College-aantekeningen bij Inleiding in de Pedagogische en Onderwijswetenschappen deel 1 aan de Universiteit Leiden - 2012/2013


Hoorcolleges 1 t/m 5 (IPO 1 A)

  • College 1 (03-09-2012) Kennismaken met pedagogiek
  • College 2 (10-09-2012) Psychologische theorieën
  • College 3 (17-09-2012) Psychologische interventies
  • College 4 (24-09-2012) Regels en discipline
  • College 5 (1-10-2012) Het gezin

College 1 (03-09-12)

Kennismaken met pedagogiek

Het woord ‘pedagogiek’ is afgeleid van het Griekse woord ‘peedià’, wat letterlijk ‘kinderen’ betekent. In de pedagogiek houdt men zich bezig met de opvoeding, vorming, ontwikkeling en het onderwijzen van kinderen. Als een pedagoog een casus behandelt moeten er verschillende vragen worden gesteld.

  1. Wat doen de kinderen?
  2. Waarom doen de kinderen dit? Wat zijn de beweegredenen?
  3. Wat is normaal? Geldt dezelfde norm voor peuters als voor pubers?
  4. Hoe kunnen we de opvoeders en de kinderen helpen?

We nemen het voorbeeld ‘agressie bij kinderen’. We zien dat de kinderen bijten, slaan en schoppen. Dit kan misschien te maken hebben met de opvoeding of misschien komt het door aanleg of erfelijkheid. Voor peuters is het normaler om iemand te bijten dan voor pubers. We kunnen ze helpen door bijvoorbeeld pedagogische begeleiding te bieden, door therapie of onderwijsmethoden. Uit onderzoek is gebleken dat agressie toeneemt tussen 1 en 2 jaar en weer afneemt vanaf 3 jaar.

Als een pedagoog in de praktijk moet handelen kan er een pedagogische interventie worden ontwikkeld. Dit kan worden gedaan voor kinderen met externaliserende problemen (naar buiten toe gericht, bijvoorbeeld agressie) of internaliserende problemen (naar binnen te gericht).

De goede hoeveelheid opvoeding
Soms kun je alleen iets onderzoeken op een manier die ethisch onverantwoord is. Zulke gevallen kunnen worden opgelost door een natuurlijk experiment te houden. Dit is een experiment waarmee men, als naar de uitkomst wordt gekeken, kan bedenken wat er in andere gevallen uit zou komen.

Een tekort aan opvoeding noemen we deprivatie. Dit komt voor als voldoende zorg en aandacht voor het kind ontbreekt, zoals bijvoorbeeld in een kindertehuis. Hierin heeft niemand een eigen plek, er is geen spelmateriaal en geen warmte waardoor de kinderen heel passief worden. Ook kan het voorkomen dat een kind helemaal geen opvoeding krijgt, zoals bij de Amerikaanse genie die haar hele jeugd opgesloten zat.

Een ander uiterste is een overvloed aan opvoeding. Dit zou kunnen komen door een overvloed aan opvoedingsadvies. Vroeger hadden ouders vooral baat bij opvoedingsboeken (zoals Dr. Spock). Nu zien we dat er meer ondersteuning is door bijvoorbeeld televisieprogramma’s (zoals ‘Supernanny’). Een overvloed aan opvoeding kan komen door het wegvallen van traditionele ondersteuning van vroeger (ouders ,kerk, etc.), waardoor ouders onzeker en overbezorgd kunnen worden.

Een theorie hierover is ‘good-enough parenting’. Sandra Scarr zei hierover het volgende: ‘Als er sprake is van good-enough parenting zou het kind zijn aangeboren eigenschappen moeten volgen’.

De theorie is gebaseerd op de volgende regels:

  • Als de opvoeding slechter dan ‘good-enough’ is dan heeft het kind een achterstand.
  • Als de opvoeding ‘good-enough’ is, ontwikkelt het kind zich normaal en komt eruit wat er in zit.
  • Als de opvoeding meer dan ‘good-enough’ is, ontwikkelt het kind zich ook normaal maar komt er niet meer uit dan wat er in zit.

Een orthopedagogisch dilemma hierover is of ouders met een intellectuele beperking wel kinderen mogen krijgen. Dit is in Nederland een actuele discussie.

Wetenschappelijke artikelen

Een wetenschappelijk onderzoek noemen we een empirisch onderzoek. Er zijn verschillende soorten artikelen die soms empirisch zijn en soms niet.

  • Opiniërend artikel
  • Historisch pedagogisch artikel
  • Empirisch onderzocht artikel
  • Empirisch experiment artikel
  • Empirisch overzicht artikel

Nature - Nurture

Een kind kan op verschillende manieren beïnvloed worden. Een bekende theorie hierover is de Nature – Nurture controverse. Nature houdt in dat iets genetisch en door erfelijkheid is bepaald en Nurture houdt in dat iets door omgeving of opvoeding is bepaald. Vroeger dacht men dat iets óf door nature óf door nurture wordt bepaald, maar nu worden beide invloeden erkend. Intelligentie is bijvoorbeeld voor een groot deel genetisch bepaald, maar bijvoorbeeld kinderen in kindertehuizen hebben gemiddeld toch een lager IQ. Dat moet dus te maken hebben met de omgeving/opvoeding.
Culturele invloed

Opvoeding wordt vaak afgestemd op cultuur. In de opvoeding in de Westerse wereld is bijvoorbeeld dyade belangrijk. Dit houdt in dat er goed contact is tussen twee mensen, ouder en kind. Terwijl in een niet westers gezin vaak de groep belangrijker is. Ook is het in westerse gezinnen belangrijk dat ouder en kind oogcontact hebben, terwijl het in niet westerse gezinnen vaak niet respectvol is om iemand recht aan te kijken.

De empirische cyclus

De empirische cyclus is een wetenschapsproces van A.D. de Groot, waarmee veel pedagogische vraagstellingen kunnen worden aangepakt. Eerst is observatiefase waarin wordt gekeken wat er aan de hand is. Daarna de theoretische fase waarin wordt gekeken waarom iets kan gebeuren. Als dat gebeurd is wordt er een hypothese opgesteld. Er wordt iets veronderstelt, dus iets bedacht wat onderzocht moet worden in de laatste fase, de onderzoekfase. Dit noemen we ook wel ‘Evidence- based’ pedagogiek. Dit is pedagogiek waarin op grond van wetenschappelijk onderzoek kennis kan worden opgedaan of advies kan worden gegeven.

