting ze heffen betaal je in de ene gemeente een ander bedrag dan in een ander. De autonome verordeningen zijn voor de gaten. Daar waar nog niks geregeld is maar wel iets geregeld moet zijn mogen ze zelf invullen mits in het belang van de gemeente.

 

De grenzen

De decentrale overheden zijn gebonden aan grenzen tot waar ze bepaalde verordeningen mogen geven.

 

Zij-grens; niet buiten het gebied op publiekrechtelijk niveau. Er mogen geen tegenstrijdige regelingen bestaan op een gelijk niveau. Bijvoorbeeld Gemeente versus waterschap die in eenzelfde gebied beide een regeling hebben getroffen. Het komt niet vaak voor dat de zij-grens overschreden wordt. Er bestaat vrijwel geen onduidelijkheid over tot welk gebied een bepaald terrein behoort.

 

Benedengrens; een verordening mag niet in bijzondere belangen der ingezetenen treden. Het Wilnisser Visser arrest. De betreffende APV was niet specifiek, te algemeen. Zo ver dat het publieke domein in het geding was. Wanneer de benedengrens wordt overschreden heeft de verordening geen gelding. Dus betrokkenen had wel gevist in de plas maar kon niet worden bestraft want de bepaling geldt niet.

 

Bovengrens; om de bovengrens uit te leggen zijn er twee mogelijkheden. In beide gevallen gaat het om hoger recht. In het eerste geval gaat de verordening iets regelen waar het hogere recht al een regel voor heeft.

Dan betreft het een posterieure verordening. Regelen de hogere wet en de verordening hetzelfde onderwerp. Ja? Is de hogere regeling uitputtend bedoeld. Wanneer de regel niet duidelijk is of dit zo is dan moet er worden gekeken van de wetsgeschiedenis (memorie van toelichting). Niet uitputtend bedoeld? Dan is aanvulling toegestaan. Zie ook HR 1952 Emmense baliekluivers.

 

In het tweede geval gaat de hogere wetgever een verordening van de lagere wetgever als hoger recht maken. Anterieure verordening. Wanneer het motief, het doel, hetzelfde is dan valt de lagere regel vanwege rechtszekerheid weg. Wanneer het motief van elkaar verschillend is dan kan de lagere regel blijven bestaan mits deze de hogere regel niet doorkruist dan valt de lagere regel alsnog weg. Uitputtendheid doet er in dit geval niet toe. Als de lagere regel weg valt kan er nog via de posterieure verordening een aanvullende verordening gemaakt worden.

 

Onsplitsbaar

Wanneer een lagere regel maar deels een hogere regel doorkruist kiest de rechter er vaak voor om de regels als onsplitsbaar te zien. Dit betekent dat ook wanneer maar een deel in strijdt is met het hogere recht dat alsnog de gehele bepaling onverbindend is. Zie ook Wilnisser Visser.

 

Tentamentraining JoHo/Bijlesacademie

Bereid je nog beter voor op de tentamens! De Bijlesacademie organiseert in samenwerking met JoHo voor dit vak een tentamentraining. Met je JoHo-abonnement krijg je 10% korting op de training. Kijk voor data en beschikbaarheid op de website van de Bijlesacademie.

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Staats- en Bestuursrecht bundel

Oefententamen_UU_Bestuursrecht
Belangrijke onderwerpen bij Inleiding Staats- en Bestuursrecht
Samenvatting Praktisch bestuursrecht

Samenvatting Praktisch bestuursrecht

Deze samenvatting bij Praktisch bestuursrecht van Visscher is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding in het Bestuursrecht

Wat houdt het bestuursrecht in?

Het bestuursrecht is een onderdeel van het publiekrecht* waarin de (‘verticale’) verhouding tussen de burgers en overheid wordt geregeld. Het bestuursrecht heeft betrekking op het openbaar bestuur*.

Het openbaar bestuur brengt het beleid en wetgeving tot uitvoering. De handelingen die hierbij worden verricht behoren gericht te zijn op het algemeen belang. Het openbaar bestuur heeft een aantal hoofdtaken, zoals:

  • De organisatie van het openbaar bestuur.

  • Het verlenen van bestuursbevoegdheden.

  • Het formuleren van normen voor het gebruik van bestuursbevoegdheden.

  • Het stellen van rechtsnormen voor burgers en regels betreffende de handhaving.

  • Waarborging van rechtsbescherming* tegen het openbaar bestuur.

 

Twee bestuursrechtelijke beginselen.

 

Legaliteitsbeginsel*:

Het legaliteitsbeginsel houdt in dat er voor elke handeling uitgevoerd door de overheid een wettelijke grondslag vereist is. Het legaliteitsbeginsel is ingesteld ter voorkoming van willekeur en ter bevordering van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Het openbaar bestuur mag dus alleen maar inbreuk maken op de vrijheden en rechten van burgers wanneer hiervoor een bevoegdheid is afgegeven die bij de wet is bepaald. Het openbaar bestuur moet zijn beleid uitvoeren binnen de kaders van de wet, dit wordt ook wel de ‘wetmatigheid van bestuur’ genoemd.

 

Specialiteitsbeginsel*:

Het specialiteitsbeginsel houdt in dat het openbaar bestuur alleen die specifieke belangen mag behartigen die binnen het kader van de desbetreffende wet of regeling vallen. De behartiging van deze belangen mag nooit ten nadele van derden zijn.

 

Voor de te verrichten handelingen door het openbaar bestuur bestaan dus wettelijke grondslagen (legaliteitsbeginsel), bij deze handelingen behoren belangen afgewogen te worden. Het specialiteitsbeginsel ziet er dus op toe dat alleen die specifieke belangen behartigd worden, zoals gesteld binnen het kader van de desbetreffende wet of regeling.

 

Bestuursrecht en haar bronnen.

Het bestuursrecht kent verschillende bronnen waaronder:

  • Nationale wetgeving en internationale verdragen.

  • Jurisprudentie.

  • Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zowel geschreven als ongeschreven).

Wetgeving als bron valt weer onder te verdelen in 2 soorten, formeel en materieel. Het formele bestuursrecht, ook wel het ‘bestuursprocesrecht’ genoemd, gaat over de procedures en is grotendeels te vinden in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het materiële, inhoudelijke bestuursrecht vindt men voornamelijk terug in de bijzondere

.....read more
Access: 
Public
Begrippenlijst Inleiding Staats- en Bestuursrecht
Tentamenvragen beantwoorden Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Tentamenvragen beantwoorden Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Het tentamen bestaat uit open vragen en Multiple Choice vragen; er wordt dus een vrij brede kennisbasis van je verlangd op het gebied van argumentatie, begrip, feiten en begrippen. Je krijgt niet veel ruimte voor het antwoord; antwoorden moeten dus kort en krachtig zijn. Het zijn vaak vragen met een kort en feitelijk antwoord maar het antwoord is meestal te vinden in de wetbundel (en vaak in de Grondwet) dus zet het artikel erbij! Er zijn ook veel punten te scoren door kleine feitjes te herhalen die in werkgroepen en hoorcolleges naar voren zijn gekomen.

Een voorbeeld tentamenvraag bij Inleiding Staats- en Bestuursrecht
Verwijs vaak en veel - Inleiding staats- en bestuursrecht
Tentamenvragen Bestuursrecht

Tentamenvragen Bestuursrecht


 

Tentamen juni 2014

Casusvragen

Opgave 1 (12 punten)

Geef een voorbeeld van  de toepassing van  het  zogenaamde ‘strategisch besluitbegrip’ (4 punten), leg uit wat er zo ‘strategisch’ is aan  de toepassing van het besluitbegrip in  het  door u  genoemde voorbeeld (4 punten) en welk doel  met  deze toepassing in  het genoemde voorbeeld wordt gediend. (4 punten). 

 

Opgave 2 (14 punten)

Schildersbedrijf De Goeje komt door het slechte weer in de zomer van 2013 in tijdnood bij het schilderen van een groot pand aan het Rapenburg. De Goeje huurt daarom drie Bulgaarse schilders in om de klus af te maken. Tijdens een controle van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) blijkt dat De Goeje niet beschikt over de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De Minister van SZW legt het bedrijf daarom een boete op van 36.000 euro wegens drie overtredingen van artikel 2 Wet arbeid vreemdelingen (WAV). De

Goeje  maakt bezwaar  en  gaat, na afwijzing van zijn bezwaar, in beroep.

Bij de rechtbank voert De Goeje onder meer aan dat installatiebedrijf Pieterse geen boete opgelegd heeft gekregen, terwijl één van de drie Bulgaren ook voor dat bedrijf werkzaamheden heeft verricht aan hetzelfde pand. Verder voert De Goeje aan dat hij praktisch  de hele klus zelf heeft uitgevoerd en dat de Bulgaarse schilders hem alleen de allerlaatste dag hebben geholpen. Gelet op deze omstandigheden meent De Goeje dat de boete  ten onrechte is opgelegd en in ieder geval  veel te hoog is. De  Minister  van SZW  verweert zich met het argument dat de rechter in dit geval uitsluitend marginaal mag toetsen aan de beginselen van behoorlijk bestuur.

a) Op welke (materiële) beginselen van behoorlijk bestuur doet De Goeje een beroep? (6 punten)

b) Hoe beoordeelt u het standpunt van de minister dat de rechter marginaal moet toetsen? (8 punten)

 

Opgave 3 (16 punten)

De buren van Willem de Bruijn klagen al jaren over  vermeende geluidsoverlast van Willem. Voor de burgemeester is dat reden gebruik te maken van zijn bevoegdheid uit artikel 174a lid 1 Gemeentewet: hij laat de woning per 1 september 2013 voor een maand dichtspijkeren. Willem is hierdoor gedwongen tijdelijk andere woonruimte te zoeken. Het bezwaar dat Willem tegen dit besluit  maakt, wordt ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 februari 2014 verklaart de.....read more

Access: 
Public
Aanvulling Samenvatting Staats- en bestuursrecht

Aanvulling Samenvatting Staats- en bestuursrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Hoofdstuk 2. Het centrale overheidsverband: ambten en bevoegdheden

 

De regering

 

A. Ambten

Terminologie

Sinds de grondwetsherziening van 1983 wordt veelvuldig de term ‘regering’ gehanteerd om te verwijzen naar de Koning en de ministers, art. 42 lid 1 Grondwet. Voor die tijd stond in de Grondwet de term ‘Koning’ centraal. Naast het eigenlijke Koningschap verwees deze term impliciet naar de ministers die vanaf 1840 strafrechtelijke en vanaf 1848 politieke ministeriële verantwoordelijkheid bezitten, artikelen 42 lid 2 en 68 Grondwet.

Vanaf 1840 had de Koning geen besluitvormende, ‘executieve’ bevoegdheid meer en waren de ministers ‘gepromoveerd’ van Koninklijke raadslieden tot zelfstandige besluitvormers. Ondanks de bedoeling van de wetgever om voortaan de term ‘Koning’ te reserveren voor de ambtsdrager van het Koningschap, de term ‘regering’ voor de ministers en het ambt van Koning gezamenlijk, en de term ‘koninklijk besluit’ voor besluiten van de regering, bevat de Grondwet sinds 1983 ook bepalingen die het woord ‘Koning’ in andere zin bezigen. Bij de erfopvolging wordt met ‘Koning’ de Koning persoonlijk bedoeld, bij de wetgevingsprocedure wordt met ‘Koning’ bedoeld de Koning als samenstellend deel van de regering, bijvoorbeeld art. 87 Grondwet, en bij art. 34 Grondwet gaat het om de Koning als minderjarig privépersoon onder voogdijschap. Ook de uitdrukking ‘koninklijk besluit’ kan voor verwarring zorgen. Deze verwijst naar regeringsbesluiten waarbij de ministers de volle verantwoordelijkheid dragen en waarbij de Koning alleen een symbolische rol vervult als ‘bekrachtiger’ van besluiten. De term ‘koninklijk besluit’ wordt niet altijd consistent toegepast in grondwetsbepalingen en (ingediende) wetsteksten, bijvoorbeeld artikelen 34 en 87 Grondwet waar het om gecontrasigneerde besluiten gaat.

 

De Koning

Het ambt van Koning wordt volgens art. 24 Grondwet bij erfopvolging doorgegeven. Zodra de Koning komt te overlijden, wordt de (relationeel gezien) dichtstbijzijnde wettige opvolger als nieuwe Koning aangewezen (art. 25 Grondwet), tenzij deze opvolger meer dan drie graden in verwantschap van de overleden Koning is verwijderd. De dichtstbijzijnde wettige opvolger is vaak de oudste van zijn wettige nakomelingen, tenzij hij geen nakomelingen heeft. In dat geval, wordt de oudste nakomeling van zijn ouder opvolger.

De Grondwet kent nog bijzondere situaties. Een ongeboren wettige opvolger wordt als reeds geboren aangemerkt, als de Koning komt te overlijden (art. 26 Gw). Wettige opvolgers verliezen hun recht op de troon als ofwel de Koning afstand doet van de troon vóór hun geboorte (art. 27 Gw), of als zij trouwen zonder toestemming van de Staten-Generaal (art. 28 Gw).

 

Afstand van de troon kan alleen worden gedaan door iemand die al Koning is; afstand van de verwachting van het koningschap is ongeoorloofd. Er zijn twee mogelijkheden om een toekomstige koningschap te ontgaan. Een eerste mogelijkheid is het huwen zonder.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Hoofdzaken van het bestuursrecht - Michiels

Samenvatting Hoofdzaken van het bestuursrecht - Michiels

Samenvatting geschreven in studiejaar 2015/2016 bij de 7e druk van Michiels Hoofdzaken van het Bestuursrecht


Hoofdstuk 1 - Introductie

Casus 'Weertse wurgslangen'

Twee inwoners van de gemeente Weert willen wurgslangen nemen. Op grond van art. 82 van de APV is het echter verboden om wilde dieren die bij ontsnapping gevaar kunnen veroorzaken te houden. B en W verleent een ontheffing van dat verbod onder voorwaarde dat ze niet meer dan vijf volwassen wurgslangen tegelijk mogen houden. Daartegen dienen de inwoners een bezwaarschrift in dat ongegrond wordt verklaard. Vervolgens gaan ze in beroep bij de rechtbank. Ze zijn van mening dat ze geen ontheffing nodig hebben, omdat ze vinden dat slangen geen wilde dieren zijn en omdat tamme dieren ook gevaar kunnen veroorzaken. B en W verdedigt zich met het standpunt dat wurgslangen relatief gevaarlijk zijn. Onder bepaalde voorwaarden mogen ze echter wel worden gehouden. De rechter oordeelt dat dat beleid niet onredelijk is en verklaart het beroep daarom ongegrond.

Definitie en belangrijkste onderwerpen in het bestuursrecht

Bestuursrecht heeft betrekking op wat het openbaar bestuur doet en de relatie tot burgers. Bij openbaar bestuur gaat het om ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen en allerlei andere overheidsorganisaties. In het bestuursrecht is geregeld:

  • hoe het bestuur is georganiseerd;

  • welke bevoegdheden het bestuur heeft;

  • aan welke rechtsnormen of regels het bestuur zich moet houden;

  • hoe het bestuur zorgt dat burgers zich ook aan rechtsnormen of regels houden;

  • wat burgers kunnen doen tegen handelingen van het bestuur.

De belangrijkste onderwerpen in het bestuursrecht zijn dus achtereenvolgens: organisatie, bevoegdheden, normering, handhaving en rechtsbescherming.

Het bestuur is op veel verschillende beleidsterreinen actief, zoals bijvoorbeeld huisvesting, milieu, openbare orde en sociale zekerheid. Voor veel van die beleidsterreinen bestaan bijzondere regels die zijn geregeld in daarmee corresponderende rechtsgebieden. Voorbeelden van die bijzondere rechtsgebieden zijn het huisvestingsrecht, milieurecht, het bestuursrecht inzake openbare orde en het sociale-zekerheidsrecht.

Hoewel die bijzondere delen van het bestuursrecht dus verschillende regels bevatten, zijn er ook veel regels die voor de verschillende rechtsgebieden gemeenschappelijk gelden. Hoe bestuursorganen bevoegdheden krijgen om besluiten te nemen, welke soorten besluiten er bestaan en hoe bestuursorganen regels kunnen handhaven zijn vragen die in alle bijzondere rechtsgebieden van belang zijn. De centrale onderwerpen die voor alle rechtsgebieden binnen het bestuursrecht relevant zijn, zijn in de Awb geregeld.

Één van de bijzondere rechtsgebieden is het omgevingsrecht. Sinds 1 oktober 2010 gelden de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en

.....read more
Access: 
Public
Uitwerking collegeverslagen Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Uitwerking collegeverslagen Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

 

Hoorcollege 1  23 april 2013.

Het hoorcollege van deze week gaat over staatsleer en staatsgeschiedenis. Het recht hoeft niet uitdrukkelijk betrekking te hebben op staten, maar kan ook betrekking hebben op andere entiteiten. Het staatsrecht heeft echter wel betrekking op een staat. Het staatsrecht heeft verschillende functies. Deze zijn de constituerende, de attribuerende en de regulerende functie.  In dit college zal er worden gekeken naar de relatie tussen de staatsleer en de staatsgeschiedenis. Verder zal het onderscheid tussen de ontwikkelingen in Europa en in Nederland worden bekeken.

Europa.

Respublica Christiana

De betekenis van Respublica Christiana is een publieke zaak die zich kenmerkt door zijn christelijkheid. Er kan kortom worden gezegd dat er een maatschappij was die zich kenmerkte door christelijk te zijn. Deze Respublica Christiana stond formeel onder leiding van de keizer en de paus, het werd het Heilige Roomse Rijk genoemd. Het Romeinse Rijk brokkelde in het Westen af en het enige wat overbleef in de donkere Middeleeuwen was de kerk. Deze kerk had echter geen leger. In 800 creëert Karel de Grote in samenwerking van de Paus opnieuw een keizerrijk, zijn imperium. Tijdens de Respublica Christiana waren er twee juridische visies op de maatschappij:

1.      De theocratische visie: de keizer en de koning zijn heerser over hun eigen rijk, zij hoeven met niemand anders rekening te houden en hebben de hoogste en enige macht. Zij zijn door God benoemd (het droit divin).

2.      Het feodale stelsel/ het natuurrecht: de koningen geven privileges aan steden, zodat zij militair worden geholpen, zij geven hiervoor in ruil land te leen, maar worden hierdoor wel in hun recht en macht beperkt. Ook koningen zijn aan het dwingend recht gebonden en het droit divin is dus beperkt.

Reformatie.

Tijdens de Reformatie hield de christenheid in zijn oorspronkelijke vorm op te bestaan. Met het uitkomen van Il principe van Machiavelli in 1515 betekende het einde van de middeleeuwen. Machiavelli stelde dat de enige legitimatie van een goede vorst is dat hij slagvaardig is. De uitspraak: ‘Het doel heiligt de middelen’ is een bekende uitspraak van hem. De hervorming binnen de Rooms Katholieke Kerk begon in 1517. Luther spijkerde in dit jaar zijn stellingen aan de slotkerk van Wittenberg, hij was boos over de handel in aflaten binnen de kerk. Er kwam een scheur binnen de RKK, de Reformatie genaamd. Aan de ene kant stonden de katholieken, aan de andere kant de protestanten.

Luther was van mening dat er sprake was van de leer van twee rijken: hij stelde dat er naast het goddelijk rijk, op aarde ook een wereldlijk rijk bestond......read more

Access: 
Public
Oefenvragen KV Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Oefenvragen KV Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefententamen

 

Opgave 1

In juli 2010 besluit de Nederlandse regering tot een militaire bijdrage aan een vredesmissie. Bij deze vredesmissie komen dertig militairen om het leven.

Een onderzoekscommissie concludeert later dat er bij de uitzending ernstige fouten zijn gemaakt. Zo waren de Nederlandse militairen veel te licht bewapend, slecht geoefend en waren er geen afspraken met andere landen over mogelijke assistentie. Bovendien blijkt de beslissing tot uitzending genomen te zijn zonder dat er adequate informatie beschikbaar was over de veiligheidssituatie. Het rapport wijst de minister van Defensie aan als hoofdverantwoordelijke voor het drama.

a)         Op grond van welke bevoegdheid kunnen de Tweede Kamerleden de minister
van Defensie ter verantwoording roepen en waar is deze bevoegdheid nader geregeld?

Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie verzoeken nabestaanden van de overleden militairen het Openbaar Ministerie om tot strafvervolging over te gaan van de minister van Defensie bij de rechtbank van Den Haag, wegens overtreding van de artikelen 307 en 309 Wetboek van Strafrecht.

b)         In hoeverre acht u dit verzoek kansrijk?

 

Opgave 2

Lees de volgende passage:

‘De  Nederlandse Grondwet ontvangt het internationale recht met open armen. Om die reden wordt er wel voor gepleit in de Grondwet een bepaling op te nemen die beschermt tegen internationaal recht dat niet voldoet aan rechtsstatelijke eisen.’

Noem drie grondwetsbepalingen waaruit blijkt dat de Nederlandse Grondwet het internationale recht met open armen ontvangt en licht uw keuzes toe.

 

Opgave 3

Eén van de beginselen van de rechtsstaat is het legaliteitsbeginsel. Dit beginsel wordt naar geldend recht doorgaans gedefinieerd als de eis dat ingrijpend optreden door de overheid moet berusten op en in overeenstemming moet zijn met wettelijke regels.

Waarom is het mede vanuit rechtsstatelijk perspectief onwenselijk om voor ál het overheidsoptreden de eis van een wettelijke grondslag te stellen? Noem twee argumenten en licht deze kort toe.

 

Opgave 4

In zijn boek Constitutioneel recht onderscheidt Kortmann drie functies van het constitutioneel recht: de constituerende, de attribuerende en de regulerende functie. Daarnaast spreekt Kortmann over de legitimerende functie. Ook geeft hij aan dat bepaalde mensenrechtenverdragen, zoals het EVRM en het IVBPR, gerekend kunnen worden tot het Nederlandse constitutionele recht.

Welke van de vier bovengenoemde functies vervullen deze mensenrechtenverdragen? Noem er twee en licht deze kort toe.

