Oefenpakket Inleiding Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Tentamen inleiding staats- en bestuursrecht januari 2013

 

ONDERDEEL A (26 meerkeuzevragen)

 

 

1. De Nationale ombudsman onderzoekt klachten van burgers over zowel onbehoorlijk overheidsoptreden als over uitspraken van nationale rechters, zonder dat hij zelf een juridisch bindend oordeel kan geven.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

2. De Nederlandse tak van de Griekse ‘Gouden Dageraad’ (een neo-Nazi partij met een zeer slechte reputatie) wil een bijeenkomst houden in het huis van de voorzitter, in Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam verwacht een gewelddadige tegendemonstratie van een bekende links-radicale organisatie. In dit geval kan de burgemeester de bijeenkomst preventief verbieden op basis van de Wet openbare manifestaties.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

3. Een orgaan van een hoger lichaam (bijvoorbeeld van de staat) kan altijd preventief toezicht houden op besluiten van besturen van organen van lagere lichamen (van bijvoorbeeld de gemeente). Nederlandse openbare lichamen en hun bestuursorganen hebben immers een hiërarchische verhouding.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

4. Bij zeer ernstige wanordelijkheden kan de burgemeester een noodbevel uitvaardigen en zelfs (tijdelijk) afwijken van bij de Grondwet gestelde voorschriften.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

5. De Gemeentewet attribueert aan de burgemeester taken en bevoegdheden op het terrein van de handhaving van de openbare orde.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

6. Een stichting die opkomt voor een bepaald ideëel of algemeen belang zal in een bestuursrechtelijke procedure niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt indien zij naast het voeren van juridische procedures geen andere activiteiten ontplooit om haar doelstelling te verwezenlijken.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

7. Tegen de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep open bij de sector bestuursrecht van de rechtbank. Tegen de vaststelling van een concretiserend besluit van algemene strekking staat daarentegen wel beroep open.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

8. Indien de sector bestuursrecht van de rechtbank een beroep gegrond verklaart, dient zij het besluit waartegen het beroep gericht is te vernietigen.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

9. De Algemene wet bestuursrecht bevat geen bepalingen waarin aan bestuursorganen een bevoegdheid wordt toegekend op basis waarvan een last onder bestuursdwang kan worden opgelegd.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

10. Aangezien de Nationale ombudsman een a-orgaan is in de zin van artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht, is de termijn waarbinnen een verzoekschrift bij hem kan worden ingediend gelijk aan de termijn voor het indienen van een bezwaar- of administratief beroepschrift.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

11. Voor het maken van bezwaar en het instellen van administratief beroep geldt ingevolge de

Algemene wet bestuursrecht de eis dat dit schriftelijk dient te geschieden en dus niet mondeling kan.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

12. Tegen welk besluit staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep open?

a) De vaststelling door de gemeenteraad van een nieuw artikel in de Algemene Plaatselijke Verordening van Leiden, inhoudende een verbod om ten behoeve van publiek als straatartiest op te treden, behoudens op door de burgemeester aan te wijzen locaties.

b) Een boetebesluit van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, gericht aan Pieterse B.V., die zich schuldig zou hebben gemaakt aan het maken van prijsafspraken.

c) Het besluit van de burgemeester van Amsterdam om het gebied in het centrum begrensd door de Prins Hendrikkade, Kalkmarkt, Oude Schans, Leidsegracht, Herengracht, Koekjesbrug, Stadhouderskade en Spiegelbrug aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

d) De aan Joost Kamphuis gerichte beslissing van de Dienst Uitvoering Onderwijs, inhoudende de vaststelling van de hoogte van zijn studiefinanciering.

 

13. Welke van de onderstaande opmerkingen over algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) is onjuist?

a) Het is voor de regering slechts mogelijk om een bepaald onderwerp te regelen in een amvb, indien er een wet in formele zin is die aan de regering de bevoegdheid delegeert om over dat onderwerp algemeen verbindende voorschriften uit te vaardigen.

b) De Raad van State geeft advies over ontwerp-amvb’s.

c) Als in een amvb voorschriften staan waarin een strafbaar feit wordt geformuleerd, dan mag de maximaal voor dat feit op te leggen straf niet in die amvb staan; deze moet in een wet in formele zin vermeld staan.

d) Amvb’s worden bekendgemaakt in het Staatsblad.

 

14. Wat is geen taak van de Raad van State?

a) Rechtspreken in bestuursrechtelijke zaken.

b) Adviseren over wetsvoorstellen.

c) Onderzoeken van ontvangsten en uitgaven van het Rijk.

d) Onderzoeken van geschillen van bestuur.

 

15. Op het moment dat een posterieure gemeentelijke verordening hetzelfde onderwerp regelt als een hogere regeling, dan:

a) komt deze verordening van rechtswege te vervallen;

b) komt deze verordening te vervallen als de hogere regeling hetzelfde motief heeft;

c) mag deze verordening de hogere regeling in beginsel aanvullen, tenzij zij daarmee in strijd is;

d) mag deze verordening de hogere regel aanvullen, zelfs wanneer die hogere regeling uitputtend is bedoeld.

 

16. Aan welke criteria moet worden voldaan om te kunnen spreken van een belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht?

a) Rechtstreeks belang, Openbaar belang, Actueel belang, Persoonlijk belang, Evident belang.

b) Eigen belang, Objectief belang, Rechtstreeks belang, Actueel belang, Persoonlijk belang.

c) Persoonlijk belang, Eigen belang, Reëel belang, Objectief belang, Actueel belang.

d) Abstract belang, Rechtstreeks belang, Eigen belang, Persoonlijk belang, Objectief belang.

 

17. Wat is het belang van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 1996 (Kwantum Nederland BV) voor het Nederlandse bestuursrecht?

a) De Afdeling heeft bepaald welke distributie-planologische overwegingen mogen worden meegenomen bij het verlenen van de vrijstelling van een bestemmingsplan.

b) De Afdeling heeft bepaald dat de bestuursrechter de zorgvuldige voorbereiding van besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb slechts marginaal dient te toetsen, omdat dit een typisch bestuurlijke taak is waarin de rechter niet moet treden.

c) De Afdeling heeft bepaald onder welke voorwaarden een onderneming belanghebbend is in de zin van artikel 1:2 lid 3 Awb.

d) De Afdeling heeft bepaald dat in het geval van vrije bevoegdheden alleen het bestuursorgaan bevoegd is een belangenafweging uit te voeren en dat dit consequenties heeft voor de intensiteit van de rechterlijke toetsing daarvan.

 

18. Een belanghebbende kan bij de Centrale Raad van Beroep hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de sector bestuursrecht van de rechtbank inzake een besluit dat is genomen op grond van:

a) De Noodwet arbeidsvoorziening;

b) De Mededingingswet;

c) De Tabakswet;

d) De Wet wapens en munitie.

 

19. Onlangs is de Amsterdamse advocaat Bram Moszkowicz in een tuchtrechtelijke procedure veroordeeld door de Raad van Discipline van de Nederlandse Orde van Advocaten. Een van de punten waar de Raad van Discipline over is gevallen, is dat Moszkowicz weigert om de deken (de plaatselijke vertegenwoordiger van de Orde van Advocaten) te waarschuwen als Moszkowicz een contante betaling ontvangt van € 15.000,-- of meer. Deze weigering is in strijd met art. 10 lid 3 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit, dat bepaalt: “Indien de advocaat contante betalingen verricht of aanvaardt van € 15.000,-- of meer pleegt de advocaat overleg met de deken.”

De Verordening op de administratie en de financiële integriteit is opgesteld door het College van Afgevaardigden van de Nederlandse Orde van Advocaten. Deze Verordening is een voorbeeld van:

a) Een regeling die is opgesteld door een functioneel openbaar lichaam voor beroep en bedrijf.

b) Een wet in formele zin, houdende algemeen verbindende voorschriften.

c) Een regeling die is opgesteld door een territoriaal openbaar lichaam.

d) Een beleidsregel.

 

20. Duria Vastgoedbeheer BV is een grote projectontwikkelaar en houder van een vergunning om een pand te gebruiken als hotel. Het bedrijf heeft een contract gesloten met EuroStar, een bedrijf dat kamers onderverhuurt aan Poolse immigranten. Vanwege het niet naleven van de brandveiligheidsvoorschriften wordt de vergunning tot gebruik van het pand als hotel op een zeker moment ingetrokken; binnen een periode van drie weken na bekendmaking van het besluit moeten alle hotelactiviteiten in het pand zijn beëindigd. Dit besluit is een doorn in het oog van EuroStar, dat nieuwe huisvesting moet zoeken voor zijn Poolse clientèle. Kan EuroStar bezwaar maken tegen het besluit tot intrekking van de vergunning?

a) Nee, want EuroStar heeft geen actueel belang bij de intrekking, aangezien de hotelfunctie nog drie weken in tact blijft.

b) Nee, want EuroStar heeft geen eigen belang bij de intrekking; een eigen belang komt slechts toe aan de Poolse werknemers, die immers zullen moeten verhuizen.

c) Nee, want EuroStar heeft geen objectief belang bij de intrekking.

d) Nee, want EuroStar heeft als contractant van de geadresseerde van het besluit slechts een afgeleid belang bij de intrekking.

 

21. Welke van de volgende voorzieningen valt aan te merken als een bestuurlijke voorprocedure?

a) Het, hangende bezwaar, indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening.

b) Het betalen van griffierechten voorafgaand aan de behandeling van een beroepsschrift door de sector bestuursrecht van de rechtbank.

c) Het instellen van beroep op bij het College van Gedeputeerde Staten tegen een beslissing genomen door een waterschapsbestuur.

d) Het indienen van een verzoek bij de Nationale ombudsman tot het instellen van een onderzoek.

 

22. In de Wet milieubeheer is geregeld dat voor bepaalde activiteiten die bedreigend zijn voor het milieu eerst een milieu-effectrapport (m.e.r.) moet worden opgesteld, alvorens het bestuursorgaan kan besluiten tot het verlenen van een vergunning voor die activiteit. In zo’n m.e.r. moet dan onder meer in kaart worden gebracht welke gevolgen voor het milieu de betreffende activiteit met zich kan brengen. Met welk van de onderstaande artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) houdt de verplichting tot het opstellen van zo’n m.e.r. direct verband?

a) Artikel 3:2 Awb.

b) Artikel 3:3 Awb.

c) Artikel 3:4 Awb.

d) Artikel 3:46 Awb.

 

23. Welke van de onderstaande opmerkingen over bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten is juist?

 

a) Een overtreder hoeft in beginsel niet zelf op te draaien voor de kosten die een bestuursorgaan maakt bij de toepassing van bestuursdwang, nu met de handhaving van bestuursrechtelijke regels het algemeen belang wordt gediend.

b) Tegen een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom staat geen beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

c) Als in de wet die een bestuursorgaan de bevoegdheid toekent om een bepaalde vergunning te verlenen niet is geregeld dat die vergunning ook kan worden ingetrokken, dan is het intrekken van die vergunning ook niet toegestaan.

d) Een uitvloeisel van het evenredigheidsbeginsel is dat een bestuursorgaan bij het opleggen van een bestuurlijk boete de hoogte daarvan moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.

 

24. Welke van de onderstaande opmerkingen over de voorlopige voorziening is onjuist?

a) De voorlopigevoorzieningprocedure kan worden beschouwd als een soort van bestuursrechtelijk kort geding.

b) Voor het aanvragen van een voorlopige voorziening geldt de connexiteitseis, die inhoudt dat de vraag om een voorlopige voorziening altijd moet samenhangen met het maken van bezwaar of het instellen van beroep.

c) Aangezien het instellen van bezwaar of beroep geen schorsende werking heeft, kan een voorlopige voorziening niet bestaan uit schorsing van het aangevochten besluit.

d) Degene die verzoekt om een voorlopige voorziening moet eerst griffierechten betalen.

 

25. Welke van de onderstaande stellingen over het maken van bezwaar is/zijn juist?

I. Indien een besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (welke is geregeld in afdeling 3.4 van de Awb), hoeft alvorens bij de rechtbank beroep tegen dat besluit kan worden ingesteld geen bezwaar te worden gemaakt.

II. Voor het maken van bezwaar geldt ingevolge de Awb in beginsel een termijn van zes weken.

 

a) Stelling I is juist en stelling II is onjuist.

b) Stelling I is onjuist en stelling II is juist.

c) Beide stellingen zijn juist.

d) Beide stellingen zijn onjuist.

 

26. Welke van de onderstaande beginselen van behoorlijk bestuur is niet in de Algemene wet

bestuursrecht gecodificeerd?

 

a) Het vereiste van een kenbare motivering.

b) Het vereiste van een deugdelijke motivering.

c) Het verbod van misbruik van bevoegdheid (détournement de pouvoir).

d) Het vertrouwensbeginsel.

 

Einde onderdeel A

 

 

 

 

 

 

ONDERDEEL B (essayvraag; totaal 10 punten)

 

Over de organisatie van de rechtsbescherming in het bestuursrecht is in Nederland al vele jaren discussie. Met het huidige systeem is beoogd om burgers rechtsbescherming te bieden op een laagdrempelige en toegankelijke wijze. Desalniettemin klinkt in het bestuursrecht ook menigmaal het geluid dat de rechtsbescherming in het bestuursrecht helemaal niet zo laagdrempelig is en op onderdelen zelfs behoorlijk ingewikkeld en versnipperd.

Schrijf een opstel van 1 à 1,5 pagina (250-350 woorden) over de vraag of de rechtsbescherming in het bestuursrecht nu vooral laagdrempelig en makkelijk toegankelijk is voor burgers of toch vooral ingewikkeld en versnipperd. Besteed in uw argumentatie in ieder geval aandacht aan het volgende:

  • de toegang tot en start van de rechtsgang in bestuursrechtelijke procedures (welke rechter is in eerste aanleg bevoegd, welke ‘voorprocedures’ zijn er, hoe kom je er als rechtszoekende achter welke procedure je moet volgen en bij welke rechter je terecht kan?);

  • de bestuursrechtelijke instanties waar hoger beroep kan worden ingesteld (welke instantie is in welk soort zaken bevoegd?);

  • bestuurs(proces)rechtelijke regels of praktijken die maken dat de rechtsbescherming laagdrempelig is, dan wel proberen de ongelijkheid in juridische kennis tussen de burger en de overheid enigszins te compenseren;

  • bestuurs(proces)rechtelijke regels of praktijken die maken dat de rechtsbescherming ingewikkeld is en de rechterlijke uitspraak niet altijd leidt tot een oplossing van het geschil tussen de overheid en de belanghebbende.

 

Voorzie uw opstel van een titel, maak duidelijk wat het onderwerp is en zorg ervoor dat een en ander voor een duidelijk en logisch overzicht biedt. Schrijf uw opstel in goed lopende zinnen en niet in telegramstijl. Maak in uw opstel gebruik van de begrippen die u in de studiestof bent tegengekomen en verwijs telkens naar de relevante wetsbepalingen.

Voor dit opstel kunt u maximaal 10 punten verdienen: voor de vier genoemde aandachtspunten maximaal 8 punten en ten slotte 2 punten voor de structuur en opbouw van het opstel en een correct taalgebruik.

