Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

 

Onderdeel A

 

1. Uit artikel 8:2 Awb volgt dat het niet mogelijk is een bezwaarschrift in te dienen tegen de toepassing van een beleidsregel door een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

2. Als een bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn wordt ingediend, dan zal het – tenzij er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding – niet-ontvankelijk worden verklaard.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

3 Als de regering een wetsvoorstel indient bij de Staten-Generaal kan zowel de Tweede Kamer als de regering wijzigingen aanbrengen in het wetsvoorstel, namelijk tot het moment dat de Tweede Kamer over het wetsvoorstel heeft gestemd.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

4. Voor de gevallen dat een internationaalrechtelijke bepaling rechtstreekse werking heeft, hanteert de Grondwet de term ‘een ieder verbindende bepaling’. Of een bepaling van verdragsrecht ‘een ieder verbindend’ is, wordt uiteindelijk uitgemaakt door een rechter. Heeft de rechter eenmaal vastgesteld dat het om een een ieder verbindende bepaling van internationaal recht gaat en constateert hij verder dat de toepassing van een nationaal wettelijk voorschrift daarmee onverenigbaar is, dan kan hij de betreffende verdragsbepaling buiten toepassing laten.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

5. Het kabinet heeft in het regeerakkoord vastgelegd dat er in deze kabinetsperiode in totaal 18 miljard Euro bezuinigd dient te worden. Eén van de bezuinigingsmaatregelen die de regering daarbij voor ogen heeft is een verhoging van de eigen bijdrage die de burgers moeten betalen in de kosten van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. De minister van Veiligheid en Justitie kondigt in de Tweede Kamer aan dat de regering het voornemen heeft op basis van artikel 35 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand een algemene maatregel van bestuur op te stellen waarin de hoogte van de eigen bijdragen wordt verdubbeld. De Wet op de rechtsbijstand is niet opgenomen in uw wettenbundels; in artikel 35 lid 2 van deze wet staat echter dat de hoogte van de eigen bijdragen bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld.

Een Tweede Kamerlid van één van de oppositiepartijen windt zich vreselijk op over dit voornemen van de regering en stelt tijdens het Kamerdebat daarover dat een dergelijke beperking van het recht op gefinancierde rechtshulp bij algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 18 Grondwet sowieso niet is toegestaan, omdat een regeling met betrekking tot het recht op rechtsbijstand alleen bij wet in formele zin gegeven mag worden.

De stelling van het betreffende Kamerlid is:

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

6. Binnen het Nederlandse staatsbestel heeft zich sinds het ontstaan van het Koninkrijk langzaam een democratisch systeem van ‘checks and balances’ ontwikkeld. Daarbij vonden diverse malen belangrijke constitutionele ontwikkelingen plaats, zonder dat de tekst van de Grondwet werd aangepast.
 

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

7. Het huidige artikel 42 lid 2 Grondwet stamt uit 1848, in de jaren daarvoor was de Koning derhalve niet ‘onschenbaar’.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

8. Als het gaat om dualistische verhoudingen binnen het parlementaire stelsel, treedt in de laatste decennia de tegenstelling tussen regering en Tweede Kamer minder op de voorgrond dan de tegenstelling tussen regering en regeringsfracties enerzijds en oppositiefracties anderzijds.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

9. Bepalingen van de verdragen betreffende de Europese Unie hebben in Nederland verbindende kracht omdat een daartoe strekkende bepaling in de Grondwet te vinden is.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

10. De klassieke grondrechte vergen van de overheid dat deze op een aantal terreinen regels stelt om de uitoefening van deze rechten te realiseren, terwijl dit bij de sociale grondrechten niet het geval is, aangezien de wetgevende maatregelen geen bijdrage kunnen leveren aan de realisering van deze rechten.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

11. Voor gedetineerde, ambtenaren en andere personen die in een bijzondere rechtsverhouding tot de overheid staan, gelden de uitgangspunten die bij de totstandkoming van de grondswetsherziening van 1983 zijn vastgelegd niet. Dat wil zeggen dat hun grondrechten ook beperkt kunnen worden op andere wijzen en op andere gronden dan aangegeven in de grondwettelijke beperkingsclausules.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

12. Op 31 mei 2011 verscheen op de website NU.nl het onderstaande bericht. Lees dit bericht en beoordeel vervolgens de juistheid van de daaronder opgenomen opmerking.

 

Donner wil misbruik Wob tegengaan

AMSTERDAM - Overheden moeten de mogelijkheid krijgen om 'oneigenlijke' vragen om overheidsinformatie af te wijzen en grote verzoeken in te perken.