College 2 (10-09-12) Psychologische theorieën

Er zijn verschillende psychologische theorieën van waaruit pedagogen advies kunnen geven. Enkele voorbeelden daarvan zijn:

  • Behaviorisme (Watson): Het kind is een onbeschreven blad. Ouders, leerkrachten en de rest van een omgeving vormen het kind. De nadruk ligt op uiterlijk gedrag. Vroeger werden er in deze stroming experimenten gedaan die nu ethisch niet meer kunnen. Een advies voor ouders zou zijn dat ze het kind alles kunnen aanleren door bijvoorbeeld belonen en straffen.
  • Psycho analyse (Freud): Het onderbewuste is belangrijk. Iets wat een kind vroeger heeft meegemaakt kan later onbewust een rol gaan spelen. Een advies voor de ouders is om het kind te helpen om impulsen te beheersen.
  • Sociale leertheorie (Bandura): Een mens is een cognitief wezen, beïnvloed door denkprocessen en verwachtingen. Twee belangrijke termen zijn observeren (leren door iemand te bekijken) en imitatie (leren door iemand na te doen). Een advies voor ouders zou zijn om een goed voorbeeld/ model te zijn voor het kind. Ze moeten zelf uitstralen wat ze aan het kind willen leren.
  • Ethologie (Lorentz, Tinbergen): De nadruk ligt op het observeren van gedrag in natuurlijke omgevingen en aangeboren gedragspatronen als imprinting. Een advies voor ouders is om het kind iets te leren in kritische of sensitieve periodes. Een kritische periode is de enige tijd waarin je iets kunt aanleren (bijvoorbeeld praten). Een sensitieve periode is de tijd waarin je iets makkelijker kunt aanleren, later kan dat ook nog wel, maar moeilijker (bijvoorbeeld een vreemde taal aanleren).
  • Gehechtheidstheorie (Bowlby): Het kind wil bescherming bij zijn ouders zoeken. Een advies voor de ouders zou kunnen zijn dat als het kind bang is, het kind te troosten.

Scheiding: Experimenten met dieren

Er zijn veel experimenten gedaan met dieren om gedrag te bestuderen bij het gemis van een ouder. Harlow scheidde bijvoorbeeld aapjes van hun moeders, waarna hij keek of ze voorkeur hadden voor een metalen kunstmoeder of een zachte kunstmoeder. Lorentz deed experimenten met ganzen, die als ze geboren worden achter hetgeen aanlopen wat ze het eerst zien.

Scheiding van ouder en kind

Scheidingen van ouder en kind komen voor bij bijvoorbeeld een echtscheiding, ziekenhuisopname of bij de dood van een ouder. Vroeger had men vaak alleen aandacht voor de praktische zaken bij scheiding en had men geen aandacht voor de beleving van het kind. Hier kwam verandering in, onder andere doordat kinderen in de tweede wereldoorlog vaak geëvacueerd werden en zo werden gescheiden van hun ouders. Bij veel kinderen die later terugkwamen bij hun ouders bleek dat dit een behoorlijke invloed had gehad op hun psychische gesteldheid. Ook merkte men dat kinderen in tehuizen die gescheiden waren van hun ouders, vaker vroeg overleden in vergelijking met kinderen die bij hun ouders woonden. Een ander voorbeeld is dat men aandacht kreeg voor kinderen in ziekenhuizen. Het was vaak zo dat ouders niet bij hun kinderen op bezoek mochten omdat de verpleegsters geen tijd hadden voor huilende kinderen bij het afscheid van de ouders.

Vooral het echtpaar James & Joyce Robertson zijn belangrijk geweest voor deze verandering omdat zij de eerste waren die kinderen in ziekenhuizen filmden zodat iedereen kon zien wat een ziekenhuisopname zonder contact met de ouders voor invloed had op (vooral jonge) kinderen.

Twee voorbeelden hiervan zijn van ‘Laura’ en ‘John’. Laura ligt twee weken in het ziekenhuis zonder haar moeder. Eerst is ze erg bang en moet ze veel huilen. Later is ze compleet passief geworden omdat ze merkt dat het huilen niet helpt. Ze krijg geen enkele aandacht van verpleegsters.

Bij het filmpje van John, die 10 dagen in een opvangtehuis zit, kan men zien dat hij eerst een vrolijke jongen is. Daarna gaat hij op zoek naar aandacht van de verpleegsters en als hij dat niet krijgt of moet delen met de anderen wordt hij erg verdrietig. Als de moeder weer terug komt valt op dat John erg angstig is afwachtend is. Hij durft zich niet meer zo te binden omdat hij bang is dat hij weer verlaten wordt.

Effecten van langdurige scheidingen

De eerste fase waarin een kind terecht komt is de prostestfase. Hierin zal het kind proberen om aandacht te krijgen door bijvoorbeeld te huilen. Daarna volgt de wanhoopfase en daarna de fase van onthechting. Hierbij is het kind bang om te hechten omdat hij of zij niet weer gescheiden wil worden.

De scheiding kan verlicht worden door regelmatig bezoek (bijvoorbeeld door bezoekuren in ziekenhuizen), opvang door bekende mensen (bijvoorbeeld bij de grootouders) en door vertrouwde gewoontes en rituelen te houden (bijvoorbeeld de favoriete knuffel mee naar het ziekenhuis).

In de praktijk werden de ziekenhuisomstandigheden verbeterd door flexibele bezoektijden in te stellen, aandacht te hebben voor de beleving van het kind (bijvoorbeeld door Clini Clowns) en huizen vlakbij het ziekenhuis beschikbaar te stellen voor de ouders om langere tijd in te wonen (Ronald McDonald huizen).

De attachment theorie

Het kind is vaak selectief gehecht. Bij de ouder is het kind dus op zijn gemak en bij vreemden niet. Maar wat wel kan optreden is ‘Indiscriminate friendliness’. Dit is bijvoorbeeld te zien in kindertehuizen in de niet- westerse wereld. De kinderen zien veel verschillende leidsters waardoor ze zich aan iedereen gaan aanklampen. Attachment is de gehechtheid van het kind aan de ouder en binding is de verbondenheid van de ouders aan het kind.

‘Klaus en Kennell’ veronderstelden dat er direct na de geboorte huid op huid contact moest zijn tussen moeder en kind, want dit zou beter voor de binding en de attachment zijn (een kritische periode). Dit is echter nooit wetenschappelijk bevestigd. Waarschijnlijk is het moment vlak na de geboorte een sensitieve periode.