 

 

 

Antwoordindicatie tentamen januari 2013

 

Onderdeel A (meerkeuzevragen)

 

  1. B

  2. B

  3. B

  4. B

  5. A

  6. A

  7. A

  8. A

  9. A

  10. B

  11. A

  12. A

  13. A

  14. C

  15. C

  16. B

  17. C

  18. A

  19. A

  20. D

  21. C

  22. A

  23. D

  24. C

  25. C

  26. D

 

 

 

Onderdeel B

• Voor de rechtsbescherming tegen besluiten van de overheid is de hoofdregel neergelegd in de Awb. Indien een belanghebbende het niet eens is met een besluit dat voor beroep vatbaar is dan geeft artikel 8:1 Awb (0,5 punt) aan dat tegen dat besluit beroep openstaat op de sector bestuursrecht van de rechtbank (0,5 punt). Het is echter ook mogelijk dat in de wettelijke regeling waarop het besluit berust staat aangegeven dat er beroep openstaat op een bijzondere bestuursrechter (0,5 punt). Als vervolgens nog één of meer voorbeelden van zo’n bijzondere

bestuursrechter worden genoemd: 0,5 bonuspunt. Als op een of andere manier wordt duidelijk gemaakt dat alleen belanghebbenden in beroep kunnen: 0,5 bonuspunt

Ook wat betreft de voorprocedures is de hoofdregel te vinden in de Awb, nl. in art. 7:1 (0,5 punt): voorafgaand aan beroep op de bestuursrechter moet bezwaar worden gemaakt bij het bestuursorgaan dat het besluit genomen heeft (0,5 punt), in uitzonderingsgevallen kan het zijn dat de wettelijke regeling waar het betreffende besluit op berust administratief beroep openstelt op een ander bestuursorgaan (0,5 punt).

Ook als het gaat om het instellen van hoger beroep is er een hoofdregel: o.g.v. art. 47 Wet RvSt (0,5 punt) staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (0,5 punt). Men komt bij deze hoger beroepsrechter terecht, tenzij één van de andere twee hoger beroepsrechters bevoegd is: de Centrale Raad van Beroep (0,5 punt) of het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (0,5 punt).

Ex art. 18 Beroepswet staat hoger beroep open bij de CRvB tegen uitspraken van de sector bestuursrecht van de rechtbank die betrekking hebben op besluiten of handelingen gebaseerd op de Ambtenarenwet of op een van de wetten genoemd in de bijlage bij de Beroepswet (bijstand, sociale zekerheid etc.) (0,5 punt). Ex art. 20 Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie staat hoger beroep open bij het CBB tegen uitspraken van de rechtbank die betrekking hebben op besluiten gebaseerd op één van de wettelijke regelingen genoemd in de bijlage bij de Wbb (econ. bestuursrecht, o.m. Mededingingswet, Postwet, Telecommunicatiewet, Pensioenwet en div. wetten m.b.t. financieel toezicht). (0,5 punt)

 

• Wat betreft de laagdrempeligheid zijn verschillende kenmerken te noemen:

o de bestuurlijke voorprocedures zijn gratis, er wordt geen griffierecht geheven;

o in bestuursrechtelijke procedures is geen bijstand door een (dure) advocaat verplicht;

o de bestuursrechter kan rechtsgronden en feiten aanvullen (zie art. 8:69 Awb) als vorm van ongelijkheidscompensatie tussen het deskundige bestuur en de juridisch niet altijd onderlegde burger;

o de griffierechten in procedures bij de bestuursrechter zijn lager dan bij de burgerlijke rechter.

o bij de publicatie van besluiten moet een bestuursorgaan vermelden welke rechtsgang tegen dat besluit openstaat (zie art. 3:45 Awb)

o het verbod van reformatio in peius

o het motiveringsbeginsel zorgt ervoor dat een beslissing (ook die op bezwaar of in adm. beroep) voor de burger begrijpelijk /minder ingewikkeld is.

Per genoemd kenmerk wordt 0,5 punt toegekend met een max. van 1 punt.

 

• Wat betreft de ingewikkeldheid zijn ook diverse kenmerken te noemen:

o Je moet vaak in diverse wetten kijken om te weten welke rechtsbescherming er in jouw geval openstaat.

o op de hoofdregel van art. 8:1 Awb bestaan allerlei tamelijk ingewikkelde uitzonderingen in

art. 8:2 t/m 8:5 Awb

o De versnippering van de hoger beroepsinstanties levert onduidelijkheid op.

o De bestuursrechter kan dan wel rechtsgronden en feiten aanvullen, maar je moet toch eerst en vooral zelf de goede argumenten aanvoeren, waarom het besluit niet rechtmatig is.

o De bestuursrechter toetst alleen ex tunc en houdt geen rekening met sinds het nemen van het besluit gewijzigde omstandigheden, terwijl die omstandigheden soms juist onmiskenbaar erop wijzen dat het besluit anders zou moeten komen te luiden.

o Als de rechter een beroep gegrond verklaard wordt het besluit vernietigd. Dat vernietigde besluit is dan het besluit genomen op het bezwaarschrift. Vaak is daarmee het oorspronkelijke probleem tussen de overheid en de burger nog niet van tafel. De overheid moet dan weer een nieuw besluit nemen en als de betreffende burger het er dan weer niet mee eens is, kan de bestuursrechtelijke procedure weer helemaal opnieuw beginnen. Per genoemd kenmerk wordt 0,5 punt toegekend met een max. van 1 punt.

 

 

 

 

 

Hertentamen Staats- en Bestuursrecht 12-01-2012 (gesplitst voor Inleiding Bestuursrecht)

 

 

1. Om informatie op te vragen bij een bestuursorgaan over de voorbereiding van een besluit, moet de aanvrager belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

 

2. Stel dat zich het volgende voordoet: De Stichting Deltawerken, opgericht door bewonderaars van de waterkering, verstrekt subsidies aan middelbare scholen om per touringcar naar de Deltawerken te komen kijken. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt eenmalig een financiële bijdrage beschikbaar van € 500.000, naar eigen inzicht en goeddunken van de stichting te besteden. De Stichting Deltawerken verstrekt daarvan een subsidie van € 1.000 aan een middelbare school in Harlingen, die binnenkort op bezoek komt.

 

Bij het verstrekken van de subsidie treedt de Stichting Deltawerken op als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub b Algemene wet bestuursrecht.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

 

3. Stel: De sector bestuursrecht van de rechtbank Den Haag verklaart het beroep van een belanghebbende tegen het besluit van het college van B&W van Den Haag om zijn uitkering op basis van de Wet werk en bijstand tijdelijk met 50% te korten vanwege het herhaaldelijk niet-verschijnen op de bijeenkomsten van het gemeentelijke re-integratieprogramma ongegrond.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

4. Om als belanghebbende aan te worden gemerkt moet er sprake zijn van een actueel, een eigen, een rechtstreeks, een persoonlijk en een openbaar belang.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

5. Algemene maatregelen van bestuur zijn besluiten van de regering. Zij bevatten meestal algemeen verbindende voorschriften. Dat wil zeggen dat de voorschriften een voor herhaalde toepassing vatbare regeling vormen die burgers of andere overheidsorganen bindt.

a. Dit is juist

b. Dit is onjuist

 

6. Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden verleent aan de Stichting Hortus Botanicus in Leiden een vergunning om een bijzondere boom in de hortus te kappen. De boom dreigt om te vallen en dan de Oranjerie grote schade toe te brengen. In de daaropvolgende door omwonenden van de hortus aangespannen bezwaarprocedure herroept het college zijn besluit. De Stichting moet eerst de mogelijkheden onderzoeken om de boom alsnog te sparen. Tegen deze beslissing gaat de Stichting in beroep bij de bestuursrechter. Overtuigd door de argumenten van de Stichting vernietigt de bestuursrechter de beslissing op bezwaar van het college op grond van artikel 8:72, eerste lid, Awb. De Stichting meent dat zij nu tot het kappen van de boom over mag gaan. Is dat juist?

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

7. Bij het Albert Heijn-filiaal aan de Hooigracht te Leiden worden regelmatig de geluidsvoorschriften overschreden die gelden voor het laden en lossen door pallet- en bevoorradingsvrachtwagens. Deze overschrijding van de geluidsvoorschriften kan zowel bestuursrechtelijk worden aangepakt (door middel van het opleggen van een last onder dwangsom door het college van Burgemeester en Wethouders), als strafrechtelijk (door het opleggen van een boete via de Officier van Justitie). Na een goed gesprek met de manager van het Albert Heijn-filiaal ziet de Officier van Justitie af van strafvervolging.

De Officier van Justitie meldt echter aan de manager van het filiaal dat zijn besluit geenszins betekent dat het college van B&W ook af zal moeten zien van de oplegging van de last onder dwangsom.

Deze mededeling door de Officier van Justitie is:

a. juist;

b. onjuist.

 

8. Tot de voorwaarden voor een verzoek om een voorlopige voorziening behoort dat men bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld en dat men het verschuldigde griffierecht betaalt.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

9. Uit de Algemene wet bestuursrecht volgt dat er binnen het bestuursrecht wel gelijktijdig voor dezelfde overtreding twee bestuurlijke boetes mogen worden opgelegd, maar dat een combinatie met een strafrechtelijke boete is uitgesloten.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

10. Preventief en repressief toezicht zijn vormen van bestuurlijk toezicht die gericht zijn op de interne organisatie van de overheid, zodat particulieren daardoor nooit kunnen worden geraakt.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

11. Het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) van de gemeente Maarssen stelt een beleidsregel vast waarin zij vastlegt hoe om te gaan met vergunningaanvragen voor levende kerststallen. Mevrouw Thieme van de Partij voor de Dieren vindt het maar een broddelwerkje: de beleidsregel is in strijd met diverse dierenbeschermingsverdragen.

Zij vraagt aan u wat zij tegen die beleidsregel kan doen om te voorkomen dat de beleidsregel ooit wordt toegepast. Wat is, juridisch gezien, het enige juiste antwoord dat u haar kunt geven?

a. Bezwaar maken bij het College van B&W.

b. Administratief beroep instellen bij de gemeenteraad.

c. Beroep instellen bij de rechtbank.

d. Bij de burgerlijke rechter procederen.

 

12. Welke van de onderstaande uitspraken over het Meerenberg-arrest is juist?

a. Sinds het Meerenberg-arrest wordt de regering nog slechts bevoegd geacht tot het uitvaardigen van regelingen in de vorm van algemene maatregelen van bestuur voor zover de Grondwet of een andere wet in formele zin dit niet verbiedt.

b. In het Meerenberg-arrest werden strengere voorwaarden geformuleerd voor de uitoefening van regelgevende bevoegdheid door de regering dan in het huidige artikel 89 Grondwet.

c. Uit het Meerenberg-arrest vloeide voort dat zelfstandige algemene maatregelen van bestuur niet zijn toegestaan en dat principe is nog altijd in de Grondwet terug te vinden.

d. De Grondwetgever heeft in 1887 de regels geformuleerd in het Meerenberg-arrest niet overgenomen, zodat de principes van dit arrest in het huidige artikel 89 Grondwet geenszins te herkennen zijn.

 

13. Welke van de onderstaande opmerkingen over attributie en delegatie van bestuursbevoegdheden is onjuist?

a. Attributie van bestuursbevoegdheden is slechts mogelijk door een ambt dat de bevoegdheid heeft om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen.

b. Attributie van bestuursbevoegdheden mag niet geschieden aan personen die hiërarchisch ondergeschikt zijn aan een ander bestuursorgaan.

c. Een bestuursbevoegdheid moet eerst zijn geattribueerd, alvorens deze kan worden gedelegeerd.

d. Een bestuursorgaan dat een bestuursbevoegdheid delegeert, kan deze bevoegdheid niet meer zelf uitoefenen. Wel kan het bij beleidsregel aanwijzingen geven over de manier waarop de gedelegeerde bevoegdheid moet worden uitgeoefend.

 

14. Welke van de onderstaande opmerkingen over de verhouding tussen het Fluorideringsarrest uit 1973 en artikel 89 Grondwet is/zijn juist?

I De overweging in het Fluorideringsarrest dat voor regelingen in een amvb met betrekking tot maatregelen van ingrijpende aard een formeel-wettelijke grondslag vereist is, vormt een aanvulling op de eisen die artikel 89 Grondwet reeds aan de inhoud van amvb’s stelt.

II In het Fluorideringsarrest heeft de Hoge Raad – in het licht van de ontwikkeling van de sociale rechtsstaat – gekozen voor het stellen van minder strakke grenzen aan de regelgevende bevoegdheid van de regering dan artikel 89 Grondwet doet.

a. Alleen stelling I is juist.

b. Alleen stelling II is juist.

c. Beide stellingen zijn juist.

d. Beide stellingen zijn onjuist.

 

15. De gemeente Leiden ergert zich al jaren aan fietsers in de Haarlemmerstraat: roekeloze fietsers veroorzaken veel overlast voor het winkelend publiek. Het verbod om daar te fietsen – de Haarlemmerstraat is aangewezen als voetgangerszone – zet geen zoden aan de dijk, omdat fietsers pas afstappen als ze politie zien. Liever weert de gemeente alle fietsen uit de Haarlemmerstraat. De gemeenteraad neemt daarom in het voorjaar van 2011 de volgende bepaling in de APV op:

 

Artikel 2:52b

Het is verboden om fietsen, dan wel bromfietsen, aan de hand mede te voeren in de Haarlemmerstraat.

De regering raakt hiervan op de hoogte en meent dat de problematiek van overlast veroorzakende fietsers in het hele land speelt. Daarom wordt begin 2012 een bepaling in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) opgenomen. Het RVV 1990 is een algemene maatregel van bestuur die zijn grondslag vindt in de Wegenverkeerswet. De bepaling luidt als volgt:

 

Artikel 4b RVV 1990

De voetganger mag bij gebruikmaking van een voetgangerszone geen fiets, bromfiets of andere omvangrijke voorwerpen met zich voeren.

Wat is juist ten aanzien van de bepaling in de APV?

 

a. Deze vervalt vanaf de wijziging van het RVV 1990 van rechtswege, omdat het RVV 1990 in de bestrijding van de fietsoverlast voorziet.

b. Deze is vanaf de wijziging van het RVV 1990 onverbindend, omdat de bepaling voorziet in dezelfde materie en hetzelfde motief als de bepaling uit het RVV 1990.

c. Deze is vanaf de wijziging van het RVV 1990 onverbindend, omdat de bepaling het RVV 1990 doorkruist.

d. De bepaling gaat vóór op die van het RVV 1990, omdat het een bepaling is van de gemeente Leiden zelf.

 

16. Artikel 2:9, eerste lid, van de APV van Leiden bepaalt het volgende:

“Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.”

Op basis van dit APV-artikel wijst de burgemeester van Leiden de Breestraat aan als een weg waarvoor dit verbod geldt. Wat voor soort besluit heeft de burgemeester daarmee genomen?

a. Een algemeen verbindend voorschrift.

b. Een beleidsregel.