Dat schrijft minister Piet Hein Donner (CDA) van Binnenlandse Zaken in een brief namens het kabinet aan de Tweede Kamer. Donner wil met de maatregelen een einde maken aan misbruik van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Wob geeft burgers het recht om documenten over bestuurlijke aangelegenheden op te vragen. Onder meer journalisten maken regelmatig gebruik van die mogelijkheid.

Volgens Donner wordt de Wob soms misbruikt. Zo zouden sommige verzoeken alleen worden ingediend in de hoop dat de overheid niet tijdig reageert. Dan heeft de indiener recht op een dwangsom. Ook zouden sommige burgers de wet misbruiken om een bestuursorgaan te overladen met werk, of komen verzoeken voort uit 'een obsessief streven naar openbaarmaking'. Dat kost volgens de minister veel tijd en geld. Hij wil daarom dat overheden oneigenlijke Wob-verzoeken kunnen afwijzen, en dat ze omvangrijke verzoeken om informatie voortaan in overleg met de aanvrager kunnen inperken.

 

De door minister Donner voorgestelde wetswijziging zal leiden tot een uitbreiding van de absolute weigeringsgronden van art. 10 lid 1 Wob.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

13. Anterieure gemeentelijke verordeningen die hetzelfde onderwerp regelen als een hogere regeling kunnen zonder rechterlijke tussenkomst hun verbindende kracht verliezen.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

14. Indien een verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure is onderworpen, kan de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de goedkeuringswet wijzigingen aanbrengen in de tekst van het verdrag. De Eerste Kamer kan dit niet.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

15. Tijdens het hoorcollege Inleiding staats- en bestuursrecht is dit jaar diverse malen aandacht besteed aan de uitspraak van de Hoge Raad in de SGP-zaak. Lees de onderstaande opmerking over het HR-arrest in deze zaak:

 

“Een belangrijk punt waarover de Hoge Raad in deze zaak moest beslissen, was de vraag of aan artikel 7 van het VN-Vrouwenverdrag, waarop in deze zaak een beroep werd gedaan, rechtstreekse werking toekwam.”

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

16. Een last onder dwangsom wordt aangemerkt als een herstelsanctie en kan door degene tot wie deze gericht is worden aangevochten v ia de in de Awb geregelde bezwaar- en beroepsmogelijkheden.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist.

 

17. Welke van de volgende besluiten is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb?

a. Een besluit van de gemeenteraad, op basis van artikel 8 Woningwet, tot vaststelling van een bouwverordening.

b. Een besluit van het college van burgemeester en wethouders, op basis van artikel 3.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tot verlening van een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van een woning.

c. Een besluit van de Eerste Kamer der Staten-Generaal tot vaststelling van het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht.

d. Een besluit van de regering, op basis van artikel 2 Woningwet, tot vaststelling van een nieuw Bouwbesluit (de in dit artikel bedoelde algemene maatregel van bestuur).

 

18. De Hema in Voorschoten vraagt bij het College van burgemeester en wethouders (hierna B&W) een vergunning aan voor het plaatsen van vijf lichtgevende reclameborden (‘lichtbakken’) op de voorgevel. Het College van B&W verleent de vergunning.

Mevrouw Brink en de heer Verhoeven bezitten elk een appartement boven de Hema en zijn niet blij met de te plaatsen lichtbakken. Doordat de lichtbakken onder hun slaapkamerraam hangen en dag en nacht zullen aanstaan vrezen zij ’s nachts geen oog meer dicht te doen. Zij dienen bezwaar in en stellen dat de normen voor lichtoverlast zullen worden overschreden. Het college van B&W geeft hen daarop te verstaan dat eventueel na plaatsing van de bakken een lichtmeting gedaan kan worden en verklaart de bezwaren ongegrond. Mevrouw Brink en de heer Verhoeven gaan in beroep.

Op grond van welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur kan de bestuursrechter – in het licht van de hierboven gegeven informatie – het bestreden besluit vernietigen?

a. Het vertrouwensbeginsel.

b. Het verbod van vooringenomenheid.

c. Het verbod van détournement de pouvoir.

d. Het zorgvuldigheidsbeginsel.