Positief voor de gehechtheidsrelatie is om een thuishaven te hebben, waar het kind bescherming heeft en troost en steun kan vinden. Ook is een goede uitvalsbasis cruciaal, zodat het kind een goede omgeving heeft om vanuit te leren.

Gehechtheidsfases
Vanaf 0 maanden oriënteert het kind zich vooral op mensen in het algemeen. Tot circa 6 maanden zal het kind zich oriënteren op specifieke mensen en begint voorkeur te ontwikkelen. Vanaf 7 maanden is er sprake van specifieke gehechtheid. Het kind begint bepaalde mensen te herkennen en krijgt voorkeur. Vanaf een paar jaar oud zal het kind zich echt gaan inleven in het gehechtheidsfiguur en snappen ze bijvoorbeeld dat de ouder soms even weg is.

Gehechtheidskwaliteit
Een kind heeft een gedragssysteem dat aan kan staan, bijvoorbeeld bij gevaar en bij onbekende personen, dit gaat weer uit na bijvoorbeeld geruststelling of troost. Als het automatische systeem zich niet goed kan ontwikkelen worden negatieve gevoelens onderdrukt. Bij pijn wordt er bijvoorbeeld niet gehuild. Dit wordt minimaliseren genoemd. De nadruk van het kind ligt op exploreren. Deze vorm komt vaak voor bij kinderen van ouders die sterk de onafhankelijkheid hebben gestimuleerd. Het kan ook zijn dat dit systeem te goed is ontwikkeld, waardoor er aanklamping bij de ouders kan optreden. Dit wordt maximaliseren genoemd. De nadruk van het kind ligt bij nabijheid zoeken. Deze vorm komt vaak voor bij kinderen van ouders die juist afhankelijkheid stimuleren. Dit zijn vormen van onveilige gehechtheid. Ook hebben we onveilig gedesorganiseerde gehechtheid, hierbij heeft het kind angst voor de ouder, maar is er wel de wil om te hechten (bij bijvoorbeeld mishandeling).

Sensitiviteit (het goed reageren op signalen van het kind) bevordert veilige gehechtheid. Veilige gehechtheid kan onder andere positief effect hebben op latere liefdesrelaties en op hoe het kind later zelf hecht met eigen kinderen.

Of een kind veilig of onveilig gehecht is kunnen we meten. Tot 5 jaar oud kan dit gemeten worden door de strange situation procedure van Mary Ainsworth. Het kan ook gemeten worden door de ‘Attachment Q-set’. Hierbij wordt het kind geobserveerd en wordt er met kaartjes aangegeven of iets van toepassing is op het kind. Bij volwassenen kan er ook een ‘Adult attachment interview’ gehouden worden.

College 3 (17-09-12) Pedagogische interventies

Een pedagogische interventie is een opvoeding ondersteunend programma dat ontwikkeld wordt om de ontwikkeling van het kind te stimuleren. De interventie kan heel uitgebreid zijn, zoals bij Baby Hendrikus, waarbij de ouders 24 uur per dag cameratoezicht hadden. Maar een interventie kan ook laagdrempelig zijn, zoals bij een cursus.

Er wordt veel onderzoek gedaan naar het ontwikkelen van pedagogische interventies. Veel onderzoek wordt gedaan naar de oorzaken (de determinanten) van gedrag. Een veel gebruikte onderzoeksmethode is observationeel / correlationeel onderzoek. Dit houdt in dat het gedrag wordt geobserveerd en dat er wordt gekeken naar het verband tussen verschillend gedrag. Hierbij moet goed gelet worden op dat het oorzaak - gevolg verband niet altijd de meest voor de hand liggende verband is.

Het onderzoek kan gedaan worden in bijvoorbeeld laboratoria, maar vaak ook in het veld, namelijk bij mensen thuis. Dit is vaak effectiever omdat dat ook de plek is waar het vaak mis loopt.

Het slagen van een interventie

Als pedagoog weet je nooit zeker of het jouw interventie is geweest die het gedrag heeft veranderd. Er zijn ook andere dingen die het gedrag van ouders kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld televisieprogramma’s als ‘Supernanny’.

Om te voorkomen dat dit soort invloeden de resultaten weer beïnvloeden, maken onderzoekers vaak gebruik van een controlegroep. Deze groep krijgt geen (of in mindere mate een) interventie, zodat de onderzoekers kunnen kijken of hun gedrag ook verandert. De controlegroep wordt altijd willekeurig gekozen. Soms wordt de controlegroep later ook nog de interventie aangeboden.

Wat nog meer belangrijk is, is om ouders geen verwachtingen te laten hebben over wat er kan gaan gebeuren. Bij bepaalde verwachtingen kan er een soort placebo-effect optreden. Ouders moeten dus blind zijn voor verwachtingen.

De groep die ook blind moeten zijn, zijn de mensen die het gedrag observeren. Als dit niet zo is kunnen zij hun verwachtingen een rol laten spelen in wat zij eigenlijk zien.

Experimentele designs

Er zijn verschillende manieren om een pedagogische interventie op te zetten:

  • Pretest postest one- group design: Er wordt vooraf en achteraf gekeken naar het gedrag van ouders en is er geen controlegroep.
  • Pretest posttest control group design: Er wordt vooraf en achteraf gekeken naar het gedrag van ouders en er is een controlegroep.
  • Posttest only design: Er wordt alleen achteraf gekeken naar het gedrag van ouders. Een nadeel hiervan is dat ook de ouders die het vooraf al goed deden een interventie kunnen krijgen en dan is er eigenlijk geen sprake van verandering.
  • Solomon four group design: Er wordt bij twee groepen van tevoren en achteraf gekeken en bij twee groepen wordt er alleen achteraf gekeken. Bij beide groepen is één van de twee een controlegroep.

De validiteit van experimenten

Als onderzoeken moet je weten of voorafgaand onderzoek waar jij je advies op baseert wel goed is geweest. Er moet gelet worden op:

  • Interne validiteit: Doet de interventie wat hij zou moeten doen? Heeft de interventie wel voor verschil in uitkomst gezorgd?
  • Externe validiteit: Weet je wel zeker of de interventie ook in de praktijk werkt?