  1. c. Een concretiserend besluit van algemene strekking.

    d. Geen enkel besluit, het is namelijk een privaatrechtelijke rechtshandeling.

 

17. Student A stelt dat op grond van de Awb beroep bij de rechtbank open staat tegen het besluit van een gemeenteraad om een nieuwe Algemene Plaatselijke Verordening vast te stellen.

Student B stelt dat tegen de beslissing van de gemeenteraad om het college van Burgemeester en Wethouders toestemming te geven tot het sluiten van een contract met een projectontwikkelaar voor de bouw van een nieuw stadhuis beroep openstaat op grond van de Awb..

Student C stelt dat alleen tegen beschikkingen in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank.

Wie heeft gelijk?

a. Student A.

b. Student B.

c. Student C.

d. Geen van de studenten.

 

18. Harry ter Haag bezit een mooi pand in het centrum van Leiden. Zelf woont hij al enige tijd in Zierikzee en probeert hij het pand te verkopen. Nu hem dat al enige tijd niet lukt en zijn vaste lasten steeds hoger worden, besluit hij om zijn Leidse woonruimte te verhuren. Daarvoor moeten wel een paar verbouwingen plaatsvinden. Harry begint meteen de zolderruimte bewoonbaar te maken door het laten plaatsen van een grote dakkapel aan beide kanten. Zijn buren zien deze ingrijpende verbouwing niet zitten en informeren of Harry überhaupt een vergunning heeft gekregen. Al snel blijkt dat hij niet over een dergelijke vergunning beschikt. De buren verzoeken het College van Burgemeester en Wethouders om aan Harry een last onder dwangsom op te leggen. Moet het College daaraan gehoor geven?

a. Nee, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden en als handhaving onevenredig is, zoals bepaald in ABRvS 11 juni 2008, Hennes & Mauritz Netherlands BV.

b. Nee, want het College is ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet alleen bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen.

c. Ja, want in het kader van de ruimtelijke ordening geldt sinds ABRvS 2 februari 1998, Handhaving gemeente Lisse, een onverkorte handhavingsplicht.

d. Ja, tenzij Harry alsnog een vergunning kan krijgen of er sprake is van bijzondere omstandigheden.

 

19. Welke van de onderstaande uitspraken over de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is onjuist?

a. Openbaarmakingen op basis van de Wob vormen een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.

b. Voor een verzoek tot openbaarmaking van overheidsdocumenten op basis van de Wob hoeft men geen goede reden te hebben.

c. De Wob stelt geen sanctie op het niet-nakomen van de actieve openbaarmakingsplicht door bestuursorganen.

d. Het indienen van een verzoek tot openbaarmaking op basis van de Wob is slechts mogelijk door belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 Awb.

 

 

20. Op grond van artikel 56 van de Mededingingswet (Mw) legt de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een bestuurlijke boete van € 50.000,-- op aan de bedrijven ‘Spotgoedkoop.nl’ en ‘Prijsknaller.nl’. De bedrijven worden ervan beschuldigd geheime prijsafspraken te hebben gemaakt en dit is in strijd met artikel 6, eerste lid, Mw. De bedrijven zijn het niet eens met de oplegde boetes en maken bezwaar bij de NMa. Het bezwaar wordt echter ongegrond verklaard. Wat is de rechtsgang die nu open staat voor de bedrijven?

a. ‘Spotgoedkoop.nl’ en ‘Prijsknaller.nl’ kunnen op grond van artikel 8:1 Awb eerst beroep in stellen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank. Daarna kunnen zij eventueel in hoger beroep gaan bij de b. Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ingevolge artikel 47 Wet op de Raad van State.

c. ‘Spotgoedkoop.nl’ en ‘Prijsknaller.nl’ kunnen rechtstreeks in beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven nu dit de rechterlijke instantie is die op grond van artikel 20, eerste lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie bevoegd is om over mededingingszaken te oordelen.

d. ‘Spotgoedkoop.nl’ en ‘Prijsknaller.nl’ kunnen eerst beroep instellen bij de rechtbank Rotterdam op grond van artikel 93 Mw. Daarna kunnen zij eventueel in hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven op grond van artikel 20, eerste lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie en de bijlage bij deze wet.

‘Spotgoedkoop.nl’ en ‘Prijsknaller.nl’ kunnen eerst beroep instellen bij de rechtbank Rotterdam op grond van artikel 93 Mw. Daarna kunnen zij eventueel in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep op grond van artikel 18, eerste lid, sub b, Beroepswet.

 

 

 

 

Antwoorden Hertentamen 12-01-2012

 

 

  1. B

  2. B

  3. A

  4. B

  5. A

  6. A

  7. A

  8. A

  9. B

  10. B

  11. D

  12. B

  13. B

  14. A

  15. A

  16. C

  17. D

  18. D

  19. D

  20. C

 

 

 

Tentamen november 2011

 

Onderdeel A

 

1. Uit artikel 8:2 Awb volgt dat het niet mogelijk is een bezwaarschrift in te dienen tegen de toepassing van een beleidsregel door een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

2. Als een bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn wordt ingediend, dan zal het – tenzij er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding – niet-ontvankelijk worden verklaard.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

3. Voor de gevallen dat een internationaalrechtelijke bepaling rechtstreekse werking heeft, hanteert de Grondwet de term ‘een ieder verbindende bepaling’. Of een bepaling van verdragsrecht ‘een ieder verbindend’ is, wordt uiteindelijk uitgemaakt door een rechter. Heeft de rechter eenmaal vastgesteld dat het om een een ieder verbindende bepaling van internationaal recht gaat en constateert hij verder dat de toepassing van een nationaal wettelijk voorschrift daarmee onverenigbaar is, dan kan hij de betreffende verdragsbepaling buiten toepassing laten.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

4. Het kabinet heeft in het regeerakkoord vastgelegd dat er in deze kabinetsperiode in totaal 18 miljard Euro bezuinigd dient te worden. Eén van de bezuinigingsmaatregelen die de regering daarbij voor ogen heeft is een verhoging van de eigen bijdrage die de burgers moeten betalen in de kosten van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. De minister van Veiligheid en Justitie kondigt in de Tweede Kamer aan dat de regering het voornemen heeft op basis van artikel 35 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand een algemene maatregel van bestuur op te stellen waarin de hoogte van de eigen bijdragen wordt verdubbeld. De Wet op de rechtsbijstand is niet opgenomen in uw wettenbundels; in artikel 35 lid 2 van deze wet staat echter dat de hoogte van de eigen bijdragen bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld.

Een Tweede Kamerlid van één van de oppositiepartijen windt zich vreselijk op over dit voornemen van de regering en stelt tijdens het Kamerdebat daarover dat een dergelijke beperking van het recht op gefinancierde rechtshulp bij algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 18 Grondwet sowieso niet is toegestaan, omdat een regeling met betrekking tot het recht op rechtsbijstand alleen bij wet in formele zin gegeven mag worden.

De stelling van het betreffende Kamerlid is:

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

5. Op 31 mei 2011 verscheen op de website NU.nl het onderstaande bericht. Lees dit bericht en beoordeel vervolgens de juistheid van de daaronder opgenomen opmerking.

 

Donner wil misbruik Wob tegengaan

AMSTERDAM - Overheden moeten de mogelijkheid krijgen om 'oneigenlijke' vragen om overheidsinformatie af te wijzen en grote verzoeken in te perken.

Dat schrijft minister Piet Hein Donner (CDA) van Binnenlandse Zaken in een brief namens het kabinet aan de Tweede Kamer. Donner wil met de maatregelen een einde maken aan misbruik van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Wob geeft burgers het recht om documenten over bestuurlijke aangelegenheden op te vragen. Onder meer journalisten maken regelmatig gebruik van die mogelijkheid.

Volgens Donner wordt de Wob soms misbruikt. Zo zouden sommige verzoeken alleen worden ingediend in de hoop dat de overheid niet tijdig reageert. Dan heeft de indiener recht op een dwangsom. Ook zouden sommige burgers de wet misbruiken om een bestuursorgaan te overladen met werk, of komen verzoeken voort uit 'een obsessief streven naar openbaarmaking'. Dat kost volgens de minister veel tijd en geld. Hij wil daarom dat overheden oneigenlijke Wob-verzoeken kunnen afwijzen, en dat ze omvangrijke verzoeken om informatie voortaan in overleg met de aanvrager kunnen inperken.

De door minister Donner voorgestelde wetswijziging zal leiden tot een uitbreiding van de absolute weigeringsgronden van art. 10 lid 1 Wob.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

6. Anterieure gemeentelijke verordeningen die hetzelfde onderwerp regelen als een hogere regeling kunnen zonder rechterlijke tussenkomst hun verbindende kracht verliezen.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

7. Een last onder dwangsom wordt aangemerkt als een herstelsanctie en kan door degene tot wie deze gericht is worden aangevochten v ia de in de Awb geregelde bezwaar- en beroepsmogelijkheden.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

8. Welke van de volgende besluiten is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb?

a. Een besluit van de gemeenteraad, op basis van artikel 8 Woningwet, tot vaststelling van een bouwverordening.

b. Een besluit van het college van burgemeester en wethouders, op basis van artikel 3.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tot verlening van een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van een woning.

c. Een besluit van de Eerste Kamer der Staten-Generaal tot vaststelling van het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht.

d. Een besluit van de regering, op basis van artikel 2 Woningwet, tot vaststelling van een nieuw Bouwbesluit (de in dit artikel bedoelde algemene maatregel van bestuur).

 

9. De Hema in Voorschoten vraagt bij het College van burgemeester en wethouders (hierna B&W) een vergunning aan voor het plaatsen van vijf lichtgevende reclameborden (‘lichtbakken’) op de voorgevel. Het College van B&W verleent de vergunning.

Mevrouw Brinkman en de heer Verhoeven bezitten elk een appartement boven de Hema en zijn niet blij met de te plaatsen lichtbakken. Doordat de lichtbakken onder hun slaapkamerraam hangen en dag en nacht zullen aanstaan vrezen zij ’s nachts geen oog meer dicht te doen. Zij dienen bezwaar in en stellen dat de normen voor lichtoverlast zullen worden overschreden.

 

Het college van B&W geeft hen daarop te verstaan dat eventueel na plaatsing van de bakken een lichtmeting gedaan kan worden en verklaart de bezwaren ongegrond. Mevrouw Brinkman en de heer Verhoeven gaan in beroep.

Op grond van welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur kan de bestuursrechter – in het licht van de hierboven gegeven informatie – het bestreden besluit vernietigen?

a. Het vertrouwensbeginsel.

b. Het verbod van vooringenomenheid.

c. Het verbod van détournement de pouvoir.

d. Het zorgvuldigheidsbeginsel.

 

10. De heer Pechthout is na een hoog oplopend conflict met de burgemeester ontslagen als ambtenaar bij de gemeente Leiden. Sinds zijn ontslag heeft hij samen met zijn vrouw en hond een plaats ingenomen op het stadhuisplein met een protestbord waarop de burgemeester wordt uitgemaakt voor ‘hypocriete leugenaar’. Pechthout was juridisch medewerker bij de afdeling openbare orde en veiligheid en weet dus dat hij van het houden deze demonstratieve manifestatie op basis van de Wet openbare manifestaties (Wom) kennisgeving moet doen aan de burgemeester. Dat heeft hij dan ook keurig gedaan. Aanvankelijk zag de burgemeester geen reden om gebruik te maken van zijn bevoegdheden op basis van de Wom, omdat hij meende dat de bui wel weer zou overwaaien.

Als Pechthout vier maanden later nog steeds op het stadhuisplein bivakkeert, met vrouw en hond en inmiddels een hele reeks protestborden waarop het voltallige gemeentebestuur wordt beschimpt, vindt de burgemeester het welletjes. Op basis van art. 5 lid 1 Wom besluit hij de demonstratie te verbieden. Dit verbod wordt Pechthout in een door de burgemeester ondertekende brief medegedeeld. Daarin staat onder meer dat het verbod wordt ingegeven door de noodzaak verdere wanordelijkheden te voorkomen.

Pechthout meent dat dit handelen een ‘schandelijke inbreuk op de vrijheid van meningsuiting en betoging oplevert door de regentenkliek op het Leidse stadhuis’. Hij start een bestuursrechtelijke procedure tegen deze beslissing van de burgemeester. Omdat hij van de rechter in eerste aanleg geen gelijk krijgt, gaat hij in hoger beroep. Bij welke rechterlijke instantie zal hij zijn hoger-beroepschrift dan moeten indienen?

a. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

b. De Centrale Raad van Beroep.

c. Het gerechtshof ’s-Gravenhage.

d. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

 

11. Het hoger beroep van Pechthout wordt door de hoger-beroepsrechter ongegrond verklaard. De rechter meent dat geen sprake is van een schending van de vrijheid van meningsuiting of van de betogingsvrijheid, zoals die beschermd worden door art. 7 en 9 Grondwet en art. 10 en 11 EVRM. Pechthout ziet in deze gang van zaken ‘een bevestiging van het feit dat rechters in Nederland niet onpartijdig en onafhankelijk zijn’. Hij wil een klacht indienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Tegen wie zal die klacht dan gericht moeten zijn?

a. Tegen de burgemeester van Leiden.

b. Tegen de gemeente Leiden.

c. Tegen de rechterlijke instantie die in hoger beroep het beroep van Pechthout ongegrond verklaarde.

d. Tegen de Staat der Nederlanden.

 

12. Met betrekking tot de taken en bevoegdheden die worden uitgeoefend door het provincie- en gemeentebestuur wordt wel onderscheid gemaakt tussen autonome taken en medebewindstaken. Welke van de onderstaande taken kan worden gezien als een medebewindstaak?

a. Het opstellen van een inspraakvordering door de Provinciale Staten, op grond van artikel 147 Provinciewet.

b. Het verrichten van periodiek onderzoek door het college van burgemeester en wethouders naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door het college gevoerde bestuur, op basis van artikel 213a Gemeentewet.

c. Het vaststellen van een belastingverordening door de gemeenteraad, op grond van artikel 216 Gemeentewet.

d. Het vaststellen van een bestemmingsplan door de gemeenteraad, conform artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening.

 

13. Welke van de onderstaande eisen hoort niet tot de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn voor het aanvragen van een voorlopige voorziening?

a. Er moet een beslissing zijn genomen op het gemaakte bezwaar of het ingestelde administratieve beroep.

b. Er moet griffierecht worden betaald.

c. Er moet, gelet op de betrokken belangen, sprake zijn van onverwijlde spoed.

d. Er moet tegen de aan te vechten beslissing beroep open staan op een bestuursrechter.

 

14. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft – op basis van de gemeentelijke kapverordening (die geen rechtsbeschermingsbepalingen bevat) – een kapvergunning verleend voor de kap van een tiental monumentale bomen in de Oude Kijk in ’t Jatstraat. Aleid van Veenendael is zeer teleurgesteld, want als bewoonster van de Oude Kijk in ’t Jatstraat geniet zij dagelijks vanuit haar woning van het mooie uitzicht op de karakteristieke bomen. Zij dient tijdig een bezwaarschrift in tegen de verlening van de kapvergunning. Op dat bezwaarschrift beslist het college negatief; Aleids bezwaar wordt ongegrond verklaard. Aleid vindt dit een belachelijk besluit en wil daartegen in beroep gaan.