 

19. Wat is de betekenis van het specialiteitsbeginsel?

a. Dat bestuursorganen bevoegdheden niet mogen misbruiken om daarmee oneigenlijke doeleinden na te streven.

b. Dat bestuursorganen hun bevoegdheden slechts mogen aanwenden die belangen te behartigen waarvoor de regeling waarop de betreffende bevoegdheid berust, is vastgesteld.

c. Dat bestuursorganen bijzondere belangen van burgers, ook indien deze niet zijn beschermd bij wettelijk voorschrift, in hun besluitvorming dienen mee te wegen.

d. Dat bestuursorganen hun bevoegdheden slechts mogen gebruiken na het doorlopen van de speciale, op het besluit toegespitste besluitvormingsprocedures die de Awb voorschrijft.

 

20. De heer Pechthout is na een hoog oplopend conflict met de burgermeester ontslagen als ambtenaar bij de gemeente Leiden. Sinds zijn ontslag heeft hij samen met zijn vrouw en hond een plaats ingenomen op het stadhuisplein met een protestbord waarop de burgemeester wordt uitgemaakt voor ‘hypocriete leugenaar’. Pechthout was juridisch medewerker bij de afdeling openbare orde en veiligheid en weet dus dat hij van het houden deze demonstratieve manifestatie op basis van de Wet openbare manifestaties (Wom) kennisgeving moet doen aan de burgemeester. Dat heeft hij dan ook keurig gedaan. Aanvankelijk zag de burgemeester geen reden om gebruik te maken van zijn bevoegdheden op basis van de Wom, omdat hij meende dat de bui wel weer zou overwaaien.

Als Pechthout vier maanden later nog steeds op het stadhuisplein bivakkeert, met vrouw en hond en inmiddels een hele reeks protestborden waarop het voltallige gemeentebestuur wordt beschimpt, vindt de burgemeester het welletjes. Op basis van art. 5 lid 1 Wom besluit hij de demonstratie te verbieden. Dit verbod wordt Pechthout in een door de burgemeester ondertekende brief medegedeeld. Daarin staat onder meer dat het verbod wordt ingegeven door de noodzaak verdere wanordelijkheden te voorkomen.

Pechthout meent dat dit handelen een ‘schandelijke inbreuk op de vrijheid van meningsuiting en betoging oplevert door de regentenkliek op het Leidse stadhuis’. Hij start een bestuursrechtelijke procedure tegen deze beslissing van de burgemeester. Omdat hij van de rechter in eerste aanleg geen gelijk krijgt, gaat hij in hoger beroep. Bij welke rechterlijke instantie zal hij zijn hoger-beroepschrift dan moeten indienen?

a. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

b. De Centrale Raad van Beroep.

c. Het gerechtshof ’s-Gravenhage.

d. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

 

 

21. Het hoger beroep van Pechthout wordt door de hoger-beroepsrechter ongegrond verklaard. De rechter meent dat geen sprake is van een schending van de vrijheid van meningsuiting of van de betogingsvrijheid, zoals die beschermd worden door art. 7 en 9 Grondwet en art. 10 en 11 EVRM. Pechthout ziet in deze gang van zaken ‘een bevestiging van het feit dat rechters in Nederland niet onpartijdig en onafhankelijk zijn’. Hij wil een klacht indienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Tegen wie zal die klacht dan gericht moeten zijn?

a. Tegen de burgemeester van Leiden.

b. Tegen de gemeente Leiden.

c. Tegen de rechterlijke instantie die in hoger beroep het beroep van Pechthout ongegrond verklaarde.

d. Tegen de Staat der Nederlanden.

 

22. Met betrekking tot de taken en bevoegdheden die worden uitgeoefend door het provincie- en gemeentebestuur wordt wel onderscheid gemaakt tussen autonome taken en medebewindstaken. Welke van de onderstaande taken kan worden gezien als een medebewindstaak?

a. Het opstellen van een inspraakvordering door de Provinciale Staten, op grond van artikel 147 Provinciewet.

b. Het verrichten van periodiek onderzoek door het college van burgemeester en wethouders naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door het college gevoerde bestuur, op basis van artikel 213a Gemeentewet.

c. Het vaststellen van een belastingverordening door de gemeenteraad, op grond van artikel 216 Gemeentewet.

d. Het vaststellen van een bestemmingsplan door de gemeenteraad, conform artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening.

 

23. Welke van de onderstaande eisen hoort niet tot de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn voor het aanvragen van een voorlopige voorziening?

a. Er moet een beslissing zijn genomen op het gemaakte bezwaar of het ingestelde administratieve beroep.

b. Er moet griffierecht worden betaald.

c. Er moet, gelet op de betrokken belangen, sprake zijn van onverwijlde spoed.

d. Er moet tegen de aan te vechten beslissing beroep open staan op een bestuursrechter.