Er zijn meerdere bedreigingen voor de interne validiteit:

  • Rijping: Natuurlijke verandering in het gedrag van ouders.
  • Geschiedenis: Hebben de ouders nog iets anders gedaan wat invloed kan hebben op het gedrag? (Bijvoorbeeld het kijken van televisieprogramma’s)
  • Instrumentatie: Het goede meetinstrument moet worden gebruikt als men kijkt naar de verandering in het gedrag.
  • Selectieve uitval: Soms zijn er mensen die niet meer willen meedoen. Dit komt vaak voor bij de controlegroep omdat zij minder aandacht krijgen. Bij uitval van proefpersonen kan er een vertekent beeld ontstaan van de verandering.
  • Testeffecten: Het gedrag van iemand kan anders worden omdat iemand de test al eens heeft gedaan en weet wat hij of zij kan verwachten.

Er zijn meerderde bedreigingen voor de externe validiteit:

  • Een steekproef kan te selectief gedaan worden. (bijvoorbeeld als de proefpersonen allemaal dezelfde leeftijd hebben)
  • Effecten kunnen te specifiek zijn (Bijvoorbeeld als er maar één observator is, of maar één therapeut die de interventie gebruikt)
  • Het Hawthorne effect: Als mensen weten dat ergens onderzoek naar gedaan wordt, zorgt dat vanzelf voor de verandering van gedrag. (Dit gebeurt zelfs al als mensen op de wachtlijst staan voor een bepaald onderzoek).

Bij een ideale interventie-studie is er dus een willekeurige controlegroep en zijn de mensen in de controlegroep blind gelaten naar verwachtingen. Er moeten meerdere mensen zijn die de interventie geven en het doel van de interventie moet beperkt zijn en duidelijk omschreven, zodat trainers precies weten wat ze moeten doen en niet alles zelf gaan invullen. Dit doel moet goed beschreven staan in een protocol.

Het onderzoek publiceren

De laatste stap van het onderzoek is het schrijven van een wetenschappelijk artikel dat gepubliceerd wordt in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift. Het onderzoek moet uitgebreid worden beschreven zodat het herhaald kan worden (replicatieonderzoek) en men zeker kan weten dat de interventie goed werkt.

 

De studie Riksen – Walraven: deze studie werd gedaan in de jaren ’70 met 100 moeders en baby’s. Er waren drie interventiegroepen en één controlegroep. Er werden voor en na de interventie metingen gedaan. De 1e groep kreeg een stimuleringsprogramma. Ze kregen een werkboek met tips & oefeningen en de nadruk lag op dat ouders hun kinderen stimuleerden om te leren. De 2e groep kreeg een responsiviteitsprogramma. Dit leek op een stimuleringsprogramma, maar er werd gedaan vanuit waar het kind zelf interesse in toont. Dit zorgde voor een groter leereffect omdat het kind ook beloond werd als hij of zij uit zichzelf iets goed deed.

 

Het gevolg van responsiviteit bij ouders is verhoogde competentiemotivatie bij het kind. Dit houdt in dat kinderen uit zichzelf omgaan met de omgeving en uit zichzelf dingen willen leren. Na 1 jaar werd ook gemeten dat de kinderen van het repsonsiviteitsprogramma meer gemotiveerd was tot exploratie. Ook was er sprake van Ego-veerkracht. Dit houdt in dat de kinderen meer probleem oplossend denken, sneller over drempels heen gaan en dat ze zich sneller aanpassen aan verschillende omstandigheden.

Op lange termijn (na 7 jaar) bleek dat het responsibiliteitsprogramma een positief effect had op de intelligentie van meisjes, maar niet op de intelligentie van jongens. Dit noemen we een differentieel sekse effect. Bij het stimuleringsprogramma was er op lange termijn geen effect op de intelligentie.

Onderzoek Juffer

Naar onderzoek van Femmie Juffer kan het theoretisch model voor interventie in adoptiegezinnen worden opgesteld. Dit houdt in dat interventie in een gezin zorgt voor meer sensitiviteit bij moeders wat de gehechtheidsrelatie verbetert. Haar onderzoek deed zij door middel van video feedback. Ze filmde ouders terwijl ze met het kind bezig waren, zodat ze later terug konden kijken en konden zien wat er beter kon en wat ze goed deden. Dit wordt ook wel VIPP (Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting) genoemd. Een belangrijk aspect hiervan is de ‘Sensitivity chain’. Hierbij zien de ouders een bepaald signaal bij het kind en reageren ze daar op de juiste manier op (sensitief), waardoor het kind weer een gewenste reactie geeft.

Een andere vorm van video feedback is VIPP-R (VIPP + Representational attachment discussions). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de gehechtheidsrepresentatietheorie. Dit houdt in dat er een interventie wordt ontwikkeld die zich richt op sensitiviteit van ouders, maar ook op de gehechtheidsrepresentatie van ouders (hoe ouders zelf vroeger gehecht zijn). De ouders kunnen veilig zijn gehecht, onveilig gereserveerd zijn gehecht (idealiserend over de jeugd) of onveilig gepreoccupeerd zijn gehecht (nog boos over vroeger). Er wordt geprobeerd te kijken naar hoe iets vroeger bij de ouders ging en hoe de ouder dat nu bij het eigen kind wil doen.

Het effect van een interventie verdwijnt vaak na enige tijd. Als de effecten wel blijven kan dit te wijten zijn aan dat de verbeterde sensitiviteit blijft, dat de ouder-kind interactie positief blijft of dat ouder en kind elkaar positief blijven beïnvloeden.

De verandering van gedrag

De verandering van gedrag kan gemeten worden door cross- sectioneel onderzoek. Dit houdt in dat er tegelijkertijd kinderen van verschillende leeftijden worden onderzocht. Ook kan het onderzocht worden door middel van longitudinaal onderzoek. Dit houdt in dat er één bepaald kind een langere tijd gevolgd wordt en er dus altijd naar één bepaalde leeftijd wordt gekeken.

College 4 (24-09-12)

Regels en discipline: Kinderen hebben regels nodig om bepaalde sociale normen te leren. De hoeveelheid regels die ouders hebben staat vaak in verband met de hoeveelheid warmte die ouders geven. Kinderen moeten hun ouders gehoorzamen. Maar voor de zelfstandigheid en het verwerven van autonomie is het ook goed om soms tegen de ouders in te gaan (positieve discipline). Bij negatieve discipline ontstaan er vaak conflicten of externaliserende problemen.