Aan wie moet zij haar beroepschrift richten?

a. Aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen.

b. Aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

c. Aan de (sector bestuursrecht van de) rechtbank.

d. Aan de burgerlijke rechter.

 

15. Welke van de onderstaande opmerkingen over de bevoegdheden van de Nationale ombudsman is juist?

a. De Nationale ombudsman kan, indien hij een bepaalde gedraging van een bestuursorgaan als onbehoorlijk beoordeelt, een schadevergoeding toekennen aan de benadeelde belanghebbenden.

b. De Nationale ombudsman kan, zowel op verzoek van een klager op eigen initiatief, een onderzoek instellen naar bepaalde gedragingen van bestuursorganen.

c. Om gedegen onderzoek te kunnen doen naar de gedragingen van bestuursorganen beschikt de Nationale ombudsman onder meer over de bevoegdheid om woningen te betreden, zo nodig zonder toestemming van de bewoner.

d. De Nationale ombudsman kan over gedragingen van bestuursorganen en hun ambtenaren een rapport uitbrengen met aanbevelingen welke het betreffende bestuursorgaan verplicht is uit te voeren.

 

16. Welke van de onderstaande personen of instanties opereert als een zogenaamd b-orgaan (d.w.z. als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1(b) Awb)?

a. Hoogleraar Elzinga van de Rijksuniversiteit Groningen die een student het cijfer 5 toekent voor het tentamen staatsrecht.

b. De burgemeester van Oegstgeest die een contract afsluit met een aannemer voor de bouw van een nieuwe vleugel aan het gemeentehuis.

c. Het bestuur van de protestants-christelijke schoolvereniging Rijnland dat een overeenkomst afsluit met een hoveniersbedrijf voor het onderhouden van de tijd rondom de school.

d. Het bestuur van de door de Gemeente Leiden opgerichte Stichting Kleinkunst, dat op basis van de Leidse subsidieverordening voor de kunsten een subsidie toekent aan Balletschool De Spiegel.

 

17. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs bepaald dat gemeenten in hun verordeningen geen nadere regels kunnen opnemen met betrekking tot het gebruik en de verkoop van softdrugs, aangezien dit onverenigbaar is met het in de Opiumwet opgenomen verbod op het bezit en de verwerking van alle soorten drugs. Welke grens aan de verordende bevoegdheid van gemeenten is in deze uitspraak van de Afdeling aan de orde?

a. De benedengrens.

b. De territoriale/geografische grens.

c. De bovengrens.

d. De grens tussen anterieure en posterieure gemeentelijke verordeningen.

 

18. Drs. G. de Lange is een hoge ambtenaar bij het ministerie van Veiligheid en Justitie. Hij heeft echter ook politieke aspiraties en is kandidaat-Kamerlid van een nieuwe politieke partij, “Politiek Anders”. Tijdens de verkiezingscampagne doet hij herhaaldelijk uitspraken over het justitiebeleid die de Minister van Veiligheid en Justitie in ernstige verlegenheid brengen. Zes weken voor de datum van de verkiezingen ontvangt hij dan ook een brief, die namens de Minister van Veiligheid en Justitie is ondertekend door de secretaris-generaal van het ministerie, waarin hem wordt medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang is geschorst en geen toegang meer heeft tot het ministerie, in afwachting van nadere tegen hem te nemen maatregelen. De Lange is het niet eens met deze beslissing. Welke rechtsgang staat er voor hem open (ervan uitgaande dat de wettelijke regeling waarop deze beslissing berust geen bijzondere rechtsgang vermeldt)?

 

a. Bezwaarschrift indienen bij de secretaris-generaal ex art. 7:1 Awb, bij eventuele verwerping daarvan rechtstreeks in beroep bij de Centrale Raad van Beroep op grond van art. 17 Beroepswet.

b. Bezwaarschrift indienen bij de secretaris-generaal ex art 7:1 Awb, bij eventuele verwerping daarvan administratief beroep instellen bij de minister, indien dit niet baat nog een beroepschrift indienen bij de rechtbank ex art 8:1 Awb en eventueel daarna nog hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ex art. 47 Wet op de Raad van State.

c. Bezwaarschrift indienen bij de minister ex art 7:1 Awb, bij eventuele verwerping daarvan administratief beroep instellen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank ex art 8:6 Awb en daarna hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ex art. 47 Wet op de Raad van State.

d. Bezwaarschrift indienen bij de minister ex art 7:1 Awb, bij eventuele verwerping daarvan beroep instellen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank ex art 8:1 Awb en zonodig daarna hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep op grond van art. 18 Beroepswet.

 

19. In welk van de onderstaande wetsbepalingen is er sprake van preventief bestuurlijk toezicht?

a. Artikel 163 lid 3 Provinciewet.

b. Artikel 194 lid 2 Provinciewet.

c. Artikel 207 lid 1 Provinciewet.

d. Artikel 261 lid 1 Provinciewet.

 

20. Welk van de onderstaande opmerkingen over handhaving van bestuursrechtelijke regels is juist?

a. Als het gaat om de cumulatie van sancties is tegenwoordig in de Awb wel het zogenoemde una via-beginsel gecodificeerd, maar niet het ne bis in idem-beginsel.

b. Als een bestuursorgaan bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen mag het ervoor kiezen om in plaats daarvan een last onder dwangsom op te leggen.

c. Het intrekken van begunstigende beschikkingen wordt in de jurisprudentie doorgaans aangemerkt als een bestraffende sanctie.

d. Op grond van de Awb is een bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast verplicht om vervolgens tot verhaal van de kosten van de bestuursdwanguitoefening over te gaan.

 

21. Indien in een wetsartikel de zinsnede ‘bij of krachtens algemene maatregel van bestuur’ voorkomt, dan duidt dit op:

a. mandatering van een bestuursbevoegdheid.

b. mandatering van een regelgevende bevoegdheid.

c. delegatie van een bestuursbevoegdheid.

d. delegatie van een regelgevende bevoegdheid.

 

22. Onlangs heeft de wetgever de zogenaamde ‘Wet minimale veiligheidseisen motorvoertuigen’ aangenomen. De wetgever beoogt met die wet, zo valt op te maken uit de wetsgeschiedenis, ‘de veiligheid van bestuurders van motorvoertuigen te verhogen teneinde het aantal dodelijke verkeersslachtoffers te verlagen’. In die wet is ook het volgende artikel opgenomen:

 

Artikel 40

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de verkeersveiligheid eisen worden gesteld waaraan motorvoertuigen die deelnemen aan het wegverkeer moeten voldoen.

2. Hij die een bepaling van de in het eerste lid genoemde algemene maatregel van bestuur overtreedt, wordt gestraft met een boete van de eerste categorie zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.

De regering stelt de in artikel 40 bedoelde algemene maatregel van bestuur (AMvB) ook inderdaad op en noemt deze het ‘Veiligheidsbesluit motorvoertuigen’. In het Veiligheidsbesluit motorvoertuigen is de volgende bepaling opgenomen:

 

Artikel 4

Motorvoertuigen die vóór 1 januari 1970 zijn gemaakt, dienen voorzien te zijn van een roetfilter dat ten minste 95% van het roet uit de uitlaatgassen filtert.

De regering legt in de nota van toelichting uit dat oude motorvoertuigen verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de luchtvervuiling. Met het bovenstaande artikel hoopt de regering daar een einde aan te maken. De heer Van Smits, verzamelaar van old-timers, rijdt op een zonnige dag in een auto uit 1950, maar heeft geen roetfilter geïnstalleerd. Hij krijgt een bekeuring, omdat hij handelt in strijd met artikel 4 van het Veiligheidsbesluit.

Daar is de heer Van Smits niet blij mee en hij vraagt uw mening over de juridische houdbaarheid van deze beslissing. Wat geeft u hem als antwoord?

a. Artikel 4 van het Veiligheidsbesluit motorvoertuigen is een door straf te handhaven voorschrift. Het had daarom niet bij AMvB mogen worden vastgesteld. Er is dus geen wettelijke basis voor het opleggen van de bekeuring.

b. Weliswaar kent de wet de bevoegdheid om bij AMvB regels vast te stellen, maar artikel 4 van het Veiligheidsbesluit motorvoertuigen gaat de omvang van de gedelegeerde bevoegdheid te buiten. Er is dus geen wettelijke basis voor het opleggen van de bekeuring.

c. Artikel 4 van het Veiligheidsbesluit motorvoertuigen mist wettelijke grondslag, omdat hier een door straf te handhaven voorschrift wordt gecreëerd dat terugwerkende kracht heeft. En dat is in strijd met de Grondwet.

d. Artikel 4 van het Veiligheidsbesluit motorvoertuigen berust op een formeel-wettelijke grondslag. De AMvB is bevoegd vastgesteld en de heer Van Smits zal de in de wet geregelde bekeuring moeten betalen.

 

23. In de jurisprudentie is een aantal criteria uitgewerkt om te bepalen wie belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb. Om welke criteria gaat het dan onder meer?

a. Eigen, actueel, persoonlijk.

b. Actueel, evident, openbaar.

c. Enkelvoudig, rechtstreeks, persoonlijk.

d. Rechtstreeks, openbaar, eigen.

 

24. Jorick vraagt op grond van art. 2.1 jo. 2.7 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning aan voor de bouw van een schuurtje. Hem wordt telefonisch namens het college van burgemeester en wethouders medegedeeld dat zijn aanvraag zal worden afgewezen omdat één van de wethouders “nog een appeltje met hem te schillen heeft”. Onmiddellijk schrijft Jorick, die woedend is, een bezwaarschrift en stuurt dat naar het college. Zal zijn bezwaar ontvankelijk worden verklaard?

a. Nee, want Jorick is geen belanghebbende.

b. Nee, want Jorick had het bezwaarschrift bij een ander bestuursorgaan moeten indienen.

c. Nee, want er is geen sprake van een besluit.

d. Ja, want het college van B&W heeft gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid van art. 2:4 Awb.

 

25. Stel dat zich de volgende situaties voordoen:

1. Commissaris van de Koningin Aalberse, van de provincie Limburg, laat telefonisch weten dat hij over twee weken aanwezig zal zijn om de feestelijke heropening te verrichten van het Steenkolenmijnmuseum in Valkenburg.

2. Wethouder Brinkman van de gemeente Valkenburg verleent per brief namens het College van burgemeesters en wethouders voor die heropening een evenementenvergunning aan het Steenkolenmijnmuseum.

3. De Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) is door de minister van Infrastructuur en Milieu belast met een verkeersveiligheidstaak: het beoordelen van de rijvaardigheid en medische geschiktheid van bestuurders. Het CBR koopt 10 nieuwe auto’s voor examinatoren die recht hebben op een ‘auto van de zaak’ (voor woon-/werkverkeer).

In welk van de beschreven situaties is de desbetreffende (rechts)persoon onderworpen aan bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht?

a. Alleen in situatie 1.

b. Alleen in de situaties 1 en 2.

c. Alleen in de situaties 2 en 3.

d. Alleen in de situaties 1 en 3.

 

Einde onderdeel A

 

 

Antwoordindicatie tentamen november 2011

 

Onderdeel A

 

  1. b

  2. a

  3. b

  4. b

  5. b

  6. a

  7. a

  8. c

  9. d

  10. a

  11. d

  12. d

  13. a

  14. c

  15. b

  16. d

  17. c

  18. d

  19. c

  20. b

  21. d

  22. b

  23. a

  24. c

  25. b

 

 

 

 

Oefententamen november 2011

 

 

Onderdeel A

 

1. Volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kunnen beperkingen aan grondrechten ook worden gesteld door lagere vormen van regelgeving, zoals gemeentelijke verordeningen of ministeriële beleidsregels, aangezien het woord 'law' dat in de beperkingsclausules in dit verdrag voorkomt een ruimere betekenis heeft dan alleen 'wet in formele zin'.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
2. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is normaliter zes weken, voor het indienen van een beroepschrift is deze termijn normaliter acht weken.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
3. Als een bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn wordt ingediend, dan zal het – tenzij er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding – ongegrond worden verklaard.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
4. Tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling staat geen beroep open op grond van de Awb, maar kan op basis van deze wet wel bezwaar worden gemaakt.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
5. Bij het aanvragen van een voorlopige voorziening speelt het connexiteitsvereiste een belangrijke rol. Dit vereiste is opgenomen in artikel 8:81 Awb.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
6. De overeenkomst tussen algemeen verbindende voorschriften en concretiserende besluiten van algemene strekking is dat tegen beide geen beroep open staat bij de rechtbank op grond van de Awb.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
7. Als het gaat om de grenzen aan de verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad speelt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burgers niet alleen een rol in het kader van de benedengrens, maar ook in het kader van de bovengrens, aangezien dit recht in de Grondwet en in diverse verdragen wordt gewaarborgd.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
8. Een volksinitiatief houdt in dat een groep burgers de mogelijkheid krijgt om aan de regering te verzoeken om een bindend referendum te houden en dit referendum bij voldoende steun onder de kiesgerechtigden zelfs kan afdwingen.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
9. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden afgeleid dat bestuursorganen te allen tijde gehouden zijn om handhavend op te treden tegen overtreding van bestuursrechtelijke voorschriften.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
10. Het verschil tussen herstelsancties en bestraffende sancties is onder meer relevant in verband met de mogelijke toepasbaarheid van artikel 6 EVRM.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
11. Tegenwoordig hebben veel wetten het karakter van 'kaderwetgeving'. Dit betekent dat de wetgever in formele zin zelf nauwelijks inhoudelijke normen stelt, maar de bevoegdheid tot inhoudelijke normstelling delegeert aan lagere regelgevers. Hierdoor kan er een zekere spanning met het legaliteitsbeginsel ontstaan. Welk van de onderstaande alternatieven geeft deze spanning juist weer?
a) Op grond van de door middel van delegatie verkregen bevoegdheid tot inhoudelijke normstelling kunnen lagere regelgevers zelf nieuwe regelgevende bevoegdheden creëren.
b) Het legaliteitsbeginsel vereist dat er voor elk overheidsoptreden een wettelijke grondslag bestaat. Indien een regelgevende bevoegdheid wordt gedelegeerd aan een lager bestuursorgaan, ontbreekt die wettelijke grondslag.
c) Doordat de wetgever in formele zin zich in veel gevallen beperkt tot kaderwetgeving, is er van de oorspronkelijke gedachte van het opleggen van verplichtingen aan burgers op basis van formele, democratische gelegitimeerde, wetgeving weinig meer over.
d) Het legaliteitsbeginsel houdt in dat overheidsoptreden in overeenstemming met het recht geschiedt. Doordat de echte normstelling veel door de lagere regelgevers geschiedt, kan de rechterlijke controle hierop in het gedrang komen.
12. Welke van de onderstaande opmerkingen over de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is onjuist?
a) De Awb is alleen van toepassing op rechtshandelingen.
b) Aangezien de Awb ook voorschriften bevat over advisering, moet de Raad van State daarmee rekening houden bij de adviezen over wetsvoorstellen en algemene maatregelen van bestuur.
c) Een algemene maatregel van bestuur is wel een besluit in de zin van de Awb, maar een wet in formele zin niet.
d) De Awb is alleen van toepassing op besluiten of handelingen van bestuursorganen.
13. Bert Bolide is eigenaar van Garage FastCar, een ingevolge art. 84 Wegenverkeerswet erkend bedrijf, en heeft in die hoedanigheid de bevoegdheid om APK-keuringsbewijzen af te geven. Hij besluit om voortaan geen APK-keuringen meer te verrichten in zijn filiaal aan de andere kant van de stad. Treedt Bert hierbij op als bestuursorgaan?
a) Ja, als a-orgaan, aan de garage is immers krachtens publiekrecht rechtspersoonlijkheid verleend.
b) Ja, als b-orgaan, Bert is immers met enig openbaar gezag bekleed.
c) Nee, een natuurlijk persoon kan nooit optreden als bestuursorgaan, alleen instanties kunnen dat.
d) Nee, Bert verricht immers een feitelijke handeling.