 

24. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft – op basis van de gemeentelijke kapverordening (die geen rechtsbeschermingsbepalingen bevat) – een kapvergunning verleend voor de kap van een tiental monumentale bomen in de Oude Kijk in ’t Jatstraat. Aleid van Veenendael is zeer teleurgesteld, want als bewoonster van de Oude Kijk in ’t Jatstraat geniet zij dagelijks vanuit haar woning van het mooie uitzicht op de karakteristieke bomen. Zij dient tijdig een bezwaarschrift in tegen de verlening van de kapvergunning. Op dat bezwaarschrift beslist het college negatief; Aleids bezwaar wordt ongegrond verklaard. Aleid vindt dit een belachelijk besluit en wil daartegen in beroep gaan.

Aan wie moet zij haar beroepschrift richten?

a. Aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen.

b. Aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

c. Aan de (sector bestuursrecht van de) rechtbank.

d. Aan de burgerlijke rechter.

 

 

25. Welk van de onderstaande opmerkingen met betrekking tot de Eerste Kamer is juist?

a. De Eerste Kamer is samengesteld op basis van evenredige vertegenwoordiging.

b. De eerste Kamer mist het enquêterecht.

c. De Eerste Kamer moet ontbonden worden voordat behandeling van een wetsvoorstel tot grondswetswijziging in tweede lezing kan plaats vinden.

d. De parlementaire onschendbaarheid van artikel 71 Grondwet geldt niet voor leden van de Eerste Kamer.

 

26. Welke van de onderstaande opmerkingen over de bevoegdheden van de Nationale ombudsman is juist?

a. De Nationale ombudsman kan, indien hij een bepaalde gedraging van een bestuursorgaan als onbehoorlijk beoordeelt, een schadevergoeding toekennen aan de benadeelde belanghebbenden.

b. De Nationale ombudsman kan, zowel op verzoek van een klager op eigen initiatief, een onderzoek instellen naar bepaalde gedragingen van bestuursorganen.

c. Om gedegen onderzoek te kunnen doen naar de gedragingen van bestuursorganen beschikt de Nationale ombudsman onder meer over de bevoegdheid om woningen te betreden, zo nodig zonder toestemming van de bewoner.

d. De Nationale ombudsman kan over gedragingen van bestuursorganen en hun ambtenaren een rapport uitbrengen met aanbevelingen welke het betreffende bestuursorgaan verplicht is uit te voeren.

 

27. Welke van de onderstaande personen of instanties opereert als een zogenaamd b-orgaan (d.w.z. als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1(b) Awb)?

a. Hoogleraar Elzinga van de Rijksuniversiteit Groningen die een student het cijfer 5 toekent voor het tentamen staatsrecht.

b. De burgemeester van Oegstgeest die een contract afsluit met een aannemer voor de bouw van een nieuwe vleugel aan het gemeentehuis.

c. Het bestuur van de protestants-christelijke schoolvereniging Rijnland dat een overeenkomst afsluit met een hoveniersbedrijf voor het onderhouden van de tijd rondom de school.

d. Het bestuur van de door de Gemeente Leiden opgerichte Stichting Kleinkunst, dat op basis van de Leidse subsidieverordening voor de kunsten een subsidie toekent aan Balletschool De Spiegel.

 

28. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs bepaald dat gemeenten in hun verordeningen geen nadere regels kunnen opnemen met betrekking tot het gebruik en de verkoop van softdrugs, aangezien dit onverenigbaar is met het in de Opiumwet opgenomen verbod op het bezit en de verwerking van alle soorten drugs. Welke grens aan de verordende bevoegdheid van gemeenten is in deze uitspraak van de Afdeling aan de orde?

a. De benedengrens.

b. De territoriale/geografische grens.

c. De bovengrens.

d. De grens tussen anterieure en posterieure gemeentelijke verordeningen.