Een voorbeeld van een externaliserend probleem is agressie. Uit onderzoek is gebleken dat agressie in het eerste levensjaar vaak toeneemt, het in het tweede levensjaar constant blijft en het rond het derde of vierde levensjaar weer afneemt. Voor een gedeelte is agressie aangeboren, maar de opvoedingsstijl heeft er ook mee te maken. Agressie bij het kind wordt bijvoorbeeld bevorderd als de ouders vaak fysieke straffen geven. Dit wordt ondersteund door de sociale leertheorie van Bandura. Hij zei dat kinderen dingen leren van ouders en de ouders zijn hierbij het voorbeeld/model. Kinderen kopiëren wat ze zien.

Iets dat ook bij kan dragen aan het bevorderen van lastig gedrag is de coercive cycle van Patterson. Dit houdt in dat het kind afwijzend reageert op iets, waarna de opvoeder aan gaat dringen of schreeuwen, waarna het kind nóg heftiger reageert. Uiteindelijk geeft de opvoeder toe (om het kind te laten stoppen) en het kind zal ophouden, maar het kind zal de volgende keer weer lastig gedrag vertonen omdat het blijkbaar loont.

Opvoedingsdimensies

  • Autoritaire opvoeding
    Hierbij zijn er veel regels, maar weinig warmte.
    Een voorbeeld hiervan uit de jaren ’30 waren hele strenge vakantiekampen van 6 weken waar rijke kinderen uit de stad heen werden gestuurd door hun ouders. Dit werd gezien als een voorrecht, maar er was geen contact met de ouders en wel pure discipline.
  • Permissieve opvoeding
    Hierbij zijn weinig tot geen regels, maar wel warmte.
    Een voorbeeld hiervan uit de jaren ’60 was de opkomst van de antiautoritaire crèche, waarin alles mocht. Kinderen konden hun eigen gang gaan. Dit had vaak consequenties voor de latere leeftijd en ontwikkeling. Dit is ook een voorbeeld van opvoeden aan de hand van politieke overtuiging in plaats van wetenschappelijk onderzoek, zoals nu.
  • Autoritatieve opvoeding
    Hierbij zijn wel regels, maar ook warmte.
    Dit is dan ook de meest ideale opvoeding.
  • Afwijzende/ verwaarlozende opvoeding
    Hierbij zijn geen regels en ook geen warmte.
    Dit is dan ook de meest negatieve opvoeding.

 

Positieve disciplinering: voor een positieve discipline is het belangrijk dat er een soort compromis is. Er is ruimte voor het kind, maar er zijn ook regels. De ouders geven duidelijkheid, maar ook controle voor het kind zelf. Wat ook belangrijk is, dat het kind eerst aandacht heeft voordat de ouder een opdracht geeft en dat dit altijd in een warme sfeer/relatie gebeurt.

Onderzoek naar discipline: het is lastig om discipline bij ouders te onderzoeken, omdat bij zelfreportage, ouders niet altijd zelf doorhebben of toegeven dat ze geen goede discipline hebben voor hun kind. Hierdoor wordt het vaak onderzocht door observatie van ouder en kind. Een voorbeeld hiervan is de VIPP methode.

Een onderdeel waarop goed gelet moet worden bij de interventie, is dat ouders empathie tonen voor het kind. Als het kind zich begrepen voelt zullen er minder frustraties ontstaan. Empathie staat dan ook aan de basis van pro sociaal gedrag (gericht op medeleven, bijvoorbeeld altruïsme). Als het gedrag juist niet gericht is op medeleven, noemen we dat anti sociaal gedrag. Het gevoel voor empathie bij een kind wordt ontwikkeld vanaf de geboorte. In het eerste levensjaar is er vooral globale empathie (een voorbeeld hiervan is dat als er één baby huilt, de rest van de baby’s ook gaan huilen). Vanaf het tweede levensjaar komt er egocentrische empathie (ze denken meer aan zichzelf). Vanaf het derde levensjaar zal er empathie voor de ander ontstaan (bijvoorbeeld troosten). Maar pas vanaf de schoolgaande jaren zal er empathie voor levensomstandigheden ontstaan. Het kind krijgt dan ook echt begrip voor de gevoelens van anderen.

Het artikel Warneken – Tomasello: Dit artikel is een review artikel. Dit houdt in dat anderen onderzoeken hebben gedaan en de schrijvers daarvan een beschouwing en conclusie geven. Het artikel begint met een samenvatting (de abstract). Daarna volgt de inleiding, waarin het onderwerp altruïsme wordt ingeleid. Hierna wordt er in de alinea’s verschillende onderwerpen beschreven, waarna er een discussie en conclusie volgt. In de discussie wordt er kritisch gekeken naar de eigen bevindingen. Het artikel gaat eigenlijk na in wat voor dingen de mens gelijk is aan chimpansees en waarin we verschillen. Jonge kinderen zijn van nature behulpzaam, maar na de peuterperiode wordt altruïsme selectiever (bijvoorbeeld, niet iedereen mag meer meespelen).

Een belangrijke term in het artikel is ‘Inductive parenting’. Hierbij legt de ouder uit aan het kind wat het gevolg is van zijn gedrag voor anderen, waardoor het kind beter begrijpt wat mag en wat niet mag. De theorie van ‘Kochanska’ hierover, is dat het doel is dat kinderen zelf gaan bedenken wat wel hoort en wat niet hoort. Ze ontwikkelen een geweten, maar dit begint pas als peuters veilig gehecht zijn.

Manieren om te disciplineren: het kind kan discipline bijgebracht worden door inductieve disciplinering (uitleggen watvoor effect het gedrag op anderen heeft). Dit werkt vaak goed. Wat minder goed werkt is bijvoorbeeld door fysieke handelingen. Het kind leert hierbij niet wat hij verkeerd heeft gedaan en zal het de volgende keer weer doen.

Het empirisch artikel: ‘Sensitive discipline’: dit artikel is gericht op een interventie die gericht is op het verbeteren van ‘sensitive discipline’ bij ouders van kinderen met externaliserende gedragsproblemen. Dit werd gedaan door de gebruik te maken van de video feedback methode. Ook werd gekeken naar of de interventie wel goed werd uitgevoerd. Er werd gekeken naar:

  • Treatment fidelity: Hebben de begeleiders zich wel aan het protocol gehouden?
  • Program attendance: Hebben alle gezinnen wel de hele interventie gevolgd?
  • Feasibility: Is de interventie wel haalbaar in de praktijk?

Er werd ook gebruik gemaakt van een dummy interventie. Dit houdt in dat de controlegroep ook aandacht krijgt zodat ze ook het gevoel hebben met de interventie mee te doen. Dus in plaats van huisbezoeken (bij de interventiegroep), werden er met de controlegroep telefoongesprekken gehouden.