 

Opgave 5

Op het weblog “Publiekrecht en politiek” schrijft een auteur het volgende:

“De vertrouwensregel is een kernregel van ons parlementaire stelsel. Deze regel vergt onder meer dat de Tweede Kamer het vertrouwen opzegt in een minister indien ambtenaren van zijn departement ernstige fouten hebben begaan of onrechtmatig hebben gehandeld.”

Heeft deze auteur gelijk?

 

Opgave 6

Kortmann merkt in zijn boek Constitutioneel recht op dat de vertrouwensregel ook geldt tussen bewindslieden (of het kabinet).....read more

Access: 
Public
Tentamen inleiding Staats- en Bestuursrecht januari 2013

Tentamen inleiding Staats- en Bestuursrecht januari 2013

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamen inleiding staats- en bestuursrecht januari 2013

 

ONDERDEEL A (40 meerkeuzevragen)

                  

1. Voor het bestaan van een regel van ongeschreven staatsrecht is het feit dat zich een staatkundige praktijk heeft gevormd die de betrokkenen consistent toepassen een noodzakelijke en voldoende voorwaarde.

 

a)  Dit is juist.

b)  Dit is onjuist.

 

2. Een kandidaat kan slechts in de Tweede Kamer worden gekozen indien op hem/haar voldoende stemmen zijn uitgebracht om de kiesdeler te halen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

3. De Nationale ombudsman doet onderzoek naar klachten van burgers over zowel onbehoorlijk overheidsoptreden als over uitspraken van nationale rechters, zonder dat hij zelf een juridisch bindend oordeel kan geven.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

4. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt ten aanzien van de beperking van mensenrechten eisen aan de omvang en evenredigheid van die beperkingen, waar de grondwettelijke beperkingsclausules dit niet doen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

5. De Nederlandse tak van de Griekse ‘Gouden Dageraad’ (een neo-Nazi partij met een zeer slechte reputatie) wil een bijeenkomst houden in het huis van de voorzitter, in Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam verwacht een gewelddadige tegendemonstratie van een bekende links-radicale organisatie. In dit geval kan de burgemeester de bijeenkomst preventief verbieden op basis van de Wet openbare manifestaties.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

6. Een orgaan van een hoger lichaam (bijvoorbeeld van de staat) kan altijd preventief toezicht houden op besluiten van besturen van organen van lagere lichamen (van bijvoorbeeld de gemeente). Nederlandse openbare lichamen en hun bestuursorganen hebben immers een hiërarchische verhouding.

 

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist 

 

7. Bij zeer ernstige wanordelijkheden kan de burgemeester een noodbevel uitvaardigen en zelfs (tijdelijk) afwijken van bij de Grondwet gestelde voorschriften.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist 

 

8. De Gemeentewet attribueert aan de burgemeester taken en bevoegdheden op het terrein van de handhaving van de openbare orde.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist. 

 

9. In de arresten Van Gend & Loos en Costa/ENEL is onder meer bepaald dat bepalingen van het Europees gemeenschapsrecht (tegenwoordig: het EU-recht) rechtstreekse werking hebben. Hieruit vloeit onder meer voort dat de Nederlandse rechter de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens direct kan toepassen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

10. De Nederlandse regering onderhandelt over de verdragstekst en ondertekent een verdrag. Voordat Nederland als staat gebonden wordt aan een verdrag moet het verdrag echter altijd eerst door de Staten-Generaal worden geratificeerd.

 

a) Dit is juist......read more

Access: 
Public
Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

 

Onderdeel A

 

1. Uit artikel 8:2 Awb volgt dat het niet mogelijk is een bezwaarschrift in te dienen tegen de toepassing van een beleidsregel door een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

2. Als een bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn wordt ingediend, dan zal het – tenzij er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding – niet-ontvankelijk worden verklaard.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

3 Als de regering een wetsvoorstel indient bij de Staten-Generaal kan zowel de Tweede Kamer als de regering wijzigingen aanbrengen in het wetsvoorstel, namelijk tot het moment dat de Tweede Kamer over het wetsvoorstel heeft gestemd.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

4. Voor de gevallen dat een internationaalrechtelijke bepaling rechtstreekse werking heeft, hanteert de Grondwet de term ‘een ieder verbindende bepaling’. Of een bepaling van verdragsrecht ‘een ieder verbindend’ is, wordt uiteindelijk uitgemaakt door een rechter. Heeft de rechter eenmaal vastgesteld dat het om een een ieder verbindende bepaling van internationaal recht gaat en constateert hij verder dat de toepassing van een nationaal wettelijk voorschrift daarmee onverenigbaar is, dan kan hij de betreffende verdragsbepaling buiten toepassing laten.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

5. Het kabinet heeft in het regeerakkoord vastgelegd dat er in deze kabinetsperiode in totaal 18 miljard Euro bezuinigd dient te worden. Eén van de bezuinigingsmaatregelen die de regering daarbij voor ogen heeft is een verhoging van de eigen bijdrage die de burgers moeten betalen in de kosten van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. De minister van Veiligheid en Justitie kondigt in de Tweede Kamer aan dat de regering het voornemen heeft op basis van artikel 35 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand een algemene maatregel van bestuur op te stellen waarin de hoogte van de eigen bijdragen wordt verdubbeld. De Wet op de rechtsbijstand is niet opgenomen in uw wettenbundels; in artikel 35 lid 2 van deze wet staat echter dat de hoogte van de eigen bijdragen bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld.

Een Tweede Kamerlid van één van de oppositiepartijen windt zich vreselijk op over dit voornemen van de regering en stelt tijdens het Kamerdebat daarover dat een dergelijke beperking van het recht op gefinancierde rechtshulp bij algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 18 Grondwet sowieso niet is toegestaan, omdat een regeling met betrekking tot het recht op rechtsbijstand alleen bij wet in formele zin gegeven mag worden.

De stelling van het betreffende Kamerlid is:

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

6. Binnen het Nederlandse staatsbestel heeft zich sinds het ontstaan van het Koninkrijk langzaam een democratisch systeem van ‘checks and balances’ ontwikkeld. Daarbij vonden diverse malen belangrijke constitutionele ontwikkelingen plaats, zonder dat de tekst van de Grondwet werd aangepast.
 

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

7. Het huidige artikel 42 lid.....read more

Access: 
Public
Tentamen Staats- en Bestuursrecht juni 2012

Tentamen Staats- en Bestuursrecht juni 2012

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen juni 2012

 

Opgave 1

Het vraagstuk van de binding van ambten en/of organen en onderdanen van een staat door internationale verdragsbepalingen wordt beantwoord aan de hand van twee benaderingen: het monisme en het dualisme.

 

Leg uit wat beide benaderingen inhouden en leg uit waarom ze binnen één rechtsstelsel niet samengaan.

 

Opgave 2

In juli 2010 besluit de Nederlandse regering tot een militaire bijdrage aan een vredesmissie. Bij deze vredesmissie komen dertig militairen om het leven.

 

Een onderzoekscommissie concludeert later dat er bij de uitzending ernstige fouten zijn gemaakt. Zo waren de Nederlandse militairen veel te licht bewapend, slecht geoefend en waren er geen afspraken met andere landen over mogelijke assistentie. Bovendien blijkt de beslissing tot uitzending genomen te zijn zonder dat er adequate informatie beschikbaar was over de veiligheidssituatie. Het rapport wijst de minister van Defensie aan als hoofdverantwoordelijke voor het drama.

 

a)         Op grond van welke bevoegdheid kunnen de Tweede Kamerleden de minister
van Defensie ter verantwoording roepen en waar is deze bevoegdheid nader geregeld?
 

Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie verzoeken nabestaanden van de overleden militairen het Openbaar Ministerie om tot strafvervolging over te gaan van de minister van Defensie bij de rechtbank van Den Haag, wegens overtreding van de artikelen 307 en 309 Wetboek van Strafrecht.

 

b)         In hoeverre acht u dit verzoek kansrijk?

Ook de media mengen zich uitgebreid in de zaak. Een journalist van Trouw doet bij de minister van Defensie een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op deze manier wil hij inzage krijgen in de debriefingsverslagen van de uitgezonden militairen. In die verslagen luchten militairen naar verluidt openlijk hun hart over de fouten die in de voorbereiding van de uitzending en ter plekke zijn gemaakt.

 

De minister van Defensie wijst het verzoek van de journalist af. De journalist is het hier niet mee eens.

 

c)         Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die tegen dit besluit open staat.
 

Opgave 3

In het Friese dorp Britswerd is het de afgelopen tijd onrustig geweest. Friese landbouwers plegen uit protest gewelddaden tegen landbouwproducten die uit Duitsland komen. Vooral de Duitse Doré-aardappel moet het ontgelden. Wegen worden geblokkeerd, Duitse vrachtauto’s worden onderschept, ladingen vernietigd en de Duitse chauffeurs worden met geweld bedreigd.

 

Eén van de relschoppers is Aaldert Huys. Hij heeft met zijn tractor urenlang een provinciale weg geblokkeerd. Als gevolg daarvan is zijn tractor door de politie in beslag genomen. Na een week krijgt Huys een brief met de mededeling dat hij zijn tractor nog vier maanden moet missen.

 

Huys is woedend. Hij meent dat hier sprake is van een verkapte straf en die mag hem pas worden opgelegd na een eerlijk proces. Hij neemt contact op met een advocaat. Deze slaat artikel 6 EVRM er op na en leest dat artikel 6 EVRM van toepassing op daden van ‘strafrechtelijke vervolging’.

a)         Hoe wordt.....read more

Access: 
Public
Tentamen Staats- en Bestuursrecht april 2012

Tentamen Staats- en Bestuursrecht april 2012

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen Staats- en Bestuursrecht april 2012

 

Opgave 1 

In Constitutioneel recht schrijft Kortmann het volgende:

 

‘Men gaat er van uit dat de wetgeving of de belangrijkste wetgeving door de kiezers zelf of (mede) door een volksvertegenwoordiging tot stand worden gebracht.’

 

In de praktijk blijkt dat de wetgever in toenemende mate (1) regelgevende bevoegdheden delegeert aan het bestuur en (2) het bestuur discretionaire bevoegdheden toekent.

 

  1. Met welke elementen van de rechtsstaat staat deze praktijk van de wetgever op gespannen voet? Noem er twee.

 

Het toekennen van discretionaire bevoegdheden aan het bestuur heeft ook invloed op de manier waarop de rechter de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid door het bestuur toetst.

 

  1. Hoe toetst de rechter de uitoefening door het bestuursorgaan van een discretionaire bevoegdheid? Motiveer uw antwoord in het licht van de scheiding der machten.

 

Opgave 2

Het is 2009 en de vier jaar oude Roy maakt een vreselijke tijd door. Zijn vader is bij een ernstig auto-ongeluk om het leven gekomen. Zijn moeder heeft het ongeluk overleefd maar ligt in coma. Roy verblijft intussen bij een gastgezin.

 

In 2009 heerst in Nederland de Mexicaanse griep. Inenting van kinderen onder de 12 jaar is dringend gewenst. Daarvoor is toestemming van de ouders vereist. Nu de ouders van Roy niet in staat zijn om die te geven, vraagt Bureau Jeugdzorg de rechter om vervangende toestemming.

 

De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse wetgeving in zulke vervangende toestemming niet voorziet: artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW) maakt vervangende toestemming door de rechter mogelijk als de ouders weigeren toestemming te geven. In dit geval zijn de ouders van Roy niet in staat om die toestemming te geven.

 

Bureau Jeugdzorg meent echter dat de rechtbank ook in dit geval de vervangende toestemming kan geven. Bureau Jeugdzorg verwijst naar artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag (IVRK). Artikel 3 IVRK luidt als volgt:

 

‘Bij alle maatregelen betreffende kinderen, […]  vormen de belangen van het kind de eerste overweging’

 

Het IVRK is door Nederland in 1995 geratificeerd, gepubliceerd in het Tractatenblad en in werking getreden.

 

a)         Aan de hand van welke criteria beoordeelt de rechter of artikel 3 IVRK een ‘een ieder verbindende’ verdragsbepaling in de zin van artikel 94 Grondwet is?
 

  1. Stel dat artikel 3 IVRK een ieder verbindend is. Beschrijf waarom buiten toepassing laten van artikel 1:264 BW op grond van artikel 94 Gw geen oplossing biedt en geef aan op welke manier de rechtbank er wel voor kan zorgen dat, met behulp van artikel 3 IVRK, de vervangende toestemming wordt verleend. (2 punten)

 

 

 

 

Opgave 3

De Consumentenautoriteit is een ambtenaar van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (‘EL&I’) die op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming toezichts- en handhavingsbevoegdheden geattribueerd heeft gekregen. De Consumentenautoriteit ressorteert onder de Minister van EL&I.

 

Een wetswijziging zal er op.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Arresten Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 2 (thema 5 t/m 8)

Samenvatting Arresten Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 2 (thema 5 t/m 8)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Thema 5

 

Grenstractaat Aken, NJ 1919, p. 371
HR 3-03-1919

 

Leerstuk: art. 93 en 94 Gw

 

Onderwerp: doorwerking internationaal recht

 

Casus:

Een landbouwer wordt ten laste gelegd dat hij rogge heeft vervoerd in Nederland én Duitsland zonder te beschikken over daarvoor vereiste documenten, zoals een paspoort. Hij voert tot zijn verdediging aan dat hij eigendommen heeft die aan de Nederlandse en Duitse kant van de grens liggen en dat hij daar zijn goederen vrij mag vervoeren op grond van het tractaat van Aken van 26 juni 1816.

 

Rechtsvraag:

Past de Nederlandse rechter verdragsrecht in zijn volkenrechtelijke hoedanigheid of als nationaal recht (transformatieleer) toe?

Rechtsgang:

Het Hof verwerpt zijn argument omdat, na invoering van de wet van 14 augustus 1914, eigenaren die eigendommen hebben aan beide zijden van de grens geen toestemming hebben gekregen in alle opzichten vrij en onbelemmerd hun goederen uit te voeren.

De Hoge Raad oordeelde dat het tractaat van Aken ervoor zorgde dat de in dat tractaat bedoelde gemengde eigenaar, het door een ieder te eerbiedigen recht had om vrijelijk, behoudens afgifte bij de douaneambtenaren, producten van zijn in Nederland gelegen land te vervoeren naar het in het buitenland geleden deel van zijn land. De strekking van het tractaat was dat voor gemengde eigenaren de nadelen zouden worden weggenomen,.....read more

Access: 
Public
Collegeverslagen Kv Staats- en Bestuursrecht I, deel 2 (wk 5 t/m 7)

Collegeverslagen Kv Staats- en Bestuursrecht I, deel 2 (wk 5 t/m 7)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Collegeverslagen Kernvak SBR I

 

Hoorcollege 5 28 mei 2013.

 

Deze week zal het hoorcollege gaan over de internationale en de Europese rechtsorde. De internationale rechtsorde is een heel complex systeem. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van de Kadi-zaak. Meneer Kadi is een sjeik, die erg vermogend is en wordt verdacht van terrorisme. De Veiligheidsraad komt in 2001 met een resolutie waarin zij afstand nemen van het beleid om een staat aan te pakken voor terrorisme, en een systeem invoeren waarmee de individuele terrorist wordt aangepakt. Dit overkomt meneer Kadi. In het internationaal recht zijn staten nog steeds de belangrijkste pijlers voor de uitvoering van het recht. De VN richt zich tot Nederland. Omdat Nederland lid is van de Europese Unie moet het hiervan toestemming krijgen. De EU neemt de verordening aan. Meneer Kadi is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij de Europese rechter, wegens schending van artikel 263 VWEU. De rechter in eerste aanleg stelt dat de lidstaten door de verordening aan de resolutie gebonden zijn. Het Hof van Justitie, de hoger beroepsrechter, stelt echter dat het Internationaal Recht, dus de resolutie van de VN, geen afbreuk mag doen aan de fundamenten van de EU, artikel 2 VEU. Dit is hier wel het geval.

 

Verhouding internationaal recht en nationaal recht

In 1648 was er de Vrede van Westfalen. Dit was de geboorte van de moderne soevereine staat en het statenbestel. De gedachte met deze vrede was dat staten volledig vrij moeten zijn. Dit is zowel interne soevereiniteit, tegenover de eigen burgers, als externe soevereiniteit, naar buiten toe. Met deze vrede kwam er dus een pluriversum van staten. Maar om vrij te kunnen zijn moeten er afspraken worden gemaakt en regels worden opgesteld. Men werd om vrij te zijn dus in zijn vrijheid beperkt.

Het nationale en internationale recht zijn in beginsel twee gescheiden systemen. Het internationaal recht heeft in beginsel, als het een ieder verbindend is, voorrang op het nationale recht. Wat rechtens naar het internationaal recht is, hoeft echter niet rechtens naar het nationale recht te zijn. Zo kan het dus zijn dat een verdrag in strijd is met het nationale recht, maar toch nageleefd moet worden. Dit is het pacta sunt servanda beginsel.

 

Verdragssluiting

Voor het sluiten van een verdrag kunnen twee dimensies worden onderscheden.

Allereerst is er de dimensie van het volkenrecht. In het volkenrecht geeft het Weens Verdragen Verdrag regels voor het sluiten van verdragen. Uit artikel 11 jo. 7 van het WVV blijkt dat volkenrechtelijke binding aan een verdrag tot stand komt door ondertekening, tenzij er sprake is van een.....read more

Access: 
Public
Uitwerking colleges Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Uitwerking colleges Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Week 36- 7 september 2012 – College 1

Staats- en bestuursrecht is onderdeel van het publiekrecht. Publiekrecht is het recht dat de verticale relatie van overheid en burger regelt. Dit is een verticale relatie omdat de overheid boven de burger staat. Ook regelt het publiekrecht de relatie van overheidsinstanties onderling. Naast publiekrecht is er ook privaatrecht, wat de horizontale relatie tussen burgers onderling regelt. Deze relatie is horizontaal omdat de burgers gelijk aan elkaar zijn en naast elkaar in het recht staan.

Staatsrecht houdt zich in de eerste plaats bezig met de grondslagen. Deze grondslagen zijn:

 

    • Het Statuut en de Grondwet en organieke wetten. Organieke wetten zijn wetten die gemaakt zijn door de wetgever in formele zin. De Grondwet zorgt er in dit geval voor er een wet wordt gemaakt. Voorbeelden van organieke wetten zijn de Kieswet en de Gemeentewet.

    • Het politiek staatsrecht. Het politieke staatsrecht heeft te maken met de regering, het parlement en de ambtenarij

    • Decentralisatie. Taken van de overheid worden afgestoten naar lagere overheden, zoals provincie en gemeente. Zij krijgen dan het zogenaamde provincie- en gemeenterecht.

    • Grondrechten

    • De relatie tussen de politiek en de rechter

 

Bestuursrecht is het dagelijkse staatsrecht. Het betreft de technische wetgeving en uitvoering van het bestuur, stelt de normen voor het bestuur en zorgt voor rechtsbescherming van de burger tegenover de overheid.

 

De Staat

Een staat is een georganiseerd verband van burgers met een overheid. Samen vormt de staat een collectieve eenheid. De overheid in de staat is soeverein. Dit zie je aan het geweldsmonopolie en alle andere eenzijdige besluiten die de overheid neemt. De staat heeft territoriale grenzen en is volksrechtelijk als Staat erkend door een grote groep van staten. Bij Nederland is dit gebeurd bij de vrede van Münster, in 1648.

 

Er is een overheid, een staat, nodig voor het publiek belang. De overheid moet zorgen voor de beveiliging van het collectief belang. De klassieke kerntaken van een staat zijn zorgen voor orde en veiligheid. Zij moet een vangnet zijn voor de inwoners van het land. Dit doet de overheid door middel van wetten en regels en door het militair apparaat van een land. Om deze taak uit te voeren zijn eenzijdig bindende besluiten nodig. Dit houdt in dat de gelding van een besluit niet afhankelijk.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Inleiding Bestuursrecht

Oefenpakket Inleiding Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Tentamen inleiding staats- en bestuursrecht januari 2013

 

ONDERDEEL A (26 meerkeuzevragen)

 

 

1. De Nationale ombudsman onderzoekt klachten van burgers over zowel onbehoorlijk overheidsoptreden als over uitspraken van nationale rechters, zonder dat hij zelf een juridisch bindend oordeel kan geven.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

2. De Nederlandse tak van de Griekse ‘Gouden Dageraad’ (een neo-Nazi partij met een zeer slechte reputatie) wil een bijeenkomst houden in het huis van de voorzitter, in Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam verwacht een gewelddadige tegendemonstratie van een bekende links-radicale organisatie. In dit geval kan de burgemeester de bijeenkomst preventief verbieden op basis van de Wet openbare manifestaties.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

3. Een orgaan van een hoger lichaam (bijvoorbeeld van de staat) kan altijd preventief toezicht houden op besluiten van besturen van organen van lagere lichamen (van bijvoorbeeld de gemeente). Nederlandse openbare lichamen en hun bestuursorganen hebben immers een hiërarchische verhouding.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

4. Bij zeer ernstige wanordelijkheden kan de burgemeester een noodbevel uitvaardigen en zelfs (tijdelijk) afwijken van bij de Grondwet gestelde voorschriften.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

5. De Gemeentewet attribueert aan de burgemeester taken en bevoegdheden op het terrein van de handhaving van de openbare orde.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

6. Een stichting die opkomt voor een bepaald ideëel of algemeen belang zal in een bestuursrechtelijke procedure niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt indien zij naast het voeren van juridische procedures geen andere activiteiten ontplooit om haar doelstelling te verwezenlijken.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

7. Tegen de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep open bij de sector bestuursrecht van de rechtbank. Tegen de vaststelling van een concretiserend besluit van algemene strekking staat daarentegen wel beroep open.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

8. Indien de sector bestuursrecht van de rechtbank een beroep gegrond verklaart, dient zij het besluit waartegen het beroep gericht is te vernietigen.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

9. De Algemene wet bestuursrecht bevat geen bepalingen waarin aan bestuursorganen een bevoegdheid wordt toegekend op basis waarvan een last onder bestuursdwang kan worden opgelegd.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist......read more

Access: 
Public
Oefententamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Oefententamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht 2013

 

1.

 

Welke stelling met betrekking tot het begrip subjectief recht is juist?

a. Uit het subjectieve recht vloeien objectieve rechten voort.

b. Het eigendomsrecht van de heer Jansen op zijn auto is aan te merken als een subjectief

recht.

c. Evenals bij het begrip objectief recht heeft men bij het begrip subjectief recht algemene

regels op het oog.

d. Een subjectief recht is onder de juridische voorwaarde van bekendmaking tot het

objectieve recht te rekenen.

 

2.

 

De rechter die een wetstekst onduidelijk vindt mag:

a. de wetstekst interpreteren.

b. weigeren om recht te spreken.

c. de wetstekst beoordelen op zijn billijkheid.

d. de wetstekst aanvullen met een eigen rechtsregel.

 

3.

 

Welke van onderstaande uitspraken over gewoonterecht is juist?

a. Elke gewoonte is aan te merken als een rechtsbron.

b. Regels van gewoonterecht worden nooit door de rechter geformuleerd.

c. Indien de wet niet naar een gewoonte verwijst, kan een gewoonte geen rechtsregel

worden.

d. Gewoonte kan als bron van recht worden aangemerkt als een vaste gedragslijn leidt tot

naleving van een regel als rechtsplicht

 

4.

 

In onze rechtsgeschiedenis komt steeds een tegenstelling in de opvattingen over de

basisprincipes van het recht naar voren, die van grote invloed zijn op de wijze waarop het

rechtsstelsel is georganiseerd. Over welke rechtsopvattingen gaat het hier?

a. de Canoniek/Religieuze tegenover de Anglo-Saxisch/Romaanse rechtsfamilie.

b. de visie op materieel tegenover formeel recht

c. de visie van Natuurrecht tegenover Positief recht

d. de Romaanse rechtsfamilie tegenover de Germaans-Friese rechtsfamilie.

 

5.

 

Welke uitspraak is juist?

a. Privaatrecht betreft het recht dat bedoeld is voor verhoudingen tussen verticaal

gepositioneerde rechtssubjecten.

b. De Hoge Raad heeft expliciet gekozen voor de positiefrechtelijke stroming bij haar

rechtsvinding; dit is onder meer vastgelegd in het arrest Lindenbaum-Cohen over de

onrechtmatige daad.

c. Publiek recht is ieder recht waarbij op enigerlei wijze een overheid is betrokken.

d. Niet alle wetten in formele zin behoren tot het formele recht.

 

 

 

 

 

 

6.

 

Grondrechten kunnen op verschillende wijze worden beperkt. Zo kan de grondwetgever

de wetgever als orgaan aanwijzen dat bevoegd is om een grondrecht te beperken, en

tevens toelaten dat de wetgever zijn beperkingsevoegdheid delegeert. Een voorbeeld waar

de wetgever in formele zin een beperking kan stellen aan het desbetreffende grondrecht,

en ook zijn bevoegdheid kan delegeren, is te vinden in:

a. artikel 6, eerste lid, Grondwet.

b. artikel 7, eerste lid, Grondwet.

c. artikel 9, tweede lid, Grondwet.

d. artikel 19, eerste lid, Grondwet.

 

7.

 

Art 81 van de Grondwet heeft betrekking op:

a. attributie.

b. delegatie.

c. subdelegatie.

d. mandaat.

 .....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

Begrippenlijst Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

A

Absolutisme Alle overheidsbevoegdheden zijn rechtens in één ambt geconcentreerd of gaan uit van één ambt, eventuele andere ambten zijn hieraan ondergeschikt.

Attributie Het creëren en toekennen van een bevoegdheid.

 

B

Beleidsregels (1) voorschriften (circulaires/richtlijnen) die een ambt (bijvoorbeeld minister) krachtens zijn bevelsbevoegdheid aan zijn ondergeschikten richt inzake de toepassing van wettelijke voorschriften en (2) regels waaraan een ambt zichzelf bindt inzake de uitoefening van discretionaire/anderszins open bevoegdheden (zie artikel 1:3 lid 4 Awb).

Besluit Een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

 

C

Checks and balances Voorkomt dat de ambten geheel zelfstandig en ongecontroleerd op hun eigen gebied te werk gaan.

Constitutionalisme Spreiding en verdeling van overheidsbevoegdheden over meerdere ambten.

Cultus en rite Het alleen hetzij met anderen zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden in erediensten.

 

D

Decentralisatie Naast de ambten van het centrale overheidsverband staan ambten van één of meer andere overheidsverbanden, die door de constitutie bevoegdheden krijgen geattribueerd.

Deconcentratie Een ambtelijke dienst wordt territoriaal of functioneel binnen een overheidsverband gespreid.

Delegatie Een ambt, de delegans, draagt één of meer van zijn bevoegdheden over aan een ander ambt, de delegataris, die deze bevoegdheden onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent.

Directe discriminatie In het gemaakte onderscheid wordt rechtstreeks verwezen naar een verboden criterium (bijvoorbeeld ras) of als het gemaakte onderscheid met zo een verboden criterium rechtstreeks is verbonden.

Discretionaire bevoegdheid Keuzevrijheid van het bestuur om naar eigen inzicht te handelen.

Dualisme Het internationale recht bindt slechts de staat, niet de burgers en de ambten. Pas na een nationaal besluit tot omzetting (transformatie), kan door burgers en ambten beroep worden gedaan op de internationale (nu nationale) norm.

Dualistisch bestuursmodel De Gemeenteraad en het college B en W functioneren (meer) gescheiden van elkaar.

 

E

Extraparlementaire formatiemethode De informateur/formateur vergewist zich ervan dat de meerderheid van de Tweede Kamer een nieuw kabinet zal gedogen.

 

F

Formeel demissionair Het kabinet heeft ontslag aangeboden.

Formeel wetsbegrip De wetgever kan in beginsel elke door hem gewenste inhoud aan een wet geven. Dit houdt in dat het begrip wet in de Grondwet niets zegt over de inhoud daarvan, maar slechts betrekking heeft op de procedure van totstandkoming.

Forum internum De vrijheid om een godsdienst te hebben of niet te hebben en van godsdienst te veranderen.

Functionele decentralisatie De gedecentraliseerde ambten zijn bevoegd bepaalde belangen te behartigen.

 

H

Habeas-corpus beginsel Een ieder wiens vrijheid is ontnomen heeft het recht voorziening te vragen bij een rechter opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming en wanneer deze onrechtmatig is de invrijheidsstelling beveelt.

 

I

Indirecte discriminatie Een ogenschijnlijk neutraal criterium wordt gehanteerd (bijvoorbeeld taalbeheersing) dat in zijn effect personen met een bepaald persoonskenmerk (bijvoorbeeld ras) disproportioneel raakt en daarmee qua feitelijke uitkomst hetzelfde gevolg heeft als directe discriminatie.

Ius de non evocando Niemand mag tegen zijn wil van een rechter worden afgehouden, indien de wet hem dat recht toekent

 

K

Klassieke.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 1, 2 en 3

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 1, 2 en 3

Hoorcollege aantekeningen van week 1, 2 en 3. Gebaseerd op de colleges van 2014 - 2015.


Hoorcollege week 1

Programma

  • Inleiding

  • Systeem van het bestuursrecht

  • Actoren in het bestuursrecht
     

Typisch bestuurshandelen

Bestuursorganen nemen besluiten. Een besluit bestaat uit vier elementen:

  1. Het moet een schriftelijke beslissing zijn,

  2. Genomen door een bestuursorgaan,

  3. Betreffende een publiekrechtelijke

  4. Rechtshandeling (dus moet rechtsgevolgen hebben met betrekking tot het geldende recht).

    1. Anders dan bij privaatrechtelijke rechtshandelingen wordt door deze publiekrechtelijke rechtshandeling het positieve recht veranderd. Slechts bestuursorganen hebben deze bevoegdheid.

                    Zie hiervoor art. 1:3 Awb.

                   De overheid verricht daarnaast echter nog andere handelingen (feitelijke handelingen, contracthandelen (sluiten van convenanten),                                      eigenaarsbevoegdheden etc.).

Typerend voor bestuursrecht is ook het samenspel tussen beleid en recht. Het maken beleid (het maken van keuzes) vormt het startpunt. Deze beleidsvrijheid wordt in eerste instantie door de politiek ingevuld, maar de bestuursrechter kan dit beleid toetsen. Hij is niet bevoegd om zelf een besluit te nemen, maar kan toetsen of beslissingen op verantwoorde wijze genomen zijn (bijvoorbeeld met inachtneming van motiveringsvereisten).

 

Fundamentele beginselen en uitgangspunten van het bestuursrecht als rechtssysteem

  • Democratie (democratisch samengestelde vertegenwoordigende lichamen hebben grote invloed op besluitvorming):

  • Legaliteitsbeginsel: ptreden van overheidsorganen dient een wettelijke grondslag te hebben.

  • Specialiteitsbeginsel: bestuursorganen moeten blijven binnen het door de wet geboden kader (bijvoorbeeld slechts optreden ter bescherming van de in de wet genoemde belangen).

  • Rechtszekerheid.

  • Gelijkheidsbeginsel: gelijke gevallen worden gelijk behandeld;

  • Stelselmatigheid en consistentie: voor gelijke gevallen moeten gelijke criteria gehanteerd worden.

  • Absolute regeltrouw (regels zijn regels) of individualiserende regelsbedeling (regels toegespits op de persoon, waarbij onderzocht wordt hoe zo goed mogelijk tegemoet gekomen kan worden aan individuele gevallen)? Waar wetten hiertoe ruimte bieden, moet zoveel mogelijk volgens laatstgenoemd principe gehandeld worden.

Awb

De Awb is op een vrij transparante manier opgebouwd:

  1. Inleidende bepalingen: hierin worden verschillende begrippen gedefinieerd.

  2. Verkeer tussen burgers en bestuursorganen: betreft bijvoorbeeld regels over correspondentie met de overheid.

  3. Algemene bepalingen over besluiten: zijn op alle besluiten van toepassing.

  4. Bijzondere bepalingen over besluiten: zijn slechts op bepaalde besluiten (bijvoorbeeld subsidiebesluiten of beschikkingen) van toepassing.

  5. Handhaving: bij overtreding van regels.

  6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep: ongeacht waar in beroep gekomen wordt, moeten de regels uit dit hoofdstuk worden toegepast (bijvoorbeeld met betrekking tot termijnen).

  7. .....read more
Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 4 en 5

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 4 en 5

Hoorcollege aantekeningen van week 4 en 5. Gebaseerd op de colleges van 2014 - 2015.


Hoorcollege week 4

Programma:

  1. Het object van normering (welk overheidsoptreden?)
  2. Welke manier van normeren?
  3. Discretionaire vs. gebonden bevoegdheden

 

Object van overheidsnormering

Er zijn verschillende vormen van overheidsoptreden te onderscheiden:

  • Feitelijk handelen (bijvoorbeeld het aanleggen van een weg, zie ook het arrest Wegafsluiting Zaandam);
  • Privaatrechtelijk handelen (bijvoorbeeld het aankopen van onroerende zaken);
  • Bestuursrechtelijk handelen (bij uitstek het nemen van besluiten).

In principe heeft de overheid zich in alle optreden te houden aan de normering die geldt met betrekking tot overheidsoptreden (arrest IKON).

Uitzonderingen hierop worden gevormd door de situatie dat er een wettelijke uitzondering is of de aard van de bevoegdheid zich ertegen verzet dat de norm moet worden toegepast (feitelijk handelen kan natuurlijk moeilijk gemotiveerd worden).

A-organen zijn in alle facetten bestuursorgaan en zijn dus in beginsel in alle optreden gebonden aan de normen die gelden met betrekking tot overheidsoptreden (zie ook Rasti Rostelli).

B-organen daarentegen zijn alleen aan de normering gebonden voor zover hij overheidstaken uitvoert. 

Het maken van wetten in formele zin, zoals omschreven in art. 81 Gw, is ook overheidsoptreden, toch wordt de wetgever op grond van art. 1:1 lid 2 Awb uitgezonderd van de normen die besloten liggen in de Awb. De wetgever in formele zin wordt namelijk niet als bestuursorgaan in de zin van de Awb gekwalificeerd.

Het uitoefenen van de verordenende bevoegdheid van bijvoorbeeld de gemeenteraad valt voor een groot deel echter wel gebonden aan de normering. Dit blijkt uit art. 3:1 lid 1 Awb. Afdeling 3.2 is slechts van toepassing voor zover de aard van de bevoegdheid zich hiertegen niet verzet. Dit is dus een minder rigoureuze uitzondering dan die geldt voor de WFZ.

De OvJ kan als bestuursorgaan in de zin van de Awb worden gekwalificeerd (is niet zoals de WFZ uitgezonderd van het bestuursorgaanbegrip), maar is slechts voor taken die niet vallen onder opsporing en vervolging gebonden aan de Awb, zo blijkt uit art. 1:6 eerste lid aanhef en onder a Awb.

Volgens art. 3:1 tweede lid Awb zijn op andere handelingen dan besluiten de normeringen van hoofdstuk 3 van toepassing, voor zover de aard van de handelingen zich hiertegen niet verzet.

Voor het terugvinden van de normering van een bevoegdheid is het van belang om de structuur van de Awb goed te doorgronden. Korte herhaling:

  • H2 Awb: verkeer overheid-burger
  • H3 Awb:: besluiten algemeen
  • H4 Awb: bijzondere besluiten
    • Titel 4.1: beschikkingen
    • Titel 4.2  Subsidies

Van belang is om eerst te bepalen welk type besluit aan de orde is, en vervolgens in de betreffende titel te gaan zoeken.

 

Typen van normering

Het bestuursrecht kent zowel geschreven normen (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel van art. 3.2 Awb).....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Inleiding Bestuursrecht week 1-4

Collegeaantekeningen Inleiding Bestuursrecht week 1-4

Bevat aantekeningen bij de hoorcolleges en werkgroepen van week 1 t/m 4.


Week 1

Hoorcollege

Inleiding

Veel toepasselijk recht in het bestuursrecht is geschreven recht. Zo kan alleen een belanghebbende voor een bestuursrechter moeten verschijnen. Voorbeeld van een casus van de verlening van de vergunning van de intocht van Sinterklaas en daartegen maken een groep mensen bezwaar vanwege discriminatie. Maar eerst moet de bestuursrechter wel bekijken of ze belanghebbende zijn.

 

Ontvankelijkheid

Een bestuursrechter moet eerst toetsen of de persoon die voor hun staat wel belanghebbende is (ontvankelijkheidseis). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) stelt zich ook de vraag of de desbetreffende vraag wel voor hen bestemd is.

 

Bestuursorgaan

Een bestuursorgaan is een orgaan dat bestuurshandelingen verricht. Dat zijn bijvoorbeeld overheidsorganen, want die doen niets anders. Maar ook een garage is een bestuursorgaan, mits deze de APK verricht. De vraag is of een bestuursorgaan bepaalde handelingen al dan niet mag verrichten.

Legaliteitsbeginsel geldt vooral voor eenzijdige rechtshandelingen. Er is een brede interpretatie (voor al het bestuurshandelen) en een smalle interpretatie (alleen voor belastend handelen).

Specialiteitsbeginsel benoemt dat het alleen maar mag gaan over specifieke belangen. Algemene belangen zijn niet afhankelijk voor de bestuursrechter.

 

Ontstaansgeschiedenis

De Awb was in 1994 ingevoerd. Voor de Awb was er geen algemeen bestuursrecht. Al het bestuursrecht was in het bijzonder bestuursrecht geregeld. Dit is een heel breed rechtsgebied wat steeds doorgroeit door bevolkingsgroei, technische ontwikkeling, rampen, crisissen, Europese integratie enzovoorts.

Bijzonder bestuursrecht zijn regels met een bijzondere strekking, zoals het aanleggen van een gehandicaptenparkeerplaats of iets dergelijks. Algemene regels missen zo’n bijzonder gebied.

 

Doelen bestuursrecht

Bestuursrecht bevordert de eenheid van het bestuursrecht. Dat er iets is van algemene strekking geldt. Tevens vereenvoudiging en systematisering van het bestuursrecht, want door de invoering van de Awb zijn duizenden regels van bijzonder bestuursrecht geschrapt. Daarnaast kon jurisprudentie gecodificeerd worden, die van grote relevantie was. Ook konden zo bijzondere wetten die een algemene strekking hadden een passende plaats binnen het bestuursrecht krijgen.

 

Debat Struycken en Loeff

In een rechtsstaat moet je op elk besluit in hoger beroep kunnen gaan, inclusief bestuursrecht. In het debat tussen Struycken en Loeff over het beroep in bestuursrecht werd betwist wat de ideale vormgeving is voor hoger beroep.

Struycken vond dat een rechter niet democratisch gelegitimeerd was en dat hij dus voorstander voor een intern beklag. Dit heet een administratief beroep en heeft in de twintigste eeuw vrijwel alle beroep geregeld. Tegenwoordig bestaat dit vrijwel niet meer.

Loeff vond dat het accent moest liggen op de onafhankelijkheid van een rechter. Hij wilde een bestuursrechter, maar hij kreeg ongelijk.

 

Bentem-arrest

In het Benthem-arrest vroeg Benthem een vergunning om een lpg-installatie te mogen plaatsen. Deze vergunning is verleend, maar later vernietigd. Benthem wilde.....read more

Access: 
Public
Artikelen week 1 Inleiding Bestuursrecht

Artikelen week 1 Inleiding Bestuursrecht

2 Artikelen behorende tot de verplichte literatuur van week 1 van het vak Inleiding Bestuursrecht


Artikel Leo Damen

De Awb heeft gezorgd voor invoering van een algemeen bestuursrecht. Een algemene richtlijn waaraan heel het bestuursrecht hangt. Daarop borduren bijzondere bestuurswetten voort. Voor 1994 was er geen algemeen bestuursrecht. Het bestuursrecht was een onderontwikkeld rechtsgebied in de jaren ’70. Zonder Awb rijzen er constant interpretatievragen die niet gesteld hoeven te worden met een Awb.

De Awb had als doelen het uniformeren van bepaalde begrippen, harmoniseren en systematiseren, jurisprudentie codificeren en algemene voorzieningen als de doorzendplicht harmoniseren. Er is echter nauwelijks geëvalueerd of iets van deze doelen verwezenlijkt zijn. Maar gelukkig zijn deze gebreken makkelijk op te merken.

Rechtsbescherming is doorgaans een “achterafpraktijk”, waarin opgetreden wordt als het kwaad al is geschied. Aanpassingen hierop moeten nog volgen.

De politiek is ontevreden over bestuursrecht als zodanig, omdat het traag functioneert. Ok de strenge rechtmatigheidscontrole wordt als te hinderlijk ervaren. Maatschappelijke ontwikkelingen gaan verder, Europese normen maken hun entree en daar moet het bestuursrecht op inspelen. Meer differentiatie is een optie, zodat niet overal even streng bekeken wordt. Ook kan het Awb beschouwd worden als een algemeen referentiekader, wat in het bijzonder bestuursrecht alleen maar structureert.

Het bestuursrecht is dus niet perfect. Toch is de Awb een grote sprong voorwaarts, want de eerste ruwe structuur is aangebracht.

 

Artikel Polak

Geschiedenis van de rechtsbescherming

Algemene bestuursrechtspraak bestaat sinds 1976. Daarvoor was alleen bijzondere bestuursrechtspraak mogelijk. Vroeger werd een direct beroep als wenselijker ervaren. De rechterlijke macht had weinig expertise en de verzekeringsrechter kon dat wel bieden. Het hoogste beroep moest bij de Centrale Raad van Beroep.

Dat valt allemaal terug te leiden tot het debat tussen Struycken en Loeff in het begin van de twintigste eeuw. Hierin voerde Struycken aan dat direct beroep beter was, omdat dan de democratische legitimatie beter was. Administratief beroep was het antwoord. Loeff vond een onafhankelijke rechter een betere optie.

Struycken kreeg gelijk. Tot 1976 bestonden alle beroepen op beroep op de Kroon. Deze procedure hield in dat de minister uiteindelijk het laatste woord zou krijgen. Dat werd echter zo onwenselijk geacht vanwege de Trias Politica, dat Loeff uiteindelijk gelijk kreeg. Dit deels door het omslaan van de gedachte dat de onafhankelijke rechter als de beste optie beschouwd werd.

Anderzijds werd het ook bepaald in de uitspraak Benthem uit 1985. Beroep op de Kroon voldeed niet aan het recht op een eerlijk proces. Benthem had voor de burgerlijke rechter zijn probleem voor moeten kunnen leggen, omdat gezien werd over het oordeel over een zaak van burgerlijk recht. De ABRvS werd geïnstalleerd als bestuursrechter. Beroep tegen alle overheidsbeschikkingen werd opeens mogelijk door de wet arob.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Bestuursrecht

Collegeaantekeningen Bestuursrecht


Hoorcollege 1. 31-03-15

Bevoegdheidstoedeling

Bestuursbevoegdheid kent twee definities. De ruime definitie is: juridisch vermogen om op grond van het recht het algemeen belang te behartigen. De definitie die de awb geeft is: de bevoegdheid tot het nemen van besluiten (1:3 awb). De awb biedt geen algemene bevoegdheid. De bevoegdheid moet volgen uit wettelijke regels. Dit is eigenlijk het legaliteitsvereiste. Ingrijpen in rechten van burgers is alleen toegestaan als het berust op een wettelijke grondslag.
Er bestaan drie manieren van bevoegdheidsverkrijging.

1.Attributie

Attributie is de bevoegdheid in het leven roepen door de overheid en toekennen aan een bestuursorgaan. Er wordt geattribueerd bij wettelijk voorschrift. Er is dus een wetgevende bevoegdheid nodig.

2.Mandaat

De definitie van mandaat is te vinden in artikel 10:1 awb. Een mandaat kan zowel schriftelijk als mondeling verkregen worden. Er is geen wettelijke grondslag vereist. Een mandaat kan tevens aan zowel een ondergeschikte als niet ondergeschikte worden verleend. In de praktijk is het verlenen van een mandaat aan een ondergeschikte het meest gebruikelijk.

3.Delegatie

De definitie van delegatie is te vinden in artikel 10:13 awb. Er wordt gedelegeerd bij besluit. Een wettelijke grondslag is hiervoor vereist. Delegatie aan een ondergeschikte is niet toegestaan.

Belanghebbende (1:2 awb)

Een adressaat van een besluit is altijd belanghebbende. Een feitelijk belang hebben is al voldoende om een belanghebbende te zijn in een zaak. Degene die derde-belanghebbenden zijn, moeten aan bepaalde criteria voldoen. Het moet ten eerste objectief bepaalbaar zijn, is het persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel. In de jurisprudentie zijn nog een tweetal steuncriteria ontwikkeld. Dit heeft vooral te maken met besluiten van ruimtelijke ordening. Het eerste criterium is nabijheid en het tweede criterium is zicht.

Rechtspersonen kunnen ook belanghebbende zijn als zij algemene/collectieve belangen behartigen. De vereisten zijn dat er rechtspersoonlijkheid is, dat er een algemeen belang behartigd wordt, er moet een statutaire doelstelling zijn, er moeten feitelijke werkzaamheden verricht worden en de behartiging moet bijzonder zijn. Dit zijn cumulatieve eisen.

Hc 2, 7-4-15

Bestuurlijke beslissingsruimte

Er bestaan twee fasen om te kijken of er voldaan is aan het beslissingsruimte. De eerste fase is de beoordelingsfase. Hier wordt gekeken of er is voldaan aan de toepassingscriteria voor het kunnen nemen van het besluit. Er zijn dan nog twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat er geen beoordelingsruimte is (komt zelden voor). De tweede mogelijkheid is dat er wel een beoordelingsruimte is en die is ook weer verdeeld in twee categorieën. De eerste is de objectieve beoordelingsruimte en de tweede is beoordelingsvrijheid. De eerste vorm is een vage maar objectieve norm en de tweede is een subjectieve vage norm. Denk bij de laatste aan uitdrukkingen als ‘naar het oordeel van’ e.d.

De tweede fase is de besluitfase. Hierbij wordt er gekeken hoeveel beslissingsruimte het bestuursorgaan.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Staats- en Bestuursrecht I


Collegeaantekeningen week 1-3

Hoorcollege week 1

 

We beginnen met een blik op de Europese geschiedenis.

 


3e eeuw

Bataven raken verbonden met onze identiteit. Nederland zal ook kort de Bataafse Republiek heten.

5e eeuw

Romeinse Rijk gaat ten onder, ze worden overlopen door allerlei stammen. In het westen beginnen de donkere Middeleeuwen. Een systeem van belastingen zorgde voor orde in het Romeinse Rijk, maar deze viel dus weg. De Kerk was het enige punt dat nog bleef bestaan voor een bepaalde orde. Het bleef wel betrekkelijk onveilig.

9e eeuw

Karel de Grote werd gekroond tot keizer door de Paus. Origineel was het idee dat zij samen gingen regeren. Waar het gaat om familierecht, hanteert hij echter Frankische wetten en geen Romeinse wetten.

 

Na Karel de Grote heb je onafgebroken tot de 19e eeuw keizers. Napoleon geeft een nekschot aan de laatste Habsburgse keizer.

 

Er is een christelijke eenheid in Europa waar iedereen onderdeel van is. Paus is de spirituele leider en de keizer de wereldlijke leider. Er wordt gezegd dat er twee juridische visies mogelijk zijn:

  • Theocratische visie (droit divin): God staat bovenaan, paus en keizer zorgen samen voor een hiërarchie. De paus en de keizer handelen in naam van God.

  • Feodale stelsel/natuurrecht: vorsten in het algemeen hadden zich wel te houden aan bepaalde normen. Ze konden niet uit eigen beweging dingen doen. De verhouding was niet hiërarchisch, maar van een wederzijdse relaties. Het is een lappendeken, een verbrokkelde orde. Hier sluiten de Magna Carta (begin constitutionele orde Groot-Brittannië) en Blijde Incomste bij aan.

 

Luther en zijn stellingen belangrijk omdat: Reformatie (serie van oorlogen)

  • de vorsten profiteren van de ruzie tussen de Kerk en de keizer

  • de rol van de adel neemt af

 

De Bloedbruiloft was een symbool voor de ellende van de godsdienststrijd tot kon leiden.

 

Bodin: De conceptuele uitweg uit de godsdiensttwisten was de soevereiniteit

  • de soeverein heeft niet bepaalde soevereine rechten, hij heeft dé soevereiniteit;

  • je moest het recht niet zien als lappendeken en contractuele verplichtingen, binnen elk grondgebied is er een bevoegdheid en de soeverein heeft de bevoegdheid (algemeen) om de wet te stellen. Hij kan dan dus ook een godsdienstvrede opleggen en bijdragen aan de veiligheid.

 

De gebeurtenis die hiervoor symbool staat is de Vrede van Münster.

 

Soevereiniteit maakt een eind aan het idee dat het recht gegeven is door God. Het leidt tot de moderne staatsapparaat (ambtenaren), maar de vorst.....read more

Access: 
JoHo members
College aantekeningen Bestuursrecht 2015-2016

College aantekeningen Bestuursrecht 2015-2016


Hoorcollege 1

Inleiding

Het bestuursrecht is een recht voor, van en tegen het overheidsbestuur. In de wet zijn bijvoorbeeld allerlei normen vastgelegd, waar de overheid zich aan moet houden. Het is dus een recht voor het overheidsbestuur. Het is ook een recht tegen de overheid, omdat je als burger, belanghebbende, je kan verzetten tegen besluiten van bestuursorganen. In de wet is dan dus geregeld hoe je kunt opkomen tegen besluiten van het overheidsbestuur.

Als burger krijg je hier in het dagelijkse leven regelmatig mee te maken. Een goed voorbeeld hiervan zijn de prestatieafspraken van universiteiten. Bij de Universiteit van Leiden geldt het BSA bij alle studies ook voor het tweede jaar, dit is bij veel andere universiteiten niet het geval. Er kunnen dus verschillende regels gelden doordat elke universiteit zelf met de minister prestatieafspraken heeft gemaakt. Als je hier als belanghebbende iets tegen wilt doen, kom je in het bestuursrecht terecht.

Maar hoe zit dit juridisch in elkaar? De eerste basis voor de bekostiging van het onderwijs staat in art. 23 Gw: “Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering en wordt bekostigd”. Vervolgens wordt dit geconcretiseerd in de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW). In art. 1.8 WHW staan de bekostigde instellingen. Uit art. 1.9 WHW volgt dat deze instellingen een zekere bestedingsvrijheid hebben met betrekking tot dit geld. Ze mogen voor een groot deel zelf bepalen wat er met het geld gebeurd, maar door art. 1.7a WHW kan de minister ook prestatieafspraken maken met de universiteiten. Dit artikel wordt ook wel het ‘experimenteerartikel’ genoemd. Hieronder hangt de Algemene maatregel van Bestuur (AMVB) ‘Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs’. Hierin staat o.a. dat een onderwijsinstelling minder geld krijgt als deze zich niet aan de prestatieafspraken houdt.

Het bestuur

In de Nederlandse rechtstaat werken we met drie grote machten, ook wel de trias politica genoemd. Dit bestaat uit een wetgever, uitvoerende macht en rechterlijke macht. De wetgevende macht maakt de regels waaraan we ons allemaal moeten houden. De wetten worden uitgevoerd door het bestuur. Het bestuur is dus de uitvoerende macht. Het werk van het bestuur wordt gecontroleerd door de rechterlijke macht.

Het bestuursrecht geldt daar waar bestuursorganen besturen. Deze bestuursorganen zijn de onderdelen die besluiten kunnen nemen, die macht kunnen uitoefenen. Daarnaast zijn dit ook de onderdelen waar je tegen kan procederen. Dan komt natuurlijk de vraag op wie die bestuursorganen precies zijn?

In art. 1:1 Awb wordt er ingegaan op de bestuursorganen. Er zijn twee soorten:

  1. A-bestuursorgaan: “een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld”. Dit houdt in dat
  2. .....read more
Access: 
Public
Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#1

Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#1

Gebaseerd op het oude curriculum (Kernvak staats- en bestuursrecht II), ook bruikbaar bij het leren voor het nieuwe vak.

Oefenvragen en antwoorden (2014)

Opdracht 1 

Op grond van artikel 4 van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Linde vervalt een terrasvergunning na het verloop van vijf jaar. Restaurant ‘Bestuurloos Utrecht’ is sinds jaar en dag gevestigd in de Dekkerstraat en heeft op 20 december 2007 een terrasvergunning gekregen. Het college stuurt op 1 december 2012 aan het restaurant een brief, waarin is vermeld dat de verleende terrasvergunning van rechtswege zal komen te ver-vallen.

a. Bespreek of dienaangaande sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb en loop daarbij de relevante criteria af. 

b. Hoe zou het antwoord bij vraag a luiden indien artikel 4 van de APV zou bepalen dat na het verloop van vijf jaar een terrasvergunning kan worden ingetrokken en het colle-ge van burgemeester en wethouders het restaurant op 1 december 2012 van deze be-voegdheid bij brief op de hoogte stelt?

Antwoord op a. 

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ten aanzien van de eis van een rechtshandeling: het rechtsgevolg, waarop een rechtshandeling (besluit) gericht is, dient van die rechtshandeling afhankelijk te zijn; is het rechtsgevolg daarvan niet afhankelijk, maar vloeit het rechtstreeks voort uit bijvoorbeeld de wet, dan is er geen sprake van een besluit ex artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De mededeling (aankondiging) dat de verleende terrasvergunning van rechtswege komt te vervallen is niet op rechtsgevolg gericht. Het vervallen van de vergunning vloeit namelijk rechtstreeks voort uit de APV.

Antwoord op b.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het gaat hier niet om een rechtshandeling, maar om een informatieve mededeling over het bestaan van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Er is geen sprake van een besluit.

Opdracht 2

De APV van de gemeente Schorren bevat de volgende bepaling over straatartiesten en dergelijke.

  1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen

  2. De burgemeester kan openbare plaatsen als bedoeld in het eerste lid aanwijzen indien dit in het belang van de openbare orde is.

  3. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren. 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Stel dat de burgemeester van de gemeente Schorren op basis van het eerste en tweede lid in het belang van de openbare orde bij besluit een marktplein aanwijst als verboden plek om als straatartiest op te treden op werkdagen tussen 07:00 en 19:30. Enkele belanghebbenden gaan hiertegen in beroep bij de bestuursrechter. Zij voeren aan dat de burgemeester onterecht van mening is dat het verbod in het belang van de openbare orde is.

a. Leg uit wat.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#2

Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#2

Gebaseerd op het oude curriculum (Kernvak staats- en bestuursrecht II), ook bruikbaar bij het leren voor het nieuwe vak.

Oefenvragen en antwoorden (2015)

Opdracht 1

Lees onderstaand nieuwsbericht van de website nos.nl:

Boete KLM voor oneerlijke prijzen.

Luchtvaartmaatschappij KLM krijgt een boete voor onjuiste prijsvermeldingen. KLM adverteerde op zijn website met vluchtprijzen waarin de boekingskosten niet waren opgenomen. Daardoor leken de ticketprijzen 10 euro lager dan ze waren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft KLM daarom een boete opgelegd van 200.000 euro.

Het opleggen van deze boete (op 10 september 2014) was een besluit in de zin van de Awb. Stel dat het anders was gelopen, namelijk als volgt: Voordat zij haar nieuwe boekingswebsite ontwerpt neemt KLM contact op met ACM. KLM vraagt of het in overeenstemming is met geldende wet- en regelgeving, als de boekingskosten pas in een later stadium binnen het boekingsproces bij de ticketprijs worden opgeteld. Per brief laat ACM gemotiveerd weten dat de door KLM voorgestelde wijze van toevoeging van boekingskosten in haar optiek in strijd is met geldende wet- en regelgeving. Verder geeft ACM aan gebruik te kunnen maken van haar handhavende bevoegdheden als KLM dit voorstel tot uitvoering zou brengen. Volgens juristen van KLM klopt de interpretatie van ACM niet.

a. Is de brief van ACM een besluit in de zin van de Awb of daarmee gelijk te stellen? 

b. Is het rechtens toelaatbaar dat ACM op deze manier de ambtenaar van AFM inschakelt?

Antwoord op a.

Het gaat om een bestuurlijk rechtsoordeel. Dit is in principe geen besluit (geen rechtshandeling, art. 1:3 lid 1 Awb). Of dit oordeel gelijk te stellen is met een besluit hangt af van de vraag of het voor de KLM onredelijk bezwarend (zie jurisprudentie Bovenleidingen of Verhuizen naar Senegal) is een besluit uit te lokken. Twee redeneringen zijn mogelijk:

I. Dit is niet onredelijk bezwarend. De KLM zou gewoon moeten beginnen met haar boekingssite en wachten tot ACM handhavend optreedt.

II. Het is wel onredelijk bezwarend. De KLM moet (waarschijnlijk voor vele tonnen) investeren in de constructie van een boekingssite, die meteen uit de lucht moet worden gehaald op het moment dat later alsnog blijkt dat de wijze van prijsstelling niet in orde was.

ACM is eveneens toezichthouder ten aanzien van mededingingsvraagstukken en kartelvorming op grond van de Mededingingswet (Mw). Op grond van artikel 56 Mw is ACM bevoegd handhavend op te treden. Stel dat ACM een tijdelijke piek in werkzaamheden ervaart ten aanzien van de Mededingingswet. Om de werklast te verminderen wordt een ambtenaar van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) per telefoon gevraagd of hij namens ACM een bepaald dossier kan afhandelen. Deze ambtenaar van de AFM houdt zich in de praktijk bezig met toezicht op bonussen in het bankwezen. Hij stemt met het verzoek in en gaat meteen aan de slag.

Antwoord op b.

Nee. Het gaat i.c. om mandaatverlening (handelen “namens” ACM). Omdat het mandaatverlening aan een niet-ondergeschikte betreft had mandaatverlening hier sowieso schriftelijk gemoeten (artikel 10:5 lid.....read more

Access: 
JoHo members
Collegeaantekeningen Bestuursrecht 1, RUG, Rechtsgeleerdheid jaar 1

Collegeaantekeningen Bestuursrecht 1, RUG, Rechtsgeleerdheid jaar 1

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op de colleges van 2015-2016



College 1

Wat is bestuursrecht?

Bestuursrecht strekt zich uit tot allerlei zaken waar we in het dagelijkse leven mee te maken hebben. In het bestuursrecht staat de relatie tussen de overheid en de burger centraal. Waar je normaal te maken hebt met een andere burger, zoals in het civiele recht heb je nu twee heel verschillende partijen. Deze partijen hebben allebei een ander doel. Als natuurlijk persoon, burger heb je een persoonlijk doel wat je tegenover de overheid verdedigt terwijl de overheid het algemene belang behartigd en dus niet dat van zichzelf. De overheid bestaat dan ook niet met het doel om zelf winst te maken.

We hebben het over het recht VAN, VOOR en TEGEN het overheidsbestuur. Wanneer we het over de rechten VAN het bestuur hebben, hebben we het over de rechten en de instrumenten die de overheid heeft om te besturen. Bijvoorbeeld besluiten en feitelijk handelen. Het recht VOOR het bestuur gaat over de normen waaraan de overheid gebonden is, zoals de wet en (ongeschreven) rechts(beginselen.) Het recht TEGEN het bestuur gaat over de rechten die een andere partij heeft tegenover het bestuur. Bij dit recht gaat het om rechtsbescherming tegen het bestuur en voorbeelden hiervan zijn bezwaar, beroep en hoger beroep.

Het bestuursrecht kenmerkt zich door de bijzondere positie van de overheid. De overheid mag meer dan een andere organisatie of een gewone burger. De overheid heeft een zogeheten monopolie positie. Monopolie betekent een alleenrecht ergens op. De overheid heeft daarmee exclusieve publiekrechtelijke bevoegdheden. Ze mag eenzijdige beslissingen nemen over burgers die ook moeten worden gehandhaafd. Er is dus sprake van ongelijkheid tussen de burger en de overheid.

De overheid mag ingrijpen in de rechtspositie van individuen. De bevoegdheden hebben daarmee grote gevolgen voor de burgers. Ze moeten daarom zoveel mogelijk aan banden worden gelegd.

Een manier om dit te waarborgen is de overheid te verplichten zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bijvoorbeeld het rechtszekerheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel et cetera. Uit die beginselen vloeien vaak andere regels voort.

De verhouding tot andere gebieden

Het bestuursrecht verschilt nogal van andere rechtsgebieden, zoals net ook al benoemd. In het privaatrecht is er bijvoorbeeld sprake van particuliere belangen van de twee partijen terwijl er bij geschillen in het.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekingen Bestuursrecht: Inleiding - RUG

Hoorcollegeaantekingen Bestuursrecht: Inleiding - RUG

Image

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het het vak Bestuursrecht 1 in 2015-2016.



College 1

Wat is bestuursrecht?

Bestuursrecht strekt zich uit tot allerlei zaken waar we in het dagelijkse leven mee te maken hebben. In het bestuursrecht staat de relatie tussen de overheid en de burger centraal. Waar je normaal te maken hebt met een andere burger, zoals in het civiele recht heb je nu twee heel verschillende partijen. Deze partijen hebben allebei een ander doel. Als natuurlijk persoon, burger heb je een persoonlijk doel wat je tegenover de overheid verdedigt terwijl de overheid het algemene belang behartigd en dus niet dat van zichzelf. De overheid bestaat dan ook niet met het doel om zelf winst te maken.

We hebben het over het recht VAN, VOOR en TEGEN het overheidsbestuur. Wanneer we het over de rechten VAN het bestuur hebben, hebben we het over de rechten en de instrumenten die de overheid heeft om te besturen. Bijvoorbeeld besluiten en feitelijk handelen. Het recht VOOR het bestuur gaat over de normen waaraan de overheid gebonden is, zoals de wet en (ongeschreven) rechts(beginselen.) Het recht TEGEN het bestuur gaat over de rechten die een andere partij heeft tegenover het bestuur. Bij dit recht gaat het om rechtsbescherming tegen het bestuur en voorbeelden hiervan zijn bezwaar, beroep en hoger beroep.

Het bestuursrecht kenmerkt zich door de bijzondere positie van de overheid. De overheid mag meer dan een andere organisatie of een gewone burger. De overheid heeft een zogeheten monopolie positie. Monopolie betekent een alleenrecht ergens op. De overheid heeft daarmee exclusieve publiekrechtelijke bevoegdheden. Ze mag eenzijdige beslissingen nemen over burgers die ook moeten worden gehandhaafd. Er is dus sprake van ongelijkheid tussen de burger en de overheid.

De overheid mag ingrijpen in de rechtspositie van individuen. De bevoegdheden hebben daarmee grote gevolgen voor de burgers. Ze moeten daarom zoveel mogelijk aan banden worden gelegd.

Een manier om dit te waarborgen is de overheid te verplichten zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bijvoorbeeld het rechtszekerheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel et cetera. Uit die beginselen vloeien vaak andere regels voort.

De verhouding tot andere gebieden

Het bestuursrecht verschilt nogal van andere rechtsgebieden, zoals net ook al benoemd. In het privaatrecht is er bijvoorbeeld sprake van particuliere belangen van de twee partijen terwijl er bij.....read more

Access: 
Public
Inleiding Bestuursrecht Tentamens

Inleiding Bestuursrecht Tentamens


Inleiding Bestuursrecht Tentamen 1

1. 'Een veehouderij wil zijn veestapel uitbreiden. Hij vraagt hiervoor een vergunning aan. Door de veestapel uit te breiden zal de veehouder de wettelijke maximaal toegestane mestproductie overschrijden. De vergunning wordt geweigerd.

De bevoegdheid om een vergunning voor een veehouderij te weigeren:

A. Kan worden gekwalificeerd als een discretionaire bevoegdheid.
B. Kan niet worden gekwalificeerd als een discretionaire bevoegdheid.

2. Welk van de onderstaande stellingen over spontane vernietiging is juist?

A. Aan de procedure van spontane vernietiging kan schorsing van het te vernietigen besluit vooraf gaan.
B. Bij het besluit tot spontane vernietiging kan niet worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten dele in stand blijven.
C. Spontane vernietiging van een besluit door een hoger bestuursorgaan is alleen mogelijk wegens strijd met het recht.
D. Tegen een besluit tot spontane vernietiging staat op grond van de Awb beroep open bij de bestuursrechter.

3. In een uitspraak van de ABRvS komt de volgende passage voor:

'De Afdeling is (...) van oordeel dat de minister bij de totstandkoming van het besluit de mogelijke ingrijpende gevolgen van het besluit voor appellant niet afdoende heeft afgewogen. Het besluit kan derhalve niet in stand blijven.'

Op grond van welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur vernietigt de ABRvS in bovenstaande passage het bestreden besluit?

A. Op grond van het specialiteitsbeginsel.
B. Op grond van het fair play-beginsel.
C. Op grond van het gelijkheidsbeginsel
D. Op grond van het evenredigheidsbeginsel

4. Met het woord ‘beroep’ in de titel van hoofdstuk 6 van de Awb wordt zowel administratief beroep bij een bestuursorgaan als beroep op de bestuursrechter bedoeld.

A. Dit is onjuist.
B. Dit is juist.

5. Arjen wil heel graag in de zomer kunnen zwemmen zonder dat hij hiervoor naar een openbaar zwembad hoeft. Om dit te bereiken heeft hij  bij het college van burgemeester en wethouders een vergunning aangevraagd voor de aanleg van een zwembad in zijn achtertuin. Voor de verdere afhandeling van de aanvraag heeft hij zijn zoon, Jasper, gemachtigd conform artikel 2:1 lid 1 Awb.

Beoordeel de volgende stelling: Jasper is door de machtiging belanghebbende bij het besluit op de aanvraag geworden.

A. Deze stelling is juist.
B. Deze stelling is onjuist.

6. Iris is op vakantie geweest in Amerika en daar heeft zij de trend van de foodtrucks opgepikt. Ze denkt een gat in de markt gevonden te hebben en begint haar eigen TacoWagen voor haar huis. Helaas heeft zij hier niet de benodigde vergunning voor. Een bevoegd ambtenaar van de gemeente komt bij haar langs en legt Iris ter plekke, mondeling, een boete.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1868
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.