 

 

29. Welk van de onderstaande opmerkingen over het begrip ‘formele rechtskracht’ is juist?

a. Er is sprake van formele rechtskracht indien de burgerlijke rechter rechtskracht – dat wil zeggen juridisch bindendheid – verleent aan een oordeel van een bestuursrechtelijke beroepsinstantie met betrekking tot de onrechtmatigheid van een besluit van een bestuursorgaan.

b. Formele rechtskracht resulteert erin dat een besluit van een bestuursorgaan na het verstrijken van de bestuursrechtelijke termijnen voor beroep en bezwaar alleen nog aangevochten kan worden bij de bestuurlijke rechter.

c. Onder formele rechtskracht wordt onder meer verstaan dat een besluit van een bestuursorgaan na het verstrijken van de bestuursrechtelijke termijnen voor beroep en bezwaar door de burgerlijke rechter voor rechtmatig zal worden gehouden.

d. Het idee van formele rechtskracht brengt met zich dat de burgerlijke rechter, anders dan de bestuursrechter, de juridische bindendheid van besluiten van bestuursorganen slechts kan toetsen aan het formele rechtszekerheidsbeginsel en niet aan materiële beginselen van behoorlijk bestuur.

 

30. Drs. G. de Boer is een hoge ambtenaar bij het ministerie van Veiligheid en Justitie. Hij heeft echter ook politieke aspiraties en is kandidaat-Kamerlid van een nieuwe politieke partij, “Politiek Anders”. Tijdens de verkiezingscampagne doet hij herhaaldelijk uitspraken over het justitiebeleid die de Minister van Veiligheid en Justitie in ernstige verlegenheid brengen. Zes weken voor de datum van de verkiezingen ontvangt hij dan ook een brief, die namens de Minister van Veiligheid en Justitie is ondertekend door de secretaris-generaal van het ministerie, waarin hem wordt medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang is geschorst en geen toegang meer heeft tot het ministerie, in afwachting van nadere tegen hem te nemen maatregelen. De Boer is het niet eens met deze beslissing. Welke rechtsgang staat er voor hem open (ervan uitgaande dat de wettelijke regeling waarop deze beslissing berust geen bijzondere rechtsgang vermeldt)?

a. Bezwaarschrift indienen bij de secretaris-generaal ex art. 7:1 Awb, bij eventuele verwerping daarvan rechtstreeks in beroep bij de Centrale Raad van Beroep op grond van art. 17 Beroepswet.

b. Bezwaarschrift indienen bij de secretaris-generaal ex art 7:1 Awb, bij eventuele verwerping daarvan administratief beroep instellen bij de minister, indien dit niet baat nog een beroepschrift indienen bij de rechtbank ex art 8:1 Awb en eventueel daarna nog hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ex art. 47 Wet op de Raad van State.

c. Bezwaarschrift indienen bij de minister ex art 7:1 Awb, bij eventuele verwerping daarvan administratief beroep instellen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank ex art 8:6 Awb en daarna hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ex art. 47 Wet op de Raad van State.

d. Bezwaarschrift indienen bij de minister ex art 7:1 Awb, bij eventuele verwerping daarvan beroep instellen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank ex art 8:1 Awb en zonodig daarna hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep op grond van art. 18 Beroepswet.

 

31. In welk van de onderstaande wetsbepalingen is er sprake van preventief bestuurlijk toezicht?

a. Artikel 163 lid 3 Provinciewet.

b. Artikel 194 lid 2 Provinciewet.

c. Artikel 207 lid 1 Provinciewet.

d. Artikel 261 lid 1 Provinciewet.

 

32 In een wetenschappelijk rapport uit 2010 komt de volgende passage voor:

“Opgemerkt moet worden dat in Nederland………………………slechts in formele zin wordt nageleefd, doordat de door regering en Staten-Generaal gemaakte wet nauwelijks inhoudelijke regels bevat, maar de bevoegdheid deze vast te stellen delegeert aan lagere instanties, zoals de regering of individuele ministers.”

Welk van de onderstaande begrippen hoort thuis op de open plaats in het bovenstaand citaat?

a. het legaliteitsbeginsel

b. het principe van directe democratie

c. het vertrouwensbeginsel

d. de handhaving van politieke verantwoordingsplicht

 

33. Welk van de onderstaande opmerkingen over handhaving van bestuursrechtelijke regels is juist?

a. Als het gaat om de cumulatie van sancties is tegenwoordig in de Awb wel het zogenoemde una via-beginsel gecodificeerd, maar niet het ne bis in idem-beginsel.

b. Als een bestuursorgaan bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen mag het ervoor kiezen om in plaats daarvan een last onder dwangsom op te leggen.

c. Het intrekken van begunstigende beschikkingen wordt in de jurisprudentie doorgaans aangemerkt als een bestraffende sanctie.

d. Op grond van de Awb is een bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast verplicht om vervolgens tot verhaal van de kosten van de bestuursdwanguitoefening over te gaan.