Een effect van de interventie was dat er meer positieve discipline was geconstateerd bij de interventiegroep en minder bij de controlegroep. De kinderen van de interventiegroep toonden minder druk gedrag, vooral bij gezinnen met veel dagelijkse beslommeringen als ruziënde ouders. Hogere risico gezinnen hebben dus meer baat bij de interventie.

College 5 (1-10-12)

Het gezin: Onder een gezin verstaan we twee of meer personen die verbonden zijn met elkaar door geboorte of keuze. Er ontstaan gehechtheidsrelaties, verantwoordelijkheid, rechten en plichten (bijvoorbeeld, het kind moet naar school). Vroeger was de invloed van de moeder zeer belangrijk, maar tegenwoordig zijn vaders er ook voor een deel van de opvoeding.

Er bestaan allerlei gezinsvormen:

  • Alleenstaande ouders (was vroeger ongewoon/ongehoord)
  • ‘Blended’ families (samengestelde gezinnen)
  • Homoseksuele ouders (twee vaders of twee moeders)
  • IVF/DI gezinnen (kinderen verwerkt via In-Vitrofertilisatie of via een donor)
  • Pleeg- en adoptiegezinnen (het kind is niet genetisch verwant aan ouders)

Adoptie: Adoptie is niet alleen van deze tijd, vroeger kwam het ook al voor. Een voorbeeld hiervan is Mozes in een biezen mandje. Het alleroudste bewijs van adoptie dat ooit gevonden is, is een 4000 jaar oud kleitablet met een verhaal over adoptie erop. Kinderen hebben veel baat bij adoptie. Ze zijn vaak hulpbehoevend en willen overleven. In Nederland is een actueel debat gaande over de zogenaamde ‘vondelingenluiken’. Als de ouders het kind niet willen, kunnen ze de baby op een bepaalde plek neerleggen en iemand anders haalt de baby er weer uit. Vroeger hadden ouders vooral baat bij adoptie omdat ze bijvoorbeeld de familienaam wilde voortzetten of een troonopvolger vinden. Ook kan een reden voor adoptie zijn dat de mens de wil heeft om te zorgen, oftewel ouderschapsgevoelens.

Uniek voor mensen? De sociobiologie stroming (post-darwinistisch) vond dat mens en dier gericht zijn op het doorgeven van het eigen genenpakket. Bij adoptie bevorder je dus het genenpakket van een ander. Ouders investeren in het adoptiekind (tijd, geld, etc.). Dit noemen we ‘parental investment’, bedacht door ‘Trivers’. Hij vond dat adoptie verspilling is van tijd, geld en energie, want hoe langer je met het adoptiekind bezig bent, hoe minder tijd je aan je eigen kinderen kunt besteden.

Dieren kunnen ook adopteren. Dit komt voor bij meer dan 120 zoogdieren en meer dan 150 vogelsoorten. Bij deze adopties is het wel vaak een verwant dier (van familie). Sarah Hrdy schreef het boek ‘Mother Nature’, waarin ze stelde dat als het jong geboren wordt er een kritische periode is waarin de moeder het jong accepteert en het jong dus mag drinken (bijvoorbeeld bij schapen). Een ander uiterste zijn dieren die gemakkelijk het jong van een ander opnemen. De mens zit hier tussenin.

Vroeger leefden families vaak in groepen, waar men verantwoordelijk was voor de hele familie. Als broers of zussen dus kinderen kregen was dit, sociobiologisch gezien, ook het doorgeven van de genen. Dit noemen we ‘inclusive fittness’.

Volwassenen voelen zich vaak aangetrokken door baby’s (groot hoofd, grote ogen, etc.). Als dat gevoel doorslaat noemen we dat ‘babylust’. Als volwassenen te hulp schieten noemen we dat ‘alloparents’ (hulpouders). Tegenwoordig zien we dit bijvoorbeeld in de kinderopvang.

Internationale adoptie
De meeste kindjes die geadopteerd worden uit het buitenland komen uit China. In de Verenigde Staten wordt veel uit het buitenland geadopteerd, maar vooral Nederland adopteert ook juist uit de Verenigde Staten. Door het Haags adoptie verdrag is dit nogal controversieel. Hierin staat namelijk dat er geen geldelijk gewin mag zijn (geen kinderen kopen of verkopen) en dat het subsidiariteitsprincipe moet worden toegepast. Dit houdt in dat het kind zo dicht mogelijk bij huis geplaatst moet worden. Eerst bij familie, dan in het eigen land en dan pas in het buitenland. In Amerika gebeurt dit toch omdat ouders daar vaak zelf de adoptieouders uit mogen kiezen.

Tussen 1998 en 2005 was er een toename aan adoptiekinderen in Nederland. Van 2005 tot 2010 kwamen er minder adoptiekinderen naar Nederland. Dit komt waarschijnlijk door het subsidiariteitsprincipe. Er worden meer meisjes geadopteerd, omdat er meer meisjes worden afgestaan door ouders die meisjes minder waard vinden dan jongens (bijvoorbeeld met de éénkindspolitiek in China). Tegenwoordig zijn het vooral kinderen met ‘special needs’ die naar Nederland komen. Ouders hebben vaak geen geld om voor deze kinderen te zorgen. Voor buitenlandse adoptie mag een kind niet ouder zijn dan zes jaar. Dit zijn vaak te vondeling gelegde kinderen of kinderen uit een kindertehuis.

Belangrijke figuren adoptie
Het eerste belangrijke figuur is natuurlijk de biologische moeder. Daarna komen natuurlijk de adoptieouders (Hoe ontwikkelt de gehechtheid? Hoe gaan ze met de cultuur van afkomst om?). Verder zijn er nog de andere kinderen in het gezin (Kunnen ze het vinden?). Als laatste zijn er de grootouders en de mensen op school (Hoe gaat de ontwikkeling? Hoe gaan de kinderen op school ermee om? Hebben adoptiekinderen meer gedragsproblemen later?).

Meta- analyse
Bij een ‘naratieve review’ worden er verschillende onderzoeken over een onderwerp besproken. Hierbij kunnen snel verkeerde algemene uitspraken worden gedaan, doordat de schrijvers een vereerde afspiegeling van het onderzoek krijgen. Dit kan komen door bijvoorbeeld beïnvloeding van de media of een specifiek beeld dat iedereen over iets heeft.
Bij meta- analyse is er een grotere steekproef en worden er dus wel ware uitspraken gedaan. In de pedagogiek werd dit 25 jaar geleden voor het eerst gebruikt. Het beleid en de beslissingen die gemaakt worden moeten evidence-based zijn, oftewel gebaseerd op empirisch onderzoek. Er wordt hierbij ordening aangebracht tussen heel veel onderzoeksuitkomsten op een bepaald gebied.