14. In het Leidsch Dagblad verschijnen op een gegeven moment berichten over vermeende omkoping van agent De Groot, ambtenaar van politie te Leiden. Er ontstaat hierover veel commotie, zowel in de media als op politiek niveau. De burgemeester van Leiden besluit, in overleg met de commissaris van politie, tot een diepgaand onderzoek naar de beschuldigingen tegen agent De Groot. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek wordt De Groot door de burgemeester tijdelijk geschorst. De bevoegdheid van de burgemeester is geregeld in het Rijksambtenarenreglement, een AMVB gebaseerd op de Ambtenarenwet, dat geen administratief beroepsvoorziening kent. De Groot, die beweert volstrekt onschuldig te zijn, ervaart de schorsing als stigmatiserend en als een aantasting van zijn goede naam en eer.
Welke rechtsgang kan De Groot volgen om de schorsing aan te vechten?
a) De Groot moet eerst een bezwaarschrift indienen bij de burgemeester en daarna beroep instellen bij de Rechtbank (sector bestuursrecht). Daarna is hoger beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak.
b) De Groot moet eerst een bezwaarschrift indienen bij de burgemeester en daarna beroep instellen bij de Rechtbank (sector bestuursrecht). Daarna is hoger beroep mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep.
c) De Groot kan rechtstreeks beroep instellen bij de Ambtenarenrechter en daarna hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
d) De Groot heeft geen beroepsmogelijkheid bij een administratieve rechter. Hij kan de schorsing aanvechten via een beroep op de politierechter.
15. Onder bepaalde voorwaarden kan de toepassing van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur in een concrete situatie een bestuursorgaan verplichten tot handelen in strijd met een wettelijk voorschrift. Aan welke van de onderstaande voorwaarden moet dan in ieder geval zijn voldaan?
a) Er moet sprake zijn van schade bij de belanghebbende als gevolg van de schending van het betreffende beginsel van behoorlijk bestuur.
b) Er moet sprake zijn van schending van een in de Algemene wet bestuursrecht gecodificeerd beginsel van behoorlijk bestuur.
c) Er moet sprake zijn van schending van een formeel beginsel van behoorlijk bestuur.
d) Er moet sprake zijn van een besluit van een bestuursorgaan waartegen geen administratief beroep mogelijk is.
16. Waar we in de Grondwet de formulering 'de wet stelt regels' tegenkomen, heeft de grondwetgever:
a) de mogelijkheid geopend tot delegatie;
b) de mogelijkheid geopend tot mandaat;
c) een delegatieverbod vastgelegd;
d) een mandaatverbod vastgelegd.
17. Waarin onderscheiden beleidsregels zich van algemeen verbindende voorschriften?
a) In tegenstelling tot algemeen verbindende voorschriften berusten beleidsregels niet op een bevoegdheid tot regelgeving.
b) In tegenstelling tot algemeen verbindende voorschriften kan de rechter beleidsregels niet als 'recht' toepassen.
c) In tegenstelling tot algemeen verbindende voorschriften hebben beleidsregels geen algemene werking.
d) In tegenstelling tot algemeen verbindende voorschriften kan tegen beleidsregels door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter.

18. De heer Lijnzaad, vishandelaar, verzoekt het college van burgemeester en wethouders (B&W) van de gemeente Zandvoort hem een vergunning te verstrekken voor een standplaats op het strand. B&W weigeren deze vergunning te verlenen, aangezien alle standplaatsen reeds vergeven zijn. Lijnzaad is zeer teleurgesteld, omdat hij ziet dat in de verordening geen beroepsmogelijkheid is opgenomen. Welke juridische stappen kan hij tegen de weigering van de vergunning ondernemen?
a) Administratief beroep bij de gemeenteraad, bij negatieve beslissing beroep bij de rechtbank (sector bestuursrecht) en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na indienen beroepschrift mogelijkheid van voorlopige voorziening bij de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak.
b) Bezwaarschrift bij B&W, bij negatieve beslissing beroep bij de rechtbank (sector bestuursrecht) en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na indienen bezwaarschrift mogelijkheid van voorlopige voorziening bij de president van de rechtbank.
c) Actie uit onrechtmatige daad bij de burgerlijke rechter (6:162 BW), eventueel kort geding bij de president van de rechtbank.
d) Bezwaarschrift bij B&W, bij negatieve beslissing beroep bij de rechtbank (sector bestuursrecht) en hoger beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Na indienen bezwaarschrift mogelijkheid van voorlopige voorziening van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

19. Mevrouw Rustenburg doet 's nachts geen oog dicht vanwege geluidsoverlast veroorzaakt door het naast haar woning gelegen rock-café “Deezie Bell”. Zij is de herrie van dreunende muziek en luidruchtig vertrekkende bezoekers meer dan zat. “Deezie Bell” heeft een vergunning om van zondag tot en met woensdag tot 1.00 uur open te zijn en de recht van de week tot 3.00 uur. Mevrouw Rustenburg verzoekt het college van burgemeester en wethouders (B&W) om deze vergunning in te trekken. Een week na het verzoek van mevrouw Rustenburg bericht het college van B&W aan “Deezie Bell” dat de vergunning met onmiddellijke ingang gewijzigd wordt in die zin dat “Deezie Bell” alle dagen van de week om 23.00 uur dient te sluiten.
In strijd met welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur handelt het college van B&W?
a) Het beginsel van zorgvuldige voorbereiding.
b) Het gelijkheidsbeginsel.
c) Het formele rechtszekerheidsbeginsel.
d) Het dispositievereiste.

 

 

 

Antwoordindicatie oefententamen november 2011
Onderdeel A

  1. a

  2. b

  3. b

  4. b

  5. a

  6. b

  7. a

  8. a

  9. b

  10. a

  11. c

  12. a

  13. d

  14. b

  15. a

  16. a

  17. a

  18. b

  19. a
     

Hertentamen januari 2011

 

 

Opgave 1

a) In welke grondwetsbepaling wordt aan gemeenten en provincies de bevoegdheid

overgelaten tot regeling en bestuur inzake hun huishouding?

De gemeenteraad van Leiden stelt een verordening vast op grond van artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand. In de verordening staan regels over het aanbieden van voorzieningen die bedoeld zijn om ontvangers van een bijstandsuitkering te ondersteunen bij een terugkeer in het arbeidsproces.

Leg uit: is dit een autonome verordening of een medebewindsverordening?

 

 

Opgave 2

Bakker Jacobs koopt een dure broodbakmachine in de veronderstelling dat hij de

aankoopkosten als extra aftrekpost mag opvoeren op zijn belastingaangifte. De Inspecteur van de belastingdienst heeft schriftelijk bevestigd dat dit mogelijk is. Bakker Jacobs voert de aankoopkosten op als extra aftrekpost, maar de Inspecteur stelt de aanslag vast zonder deze extra aftrekpost, omdat hem is gebleken dat de eerder gedane toezegging in strijd is met de geldende belastingwetgeving. Bakker Jacobs wenst de aanslag juridisch aan te vechten.

Op welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur zal Bakker Jacobs zich beroepen? Leg uit of hij hierbij kans van slagen heeft.

 

 

Opgave 3

Geef van de volgende beslissingen aan of sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Kwalificeer de beslissing zo specifiek mogelijk. Dat wil zeggen geef aan of al dan niet sprake is van een besluit in de zin van de Awb en, zo ja, wat voor soort besluit.

 

a) Om het aanzien van de binnenstad letterlijk te verbeteren stelt de Leidse gemeenteraad de Verordening Subsidie Historisch Stadsbeeld vast. De verordening wordt gepubliceerd in het Stadsblad van Leiden. Op grond van de verordening kunnen eigenaren van monumentale panden in de binnenstad subsidie aanvragen bij het college van burgemeester en wethouders voor de reconstructie van een historische winkelpui, het herstel van historische kleuren op gevels of het herstel van monumentale onderdelen.

b) Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden wijst het gebied begrensd door de straten Langegracht, Molenwerf, Korte Mare en Lange Mare aan als gebied waar op 3 oktober een parkeerverbod als bedoeld in artikel 5:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente zal gelden. Deze beslissing wordt bekendgemaakt in het Stadsblad van Leiden.

 

Opgave 4

Jolinde Boots gaat naar de Mediamarkt in Dordrecht om een IPod te kopen. In de

Mediamarkt merkt ze dat ze te weinig geld heeft voor de IPod van haar keuze; ze kan zich niet bedwingen en probeert de IPod zonder betaling mee te nemen. De bedrijfsleider betrapt Jolinde op heterdaad en belt de politie. Twee minuten later arriveren twee politieagenten die Jolinde arresteren. Tijdens de arrestatie wordt Jolinde door de politieagenten uitgescholden en ruw op de grond geduwd. Zij overweegt om over de manier waarop zij door de politieagenten is bejegend een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.

 

U kunt er bij de beantwoording van deze vraag vanuit gaan dat de agenten optreden namens de korpsbeheerder, een bestuursorgaan in de zin van de Awb.

 

  1. Aan welke wetsbepaling ontleent Jolinde de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman?

  2. Kan Jolinde rechtstreeks met haar klacht bij de ombudsman terecht?

 

Opgave 5

Journalist Berend Akkels, werkzaam bij de Leidsche Courant, is door zijn hoofdredacteur

gevraagd een artikel te schrijven over de opvang van drugsverslaafden in Leiden en

omstreken. Hij dient bij het College van Burgemeester en Wethouders van Leiden (verder: het College) een verzoek in op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, waarin hij het College verzoekt hem kopieën te verstrekken van alle door het College opgestelde beleidsnota’s inzake ‘opvang van drugsverslaafden’ in de periode 2000-2010.

 

a) Dient Berend Akkels in zijn verzoek aan het College aan te geven welk belang hij heeft bij verstrekking van de kopieën van de beleidsnota’s aan hem?

 

Op 19 november 2010 ontvangt Berend Akkels een brief van het College waarin staat dat het College zijn verzoek afwijst.

 

b) Welke rechtsgang staat voor Berend Akkels open tegen dit besluit van het College?

Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie. U kunt er bij de beantwoording van deze vraag vanuit gaan dat sprake is van een voor beroep vatbaar besluit in de zin van de Awb en dat Berend Akkels belanghebbende is bij dit besluit.

 

 

 

 

 

 

 

Antwoordindicaties hertentamen januari 2011

 

Opgave 1

a) Artikel 124, eerste lid, Gw.

b) Er is sprake van een bijzondere wet, nl. de Wet werk en bijstand, die de gemeenteraad de opdracht geeft om die verordening vast te stellen. [De raad is niet vrij om die verordening niet vast te stellen.] Het is derhalve een medebewindsverordening.

 

Opgave 2

Bakker Jacobs kan zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. Het vertrouwen is

schriftelijk gewekt door een bevoegd orgaan, te weten de Inspecteur van de belastingdienst. De bakker heeft gedisponeerd, nl. de broodmachine gekocht. Contra-

indicatie voor honorering van het vertrouwen is strijd met een wettelijk voorschrift. Nu er geen belangen van derden worden geschaad indien bakker Jacobs het aankoopbedrag mag aftrekken – het betreft immers een puur financieel belang – kan het vertrouwen waarschijnlijk toch worden gehonoreerd. [Beroep op beginsel van zorgvuldige voorbereiding van art. 3:2 Awb + goede uitleg + in die uitleg aandacht voor eis dat zorgvuldigheid meebrengt dat besluitnemer zich richt naar geldende regels levert max. 1,5 punt op].

 

Opgave 3

a) Er is sprake van een besluit in de zin van de Awb. De subsidieverordening is een

schriftelijke (stadsblad) beslissing van een bestuursorgaan (de gemeenteraad) inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (wie krijgt wanneer subsidie)

(zie artikel 1:3 lid 1 Awb). Het gaat hier om een algemeen verbindend voorschrift

(namelijk een verordening van de gemeenteraad).

b) Er is sprake van een besluit in de zin van de Awb. Het betreft een schriftelijke (stadsblad) beslissing van een bestuursorgaan (het college) inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (aanwijzing van het gebied waar de parkeerverbod gaat gelden) (zie artikel 1:3 lid 1 Awb). Het gaat hier om een overig besluit van algemene strekking, namelijk een concretisering naar plaats (en tijd) van art. 5.6 APV.

 

Opgave 4

a) Artikel artikel 9:18 Awb. [Ook wordt goed gerekend: 78a, eerste lid, Grondwet].

[Verwijzing naar art. 9:1 Awb is onjuist en levert geen punt op.]
b) Neen. Jolinde dient op grond van artikel 9:20 Awb eerst een klacht te hebben ingediend bij de politie, alvorens ze de Nationale Ombudsman kan verzoeken een onderzoek te verrichten. [Indien art. 9: 20 niet wordt vermeld, kan slechts 0,5 punt worden gescoord.]

 

Opgave 5

a) Nee, op grond van artikel 3 lid 3 Wet openbaarheid van Bestuur hoeft de

verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.

b) [Aangezien in de Wob geen bijzondere rechtsgang geregeld is,] kan Berend Akkels

o.g.v. artikel 8:1 Awb tegen dit besluit beroep instellen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank. Ingevolge artikel 7:1 Awb dient hij alvorens hij beroep kan instellen bij de bestuursrechter, bezwaar te maken bij het college van B&W [of: het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen]. Na beroep staat ingevolge art. 37 Wet op de Raad van State hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 

 

 

 

 

 

Tentamen november 2010

 

 

 

Opgave 1

De autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad is begrensd. Daarbij worden in de literatuur doorgaans een viertal grenzen onderscheiden. Bij welk van deze vier grenzen speelt de zogenoemde ‘motief-theorie’ een rol, in welk arrest komt deze theorie aan de orde en wat wordt eronder verstaan?

 

Opgave 2

Mevrouw Janssen wil een café in Leiden openen en dient daarvoor over een aantal vergunningen te beschikken. Ze heeft onder meer een vergunning nodig op basis van de Drank- en Horecawet. Artikel 3 van deze wet bepaalt:

“Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.”

Het college van burgemeester en wethouders (verder: het college) van de gemeente Leiden weigert deze vergunning te verlenen. Mevrouw Janssen ontvangt een brief waarin de vergunningaanvraag wordt afgewezen.

 

  1. Is hier sprake van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)? Zo ja, wat voor soort besluit?

 

Mevrouw Janssen had al personeel aangezocht en onder meer de heer Michel aangenomen als barkeeper. De heer Michel is het uiteraard niet eens met de weigering van het college om de vergunning te verlenen en wil deze weigering juridisch aanvechten.

 

  1. Kan de heer Michel worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 1:2 Awb?

 

Opgave 3

In een oud pand in de Leidse binnenstad is een kunstenaarscollectief gevestigd. Om enkele van hun creaties op te slaan, hebben de kunstenaars in de achtertuin van het perceel een forse schuur gebouwd. Zij hebben dit gedaan zonder over de vereiste bouwvergunning te beschikken. Omwonenden van het kunstenaarspand zijn niet blij met de in de tuin gebouwde schuur. Zij vinden die ontsierend en bovendien zorgt de schuur voor meer schaduw in hun eigen tuinen. Daarnaast hebben zij uitgezocht dat het bestemmingsplan de bouw van zo’n omvangrijke schuur helemaal niet toestaat. Zij ergeren zich aan het feit dat het gemeentebestuur niets onderneemt tegen de illegale schuur en schrijven een brief aan de verantwoordelijke wethouder waarin zij verzoeken om – op korte termijn – op te treden tegen het illegale bouwwerk. De wethouder laat evenwel telefonisch aan hen weten daar niet aan te denken.

 

Staat het in deze omstandigheden geheel vrij aan het college van burgemeester en wethouders om zonder meer af te zien van optreden tegen de illegaal gebouwde schuur?

 

Opgave 4

In het bestuursrecht is het doorgaans niet mogelijk om tegen een besluit van een bestuursorgaan direct in beroep te gaan bij (de sector bestuursrecht van) de rechtbank. Eerst moet een zogenoemde bestuurlijke voorprocedure worden gevolgd.

 

De bestuurlijke voorprocedures vervullen in het bestuursprocesrecht diverse functies. Noem en beschrijf twee van deze functies.

 

Opgave 5

Jeroen ontvangt al drie jaar een uitkering op grond van art. 11 van de Wet werk en bijstand. Op grond van art. 9 lid 1 sub b van deze wet geldt voor de ontvangers van een uitkering een plicht om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Jeroen is al diverse malen opgeroepen voor zo’n onderzoek bij de sociale dienst, maar hij laat telkens verstek gaan. Het gevolg hiervan is dat het college van burgemeester en wethouders op grond van art. 54 Wet werk en bijstand besluit om zijn uitkering per 1 januari 2011 voor drie weken op te schorten. Jeroen is het niet eens met deze beslissing.

Welke rechtsgang staat er voor Jeroen open tegen de beslissing tot opschorting van zijn uitkering? Beschrijf volledig de rechtsgang tot in hoogste instantie.

 

 

 

 

 

 

Antwoordindicatie november 2010

 

 

Opgave 1

Bij de bovengrens. Het gaat er om dat een gemeentelijke verordening hetzelfde onderwerp mag bestrijken als een hogere regeling, mits deze gemeentelijke verordening dit onderwerp met een ander doel/vanuit een ander motief reguleert dan de hogere regeling [en niet in strijd komt met die hogere regeling], zie HR-arrest Emmense baliekluivers.

[NB Indien in plaats van het HR-arrest Emmense baliekluivers het HR-arrest APV Schiermonnikoog wordt genoemd 0,5 punt].

 

Opgave 2a

Er is sprake van een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. De beslissing is schriftelijk, gebaseerd op het publiekrecht (de Drank- en horecawet) en afkomstig van een bestuursorgaan (college van B&W). In casu gaat het om een afwijzing van een aanvraag. [Strikt genomen brengt dit geen rechtsgevolgen met zich mee, maar] op grond van artikel 1:3, tweede lid, Awb valt onder een beschikking ook een afwijzing van een aanvraag.

 

Opgave 2b

Om als belanghebbende te worden aangemerkt moet er voldaan worden aan de OPERA-criteria. Het belang moet: Objectief zijn; Persoonlijk zijn: Eigen zijn; Rechtstreeks geraakt worden en Actueel zijn. Het belang van de heer Michel is in casu niet rechtstreeks geraakt. Het is namelijk afgeleid van het belang van een andere persoon, mevrouw Janssen.

 

Opgave 3

Nee, als door derden nadrukkelijk om handhavend optreden tegen een illegale situatie wordt verzocht geldt een zogenoemde beginselplicht tot handhaving. Dit betekent dat er door B&W alleen mag worden afgezien van handhaving indien legalisatie mogelijk is, en indien de uitkomst van de verrichte belangenafweging daartoe noopt [waarbij in die belangenafweging aan het algemene belang van het handhaven van de wettelijke voorschriften en het voorkomen van ongewenste precedentwerking een zwaar gewicht toekomt]. Zie ABRvS-uitspraak Handhaving gemeente Lisse.

 

Opgave 4

Op p. 197-198 van Awb-tijdperk worden vijf functies onderscheiden;

  • zeeffunctie: zo komen minder zaken bij de bestuursrechter

  • rechts- en belangenbescherming: eenvoudige en goedkope mogelijkheid voor burgers om problemen met besluit voor te leggen

  • verlengde besluitvorming: er vindt een volledige heroverweging van de recht- en doelmatigheid van het besluit plaats (ex nunc)

  • dossiervorming: verduidelijking en rijping van het eventueel aan de bestuursrechter voor te leggen geschil

  • verhoging van de kwaliteit van de bestuurlijke besluitvorming: het bestuur krijgt de kans om eventuele gebreken aan het aanvankelijke besluit zelf te herstellen.

Opgave 5

Het opschortingsbesluit is een besluit waartegen ex art. 8:1 Awb beroep open staat bij de (sector bestuursrecht van de) rechtbank. Voorafgaand aan dit beroep dient Jeroen bezwaar te maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen (nl. college van B&W) ex art. 7:1 Awb. Na de uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de CRvB ex art. 18 Beroepswet.

[NB Indien genoemd wordt: tegelijk met indienen bezwaarschrift voorlopige voorziening aanvragen bij voorzieningenrechter van de rechtbank ex art. 8:81 Awb vanwege het spoedeisend belang nu uitkering op korte termijn wordt opgeschort  0,5 bonuspunt]
 

 

 

Hertentamen januari 2009

 

Vraag 1

  1. Wat wordt verstaan onder delegatie?

  2. Noem een voorbeeld van een grondwetsartikel waarin een mogelijkheid tot delegatie wordt gecreëerd en geef aan waaruit dit blijkt.

 

Vraag 2

Ten aanzien van de taken en bevoegdheden van provincies en gemeenten bepaalt artikel 124 lid 1 van de Grondwet:

‘Voor provincies en gemeenten wordt de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun besturen overgelaten.’

Deze bevoegdheid wordt geacht te behoren tot de provinciale respectievelijk gemeentelijke autonomie. De provinciale respectievelijk gemeentelijke autonomie kent geen duidelijke omlijning.

  1. Leg uit hoever de provinciale respectievelijk gemeentelijke autonomie strekt

 

Artikel 3 van de Wet rampen en zware ongevallen luidt, voor zover hier van belang:

‘1. Het college van burgemeester en wethouders stelt ten minste één maal per vier jaren een rampenplan vast, waarin risico’s worden geïnventariseerd, de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding worden beschreven en het beleid ten aanzien van het vaststellen van rampbestrijdingsplannen wordt vastgelegd.’

  1. Oefent het college van burgemeester en wethouders zijn taak om een rampenplan vast te stellen uit krachtens autonomie of medebewind?

 

Vraag 3

Het toezicht op de financiële markt in Nederland wordt uitgeoefend door de Stichting Autoriteit Financiële Markten (de AFM). Deze toezichthoudende taak is aan de Stichting AFM opgedragen in de Wet op het Financieel toezicht, in art. 1:25, tweede lid:

‘De Autoriteit Financiële Markten heeft, op de grondslag van deze wet, tot taak het gedragstoezicht op financiële markten uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot die markten.’

  1. Is art. 1:25, tweede lid, van de Wet op het Financieel toezicht een voorbeeld van attributie, van delegatie of van mandaat?

  2. Kan de Stichting Autoriteit Financiële Markten worden gekwalificeerd als een bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb?

 

In de afgelopen periode van grote onrust op de financiële markten heeft de AFM verschillende noodmaatregelen getroffen. Een van die maatregelen betrof het verbod op het zogenaamde ‘naked short selling’. Bij short selling gaat het om het speculeren op daling van de koersen van aandelen, waardoor het aantrekkelijk wordt om negatieve geruchten te verspreiden. Short selling kan zo leiden tot verdere destabilisering van de financiële markt.

Het verbod op naked short selling baseerde de AFM op art. 5:58 van de Wet op het Financieel toezicht. Deze bepaling luidt verkort weergegeven:

‘Het is verboden om een transactie of handelsorder in financiële instrumenten te verrichten of te bewerkstelligen waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van die financiële instrumenten (…)’

Om dit verbod te kunnen handhaven heeft de AFM in de Wet op het Financieel toezicht een bevoegdheid gekregen om bij overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. In art. 1:80 Wet op het Financieel toezicht is bepaald:

‘De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van voorschriften gesteld in deze wet, alsmede terzake van overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.’

  1. Geeft art. 1:80 van de Wet op het Financieel toezicht beleidsvrijheid aan de AFM?

De specialisten van Alix beleggersbank menen dat de AFM helemaal niet bevoegd is tot het afkondigen van een algemeen verbod op short selling en zij gaan dus gewoon door met hun activiteiten; zij blijven ‘naked short gaan’, waarmee zij veel geld verdienen. Andere aandelenhandelaren, waaronder die van de concurerende beleggersbank Oegon, zijn vanzelfsprekend niet erg gelukkig met deze handelswijze, omdat zij hierdoor financieel worden benadeeld, en vragen de AFM om Alix een boete op te leggen.

Nu het bestuur van de AFM nogal geschrokken is van alle commotie die in de media is ontstaan over het verbod op short selling, en eerst nadere informatie wil inwinnen bij juridische specialisten op dit terrein, besluit de AFM om het handhavingsverzoek van Oegon af te wijzen.

  1. Is de brief waarin deze beslissing is neergelegd een besluit in de zin van art. 1:3 Awb?

  2. Indien deze brief dient te worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, is Oegon bij dit besluit dan belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb?

 

Inmiddels heeft het bestuur van de AFM advies ingewonnen bij De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank verwelkomt het AFM beleid op short selling vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit. Dit doet de AFM besluiten Alix alsnog aan te pakken door een bestuurlijke boete op te leggen van 250.000 euro.

 

  1. Is een dergelijke boete een bestraffende sanctie of een herstelsanctie? Licht in uw antwoord het verschil tussen beide soorten sancties toe.

 

Alix komt op tegen het boetebesluit van de AFM door het maken van bezwaar. Alix stelt in het bezwaarschrift onder meer dat het boetebesluit moet worden herroepen omdat niet is bewezen dat short selling werkelijk een negatieve invloed heeft op de stabiliteit van de financiële markt. Bovendien rekende Alix erop dat er geen handhavingsbesluiten zouden worden genomen bij deze handelswijze, nu een verzoek daartoe van Oegon eerder werd afgewezen. Verder voert Alix aan dat de AFM oneerlijk handelt door slechts aan haar een boete op te leggen, terwijl er veel meer aandelenhandelaren zijn doorgegaan met short selling na afkondiging van het verbod. Ten slotte meent Alix dat de omvang van de boete veel te hoog is in verhouding tot het voordeel dat Alix heeft gehad van haar handelswijze en het eventuele nadeel dat daardoor is opgetreden op de financiële markt.

  1. Bespreek drie algemene beginselen van behoorlijk bestuur waarop Alix zich in dit geval kan beroepen.

 

Antwoordindicatie hertentamen januari 2009
 

Vraag 1

  1. Delegatie is het overdragen door een orgaan van zijn bevoegdheid aan een ander die deze onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent. Art. 10:13 Awb

  2. Antwoord op deze vraag ontbreekt.

 

Vraag 2

  1. De eigen huishouding (autonomie) is in de praktijk een restgebied geworden: de besturen van gemeenten en provincies mogen elk onderwerp waarmee een algemeen belang verbonden is, ter hand nemen, mits dit nog niet ter regeling is toebedeeld aan een hoger publiekrechtelijk lichaam of hogere doelgemeenschap.

  2. Het college van burgemeester en wethouders oefent zijn taak uit krachtens medebewind, als bedoeld in art. 124 lid 2 Gw. Het college wordt namelijk door de formele wetgever bij een taak van de centrale overheid betrokken, te weten rampenbestrijding. In termen van art. 124 lid 2 Gw: de formele wetgever ‘vordert bestuur’ van het college, namelijk het vaststellen van een rampenplan. Het college werkt op die manier mee aan de uitvoering van de Wet rampen en zware ongevallen.

 

Vraag 3

 

Vraag 3a

Artikel 1:25 WFt geeft een voorbeeld van attributie. De wetgever heeft in die bepaling de bevoegdheid tot het houden van toezicht geschapen en toebedeeld aan de AFM.
 

Vraag 3b

Stichting Autoriteit Financiële Markten is een stichting (privaatrechtelijke rechtspersoon) en kan derhalve geen zogenaamd a-orgaan (onderdeel van een publiekrechtelijke rechtspersoon) zijn.

Het kan wel gaan om een b-orgaan in de zin van art. 1:1 Awb, lid 1, sub b. Vraag is of deze stichting met enig openbaar gezag is bekleed. Het gaat hier inderdaad om een particuliere organisatie waaraan een deel van de overheidstaak, in dit geval het toelaten van financiële ondernemingen tot de financiële markt, is opgedragen blijkens de Wft.
 

Vraag 3c

Het gaat hier om een zogenaamde ‘kan-bepaling’, dit betekent dat er sprake is van beleidsvrijheid bij het opleggen van bestuurlijke boeten (de AFM heeft vrijheid om de bevoegdheid om een boete op te leggen al dan niet te gebruiken)
 

Vraag 3d

Ja. Hoewel er strikt genomen geen sprake is van een rechtshandeling, is de afwijzing van een verzoek van een belanghebbende om een beschikking te nemen (aanvraag) ook een besluit, zie art. 1:3 Awb, tweede lid.
 

Vraag 3e

Hier dienen de criteria voor ‘belanghebbende’ te worden afgelopen. Het gaat om het aantonen van:

  1. eigen belang: van jezelf. Het belang is van Oegon zelf.

  2. objectief belang: reëel belang, niet louter emotioneel. Het belang van Oegon is financieel.

  3. actueel belang: geen vrees voor toekomstige ontwikkelingen. Door de handelswijze van Alix wordt Oegon financieel benadeeld.

  4. persoonlijk belang: onderscheidend van willekeurige anderen. Oegon is een concurrent van Alix en onderscheidt zich daarom van willekeurige anderen of concurrenten worden over het algemeen gezien als belanghebbende, omdat zij een persoonlijk belang hebben.

  5. rechtstreeks belang: causaal verband tussen besluit en belang. Geen afgeleid belang. Doordat het handhavingsverzoek wordt afgewezen, kan Alix doorgaan met ‘naked short sellen’ en lijdt Oegon schade.

 

Op grond van het bovenstaande kan Oegon worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb. Overigens, als wordt opgemerkt dat Oegon geadresseerde van het besluit is, is per definitie aan bovenstaande criteria voldaan.

 

Vraag 3f

Een bestraffende sanctie is gericht op leedtoevoeging en een herstelsanctie is een sanctie, die strekt tot geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van de herhaling daarvan dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.

Vervolgens:

De boete van de AFM aan Alix is niet bedoeld om de overtreding ongedaan te maken, maar om leed toe te voegen. De boete is dus een punitieve/bestraffende sanctie.

of

Ingevolge artikel 5:40/ 5.4.1.1 Awb wordt onder een bestuurlijke boete verstaan een bestraffende sanctie, inhoudende de onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom. De AFM heeft aan Alix de onvoorwaardelijke verplichting opgelegd tot betaling van EUR 250.000. De boete, die aan Alix is opgelegd, is dus een bestuurlijke boete en een bestuurlijke boete is op grond van artikel 5:40 Awb een punitieve/bestraffende sanctie.

 

Vraag 3g:

Alix stelt ten eerste dat het boetebesluit moet worden herroepen omdat niet is bewezen dat short selling werkelijk een negatieve invloed heeft op de stabiliteit van de financiële markt. Alix doet hier een beroep op de niet-deugdelijke motivering en ook op de onzorgvuldige voorbereiding van het besluit:

  • strijd met motiveringsbeginsel (art. 3:46 Awb).

  • beroep op het beginsel van zorgvuldige voorbereiding (formele zorgvuldigheidsbeginsel) (art. 3:2 Awb).

Alix rekende er ten tweede op dat geen handhavingsbesluiten zouden worden genomen bij deze handelswijze. Alix stelt zich dus op het standpunt dat zij gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat niet zou worden gehandhaafd en beroept zich op het vertrouwensbeginsel.

  • vertrouwensbeginsel.

Ten derde voert Alix aan dat de AFM oneerlijk handelt door slechts aan haar een boete op te leggen, terwijl er veel meer aandelenhandelaren zijn doorgegaan met short selling na afkondiging van het verbod. Alix beroept zich hier op het gelijkheidsbeginsel.

  • gelijkheidsbeginsel.

Ten slotte meent Alix dat de omvang van de boete veel te hoog is in verhouding tot het voordeel dat Alix heeft gehad van haar handelswijze en het eventuele nadeel dat daardoor is opgetreden op de financiële markt: Alix vindt het besluit derhalve onevenredig.

  • evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 Awb lid 2).
     

 

 

Tentamen november 2008

 

 

Vraag 1

In de gemeente Anderveld wordt in een gemeentelijke verordening een algeheel visverbod afgekondigd. Vissen, zo luidt de motivering voor dit verbod, is in strijd met de christelijke normen en waarden die leven binnen de gemeente, nu de vis een belangrijk christelijk symbool is.

a. Welke grens aan de verordenende bevoegdheid van de gemeente is in deze casus in het geding?

Een jaar nadat het visverbod in werking is getreden wordt in een provinciale verordening eveneens een visverbod afgekondigd. Het provinciale visverbod geldt voor alle openbare wateren binnen de provincie.

De motivering voor dit visverbod is dat door overbevissing de visstand in de provincie op een onaanvaardbaar laag peil dreigt te komen en dat drastische maatregelen dus geboden zijn.

b Kan de gemeentelijke verordening in dit geval blijven gelden naast de provinciale verordening?

 

Vraag 2

Op 17 september 2007 verzond staatssecretaris Timmermans van Buitenlandse Zaken een zestal zogenoemde BNC-fiches naar de Tweede Kamer, waaronder een fiche over de Richtlijn status langdurig ingezetenen. In laatstgenoemd fiche kwam de volgende passage voor:

‘De Raad en de Commissie zijn overeengekomen dat personen die internationale bescherming genieten in alle lidstaten onder vergelijkbare voorwaarden recht zouden moeten hebben op de in richtlijn 2003/109/EG bedoelde status van langdurig ingezetene. Aangezien dit slechts op Europees niveau kan worden bereikt, voldoet het voorstel aan het beginsel van …’

 

a Wat is een ‘BNC-fiche’ precies?

b Welk woord hoort in bovenstaand citaat op de puntjes te staan en waar is het betreffende beginsel neergelegd?

 

Vraag 3

De Leidse Toneelgroep vindt het belangrijk dat het toneel in Leiden toegankelijker wordt gemaakt voor de Leidse bevolking. Geïnspireerd door de theateractiviteiten in het Amsterdamse bos, besluit de groep om tijdens de zomerperiode vier weken lang in de Burcht een twee uur durend toneelstuk op te voeren. De voorstelling zal van woensdag- tot zaterdagavond plaatsvinden en om 21.00 uur aanvangen.
De Burcht is een open gebouw en dus vindt het toneelstuk plaats in de openlucht. Voor deze activiteit is er op grond van de (fictieve) APV van Leiden een vergunning nodig van de Burgemeester.

 

Artikel 2.2.2 Evenement

1. Het is verboden, zonder vergunning van de Burgemeester een evenement te houden of te doen houden.

2. De Burgemeester moet bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning de volgende belangen in aanmerking nemen:

a. de mate waarin door het evenement beslag wordt gelegd op de ruimte, de tijd en de hulpdiensten;

b. of de aard van het evenement zich verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;

c. of er gevaar bestaat voor de openbare orde, gezondheid of veiligheid, waaronder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijkheden;

d. of er gevaar bestaat voor een onevenredige belasting van het woon- of leefklimaat in de omgeving van het evenement; groenvoorzieningen of van voorzieningen voor het openbaar nut;

e. of de organisator voldoende waarborgen biedt of kan bieden voor een goed verloop van het evenement.

3. De Burgemeester trekt de vergunning in indien er niet voldaan wordt aan één van de vergunningsvoorwaarden.

 

De Leidse Toneelgroep vraagt tijdig de benodigde vergunning aan en levert alle bijbehorende bescheiden die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Na een maand krijgt de Toneelgroep een brief toegestuurd waarin haar verzoek wordt gehonoreerd. De brief is ‘namens de Burgemeester’ ondertekend door het Hoofd van de Afdeling vergunningen, mevrouw Groot. In de brief is tevens vermeld dat uiterlijk 24.00 uur alle activiteiten van de toneelspelers beëindigd moeten zijn in verband met regels in de Gemeente over geluidsoverlast. Bovendien worden voorschriften gesteld aan het geluidsniveau en de lichtsterkte tijdens de voorstelling.

a Op welke vorm van bevoegdhedentoedeling duidt de ondertekening van de brief?

Onderaan de Burcht bevinden zich enkele cafés. In één van de cafés is de heer Verhagen, die in de gemeente Voorschoten woont, vaste klant. In de zomerperiode komt hij aan het eind van elke werkdag genieten van een biertje op het terras. Daar is het toneelstuk letterlijk te volgen. Hij zit er niet op te wachten om een maand lang hetzelfde toneelstuk aan te moeten horen en dient een bezwaarschrift in.

b Is de heer Verhagen belanghebbende bij de beslissing tot vergunningverlening?

 

Een week nadat de beslissing bekendgemaakt is, dient de Leidse Jazzclub ook een vergunningaanvraag in voor het houden van een jazzconcert in de Burcht met alle bijbehorende bescheiden. Een maand later ontvangt de Jazzclub een brief van mevrouw Groot namens de Burgemeester waarin wordt medegedeeld dat de aanvraag is afgewezen.

 

c Is deze brief een besluit in de zin van de Awb, zo ja, wat voor soort besluit, en zo nee, waarom niet?

 

De Leidse Jazzclub is het hier niet mee eens. Zij begrijpt niet waarom zij anders wordt behandeld dan de toneelgroep en besluit juridische stappen te ondernemen. In de brief is ook niet aangegeven waarom het verzoek is afgewezen.

 

d Op welke twee beginselen van behoorlijk bestuur beroept de Leidse Jazzclub zich?

e Noem drie functies van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

 

Inmiddels is de zomer aangebroken en gaan de voorstellingen van de Leidse Toneelgroep van start. In de eerste week van de voorstellingen klagen omwonenden bij de gemeente over met name geluidsoverlast. De Burgemeester besluit op grond van deze klachten de vergunning onmiddellijk in te trekken. De Leidse Toneelgroep is hier niet blij mee en besluit juridische stappen te ondernemen. In de verordening is geen bijzondere rechtsgang opengesteld.

 

f Op welk beginsel van behoorlijk bestuur kan de Leidse Toneelgroep zich beroepen?

g Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die de Leidse Toneelgroep kan volgen.

h Stel, de Leidse Toneelgroep wil zo spoedig mogelijk haar voorstellingen hervatten. Welk rechtsmiddel moet de Toneelgroep daartoe aanwenden?

Antwoordenindicaties november 2008

 

Vraag 1

  1. De benedengrens. Deze is in het geding omdat met het gemeentelijk visverbod wordt getreden in ‘de bijzondere belangen van de ingezetenen’. Ook vissen in niet-openbare wateren (bijvoorbeeld in de vijver in iemands achtertuin) wordt namelijk verboden. Zie arrest Wilnisser Visser. Tevens is tegenwoordig de bovengrens in het geding, nu de Grondwet een artikel bevat over de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10).]

  2. Op grond van artikel 122 Gemeentewet zijn de bepalingen van gemeentelijke verordeningen in wier onderwerp door een provinciale verordening wordt voorzien weliswaar van rechtswege vervallen. Aan de gemeentelijke verbodsbepaling ligt echter een ander motief ten grondslag dan aan de provinciale verordening, als gevolg waarvan het artikel niet van toepassing is, zie arrest Emmense baliekluivers. De verordening kan dus blijven gelden naast de provinciale verordening.

 

Zie de arresten Wilnisser visser en Emmense baliekluivers.

 

Vraag 2

  1. Een BNC-fiche is een Kamerstuk dat informatie bevat over nieuwe voorstellen van de Europese Commissie, samen met de initiële reactie van de Nederlandse regering daarop; opgave 4d uit het Werkboek.

  2. Subsidiariteit. In artikel 5 EG-verdrag.

 

Vraag 3

  1. Dit duidt op mandaat. Het Hoofd van de Afdeling vergunningen heeft beslist ‘namens’ de Burgemeester.

  2. Belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb: rechtstreeks belanghebbend. Eigen belang, objectief bepaalbaar, actueel, persoonlijk en rechtstreeks. In casu staat met name het element ‘persoonlijk’ ter discussie. Op grond van de uitspraak Zichtcriterium I zijn afstand en zicht bepalende criteria om vast te stellen of het belang persoonlijk is . De heer Verhagen voldoet als inwoner van de gemeente Voorschoten niet aan deze criteria.

  3. Besluit in de zin van art. 1:3 Awb: schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. In casu gaat het om een afwijzing van een aanvraag. Strikt genomen brengt dit geen rechtsgevolgen met zich mee, maar op grond van artikel 1:3 lid 2 Awb valt onder een beschikking ook een afwijzing van een aanvraag.

  4. De Leidse Jazzclub beroept zich op het (ongeschreven) gelijkheidsbeginsel en op het motiveringsbeginsel (art. 3:46 en 3:47 Awb).

  5. Rechtsnormen voor het bestuur, beroepsgronden voor de burger en toetsingsnormen voor de rechter.

  6. Het beginsel van zorgvuldige voorbereiding (artikel 3:2 Awb). In dat kader dient het bestuursorgaan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. In casu is geen onderzoek verricht naar de feitelijke geluidsoverlast. Daarnaast wordt ook goed gerekend een beroep op het materiële zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:4 lid 1 Awb), een beroep op een evenredige afweging van de belangen (artikel 3:4 lid 2 Awb) of een beroep op de hoorplicht (artikel 4:7 Awb).

  7. De Leidse Toneelgroep kan bezwaar instellen bij de Burgemeester (het bestuursorgaan dat het primaire besluit heeft genomen) op grond van 7:1 jo. 8:1 Awb. Vervolgens kan de Toneelgroep in beroep gaan bij de sector bestuursrecht van de rechtbank op grond van artikel 8:1 Awb. Ten slotte kan de Toneelgroep in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op grond van artikel 37 Wet op de RvS.

  8. Gezien de spoedeisendheid van de zaak moet de Toneelgroep na het indienen van bezwaar (de start van de bodemprocedure) een verzoek tot het schorsen van het intrekkingsbesluit indienen bij de voorzieningenrechter, artikel 8:81 Awb.

Hertentamen januari 2008

 

Vraag 1

In het (overigens niet tot de voorgeschreven jurisprudentie behorende) arrest Jodiumzout (HR 10 april 1984, NJ 1984, 612) stond de verplichting uit het Broodbesluit centraal om bij de bereiding van brood jodiumhoudend broodzout te gebruiken.

Dit niet ter goede of betere bereiding dan wel samenstelling van het brood zoals de Warenwet beoogde, maar om een gezondheidsdoel te dienen, te weten de voorkoming van struma (een schildklierziekte).

Lees de navolgende, ironisch bedoelde, passage die afkomstig is uit de Conclusie (het advies) van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad in deze zaak:

‘De overheid moet ons niet alleen behoeden voor het kwade maar ook deelachtig doen worden aan het goede. Pas dan en daardoor wordt de nachtwachtstaat tot actieve verzorgingsstaat. En dus voegt de goede, bezorgde overheid (…) aan het brood een zeker bestanddeel toe, waardoor mensen geen struma-gezwellen (meer) krijgen of deze niet verergeren. En dus, zoals Rousseau eenmaal verordonneerde dat de mensen desnoods gedwongen moeten worden om vrij te zijn – omdat vrijheid zo'n groot goed is – zo ook onze overheid: de mensen moeten gedwongen worden geen struma, geen rotte tanden en geen kromme ruggen te krijgen en daarom zullen we de bestanddelen in dat voedselpakket die dat beletten of voorkomen, verplicht stellen. Ze zullen gezond zijn of ze willen of niet.’

a. Noem een wèl tot de voorgeschreven jurisprudentie behorend arrest, waarin op vergelijkbare wijze de bevoegdheid tot ingrijpend overheidshandelen ter discussie stond.

b. Indien de rechter van oordeel is dat met de lagere regelgeving een doel wordt nagestreefd dat niet door de wetsbepaling is beoogd, welk gevolg zal hij dan daaraan verbinden?

c. Stel dat de overheid niettemin een verplichting zou willen opleggen om bij de bereiding van brood jodiumhoudend broodzout te gebruiken, hoe zou zij dit dan kunnen realiseren?

 

 

Vraag 2

In het hart van Zwanenburg bevindt zich de kerk H. Magdalena Maria Alacoque. Sinds kort roept de pastoor zijn gelovigen op om de mis van 07.30 uur bij te wonen door van 07.15 tot 07.30 uur de klokken te luiden. Dit vroege klokgelui heeft tot een klachtenregen van omwonenden geleid en is voor het college van B&W aanleiding om een onderzoek in te stellen naar de ernst van de geluidsoverlast. In artikel 10 van de Wet openbare manifestaties (WOM) staat:

‘Klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden, alsmede oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zijn toegestaan. De gemeenteraad is bevoegd ter zake regels te stellen met betrekking tot duur en geluidsniveau’

Bij besluit van 23 maart 2003 heeft de Gemeenteraad alleen regels gesteld met betrekking tot het geluidsniveau: het te produceren geluidsniveau mag niet hoger zijn dan 10 dB(A).

Het college van B&W vermoedt dat het door de kerk geproduceerde geluidsniveau hoger is dan 10dB(A) en wil de parochie een last onder dwangsom opleggen. Het college van B&W verzoekt haar vaste adviseur, Klip en Klaar, om geluidmetingen te verrichten bij de kerk. Uit de door Klip & Klaar gedane metingen blijkt dat de klokken 11 dB(A) produceren.

a. Welk in de Awb neergelegd beginsel van behoorlijk bestuur vergt dat het college van B&W onderzoek laat verrichten naar het daadwerkelijk geproduceerde geluidsniveau?

b. Het college van B&W is blij met het advies van Klip en Klaar en wil dat graag gebruiken voor het te nemen besluit. Mag het college van B&W zonder meer afgaan op het advies?

Het college van B&W wil een last onder dwangsom opleggen aan de parochie vanwege de geluidsoverschrijding maar vraagt zich af of het daartoe bevoegd is.

c. Beredeneer aan de hand van de relevante wetsartikelen dat het college van B & W bevoegd is tot het opleggen van een last onder dwangsom.

Na enige waarschuwingen aan het adres van de parochie legt het college van B&W bij brief van 15 oktober 2007 een last onder dwangsom op: de parochie verbeurt een dwangsom van EUR 50,- voor elke dag ná 31 oktober 2007 waarop wordt geconstateerd dat de klokken van 07.15 tot 07.30 uur een geluidsniveau produceren dat hoger ligt dan 10 dB(A). Maximaal kan de parochie EUR 600,- aan dwangsommen verbeuren.

d Is hier sprake van een besluit in de zin van de Awb? Kwalificeer de brief van 15 oktober 2007 zo precies mogelijk.

Verschillende omwonenden zijn het met de last onder dwangsom niet eens omdat zij menen dat de opgelegde dwangsom niet hoog genoeg is om naleving van de last af te dwingen. De heer Hendrikse is één van die omwonenden. Ondanks het feit dat de heer Hendrikse geen zicht heeft op de kerk ervaart hij grote geluidsoverlast.

  1. Is de heer Hendrikse belanghebbende in de zin van de Awb?

  2. Stel: de heer Hendrikse wil procederen tegen de last onder dwangsom. Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die de heer Hendrikse kan volgen. Bij de beantwoording van deze vraag kunt u ervan uitgaan dat de heer Hendrikse belanghebbend is.

  3. Stel dat de heer Hendrikse zijn zaak had voorgelegd aan de Nationale Ombudsman. Wijkt de manier waarop de Nationale Ombudsman dit besluit toetst af van de manier waarop de bestuursrechter dat doet?

 

Antwoordindicaties hertentamen januari 2008

 

Vraag 1

a. HR 22 juni 1973, NJ 1973, 386 (Fluoridering). Dit arrest betrof de toevoeging van stoffen aan het drinkwater teneinde daarmee een geheel buiten de eigenlijke drinkwatervoorziening gelegen doel te dienen.

b. Hij zal de lagere regelgeving onverbindend verklaren (omdat de wettelijke grondslag ondeugdelijk is). Fluorideringsarrest.

c. Door middel van het alsnog creëren van een wettelijke grondslag, i.e. aanpassing van de Warenwet.

 

 

Vraag 2

a. Het beginsel van zorgvuldige voorbereiding (artikel 3:2 Awb). In dat kader dient het bestuursorgaan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

b. Nee, een bestuursorgaan heeft de plicht zich ervan te vergewissen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden (vgl. artikel 3:9 Awb). Het bestuursorgaan zal bijvoorbeeld moeten letten op de wijze van onderzoek door de adviseur, op diens samenstelling en op zijn specifieke deskundigheid.

c. Ja, het college van B&W is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang, op grond van artikel 125 Gemeentewet. Het college van B&W is ook bevoegd om in plaats daarvan een last onder dwangsom op te leggen aan de parochie, artikel 5:32 Awb.

d. Deze brief bevat een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb: het is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, want er wordt door het college van B&W een verplichting opgelegd op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Meer in het bijzonder is het een beschikking (artikel 1:3, tweede lid, Awb) want het is individueel en concreet.

e. Een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. (OPERA-criteria: eigen, objectief, actueel, persoonlijk en rechtstreeks). De vraag of men ‘persoonlijk’ belang heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van het zicht- en afstandscriterium uit de uitspraak Vroonermeerbos. De heer Hendrikse heeft weliswaar geen zicht op de kerk maar heeft wel veel geluidsoverlast. De last onder dwangsom heeft dus directe invloed op zijn leefomgeving en hij zal dus als belanghebbend kunnen worden aangemerkt.

f. De heer Hendrikse kan bezwaar instellen bij het college van B& W (het bestuursorgaan dat het primaire besluit heeft genomen) op grond van 7:1 jo. 8:1 Awb. Vervolgens kan hij in beroep gaan bij de sector bestuursrecht van de rechtbank op grond van artikel 8:1 Awb. Ten slotte kan hij in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op grond van artikel 37 Wet op de RvS.

g. De Ombudsman beoordeelt op grond van artikel 9:27 (lid 1) Awb of het bestuursorgaan al dan niet behoorlijk heeft gehandeld. Dit criterium impliceert dat de Ombudsman niet alleen beoordeelt of een besluit in strijd is met het recht (waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur) (zoals de rechter) maar ook of het besluit al dan niet behoorlijk/fatsoenlijk is jegens de burger.

 

Tentamen november 2007

 

Vraag 1

Stel: In het kader van de terrorismebestrijding worden diverse wijzigingen doorgevoerd in de Wet bescherming persoonsgegevens. Eén van de nieuwe artikelen in de wet bepaalt dat de regering bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kan stellen omtrent het opslaan en bewaren van persoonsgegevens door leveranciers van telecommunicatiediensten. De betreffende AMvB wordt korte tijd later door de regering vastgesteld.

In de AMvB worden internet providers verplicht om de persoonsgegevens van gebruikers van hun diensten gedurende een periode van tien jaar te bewaren en op verzoek ter beschikking te stellen aan de overheid, opdat de veiligheidsdiensten deze gegevens kunnen raadplegen in hun onderzoek naar terrorismenetwerken.

Diverse privacybeschermingsorganisaties zijn het niet eens met deze maatregel. Zij vinden de duur van de periode dat de internet providers de gegevens moeten bewaren veel te lang en zijn van mening dat de AMvB te weinig waarborgen bevat tegen een ongeoorloofd gebruik van de gegevens. Zij zijn van oordeel dat de privacybeperking te ver gaat. Zij spannen een procedure aan om de AMvB door de rechter te laten toetsen en overwegen daarbij zich te beroepen op art. 10 van de Grondwet of art. 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

  1. Welk van deze twee bepalingen zal, gelet op de verschillen tussen de grondwettelijke en de verdragsrechtelijke grondrechten beperkingssystematiek, in deze casus meer bescherming bieden?

  2. De advocaat van de privacybeschermingsorganisaties vraagt zich af of de hierboven geschetste AMvB mogelijk een zogenoemde ‘zelfstandige algemene maatregel van bestuur’ is. Hij zet u aan het werk om dit uit te zoeken. Hoe luidt uw antwoord op zijn vraag?

 

 

Vraag 2

Stel: in de gemeente Leiden geldt per 1 januari 2008 een verordening die regels geeft over het gebruik van met een elektromotor aangedreven steppen op de openbare weg. Met ingang van 1 januari 2010 wordt dit onderwerp ook geregeld in de Wegenverkeerswet.

Op basis van welke wettelijke bepaling en aan de hand van welke criteria kan worden bepaald welke regels per 1 januari 2010 zullen gelden ten aanzien van het gebruik van deze steppen?

 

 

Vraag 3

De verandering van het klimaat staat hoog op de agenda. In dat kader hebben lokale overheden onlangs aan supermarkten eisen gesteld ten aanzien van de afdekking van koel- en vriesmeubelen. Het college van B & W ontleent de bevoegdheid tot het stellen van nadere voorschriften aan het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (een algemene maatregel van bestuur),

gebaseerd op artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer.

Het college van B & W van de gemeente Drakenstein laat de plaatselijke supermarkt Appie per brief van 13 september 2007 weten dat uiterlijk per 1 januari 2009 de aanwezige koel- en vriesmeubelen aan nader geconcretiseerde voorschriften moeten voldoen. Appie krijgt de verplichting opgelegd om minimaal 90% van de aanwezige vriesmeubelen te voorzien van dagafdekking. Dit betekent bijvoorbeeld dat een deur of koelgordijn aanwezig moet zijn.

  1. Is de brief van het college van B & W van 13 september 2007 een besluit in de zin van de Awb, zo ja, wat voor soort besluit, en zo nee, waarom niet?

Supermarkt Dirk, de grote plaatselijke concurrent, is niet te spreken over de ruime termijn die Appie wordt gegeven. Het was al lang bekend dat de gemeente het beleid zou verscherpen. Daarop vooruitlopend heeft Dirk reeds grote investeringen gedaan om de gevraagde aanpassingen te realiseren. Dirk is van oordeel dat Appie nu wordt bevoordeeld door de ruime termijn waarbinnen Appie de aanpassingen moet hebben doorgevoerd. Appie kan nog profiteren van zogenaamde “impulsaankopen”, terwijl dit bij Dirk niet meer werkt na de invoering van de koeldeuren en –gordijnen.

  1. Kan Dirk worden aangemerkt als belanghebbende bij de in de brief van 13 september 2007 genomen beslissing van het college van B & W?

Ook Appie kan zich niet vinden in de beslissing van het college van B&W van 13 september 2007. Deze beslissing is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

  1. Is het voor het recht om bezwaar te maken van belang dat het besluit volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tot stand is gekomen?

  2. Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die Dirk kan volgen tegen de beslissing van het college van B & W van 13 september 2007

In de onder vraag d) bedoelde procedure brengt de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (Stab, zie art. 20.14 e.v. Wet Milieubeheer) een deskundigenadvies uit aan de bevoegde rechter. Het advies is niet bindend voor de rechter.

  1. Is de Stab een bestuursorgaan in de zin van de Awb?

Appie voert bij de rechter aan dat het college van B & W niet in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid. Het belang van energiebesparing dat het besluit dient, staat niet in verhouding tot het economisch belang van Appie.

  1. Leg uit wat wordt verstaan onder een “discretionaire bevoegdheid”.

  2. Op welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur doet Appie een beroep?

  3. Hoe dient de rechter de belangenafweging van het college van B & W in de beslissing van 13 september 2007 te toetsen?

 

 

 

 

 

 

Antwoordindicaties tentamen november 2007

 

Vraag 1

  1. Art. 10 lid 1 van de Grondwet gaat uit van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit grondrecht kan beperkt worden door de formele wetgever en delegatie is mogelijk, omdat er in het artikel “bij of krachtens de wet” staat. Verder worden er geen eisen gesteld aan de beperking van dit grondrecht. Op grond van art. 8 EVRM, wordt er niet alleen gekeken wie er bevoegd is om het recht te beperken, maar moet de beperking tevens geschieden in het belang van één van de doelcriteria die in lid 2 zijn vermeld en moet daarnaast de beperking strikt noodzakelijk zijn in een democratische samenleving (evenredigheidstoets). Op grond van art. 10 van de Grondwet mag de rechter dus alleen toetsen of het orgaan bevoegd was om het grondrecht te beperken, terwijl de rechter bij art. 8 EVRM ook nog een inhoudelijke toets zal uitvoeren om na te gaan of de beperking wel strikt noodzakelijk en evenredig was.

  2. De betreffende AMvB is gebaseerd op de Wet bescherming persoonsgegevens: een formele wet die de regering toestemming (en opdracht) geeft om deze AMvB tot stand te brengen. Dan is het dus geen zelfstandige AMvB.

 

Vraag 2

Dit wordt beoordeeld op basis van art. 122 Gemeentewet aan de hand van het volgende: hebben de regelingen hetzelfde onderwerp/object en hebben de regelingen hetzelfde motief , Emmense Baliekluivers arrest. [Indien beide regelingen hetzelfde onderwerp/object en hetzelfde motief hebben, vervalt de gemeentelijke regeling per 1 januari 2010.]. HR: Emmense Baliekluivers.

 

Vraag 3

  1. Besluit in de zin van art. 1:3 Awb: schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan (college van B & W), inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (er wordt een verplichting opgelegd ogv de Wet Milieubeheer en de AMvB) . In het bijzonder is het een beschikking (art. 1:3 lid 2 Awb), namelijk individueel en concreet.

  2. Belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb: rechtstreeks belanghebbend. Eigen belang, objectief bepaalbaar, actueel, persoonlijk en rechtstreeks . In casu staat met name het element ‘persoonlijk’ ter discussie. Dirk onderscheidt zich voldoende van willekeurige andere winkeliers. Dirk is de directe concurrent van Appie en heeft daarmee een persoonlijk belang bij het besluit.

  3. Ja, er staat dan geen bezwaar meer open, zie art. 7:1 lid 1 sub d.

  4. De bijzondere wet wijst de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State aan als beroepsrechter: zie art. 20.1 Wet Milieubeheer. Dit is beroep in eerste en enige aanleg. De ABRvS is de hoogste bestuursrechter, daarna is geen hogere voorziening mogelijk.

  5. De Stichting is een privaatrechtelijke rechtspersoon (art. 2:3 BW) en kan dus geen a-bestuursorgaan zijn in de zin van art. 1:1 Awb. De Stichting is ook geen b-orgaan, want zij is niet met openbaar gezag bekleed. Zij beschikt namelijk niet over een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten. De rechter is niet aan het advies gebonden, dus er verandert niets in de rechtspositie.

  6. Een discretionaire bevoegdheid is het tegenovergestelde van een “gebonden bevoegdheid”. Bij een discretionaire (“vrije”) bevoegdheid beschikt het bestuursorgaan over beslissingsvrijheid (beleidsvrijheid of beoordelingsvrijheid). Het bestuursorgaan kan dan een belangenafweging maken en zelf beoordelen of en hoe een besluit moet worden genomen.

  7. Appie beroept zich op het evenredigheidsbeginsel (ook goed: zorgvuldige belangenafweging), art. 3:4, lid 2 Awb. Er moet evenredigheid bestaan tussen het door het bestuur gediende belang (energiebesparing) en het belang dat het bestuur daarvoor moet aantasten (economisch belang).

  8. Bij een discretionaire bevoegdheid kan de rechter de door een bestuursorgaan te maken belangenafweging slechts marginaal toetsen, zie de uitspraak Kwantum Nederland b.v. (Praxis en Maxis).

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Staats- en Bestuursrecht bundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2417 1