 

34. Indien in een wetsartikel de zinsnede ‘bij of krachtens algemene maatregel van bestuur’ voorkomt, dan duidt dit op:

a. mandatering van een bestuursbevoegdheid.

b. mandatering van een regelgevende bevoegdheid.

c. delegatie van een bestuursbevoegdheid.

d. delegatie van een regelgevende bevoegdheid.

 

35. José werkt full time bij een landelijke bank, waar ze vaak overuren moet werken. Wanneer ze kapot van de stress bij de huisarts aanklopt, blijkt dat het harde werken haar gezondheid heeft aangetast en ze een half jaar niet kan werken. José wil de overheid aansprakelijk stellen voor de schade die ze hierdoor lijdt en beroept zich daarbij op artikel 11, aanhef en lid 1, uit Deel II van het Europees Sociaal Handvest (ESH). Kan José zich voor de Nederlandse rechter met succes op dit artikel beroepen?

a. Nee, want alleen het Europese Hof voor de rechten van de Mens is bevoegd om het Europees Sociaal Handvest uit te leggen.

b. Nee, want artikel 11, aanhef en lid 1 van het Europees Sociaal Handvest is niet een ieder verbindend.

c. Ja, want Nederland heeft op grond van artikel 93 van de Grondwet een gematigd monistisch stelsel.

d. Ja, want artikel 120 van de Grondwet maakt het mogelijk om te toetsen aan internationale verdragen.

 

36. Onlangs heeft de wetgever de zogenaamde ‘Wet minimale veiligheidseisen motorvoertuigen’ aangenomen. De wetgever beoogt met die wet, zo valt op te maken uit de wetsgeschiedenis, ‘de veiligheid van bestuurders van motorvoertuigen te verhogen teneinde het aantal dodelijke verkeersslachtoffers te verlagen’. In die wet is ook het volgende artikel opgenomen:

 

Artikel 40

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de verkeersveiligheid eisen worden gesteld waaraan motorvoertuigen die deelnemen aan het wegverkeer moeten voldoen.

2. Hij die een bepaling van de in het eerste lid genoemde algemene maatregel van bestuur overtreedt, wordt gestraft met een boete van de eerste categorie zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.

 

De regering stelt de in artikel 40 bedoelde algemene maatregel van bestuur (amvb) ook inderdaad op en noemt deze het ‘Veiligheidsbesluit motorvoertuigen’. In het Veiligheidsbesluit motorvoertuigen is de volgende bepaling opgenomen:

 

Artikel 4

Motorvoertuigen die vóór 1 januari 1970 zijn gemaakt, dienen voorzien te zijn van een roetfilter dat ten minste 95% van het roet uit de uitlaatgassen filtert.

 

De regering legt in de nota van toelichting uit dat oude motorvoertuigen verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de luchtvervuiling. Met het bovenstaande artikel hoopt de regering daar een einde aan te maken.

 

De heer Van Ouderik, verzamelaar van old-timers, rijdt op een zonnige dag in een auto uit 1950, maar heeft geen roetfilter geïnstalleerd. Hij krijgt een bekeuring, omdat hij handelt in strijd met artikel 4 van het Veiligheidsbesluit. Daar is de heer Van Ouderik niet blij mee en hij vraagt uw mening over de juridische houdbaarheid van deze beslissing. Wat geeft u hem als antwoord?

a. Artikel 4 van het Veiligheidsbesluit motorvoertuigen is een door straf te handhaven voorschrift. Het had daarom niet bij amvb mogen worden vastgesteld. Er is dus geen wettelijke basis voor het opleggen van de bekeuring.

b. Weliswaar kent de wet de bevoegdheid om bij amvb regels vast te stellen, maar artikel 4 van het Veiligheidsbesluit motorvoertuigen gaat de omvang van de gedelegeerde bevoegdheid te buiten. Er is dus geen wettelijke basis voor het opleggen van de bekeuring.

c. Artikel 4 van het Veiligheidsbesluit motorvoertuigen mist wettelijke grondslag, omdat hier een doorstraf te handhaven voorschrift wordt gecreëerd dat terugwerkende kracht heeft. En dat is in strijd met de Grondwet.

d. Artikel 4 van het Veiligheidsbesluit motorvoertuigen berust op een formeel-wettelijke grondslag. De amvb is bevoegd vastgesteld en de heer Van Ouderik zal de in de wet geregelde bekeuring moeten betalen.

 

37. In de jurisprudentie is een aantal criteria uitgewerkt om te bepalen wie belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb. Om welke criteria gaat het dan onder meer?

a. Eigen, actueel, persoonlijk.

b. Actueel, evident, openbaar.

c. Enkelvoudig, rechtstreeks, persoonlijk.

d. Rechtstreeks, openbaar, eigen.

 

38. Jaap vraagt op grond van art. 2.1 jo. 2.7 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning aan voor de bouw van een schuurtje. Hem wordt telefonisch namens het college van burgemeester en wethouders medegedeeld dat zijn aanvraag zal worden afgewezen omdat één van de wethouders “nog een appeltje met hem te schillen heeft”. Onmiddellijk schrijft Jaap, die woedend is, een bezwaarschrift en stuurt dat naar het college. Zal zijn bezwaar ontvankelijk worden verklaard?

a. Nee, want Jaap is geen belanghebbende.

b. Nee, want Jaap had het bezwaarschrift bij een ander bestuursorgaan moeten indienen.

c. Nee, want er is geen sprake van een besluit.

d. Ja, want het college van B&W heeft gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid van art. 2:4 Awb.

 

 

39. In het Meerenberg-arrest (HR 13 januari 1879, W (1879) 4330) heeft de Hoge Raad;

a. beslist dat aan de Koning (in hedendaagse termen: de regering) een zelfstandige regelgevende bevoegdheid toekomt, die voortvloeit uit de door de Grondwet aan de Koning toegekende bestuursbevoegdheden.

b. de positie van het parlement uitgehold door de praktijk van zelfstandige algemene maatregelen van bestuur die geen door straffen te handhaven voorschriften bevatten, goed te keuren en de zogenoemde ‘Blanketwet’ van 1818 in strijd met de Grondwet te oordelen.

c. bepaald dat overheidsmaatregelen die (zeer) ingrijpend zijn voor het persoonlijk leven van de burgers alleen getroffen mogen worden indien zij berusten op een expliciete formeel-wettelijke grondslag.

d. uitgesproken dat aan de Koning (in hedendaagse termen: de regering) geen zelfstandige regelgevende bevoegdheid toekomt en de Koning alleen bevoegd is tot het uitvaardigen van algemeen verbindende voorschriften indien de Grondwet of een andere wet in formele zin deze bevoegdheid verleent.

 

40. Stel dat zich de volgende situaties voordoen:

1. Commissaris van de Koningin Aalberse, van de provincie Limburg, laat telefonisch weten dat hij over twee weken aanwezig zal zijn om de feestelijke heropening te verrichten van het Steenkolenmijnmuseum in Valkenburg.

 

2. Wethouder Brink van de gemeente Valkenburg verleent per brief namens het College van burgemeesters en wethouders voor die heropening een evenementenvergunning aan het Steenkolenmijnmuseum.

 

3. De Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) is door de minister van Infrastructuur en Milieu belast met een verkeersveiligheidstaak: het beoordelen van de rijvaardigheid en medische geschiktheid van bestuurders. Het CBR koopt 10 nieuwe auto’s voor examinatoren die recht hebben op een ‘auto van de zaak’ (voor woon-/werkverkeer).

 

In welk van de beschreven situaties is de desbetreffende (rechts)persoon onderworpen aan bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht?

a. Alleen in situatie 1.

b. Alleen in de situaties 1 en 2.

c. Alleen in de situaties 2 en 3.

d. Alleen in de situaties 1 en 3.

 

Einde onderdeel A

 

Onderdeel B (Essayvraag)

 

In 2010 bracht de Staatscommissie Grondwet advies uit over mogelijke aanpassingen in de Grondwet. Een van de onderwerpen waar deze commissie zich over had gebogen was de wijze waarop de beperking van grondrechten in Nederland is geregeld en de verhouding van de grondwettelijke beperkingssystematiek gehanteerd in diverse mensenrechtenverdragen, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Stel: U bent beleidsmedewerker op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en er is net een nieuw kabinet aangetreden. De nieuwe minister van BZK is geen jurist, maar kunsthistoricus, en wil – ter voorbereiding van de kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie, die nog vastgesteld moet worden – een beknopte notitie waarin hem wordt uitgelegd welke verschillen er zijn tussen de eisen die de Grondwet stelt aan de beperking van grondrechten en de eisen die een verdrag als het EVRM daaraan stelt.

 

Schrijf een essay van 1 à 1,5 pagina (250-350 woorden) waarin u:

  • uitlegt wie op basis van de Grondwet bevoegd is tot beperking van de grondrechten en welke typen beperkingsclausules we in de Grondwet tegenkomen;

  • aangeeft in hoeverre het EVRM in vergelijking met de Grondwet andere of extra eisen stelt met betrekking tot de beperking van de in dat verdrag opgenomen grondrechten en

  • enkele redenen geeft waarom in de Nederlandse rechtspraak grondrechtenbeperkende regelgeving veel vaker aan het EVRM wordt getoetst dan aan de Grondwet.