 

Soorten studies
Er zijn verschillende vormen van studies:

 

  • Primaire studies (gewoon onderzoek)
  • Secundaire studies (oude gegevens opnieuw analyseren)
  • Replicastudies (het herhalen van een onderzoek, maar dan bijvoorbeeld in een ander land)
  • Meta- analyse (alle studies over één onderwerp bij elkaar bekijken en conclusies trekken)

Studies verzamelen
Bij het verzamelen van de studies is het belangrijk om systematisch te verzamelen en alles goed op te schrijven zodat het onderzoek repliceerbaar is. Er kan ook digitaal worden gezocht op databanken. Als er één artikel gevonden is, kan er ook gekeken worden naar de literatuurlijst van dat artikel. Vaak worden er ook andere experts raad gepleegd ,om te vragen of zij nog nieuwe studies weten.

Sommige onderzoeken verdwijnen in de bureaula. Terwijl die onderzoeken vaak wel meegenomen moeten worden in de meta-analyse. Hierdoor kan er een vertekent beeld kan ontstaan. Vaak wordt onderzoek bijvoorbeeld niet gepubliceerd als er niks significants uit is gekomen.

Het verzamelen van onderzoek kan vergemakkelijkt worden door het fail-safe number. Dit is een schatting naar hoeveel onderzoeken je nodig hebt om tot een significante uitkomst te komen.

Fasen meta-analyse

  • Uit alle artikelen de uitkomst halen
  • De algemene uitkomst eruit halen
  • Kijken naar de moderatoren (verschillende aspecten in het onderzoek)
  • De effectgrootte berekenen (Hoe groot is het effect?)

Meta- analyse adoptie
Bij de meta-analyse werd er eerst een hypothese en onderzoeksvraag opgesteld. Er werd gekeken of adoptiekinderen meer gedragsproblemen hadden dan andere kinderen en of adoptiekinderen vaker hulp zoeken daarvoor. Uit het onderzoek kwam dat adoptiekinderen iets meer gedragsproblemen hadden, maar het was een bescheiden verschil. Adoptieouders vragen ook vaker om hulp. Dit is te verklaren doordat de drempel voor hen lager is, omdat ze al gewend zijn om naar instanties toe te stappen. Toen er werd gekeken naar moderatoren, bleek dat binnenlandse adoptiekinderen minder vaak hulp vragen , dan buitenlandse adoptiekinderen.

Bron

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

College- en werkgroepaantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 1A - UL

College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 1B (IPO1B) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 1B (IPO1B) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

Image


College 1

Genen of omgeving / Nature of Nurture?

Nature of nurture is een discussie die gaat over of iets aangeboren of aangeleerd is. John Watson, die behoorde tot het behaviorisme, veronderstelde dat kinderen alles te leren is (wat door John Locke werd beschreven als dat kinderen een onbeschreven blad zijn, Tabula Rasa). Hij vond dat alles wat tot de opvoeding behoorde nurture was, oftewel dat alles aangeleerd was. Ook dat de ziel voor eeuwig is. Judith Harris (schrijfster van Nurture Assumption) veronderstelde dat vooral de unieke omgeving (vriendengroep) van invloed is op hetgeen dat het kind leert en dat het kind voornamelijk wordt gevormd door genen en milieu. Ouders kunnen alleen de setting veranderen waar het kind opgroeit.

In de 50tige jaren werd nog verondersteld (oa door Bruno Bettleheim) dat schizofrenie door de moeder kwam, dat de moeder niet sensitief genoeg was, dat ze onjuist opvoedde en dat daarom het kind schizofrenie ontwikkelde. Men noemde deze moeders ook wel koelkast moeders. Gelukkig weten we nu wel anders, zoals te zien was bij de tweeling Bethany en amy. De tweeling groeide apart van elkaar op, de één een gelukkige opvoeding en de ander een minder goede opvoeding. Beide meiden ontwikkelde stoornissen zoals depressie.

Ook is de veronderstelling dat het eerste kind wordt gevormd door nurture, dus dat deze nog alles aangeleerd worden, en dat het tweede kind wordt gevormd door nature. Tegenwoordig weten we dat kinderen opgroeien met invloeden van zowel nature en nurture. Ook is dit goed te zien bij monozygote (identieke) tweelingen na een twin-to-twin transfusion syndrome. Hierbij ontvangt één van de tweeling in de buik meer voedingsstoffen ontvangt dan de ander. Hierdoor groeit de foetus, wie weinig voedingsstoffen ontvangt, niet goed en kunnen de twee baby’s verschillen in grootte bij de geboorte.

Gedragsgenetica

Francis Galton (1822) is de grondlegger van gedragsgenetica (de wetenschap die de erfelijkheidsleer van gedrag onderzoekt). Hij onderzocht reputatie (intelligentie). Voor zijn onderzoek onderzocht hij 1000 mannen, die bleken te behoren tot 300 families. Uit elke familie werd de persoon met de grootste reputatie gekozen, en daar omheen bevonden zich de andere familieleden (gerangschikt op reputatie). Andere personen met veel reputatie waren vaak naaste familieleden, zoals broers en dochters, en de kans op een hoge reputatie nam af bij geringere verwantschappen. Hieruit volgde de conclusie dat erfelijkheid belangrijker was dan omgeving. Hier kwam echter veel kritiek op: genen en omgeving zijn in biologische zin moeilijk te scheiden.

Genen en omgeving liggen dicht bij elkaar. Daarom kunnen de effecten van genen en omgeving elkaar versterken:

Assortative mating: ‘Soort zoekt soort’ daarom hebben kinderen meer kans om bepaalde eigenschappen over te nemen.

