Boeksamenvatting bij The Handbook of Child and Adolescent Clinical Psychology Carr

2. Invloeden op probleemontwikkeling.

De ontwikkeling van psychische problemen bij kinderen en adolescenten wordt beïnvloed door vele factoren.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • de risicofactoren die vatbare kinderen hebben om psychologische problemen te ontwikkelen,

  • neergaande/dalende factoren die de aanzet zijn of van psychische disfuncties verergeren,

  • behoudende factoren die psychologische problemen doen voortduren wanneer zij zijn ontwikkeld,

  • beschermende factoren die verdere achteruitgang tegengaan met implicaties voor prognoses en antwoord op de behandeling.

    Persoonlijke voor verwijderende factoren

  • Aanleidingen voor kinderen om problemen te ontwikkelen op latere leeftijd zijn:

  • Kinderen met aanleg voor genetische kwetsbaarheden,

  • Complicaties voor en na de bevalling,

  • Ruzies in het verleden,

  • Verwondingen en ziektes .

  • Lage intelligentie, moeilijk temperament, laag zelfvertrouwen en een laag sociaal economische milieu kunnen leiden tot het ontwikkelen van psychologische problemen.

    1. Genetische factoren

    Tweeling -en adoptatieonderzoeken laten zien dat de ontwikkeling van vele psychische karakteristieken (zoals temperament en intelligentie) gedeeltelijk beïnvloed wordt door genetische factoren. Het mechanisme van beïnvloeding is doorgaans van meerdere erfelijke factoren afhankelijk, Genetische factoren bepalen de ontwikkeling van specifieke psychologische problemen door hun invloed op bredere psychologische kernmerken als temperament. Mogelijke uitzonderingen hiervan zijn condities als autisme, Downsyndroom en bipolaire affectieve stoornis

    1. Complicaties voor en na de geboorte

    De intrauterine (groeiachterstand van de baby) omgeving bevat risico’s die de gezonde omgeving van de foetus compenseren. Een oudere moeder, onverenigbaar bloedtype, ondervoeding, roken, alcohol en drugsgebruik hebben een negatief effect op de intrauterine omgeving.

    Vrouwen die alcohol gebruiken tijdens de zwangerschap kunnen het fatale alcohol syndroom ontwikkelen, wat zich kenmerkt door de hersens, mentale handicap en schedelafwijkingen.

  • Ieder kind krijgt een score tussen 0 en 10, onder de 4 geeft veel moeilijkheden. Complicaties gedurende de geboorte zorgen vaak voor hersenbeschadigingen. Problemen door/ bij de geboorte zorgen vaak voor aandachtsproblemen en hyperactiviteit later in het leven bij het kind. veel kinderen kunnen de ontwikkelingsachterstand inlopen door middel van hulp voor zij naar school gaan.

    1. Psychologische beledigingen, verwondingen en ziekten

    Hoofdverwondingen op latere kinderleeftijd worden geassocieerd met cognitieve verslechtering, ontremming en gedragsproblemen. Het karakter en omvang van de gevolgen hangt af van de hevigheid, de locatie van de beschadiging en de sociale context waarin de beschadiging ontstaat en herstelt.

    1. Temperament

    Chess en Thomas (1995) verdelen temperament onder in drie categorieën: slow to warm up, rustig en moeilijk temperament. Kinderen met gemakkelijk (easy) temperamen reageren goed op nieuwe situaties, leren snel dagelijkse routine als slapen en eten en zijn rustig en goed gehumeurd (40%). Kinderen met moeilijke (difficult) temperament reageren slecht en langzaam op nieuwe situaties. Ze zijn geneigd negatief en heftig te reageren op nieuwe stimuli en zijn onregelmatig in hun routine en lichaamsfuncties. Ook ontwikkelen ze meer gedrags- en aanpassingsproblemen. Kinderen met een moeilijk temperament ontwikkelen zich beter wanneer er een goodness-of-fit is tussen hun temperament en de ouderlijke verwachtingen (10%). Kinderen met een langzaam opwarmend (slow tot warm up) temperament zijn in het begin wat moeilijk maar worden gemakkelijker over tijd wanneer ze herhaald contact hebben gehad met nieuwe objecten, personen en situaties (15%).

    Kagan verdeelt temperament onder in geremd en ongeremd temperament. Een kind met geremd temperament is verlegen, timide teruggetrokken in nieuwe situaties. Een hoog percentage van de ouders van kinderen met een ongeremd temperament heeft een angst of stemmingsstoornis.

    1. Intelligentie, zelfvertrouwen en locus of control

    Lage intelligentie is een risicofactor voor gedragsproblemen in het bijzonder. Kinderen met een laag zelfvertrouwen hebben een risico voor gedrags- en emotionele problemen. Een ingewortelde overtuigingen over weinig controle hebben over belangrijke bronnen of versterking en belangrijke aspecten van iemands situatie worden geassocieerd met gedrags- en emotionele problemen. Iemand met een externe locus of control geloofd dat zijn leven bepaald wordt door zijn omgeving, het lot, toeval of andere mensen. Iemand met een interene locus of control gelooft dat hij zijn eigen leven bepaalt.

    Persoonlijke behoudende factoren

    Wanneer psychologische problemen zijn ontwikkeld, worden ze op persoonlijk niveau onderhouden door psychologische en biologische factoren. Jongeren met psychologische problemen houden deze in stand door hun eigen doeltreffendheid, disfunctionele attributiestijlen, cognitieve vervormingen, onvolwassen verdedigingsmechanismen en disfunctionele coping strategieën.

    1. Zelfregulerend vermogen

    Wanneer kinderen succesvol een taak afmaken en wanneer ze dat succes toeschrijven aan hun eigen vaardigheden, ontwikkelen ze een gevoel van eigen doeltreffendheid/ bekwaamheid. Een hoog niveau van eigen bekwaamheid worden geassocieerd met meer effectieve voltooiing van opdrachten. Kinderen met een lage eigen bekwaamheid blijven niet volhouden om hun eigen problemen op te lossen en een lage eigen bekwaamheid kan leiden tot psychologische moeilijkheden. Diverse cognitieve vervormingen (andere dan depressieve of vijandige attributiestijl) die problematische interpretaties van situaties met zich meebrengen kunnen de problemen van jongeren verklaren.

Verdedigingsmechanismen

Verdedigingsmechanismen worden gebruikt om negatieve emotionele staten die gepaard gaan met conflicten te reguleren. Conflicten verschijnen meestal wanneer een persoon een manier van handelen na wil streven, maar bang is voor de consequenties. De DSM IV verdeelt een verdedigingsfunctiesschaal in 7 niveaus. Aan de hand van deze schaal hebben minder adaptieve of een onvolwassen verdediging een grotere potentie dan volwassen verdediging om psychologische problemen te ontwikkelen. Anticipatie, aansluiten, onzelfzuchtigheid, humor, geldingsdrang, zelf-observatie, sublimering en ondderdrukking zijn adaptieve verdedigingsmechanismen. Deze zijn meer beschermend dan probleem-in-stand-houdende factoren.

Copingstrategieën

Coping strategieën kunnen op het probleem gericht zijn, op emotie gericht zijn en vermijdend zijn. Als de strategie op het probleem gericht is kijk je naar het probleem en kun je daar op inspringen, door het probleem op te lossen, weten wat je te wachten staat of de soort/aard van de stress te kennen.

Voorbeeld 1: examen: wordt disfunctioneel wanneer je geen verantwoordelijkheid neemt voor de oorzaak van je eigen probleem en onrealistische plannen hebt om op te lossen. De strategie die op emotie gericht is, wordt geassocieerd met geen controle/ stress hebben over bepaalde situatie

Voorbeeld 2:. sterfgeval: wordt disfunctioneel als je niet productief denkt, de stress te serieus neemt, agressie gebruikt of alcohol en drugs misbruik. De vermijdende strategie betekent dat je iets moet ordenen (time-out/ terugtrekken) voordat je actief wat aan het probleem kan gaan doen → wordt disfunctioneel wanneer je deze altijd (op de lange termijn) gaat gebruiken.

Biologische behoudende factoren

Abnormale niveau’s van psychologische opwinding, disregulatie van neurotransmitter systemen, disregulatie van neuro-endocriene systemen, abnormale circadiane ritmes en een variëteit in abnormale lichamelijke systemen hebben betrekking op sommige psychologische problemen.

Contextuele voor verwijderende factoren

De kwetsbaarheid van jongeren om psychologische problemen te ontwikkelen wordt beïnvloed door specifieke functies van de ouder-kind relatie, blootstelling aan aanhoudende familie problemen en specifieke stressoren.

Ouder-kind factoren in het jonge leven

De kwaliteit van ouder-kind gehechtheid, de opvoedstijl (de mate waarin ouders hun kinderen, inspelend op hun leeftijd stimuleren en de hoeveel controle en warmte ze geven) heeft een hoog veelzeggend effect op de latere psychologische aanpassingsvermogen van kinderen.

Bonding

Om een warme moeder-kind relatie te ontwikkelen moeten moeder en kind face-to-face contact hebben in moeilijke periode meteen na de geboorte van het kind. Deze bonding-theorie wordt niet ondersteund door de resultaten van een goed gecontroleerde onderzoeksstudie.

Hechting

Hechting en/of een goede band met ouders hebben is belangrijk voor een goede emotionele ontwikkeling en het leren houden van elkaar. Kinderen zijn afhankelijk van ouders en als ouders responsief reageren hebben kinderen de mogelijkheid om de wereld om hun heen te verkennen.

Intellectuele stimulatie

Het niveau van sensomotorische en intellectuele stimulatie die ouders verstrekken aan ouders is belangrijk voor de intellectuele ontwikkelen van hun kinderen. Verschillende studies tonen aan dat de verschillende soorten speelmateriaal in huis en het aantal mogelijkheden van ouders om hun kind intellectueel te stimuleren zorgt voor een goede stimulatie van het intellectuele niveau en toekomstig IQ.

Ouderstijlen

Een autoritaire opvoedingsstijl kenmerkt zich door veel regels. De ouder is de baas en het kind moet gehoorzamen. Houdt het kind zich niet aan de regels? Dan krijgt hij straf. Autoritaire ouders leggen de regels niet uit en geven geen ruimte voor discussie. Een voordeel is dat het kind precies weet wat de verwachtingen zijn. Een nadeel is dat het kind weinig zelfvertrouwen en zelfstandigheid ontwikkelt.

Toegeeflijke ouders hebben veel aandacht voor de wensen en behoeften van hun kind. Ze geven hun kind bijna altijd zijn zin. In feite is het kind de baas en er worden weinig eisen aan hem gesteld. Ouders die deze stijl hanteren, nemen hun kind wel serieus maar zichzelf (of in ieder geval hun eigen regels) niet. Een voordeel is dat ouder en kind gelijkwaardig zijn. Ook komen er weinig conflicten voor. Een nadeel is dat het kind geen grenzen leer kennen en het niet leert om rekening te houden met anderen. Bovendien leert het niet om met zijn emoties om te gaan en om zichzelf te beheersen.

Ouders met een democratische of autoratitieve stijl, stellen regels en hebben tegelijkertijd oog hebben voor de wensen en behoeften van hun kind. Zij geven leiding met liefde, houden rekening met de ontwikkeling van hun kind en overleggen met hun kind. Het kind wordt gesteund en aangemoedigd. Deze manier van opvoeden stimuleert het zelfvertrouwen en de zelfstandigheid van het kind. Het kind wordt als persoon gerespecteerd en zijn ontwikkeling wordt gevolgd. Een nadeel is dat deze stijl de meeste tijd en energie kost van alle opvoedingsstijlen. Het kind zal de ouder niet blindelings gehoorzamen; hij wil argumenten horen. Daarover in gesprek gaan kost tijd en geduld.

Er zijn ook opvoeders met een verwaarlozende opvoedingsstijl. Zij stellen weinig regels, maar bieden ook weinig geborgenheid, steun, veiligheid en betrokkenheid. Het kind wordt aan zijn lot overgelaten: hij mag het allemaal zelf uitzoeken. Een voordeel is dat het voor ouders gemakkelijk is. Een ouder als deze heeft alle tijd voor zichzelf en/of zijn werk. Nadelen zijn dat het kind niets leert, zich eenzaam voelt, in de steek gelaten en niet geliefd.

 

Blootstelling aan familieproblemen op jonge leeftijd

Aanleidingen voor een risico op het ontwikkelen van psychologische moeilijkheden zijn:

  • opgroeien met ouders met persoonlijke aanpassingsproblemen

  • families die gekarakteriseerd worden door disorganisatie en huwelijks-onenigheid

  • moeilijke broers of zussen.

    Ouders met problemen kunnen hun kinderen niet gehechtheid bieden die ze nodig hebben. Ook leren de kinderen door modelling, shaping en reinforcement, bepaalde negatieve patronen aan.

Ouderproblemen

Huwelijksstrijd

In families waar huwelijksontevredenheid en onenigheid aanwezig zijn, ontstaan psychologische moeilijkheden en in het bijzonder gedragsproblemen.

Familie disorganisatie

Een chaotische familieomgeving gekenmerkt door inconsequente regels, onduidelijke rollen en de afwezigheid van regulieren routines waardoor jongeren meer kans hebben op het ontwikkelen van psychologische problemen en vooral gedragsproblemen.

Afwijkende broers en zussen

Afwijkende broers of zussen zijn ongeschikte rolmodellen en ontwikkelen en versterken gedragsproblemen bij hun jonge broers of zussen.

 

 

 

10. Gedragsproblemen

 

Gedragsproblemen is één van de meest voorkomende problemen in de kindertijd en adolescentie om drie redenen:

  • Behandeling heeft bij 20-40% effect

  • 60% van de kinderen hebben een slechte prognose

  • Gedragsproblemen zijn intergenerationeel

 

Dit hoofdstuk bespreekt de classificatie, epidemiologie en klinische verklaringen voor gedragsproblemen. Ook de assessment, behandelingen en preventiemaatregelen zijn belangrijk.

 

Classificatie

Gedragsproblemen zijn geclassificeerd in de DSM-IV TR en de ICD-10. Er zijn veel verschillende vormen van gedragsproblemen, bijv:

  • ernstig tot mild

  • chronisch tot kort

  • pervasief of thuis

  • wanneer de problemen zijn begonnen

  • Etc.

 

Epidemiologie

De prevalentie voor gedragsproblemen en oppositionele opstandige gedragsstoornis variëren van 4-14%. Deze stoornissen komen vaker voor in de lage socio-economische groepen. Comorbiditeit en andere problemen zijn: ADHD, emotionele stoornissen, taalachterstand en specifieke leerstoornissen. Ook agressie en aandachtsproblemen komen vaak samen voor met gedragsproblemen.

 

Diagnose en klinische kenmerken

Voor gedragsstoornissen is de Child Behavior Checklist een handige vragenlijst. Gedragsstoornis is een hardnekkig probleem. Kinderen met een gedragsstoornis laten antisociaal gedrag thuis, op school en in de gemeenschap zien. Verder kunnen ze internaliserend gedrag vertonen en regels niet volgen. Daarnaast is er veel woede en irritatie aanwezig. Bij een psychische conditie laten kinderen met gedragsproblemen verschillende gedragingen zien die kunnen leiden tot risicogedrag. Tot slot hebben jongeren met gedragsproblemen ook moeilijkheden in de inter-persoonlijke aanpassing. Ze hebben problematische relaties met ouders, leraren en peers.

 

Etiologie van gedragsproblemen

Er is een verschil tussen oppositionele opstandige gedragsstoornis en gedragsstoornissen. Maar de meeste theorieën zijn ontwikkeld voor gedragsstoornissen. Daarom worden nu de belangrijkste theorieën besproken voor gedragsstoornissen.

 

Biologische theorieën

1. Genetische theorieën

Volgens onderzoek is agressie erfelijk. Biologische factoren kunnen dus antisociaal gedrag verklaren.

2. Moeilijk temperament theorie

Een moeilijk temperament is een risicofactor voor gedragsproblemen, omdat dit kan leiden tot slechte zelfregulatie en lokt de straffen uit bij verzorgers.

3. Neurotransmitter en hormoon theorieën

Uit onderzoek komt naar voren dat agressie het gevolg is van een disregulatie van neurotransmitters en hormonale systemen.

4. Arousal (toestand) theorie

Kinderen met gedragsproblemen hebben een beperkte capaciteit voor het aanleren van prosociaal gedrag. Ook kunnen ze niet leren om antisociaal gedrag te vermijden. Verder zorgen de erfelijke lage arousal niveaus ervoor dat ze niet responsief zijn voor positieve en negatieve reinforcement dan normale kinderen.

5. Neuropsychologische beperkingtheorie

Neuropsychologisch gebaseerde beperkingen in taal, verbaal redeneren en executieve functioneren, leidt tot zelfregulatie moeilijkheden die zorgen voor gedragsstoornissen. Ook leidt het tot onderprestatie, met als gevolg frustratie bij het kind. Deze frustratie zorgt voor het agressieve gedrag.

 

Psychodynamische theorieën

1. Super ego beperkingtheorie

Doordat ouders te toegeeflijk of te bestraffend zijn, kan antisociaal gedrag ontstaan. Bij toegeeflijke ouders, heeft het kind laks aan regels. Bij bestraffende ouders neemt het kind het agressieve en bestraffende stijl over van ouders. Het kind kan niet omgaan met relaties.

2. Hechtingstheorie

Kinderen die gescheiden in de eerste maanden gescheiden zijn van hun biologische ouders, ontwikkelen een onveilige hechting. Als ze ouders zijn hebben ze geen goede interne werkmodellen om morele sociale interactie te gebruiken.

 

Cognitieve theorieën

1. Sociale informatieprocessen theorieën

Kinderen met gedragsproblemen hebben vijandige intenties naar anderen en reageren met wraakzuchtige agressie. De reacties van peers bevestigen de vijandige attributiestijl.

2. Sociale vaardigheden beperkingtheorie

Kinderen met gedragsproblemen hebben de vaardigheden niet om alternatieve oplossingen te bedenken voor sociale problemen. Ze gebruiken agressie om sociale problemen op te lossen.

 

Sociale leertheorieën

1. Modelling theorie

Agressie bij kinderen met gedragsproblemen wordt geleerd door imitatie of modelling van het gedrag bij ouders of oudere broers of zussen.

2. Coercieve familieproces theorie

Door coercieve interactiepatronen met ouders leren kinderen antisociaal gedrag. Sociaal en economische risicofactoren zorgt ervoor dat ouders een coercieve opvoedingsstijl gebruiken.

 

Systeemtheorieën

1. Structureel familiesysteem theorie

Gedragsproblemen komen voor door slecht georganiseerde families met een gebrek aan:

  • Communicatievaardigheden en probleemoplossende vaardigheden

  • Duidelijke regels, rollen en routines

  • Duidelijke grenzen en hiërarchieën

  • Flexibiliteit voor levenstransacties, zoals het kind die volwassen wordt

2. Sociologische theorieën

Kinderen die opgroeien in een sociaal benadeelde delinquente omgeving leren antisociale gedragingen aan.

3. Multi-systemisch ecologische theorie

Gedragsproblemen worden in stand gehouden door:

  1. Individuele factoren (bv. Vijandige attributiestijl, slechte sociale vaardigheden etc.)

  2. Familiefactoren (bv. Ouder-kind hechting)

  3. Schoolfactoren (bv. Niet naar school gaan)

  4. Communicatiefactoren (bv. Omgaan met deviante peers)

 

Assessment

Assessment van gedragsproblemen en gerelateerde klinische kenmerken kan gedaan worden door de diagnostische criteria te gebruiken. Risico en protectieve factoren moeten in kaart worden gebracht.

 

Risicofactoren

Risicofactoren voor gedragsproblemen kunnen onderverdeeld worden in persoonlijke en contextuele risicofactoren.

 

Persoonlijke risicofactoren

Biologische en psychologische factoren kunnen leiden tot gedragsproblemen bij kinderen. Biologische factoren zijn: genetische kwetsbaarheden en lage arousal niveaus.

Psychologische factoren zijn: een lage intelligentie, moeilijk temperament, laag zelfbeeld, externe locus of control etc.

 

Contextuele risicofactoren

Ook contextuele factoren kunnen verdeeld worden. Ouder kind factoren in de vroege kindertijd zijn: hechtingsproblemen, gebrek aan intelligente stimulatie, inconsistente ouderlijke discipline. Ook blootstelling van familieproblemen kunnen risicofactoren zijn. Psychologische problemen, alcohol en drugsgebruik, criminaliteit, huwelijksproblemen van de ouders zijn hier voorbeelden van. Tot slot zijn stressfactoren zoals scheidingen en kindermishandeling risicofactoren zijn om gedragsproblemen te ontwikkelen.

 

Oorzaken

Oorzaken die direct kunnen leiden tot gedragsproblemen zijn: levensstress, adolescentie, kindermishandeling, pesten, scheiding van ouders etc.

 

Factoren die het probleem in stand houden

Er zijn ook factoren die het probleem in stand houden. Deze kunnen weer onderverdeeld worden in persoonlijke en contextuele factoren.

 

Persoonlijke factoren

Biologische factoren zijn: sociaal leermoeilijkheden door een lage arousal.

Psychologische factoren zijn: slechte interne werkmodellen voor relaties, laag zelfbeeld, disfunctionele copingstrategieën.

 

Contextuele factoren

Factoren die het probleem in stand houden zijn behandeling systeem factoren, familie systeem factoren, ouderlijke factoren en sociaal netwerk factoren.

 

Protectieve factoren

Naast risicofactoren, oorzaken en factoren die het probleem in stand houden, zijn er ook protectieve factoren.

 

Persoonlijke factoren

Een goede fysieke gezondheid, een hoge IQ, makkelijk temperament, hoog zelfbeeld etc. zijn voorbeelden van persoonlijke protectieve factoren.

 

Contextuele factoren

Er zijn ook protectieve contextuele factoren. Familie die het probleem accepteert, een veilig ouder-kind hechting, goede ouderlijke aanpassingen en weinig familiestress zijn voorbeelden van protectieve factoren.

 

Formulering

Een formulering maken voor jongeren met gedragsproblemen is complex, omdat families al meerdere interventies hebben gehad en betrokken zijn meerdere instanties. Assessment wordt dan gedaan over meerdere sessies.

 

Behandeling

Behandeling moet gericht zijn op duidelijke formuleringen met specifieke behandelingsdoelen voor families. Onderzoekt toont aan dat de uitkomsten van behandelingen niet goed zijn. Er kunnen groepsgerichte, individuele familiegerichte behandelingen worden gegeven. Interventies moeten gericht zijn op systemen waar problemen zijn.

 

Psychoeducatie

Door psychoeducatie worden ouders geholpen om een ander beeld van hun kind te krijgen. In plaats van dat het kind slecht is, is het kind goed met slechte gewoonten. Ook krijgen ouders hulp met de opvoeding. Ouders moeten positief gedrag belonen en negatief gedrag negeren. Psychoeducatie moet alle sessies worden gegeven voor een effectievere uitkomst.

 

Monitoring

Bij monitoring observeren ouders het kind. Ouders worden getraind om gedragingen van het kind op te schrijven. Daarna schrijven ze op wat gebeurde voor het gedrag en na het gedrag. Op deze manier kunnen ze negatieve gedragingen voorkomen.

 

Ouder gedragstraining

Ouders met kinderen die oppositioneel opstandig gedrag laten zien, gebruiken gedragstechnieken om het kind te disciplineren en proberen een positieve relatie met het kind te behouden. Deze therapie is effectief in drie belangrijke vormen:

  1. Familie gedragstherapie

In de therapie kunnen ouderlijke vaardigheden worden geoefend. Ook kan het kind zelfcontrole vaardigheden leren. Onmiddellijke feedback kan worden gegeven. Dit kost echter wel veel tijd voor de therapeut.

  1. Kleine groep ouderlijke training

Ouders moeten door middel van rollenspellen bepaalde vaardigheden leren. Daarnaast krijgen ze steun van de groep.

  1. Grote groep ouderlijke training

Deze training wordt gegeven in scholen of buurthuizen. Onderzoek laat zien dat deze trainingen effectiever zijn dan de kleine groep ouderlijke training.

 

Antisociaal gedrag verminderen

Om antisociaal gedrag te verminderen, moeten de kinderen uit agressieve situaties worden gehouden. Ouders worden geholpen om routines aan te bieden, zodat ze niet in deze situaties komen. Ook kunnen zij time-outs gebruiken voor het kind. Kinderen leren interne spraak te gebruiken om negatieve gedachten tegen te gaan.

 

Prosociaal gedrag verhogen

Wanneer ouders het kind belonen voor het prosociale gedrag, kunnen kinderen dit gedrag vaker laten zien. Ook kan door modelling het kind prosociaal gedrag laten zien.

 

Familie gerichte communicatie en probleemoplossende training

Het doel van zo een training is ouders en kinderen duidelijk met elkaar te laten communiceren. Daarnaast moeten ze discussiëren over regels, rollen, routines en gevolgen. Familieleden leren ook probleem oplossende vaardigheden.

 

Thuis-school afspraken en remedial teaching

Veel kinderen met gedragsproblemen laten ook leermoeilijkheden zien. Schoolinterventies kunnen het kind hierbij helpen. Ouders en school daarnaast moeten een goede werkrelatie opbouwen. Op deze manier kan het kind leren in een prettige omgeving.

 

Sociaal probleemoplossende vaardigheden training

Deze training helpt kinderen om peerrelaties te behouden. Individuele of groepsgerichte behandelingen zijn gebaseerd op sociaal probleemoplossende vaardigheden. Er moet aandacht gegeven worden aan perspectieven van anderen en het managen van woede door adem en relaxatie vaardigheden.

 

Ouder counseling

Ouders kunnen de geleerde regels, rollen en routines moeilijk toepassen. Dit komt door hun eigen psychologische moeilijkheden, huwelijksproblemen en stress. Hiervoor zijn er twee oplossingen mogelijk: ouder counseling en behandeling pleegzorg. Het kind leert sociale vaardigheden in een pleeggezin. Bij ouder counseling leren ouders beter om te gaan met hun persoonlijke en huwelijksmoeilijkheden.

 

Inter-professionele afspraken

Omdat gedragsproblemen voorkomt in meerdere settings (familie, school, gemeenschap), zijn ook meerdere professionals aanwezig. Het is belangrijk om multi-systemische interventies en samenwerken zo goed mogelijk te laten verlopen. Door middel van case management kunnen ze de ervaringen delen met elkaar.

 

Raadplegen van de hogere orde

Klinische psychologen kunnen hulp vragen aan een hogere orde als adolescenten gewelddadig worden. Alle psychologen krijgen training om veilig en effectief te handelen in bepaalde situaties.

 

Preventie

Preschoolse stimulatie programma’s worden gebruikt bij risicogroepen. Klinische psychologen spelen hier een grote rol in. Zij zorgen ervoor dat de risicofamilies een goede training krijgen.

 

Samenvatting

Gedragsproblemen is één van de meest voorkomende problemen. Kinderen met gedragsproblemen heeft prioriteit met de behandeling, omdat de uitkomst van deze jongeren niet goed is. Om de DSM-IV TR en ICD-10 worden gedragsproblemen geclassificeerd. Comorbiditeit komt ook voor bij gedragsproblemen. Er zijn verschillende theorieën te noemen die gedragsproblemen verklaren. Ook zijn er veel behandelmethodes voor de families. Dit kunnen groepsgerichte of individuele behandelingen zijn. Belangrijk is om met school een goede werkrelatie te bouwen als het kind naast gedragsproblemen ook leerproblemen laat zien. Het kind kan leren in een goede omgeving.

16: Stemmingsproblemen

 

Depressie in de kindertijd of adolescentie is een nare ervaring voor jongeren en andere familieleden. Jongeren die een depressieve periode hebben meegemaakt, blijven hun stemmingsstoornis houden. In dit hoofdstuk worden de classificatie, epidemiologie en klinische kenmerken van stemmingsproblemen beschreven. Ook verschillende theoretische verklaringen komen voor. Daarnaast wordt er een benadering gegeven voor de assessment en behandeling van kinderdepressie. Tot slot worden ook de bipolaire stoornis en zelfmoordrisico’s beschreven.

 

Diagnose en classificatie

De classificatie van een humeurstoornis wordt gemaakt door de DSM IV-TR en de ICD-10. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen humeurstoornissen en affectieve condities met specifieke kenmerken. Ook angst komt vaak voor bij een humeurstoornis. Hieronder is een overzicht gegeven van de classificatie volgens de DSM IV-TR.

 

 

Epidemiologie

Het is vaak moeilijk om depressie te diagnosticeren bij kinderen en adolescenten. Er zijn ongeveer 2-9% van de jongeren onder de 18 jaar depressief. Het komt vaker voor onder adolescenten dan pre-adolescenten. In de pre-adolescentie zijn meer jongens depressief en in de adolescentie zijn er meer meisjes depressief. Ook komt depressie vaak voor in combinatie met andere stoornissen, zoals angst of conduct disorder.

 

Klinische kenmerken

Belangrijke klinische kenmerken van depressie onder kinderen en adolescenten zijn gebreken in:

  • Perceptie: negatieve perceptie van de wereld en niet-belonend gedrag

  • Cognitie: beschrijven zichzelf, de wereld en de toekomst in negatieve termen

  • Affectie: verdrietig, eenzaam en wanhopig voelen

  • Gedrag: bijna of geen activiteiten ondernemen

  • Somatische toestand: geen energie, onregelmatig eten of slapen

  • Interpersoonlijke aanpassing: geen goede relatie met vrienden, familie en leraren

 

Theorieën

Theoretische verklaringen voor depressie kunnen onderscheiden worden in drie categorieën: biologische factoren, psychologische processen en sociale processen.

 

Biologische theorieën

Veel onderzoeken over depressie zijn gedaan bij volwassenen. Sommige kenmerken komen dus niet voor bij kinderen en adolescenten.

 

1. Genetische theorieën

Kwetsbaarheden in de neurofysiologische of endocriene systemen die disfunctioneel zijn in humeurstoornissen zijn erfelijk.

 

2. Amine disregulatie theorieën

Hypoactiviteit in de amine systemen zijn gerelateerd aan beloning en straffen die centraal staan met depressie. Noradrenaline en serotonine zijn de belangrijke neurotransmitters die hierbij betrokken zijn.

 

3. Endocriene disregulatie theorieën

In endocriene disregulatie theorieën, zijn onregelmatigheden in cortisol, thyroxine, groeihormen, melatonine en prolactine systemen belangrijk voor de ontwikkeling of het behouden van depressie.

 

4. Immuun systeem disfunctie theorieën

Sommige onderzoekers beargumenteren dat er een link is tussen de functie van het immuun systeem en depressie. Blootstelling aan chronische stress of plotselinge verlies leidt tot beschadiging aan het immuunsysteem en dit leidt tot levensstress. Dit resulteert in depressie.

 

5. Circadiaans ritme de-synchronie theorieën

Circadiaanse ritmes zorgen voor het slaap en waak cyclus. Depressie ontstaat wanneer er een disregulatie of de-synchronie is in de circadiaanse ritmes.

 

6. Seizoensritme disregulatie theorieën

Depressie komt vaak voor in winter wanneer er minder licht is. Dit zorgt ervoor dat er minder melatonine wordt gemaakt. Wanneer er minder melatonine wordt gemaakt, worden mensen uit hun balans gebracht. Ze eten meer en slapen meer.

 

Psychoanalytische theorieën

 

1. Freud’s klassieke psychoanalytische theorie

Depressie ontstaat wanneer een ouder het kind niet de voldoening kan geven tijdens de orale fase. Het kind wordt boos en heeft het idee dat de verzorger niet van hem houdt. Deze woede wordt op zichzelf gericht. Dus het kind geeft zichzelf de schuld. Vroege levenservaringen zijn dus van belang.

 

2. Bibring’s ego-psychologie theorie

Volgens Bibring onstaat depressie wanneer een verschil ontstaat tussen de echte zelf en de ideale zelf. Dit komt door de ontwikkeling van een laag zelfbeeld.

 

3. Blatt’s object-gerelateerde theorie

Er zijn twee typen depressie gerelateerd met twee verschillende typen stress in vroege ouder-kind relaties. Wanneer deze typen stress voorkomen, kan leiden tot depressie:

- stress dat leidt tot gebrekkige hechting

- stress dat leidt tot gebrekkige autonomie

 

Gedragstheorieën

De theorieën van Lewinsohn en Rehm zijn belangrijk voor onderzoek naar de effectiviteit van gedragsbehandelingen voor stemmingsstoornissen.

 

1. Lewinsohn’s gedragstheorie

Mensen met depressie vermijden situaties waarin ze positieve versterking verkrijgen. Hierdoor hebben ze gebrekkige sociale vaardigheden en hebben ze geen goede interacties met anderen.

 

2. Rehm’s zelfcontrole theorie

Lewinsohn heeft het bij depressie over de omgeving, terwijl Rehm’s theorie gaat over zelfcontrole. Volgens hem ontstaat depressie wanneer een persoon alleen de huidige negatieve kanten ziet van een gebeurtenis in plaats van de lange termijn gevolgen van gebeurtenissen. Ook hebben ze negatieve attributies voor persoonlijke acties, weinig zelf-versterking voor adaptief gedrag en straffen ze zichzelf veel.

 

Cognitieve theorieën

1. Beck’s cognitieve theorie

Depressie ontstaat wanneer levensgebeurtenissen voorkomen waarin personen iemand verliezen. Dit heeft bij depressieve mensen geleid tot negatieve cognitieve schema’s. Deze schema’s zorgen voor negatieve gedachten die leiden tot depressie.

 

2. Seligman’s hergeformuleerde Learned Helplessness theorie

Volgens Seligman ontstaat depressie wanneer een persoon herhaaldelijk faalt om aversieve stimuli onder controle te krijgen. Hierdoor ontwikkelt hij negatieve interne attributies voor deze gefaalde ervaringen. Ze ontwikkelen gedachten zoals: Ik kan het nooit.

 

Sociale theorieën

1. Familiesysteemtheorie

Volgens deze theorie ontstaat depressie wanneer er een verstoorde structuur in de familie is. Ook kan het verkeerd functioneren van de familie leiden tot depressie. Scheidingen, mishandeling, ouderlijke kritiek, te weinig aandacht en veel ouder-kind conflicten zijn hier voorbeelden van.

 

2. Interpersoonlijke theorie

Depressie ontstaat door meerdere factoren, maar interpersoonlijke moeilijkheden behouden de depressieve symptomen. De vijf categorieën van interpersoonlijke factoren die zorgen voor depressie zijn: verdriet, verschillende rollen in de familie, transities in rollen, interpersoonlijke gebrekkigheden en problemen bij een één oudergezin.

 

Assessment

Bij assessment zijn een aantal dingen die als eerst bekeken moeten worden:

  1. Loopt het kind risico voor zelfbeschadiging?

  2. Is depressie het gevolg van mishandeling?

  3. Wat zijn de aard en omvang van de symptomen?

  4. In welke context is de depressie opgekomen?

 

Kwetsbare factoren

Persoonlijke en contextuele factoren kunnen leiden tot depressie. Contextuele factoren zijn bijvoorbeeld: Ouderlijke depressie, pre- of perinatale complicaties tijdens de geboorte, sensitiviteit van kind, verwaarlozing door ouders etc. Persoonlijke kenmerken kunnen zijn: lage intelligentie, laag zelfbeeld, moeilijk temperament etc.

 

Oorzaken

Slechte ervaringen met relaties en het falen van het behalen van doelen kunnen leiden tot depressie in kinderen of adolescenten.

 

Factoren die het probleem in stand houden

Net als de hierboven beschreven persoonlijke en contextuele factoren kunnen het probleem ook in stand houden. Op biologisch niveau zijn disregulatie van het amine systeem, disregulatie van het immuunsysteem en de-synchronie van de slaapwaakcyclus factoren die het probleem in stand kunnen blijven houden. Op school kan pesten, straffen en niet adequaat belangrijke factoren zijn. En voor een effectieve behandeling moeten de professionals en het gezin goed samenwerken.

 

Protectieve factoren

Hieronder worden een aantal protectieve factoren genoemd:

  • Biologische factoren: goede fysieke gezondheid

  • Psychologische factoren: hoge IQ, makkelijke temperament, hoog zelfbeeld

  • Contextuele factoren: goede ouder-kind relatie, weinig familiestress, goede sociale netwerk

 

Formulering

Na de interviews kan een formulering gemaakt worden die past bij de factoren die hierboven besproken zijn. Daarna kan een goede behandeling worden uitgekozen om het probleem te behandelen.

 

 

Behandeling

Door assessment komt naar voren dat de stemmingsproblemen van het kind vaak komen door persoonlijke factoren, familie factoren, school factoren en het sociale netwerk van het kind. Hieronder worden verschillende interventies besproken.

 

Psychoeducatie

De behandeling zorgt ervoor dat kinderen en families leren om hun denkpatronen, acties en relaties te controleren en te veranderen. Het gezin moet het kind leren nieuwe gedachten te ontwikkelen.

 

Zelf-monitoring

Haalbare doelen stellen en zelf-monitoring wordt gedaan in het vroege stadium van therapie. Wanneer de doelen zijn bereikt, is er vooruitgang. Daarnaast kan de cliënt opschrijven hoe hij de conversatie met een ander persoon heeft ervaren. Tot slot kan de cliënt zijn gedachten opschrijven en de zijn stemming scoren op een schaal van 1-10. Op deze manier kunnen coping strategieën worden aangeleerd.

 

Interventies gericht op activiteiten

Door middel van psychoeducatie en zelfmonitoring leren cliënten dat activiteiten hun stemming beïnvloeden. Hieronder worden interventies beschreven die de cliënt helpt om een activiteitenpatroon te ontwikkelen.

 

Taken plannen

De cliënt kiest een taak uit waarvan hij denkt dat hij deze niet kan voltooien. Hij deelt de taak op in kleine taken en ziet zo dat hij de taken wel kan voltooien. Het positieve gedrag van de cliënt wordt versterkt.

 

Plezierige situaties creëren

Ouders en kinderen maken een lijst met leuke activiteiten. Door de activiteiten moeten hun stemmingen veranderen. Bijvoorbeeld naar de bioscoop gaan of een stukje wandelen met elkaar.

 

Plezierige situaties onthouden

Ouders gaan het met hun kind hebben over de leuke dag. Welke positieve dingen zijn er allemaal gebeurd?

 

Leeftijd gepaste uitdagingen plannen

Voor adolescenten is het goed om leeftijd gepaste uitdagingen aan te gaan, zoals shoppen, onafhankelijk met een vriendin afspreken etc.

 

Fysiek bewegen

Inactiviteit leidt tot een slechte humeur.

 

Relax vaardigheden gebruiken

Cliënten worden getraind om te relaxen. Ze trainen hun ademhaling en visualisatievaardigheden. Deze vaardigheden helpen hun om om te gaan met angsten of irritaties.

 

Interventies gericht op familierelaties

Het gezin beïnvloedt het humeur van het kind. Hieronder worden drie interventies genoemd die de familierelaties verbeteren.

  1. Familiecommunicatie en probleem oplossingsgerichte training

  2. Steun geven

  3. Rollen in het gezin: moeilijkheden ontstaan door bijvoorbeeld over betrokkenheid, kritiek en problemen met loyaliteit

 

Interventies gericht op cognitie

Deze interventies leren ouders en kinderen om automatische gedachten en het effect op hun stemming daarvan te identificeren. Na het identificeren veranderen ze deze gedachte met een positieve gedachte. Zo ontwikkelen ze specifieke routines voor het veranderen van hun automatische gedachten. Hieronder worden drie methodes kort beschreven.

 

Challenge-test-reward (CTR methode)

  • Challenge (uitdagen) om negatieve automatische gedachten te veranderen

  • Test (testen) de validiteit van deze nieuwe gedachten

  • Reward (belonen) van het uitdagen en testen

 

Dit kan in familiesessies worden gedaan.

 

Veranderen van attributies

Interne, globale en stabiele attributies moeten veranderd worden naar externe (toeschrijven aan omstandigheden), specifieke (komt door deze situatie) en onstabiele (tijdelijke) attributies.

 

Gericht op positiviteit

Het gezin wordt verteld dat ze met kleine klusjes rondom het huis veel kunnen leren. Ze leren positieve zelfmonitoring, zelfevaluatie en zelfversterking toepassen.

 

Sociale vaardigheden en sociale probleem oplossende vaardigheden training

Groepsactiviteiten programma’s en groepstherapie kunnen tieners helpen om sociale vaardigheden te ontwikkelen. Als basische sociale vaardigheden zoals: meedoen, initiatief tonen en het behouden van gesprekken. Hierna begint de training in sociale probleem oplossende vaardigheden. Ze bespreken moeilijke situaties en alle mogelijke uitkomsten hiervan.

 

Schoolinterventies

Werken met school helpt de leraar de formulering te begrijpen. Zo ontwikkelt hij steun in de interactie met het kind.

 

Medicatie

Wanneer psychosociale interventies niet effectief genoeg zijn, kunnen SSRI’s (medicijnen) helpen voor een multi-modale behandelingsprogramma.

 

Management van ouderlijke stemmingsproblemen

Interventies moeten ook gericht zijn op ouderlijke stemmingsproblemen. Alle interventies moeten gericht zijn op het helpen van de familie om het kind te helpen herstellen.

 

Terugval management

Terugval bij depressieve kinderen komt veel voor. Een lange termijn zorgprogramma is hiervoor nodig. Cliënten leren om te gaan met terugval.

 

Management weerstand

Bij het werken met depressieve kinderen is het belangrijk om taken uit te delen met een grote kans op succes. Kinderen voelen zich zo competent. Ook is het goed om een goede werkrelatie op te bouwen. De kans op weerstand is op deze manier het kleinst.

 

Bipolaire stoornis

De bipolaire stoornis wordt gekenmerkt door perioden van manie of hypomanie en door periodes van depressie. Bij een bipolaire I stoornis gaat het om tenminste één manische, hypomanische of gemixte periode. Bij een bipolaire II stoornis gaat het om één of meer perioden van beide depressie en hypomanie, maar geen manische of gemixte perioden.

 

Epidemiologie

De prevalentie is ongeveer 1% en de stoornis komt even vaak voor bij jongens en meisjes. Ongeveer 20% van de bipolaire patiënten heeft de eerste periode tijdens adolescentie, met pieken tussen de 15-19 jaar. Ook komt comorbiditeit met Conduct Disorder en ADHD veel voor.

 

Klinische kenmerken

De symptomen bij kinderen met een bipolaire stoornis verschilt iets met die van de volwassenen. In plaats van depressief zijn ze vaak geïrriteerd.

 

Etiologie

Uit onderzoek naar tweelingen komt naar voren dat genetische factoren van bipolaire stoornissen in volwassenen erg belangrijk zijn. Daarnaast hebben omgevingsfactoren ook invloed op de stoornis.

 

Assessment

Een multidisciplinaire assessment is belangrijk bij het diagnosticeren van een bipolaire stoornis. Ook moet er naast de bipolaire stoornis gekeken worden naar of het kind zelfmoordneigingen heeft.

 

Behandeling

Een multimodale interventie programma met psychefarmacologische en psychologische behandeling is de beste voor een bipolaire stoornis. In veel gevallen is het opnemen essentieel. Bijvoorbeeld tijdens acute manische perioden.

 

Medicatie

Bij farmacologische therapie of acute manische of gemixte perioden worden antipsychotische of atypische antipsychotische medicijnen voorgeschreven. Het gedrag van het kind wordt hiermee onder controle gehouden. Deze medicijnen hebben echter ook negatieve bijwerkingen.

 

Psychologische therapie

Psychoeducatie is hierbij het belangrijkste. Het gezin krijgt informatie over de diagnostische criteria van een bipolaire stoornis. Ook de epidemiologie, etiologie en de behandeling worden verteld. Daarnaast kan het gezin het kind helpen met probleem oplossende vaardigheden, dagelijkse routines en het identificeren van hun manische en depressieve symptomen. Op deze manier kunnen ze goede coping strategieën ontwikkelen. De sociale netwerk en school kunnen het kind hierin steunen.

 

Zelfmoord

Zelfmoord komt vaker voor tijdens de adolescentie dan de kindertijd. In de late adolescentie plegen twee tot vijf keer meer mannen zelfmoord dan vrouwen. Bij vrouwen komen meer zelfmoordpogingen en gedachtes voor. De uiteindelijke daad komt bij de mannen vaker voor.

 

Risico en protectieve factoren voor zelfmoord

Assessment voor zelfmoord is belangrijk als jongeren recent een zelfmoord poging heeft gedaan, wanneer ze dreigen om zichzelf aan te doen of als ze symptomen laten zien van hevige depressie. De volgende domeinen zijn belangrijk bij assessment:

 

Zelfmoordintentie en idealisatie

Tussen zelfmoord intentie en zelfmoord idealisatie zit een verschil. Zelfmoord intentie wordt gekenmerkt door:

  • Planning

  • Maatregelen om het geheim te houden

  • Dodelijke methoden

  • Afwezigheid van hulp

  • Uiteindelijke daad

 

Bij zelfmoord idealisatie gaat het om niet dodelijke zelfbeschadiging zoals in de polsen snijden. Hier is het doel niet om dood te gaan.

Protectieve factoren zijn:

  • Geen zelfmoord intenties hebben

  • Een verbale of geschreven contract hebben die getekend is door de adolescent waarin staat dat hij geen zelfmoord pleegt

  • Monitoring van ouders

 

Risicofactoren zijn voor zelfmoord:

  • Dodelijke methoden hebben

  • Verlies van ouders of partner

  • Conflicten met ouders of partner

  • Betrokken zijn in het justitiële systeem

  • Imitatie van andere zelfmoordpogingen

 

Protectieve factoren zijn voor zelfmoord:

  • Oplossen van interpersoonlijke conflicten

  • Omgaan met verlies

  • Goede coping strategieën

  • Etc.

 

Motivatie

Jongeren zijn gemotiveerd om zelfmoord te plegen om verschillende redenen:

  • Ontsnappen van een psychologische toestand of situatie

  • Om zichzelf te straffen

  • Om aandacht te zoeken

 

Persoonlijkheidsrisicofactoren

Persoonlijkheidskenmerken die risicovol zijn voor zelfmoord zijn: hoge niveaus van hulpeloosheid, perfectionisme, impulsiviteit, agressie en inflexibele coping strategieën.

 

Stoornis gerelateerde risicofactoren

Onder adolescenten, vooral mannen, zijn stoornis gerelateerde risicofactoren: depressie, alcohol en drugsmisbruik en conduct disorder, andere persoonlijkheidsstoornissen, comorbide stoornissen. Protectieve factoren zijn: afwezigheid van psychologische en fysieke stoornissen, afwezigheid van chronische stoornissen etc.

 

Historische risicofactoren

Eerdere zelfmoordpogingen is de meest belangrijkste historische risicofactor voor toekomstige zelfmoordpogingen. Andere risicofactoren zijn: verlies van ouder, psychiatrische behandeling en betrokkenheid bij de justitie. De afwezigheid van deze factoren zijn protectieve factoren.

 

Familie risicofactoren

Een familiegeschiedenis met veel problemen zijn risicofactoren: familie zelfmoordpogingen, depressie, drugs of alcoholmisbruik, een niet steunende familie en stress. De afwezigheid van deze factoren zijn protectieve factoren.

 

Demografische risicofactoren

Demografische risicofactoren zijn: mannen, witte mannen in Amerika en een zwakke religieuze verbintenis. Protectieve factoren zijn: een vrouw zijn, donker zijn in Amerika en een sterke religieuze verbintenis.

 

Assessment van zelfmoordrisico’s

Familie gerichte interventies en sociale leertheorie gebaseerde interventies benadrukt hoe belangrijk een gestructureerde probleem oplossende benadering is voor de zelfmoordpogingen die een kind heeft gepleegd. Hieronder wordt beschreven hoe een familieconsultatie in zijn werking gaat:

  1. Onmiddellijke consultatie

  2. Ontwikkelen van een beeld over de situatie van de zelfmoordpoging

  3. Goede vertrouwensrelatie opbouwen

  4. Alle risico en protectieve factoren nagaan.

  5. Alle belangrijke mensen in de sociale netwerk en professionele netwerk van het kind betrekken

  6. De informatie dat is verzameld moet in een formulering worden gezet.

  7. Formulering/plan uitvoeren

 

Multi-systemische interviews

Bij kinderen en adolescenten is het belangrijk om minimaal drie verschillende interviews te houden: met de verzorgers, met het kind alleen en met de hele familie. Zo krijgen de therapeuten verschillende perspectieven over situaties.

 

Kindgerichte interview

Wanneer een interview wordt gehouden met het kind, is het belangrijk om te benoemen hoelang het interview duurt en wat het doel is van het interview. Ook is het belangrijk om te benoemen dat wat het kind zegt in vertrouwen wordt verteld, behalve als hun veiligheid in gevaar is. Als er eenmaal een vertrouwensband is geschept, kan de therapeut verder gaan met het interview.

In gevallen waar het kind al een zelfmoordpoging heeft gedaan, moet er een zo gedetailleerd beeld worden beschreven over het gedrag van het kind. Dit moet worden besproken met de verzorgers.

 

Management van zelfmoord risico’s

Tijdens het managen van zelfmoordrisico’s moet er gekeken worden naar factoren die aanwezig waren tijdens de zelfmoordpoging. Zijn deze nu aanwezig of afwezig? Als deze nog aanwezig zijn, moet het kind beschermd worden zodat hij niet opnieuw een poging doet. Ook moet er een onderscheid worden gemaakt in onmiddellijke zelfmoord risico’s en lange termijn risico’s. Interventies zijn gericht op thuisgerichte zorg of residentiële zorg.

 

Thuisgerichte zorg

Tijdens thuisgerichte zorg maakt de therapeut en andere relevante teamleden een niet-zelfmoord contract met de adolescent en een monitoring contract met de verzorgers.

 

1. Niet-zelfmoord contract

Dit is een overeenkomst tussen de adolescent en de therapeut om geen zelfmoord te plegen voor de volgende afspraak. In het contract staat ook wat het kind moet doen als het wel zelfmoordneigingen heeft door bijvoorbeeld ruzie met ouders.

 

2. Monitoring contract

In dit contract staat dat ouders het kind 24 uur in de gaten moeten houden om te voorkomen dat het kind zelfmoord pleegt. Ook moeten de ouders steun geven en geen conflicten maken met het kind.

 

3. 24-uur oproep service

De adolescent en ouders kunnen de teamlid van de behandelingsteam 24 uur bellen als zelfmoordgedachten voorkomen.

 

4. Behandelingsplan

De adolescent en ouders worden hierna uitgenodigd om een serie of sessies te volgen om de adolescent te helpen om samen te werken met anderen. Ook wordt tijdens de sessies de depressie en andere gerelateerde moeilijkheden behandeld.

 

5. Actieve follow-up

Adolescenten hebben het risico dat ze niet meer naar de follow-up afspraken gaan, terwijl dit wel heel belangrijk is. De familie wordt een paar dagen voor de afspraak opgebeld om te herinneren dat de afspraak over een paar dagen is. Deze afspraak moet zorgen dat er een preventie is in toekomstige zelfmoordrisico’s.

 

Residentiële zorg

In de residentiële zorg moet de adolescent 24 uur worden geobserveerd. Ook worden verzorgers uitgenodigd om een aantal afspraken bij te wonen om te zorgen dat het kind zich veilig voelt. Ook worden risicofactoren besproken. Daarna wordt dezelfde behandeling uitgevoerd als hierboven.

 

 

Preventie

Schoolgerichte programma’s zijn gemaakt om depressie in kinderen te voorkomen. Met deze programma’s ontwikkelen kinderen cognitieve en sociale vaardigheden om hun kwetsbaarheid voor depressie te verminderen. Deze programma’s zijn volgens onderzoek effectief. Ook bredere preventieprogramma’s worden gebruikt.

  • Educatie: school geeft informatie over zelfmoordrisico’s

  • Programma’s voor ouders, leraren en peers om te zorgen dat ze weten hoe ze om moeten gaan met adolescenten die risico lopen voor zelfmoord

  • Telefoon hotlines

 

Samenvatting

Stemmingsproblemen in kinderen en adolescenten zijn belangrijk omdat er een grote kans is dat ze terugvallen. Er zijn verschillende stoornissen te benoemen in de DSM IV-TR en de ICS-10. Verschillende theorieën beschrijven de oorzaken van depressie. Daarnaast moeten behandelingprogramma’s gericht zijn op multi-systemische assessment. Ook bipolaire stoornis is een stemmingsstoornis. Hier zijn twee typen van. Tot slot moeten adolescenten die zelfmoordgedachten of intenties hebben onmiddellijk worden behandeld, zodat de risicofactoren kunnen worden verminderd.

 

 

19: Fysieke kindermishandeling

 

Kindermishandeling is internationaal onacceptabel. Het schendt de rechten van het kind. Fysieke mishandeling verwijst naar het met opzet aangerichte letsel zoals: slaan, schoppen, gooien, bijten, branden, snijden, vergiftigen etc.

 

Epidemiologie

De prevalentie van fysieke kindermishandeling tijdens kindertijd en adolescentie is ongeveer 10-25%.

 

Effecten op fysieke mishandeling

Fysieke kindermishandeling heeft korte en lange termijn effecten op de fysieke en psychologische gezondheid van het kind. De fysieke gevolgen zijn: littekens, neurologische schade, visuele of auditieve impairment etc. De korte termijn psychologische effecten zijn: negatief zelfbeeld, problemen met de ontwikkeling van cognitieve competenties, internaliserende en externaliserende problemen etc. Een lange termijn fysieke gevolg is dat jongeren een hogere risico hebben op internaliserende en externaliserende problemen. Maar niet alle kinderen krijgen negatieve lange termijn gevolgen. Kinderen die voor hun 5e jaar zijn mishandeld en geen neurologische schade hebben, zijn veerkrachtig. Ook een makkelijke temperament en goede sociale relaties hebben met andere volwassenen zijn protectieve factoren.

 

Assessment

Er zijn geen definitieve procedures of criteria voor het valideren van het verhaal van het kind. Als er aan mishandeling wordt gedacht, moet er toestemming gevraagd worden aan de ouders voor onderzoek.

 

Reconstrueren van de gebeurtenis

Hieronder worden de kwetsbare factoren en de gedragingen die leiden tot mishandeling op een rijtje gezet.

 

Kwetsbare factoren

Kind

kenmerken

Ouderlijke cognitieve stijl

Ouderlijke toestand

Ouderlijke emotie

regulatie

Ouderlijke straf ervaringen en discipline

Gedragingen die leiden tot mishandeling

 

Gedrag van kind (bv huilen)

Ouderlijke beoordeling van het kind

Ouderlijke woede

Gebrek aan inhibitie

Mishandeling

 

Mishandeling kan escaleren in normale gewoonten. Als de mishandeling wordt bepaald door redenering, kan er een onderscheid gemaakt worden tussen vijf redeneringen:

 

  1. Instrumenteel: een kind verstikken zodat het stopt met huilen

  2. Symbolisch/instrumenteel: de mond wassen van het kind met bijtende vloeistof als het heeft gescholden

  3. Belofte waarmaken: Ik had gezegd dat ik dit zou doen

  4. Wraak: Jij hebt haar geslagen, dus ik sla jou om te kijken of je het leuk vindt

  5. Opportunisme: in verschillende situaties. Bijvoorbeeld het prikken met een vork in de handen van het kind omdat het slechte tafelmanieren heeft

 

Risico en protectieve factoren

Fysieke kindermishandeling is niet het gevolg van één risicofactor. Mishandeling gebeurt als er meer invloed is van risicofactoren dan protectieve factoren.

 

Persoonlijke kenmerken van het kind

Persoonlijke kenmerken van het kind zijn: als het kind jong is, vroeggeboren is, ontwikkelingsachterstand heeft, moeilijk temperament heeft, agressief is, vaak ziek is etc.

 

Ouderlijke factoren

Risicofactoren van ouders kunnen zijn: psychologische problemen, agressie, alcohol en drugsgebruik, weinig weet van de ontwikkeling van het kind etc.

 

Ouder-kind relatie factoren

Hier zijn hechtingsproblemen, ouderlijke negatieve cognitieve gedachten en coercieve ouder-kind interactie risicofactoren.

 

Huwelijksfactoren

Risicofactoren die bij het huwelijk voorkomen zijn: huwelijksproblemen, slechte communicatie, slechte probleem oplossende vaardigheden, onzekere hechting etc.

 

Sociale netwerk factoren

Een slechte sociale netwerk, slechte relaties met de familie, veel familie stress etc. zijn risicofactoren voor mishandeling van het kind.

 

Behandeling systeem factoren

Er zijn ook risicofactoren die voorkomen bij de behandeling. Als de familie het probleem ontkent en de verantwoordelijkheid niet neemt bijvoorbeeld. Maar ook als de familie de formulering en behandeling weigert, culturele en etnische verschillen zijn voorbeelden.

 

Ruime assessment planning

Het belangrijkste doel van case management in gevallen van fysieke kindermishandeling is om het kind een veilige leefomgeving te bieden. In dit geval kan het kind zich verder ontwikkelen en loopt hij geen risico meer voor mishandeling. Dus het kind kan geplaatst worden in een pleegfamilie.

 

De assessment moet gericht zijn op alle risico en protectieve factoren die uit de interviews en onderzoeken zijn gekomen.

 

Beoordelen van de behandeling

De behandeling is niet voor alle families waar kindermishandeling voorkomt effectief. Als aan alle vier de condities wordt voldaan, dan is de behandeling effectief.

  1. Acceptatie van de verantwoordelijkheid voor mishandeling

  2. Commitment om de aan de behoefte van het kind te voldoen

  3. Commitment om hun eigen psychologische welzijn te verbeteren

  4. Vermogen om te veranderen

 

Behandeling

De behandeling voor families waar kindermishandeling heeft plaatsgevonden is altijd een multi-systemische interventie. Het belangrijkste doel van de familie gerichte behandeling is het voorkomen van negatieve cyclus van interactie en zorgen voor een positieve interactie tussen de ouders en het kind. Wanneer de behandeling start moet er een contract worden gemaakt. Hierin staan alle specifieke doelen, aantal behandelingssessies en de tijden en plaatsen van deze sessies. Deze contracten moeten getekend worden door ouders, therapeuten en sociale werkers.

 

Behandeling gericht op de ouder-kind interactie

Deze behandeling moet zich richten op:

  • Verbeteren van opvoedingsvaardigheden

  • Meer positieve ouder-kind interacties

  • Verwachtingen van ouders over het kind bijstellen

  • Het kind helpen met goede eet en slaaproutines

  • Gedragsproblemen van het kind verminderen

 

Dit wordt gedaan door de ouders vaardigheden te leren in een familie gerichte behandeling.

 

Ouders gerichte interventies

Ouders krijgen een steungroep waar ze worden getraind. Ze leren hun woede onder controle te krijgen. Ook cognitieve of interpersoonlijke therapie is mogelijk voor depressie. Ouders moeten hun kennis vergroten over de ontwikkeling van het kind. Daarnaast krijgen ze nog een behandeling voor alcohol of drugsgebruik.

 

Kind gerichte interventies

De belangrijkste doelen van deze interventies is het vergroten van het zelfvertrouwen van het kind. Daarnaast moeten de cognitieve en taalvaardigheden van het kind vergroot worden. Zij leren deze vaardigheden door een steun groep voor mishandelde kinderen. Ook leren ouders hun kinderen cognitief te stimuleren.

 

Interventies gericht op het stel

Ouders krijgen drie verschillende trainingen:

  1. Communicatie vaardigheden training

  2. Probleem oplossende training

  3. Gedragsveranderingtraining

 

Zo leren ze positief te communiceren en vergroten ze hun empathie en inzicht in disfunctionele relationele patronen.

 

Interventies in een breder systeem

Het doel van deze interventies is om de sociale steun van de rest van de familie te vergroten. Op deze manier kan stress worden verminderd. Ze kunnen praten over de gebeurtenissen.

 

Preventie

Fysieke mishandeling in families is gekenmerkt door veel stress en weinig steun. Kinderen kunnen veel eisen van de ouders en dit leidt bij ouders tot frustratie. Effectieve preventieprogramma’s verminderen stress, vergroten steun en zorgen dat ouders meer kennis, vaardigheden krijgen. Families die risico lopen voor fysieke kindermishandeling worden prenataal gescreend door professionals. Huisbezoeken, gedragstraining, stress management en levensvaardigheden training zijn zulke programma’s.

 

Samenvatting

Fysieke mishandeling heeft korte en lange termijn effecten. Deze effecten zijn fysiek en psychologisch. Voor de assessment moeten de risicofactoren tegenover de protectieve factoren worden gezet. Niet alle behandelingen voor families zijn effectief. Er moet dan aan vier condities worden voldaan. Behandelingen zijn altijd multi-systemisch. Daarnaast kunnen preventieprogramma’s ervoor zorgen dat kindermishandeling wordt voorkomen.

 

20: Emotionele mishandeling en verwaarlozing

 

Sommige opvoedstijlen bevatten passieve verwaarlozing of actieve emotionele mishandeling van kinderen. Er is geen internationale consensus hierover. Verwaarlozing en emotionele mishandeling kunnen leiden tot negatieve fysieke, cognitieve en sociale uitkomsten voor het kind.

 

Definities van verwaarlozing en emotionele mishandeling

Emotionele mishandeling en verwaarlozing zijn twee vormen van mishandeling die komen door bepaalde opvoedstijlen. Dit kan komen door moeilijkheden in de hechting en een slechte groeiontwikkeling van het kind.

 

Verwaarlozing

Bij verwaarlozing worden de behoeften van het kind passief genegeerd. Bijv. de behoefte voor het voeden, veiligheid, emotionele behoeften etc. Ouders die het kind verwaarlozen doen dit niet altijd bewust. Ouders missen de kennis om te voldoen aan de behoeften van het kind.

 

Emotionele mishandeling

In tegenstelling tot verwaarlozing is emotionele mishandeling bewust. Ouders hebben bepaalde acties die niet respectvol zijn voor het kind.

  • Veel straffen voor kleinigheden

  • Veel straffen voor positieve gedragingen zoals glimlachen, spelen etc.

  • Veel kritiek geven, vernederen etc.

  • Ontwikkeling met peers blokkeren

  • Etc.

 

Vijf dimensies van emotionele mishandeling

Er worden vijf kwalitatieve dimensies onderscheiden van opvoeding die de emotionele mishandeling onderbouwen:

  1. Hardnekkige negatieve attributies voor het kind

  2. Inadequate ontwikkelingsverwachtingen

  3. Emotionele afwezigheid

  4. Het kind gebruiken om de emotionele behoeften van de ouders te voorzien

  5. Deviante socialisatie

 

Vier niveaus van verwaarlozing en emotionele mishandeling

Browne (2000) onderscheidt vier niveaus van verwaarlozing:

  1. Minder ernstig: van tijd tot tijd onthouding van liefde en affectie, ontwikkelingsachterstand, het kind wordt niet verschoond

  2. Matig ernstig: vaker onthouding van liefde en affectie, het kind heeft ondergewicht, slechte hygiëne, mentale gezondheidsproblemen

  3. Heel ernstig: ouders zijn vaak afwezig, geen groeiontwikkeling, ouders zijn mentaal ziek

  4. Levensbedreigend: ouders zijn bijna altijd afwezig, kind heeft geen groeiontwikkeling en vaak ziek. Ook heeft hij infecties door de slechte hygiëne. Isolatie, terrorisatie geen eten etc.

 

Behandelingsimplicaties

Bij verwaarlozing moet gericht worden op educatie en het leveren van steun. Bij emotionele mishandeling zijn de persoonlijke en contextuele factoren die ervoor zorgen dat ouders hun kind mishandelen. Ouders accepteren minder snel de verantwoordelijkheid om aan de behoeften van hun kind te voldoen.

 

Epidemiologie

Door onderzoek weten we dat verwaarlozing de meest voorkomende vorm is van kindermishandeling en dat emotionele mishandeling minder vaak voorkomt.

 

Korte termijn effecten van verwaarlozing en emotionele mishandeling

Op korte termijn kunnen verwaarlozing en emotionele mishandeling leiden tot ouder-kind hechtingsproblemen, ontwikkelingachterstanden en psychosociale dwerggroei. Hun groei (gewicht, hoogte en hoofdgroei) hebben achterstand. Ook hun eetpatronen zijn verstoord. Daarnaast hebben ze fysieke en psychologische moeilijkheden.

 

Lange termijn effecten van verwaarlozing en emotionele mishandeling

Emotionele mishandelde en verwaarloosde kinderen laten meer serieuze lange termijn effecten zien dan fysiek mishandelde kinderen. Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen komen voor. Daarnaast vinden ze het moeilijk om peer relaties te ontwikkelen en te onderhouden.

 

Assessment

Er moet gekeken worden naar de risico en protectieve factoren voor kindermishandeling.

 

Kind factoren

Risicofactoren voor het kind kunnen zijn: jong, laag geboortegewicht, vaak ziek, moeilijke temperament etc.

 

Ouderlijke factoren

De factor die ervoor zorgen dat ouders niet adequaat op hun kinderen kunnen reageren is één van de belangrijkste factoren. Ook psychosociale problemen, alcoholgebruik en de geschiedenis van ouders (zelf mishandeld) zijn belangrijk.

 

Ouder-kind interactie

Negatieve ouder-kind interacties tijdens het eten en hechtingsproblemen zijn risicofactoren voor de mishandeling. Geen intellectuele stimulatie en weinig positieve interacties zijn ook belangrijk.

 

Huwelijksfactoren

Belangrijke huwelijksfactoren die te maken hebben met mishandeling zijn: huwelijksmoeilijkheden of geweld, slechte communicatie, slechte probleem oplossende vaardigheden, gebaseerd op een onveilige hechting etc.

 

Sociale netwerkfactoren

Slechte sociale netwerken, hoge familie stress, isolatie en een slechte relatie met de rest van de familie horen onder het kopje risicofactoren voor mishandeling.

 

Behandelingssysteem factoren

Deze factoren hebben te maken met de familie die de verwaarlozing, mishandeling en hechtingsproblemen ontkent.

 

Ruime assessment planning

In dit contract staat dat het mishandelde kind in een veilige omgeving moet leven met een goede ontwikkeling. Het moet ook de mogelijkheid krijgen om relaties met de ouders aan te houden. Ook hier moet er weer gericht worden op de effectiviteiten van de behandeling. Zie het hoofdstuk over fysieke mishandeling.

 

Behandeling

Een multi-systemische interventie is hier van belang. Het belangrijkste doel is om de negatieve cyclus van interactie te doorbreken en positieve interacties te ontwikkelen tussen ouders en kind. De ouders en het kind kunnen in groepssessies of individueel behandeld worden.

 

Familie gerichte behandeling voor de groeiontwikkeling

In deze behandeling wordt er gericht op de groeiontwikkeling. Het zijn intensieve interventieprogramma’s van tien maanden. Familiesessies zijn gericht op de ontwikkeling van voedingsroutines en patronen van familiefunctionering om deze te steunen. Ook wordt de moeder kind hechting verbeterd. Deze programma's hebben positieve effecten.

 

Preventie

Preventieve interventies gericht op sensitiviteit en gedrag van de ouder blijkt uit onderzoek het effectiefst te zijn. Ze leren om te reageren op het huilen, activiteit en passiviteit. Zo kunnen ze aan de behoeften van het kind voldoen.

 

Samenvatting

Intentionele emotionele mishandeling en onbedoelde verwaarlozing hebben korte en lange termijn effecten op de fysieke, emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling van het kind. Groeiachterstanden, psychosociale dwerggroei en hechtingsstoornissen kunnen voorkomen. Bij de assessment worden de risico en protectieve factoren op een rijtje gezet. De behandeling is effectief wanneer aan de vier condities worden voldaan. De behandeling moet multi-systemisch zijn. Ouders en kinderen kunnen in groepssessies en individueel worden behandeld. Preventieve interventies moeten zich richten op sensitiviteit en gedrag bij ouders.

 

 

21: Seksueel misbruik

 

Seksueel misbruik ziet men in het algemeen als niet acceptabel en gaat in tegen de rechten van het kind. De seksuele handelingen verschillen in frequentie en ernst en opdringerigheid. Er is een onderscheid tussen seksueel misbruik binnen de familie, vaak vader en dochter, en seksueel misbruik buiten de familie.

 

Epidemiologie

Uit een grootschalige review waarin onderzoeken uit Europa, Amerika en Nieuw-Zeeland zijn betrokken, blijkt dat tussen 1980 en 2010 de prevalentie van seksueel misbruik voor jongen 3-25% en voor meisjes 8-42% is. De prevalentiecijfers voor meer ernstigere vormen van seksueel misbruik waarbij ook sprake is van contact zijn voor jongens 1-16% en voor meisjes 6-20%. Zoals ook al uit deze cijfers blijkt, vindt seksueel misbruik meer plaats bij meisjes dan bij jongens. De meeste meisjes zijn 6-7 jaar of aan het begin van de adolescentie. De kans op misbruik is groter als het kind fysiek of verstandelijk beperkt is en als het kind residentiële zorg krijgt. Seksueel misbruik bij meisjes gebeurt voornamelijk binnen de familie en seksueel misbruik bij jongens gebeurt voornamelijk buiten de familie. Het merendeel van de misbruikers is een man, in meer dan vier van de vijf gevallen. In 20% procent van de gevallen van seksueel misbruik is er ook sprake van fysiek geweld in het gezin.

 

De cyclus van seksueel misbruik

Bij misbruik is er vaak sprake van herhaling. Aan de hand van de cycli van misbruikers, modellen van seksueel misbruikers en verschillende reviews is er een simplistisch model opgesteld waarin de herhaling zichtbaar is. Het model bestaat uit verschillende risicofactoren die kunnen leiden tot bepaalde gedragingen van seksueel misbruik. De gedragingen op zich leiden weer tot andere gedragingen, maar die ontstaan ook weer mede door bepaalde risicofactoren. Door de risicofactoren wordt de kans op het seksueel misbruik groter. De risicofactoren en gevolgen hiervan met betrekking tot het seksueel misbruik worden uitgebreider beschreven onder het kopje ‘factoren die herstel na misbruik beïnvloeden’.

 

Effecten van seksueel misbruik

Seksueel misbruik heeft korte en lange termijn gevolgen voor het psychologisch functioneren van de kinderen. In ongeveer twee derde van de gevallen van seksueel misbruik krijgt het kind psychologische symptomen. Gedragingen die vaak voorkomen bij seksueel misbruikte kinderen zijn: seksueel getint gedrag, buitensporige externaliserende of internaliserende problematiek en problemen bij presteren op school. De groep seksueel misbruikte kinderen is niet met één diagnose te diagnosticeren. Het is een vrij heterogene groep. In de meeste gevallen zijn de problemen 18 maanden nadat het misbruik is gestopt minder ernstig, toch ontwikkelt ongeveer een kwart van de kinderen meer ernstige problemen. Een vijfde van de kinderen ontwikkelt klinische, lange termijn problemen die tot in de volwassenheid voortduren. Browne en Finklehor (1986) formuleerden een aantal intrapsychische processen die zorgen voor de gedragsproblemen of symptomen na seksueel misbruik. Die vier dynamische processen noemen zij ook wel de vier trumagenic dynamics, en zijn:

  • Stigmatisatie: De dader geeft het kind de schuld en dwingt het kind tot geheimhouden. Hierdoor gaat het kind zich afzonderen wat andere familieleden het kind kwalijk nemen. Dit zorgt allemaal voor een zeer negatief zelfbeeld bij het kind. Deze gedachten over zichzelf kunnen bij het kind leiden tot vermijden van relaties, suicide en zelfbeschadiging.

  • Machteloosheid: Dit komt bij het kind voort uit het gevoel het seksueel misbruik niet te kunne vorkomen omdat de dader psychologische dwang en fysieke macht uitoefent over het kind. Tevens kan machteloosheid mede voortkomen uit ongeloof bij bekenden. Door de machteloosheid kan het kind het idee krijgen niets te kunnen bereiken en een beeld van slachtoffer ontwikkelen. Deze gedachten en gevoelens kunnen leiden tot angstproblematiek, depressie en verschillende somatische klachten.

  • Traumatische sekservaringen: De dader geeft het kind onjuiste gedachten over seksueel gedrag en over wat seksueel acceptabel is. Door de manier waarop de kinderen met seks in aanraking komen, denken ze dat seks een methode is om beloningen, aandacht en zorg te krijgen. Tegenovergesteld kan seks ook negatieve herinneringen en emoties oproepen. Dit zorgt allemaal voor erg veel verwarring bij het kind onder andere wat betreft seksuele normen en seksuele identiteit.

  • Wantrouwen: Wanneer de dader het vertrouwen van het kind heeft geschonden en ook andere volwassenen niet beschermend zijn, kan bij het kind leiden tot de gedachte dat niemand te vertrouwen is. Het wantrouwen kan leiden tot relatieproblemen, delinquentie en intense gevoelens van angst en bedroefdheid.

 

Factoren die herstel na misbruik beïnvloeden

Misbruik gerelateerde stress

Hoeveel stress het kind ervaart door het misbruik is afhankelijk van verschillende aspecten, bijvoorbeeld hoeveelheid fysiek geweld, frequentie en mate van wantrouwen tegenover volwassenen. Door wie het kind misbruikt is, heeft ook invloed: was het iemand van binnen of buiten de familie. De attributies van het kind en de omgeving waarin het misbruik heeft plaatsgevonden bepaalt ook in zeker mate de stress die het kind ervaart.

 

Risico- en beschermingsfactoren die met het kind samenhangen

De kans dat een kind herhaaldelijk wordt misbruikt of opnieuw wordt misbruikt, neemt toe door verschillende factoren die het kind er van weerhouden om weerstand te bieden. Risicofactoren voor kinderen zijn bijvoorbeeld gebrek aan assertiviteit en/of fysieke kracht, gebrek aan begrip door de jonge leeftijd en het principe dat kinderen volwassenen in alle omstandigheden moeten gehoorzamen. Als een kind verstrikt raakt in een patroon van misbruik is de kans groot dat dit zich voortzet. Het kind bang is namelijk bang voor de integriteit van de familie of veiligheid van zichzelf wanneer zij het misbruik openbaar maken en onthullen. De kinderen hebben vaak een sterk gevoel van schuld omdat het misbruik volgens hen door henzelf komt. De kans op herhaling is groter als een kind een laag zelfbeeld heeft, een externe locus of control heeft en weinig vertrouwen heeft in het eigen kunnen. Het kind kan op een functionele en dysfunctionele manier omgaan met de stress die het seksueel misbruik veroorzaakt. In het geval van functionele coping strategieën gebruikt het kind steunende relaties als mogelijkheid om zijn verhaal kwijt te kunnen en te kunnen afreageren. Een andere functionele coping strategie is zoeken naar sociale steun. Deze strategieën zijn een beschermingsfactor voor het kind tegen seksueel misbruik. Andere beschermingsfactoren zijn bijvoorbeeld intelligentie, positief zelfbeeld, optimistische attributiestijl en interne locus of control. Voorbeelden van dysfunctionele coping strategieën voor een kind dat seksueel misbruikt wordt, zijn ontkennen van het misbruik, gehoor geven aan de wensen van de misbruiker en proberen het misbruik niet openbaar te maken.

 

Risicofactoren die samenhangen met de misbruiker

In 1984 stelde Finklehor dat er eerst vaan vier ‘pre-condities’ voldaan moet worden voordat een seksueel misbruik bij een kind kan plaatsvinden. Het is empirisch bewezen dat deze vier condities risicofactoren voor het misbruik zijn. De vier condities zijn:

  • De misbruiker moet interne inhibities de baas worden;

Het idee dat seksueel misbruik van kinderen illegaal is, neutraliseert de misbruiker en hij praat zijn gedrag goed.

  • Hij moet externe inhibities overwinnen;

Gebrek aan ouderlijk toezicht, sociale isolatie en overvolle leefcondities.

  • De misbruiker moet de weerstand van het kind voor het misbruik overwinnen;

De misbruiker belooft beloningen bij gehoorzaamheid en straf bij ongehoorzaamheid of onthullen van het misbruik.

  • Hij moet gemotiveerd zijn om het kind te misbruiken.

De misbruiker moet met zichzelf emotioneel gezien seksueel misbruik van kinderen kunnen verenigen. Vaak moet de misbruik daarom aan een soort emotionele behoefte voldoen zoals bijvoorbeeld het gevoel van macht hebben in een seksuele relatie.

De misbruiker moet kinderen op een bepaalde manier opwindend vinden.

Er is op de een of andere manier geen mogelijkheid voor seks met volwassenen. Binnen families kan dat bijvoorbeeld zijn omdat de echtgenoot depressief is en buiten families kan dat bijvoorbeeld zijn wegens slechte sociale vaardigheden.

 

Risico- en beschermingsfactoren in het gezin

Volgens Bentovim en collega’s (1988) zijn er vaak twee patronen in het gezinsfunctioneren te zien als er sprake is van vader-dochter incest. Het gaat om de volgende patronen:

  • Onduidelijke en/of verstoorde patronen in het gezinsfunctioneren: In deze gezinnen zijn er weinig externe inhibities voor seksueel misbruik van de kinderen. Vaak misbruikt een vader meerdere kinderen in het gezin en weet de familie dat het gebeurt maar verzwijgt die het voor de buitenwereld. Als het wel naar buiten komt zit het gezin daar minder mee dan gezinnen met zeer strakke patronen. Professionals die het gezin komen helpen, ziet het gezin als familieleden die hen helpen met de problemen om te gaan. Vaak gaan deze professionals dan (onbewust) het niet vaardige en niet beschermende gedrag van de familie overnemen. Het is daarom belangrijk dat de rol van de professionals duidelijk is.

  • Zeer strakke patronen in het gezinsfunctioneren: In deze gezinnen is er vaak sprake van een geïdealiseerd huwelijk en goede verzorging van de kinderen. De vader misbruikt meestal maar één kind en houdt dit in de relatie met zijn echtgenoot stil waardoor het onbekend blijft in het gezin. Eigenschappen van deze gezinnen kunnen zijn seksueel ongenoegen hebben door huwelijksproblemen, vermijding van conflicten binnen het huwelijk, en een niet steunende relatie tussen moeder en het misbruikte kind. Ziekte of psychologische problemen in het gezin en dan voornamelijk bij moeder kunnen voor deze eigenschappen zorgen. Als moeder en vader in een ontevreden relatie zijn en als moeder een niet steunende relatie met het kind heeft, bestaat de kans dat vader en dochter de ouderlijke rollen op zich nemen of dat vader macht gaat misbruiken tegenover zowel zijn vrouw als dochter. In andere gezinnen kan de vader zich juist onderschikt aan zijn vrouw voelen wat er voor kan zorgen dat vader en dochter kindrollen op zich nemen tegenover moeder. Als in deze gezinnen het misbruik door vader bekend wordt, willen moeders meestal direct scheiden en doen vaders een poging tot zelfmoord door de discrepantie tussen het ideale gezinsplaatje en de werkelijkheid. Gezinnen kun van behandeling profiteren als de onderliggende oorzaken worden aangepakt.

 

Een gemeenschappelijk risicofactor voor deze twee soorten gezinnen is de afwezigheid van een steunende en beschermende relatie tussen de niet misbruikende ouder en kind. Beschermingsfactoren binnen een gezin zijn een veilige ouder-kindhechtingsrelatie en autoritatief opvoeden binnen een flexibel georganiseerd gezin waarin duidelijk communicatie is en een veilige omgeving voor kinderen die seksueel misbruikt zijn door iemand van buiten de familie. Als er sprake is van misbruik binnen het gezin is het goed voor een kind als de niet misbruikende ouder er voor zorgt dat de misbruikende ouder het huis verlaat, in behandeling gaat en dat er zonder toezicht geen contact is tussen die ouder en het kind.

 

Risico- en beschermingsfactoren in het sociale netwerk

Isolatie is een belangrijke risicofactor voor seksueel misbruik. Voor kinderen die weinig steun ervaren bij het openbaren van het misbruik is het extra moeilijk om goed met deze stressvolle periode om te gaan. Als kinderen daarentegen veel steun ervaren is kans groter op aanpassing.

 

Factoren van het behandelsysteem

Verschillende eigenschappen van het behandelsysteem, inclusief het gezin kunnen een risico zijn voor het kind. Gevolgen van die risicofactoren kunnen zijn voortzetting van het seksueel misbruik, een behandeling die niet aanslaat en ontstaan van ernstige lange termijn problemen bij het kind. Een aantal risicofactoren zijn ontkenning van het misbruik, niet mee willen werken aan het behandelplan, verwerpen van het behandelteam. Tevens is verdeeldheid onder de professionals over of er wel of geen sprake is van seksueel misbruik een belangrijk risicofactor. Veel onderzoeksinterviews, lange rechtszaken en weinig betrokkenheid en steun naar het kind komen ook allemaal het kind niet ten goede. Het is daarnaast belangrijk om rekening te houden met de etnische en culturele achtergrond van het gezin waarin je de behandeling start.

Naast deze risicofactoren kan het behandelsysteem ook voor beschermingsfactoren zorgen. Deze factoren kunnen voor verbeteringen in de psycho-sociale omgeving van het kind zorgen en kunnen het risico op toekomstig misbruik verkleinen. Het is belangrijk dat er dan sprake is van goede samenwerkingsrelaties tussen het behandelteam en het gezin en er moet sprake zijn van een goede coördinatie van het multi-disciplinaire team professionals. Gezinnen profiteren meer van een behandeling als alle leden erkennen dat er een probleem is en als de ouder erkent dat hij verantwoordelijk is voor het misbruik.

 

Actie ondernemen als er een eerste verdenking van seksueel misbruik van een kind is

Men ziet het liefst dat een multidisciplinair team zaken van seksueel misbruik bij kinderen behandelt en op zich neemt. Acties die men in zo’n zaak neemt, moeten met de beste bedoelingen voor het kind zijn ook als die tegen die van de ouders ingaan. Wat het team uiteindelijk doet is afhankelijk van de relatie tussen het kind en de misbruiker en de mate van zekerheid dat het seksueel misbruik werkelijk heeft plaatsgevonden.

Als er sprake is van seksueel misbruik buiten het gezin gaat men vaak direct over tot het interviewen van het kind en het gezin zonder dat het kind risico loopt op verder misbruik. De zaak wordt ingewikkeld als beide ouders een goede band hebben met de misbruiker en het kind niet geloven. Het team gaat beschermingsfactoren die ouders kunnen bieden aan het kind dan bevorderen om verder misbruik te voorkomen zonder dat de ouders helemaal accepteren dat het misbruik heeft plaatsgevonden. In verdere behandeling moet dit ongeloof van ouders besproken worden.

 

Bij seksueel misbruik binnen het gezin heeft direct ingrijpen een averechts effect en zal juist voor meer problemen zorgen. In deze zaken is het daarom belangrijk een onderscheid te maken tussen eerste verdenkingen (eerste lijns) en verdenkingen die gegrond en gedocumenteerd zijn (tweede lijns). Als er namelijk alleen vage verdenkingen zijn en die verdenkingen kunnen niet hard gemaakt worden dan is de kans groot dat het kind weer in dezelfde situatie van seksueel misbruik terecht komt. De kans wordt dan tevens kleiner dat het kind nogmaals aan de bel durft te trekken als het seksueel misbruik zich voordoet.

 

Het is dus belangrijk dat het hele team samen manieren bedenkt waarop ze aan bewijzen kunnen komen voor het misbruik en zo de eerste verdenkingen hard kunnen maken. Er moet in dit team ook één persoon zijn die alle stappen coördineert en die de eindverantwoordelijkheid heeft. De vertrouwenspersoon aan wie het kind over het seksueel misbruik heeft verteld, is ook onderdeel van dat team. In het gehele proces is het goed als de vertrouwenspersoon en het kind regelmatig contact hebben. Die persoon kan aan het kind duidelijk uitleggen wat er allemaal gaat gebeuren als het kind het misbruik openbaar maakt. Het team moet de vertrouwenspersoon ondersteunen omdat die een belangrijke schakel in het totale proces is. Afspraken zonder het kind of de betrokken familie komen in conflict met de cliëntvertrouwelijkheid. In zaken van seksueel misbruik bij kinderen binnen het gezin kan er echter juist bewust voor gekozen worden omdat het kind anders het zwijgen krijgt opgelegd door de misbruiker. Het is daarom toegestaan om afspraken op die manier te houden omdat dat het beste is voor het kind op dat moment.

 

De validiteit van kinderen hun bewijs voor seksueel misbruik bepalen

Uit onderzoeken blijkt dat minder dan 10% van de bewijzen voor seksueel misbruik verzonnen zijn. Dat betekent dat men een melding dus zeer serieus moet nemen. In de kleine 10% ging het vaak om gevallen waarin conflicten in de gezinssituatie of scheiding speelde. Er zijn verschillende factoren die de verdenking van seksueel misbruik meer gegrond maken. Die factoren zijn onder te verdelen in vier categorieën die weer ieder te verdelen zijn:

 

Gedrag van het kind

  • Seksueel getint gedrag (bijv. buitensporige en bij de leeftijd niet passend seksueel spel of gepraat)

  • Niet-seksueel getinte gedrags- of emotionele problemen (bijv. meer negatieve gedachten en emoties)

  • Schoolproblemen (bijv. verslechtering van prestaties op school)

  • Reactie op misbruikgerelateerde stimuli (bijv. mensen vermijden die met het misbruik te maken hebben)

 

Verslag van het kind

  • Inhoud van het verslag over het seksueel misbruik (bijv. een kind zegt dat iemand binnen of buiten de familie hem/haar seksueel misbruikt heeft)

  • Wijze van verslag over het seksueel misbruik (bijv. het kind doet spontaan zonder aanleiding verslag)

  • Herhaalde formuleringen in de verslagen (bijv. in hervertellen van het verhaal komen niet exact dezelfde formuleringen voor, anders misschien aangeleerd)

  • Overeenkomsten tussen poppen/tekeningen en het verbaal verslag (verlagen naar aanleiding van poppen/tekeningen zijn hetzelfde als het verbale verslag)

 

Medische conditie van het kind (bijv. medische conditie komt overeen met de hoeveelheid misbruik)

 

Omgeving van het kind

  • Omgeving van de onthulling (bijv. de onthulling is een tijdje na het misbruik gedaan)

  • Ondersteunend bewijs (bijv. getuigen hebben het misbruik gezien)

 

Onder deze kopjes vallen dan verschillende factoren. Als een kind veel van deze factoren in zijn omgeving heeft of laat zien dan is de kans groter dat klopt wat het kind verteld heeft over het seksueel misbruik.

22: Pleegzorg

 

Kinderen worden geplaatst in de zorg wanneer ouders niet in staat zijn om tegemoet te komen aan de behoefte aan veiligheid, gezondheid en controle.

Je kunt het indelen in 4 categorieën:

  1. Ouders zijn dood of niet in staat voor hun kind te zorgen door psychische ziektes of door een ongeluk.

  2. Regelingen voor tijdelijke vrijwillige uitstellende zorg zijn meestal voor intellectuele of fysieke handicaps. Dit geeft ouders tijdelijk rust.

  3. Ouders hebben moeite om tegemoet te komen aan de veiligheid en adequate zorg en koestering. Meestal is er sprake van kindermisbruik of verwaarlozing.

  4. Ouder kunnen niet tegemoet komen aan de beho0efte van kinderen met gedragsproblemen aan duidelijke regels, controle en structurele aanpak.
     

Er wordt verschil gemaakt tussen vrijwillige en wettelijk voorgeschreven pleegzorg. Bij vrijwilliger zorg blijven de ouders verantwoordelijk voor het kind. Bij wettelijk voorgeschreven is dat de hulpverleningsinstantie.

 

Epidemiologie

In Engeland worden 50 van de 10.000 kinderen uit huisgeplaatst. In Amerika zijn dat er 75 op de 10.000. Bij een verstoorde hechting kunnen kinderen blootgesteld worden aan stressoren en variëteit aan gezondheidsproblemen en aanpassingsproblemen. Mentale gezondheidsproblemen, gedrags- emotionele en school problemen komen vaak voor onder pleegkinderen. Onder kinderen in zorg is delinquentie een veel voorkomend probleem.

 

Gehechtheidsverstoringen

Kinderen worden alleen uit huis geplaatst als andere opties geprobeerd of uitgesloten zijn, bevhalve bij misbruik of verwaarlozing. de opvattingen van Bowlby (1980) is hechten een evolutionair bepaalde drijfveer. Zonder hechting en hechtingsgedrag kunnen kinderen niet overleven. Bowlby geeft hechting een biologische basis en hij beschouwt gehechtheid als een universeel menselijk fenomeen. Kleine kwetsbare kinderen moeten zich kunnen hechten

Om te kunnen overleven hebben ze de veiligheid en de nabijheid nodig van een hechtingsfiguur, een vertrouwde persoon waarop ze in geval van nood kunnen terugvallen. In het prenatale leven en in de vroege kindertijd is dit primair de biologische moeder. Later komen daar andere hechtingsfiguren bij. Afhankelijk van de aard en de kwaliteit van de relatie met zijn moeder, zal er al dan niet een hechtingsrelatie ontstaan waarin het kind zich

veilig of onveilig gehecht gaat voelen.

 

Wettelijke kinderzorg systemen

Wettelijke kindzorgsystemen zijn complex en bevatten zes elementen:

  1. Er zijn kinderen met een risicogezin waarin niet aan de behoeften veiligheid, zorg en controle van tegemoet gekomen kan worden.

  2. De rechtbank beslist over de behoefte van kinderen aan veiligheid, zorg en controle, die niet ingewilligd kunnen worden door de biologische familie.

  3. Het kinderopvang gemeenschap waar maatschappelijk werkers of kinderzorg medewerkers werken, verantwoordelijk voor het beschermen van kinderen tegen risico, gearrangeerd pleegzorg en het coördineren van zorg in families en kinderen in de zorg.

  4. Pleegzorgouders worden geworven, getraind en betaald door de kinderzorg of een staf die werkt in residentiele settingen.

  5. Biologische ouders worden begeleid om een terugkeer naar dat gezin mogelijk te maken.

  6. Een panel van consultants die uitzendkrachten selecteert, ondersteund en trait.

 

De beslissing voor een pleegplaatsing

Het uitvoeren van de kosten-batenanalyse wordt geassocieerd met de beslissing om een kind wel of niet in de pleegzorg te plaatsen. Er moet rekening gehouden worden met de kwetsbaarheid en veerkracht van het kind, in een sub-optimale thuisomgeving. Ook moet de overgang naar de pleegzorg begeleid worden. Onder andere de capaciteit van de natuurlijke familie om tegemoet te komen aan de behoeften van het kind aan veiligheid, zorg en controle, en de capaciteit van de pleegouders om tegemoet te komen aan de behoeften van het kind.

 

De overgang naar pleegzorg

De beslissing om een kind in de pleegzorg te plaatsen vormt een deel van een plan. De plaats moet individuele doelen opstellen om het kind te beschermen. Kinderen moeten zichzelf losmaken van hun biologische ouders en zich hechten aan de nieuwe pleegouders.

 

Aanpassingen in pleegzorg

Aanpassing in de pleegzorg hangt af van vele factoren. De koers van aanpassing in de pleegzorg houdt eerst achteruitgang en dan verbetering in. De impact van de pleegzorg hangt af van het kindzorgsysteem. Plaatsing in een pleegfamilie met jonge ouders, veel kinderen, veel steun, geen inbreng van de rechtbank en een goede relatie met het de pleeginstantie wordt geassocieerd met een betere uitkomst.

 

Assessment

Assessment van de behoefte van een kind aan pleegzorg:

  • De capaciteit van ouders om de ouderrol aan te nemen

  • De capaciteit van ouders om zich aan te passen aan het kind

  • De invloed van de kenmerken van het kind op de ouder

  • De invloed van familierelaties op het ouderlijke omgeving van het kind

  • De relatie van ouders met het sociale netwerk en professionele netwerk

  • Het voordeel zien van professionele input

 

Principes van de praktijk

De ecologische aanpak van pleegzorg door Minuchin (1995) en Chamberlain (2003) stelt het pleegzorgproces voor potentiele pleegzorgplaatsen. Dit keurt het goed dat biologische ouders, pleegouders en het kind samenwerken om problemen op te lossen.

 

Een ecologische aanpak voor pleegzorg

Volgens de systeemtheorie van Minuchin (1995) moet je het gezin als een systeem zien. Daarin is plaats voor biologische ouders, pleegouders het kind en hulpverleners. Daarin zijn pleegouders en biologische ouders betrokken en dit wordt begeleid door de hulpverlening.

 

Behandeling pleegzorg

Kinderen met extreme internaliserend of externaliserende gedragsproblemen zijn niet plaatsbaar in routinematige pleegzorg. Behandelingspleegzorg is een speciale vorm van pleegzorg waarin pleegouders getraind worden om de gedragsproblemen te hanteren. Ze leren psychologische behandelingsprincipes aan om jongeren te helpen om hun problemen te normaliseren. Ook worden de biologische ouders getraind om het kind te re-integreren in de biologische thuissituatie.

 

De plaatsing van kinderen moet gebaseerd zijn op een assessment van de behoeften van het kind, de mogelijkheden van de familie om daaraan tegemoet te komen en het te aanvaarden van de regelingen die genomen zijn voor het kind, het pleeggezin en het biologische gezin.

 

Kinderen die in pleeggezinnen geplaatst worden, werden voorheen in instituten geplaatst. Het voordeel van een pleeggezin t.o.v. een instituut:

  • Een pleeggezin biedt een stabiele en redelijk normale verblijfplaats en referentiegroep. In tegenstelling tot in een instituut is de negatieve invloed van afwijkende jongeren weg en is er mee mogelijkheid tot het kennismaken met ‘normaal’ familieleven.

  • De pleegouders implementeren gedragsprogramma’s en zijn meer consequent dan mogelijk in een institutionele setting

  • Pleegzorgouders kunnen een sterke en blijvende band met de biologische ouders van het kind opbouwen. Ook kunnen ze routines in de behandelings vergemakkelijken de overdracht van routines naar het biologische thuis.

Permanente planning

Wanneer ouders niet meewerken of onbekwaam zijn om mee te werken aan het behandelplan dat korte termijn pleegzorg behelst en een eventuele terugkeer naar de pleegzorg mogelijk is, moeten andere opties in de permanente planning meegenomen worden. Dat houdt adoptie en lange termijn pleegzorg in.

Wanneer kinderen gedurende langere tijd meerdere pleeggezinnen gehad hebben, kan het hen helpen om een autobiografisch levensboek samen te stellen.

23: Scheiding en echtscheiding

 

Kinderen en families waar scheiding (separation of divorce) heeft plaatsgevonden kunnen doorverwezen worden voor psychologische ondersteuning als er hulp nodig is bij het regelen van scheidinggerelateerde aanpassingsproblemen of wanneer er professioneel advies nodig is in voogdijzaken naar aanleiding van een scheiding.

 

Epidemiologie

In de VS en UK eindigen tussen een derde en de helft van alle huwelijken in een scheiding. Tussen 80 en 90% van de gevallen gaat het kind bij de moeder wonen.

De meerderheid van de kinderen krijgen te maken met tijdelijke of stabiele samengestelde gezinnen, met alle stress en uitdagingen die zulke familieveranderingen meebrengen.

 

Redenen voor scheiding

Problemen met communicatie en intimiteit aan de ene kant en de power balance of rolverdeling binnen het huwelijk aan de andere kant, zijn de twee belangrijkste redenen voor scheiding in de VS.

 

Andere belangrijke redenen zijn ontrouw, onvolwassenheid, alcoholmisbruik en gebrek aan seksuele bevrediging.

 

Koppels die regelmatig scheiden laten vaker negatieve interacties zien. Binnen deze escalatie van deze negatieve interactie- stijl zijn er 4 gedragskenmerken te onderscheiden; kritiek, verachting, weerbaarheid en tegenwerken.

 

Mannen en vrouwen reageren anders in hun reactie op stress in het scheidingsproces. Vrouwen zijn langer ongelukkig in hun relatie dan mannen. De meest stressvolle periode voor vrouwen is de periode vlak voor de scheiding. Voor mannen is dit de periode vlak na de scheiding.

 

Correlaties van scheiding

Sociaal- economische status, stedelijk/ platteland geografische locatie, leeftijd bij trouwen, zwangerschap voor huwelijk, psychologische aanpassing en scheiding van de eigen ouders zijn allemaal factoren gerelateerd aan scheiding.

 

De relatie tussen deze diverse factoren en scheiding, hoewel consistent, zijn gemiddeld tot zwak. Dit wil zeggen dat er significante subgroepen zijn waar mensen deze risicofactoren hebben, maar niet scheiden.

 

Effecten van de scheiding op ouders

Scheiding leidt tot diverse veranderingen in het leven, deze veranderingen hebben effect op het welzijn van de ouders en de impact van deze veranderingen op het effect van het welzijn wordt gemedieerd door een scala aan persoonlijke en contextuele factoren.

 

Leefveranderingen

Hieronder vallen veranderingen in residentiële regelingen, economische achteruitgang, eenzaamheid geassocieerd met sociaal netwerk veranderingen en rol spanning geassocieerd met overbelasting door de voltijdse zorg voor de kinderen en werken buitenshuis. Ouders die niet de voogdij over de kinderen hebben, ervaren alle bovenstaande veranderingen behalve de rolspanning.

 

Voor vaders die de voogdij hebben zijn de veranderingen in rol spanning en overbelasting minder extreem om 2 redenen; als eerste zien mensen in het netwerk van mannen hen waarschijnlijk als minder competent om het huishouden te runnen en bieden ze hen hulp aan bij het koken en poetsen. Als tweede zijn mannen economisch bevooroordeeld en hebben dus betere mogelijkheden om babysitters of huishoudhulpen te betalen. Ofwel de impact van de economische achteruitgang is voor mannen minder dan voor vrouwen. In de VS is het inkomen van helft van de gescheiden vrouwen in de eerste twee jaar na scheiding onder de armoedelijn. In deze periode gaat hun inkomen er met gemiddeld 35% op achteruit.

 

Gezondheid

Alle veranderingen door de scheiding leiden tot een achteruitgang in de fysieke en geestelijke gezondheid in de meerderheid van de gescheiden personen, in de periode direct na de scheiding. Voor de meeste mensen verdwijnen deze gezondheidsproblemen twee jaar na de scheiding.

 

Humeurwisselingen

Zowel mannen als vrouwen ervaren emotionele labiliteit in de aanloop naar de scheiding en twee jaar na de scheiding.

 

Identiteitproblemen

Met name vrouwen ervaren een identiteitscrisis naar aanleiding van de scheiding. Na de scheiding zijn het vaak de vrouwen die hun zelfbeeld moeten herdefiniëren en een nieuwe sociaal netwerk moeten vormen. Dit geldt met name voor vrouwen die voor hun zelfbeeld in het huwelijk sterk afhankelijk waren van hun man.

 

Risico en beschermende factoren voor aanpassingen van ouders na scheiding

De volgende factoren hebben effect op de aanpassingen van de ouders na scheiding: de manier waarop de beslissing om te scheiden is genomen, leeftijd, duur van het huwelijk, inkomen, beroepsstatus, sociale ondersteuning en persoonlijke psychologische middelen.

 

Directe impact van scheiding op ouders

De stress en spanning van residentiële veranderingen, economische ontbering, rol veranderingen en consequente fysieke en psychologische problemen worden in verband gebracht met de directe impact van de scheiding en kunnen van invloed zijn op de mogelijkheden en bereidheid van ouders om mee te werken aan het tegemoet komen van de behoeften van hun kinderen aan veiligheid, zorg, controle, educatie en relatie met elk van hun ouders.

Drie verschillende co-ouderschapstijlen zijn ontdekt in gescheiden families.

 

Co-operative parenting (behulpzaam)

Ouders hebben een verenigde en integreerde set van regels en routine ontwikkeld rond het managen van de kinderen in beide huishoudens. Dit is de optimale regeling, maar gebeurt in ongeveer 1 op 5 gescheiden gezinnen.

 

Parallel parenting

Elke ouder heeft zijn eigen set van regels en routines voor de kinderen en er worden maar enkele pogingen ondernomen om deze te integreren. Als deze parallel oudersystemen niet teveel van elkaar verschillen en ouders elkaar gezag niet ondermijnen, ervaren de meeste kinderen enkele grote aanpassingsproblemen op de middellange en lange termijn. Dit is de meest voorkomende regeling.

 

Confictual parenting

Hier communiceren ouders niet direct met elkaar, maar lopen alle boodschappen via het kind. Dit leidt tot grote aanpassingsproblemen bij het kind. Deze rol is uiterst stressvol voor het kind.

 

Effect van scheiding op de kinderen

 

Korte termijn effecten

De meeste kinderen tonen enkele aanpassingsproblemen. Jongens laten voornamelijk externaliserend gedragsproblemen zien. Meisjes laten voornamelijk emotionele of internaliserende problemen zien. Zowel jongens als meisjes kunnen leerproblemen ervaren en relatieproblemen binnen de familie, school of peergroep.

 

Medium termijn effecten

De impact van de scheiding tussen het derde en tiende jaar na de scheiding kan geuit worden op twee manieren: [1] als verschillen in het gemiddelde niveau van welzijn of onaangepastheid van het kind van gescheiden ouders in contrast met het gemiddelde niveau van welzijn of onaangepastheid van intacte families; [2] als het percentage van kinderen van gescheiden ouders die aanpassingsproblemen laten zien.

Bij [1] laat onderzoek zien dat het gemiddelde niveau van onaangepastheid lager ligt bij kinderen van gescheiden ouders, hieronder vallen conduct moeilijkheden, emotionele problemen, academische vaardigheden, zelfvertrouwen en relatie met ouders.

Bij [2] laat onderzoek zien dat 20 tot 25% van de kinderen van gescheiden ouders serieuze psychologische problemen ervaren op lange termijn.

 

Lange termijn effecten

Een kleine groep van de individuen van gescheiden ouders hebben in hun volwassen leven moeilijkheden met het maken en onderhouden van een stabiele huwelijksrelatie, zij hebben psychologische aanpassingsproblemen en bereiken een lagere economische status dan volwassenen die opgegroeid zijn in een intact gezin.

 

Factoren gerelateerd aan de aanpassing van kinderen na scheiding

Bepaalde eigenschappen van kinderen en bepaalde eigenschappen van hun sociale context mediëren het effect van scheiding op de hun aanpassing na de scheiding.

 

Persoonlijke voor-verwijderende voorwaarden:

  • Demografische factoren (man, leeftijd 3-18)

  • Biologische factoren (o.a. genetische afwijkingen)

  • Psychologische factoren (o.a. lage intelligentie)

 

Contextuele voor-verwijderende factoren:

  • Ouder-kind factoren op jonge leeftijd (o.a. hechtingsproblemen)

  • Bloostelling aan familieproblemen op jonge leeftijd (o.a. ouderlijke psychologische problemen)

  • Stressoren op jonge leeftijd (o.a. overlijden, kindermisbruik)

 

Persoonlijke behoudende factoren:

  • Psychologische factoren (o.a. disfunctionele copingstrategieën)

 

Contextuele behoudende factoren

  • Factoren van het behandelingssysteem (o.a. ouders zijn ambivalent in het werken aan en oplossen van het probleem van het kind)

  • Factoren van het familiesysteem (o.a. onduidelijke communicatie patronen)

  • Ouderfactoren (o.a. laag zelfvertrouwen van ouders)

  • Sociale netwerkfactoren(o.a. financiële problemen)

 

Persoonlijke beschermende factoren

  • Demografische factoren (vrouw, onder de 3 en boven de 18 jaar)

  • Psychologische factoren (o.a. hoog IQ)

 

Contextuele beschermende factoren:

  • Factoren van het behandelingssysteem (familie accepteer het multi-factoriele formulatie en behandelplan)

  • Factoren van het familiesysteem (o.a. duidelijke familiecommunicatie)

  • Ouderfactoren (o.a. optimistische attributie stijl)

  • Sociale netwerkfactoren (lage familie stress)

 

Ontwikkelingsstadia van familietransformatie

Het model van Carter en McGoldrick’s geeft de taken weer die moeten worden volbracht tijdens de stadia van het transformatie process waar scheiding en hertrouwen deel van uitmaken.

Er kunnen aanpassingsproblemen voor de gezinsleden in de latere stadia ontstaan als er gefaald wordt in het volbrengen van een van de taken in een bepaald stadium.

Zie tabel 23.1 pagina 1063. Een kopie staat in de bijlage

 

Kenmerken van samengestelde gezinnen (step- families)

Aan de positieve kant zijn samengestelde gezinnen meer open in de communicatie, bereid om te gaan met conflict, meer pragmatisch en minder romantisch, er is gelijkheid in het omgaan met de zorg voor de kinderen en het huishouden.

 

Aan de negatieve kant zijn samengestelde gezinnen minder samenhangend en meer stressvol. Stiefouder- kind relaties lijken meer conflict te bevatten dan ouder- kind relaties in intacte gezinnen. Dit geldt voornamelijk voor stiefvader- stiefdochter relaties en kunnen toegeschreven worden aan de dochters perceptie dat de stiefvader inbreekt op de hechte moeder- dochter relatie.

 

Aanpassing van kinderen op hertrouwen ouder

De aanpassing van kinderen op het hertrouwen van een van de ouders wordt geassocieerd met leeftijd, geslacht en de tevredenheid van de ouders met het nieuwe huwelijk.

Goede aanpassing gebeurd als de ouder met de voogdij trouwt voor de kinderen de adolescentiefase bereiken of in de late adolescentie of vroeg volwassenheid.

Hertrouwen is meer verstorend voor meisjes dan voor jongens. Huwelijkse tevredenheid in de nieuwe relatie heeft een beschermende factor voor jonge jongens en is een risicofactor voor meisjes in de fase voor de adolescentie.

 

Assessment en formulering

Belangrijke punten van het assessment moeten geïntegreerd worden in een samenhangende formulering die de belangrijkste pre-disposing, in stand houdende en beschermende factoren weergeeft.

 

Therapie programma’s voor aanpassingsproblemen

Groepsinterventies gericht op kinderen en volwassenen kunnen leiden tot significante verbeteringen in de aanpassing van kinderen.

 

Ook familie therapie na scheiding kunnen gezinsleden helpen om te gaan met de veranderingen door de scheiding, aanpassen aan de nieuwe rollen en kunnen de diverse aanpassingsproblemen aanpakken.

 

Als er gezinnen zijn met aanpassingsproblemen na de scheiding, een multi-systemische interventie gebaseerd op een assessment en formulering is waarschijnlijk de beste route. Multi-systemische interventies kunnen de volgende elementen bevatten:

  1. Psycho-educatie

  2. Verduidelijken van gezinsroutines en rollen

  3. Bereiken van eenheid in regels en ouderschapsstijlen in beide huishoudens

  4. Vaardigheidstraining voor ouders

  5. Zoeken naar mogelijkheden om het kind te ondersteunen door school en familie

  6. Het bieden van ondersteuning en vaardigheidstrainingen voor ouders en kinderen

  7. Het bieden van rouw hulp.

 

Voogdij evaluaties

De centrale vraag houdt zich meestal bezig met welke omgeving bij welke ouder is het beste voor de ontwikkeling en welzijn van het kind.

Het doel van het assessment is vast te stellen welke voogdij regelingen de ouders en het kind willen en welke regeling het beste is voor het kind.

Een voogdij evaluatie bestaat meestal uit een individueel interview en interview met beide ouders, de betrokken kinderen en andere belangrijke familieleden.

 

Parental Alienation Syndrome

Gardner stelt stat PAS een psychologische stoornis is die kinderen ontwikkelen tijdens het voogdijproces.

 

Het kind denigreert de vervreemde ouder zonder rechtvaardiging, in een respons naar aanleiding van programmering, hersenspoeling en indoctrinatie door de andere ouder. Deze denigratie kan variëren van milde vijandigheid en gematigde disrespect tot ernstig geweld en het verzinnen van beschuldigingen van mishandeling of verwaarlozing door de vervreemde ouder.

Het kind is gemotiveerd door de angst te worden verstoten door de andere ouder als hij het niet doet. Kinderen met PAS voldoen aan de volgende criteria:

  • Ze doen mee in een campagne om de andere ouder te denigreren

  • Ze geven zwakke, onbelangrijke of absurde verklaringen voor de denigratie

  • Ze laten een gebrek aan ambivalentie zien in hun relatie met de ouders. Ze zien een als goed en de ander als slecht

  • Ze blijven volhouden dat ze niet gehersenspoeld zijn door de andere ouder maar dat ze hun haat voor de andere ouder zelfstandig ontwikkeld hebben

  • Ze laten wederkerende support zien voor de vervreemde ouder in het conflict tussen ouders

  • Ze tonen geen schuld over de wreedheid tegen en exploratie van de vervreemde ouder

  • Ze gebruiken geen leeftijdsadequate taal en de scenario’s lijken verbaal gerepeteerd, geleend van de vijandige ouder in denigrerend gedrag tegen de betreffende ouder

  • Ze spreiden hun vijandige houding naar vrienden en familieleden

Een belangrijk klinisch punt is te bepalen of de beschuldigingen van mishandeling door het kind door de beschuldigde ouder kindermisbruik reflecteren of dat het gaat om een gefabriceerde beschuldiging nav PAS.

 

Mediatie en verzoening

Mediatie (of verzoening in de UK) is een gestructureerde aanpak om te onderhandelen over de kinderverzorging en financiële aspecten als partners scheiden.

 

Mediatie is minder stressvol voor kinderen. Mediatie blijkt ook het meest effectief te zijn als het gaat om kindverzorging regelingen en financiële aspecten.

 

Mediatie kan ook leiden tot betere langere termijn samenwerking tussen partners in het omgaan met de kinderen. Mediatie leidt niet tot vermindering van de korte termijn psychologische stress en aanpassingsproblemen gerelateerd aan de scheiding.

 

 

24: Verdriet en verlies

 

Epidemiologische issues

Kinderen krijgen te maken met verschillende soorten verlies, waarvan het verliezen van een ouder de meest traumatische en pijnlijke is.

 

Ontwikkeling van het begrip dood

Volgens Piagetian theorie is een pre-operationeel kind (onder de 7 jaar) niet in staat om de onomkeerbaarheid van de dood te snappen. Als kinderen de operationele fase bereiken, kunnen de onomkeerbaarheid van de dood snappen.

 

Rouwproces, reactiepatronen en aanpassingsproblemen

Rouwprocessen:

  • Shock

  • Ontkenning en ongeloof

  • Smachtend verlangen en zoeken

  • Verdriet

  • Angst

  • Boosheid

  • Schuld en onderhandelingen

  • Acceptatie

Verdriet theorieën

Biologische theorie

De stress van een sterfgeval leid tot immuumonderdrukking en dit kan leiden tot een grotere sterfte en ziekte tijdens het verlies.

 

Psychoanalytische theorie

Verdriet is het onderwerp van de fantasie tijdens het bestaan van de overledene. Het bestaan van de realiteit wordt getest door de gerelateerde pijnvolle emoties.

 

Cognitieve-gedrags theorie

Verdriet laten werken door herinneringen en signalen uit te lokken die het verdriet associëren met het verlies.

 

Familiesysteem theorie

Verlies is een normatief event in de familie levenscyclus die vereist dat leden van de familie die de gedeelde ervaring van het verlies erkennen. Ook moeten rollen, routines, regels en relaties rekening gereorganiseerd worden, rekening houdend met de spanning.

 

Stadiumtheorie

Vooruitlopend op het verdriet (bijvoorbeeld bij een levensbedreigende ziekte) of het verdriet volgen tijdens een sterfproces, door een serie van fases het proces in beweging houden.

 

Psychosociale transitie theorie

Verdriet is een psychosociale transitie, waar de centrale taak is het wijzigen van wereldbeelden door het herzien van discrepanties tussen de externe en de aangenomen wereld.

 

Empirische bevindingen omtrent verdrietreacties

  1. Verdrietprocessen anticiperen of verdriet volgend op verlies ontstaat niet in een geordende en onveranderlijke volgorde van fases.

  2. Depressie na overlijden is niet universeel, bij 1/3 van de mensen die te maken krijgt met verlies, ontstaat depressie.

  3. Moeilijkheden om emotionele stress te laten zien, betekent niet dat aanpassingsproblemen automatisch volgen.

  4. Extreme droefheid na overlijden ontstaat bij diegene die langdurige verdrietreacties laat zien.

  5. Het werkt niet bij iedereen om intensieve conversaties te voeren.

  6. Een terugkeer naar de normale gang van zaken ontstaat niet altijd snel.

 

Factoren die bijdragen aan aanpassing na verlies

Verlies gerelateerde stress

De betekenis van het overlijden voor het kind bepaalt de weg van het verdrietproces. Het meest diepgaande verdriet ontstaat wanneer een ouder en/of verzorger overlijdt.

 

Pre-disposing factoren

De aanpassing van kinderen na een sterfgeval kan beïnvloed worden door de achtergrond van de persoonlijke en contextuele pre-disposing factoren.

 

Persoonlijke pre-disposing factoren:

  • De cognitieve en emotionele mentale gezondheid en ontwikkelingsniveau van het kind in het verleden

  • het totale vermogen van het kind

  • het temperament van het kind

 

Contextuele pre-disposing factoren:

Kinderen die blootgesteld zijn aan chronische internaliserende familiestress, psychologische problemen van ouders, multiple stressvolle levensevenementen als misbruik of scheiding kunnen aanpassingsproblemen ontwikkelen tijdens een stergeval.

 

Behoudende factoren

Wanneer kinderen aanpassingsproblemen ontwikkelen (persoonlijk) tijdens een sterfgeval of tijdens een levensbedreigende ziekte, dan kunnen deze onderhouden worden door coping strategieën. De aanpassingsproblemen kunnen ook onderhouden worden door de manier waarop de familieleden van het kind met het verlies omgaan (contextuele factoren).

 

Beschermende factoren

De beschermende factoren van kinderen en de aspecten van het scoiale netwerk, kunnen de aanpassing aan een stergeval en ene levensbedreigende ziekte.

Dit kan onderverdeeld worden in persoonlijke en contextuele beschermende factoren.

 

Persoonlijke beschermende factoren:

  • Betere aanpassing als het verlies voor de leeftijd van 2 jaar is voorgevallen

  • Als ze niet in staat zijn om de betekenis te waarderen na een groot verlies

  • Wanneer ze goede copingstrategieën aangeleerd hebben tijdens de adolescentie

 

Contextuele beschermende factoren

  • Als de familie van het kind eerder verlies heeft meegemaakt

  • Het ontwikkelen van een ondersteunend netwerk voor verwerking van het verdriet

 

Assessment en formuleren

Het organiseren van zaken waarin kinderen te maken hebben met verdriet, moeten gebaseerd zijn op het evalueren en formuleren van de verdriet-gerelateerde problemen van kinderen. Sommige kinderen die te maken krijgen met verdriet, ontwikkelen problemen die lijken op de diagnostische criteria voor kinderdepressie, PTSS, somatische stoornis, oppositionele stoornis of drugsgebruik.

 

Interventie bij verdrietige kinderen

Interventie met kinderen en adolescenten die te maken hebben gehad met rouwverwerking, kan het verlies helpen erkennen, de familiewereld wijzigen of het reorganiseren van de levens van de overgeblevenen. Webb (2002) beargumenteert dat in een vroeg stadium van rouwverwerking, op de familie gebaseerd werk is de meest geschikte Manier. Het laat familieleden een gedeelde erkenning van het verlies ontwikkelen. Later wordt individuele of groepswerk gelijktijdig met de familiesessies ingezet.

 

Op familie gebaseerde werken met verdriet

Op familie gebaseerd werk inzake verdrietig werk, heeft drie doelen:

  • Het erkennen van de realiteit van de dood

  • De familiewereld wijzigen zodat het het verlies kan bevatten

  • Het familiesysteem reorganiseren en doorgaan

 

Hierbij zijn een aantal dingen belangrijk, het gebruik van rituelen, organiseren van onafgemaakte zaken en psycho-educatie over het proces.

Bron

  • Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

 

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Orthopedagogiek en Klinische pedagogiek: De beste studieboeken samengevat

Samenvattingen en studiehulp bij Orthopedagogiek en Klinische pedagogiek

Inhoudsopgave

Nederlands:

  • Samenvatting bij het boek: Abnormal Child Psychology van Mash en Wolfe - 7e druk
  • Samenvatting bij het boek: An introduction to child development van Keenans - 2e druk
  • Samenvatting bij het boek: Children with disabilities van Batshaw - 7e druk
  • Samenvatting bij het boek: Developmental Psychopathology: From Infancy Through Adolescence with DSM-5 Update Supplement van Kerig - 6e druk
  • Samenvatting bij het boek: Gedragsproblemen in scholen: Het denken en handelen van leraren van Van der Wolf - 1e druk
  • Samenvatting bij het boek: Handboek Forensische orthopedagogiek van Hendriks - 1e druk
  • Samenvatting bij het boek: Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten van Tak e.a. - 8e druk
  • Samenvatting bij het boek: Kinder- en Jeugdpsychiatrie: onderzoek en diagnostiek van Verheij en Verhulst
  • Samenvatting bij het boek: Kinderpsychotherapie van De Bruyn-Beneder - 2e druk
  • Samenvatting bij het boek: Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar van Delfos - 20e druk
  • Samenvatting bij het boek: Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen van Rigter - 1e druk
  • Samenvatting bij het boek: Orthopedagogiek: Antwoorden op vraagstellingen van Van Heteren e.a. - 10e druk
  • Samenvatting bij het boek: Orthopedagogiek. Ontwikkelingen, theorieën en modellen: een inleiding van Ruijssenaars - 6e druk
  • Samenvatting bij het boek: Sociaal onhandig: de opvoeding van kinderen met PDDNOS van Veen-Mulders - 1e druk
  • Samenvatting bij het boek: The Handbook of Child and Adolescent Clinical Psychology van Carr
  • Samenvatting bij het boek: Zorg om dyslexie van Verhoeven - 1e druk

Engels:

  • Summary with the book: Abnormal Child and Adolescent Psychology by Wicks-Nelson and Israel - 8th edition
  • Summary with the book: The Handbook of Child and Adolescent Clinical Psychology by Carr - 2nd edition

Over Orthopedagogiek en Klinische pedagogiek

  • Orthopedagogiek is een vakgebied dat zich richt op de opvoeding en begeleiding van kinderen en jongeren met ontwikkelings-, leer- of gedragsproblemen. Klinische pedagogiek is een specialisatie binnen de orthopedagogiek waarbij professionals intensievere diagnostiek en behandeling verlenen
Summaries and supporting content: 
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1154 1