 

Voorzie uw essay van een titel, maak duidelijk wat het onderwerp is en zorg ervoor dat een en ander voor de minister een duidelijk en logisch overzicht biedt. Schrijf uw essay in goed lopende zinnen en niet in telegramstijl. Maak in uw essay gebruik van de begrippen die u in de studiestof bent tegengekomen.

 

Voor dit essay kunt u maximaal 10 punten verdienen: max. 8 punten voor de behandeling van de genoemde aandachtspunten en ten slotte 2 punten voor de structuur en opbouw van het essay en een correct taalgebruik.

Antwoordindicatie tentamen november 2011

 

Onderdeel A

1. b 11. b 21. d 31. c

2. a 12. b 22. d 32. a

3. a 13. a 23. a 33. b

4. b 14. b 24. c 34. d

5. b 15. a 25. a 35. b

6. a 16. a 26. b 36. b

7. b 17. c 27. d 37. a

8. a 18. d 28. c 38. c

9. b 19. b 29. c 39. d

10. b 20. a 30. d 40. b

 

Onderdeel B – Essayvraag

In het essay zou aandacht besteed moeten worden aan de onderstaande punten:

 

De Grondwet wijst in de eerste plaats de wetgever in formele zin aan als de instantie die bevoegd is om grondrechtenbeperkende regels vast te stellen (0,5 punt). De meeste grondrechtenartikelen in de Grondwet geven de wetgever echter de mogelijkheid om die beperkingsbevoegdheid (deels) te delegeren aan lagere wetgevers (0,5 punt). Dit blijkt uit de bekende termen: ‘bij of krachtens de wet’, ‘de wet stelt regels’ of het gebruik van een vorm van het werkwoord ‘regelen’ (0,5 punt).

 

Onze Grondwet kent drie typen beperkingsclausules:

  • competentievoorschriften: wie mag het grondrecht beperken? (0,5 punt)

  • doelcriteria: met welk doel mag het grondrecht worden beperkt? (o,5 punt) en

  • procedurevoorschriften: met inachtneming van welke procedure mag het grondrecht worden beperkt? (0,5 punt).

 

In het EVRM wordt naast competentievoorschriften en doelcriteria ook gebruik gemaakt van beperkingsclausules in de vorm van een noodzakelijkheids- en proportionaliteitstoets (‘noodzakelijk in een democratische samenleving’) (1 punt). Bovendien bestaat er een verschil in het gehanteerde wetsbegrip. Onze Grondwet verstaat onder ‘wet’: een wet in formele zin. Het EVRM hanteert daarentegen een materieel wetsbegrip. Onder ‘wet’ in de zin van het EVRM wordt iedere kenbare juridische norm verstaan (dus ook ongeschreven (rechters) recht, beleidsregels e.d.). Dit is een zeer ruim wetsbegrip (1 punt).

 

Het belang van het EVRM in de rechtspraak is zoveel groter dan het belang van de Grondwet omdat rechterlijke toetsing van wetten in formele zin aan de Grondwet niet is toegestaan (0,5 punt) op grond van art. 120 GW (0,5 punt). Op grond van art. 93/94 GW (0,5 punt) kan de rechter wetten wel toetsen aan een ieder verbindende verdragsbepalingen (0,5 punt).

Daarnaast geeft de noodzakelijkheids- en proportionaliteitstoets die in de EVRM-beperkingsclausules is opgenomen de rechter ook veel meer aanknopingspunten voor een beoordeling van grondrechtenbeperkende wetgeving. De Grondwet stelt geen inhoudelijke eisen aan de omvang van een grondrechtenbeperking die in een wet in formele zin is neergelegd. De formele wetgever is bevoegd en hoe ver de wetgever het grondrecht wil beperken is aan de wetgever. Het EVRM eist echter dat de wetgever bij het beperken van grondrechten niet verder gaat dan noodzakelijk en dat er een evenredige verhouding is tussen de grondrechteninperking en het doel dat daarmee wordt nagestreefd (1 punt).

 

Bij het essay worden ten slotte maximaal 2 punten toegekend indien het geschreven is in foutloos Nederlands, geen stijl- en schrijffouten bevat en voorzien is van een logische structuur.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Staats- en Bestuursrecht bundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1789