Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
1.
Welke stelling met betrekking tot het begrip subjectief recht is juist?
a. Uit het subjectieve recht vloeien objectieve rechten voort.
b. Het eigendomsrecht van de heer Jansen op zijn auto is aan te merken als een subjectief
recht.
c. Evenals bij het begrip objectief recht heeft men bij het begrip subjectief recht algemene
regels op het oog.
d. Een subjectief recht is onder de juridische voorwaarde van bekendmaking tot het
objectieve recht te rekenen.
2.
De rechter die een wetstekst onduidelijk vindt mag:
a. de wetstekst interpreteren.
b. weigeren om recht te spreken.
c. de wetstekst beoordelen op zijn billijkheid.
d. de wetstekst aanvullen met een eigen rechtsregel.
3.
Welke van onderstaande uitspraken over gewoonterecht is juist?
a. Elke gewoonte is aan te merken als een rechtsbron.
b. Regels van gewoonterecht worden nooit door de rechter geformuleerd.
c. Indien de wet niet naar een gewoonte verwijst, kan een gewoonte geen rechtsregel
worden.
d. Gewoonte kan als bron van recht worden aangemerkt als een vaste gedragslijn leidt tot
naleving van een regel als rechtsplicht
4.
In onze rechtsgeschiedenis komt steeds een tegenstelling in de opvattingen over de
basisprincipes van het recht naar voren, die van grote invloed zijn op de wijze waarop het
rechtsstelsel is georganiseerd. Over welke rechtsopvattingen gaat het hier?
a. de Canoniek/Religieuze tegenover de Anglo-Saxisch/Romaanse rechtsfamilie.
b. de visie op materieel tegenover formeel recht
c. de visie van Natuurrecht tegenover Positief recht
d. de Romaanse rechtsfamilie tegenover de Germaans-Friese rechtsfamilie.
5.
Welke uitspraak is juist?
a. Privaatrecht betreft het recht dat bedoeld is voor verhoudingen tussen verticaal
gepositioneerde rechtssubjecten.
b. De Hoge Raad heeft expliciet gekozen voor de positiefrechtelijke stroming bij haar
rechtsvinding; dit is onder meer vastgelegd in het arrest Lindenbaum-Cohen over de
onrechtmatige daad.
c. Publiek recht is ieder recht waarbij op enigerlei wijze een overheid is betrokken.
d. Niet alle wetten in formele zin behoren tot het formele recht.
6.
Grondrechten kunnen op verschillende wijze worden beperkt. Zo kan de grondwetgever
de wetgever als orgaan aanwijzen dat bevoegd is om een grondrecht te beperken, en
tevens toelaten dat de wetgever zijn beperkingsevoegdheid delegeert. Een voorbeeld waar
de wetgever in formele zin een beperking kan stellen aan het desbetreffende grondrecht,
en ook zijn bevoegdheid kan delegeren, is te vinden in:
a. artikel 6, eerste lid, Grondwet.
b. artikel 7, eerste lid, Grondwet.
c. artikel 9, tweede lid, Grondwet.
d. artikel 19, eerste lid, Grondwet.
7.
Art 81 van de Grondwet heeft betrekking op:
a. attributie.
b. delegatie.
c. subdelegatie.
d. mandaat.
8.
Het recht dat niemand zijn vrijheid mag worden.....read more
Add new contribution