  • Correlatie tussen genen en omgeving:

Access: 
JoHo members
College-aantekeningen bij Inleiding in de Pedagogische en Onderwijswetenschappen deel 1 aan de Universiteit Leiden - 2012/2013

College-aantekeningen bij Inleiding in de Pedagogische en Onderwijswetenschappen deel 1 aan de Universiteit Leiden - 2012/2013


Hoorcolleges 1 t/m 5 (IPO 1 A)

  • College 1 (03-09-2012) Kennismaken met pedagogiek
  • College 2 (10-09-2012) Psychologische theorieën
  • College 3 (17-09-2012) Psychologische interventies
  • College 4 (24-09-2012) Regels en discipline
  • College 5 (1-10-2012) Het gezin

College 1 (03-09-12)

Kennismaken met pedagogiek

Het woord ‘pedagogiek’ is afgeleid van het Griekse woord ‘peedià’, wat letterlijk ‘kinderen’ betekent. In de pedagogiek houdt men zich bezig met de opvoeding, vorming, ontwikkeling en het onderwijzen van kinderen. Als een pedagoog een casus behandelt moeten er verschillende vragen worden gesteld.

  1. Wat doen de kinderen?
  2. Waarom doen de kinderen dit? Wat zijn de beweegredenen?
  3. Wat is normaal? Geldt dezelfde norm voor peuters als voor pubers?
  4. Hoe kunnen we de opvoeders en de kinderen helpen?

We nemen het voorbeeld ‘agressie bij kinderen’. We zien dat de kinderen bijten, slaan en schoppen. Dit kan misschien te maken hebben met de opvoeding of misschien komt het door aanleg of erfelijkheid. Voor peuters is het normaler om iemand te bijten dan voor pubers. We kunnen ze helpen door bijvoorbeeld pedagogische begeleiding te bieden, door therapie of onderwijsmethoden. Uit onderzoek is gebleken dat agressie toeneemt tussen 1 en 2 jaar en weer afneemt vanaf 3 jaar.

Als een pedagoog in de praktijk moet handelen kan er een pedagogische interventie worden ontwikkeld. Dit kan worden gedaan voor kinderen met externaliserende problemen (naar buiten toe gericht, bijvoorbeeld agressie) of internaliserende problemen (naar binnen te gericht).

De goede hoeveelheid opvoeding
Soms kun je alleen iets onderzoeken op een manier die ethisch onverantwoord is. Zulke gevallen kunnen worden opgelost door een natuurlijk experiment te houden. Dit is een experiment waarmee men, als naar de uitkomst wordt gekeken, kan bedenken wat er in andere gevallen uit zou komen.

Een tekort aan opvoeding noemen we deprivatie. Dit komt voor als voldoende zorg en aandacht voor het kind ontbreekt, zoals bijvoorbeeld in een kindertehuis. Hierin heeft niemand een eigen plek, er is geen spelmateriaal en geen warmte waardoor de kinderen heel passief worden. Ook kan het voorkomen dat een kind helemaal geen opvoeding krijgt, zoals bij de Amerikaanse genie die haar hele jeugd opgesloten zat.

Een ander uiterste is een overvloed aan opvoeding. Dit zou kunnen komen door een overvloed aan opvoedingsadvies. Vroeger hadden ouders vooral baat bij opvoedingsboeken (zoals Dr. Spock). Nu zien we dat er meer ondersteuning is door bijvoorbeeld televisieprogramma’s (zoals ‘Supernanny’). Een overvloed aan opvoeding kan komen door het wegvallen van traditionele ondersteuning van vroeger (ouders ,kerk, etc.), waardoor ouders onzeker en overbezorgd kunnen worden.

Een theorie hierover is ‘good-enough parenting’. Sandra Scarr zei hierover het volgende: ‘Als er sprake is van good-enough parenting zou het.....read more

Access: 
Public
College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 1A (IPO1A) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 1A (IPO1A) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

Image


College 1 - Kennismaken met pedagogiek

Het woord ‘pedagogiek’ is afgeleid van het Griekse woord ‘peedià’, wat letterlijk ‘kinderen’ betekent. Bij pedagogiek bestuderen we de opvoeding en het handelen wanneer er problemen zijn bij de opvoeding. In de pedagogiek wordt gekeken vanuit de kant van het opvoeden en de kant van het opgroeien. Als een pedagoog een casus behandelt moeten er verschillende vragen worden gesteld.

  • Wat doen de kinderen? (het beschrijven)

  • Waarom doen de kinderen dit? Wat zijn de beweegredenen? (het verklaren)

  • Wat is normaal? Geldt dezelfde norm voor peuters als voor pubers? (normatieve richtlijnen opstellen)

  • Hoe kunnen we de opvoeders en de kinderen helpen? (Handelen)

We nemen het voorbeeld ‘agressie bij kinderen’. We zien dat de kinderen bijten, slaan en schoppen. Dit kan misschien te maken hebben met de opvoeding of misschien komt het door aanleg of erfelijkheid. Voor peuters is het normaler om iemand te bijten dan voor pubers. We kunnen ze helpen door bijvoorbeeld pedagogische begeleiding te bieden, door therapie of onderwijsmethoden. Uit onderzoek is gebleken dat agressie toeneemt tussen 1 en 2 jaar (kinderen kunnen dan nog niet door middel van spraak duidelijk maken wat ze willen, en proberen door middel van agressie te krijgen wat ze willen) en weer afneemt vanaf 3 jaar (wanneer het kind leert praten) (zie de agressiecurve).

De lijnen in de grafiek zijn niet 1 lijn, dit komt omdat het experiment is getest met 3 aparte groepen.

Als een pedagoog in de praktijk moet handelen kan er een pedagogische interventie worden ontwikkeld. Dit kan worden gedaan voor kinderen met externaliserende problemen (naar buiten toe gericht, bijvoorbeeld agressie of impulsiviteit) of internaliserende problemen (naar binnen te gericht, bijvoorbeeld angst of depressie).

De goede hoeveelheid opvoeding

Het optimale experiment om te observeren hoe kinderen opgroeien zonder opvoeding, is om ze te laten opgroeien in een Universal Parenting Machine. Een machine die het noodzakelijke doet voor een kind, maar geen verdere aandacht geeft. Zo een dergelijk experiment is echter niet ethisch verantwoord, soms kun je alleen iets onderzoeken op een manier die ethisch onverantwoord is. Zulke gevallen kunnen worden opgelost door een natuurlijk experiment te houden. Dit is een experiment waarmee men, als naar de uitkomst wordt gekeken, kan bedenken wat er in andere gevallen uit zou komen.

Een tekort aan opvoeding noemen we deprivatie. Dit komt voor als voldoende zorg en aandacht voor het kind ontbreekt, zoals bijvoorbeeld in een kindertehuis. Hierin heeft niemand een eigen plek, er is geen spelmateriaal, iedere keer een ander gezicht en geen warmte waardoor.....read more

Access: 
JoHo members
Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 1A en 1B (IPO 1A en 1B): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3772 2
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer