Samenvatting Security, safety and criminal justice in the Netherlands


Hoofdstuk 1 Veiligheid en strafrechtelijk systeem in Nederland

1.1. Veiligheid en strafrechtelijk systeem in Nederland
Veiligheid, beveiliging en strafrecht in Nederland zijn belangrijke onderwerpen op de Nederlandse politieke en publieke agenda. De afgelopen jaren zijn er veel nieuwe beveiligings- , veiligheids- en strafrechtsbeleiden ingevoerd. De organisaties die hiermee te maken hebben zijn de afgelopen jaren ook flink gegroeid. Ook de wettelijke bevoegdheid van deze organisaties is een stuk groter geworden. De omvang van veiligheid, beveiliging en strafrecht staat direct in verband met de kwaliteit van de samenleving. De organisatie hiervan is dus ook een cruciaal onderdeel van een moderne staat.

1.2 Definities en perspectief
Definities
In Nederland is er maar één woord om safety en security te beschrijven en dat is veiligheid. Een bekende dichotomie in Nederland is die tussen sociale onveiligheid (bedreiging voor gezondheid en eigendommen door opzettelijke strafbare feiten van derden) en fysieke onveiligheid(bedreiging van gezondheid en eigendommen door allerlei soorten ongevallen). Het is in Nederland gebruikelijk om sociale onveiligheid te beschrijven als een beveiligingsprobleem en fysieke onveiligheid als een veiligheidsprobleem.
 

Het concept beveiliging wordt in Nederland vooral gebruikt als men de bescherming tegen opzettelijke pogingen om iemand pijn te doen of schade te veroorzaken bedoeld. Onveiligheid wordt veroorzaakt door mensen die opzettelijk iemand pijn proberen te doen of schade proberen te veroorzaken.
Veiligheid wordt gebruikt om de bescherming tegen ongelukken, ondanks de veroorzaker van het ongeluk, te beschrijven. Onveiligheid wordt veroorzaakt door de kans op ongelukken waar mensen of goederen bij zijn betrokken.
Veiligheid in de zin van internationale veiligheid heeft een dubbele betekenis: bescherming tegen medeburgers en bescherming tegen de staat. Deze dubbele betekenis is geworteld in ons juridisch denken, net als de democratische rechtsstaat in de moderne staat. Dit leidt ons tot het sociale contract, wat zegt dat de wet beveiliging en veiligheid moet bieden door middel van individuele rechten.
Beveiliging is een gevoel van veiligheid, specifiek vrijheid zonder angst, gevaar, risico, voorzichtigheid, armoede en bezorgdheid. Veiligheid en beveiliging hangen nauw samen. Veiligheid betekend ook vrij zijn van gevaar of risico. Echter heeft het meer gevoelswaarde, wat dus meer te maken heeft met fysieke condities, zoals vrijheid van verwondingen, veiligheid van het lichaam en eigendommen.
Strafrecht wordt gedefinieerd als het proces waarbij de staat reageert op gedrag dat onacceptabel is. Strafrecht bestaat uit een aantal fasen: aanklacht, vervolging, proces, uitspraak; hoger beroep; straf. Deze processen en de instituties die ze uitvoeren worden samen het strafrechtsysteem genoemd.

Het is moeilijk om één definitie van beveiliging te geven. De afgelopen jaren zijn er veel artikelen en boeken verschenen over beveiliging. Vele gebruiken totaal verschillende definities van dit begrip en sommige definiëren beveiliging helemaal niet. Zedner (Professor of Criminal Justice) maakt duidelijk dat door gebruik van het woord beveiliging als een concept er specifieke doelen makkelijker te bereiken zijn. Als een probleem of oplossing door een beveiligingsperspectief wordt bekeken, komen er opeens veel meer aandacht en financiële middelen voor. Zedner heeft het over een obsessie met beveiliging/veiligheid.

Zedner onderscheidt vijf betekenissen van het concept veiligheid:

  • veiligheid als objectieve stand
  • veiligheid als subjectieve stand
  • veiligheid als een streven
  • veiligheid als praktijk
  • veiligheid als symbool

Veiligheid is niet het hoofdonderwerp van veel wetenschappelijk onderzoek. Wanneer het genoemd wordt is het in de context van gezondheidsveiligheid, verkeersveiligheid of veiligheid van het menselijk lichaam. In het recht, openbaar bestuur en criminologie wordt het concept veiligheid bijna niet gebruikt.
Er kan ook alleen maar een veilige situatie zijn als denkbare risico’s worden verminderd. Niet alleen de risico’s op criminaliteit, maar ook de risico’s van terroristische aanvallen of het risico op een enorme brand of ramp moeten in het concept veiligheid worden opgenomen.
In dit boek worden veiligheid en beveiliging gedefinieerd als preventie en de respons op opzettelijke en onopzettelijke risico’s van mensen en goederen. Opzettelijke risico’s zijn, bijvoorbeeld, het risico van een terroristische aanval. Onopzettelijke risico’s zijn bijvoorbeeld ongevallen als overstromingen of besmettelijke ziektes. Beveiliging verwijst naar opzettelijke risico’s en veiligheid verwijst naar onopzettelijke risico’s. Het wordt in het boek niet gedefinieerd als menselijke veiligheid, wat verwijst naar alle risico’s die een mens kan hebben. Er wordt alleen geconcentreerd op opzettelijke en onopzettelijke risico’s. Strafrecht wordt door de auteur omschreven als de organisatie en processen die zich bezig houden met criminaliteit, gedaagden of criminelen.
Wettelijk en organisatorisch perspectief.
In dit boek wordt er gebruik gemaakt van een organisatorisch en wettelijk perspectief of veiligheid, beveiliging en strafrecht. Recht, criminologie en openbaar bestuur zijn de belangrijkste wetenschappelijke disciplines die worden gebruikt in dit boek. In dit wettelijke en organisatorische perspectief wordt er gebruik gemaakt van de organisaties die een cruciale rol spelen binnen veiligheid, beveiliging en strafrecht.

1.3 Veiligheid en beveiliging in een democratische staat.
Veiligheid en beveiliging zijn één van de belangrijkste onderwerpen voor burgers, media en politiek. Het zijn populaire onderwerpen, die veel aandacht krijgen. Dit komt niet zozeer door de verhoogde onveiligheid van burgers. Het heeft wel een bepaalde relatie met de verhoogde onveiligheid die burgers ondervinden. Een van de meest complexe vragen is hoe deze gevoelens van het publiek worden beïnvloed. Het lijkt erop dat het niet zozeer door hun eigen ervaringen komt, maar meer door het beeld wat mensen krijgen van de media, verhalen etc.
De verhoogde aandacht voor veiligheid heeft ook voor meer wetenschappelijke aandacht gezorgd. Het aantal wetenschappelijke publicaties over veiligheid is groot en wordt steeds groter. Niet alleen binnen de criminologie en recht, maar binnen vele wetenschappelijke velden wordt er op veiligheid en beveiliging gefocust.
Veel aandacht gaat naar of de intensiteit en reikwijdte van het rechtsgebied, de autoriteit en bevoegdheden van beveiligingsorganisaties verhoogd zijn. Heeft de dreiging van (nieuwe) risico’s ervoor gezorgd dat het aantal en de aard van bevoegdheden van verschillende beveiligingsorganisaties is verhoogd? Het lijkt zeker dat de politie, inlichtingendiensten en anderen een sterke verhoging van bevoegdheden hebben gekregen in de afgelopen jaren.
Een ander cruciaal onderwerp in het debat over veiligheid in een democratische rechtsstaat is de vraag of er te veel inbreuk is op de rechten van burgers. De bevoegdheden van allerlei organisaties zijn soms verstrekkend en dit kan leiden tot een verdere schending van de fundamentele rechten van mensen. Het debat gaat over de vraag of deze bevoegdheden wel wettelijk en legitiem zijn.
Een van de kerntaken van de overheid was traditionele beveiliging. De overheid heeft het geweldsmonopolie. Tegenwoordig is er een enorme groei in de private beveiligingssector. In veel landen is het aantal private beveiligingsmensen een stuk groter dan de publieke beveiligingsmensen. In veel landen is een deel van de beveiliging namelijk geprivatiseerd. Dit leidt tot veel vragen over verantwoordelijkheid en toerekenbaarheid, maar ook over kwaliteit, management en controle.
Een belangrijk onderwerp in de wetenschappelijke literatuur over veiligheid en beveiliging van tegenwoordig is risico. Veel auteurs benadrukten dat de afgelopen jaren risico dominant is geworden binnen acties van veiligheid en beveiliging. Deze risico’s moeten gestopt en vermeden worden. Dit betekend dat op basis van risicoanalyse iemand een schatting maakt welke personen, situaties, plaatsen en processen het meeste risico lopen. Met betrekking tot deze personen, situaties, plekken en processen moeten dan preventieve maatregelen worden ingesteld.

1.4 Het beveiligingssysteem in Nederland.

Nederland is een constitutionele staat. In de Nederlandse constitutie worden de meest belangrijke organisaties genoemd die te maken hebben met veiligheid en beveiliging. Nederland is dus een constitutionele monarchie. De Nederlandse bevolking wordt vertegenwoordigt door het Parlement, wat bestaat uit de eerste en tweede kamer. De tweede kamer wordt één keer in de vier jaar rechtstreeks gekozen door de Nederlandse bevolking, terwijl de eerste kamer indirect door provinciale verkiezingen wordt gekozen.
In Nederland zijn verschillende departementen betrokken bij veiligheid. Tot 2010 waren dit het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) en het ministerie van Justitie. In 2010 werd het nieuwe ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) gevormd, wat dus een combinatie is van de voorgenoemde ministeries. Maar ook de volgende ministeries hebben ook een bepaalde verantwoordelijkheid voor veiligheid en beveiliging: het ministerie van Algemene Zaken, Defensie, Gezondheid, welzijn en sport, Infrastructuur en Milieu, Sociale zaken en Werkgelegenheid.
In Nederland zijn er twaalf provincies en meer dan 400 gemeenten. In deze gemeenten speelt de burgemeester een cruciale rol binnen veiligheid en beveiliging. Hij heeft zeggenschap over de politie en brandweer. De burgemeester vormt samen met de wethouders de Raad van Bestuur van de gemeente. Ze worden gecontroleerd door de direct gekozen gemeenteraad. De burgemeesters in Nederland worden benoemd door de Koning namens de minister van Binnenlandse zaken.
De organisatie van het gerechtelijk systeem is geregeld in de Wet op de rechtelijke organisatie. Criminaliteit kan door drie verschillende rechtbanken worden berecht: in eerste aanleg zijn er de rechtbanken, hiervan zijn er 19 in Nederland. Daarna kan men naar het gerechtshof, hiervan zijn er vijf in Nederland. Tot slot kan met naar de Hoge Raad in Den Haag en hiervan is er maar 1 in Nederland. De Hoge Raad kijkt niet naar de feiten, maar alleen of het proces volgens de richtlijnen is uitgevoerd.
De politie in Nederland bestond voor 1 januari 2013 uit 25 regionale politiekorpsen en één nationale politie. De taak van de politie is om de openbare orde te bewaken en hen helpen die hulp behoeven. De burgemeester is verantwoordelijk voor de politie bij openbare orde verstoringen en de Officier van Justitie is verantwoordelijk voor de politie bij opsporing. De burgemeester van de grootste stad in de regio heeft de verantwoordelijkheid over het beheren van de regionale politie, samen met de andere burgemeesters binnen een regio.

Op het moment dat het boek geschreven werd (2012) was de overheid bezig met een plan opstellen over de centralisatie van de politie.
Een inlichtingendienst beschermt een staat tegen bedreigingen van de nationale veiligheid. De functie van de Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) is om informatie aan andere overheidsinstellingen te geven en hen in staat stellen bepaalde maatregelen te nemen om zo een bepaalde bedreiging te verwijderen. De AIVD heeft vergaande bevoegdheden om hun onderzoek te doen.

Hoofdstuk 2 Ministers, burgemeesters en gemeenten

2.1 Ministers en ministeries
Veiligheidsbeleid en Nederlandse kabinetten
Het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft de volledige verantwoordelijkheid over de veiligheid en het strafrecht in Nederland. Binnen dit ministerie worden nationale veiligheidsplannen gemaakt. De minister komt in overeenstemming met de politieregio’s en veiligheidsregio’s over bepaalde doelstellingen. Cruciale delen van het management van de politie en brandweer (en in sommige gevallen de medische hulpdiensten) worden binnen dit ministerie uitgevoerd. Dit management gaat van financiën, personeel en uitrustingen tot voertuigen, uniformen en wapens.
Op sommige terreinen van veiligheid en strafrecht is er een gecombineerde verantwoordelijkheid van het ministerie van V&J en het ministerie van BZK. De Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdiensten vallen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het ministerie van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor terrorismebestrijding.
Het ministerie van Veiligheid en Justitie is allereerst verantwoordelijk voor rechtshandhaving en terrorismebestrijding. Dit ministerie is ook de bevoegde van het OM, die wel veelal een onafhankelijke rol heeft.
Het ministerie van Algemene Zaken, het departement van de minister president, heeft een specifieke rol in het bepalen van de buitenlandse taken van de Nederlandse Inlichtingendiensten. Ook zit er een coördinator voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten binnen dat ministerie.
Het ministerie van Defensie heeft een directe verantwoordelijkheid over de strijdkrachten en militaire trajecten. Ook de militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst is een verantwoordelijkheid van dit ministerie. De minister van Buitenlandse Zaken heeft een belangrijke rol in het vormgeven van het internationale veiligheidsbeleid. Ook speelt hij een rol in het bepalen van het mandaat van de Inlichtingendiensten met betrekking tot hun buitenlandse taken.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft allereerst de verantwoordelijkheid over de externe veiligheid.
Het veiligheidsbeleid en de Nederlandse kabinetten.
Sinds de jaren ’80 is Nederland bekend met het fenomeen van nationale veiligheidsplannen. Het eerste plan focuste zich op kleine criminaliteit. Deze plannen maakten duidelijke dat niet alleen de politie, maar ook andere publieke organisaties en burgers een rol hebben binnen het vechten tegen deze vorm van criminaliteit. Na een dominante focus op de kleine criminaliteit kwam er in de jaren ’90 een focus op de georganiseerde criminaliteit. Gedeeltelijk in antwoord op een parlementaire onderzoek naar politiemethoden, kreeg georganiseerde criminaliteit veel aandacht van politici, autoriteiten en ambtenaren. In de jaren ’90 werd er een poging gedaan door de Nederlandse overheid om een meer geïntegreerde politie op de been te brengen door de zogenoemde Geïntegreerde Veiligheidsrapporten. Dit beleid probeerde de verschillende organisaties, die een belangrijke rol spelen binnen veiligheid, samen te brengen.

In 2007 bereikte het Nederlandse kabinet een coalitie met expliciete doelstellingen over veiligheid. De coalitie tussen de christendemocraten, socialisten en christelijke partij presenteerde de kern van het veiligheidsbeleid in Nederland vanaf 2007. Di beleid is te lezen op bladzijde 34-37.
De overheid vertaalde de coalitie overeenkomst in een beleidsprogramma voor de periode 2007-2011. Het ministerie van Justitie en Binnenlandse Zaken hebben dit in een concreet programma omgezet. Veiligheid begint met preventie.
In 2012 regeert er een minderheidskabinet in Nederland. Deze overheid bestaat uit ministers van de liberale partij en de christendemocratische partij en wordt parlementair ondersteunt door de PVV. Over het onderwerp veiligheid kwamen de partijen tot een overeenstemming die hieronder wordt geciteerd:
publieke veiligheid is een kernverantwoordelijkheid van de overheid. Vrijheid en publiek vertrouwen kunnen niet bloeien binnen een onveilige omgeving of een omgeving waarin mensen zich constant bedreigd voelen. Leven in de straten, buurten en publieke gebieden moet veiliger gemaakt worden.
Financiën en personeel
De hoeveelheid financiën die voor veiligheid in Nederland wordt gebruikt is sterk gestegen. De afgelopen jaren zijn de uitgaves aan veiligheid en beveiliging enorm omhoog gegaan (pagina 42).
Bijna de helft van het veiligheidsbudget in 2009 is opgegaan aan preventiemaatregelen.
Tolerantie en mildheid zijn verleden tijd
Nederland stond lang bekend in het buitenland om zijn tolerantie en mildheid jegens deviant en crimineel gedrag. In de jaren ’70 werd het duidelijk door een lage criminaliteit, weinig mensen in de gevangenis, lage straffen en tolerantie rondom abortie, euthanasie en drugs. Voor sommige was Nederland een lichtend voorbeeld van hoe je met criminaliteit moest omgaan. Dit beeld geld niet langer. Hoewel er in Nederland beleid is voor abortie, euthanasie en drugs, is het niet meer zo dat er veel tolerantie en mildheid tegen criminaliteit en criminelen is. Net als in veel andere landen bestaat het Nederlandse veiligheidsbeleid vooral uit repressieve en preventieve maatregelen.
Redenen voor een nieuw veiligheidsbeleid
Er zijn verscheidene redenen voor de significante verandering binnen het Nederlandse Veiligheidsbeleid. In de eerste plaats nam de criminaliteit toe, waardoor er meer vraag was naar repressieve maatregelen. Alleen preventieve maatregelen en tolerantie waren niet effectief meer. Ten tweede was, binnen de publieke opinie, media en politiek, een verandering in de jaren ’90 opgemerkt. Criminaliteit, overlast en onveiligheid werden minder getolereerd. Burgers, bedrijven en politici wilden dat de overheid deze onveiligheid ging aanpakken. Op de derde plaats waren er een aantal verreikende incidenten in Nederland en het buitenland die deze veranderingen versnelden. Denk aan de moord op Pim Fortuyn in 2002 en Theo van Gogh in 2004, maar ook de terroristische aanvallen op 11 september 2001 in Amerika op de twin towers. Ten vierde leek er een politieke en culturele verandering plaats te vinden in Nederland waar compromissen, coalities en akkoorden minder belangrijk werden. De samenstelling van de Nederlandse bevolking was stevig aan verandering onderhevig en is veel multicultureler geworden. Normatieve ideeën rondom straffen, tolerantie en veiligheid veranderden en werden over het algemeen harder en meer eendimensionaal. Het Nederlandse veiligheidsbeleid lijkt dus nu veel op het veiligheidsbeleid van andere Europese landen.
 

Drugsbeleid
Voor het Nederlandse drugsbeleid gelden dezelfde regels als voor het veiligheidsbeleid. Nederland is beroemd in het buitenland voor haar coffeeshops. Deze coffeeshops verkopen soft drugs waarvoor wel een vergunning nodig is van de gemeente. De burgemeester kan een coffeeshop sluiten als er een dreiging voor de veiligheid of gezondheid is. De coffeeshops hebben een aantal negatieve bijwerkingen. Om de coffeeshops te voorzien van de drugs worden er verschillende vormen van criminaliteit gesignaleerd (denk aan wietplantages bij mensen thuis). Daarbovenop is er veel overlast bij het grensgebied waar drugsgebruikers van het buitenland naar Nederland komen om drugs te kopen en gebruiken. Dit zorgt voor veel beveiligingsproblemen binnen en rond dorpen en steden. Drugstoerisme is voor sommige gemeenten tegenwoordig een bijna onoplosbaar probleem.
Hierdoor neemt de steun van politici voor het tolerantiebeleid jegens drugs ook af. Daarnaast is er ook een vermindering van het aantal coffeeshops te zien. Licenties worden niet langer uitgegeven en bestaande coffeeshops hebben een strengere regeling. Burgemeesters sluiten de coffeeshops sneller als er beveiligingsproblemen zijn.
Nationale beveiligingsbeleid
Nationale beveiligingsstrategie

Nederland heeft een nationale veiligheidsstrategie geadopteerd. Hiermee volgen ze andere Europese landen. De dreigingen voor onze veiligheid veranderen en worden nog meer verweven. Relatief kleinere dreigingen kunnen, door toenemende afhankelijkheden, leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Antwoorden hierop kunnen dus ook niet langer worden geformuleerd door één ministerie of organisatie.
Dit nationale veiligheidsbeleid moet leiden tot het beter begrijpen van de risico’s binnen de Nederlandse samenleving. Voor nu is het allereerst een document waarin risico’s worden geïdentificeerd.
Bescherming van de infrastructuur
Binnen het nationale veiligheidsbeleid speelt de bescherming van de infrastructuur een belangrijke rol. De Nederlandse overheid heeft 29 producten en diensten, zoals elektriciteit, drinkwater, dammen en banken geïdentificeerd als cruciaal voor de Nederlandse samenleving. Als een van deze producten of diensten instort kan de samenleving in totale chaos komen te verkeren. Om het falen van deze producten en diensten te voorkomen is het Nederlandse programma ter bescherming van cruciale infrastructuur in 2002 gemaakt. Negen Nederlandse ministeries zijn betrokken bij dit programma, gecoördineerd door het ministerie van BZK. Binnen dit programma werkt de overheid samen met de burgers en particuliere eigenaren van cruciale infrastructuur en met de grootste Nederlandse werknemersorganisatie (VNO-NCW).

2.2 Burgemeesters en gemeenten
De rol van burgemeesters en gemeenten bij veiligheid
De rol van gemeenten in het Nederlandse veiligheidsbeleid is erg belangrijk. Steeds meer taken worden gedelegeerd aan gemeenten. Ze zijn steeds meer verantwoordelijk voor allerlei soorten veiligheidstaken.
Meer dan 400 gemeenten in Nederland spelen een belangrijke rol bij het veiligheidsbeleid. Deels vanwege de centrale rol van de burgemeester bij de politie en brandweer. Bij het driehoeksoverleg tussen de burgemeester, officier van justitie en de politiechef en in de vijfhoek tussen de burgemeester, officier, politiechef, brandweer commandant en de regionale officier van gezondheid worden vele veiligheidsaspecten en problemen besproken.
De burgemeester heeft verschillende rollen met betrekking tot veiligheid. Hij heeft de autoriteit over de politie en brandweer. Ook kan de burgemeester verschillende dingen doen om de publieke orde te herstellen of om te voorkomen dat de publieke orde überhaupt wordt verstoord. Ook ontvangt hij veel vertrouwelijke informatie over veiligheid en beveiliging. In sommige gevallen is de burgemeester ook de korpsbeheerder, voorzitter van de veiligheidsregio, voorzitter van de brandweer of voorzitter van de medische hulpdiensten.
Iedere burgemeester vult deze taak in op een andere manier. Sommige fungeren als een soort sheriff en proberen de veiligheidsproblemen van hun burgers zo snel en repressief mogelijk op te lossen, terwijl anderen juist een meer administratieve manier van doen hebben.
Het veiligheidsbeleid van een gemeente bestaat uit vijf velden: veilige leefomgeving, activiteit en veiligheid, jongeren en veiligheid, fysieke veiligheid en integriteit en veiligheid. De uitdaging voor gemeenten is om een zo uitgebreid mogelijk veiligheidsbeleid te bereiken.
Lokale veiligheid
In Nederlandse gemeenten was er een sterke drang om de veiligheidsplannen geformuleerd te zien. De kern van deze veiligheidsaanpak was:
 

  • Begrijpen: de behoefte aan veiligheid als een onafhankelijk administratief product. Dit kan alleen wanneer er voldoende begrip van de problemen, risico’s en effecten van verschillende soorten beleid is.

  • Veiligheid: het verzekeren van veiligheid moet meer zijn dan alleen reactie en meer dan alleen gericht op handhaving. Er moet ook gekeken worden naar preventie, voorbereiding, repressie en nazorg.

  • Consistentie: veiligheid heeft raakvlakken met vele andere publieke functies. De aandacht gaat vooral uit naar het feit dat veiligheid zowel sociale als fysieke elementen heeft. Hierom zijn er ook verschillende vormen van veiligheid nodig.

  • Coöperatie: Niet alleen de politie en justitie moeten verantwoordelijk zijn voor de veiligheid. Samenwerking met anderen, vooral op lokaal niveau, is nodig.

Veel succesvolle studies tonen aan dat er een beetje progressie is, maar vaak maar mondjesmaat. Dit heeft deels te maken met de problemen met lokale overheden hebben met het sturen van min of meer autonome organisaties als woningcorporaties, jeugdzorginstellingen, etc.

Beveiligingshuizen
Een veel recentere ontwikkeling is de creatie van beveiligingshuizen in Nederland. In veel gemeenten staan deze huizen die bestaan uit een netwerk van relevante organisaties om criminaliteit en overlast te verminderen. In deze huizen werken verschillende veiligheidsorganisaties samen om criminaliteit en overlast aan te pakken. Dit gebeurt veelal op het niveau van de individuen, families en plekken. Een onderzoek heeft de volgende successen van beveiligingshuizen aangetoond:

  • Een goede samenwerking tussen rechtvaardigheidspartners en zorgpartners.

  • De professionals die werken in de huizen hebben vertrouwen in elkaar en werken op een enthousiaste en creatieve manier met collega’s van andere coöperaties over bepaalde gedeelde cliënten.

  • Het justitieel casusoverleg. Hierbij wordt er informatie uitgewisseld over bepaalde cliënten.

  • De lokale aanpak. Problemen worden op lokaal niveau aangepakt.

De volgende conclusies over beveiligingshuizen kwamen eruit: De huizen dragen bij aan de kwaliteit van de interventies, want er wordt veel beter samengewerkt. Ook zorgt het voor minder recidivisme en sociale vooruitgang bij cliënten. Maar helaas zijn er ook negatieve effecten: De informatie over individuele gevallen is ontoereikend, het functioneren van de coöperatie in samenwerking met de moederorganisatie is ontoereikend, de controle en organisatie is ontoereikend, relevante partners missen binnen de huizen, gespecialiseerde faciliteiten voor veelplegers zijn ontoereikend, de huizen hebben vage doelstellingen en de (interne) communicatie tussen de partijen is onvolledig. Er zijn dus nog een aantal problemen binnen de organisatie en het functioneren van de huizen.
2.3. Trends
Het complex
Het veiligheidssysteem in Nederland is complex. Vele organisaties bemoeien zich er mee. Op nationaal niveau kan geen enkel departement een verreikende beslissing nemen, want er is bijna altijd de behoefte aan interdepartementale coördinatie. Geen enkele minister heeft genoeg macht om de andere ministers te overstemmen. Zelfs de minister president van Nederland moet altijd overleggen en compromis sluiten. Het nadeel van deze complexiteit is dat er altijd veel overleg plaats moet vinden. Het is vaak niet mogelijk om snel tot een conclusie te komen. Een ander nadeel is dat er maar bij enkele gevallen een beslissing kan worden bereikt. Ook kunnen bepaalde beleidsconflicten tussen departementen een dominante rol spelen. Maar deze complexiteit heeft ook voordelen. Een bepaald probleem wordt vanuit meerdere perspectieven bekeken en zoveel overleg zorgt ervoor dat iedereen achter de beslissing die genomen wordt staat.
Centralisatie
De afgelopen jaren is er centralisatie te merken binnen Nederland. De overheid en ministeries hebben, op verschillende manieren, controle over de veiligheid in Nederland. Ze krijgen steeds meer bevoegdheden om de politie, brandweer, etc. te controleren. Ook hebben ze de kerninformatie over het veiligheidsbeleid in Nederland.
De verwachting van de auteur is dat in de komende paar jaar de centralisatie en nationalisatie zal doorgaan. Nederland lijkt te klein voor zoveel gedecentraliseerde veiligheidsinstellingen.
Focus op gemeenten en burgemeesters
Traditioneel gezien is de burgemeester de centrale autoriteit in het veiligheidsveld, maar deze rol is aan het veranderen. In veel gemeenten is hij/zij niet meer degene die functioneert boven iedereen. De burgemeester is veel meer bezig met veiligheid en de media en gemeenten moedigen dit gedrag aan. In sommige gemeenten zorgt dit voor een sheriff-achtig gedrag van burgemeesters. De vraag is echter of de verwachtingen niet te hoog zijn. De burgemeester kan niet alle veiligheidsproblemen oplossen. Een ander risico is dat de burgemeester een te grote factor wordt binnen het veiligheidsveld.

Hoofdstuk 3 Politie en handhaving

Politie
De politie in Nederland is heel erg veelzijdig. In dit hoofdstuk wordt de organisatie, zowel formeel als feitelijk, van de Nederlandse politie besproken en hun rol binnen de Nederlandse samenleving.
3.1 Organisatie, feiten en figuren.
Om een beter beeld te krijgen van de organisatie van de politie zijn hier een aantal feiten:

  • In 2007 waren er meer dan 52.000 agenten deel van de Nederlandse politie. In 2011 was dit getal gedaald naar 49.500

  • Per jaar worden er meer dan 250.000 verdachten gearresteerd door de politie en naar het OM gebracht.

  • De Nederlandse bevolking is tevreden over de beschikbaarheid van de politie, maar minder over de resultaten en kwaliteit van de politie. Maar 20% van de mensen waren het eens met de stelling: de politie vecht succesvol tegen criminaliteit.

  • De politie spendeerde meer dan 2.4 miljard euro (in 2009) aan onderzoeksactiviteiten.

  • Ongeveer 2% van de opgeloste strafbare feiten van de politie zijn misdaden. De andere 98% zijn overtredingen.

  • Gemiddeld bestede de politie 195 euro aan het oplossen van een delict of overtreding.
     

Structuur
De Nederlandse politie is verdeeld in 25 regionale eenheden en een KLPD (dit was voor 1 januari 2013). De regionale eenheden zijn verantwoordelijk voor de aangewezen regio. De grote van een regio hangt af van bepaalde factoren, zoals de grote van de populatie, criminaliteitsniveau en bebouwingsdichtheid. Elke regionale eenheid is op zijn beurt verdeeld in een aantal districten of onderdelen. Districten zijn meestal verdeeld in basiseenheden.
De minister van Justitie is politiek gezien verantwoordelijk voor het werk van de OvJ en de procureur generaal en de politie valt weer onder het gezag van de OvJ als ze het strafrecht handhaven of als ze taken van justitie uitvoeren. Verantwoordelijkheid over de politie hangt dus af van het werk dat de politie op het moment doet.
Het management van de 25 politie eenheden is regionaal bepaald. Een regio-eenheid heeft een ruime beoordelingsmarge als het gaat om het uitvoeren van zijn taken en de definitie van zijn prioriteiten. De korpsbeheerder is de burgemeester van de grootste gemeente binnen de regio. Hij onderhoudt contacten met de minister van BZK, De korpsbeheerder delegeert soms wat van zijn beslissingen naar de hoofdagent, vooral als het gaat om het personeelsbeleid. Het administratieve centrum van het regiokorps is ook gevestigd in de grootste gemeente uit de regio. Het regiobestuur neemt de belangrijkste beleidsbeslissingen. Dit bestuur bestaat uit alle burgemeesters van een regio en de hoofdofficier van justitie. Als een bepaald beleid geformuleerd is, worden de details door de korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie en hoofdagent samengesteld.
 

In Nederland is het zo dat geen enkele autoriteit volledige zeggenschap heeft over de politie en dan de autoriteit dus ook altijd verdeeld moet zijn over minimaal twee ministeries aan de ene kant (in dit geval ministerie van BZK en V&J) en aan de andere kant de provinciale en gemeentelijke autoriteiten (zoals de burgemeester). De minister van BZK is verantwoordelijk voor het management van de regio-eenheden en de KLPD. Waar dit management vraagt om handhaving van het strafrecht of uitvoering van politietaken voor justitie worden de beslissingen genomen door het ministerie van BZK in combinatie met het ministerie van V&J.
De bevoegdheden
het functioneren en de organisatie van de Nederlandse politie is gebaseerd op de Politiewet 1993. In deze wet worden de functies en (een deel van) de bevoegdheden van de politie beschreven. In artikel 2 staat(artikel 3 PolW 2012): de taak van de politie is de handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
De politie heeft twee rechtstreekse bazen, de burgemeester en de OvJ. Zijn zijn verantwoordelijk voor de werking van de politie. De OvJ is verantwoordelijk voor het strafrechtelijke onderzoek, maar vele bevoegdheden zijn gedelegeerd aan agenten. De hogere politiefunctionarissen zijn ook assistenten van de OvJ en kunnen daarom sommige taken van de OvJ uitvoeren. Om de taken van de politie duidelijk te krijgen zijn er vaak driehoeksoverleggen tussen de burgemeester, OvJ en politiechef.
De politie mag geweld gebruiken en in sommige gevallen zelfs dodelijk geweld, maar wel onder strikte voorwaarden. De politie mag fouilleren aan lichaam en kleding van mensen, ze kunnen verdachten verhoren, ze mogen huizen doorzoeken en soms aan stelselmatige observatie, infiltratie, etc. doen. Als de bevoegdheden erg ver gaan, moeten ze wel toestemming vragen aan de OvJ.
Toezicht houden
Het controleren van het functioneren van de politie wordt door verschillende instanties gedaan. Het regiobestuur heeft de controlerende rol over de beheer aspecten van de politie. De gemeenteraad kan de burgemeester ter verantwoording roepen over de uitoefening van zijn bevoegdheid ten aanzien van de openbare orde en gezag over de politie. De tweede kamer kan de minister van V&J ter verantwoording roepen over de wijze waarop het OM gebruik maakt van zijn bevoegdheden. Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft geen directe verantwoordelijkheid over de politie. Het heeft echter wel vergaande managementbevoegdheden waar ze door de tweede kamer op aangesproken kunnen worden. Zoals je ziet is er dus niet één orgaan dat volledige controle heeft over de organisatie en het functioneren van de politie.
Nationalisatie
Begin 2009 zijn de plannen bekend gemaakt voor verandering van het Nederlandse politiesysteem. In 2010 presenteerde het nieuwe kabinet de plannen over de nieuwe organisatie van de politie. Hierin stond dat de bestaande 26 politiekorpsen zullen verdwijnen en er een nationale politie zal komen die onder de verantwoordelijkheid zal vallen van de minister van V&J. Dit zal leiden tot minder bureaucratie, meer eenheid, meer professionaliteit en betere/snellere coöperatie tussen de verschillende eenheden van de politie. Het doel is een veiligere leefomgeving en effectiever onderzoek.
De nationale politie heeft zijn basis dicht bij de burger, dus meer in de samenleving en gemeente. Jurisdictie over de politie zal dus ook op lokaal niveau blijven. De burgemeester zal het beheer over de politie bij openbare orde behouden. De OvJ zal het beheer over de politie tijdens onderzoeken houden.
Er zal een nationale politie komen die onder de verantwoording van de minister van V&J zal vallen. Deze nationale politie zal uit 10 eenheden komen te bestaan en een of meer nationale operatie eenheden, zoals de huidige Nationale Recherche.
De korpschef zal het beheer over de nationale politie krijgen. De minister van V&J zal de verantwoordelijkheid over de korpschef krijgen.
Een nieuwe taak binnen het nieuwe politiesysteem is die van de regio burgemeester. Dit is de burgemeester van de gemeente met de meeste inwoners binnen een van de 10 eenheden. Hij heeft een speciale rol binnen het vaststellen van het regionale beleidsplan.
Privatisatie
Ondanks de belangrijkheid van de particuliere beveiligingsbranche is er maar weinig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan. Van Steden zegt dat de groei van de private beveiligingsbranche wordt veroorzaakt door het beleid van de overheid naar de deelname aan de particuliere sector. Oorzaken als de toename van criminaliteit, de groei van eigendommen en een overbelaste politie zullen hiervoor zorgen. De professionalisatie van de particuliere beveiliging al ook een bijdrage aan deze groei leveren. De verwachting van Van Steden is dat deze groei zal optreden.
3.2. De politie en de samenleving
De Nederlandse samenleving verwacht tegenwoordig meer van de politie. Een simpele fout is fout benadering geldt niet meer. Burgers verwachten dat de politie hun werk aanpast op individuele behoeften en ook met maatwerk komt bij problemen. In het kort gezegd: er wordt van de politie meer verwacht dan alleen repressie.
De verandering in 1977
De ontwikkeling van de politie werd deels gestuurd door de veranderingen binnen de samenleving, maar ook door de politie zelf. Voor het PIV-rapport (Politie in Verandering) was de Nederlandse politie een technocratische organisatie die sterk gericht was op het uitvoeren van de overheidstaak. Het rapport zorgde voor een fundamentele verandering in het denken over de taken van de politie. In dit rapport werd een nieuwe kijk op de politie gevormd waarin stond welke functies de politie moest hebben en op welke manier die functies moesten worden uitgevoerd. In de traditionele politieaanpak was niet hun rol binnen de samenleving het centrale punt, maar hun functie voor de overheid. De voormalige doelen van de politie waren handhaven van de wet en handhaven van de openbare orde. Sociaal georiënteerde hulp was minder belangrijk. Het functioneren van de politie toonde een pijnlijk gebrek aan flexibiliteit en dit zorgde voor een erg bureaucratische organisatie van de politie. Deze manier moest veranderen, maar in eerste instantie gebeurde dat niet. Als reactie ging de politie nog strenger optreden. Toch realiseerde de politie zich snel dat deze manier van doen niet meer opging voor de tijd waarin we zaten. Er kwam een verandering die in het PIV de ‘means emancipation’ werd genoemd: de middelen werden het doel. De politie ging zich concentreren op waar de frictie tussen politie en samenleving het grootste waren: handhaven van de openbare orde. In de tussentijd was de organisatie van de politie nog steeds gebaseerd op het oude bureaucratische systeem. Dit zorgde ervoor dat de veelheid aan informatie die onderaan de organisatie beschikbaar was vaak niet de hogere niveaus bereikte. Het groeiende sociale isolement van de politie werd dus meer door de gewone agenten gevoeld dan door de top van de organisatie. Ook moest het gat tussen de politie en de burgers gedicht worden. Onder het motto: kennen en gekend worden moest de autoriteit van de politie meer gebaseerd worden op persoonlijke relaties.
Politie in ontwikkeling 2005
Onder leiding van de politiechef van Amsterdam schreef een groep agenten een nieuw rapport in 2005 die de PIE (politie in ontwikkeling) genoemd werd. Hun doel was op een nieuwe perspectief voor de politie te verkrijgen. De belangrijkste punten van dit rapport waren:

  • De Nederlandse politie wil bijdragen aan de veiligheid.

  • Melden en advies geven is een expliciete taak van de politie.

  • Politietaken ondergeschikt MET autoriteit bepaalt de richting van de Nederlandse politie.

  • De nadruk op de gemeenschap zal een leidraad blijven voor de Nederlandse politie.

  • Een modale oriëntatie is een noodzakelijke aanvulling op de lokale oriëntatie binnen de focus op de gemeenschap.

  • De Nederlandse politie focust zich op het werken binnen de gemeenschap.

  • De Nederlandse politie wil werken op een informatie gestuurde manier.

  • De Nederlandse politie overwegen programmabeheer als een adequaat middel van samenwerking.

  • De Nederlandse politie vormt een organisatorische eenheid.

  • De Nederlandse politie overweegt nauwe samenwerking tussen Europese politie-eenheden als een vanzelfsprekend element van een gezamenlijk EU veiligheidsbeleid.

Ontwikkelingen tussen de politie en samenleving
De relatie tussen de Nederlandse politie en de samenleving is veranderd in de periode tussen de twee rapporten. Dit is niet verassend aangezien beide apart ook vele veranderingen hebben doorgemaakt. De wederzijdse afhankelijkheid van de politie en de samenleving is sterker geworden. De politie heeft de samenleving nodig voor informatie om hun werk te doen. De samenleving heeft de politie nodig om de veiligheid te garanderen.
Aan de andere kant is er een zekere afstand tussen de politie en de samenleving in Nederland. De politie weet dat een te sterke vriendschapsband met de samenleving niet werkbaar is. De relatie tussen de politie en samenleving kan omschreven worden als een soort LAT-relatie. Er is een wederzijdse afhankelijkheid en er zijn allerlei sterke relaties tussen de samenleving en de politie, maar er is ook de nodige afstand om een werkbare en effectieve relatie te behouden op de lange termijn.
Politiewerk en verantwoordelijkheid
De relatie tussen de politie, de overheid, de wet en het parlement is het zwakste punt van de politie. Zonder goede relaties met deze partijen kan de politie niet efficiënt gecontroleerd en beheert worden. In het verleden heeft slechte communicatie tussen de politie, overheid en wet voor serieuze problemen binnen de politie gezorgd.
Politiezorg
In Nederland hebben we het probleem van structureel incidentalisme: een constant patroon van incidenten dat grote gevolgen heeft voor de organisatie er het presteren van de politie, de wet en de overheid. Dit structurele incidentalisme kan terug gevolgd worden naar fundamentele vragen over de prestaties van onze democratische rechtsstaat en de inbreuk op fundamentele mensenrechten.
Vechten tegen criminaliteit en veiligheid scoort het hoogste op de prioriteitenlijst van de burgers. Het debat over dit onderwerp heeft echter de neiging om de focus te leggen op de organisatie van veiligheidszorg en te weinig op wat veiligheidszorg met zich meebrengt. Dit zorgt voor een gat tussen publieke veiligheidseisen en de beperkte organisatorische voorwaarden waaraan de politie, overheid en wet zich moeten houden.
Principes
De noodzaak van een democratische, effectieve en efficiënte politie is tegenwoordig groter dan ooit. Dit kan worden neergelegd in de zeven normatieve principes die primair gericht zijn op de organisatie van behoorlijke politiezorg:

  • Wetgeving en praktijk. Een verbetering waar de politie veel aan zou hebben is het verminderen van het gat tussen de wet en de praktijk.

  • Openbaring. Administratieve beslissingen moeten openbaar zijn voor de burgers.

  • Transparantie. Goede politiezorg is transparantie van structuur en proces.

  • Preventie van concentratie van macht. Er moet sprake zijn van ‘checks and balances’.

  • Geen autoriteit zonder verantwoordelijkheid, geen verantwoordelijkheid zonder rechtvaardiging.

  • Integrale democratische rechtvaardiging. Het zou de legitimiteit ten goede komen als er bij de politie een democratisch gekozen orgaan zou zijn.

  • Overheidsprimaat. De politie moet voldoen aan de basiskenmerken van de overheid en niet andersom.

Problemen met de verantwoordelijkheid van de politie

Formeel en informeel

Informele, persoonlijke relaties tussen de partijen die betrokken zijn bij de politie zijn cruciaal. De noodzaak aan goede, persoonlijke relaties, zeker tussen de leden van het driehoeksoverleg, is algemeen erkend. Veel beslissingen over het beheer van de politie worden op informele manieren genomen. Het komt maar zelden voor dat de formele procedures worden gevolgd. De voordelen hiervan zijn dat de beslissingen snel kunnen worden genomen en dat ze vaak breed worden gedragen. Nadelen zijn dat het moeilijk is zulke beslissingen te controleren en hun gevoeligheid voor verandering.

Besluitvorming
De vele vormen van overleg zorgen voor een moeilijk proces. Het is moeilijk een overleg te reconstrueren en te kijken naar wie de beslissing nou uiteindelijk heeft genomen. De formele beslissingsprocedure kan dan gevolgd zijn, maar de achtergrond en redenen voor beslissingen blijven onduidelijk.
 

Informatie aan gemeenteraden
De verstrekking van informatie aan gemeenteraden is een geval apart binnen de bredere context van informatie en communicatie. De korpsbeheerders en burgemeesters zijn verplicht om alle relevante informatie door te spelen aan de gemeenteraden. Helaas wordt niet in de praktijk niet altijd gedaan. Dit heeft o.a. te maken met de relatie tussen de burgemeester en de gemeenteraad.

Democratische verantwoording

Als het gaat om beheer van politiekorpsen dan is democratische verantwoording vaak niet bestaand. Burgemeesters worden zelden ter verantwoording geroepen door hun gemeenteraden. Gemeenteraden bespreken vaak alleen de manier waarop de burgemeester zijn of haar taak vervult rondom de openbare orde.
3.4 Beginselen van behoorlijke politiezorg
Er zijn vijftien beginselen van behoorlijke politiezorg in Nederland:

  1. Noodzakelijkheid: de acties van de politie om een bepaalde zaak op te lossen moeten noodzakelijk zijn.

  2. Proportionaliteit: de acties van de politie moeten proportioneel zijn en in verhouding staan met het probleem.

  3. Subsidiariteit: er moet gewerkt worden met het minst ingrijpende middel. De politie moet altijd kijken of een lichter middel hetzelfde resultaat teweeg zal brengen.

  4. Zorgvuldigheid: de politie moet zorgvuldig optreden.

  5. Zorgplicht: de politie heeft de taak om te zorgen voor de personen en goederen waarmee zij worden geconfronteerd.

  6. Redelijke en billijke belangenafweging: De politie moet de verschillende belangen die er bij een probleem zijn tegen elkaar afwegen en niet één belang voorop stellen.

  7. Voortvarendheid/tijdigheid: hierbij gaat het erom dat een politieoptreden slechts gerechtvaardigd is wanneer het voortvarend en tijdig gebeurt.

  8. Informatieverstrekking: de politie moet kunnen uitleggen waarom een bepaalde inbreuk op een bepaald grondrecht plaatsvindt, waarom iemand is gearresteerd en wat er gaat gebeuren in het proces.

  9. Rechtmatigheid: hierbij gaat het erom dat de politie rechtmatig handelt. Elk politieoptreden en alle beginselen moeten oorsprong vinden in een wettelijke bepaling.

  10. Onpartijdigheid: hiermee wordt bedoeld dat de politie geen partij mag kiezen.

  11. Behoorlijk en nader onderzoek: de politie wordt verplicht de zaak beter te onderzoeken wanneer deze bij aankomst of na een eerste onderzoek niet helemaal duidelijk is voor de politie.

  12. Gelijkheid: de politie mag niet vooringenomen te werk gaan en niet discrimineren.

  13. Herkenbaarheid en duidelijkheid: de burgers moeten altijd kunnen zien dat zij met de politie te maken hebben.

  14. Hoor en wederhoor: de politie moet naar alle partijen luisteren en luisteren totdat het duidelijk is.

  15. Vertrouwen: burgers moeten kunnen vertrouwen op uitspraken die zijn gedaan door politiemensen.

3.5 Trends binnen de Nederlandse politie

De geïntegreerde politie

De Nederlandse politie is volledig geïntegreerd in de samenleving. Hierdoor is de tevredenheid over de politie ook gestegen. Er is besloten regionale politie te combineren met lokale politie. Op deze manier voldoen ze aan de wensen van vele burgemeesters, gemeenten en burgers.
De centralisatie van de politie moet gaan leiden tot meer effectiviteit en efficiëntie binnen Nederland. Allereerst is het belangrijk voor de discussie hierover om te kijken naar bredere kwesties van veiligheid. Veiligheid is meer dan alleen het bestrijden van criminaliteit. Vele andere vormen van veiligheid hebben organisatorische standpunten en deze organisaties hebben belangen en verlangens, waar naar geluisterd moet worden. Daarnaast is het ook belangrijk dat veiligheid en veiligheidsproblemen meer integraal worden beschouwd.
De politie wordt een professionele organisatie
Training voor de politie is vooruitgegaan, het functioneren is verbeterd, het is professioneler en er zijn specifiekere standaarden van hoe het werk gedaan moet worden. De politie functioneert steeds meer als een echte organisatie. Hierdoor werkt de politie veel effectiever en efficiënter.

Coöperatie met anderen

De politie werkt nauw samen met andere organisaties: de lokale overheden, het OM, speciale inlichtingen eenheden, het leger, de brandweer, etc. Tegenwoordig is er een intensief contact tussen deze verschillende organisaties. Er wordt overleg gepleegd over wie de verantwoordelijkheid over wat neemt. Deze houding is nodig, want dit draagt bij aan de veiligheid van de samenleving.
Nieuwe bevoegdheden
De politie had al veel bevoegdheden, maar tegenwoordig zijn deze weer uitgebreid. Denk hierbij aan preventief onderzoek, meer uitwisseling van informatie en meer bevoegdheden rondom terrorismebestrijding. Niet alleen bij post criminaliteit zijn er bevoegdheden bijgekomen, maar vooral bij pre criminaliteit, dus om criminaliteit te voorkomen.
Ook is er meer focus gekomen op preventie in plaats van repressie. Daarnaast heeft de politie een meer internationaal karakter gekregen en de politiewetenschap is veel rijker geworden. Er is veel meer informatie en onderzoek beschikbaar.

Hoofdstuk 4 De rechtelijke macht: de rechtbank en het OM

De rechtelijke macht is een van de belangrijkste instituties binnen een democratische staat. De rechtelijke macht in Nederland bestaat uit zowel de rechtbanken en rechters als het OM. Het besef dat de organisatie en het functioneren van de rechtelijke macht erg belangrijk is in een democratische rechtsstaat heeft tot veel veranderingen geleid.
4.1 Rechters en de wet

De rechtelijke macht in Nederland bestaat uit de rechters en de Officieren van justitie. Samen vormen zij de onafhankelijke rechtelijke macht.
Structuur
In Nederland zijn er vier lichamen die betrokken zijn bij de strafrechtprocedure: de kantonrechter, de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad. Lang niet alle strafzaken worden voor de rechtbank gebracht; het strafrecht heeft ook andere procedures. De politie kan bepalen over een aantal zaken, net als de OvJ.
De kantonrechter is de laagste rechtbank. Hier komen alleen samengevatte overtredingen aan bod. Daarna komt de gewone rechtbank. Deze behandelt alle strafzaken en oproepen van de kantonrechter. Ongecompliceerde zaken worden door één rechter afgehandeld. Moeilijkere zaken worden door drie rechters behandeld. Daarna kan men naar het gerechtshof. Deze behandeld in principe alle zaken. Ze kijken naar wat er gebeurt is en luisteren zowel naar het OM als de verdachte. Het gerechtshof hoeft niet te luisteren naar de uitspraak van de rechtbank. Dus iemand die in eerste instantie werd veroordeeld kan worden vrijgesproken bij het gerechtshof, maar hij kan ook een hardere straf krijgen. Partijen die het niet eens zijn met de uitspraak van het gerechtshof kunnen nog naar de Hoge Raad. De Hoge Raad kijkt niet naar de zaak zelf, maar naar of alle wettelijke regels correct zijn toegepast.
Naast deze rechtbanken zijn er ook nog andere rechtbanken.
Bestuursniveaus
In Nederland zijn er drie bestuursniveaus binnen de rechtelijke macht: de rechtbanken, de Nationale Raad voor de Rechtspraak en het ministerie van Veiligheid & Justitie. De Hoge Raad heeft een toezichthoudende functie in relatie tot de rechtelijke macht.
Het traditionele systeem met volledige ministeriële beheersverantwoordelijkheid is vervangen door een systeem waarbij deze verantwoordelijkheid grotendeels verplaatst is naar de Raad voor de Rechtspraak, maar de minister van V&J heeft nog steeds veel controle over het rechtelijke systeem.
De Raad voor de Rechtspraak heeft bepaalde distributieve bevoegdheden naar de rechtelijke organisatie, heeft een ondersteunende rol bij de organisatorische werking van de rechtbank en is ook uitgerust met controle over de bevoegdheden van de raad en het bestuur van rechtbanken. De Raad voor de Rechtspraak en de rechtbanken zijn onafhankelijke overheidsinstanties, maar dat betekent niet dat de minister van V&J geen regulerende invloed op het bestuur van de rechtelijke macht kan hebben.
Na de reorganisatie van de rechtelijke macht heeft een onafhankelijke commissie een uitgebreid onderzoek gedaan naar hoe deze modernisatie heeft plaatsgevonden. Deels gebaseerd op de rapporten van de commissie is er door de Raad voor de Rechtspraak een nieuwe agenda voor 2008-2011 gemaakt. Hierin staan de volgende doelstellingen:

  • Deskundige wet. Deze doelstelling is zowel om de beschikbare deskundigheid binnen de rechtelijke macht de verhogen als het gebruiken van externe deskundigen te bevorderen.

  • Betrouwbare wet. Voor betrouwbaarheid, naast integriteit, is het erg belangrijk dat de bevolking vertrouwen kan hebben op het feit dat de wet op een uniforme manier werkt.

  • Effectieve wet. Voor alle sectoren is het belangrijk dat de doorlooptijd van zaken gestandaardiseerd is en dat er aan deze standaarden wordt voldaan.

  • Recht in de samenleving. Om in te bedden in de samenleving moet de rechtelijke macht spreekt met zijn omgeving, zichtbaar is in de media, kritiek tot zich neemt en transparant is.

Nieuwe plannen
Begin 2009 maakte de overheid verdere maatregelen bekend om de wet toegankelijker te maken en om de gerechtelijke kaart binnen Nederland efficiënter en effectiever te maken. Dit betekent dat bepaalde gerechtelijke arrondissementen administratief worden verhuisd naar een ander gebied om de arrondissementen meer uniform te maken. De herziening impliceert dat het aantal stadsdelen met een rechtbank zal worden verminderd van 19 tot 10 en het aantal districten met rechtbanken voor hoger beroep zal verminderen van 5 naar 4. In de komende jaren zal deze veranderen uitgevoerd worden. Er lijkt een brede steun te zijn voor deze reorganisatie van de rechtelijke macht. Er was weinig discussie binnen Nederland op de plannen.

In het regeerakkoord van het Nederlandse kabinet van 2010 werden de volgende opmerkingen gemaakt over de onderwerpen van minimumstraffen: De overheid zal met voorstellen komen voor de introductie van minimumstraffen voor volwassenen die twee keer binnen tien jaar worden veroordeeld voor een delict waar 12 jaar of meer op staat.
Strafrecht

De Nederlandse wet is geconcentreerd, net als in vele andere landen, in civiel recht, administratief recht en strafrecht. In Nederland hebben we geen lekenrechtspraak. Alle rechtspraak wordt gedaan door professionele rechters.

4.2. Het OM
De organisatie
Het Nederlandse OM heeft drie hoofdtaken: strafbare feiten onderzoeken, overtreders vervolgen en er voor zorgen dat straffen goed uitgevoerd worden. In Nederland is het OM het enige lichaam die kan beslissen om iemand te gaan vervolgen. Het OM heeft dus het vervolgingsmonopoly. Het OM is een landelijke organisatie van aanklagers. Het is hiërarchisch georganiseerd. Aan de top staat het College van Procureurs-generaal. Het OM functioneert onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van V&J, maar het is geen agentschap van het ministerie. Het is een deel van de rechtelijke macht, maar zijn positie verschilt van het andere deel van de rechtelijke macht en dat zijn de rechters. Rechters zin onafhankelijk, zijn voor het leven benoemd en zijn gescheiden van het ministerie van V&J. Openbare aanklagers zijn ambtenaren, kunnen ontslagen worden en vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van V&J.

Bovenop de openbare aanklagers op rechtbankniveau is er een nationaal parket en een functioneel parket. Het functionele parket onderzoekt en vervolgd fiscale, economische en frauduleuze delicten, sociale zekerheidsmisdaden, gezondheidsmisdaden en omgevingsmisdaden, hierdoor hebben ze de autoriteit over vier speciale onderzoeksagentschappen (blz 107).
Het Nederlandse OM wordt voorgezeten door het College van Procureurs-generaal. Alle openbaren aanklagers zijn ondergeschikt aan dit bestuur.
Bevoegdheden van het OM
Het OM heeft een specifieke positie binnen het Nederlandse strafrechtsysteem. Het OM kan niet alleen een strafrechtelijk onderzoek, maar hij kan wel de taken verdelen door bevelen te geven aan de andere strafrechtelijke ambtenaren.
Maar het OM of de magistraat is niet de enige verantwoordelijke door het strafrechtelijk onderzoek. Sinds 2006 is het mogelijk voor de magistraat om iemand direct te straffen. De Officier van Justitie heeft een onafhankelijke autoriteit, zonder tussenkomst van de rechtbank, om een straf uit te delen.

Het OM en strafrechtelijk onderzoek

Het OM heeft een centrale positie binnen het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek. Zijn sleutelrol is geïllustreerd in de volgende zinnen. De politie functioneert onder het bevel van het OM. Een officier van justitie mag bevelen geven aan de politie en de politie moet deze bevelen opvolgen. Als het om vervolging gaat heeft het OM een monopoly. Derden(ook slachtoffers niet) kunnen nooit beroep instellen tegen de vermoedelijke dader van een strafbaar feit. Hier zijn echter wel uitzonderingen op. De beslissing tot vervolging is altijd in handen van de officier van justitie door het opportuniteitsbeginsel. Dit beginsel werd lange tijd in negatieve zin uitgelegd, wat inhoudt dat vervolgen meer de regel dan de uitzondering was. Tegenwoordig is het een positiever beginsel, wat betekent dat er alleen vervolgd wordt als het algemeen belang hiermee gediend wordt.
Als aan het eind van een strafrechtelijk onderzoek blijkt dat iemand is veroordeeld, dan is het OM verantwoordelijk voor de uitvoer van die straf.

Het OM in Nederland is dus het belangrijkste binnen een strafrechtelijk onderzoek. De officier van justitie leidt het onderzoek en moet dus ook toezicht houden over het onderzoek. Dit is niet alleen nodig voor de effectiviteit, efficiëntie en om de waarheid te achterhalen, maar ook om de belangen van beschuldigde en andere belanghebbende te respecteren. Ook is de officier verantwoordelijk voor de belangen van de verdediging.

De manier waarop het OM functioneert is erg veranderd sinds de Schiedammerpark moord. In dit moordonderzoek zijn er allerlei forensische fouten gemaakt door de politie en het OM. Agenten en het OM waren te gretig opzoek naar een veroordeling en hierdoor werd een onschuldig iemand veroordeeld.
4.3 de media en het OM

De stelling kan worden verdedigd dat de politie, vervolging en media de belangrijkste instellingen zijn in de gedachten van het leven van burgers. Cruciaal is de organisatie en inhoud van de relatie tussen de politie, media en het OM, vooral tijdens crisissen en incidenten. De relatie tussen deze drie onderdelen is veranderd. De relatie is moeilijker geworden, maar ook complexer. Dit heeft te maken met de groeiende druk op de politie en het OM door de politiek, het publiek en de advocatuur. Ook heeft het te maken met veranderingen binnen de media. De media en burgers letten veel het OM en door Amerikaanse televisie zijn de verwachtingen te hoog.
De media heeft een grote impact op de perceptie van veiligheid onder burgers. Het dominante beeld onder burgers van onveiligheid blijft. Dit is niet het enige beeld dat de media heeft veroorzaakt. Ook het beeld wat burgers hebben van de politie is aangetast door de media. Maar niet alleen de politie heeft last van de media. Ook het OM merkt steeds meer dat het gevecht tegen criminaliteit niet alleen binnen rechtbanken gebeurt, maar ook steeds meer op tv en in kranten.

4.4 Trends

De eisen voor gerechtigheid zullen toenemen in de toekomst. De kwantiteit van de eisen zullen toenemen alleen al omdat de populatie zal toenemen. Daarnaast zullen er steeds meer conflicten voor de rechter gebracht worden. Dit betekend dat de organisatie van de rechtelijke macht een toenemende stroom aan zaken zal ondervinden. Maar naast de groei in kwantiteit zal er ook een toenemen in kwaliteit te zien zijn. De rechtvaardiging van zaken van uitgebreider en transparanter worden.

De organisatie van de rechtelijke macht is heel erg belangrijk voor een democratische rechtsstaat. Het moet op zo’n manier worden gevormd dat het kan beoordelen zonder inmenging van buitenaf. De reorganisatie heeft ook kritiek gekregen. Samengevat is er bezorgdheid over het ontbreken van afstand tussen de rechtelijke macht en de politiek (in het bijzonder het ministerie van V&J). De onafhankelijkheid van de rechtelijke macht is hiermee misschien in het geding.

Publiek vertrouwen in de rechtelijke macht in erg belangrijk. Over het algemeen zijn burgers tevreden over uitspraken van de rechtelijke macht. Het vertrouwen in de wet hangt niet alleen af van hoe de rechtelijke macht en het OM opereren. Het vertrouwen is deels afhankelijk van het vertrouwen in andere publieke instituties, inclusief de politie en andere onderzoek autoriteiten. Incidenten binnen deze organisaties kan het vertrouwensniveau in andere organisaties aantasten.

Een effectieve en efficiënte handhaving van de opgelegde straffen is nodig om het vertrouwen van de burger in de wet te houden. Straffen die niet opgelegd worden of pas heel laat worden opgelegd creëren frustratie onder de burgers. Een ander belangrijk aspect van het vertrouwen in de relatie van het OM en de media.

Hoewel er nog wel wat mensen zijn die tegen de veranderingen van de rechtelijke macht zijn, zijn ze in de minderheid. De voordelen van een professioneel en moderne organisatie zijn duidelijk. Op deze manier ontstaat er een effectievere en efficiëntere manier van doen, waardoor de uniformiteit van de wet beter kan worden gegarandeerd.

Hoofdstuk 5 Gevangenisstraf, gevangenissen en proeftijd

Gevangenisstraf is een van de cruciale delen van het Nederlandse strafrechtsysteem. Het blijft een belangrijk onderwerp. In de media en in de politiek wordt het onderwerp veel bediscussieerd.

5.1 Feiten en figuren

Lange tijd stond Nederland bekend om zijn lage gevangeniscijfers in vergelijking met andere Europese landen. Maar tegenwoordig zien we dat binnen Nederland de gevangenispopulatie aan het stijgen is en tot een Europees gemiddelde komt. De afgelopen paar jaar is er echter ook weer een daling te zien in het totale aantal gevangenen. Op dit moment (2011) is er een oververtegenwoordiging van gevangeniscellen.

5.2 Structuur en organisatie

De minister van V&J is de eindverantwoordelijke over het gevangenisbeleid en de gevangenisdienst in Nederland.
Vormen van detentie

In Nederland zijn er verschillende vormen van detentie. Allereerst kan men in de gevangenis komen in afwachting van een proces. Dit wordt voorlopige hechtenis genoemd. Gevangenisstraf kan ook opgelegd worden als sanctie nadat de rechtbank heeft vastgesteld dat iemand een bepaald delict heeft gepleegd. Voor mensen die ouder zijn dan 18 zijn er twee soorten vrijheidsstraffen: gevangenisstraf en bewaring. Gevangenisstraf is de straf voor misdrijven, terwijl bewaring de straf voor overtredingen is. Naast gevangenisstraf en bewaring is er nog een straf ontwikkeld, de zogenaamde taakstraf. De kern van deze straf is dat de dader simpel werk voor de samenleving doet.

Deze vormen van detentie zijn allemaal straffen. In Nederland is het ook mogelijk om vrijheid te beperken op grond van andere redenen. De belangrijkste in Nederland is TBS. Daarnaast kunnen veelplegers ook naar een vrijheidsbenemende institutie.
De belangrijkste principes van de penitentiaire wet zijn: het principe van resocialisatie, het principe dat aan straf zo snel mogelijk na vaststelling wordt ingesteld en het principe dat de opgesloten personen aan zo min mogelijk restricties zijn verbonden. Penitentiaire inrichtingen houden niet de mensen die behandeld moeten worden aan een geestelijke stoornis of jeugddelinquenten.

De gevangenis
Organisatie

Het gevangenisbeleid in Nederland is gereorganiseerd gedurende de jaren ’90. Een van de belangrijkste problemen van het bestaande gevangenisbeleid was dat iedere gevangenis zijn eigen regels en beleid had. Er was dus geen nationaal beleid of nationale regels. Met de invoering van ‘het nationale judiciële inrichtingen agentschap’ kwam er een nationaal beleid binnen het gevangeniswezen. Dit agentschap heeft vier afdelingen: gevangenisafdeling, afdeling voor toewijzing leefwijze en behandelingsinstituties, jeugd vrijheidsbenemende instituties en een afdeling voor speciale gevangenen zoals illegale immigranten en drugscriminelen.

In totaal heeft Nederland ongeveer 100 gevangenisinstellingen. Ze hebben allemaal nauwe contacten met hun gemeenten, politie en brandweer. Het Nederlandse kabinet heeft een nieuw detentiebeleid gemaakt voor de komende jaren om recidivisme te verminderen.

Meer mensen op een cel

In Nederland was er vele jaren een oppositie tegen het plaatsen van meerdere mensen per cel. Dit principe was niet in overeenstemming met belangrijkste gevangenisbeleid, wat werd gedomineerd door resocialisatie. In de afgelopen vijf jaar zijn veel gevangenissen opnieuw ingericht om op die manier meer mensen (meestal twee) per cel te plaatsen. Er zijn nu zelfs experimenten met zes personen per cel. Op dit moment bestaat er ook bijna geen discussie meer over het plaatsen van meerdere personen per cel. Het is een geaccepteerde manier van detentie.

Sectoren
Binnen Nederland zijn vrouwen een speciale categorie in gevangenissen. In totaal zijn er ongeveer 900 plaatsen beschikbaar voor vrouwen. Het beleid in Nederland is dat vrouwen en mannen apart van elkaar worden geplaatst.

Instituties voor geestelijk zieke overtreders

TBS is een behandelingsmaatregel die de rechtbank oplegt aan mensen die een misdrijf hebben begaan en aan een psychiatrische stoornis leiden, wat invloed heeft op hun gedrag. Hierdoor zijn deze mensen niet volledig verantwoordelijk voor hun daden. Er zijn twee vormen van TBS: een ziekenhuis in combinatie met gedwongen behandeling en TBS met voorwaarden. De TBS met gedwongen behandeling is degene die het meeste wordt voorgeschreven. In dit geval wordt iemand gedwongen om behaalde behandelingen te volgen. In het geval van TBS met voorwaarden wordt de persoon niet gedwongen, maar als hij niet meewerkt zitten er consequenties aan.

Er is in Nederland de afgelopen jaren veel discussie geweest over het systeem van voorwaardelijke invrijheidsstelling voor TBS gevangenen. In sommige gevallen pleegden de TBS-ers serieuze misdrijven tijdens hun voorlopige vrijheid. Dit zorgde voor veel oproering binnen de samenleving. Hierdoor werd TBS onderzocht en kwamen ze tot de conclusie dat TBS-ers die voorlopig vrijkomen veel strenger gecontroleerd moeten worden. Ondanks vele bezwaren heeft de minister van V&J wel besloten voorlopige vrijheid te blijven behouden bij TBS-ers.

Jeugdinrichtingen

In Nederland is er een specifieke sector voor jeugddelinquenten. Plaatsing in een van deze inrichtingen werd gedaan om het kind te beschermen of als straf op wat ze hebben gedaan. Sinds 2008 is dit veranderd. Er zijn specifieke instellingen voor jeugdzorg gecreëerd voor kinderen die bescherming nodig hebben naast de specifieke justitiële inrichtingen voor de uitvoering van strafrechtelijke sancties.

Buitenlanders

Illegaal verblijf binnen Nederland is geen strafbaar feit. Desalniettemin zijn er wel een aantal gevangenisinstellingen voor illegalen die het land moeten verlaten. Dit zijn veelal afgekeurde asielzoekers en buitenlanders die geen verblijfsvergunning hebben.

Een van de discussiepunten is dat detentie van illegalen hetzelfde is als criminelen die vastzitten. Het regime waar illegalen aan worden onderworpen is bijna hetzelfde als mensen die een strafrechtelijke sanctie opgelegd hebben gekregen.

Proeftijd

Proeftijd binnen Nederland heeft een lange geschiedenis. Traditioneel waren er vele organisaties die een taak hadden binnen het veld van proeftijd. Tegenwoordig is de organisatie en het functioneren van de proeftijd sterk veranderd. Professionaliteit en effectiviteit zijn de kernwoorden van tegenwoordig. In Nederland zijn er drie proeftijd organisaties: De afdeling van het Leger des Heils, de reclassering voor verslaafde delinquenten en de Nederlandse proeftijdstichting. De reclassering heeft de volgende taken:

  • Diagnose en advies

  • Toezicht op voorwaardelijke sanctiemodaliteiten (bijvoorbeeld bij voorwaardelijke invrijheidsstelling).

  • Het uitvoeren van gedragsinterventies.

  • Het uitvoeren van taakstraffen, met name werkstraffen.

Elk van deze organisaties heeft een specifieke groep waar het zich op richt. Het primaire doel van de organisaties is om recidivisme te voorkomen en het welzijn van de individuen. Ze dragen bij aan de veiligheid van de samenleving. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de drie organisaties meer zullen integreren, want ze verschillen onderling teveel.

5.3 Trends binnen detentie

In de jaren ’60 en ’70 kreeg de positie van de verweerder, en dus ook de gevangene en zijn rechten, veel aandacht. In de jaren ’80 en ’90 verschoof dit beeld naar het verbeteren van de effectiviteit en efficiëntie van detentie. Verreweg de meest significante verandering binnen het detentiesysteem was die van meerdere gevangenen per cel. Als we kijken naar het verleden zien we veranderingen van het detentiebeleid niet iets zijn van tegenwoordig. Het detentiebeleid past zich steeds weer opnieuw aan.

Veranderende eisen voor detentie

Verhoging van de capaciteit was een grote prioriteit binnen de Nederlandse overheid. Vrijheidsbeneming zal ook in de toekomst blijven bestaan. Ook capaciteitsgebrekken en de discussie daarover zullen blijven bestaan. Dit capaciteitsgebrek doet zich al voor sinds 2001. Een aantal jaar geleden werd dit opgelost door gevangenen eerder vrij te laten om ruimte te maken voor nieuwe veroordeelden. Deze vroegtijdige vrijlatingen tastten de legitimiteit van het detentiebeleid aan. Politieke en publieke steun voor dit beleid hield ook niet heel lang aan. Een andere oplossing voor het cellentekort was het plaatsen van meerdere mensen per cel. Naast een oplossing voor het cellentekort was dit ook goedkoper voor de overheid.

Gebrekkige kennis van detentie

Burgers, maar ook vele autoriteiten en de media hebben weinig kennis van detentie. Ze falen systematisch om het verschil te zien tussen gewone gevangenissen en detentiecentra.

Detentie is geen grote prioriteit voor de gewone burger. Het is alleen een prioriteit als er incidenten zijn, zoals een ontsnapte gevangene. De perceptie van burgers over gevangenissen wordt veelal gebaseerd op de media.

Detentie maakt uiteindelijk een inbreuk op de fundamentele rechten van de mens. De gevangene is compleet afhankelijk van de overheid. Dit vereist een uitgebreid systeem van regulatie en ordening dat inhoudt geeft aan de positie van gedetineerden.

De afgelopen jaren heeft resocialisatie minder aandacht gekregen. De nadruk is komen te liggen op repressie en de functionele aard van detentie en niet zozeer op de terugkeer van de gevangene in de samenleving. Het belangrijkste doel van detentie is natuurlijk om iemand een straf te geven voor hetgeen wat diegene heeft gedaan. Hierdoor werden rehabilitatie en recidivisme minder belangrijk. Dit beleid is de afgelopen jaren aangepast en ook het nieuwe kabinet wat in 2010 aan de macht kwam ging verder in veranderen van het beleid door de nadruk te leggen op het verminderen van recidivisme en rehabilitatie.

De detentiesector is vatbaar voor incidenten. Voorbeelden zijn ontsnappingen, onrust binnen de instituties en gevangenen die in voorlopige vrijheid weer criminaliteit plegen. Het dagelijks werk voor de penitentiaire inrichtingen bestaat uit het voorkomen van deze incidenten. Incidenten binnen de inrichtingen worden door zowel het de burgers als de politiek nauwkeurig onderzocht en krijgen dus ook veel aandacht.

Incidenten kunnen er ook voor zorgen dat er veranderingen binnen het beleid worden doorgevoerd. De ‘bolletjesslikkers affaire’ heeft een belangrijke rol gespeeld in de aanloop naar hervormingen van het gevangenisbeleid. De politieke commotie die deze affaire met zich meebracht functioneerde als aandachtstrekker voor een verraderlijke institutionele crisis binnen het gevangenissysteem. De vrijlating van drugssmokkelaars werd aanvankelijk geassocieerd met de cultuur van gereguleerde tolerantie die in Nederland heerste, niet met het tekort aan cellen en het onvermogen van het toenmalig systeem om om te gaan met pieken in het aanbod van gedetineerden. Desalniettemin heeft deze affaire gezorgd voor de politiehervormingen en het zorgde voor een doorbraak binnen het twee-mensen-op-een-cel-debat.

Veiligheid binnen gevangenissen is een van de belangrijkste zorgen van de gevangenisadministratie. De politiek en de media letten heel erg op incidenten betreffende veiligheid binnen gevangenissen.

Functionaliteit

Het concept van functionaliteit neemt een centrale plaats in in het huidige beleid van het ministerie van V&J. Deze functionaliteit kan maar tot op zekere hoogte bereikt worden door de altijd veranderende kaders en de verminderde financiën. Daarnaast moet er wel rekening gehouden worden met de waarborgfunctie die altijd geld voor gedetineerden. Deze functie beschermd de gedetineerden tegen de overheid. Dus over het algemeen is iedereen het er mee eens dat er een balans gevonden moet worden tussen functionaliteit en waarborging.
Detentie als belangrijk deel van vele politieke ketens
De strafrechtsketen is de belangrijkste keten voor de detentiesector. De strafrechtsketen begint met de politie, gevolgd door het OM en rechtelijke macht en eindigt met justitiële inrichtingen. Hierbij is goede uitwisseling van informatie en duidelijkheid over de mogelijkheden en onmogelijkheden cruciaal. De zorgketen is relevant is het geval van toewijzing met of zonder behandeling. Binnen de jeugdketen wordt er een onderscheid gemaakt tussen de strafrechtelijke keten en de civiele keten. De keten waar een jongere in eindigt wordt grotendeels bepaald door kans. Door de vele verschillende instanties is het een complex systeem. Als laatste is er nog de vreemdelingenketen. Voor uitvoering van het vreemdelingenbeleid is het belangrijk dat de plek vrijgemaakt wordt voor de detentie van vreemdelingen.
De bovengenoemde ketens laten zien dat een goed functionerend detentiesysteem vele partners nodig heeft.

De kwaliteit van detentie

De staat waarin de detentie zich verkeerd is een afspiegeling van de staat van de samenleving. Dit betekend niet dat gedetineerden aardig en zacht behandeld moeten worden, maar het is noodzakelijk dat een detentiesysteem wel aan bepaalde criteria voldoet. Allereerst moet het type en de uitvoering van de detentie democratisch gelegitimeerd zijn. Daarnaast moet er een goede balans zijn tussen functionaliteit en de waarborgfunctie van detentie. Formele en feitelijke waarborgen moeten het uitvoeren van willekeurige detentie voorkomen.

De auteur vindt dat het Nederlandse detentiebeleid in de afgelopen jaren meer volwassen is geworden. Niet alleen preventie en tolerantie worden gebruikt op de nodig moment, maar op de nodige momenten waren repressie en detentie ook mogelijk.

Hoofdstuk 6 Strafrechtelijk onderzoek

De opsporingsdiensten van de regionale politiekorpsen en nationale politie zijn er om criminaliteit op te sporen. Dit is een van de belangrijkste taken van de politie. Een grote groep van opsporingsambtenaren is nodig, die worden bijgestaan door speciale opsporingsdiensten, zoals het technische recherche (TR) en het Nederlands forensisch instituut (NFI).
Opsporingsonderzoek heeft een bijkomend probleem: veel van de informatie of sporen snel verloren of getuigen vergeten snel cruciale informatie. Dit betekent dat in veel gevallen de belangrijkste informatie moet worden verzameld binnen een korte tijd na ontdekking van het delict.
6.1 Opsporingsonderzoek in Nederland

Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland is onderhevig aan verandering. Om het proces beter te begrijpen is het nodig om een korte schets te geven van het grotere geheel. De politie is verantwoordelijk voor handhaving van de wet. De officier van justitie leidt het opsporingsonderzoek. Cruciale beslissingen binnen dit proces worden gedaan door de officier van justitie en gebruik van specifieke opsporingsmethoden en andere bevoegdheden hebben de toestemming van de officier nodig. De officier is de link tussen de politie en de rechtbank. In grotere zaken heeft een specifieke officier de leiding over het onderzoek.
In Nederland zijn er 25 regionale politiekorpsen en een nationaal politiekorps. Elk van deze korpsen heeft zijn eigen recherche. In dit onderzoek hebben we ons geconcentreerd op de recherche van individuele regionale korpsen. Binnen deze korpsen zijn er recherches binnen een bepaald gebied, district en op regionaal niveau. Politiekorpsen in Nederland hebben veel vrijheid als het gaat om het vaststellen van hun rechercheorganisatie binnen hun eigen korps. Er zijn verschillen tussen de regionale korpsen in de manier waarop hun recherchefuncties zijn georganiseerd. Wanneer de Nationale Politie zijn intrede doet zal dit verleden tijd zijn. Het systeem van de recherche binnen Nederland is dus een groot aantal organisaties die allemaal op een of andere manier bijdragen aan het strafrechtelijk onderzoek en vervolging van delicten. Coöperatie, coördinatie en informatie-uitwisseling tussen deze organisaties is een constante zorg.

Het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek was de afgelopen jaren onderhevig aan een aantal veranderingen. In de eerste plaats was het professionaliseren van het strafrechtelijke onderzoek nodig om de nieuwe en veranderende vormen van criminaliteit aan te pakken. Binnen de Nederlandse politie zijn er veel initiatieven om het strafrechtelijke onderzoek professioneler te maken. Cruciaal voor de ontwikkeling van het Nederlandse strafrechtelijke onderzoek was de IRT-affaire in de jaren ’90. Hoewel deze affaire primair gericht was op het gebruik van speciale onderzoeksmethoden bij georganiseerde criminaliteit, had de affaire een verstrekkend effect op de verdere professionalisatie van strafrechtelijk onderzoek. Binnen de organisatie van het strafrechtelijk onderzoek kunnen verschillende functies worden onderscheiden. De tactische recherche is verantwoordelijk voor de inhoud en organisatie van het onderzoek. Tactische rechercheurs bepalen welke elementen onderzocht moeten worden en hoe het onderzoeksproces moet worden gedaan. Binnen de verschillende delen van de tactische recherche zijn er specialiteiten, zoals jeugd.

De criminele inlichtingen eenheid (CIE) verzamelt en verwerkt alle relevante informatie over delicten en de verdachten. Voor het verzamelen van informatie maken ze gebruik van informaten en andere methoden. De afgelopen jaren, deels door de IRT-affaire, is er meer professionaliteit van de informatiefunctie binnen de recherche opgetreden.

Een observatie team (OT) kan worden gebruikt om mensen te observeren. Als, gedurende een observatie of op andere tijden tijdens het strafrechtelijk onderzoek, er technische middelen worden gebruikt kan de hulp worden ingeroepen door een deel van de technische ondersteuning. Als er gevaarlijke verdachten opgepakt moeten worden kan er gebruik gemaakt worden van een arrestatie team (AT). Veel regiokorpsen hebben ook een agentschap dat zich allereerst richt op de financiële aspecten van het bewijs tegen verdachten. De herkenningsdienst blijft de dienst herkenningssysteem waarin de verslagen van delicten en verdachten zijn opgeslagen.

6.2 Onderzoek en bewijs
Vele delicten waar de politie wel van weet, worden niet opgelost. Dit komt deels doordat ze niet worden onderzocht en deels omdat het strafrechtelijk onderzoek faalt. Er zijn een aantal oorzaken die allemaal te maken hebben met de lijnen van een strafrechtelijk onderzoek. Onderzoeken leiden vaak naar gebieden die moeilijk zijn om te onderzoeken, bijvoorbeeld omdat het een erg groot gebied is, omdat het veel kosten met zich meebrengt of omdat het onderzoek moeilijk te organiseren is. Dit soort gebieden worden daarom ook niet onderzocht.

Zoekgebieden die geen enkele informatie opleveren

Vaak leveren potentiële zoekgebieden helemaal geen informatie op. Dit kan komen doordat er geen informatie is. Maar in veel gevallen is de informatie er wel, maar kan het (niet langer) worden gevonden of is er overheen gekeken. Bijvoorbeeld: nadat een zaak is opgelost zijn er altijd getuigen die meer over de zaak wisten, maar die dit niet aan de politie hebben gemeld. Informatie waar de politie naar zoekt is vaak ook vernietigd wanneer de politie er naar vraagt. Ook gebeurt het vaak dat mensen zich niks meer kunnen herinneren van de bedoelde dag of avond, omdat er veel te laat naar wordt gevraagd.

Zoekgebieden die tegenstrijdige informatie opleveren

Informatie die van verschillende bronnen komt is vaak niet verenigbaar. De beschrijving van dezelfde overtreder zijn soms onverenigbaar. Omdat er in bijna elk groot onderzoek onverenigbare informatie is gaat de politie door met onderzoeken op basis van de tegenstrijdige informatie. Hiervoor worden vele strategieën gebruikt. De meest voorkomende is om de betrouwbaarheid van de verschillende bronnen van informatie te onderzoeken en de meest betrouwbare te gebruiken. De informatie die het beste past bij de andere informatie die de politie heeft wordt meestal als de meest betrouwbare gezien. Bij de tweede strategie kijkt de politie naar overeenkomsten binnen de informatie en zetten ze het onderzoek voort op basis van min of meer zekere informatie. Een derde strategie is om te kijken naar een soort van gemiddelde.

Potentiële aanwijzingen of sporen worden niet gezien

Tips die de politie krijgt of informatie die aan het licht komt gedurende een onderzoek worden altijd door de politie bekeken en beoordeeld op hun waarde. De manier waarop de stroom van informatie wordt gereguleerd kan een van de oorzaken zijn van het overzien van informatie. In grote onderzoeken wordt er veel informatie verkregen op hetzelfde moment. Deze informatie moet goed georganiseerd worden zodat het gebruikt kan worden wanneer dat nodig is.

Ook kan het zo zijn dat binnen een onderzoek vele potentiële onderzoeksmogelijkheden leiden tot niets. Ook is het vaak zo dat achteraf een spoor niet overeenkomt met de informatie waar naar werd gezocht. De belangrijkste reden om een onderzoekspoor te stoppen is door een verklaring van een getuige of omdat de gevonden informatie wordt gezien als bevestiging of weerlegging van het verhaal dat wordt gereconstrueerd.

Classificatie van de zaken

De keuze van de strategie bij het strafrechtelijk onderzoek hangt sterk af van de kennis en ervaring die men er over de tijd mee heeft gekregen. De indeling van gebeurtenissen hangt ook af van de manier waarop de politie geleert heeft van die gebeurtenissen. Wanneer de politie snel ter plaatste is kan er meer informatie worden verzameld dan dat ze er later zijn. Echter is het zo dat de politie vaak later op de relevante plek verschijnt, waardoor ze sterk afhankelijk zijn van verhalen van getuigen.

Nadat een bepaalde zaak bekend is geworden bij de politie is het nodig om tot een indeling van het delict in kwestie te komen. Vele factoren spelen hierbij een rol. Allereerst moet er worden vastgesteld of het gaat om een misdrijf. Daarna moet de informatie worden bekeken en worden vastgesteld of het een serieuze zaak is. Ten derde moet worden vastgesteld of een strafrechtelijk onderzoek tot het beoogde doel zal leiden. Ten vierde moet er worden vastgesteld hoe makkelijk of moeilijk het wordt om de zaak op te lossen.

Zaken van strafrechtelijk onderzoek kunnen worden onderscheiden in zaken waarbij aan het begin zowel het verhaal als de verdachte bekend zijn, zaken waarin het verhaal bekend is maar niet de verdachte, zaken waarbij alleen de verdachte bekend is maar niet het verhaal en als laatste zaken waarbij beide niet bekend is.

In het eerste geval spreken we van klip-en-klaar zaken. Hierbij wordt iemand op heterdaad betrapt of geeft iemand zichzelf bijvoorbeeld aan en is er geen discussie over de aard en achtergrond van een zaak. In het tweede geval spreken we over verificatiezaken Hierbij is zowel de dader als de daad bekend, maar moet het verhaal nog gecontroleerd worden door een onderzoek. Bij het derde geval spreken we van opsporingszaken, waarbij er wel een verhaal is, maar geen verdachte. Als laatste spreken we van zoekzaken, waarbij er geen verhaal is en geen verdachte.

Er zijn verschillende redenen waarom een groot deel van de zoekzaken, verificatiezaken en opsporingszaken niet worden onderzocht. Het OM kan besluiten niet te vervolgen, de kwaliteit van het verhaal en het bewijs, de afwezigheid van getuigen of andere informatie kunnen allemaal bijdragen aan de beslissing geen onderzoek te starten. Het is echter niet altijd duidelijk waarom er niet wordt onderzocht.

Onderzoeksstrategie

De strategie die zal worden gebruik hangt sterk af van de categorie waar een zaak binnen valt. Bij zoekzaken en opsporingszaken ligt de focus bij het zoeken naar de dader. De informatie die bij het begin van een onderzoek bekend is bepaalt het resultaat. Hierdoor worden er aan het begin van het onderzoek vele onderzoekslijnen geformuleerd. Deze lijnen geven richting aan de manier waarop de opsporingsambtenaren hun werk uitvoeren. Hierom is het formuleren van de lijnen dus erg belangrijk.

Identificatie en bewijs stadium

Het strafrechtelijk onderzoek kan worden verdeeld in een identificatie stadium, die loopt van het moment waarop de zaak wordt gemeld tot het moment waarop de verdachte is geïdentificeerd en een bewijs stadium, wat de volgende onderzoeksperiode inhoudt en waarbij bewijs voor de daden van de verdachten worden gezocht en gevonden.

Er is een sterke connectie tussen de twee stadia. Bij het begin van het identificatie stadium is het belangrijk om te anticiperen op informatie die later bij het bewijs stadium gebruikt kan worden. Sommig bewijs kan niet langer worden gebruikt als er in de identificatiefase niet wat mee is gedaan. De interactie tussen de twee fases is dus een belangrijke factor voor het strafrechtelijk onderzoek. Bij iedere stap binnen de identificatiefase moeten ze zich realiseren wat voor effect het zal hebben op de later bewijsfase.

6.3 De organisatie van het proces van strafrechtelijk onderzoek

Strafrechtelijk onderzoek wordt uitgevoerd binnen verschillende niveaus van een politiekorps: de buurt, het district, de regio en zelfs op bovenregionaal en nationaal niveau. Er zijn verschillende criteria die worden gebruikt om het meest wenselijke niveau van onderzoek te kiezen. Het onderscheid tussen kleine criminaliteit, midden-criminaliteit en serieuze, georganiseerde criminaliteit speelt vaak een rol hierbij.

Het is belangrijk om strafrechtelijk onderzoek te organiseren op een manier dat er op een centraal punt een overzicht is van het onderzoek en de informatie die wordt behandeld. Op die manier kan worden gewaarborgd dat de informatie van het ene onderzoek ook binnen een ander onderzoek kan worden gebruikt. Als er een nieuw onderzoek wordt gestart en de eerste acties op de plaats zijn uitgevoerd, is de vraag welk deel van de organisatie het onderzoek gaat uitvoeren. In Nederland is het antwoord op deze vraag duidelijk. Hoewel de politieregio’s verschillen in de manier waarop ze zijn georganiseerd, kunnen er drie niveaus worden onderscheiden: op regionaal en bovenregionaal niveau kijken de opsporingsdiensten naar georganiseerde criminaliteit. Op district op bovenlokaal niveau wordt er gekeken naar de zogenoemde midden-criminaliteit (denk hierbij aan overvallen, verkrachtingen en moord). Op lokaal niveau ligt de focus op kleine criminaliteit. Als er sprake is van een grote misdaad die de capaciteit van de districten te boven gaat, dan kan er hulp gevraagd worden aan alle districten in de regio. In zo’n zaak wordt er een strafrechtelijk onderzoek support team gevormd.

Echter passen niet alle zaken binnen deze organisatie en is het daarom niet mogelijk voor om voor alle zaken een antwoord op de vraag te geven waar de verantwoordelijkheid ligt. Als een misdaad niet pas binnen de gekozen politieorganisatie, dan volgt er vaak een inadequate reactie van de politie en faalt het onderzoek(denk aan zaken die te groot zijn voor een district of zaken die te ingewikkeld zijn).

Algemene of specialistische kennis

Voor de organisatie binnen het strafrechtelijk onderzoek is de keuze tussen algemene of specialistische kennis over het onderzoek belangrijk. Het niveau van specialisatie hangt sterk af van de omstandigheden van het politiekorps en de ervaring van de onderzoekende agenten. Soms wordt er meerdere keren een bepaalde misdaad gepleegd, hierdoor wordt hier ook meer onderzoek naar gedaan en kan er een specialiteit ontstaan binnen de politie. Deze specialiteit heeft dan weer invloed op de keuze van de volgende zaken.

Prioriteit of posterioriteit

Iedere keer weer moeten er binnen een politiekorps prioriteiten worden gesteld over welke zaak wel onderzocht gaat worden en welke nog op de plank moet blijven. Er zijn criteria ontworpen en commissies opgesteld die moeten helpen hoe te beslissen over de prioriteiten van de opsporingsdienst.

Een belangrijke rol bij het vaststellen van prioriteiten is gereserveerd voor de methode van screening. Met deze methode wordt er een selectie van zaken gemaakt die passen binnen de prioriteiten van het korps en die een grote kans op succes hebben. Een belangrijk onderdeel van het screenen is de onderzoek evaluatie die aangeeft wat de kans van slagen van het onderzoek is.

De reden voor een onderzoek

Er zijn verschillende redenen om een strafrechtelijk onderzoek te starten: iemand op heterdaad betrappen, meldingen, kennisgeving, informatie, ondervraging, informanten, getuigen en analyses. In sommige gevallen heeft de opsporingsdienst geen keuze. Zeker in het geval van een heterdaad of bij serieuze misdrijven. De onderzoeksdienst moet een balans vinden tussen de zaken die opeens opkomen en moeten worden onderzocht en de zaken die systematisch kunnen worden onderzocht. Wel is het maken van deze balans moeilijk. De druk die er achter een plotselinge zaak staat zorgt er vaak voor dat een systematische zaak moet wijken. Die druk komt ook van buiten de opsporingsdienst: de burgers, slachtoffers, media en politiek zorgen voor deel druk. Deze druk komt niet vaak voor bij zaken van criminaliteit die permanent beschikbaar zijn.

Voorbereiding of onmiddellijk beginnen

Op basis van vooronderzoek kan er een betere beslissing worden genomen over of het wenselijk en haalbaar is om onderzoek te doen naar een zaak. Vooronderzoek is in feite een vervolg van screening. Veelal volgt er op vooronderzoek wel strafrechtelijk onderzoek.

Als de beslissing om een strafrechtelijk onderzoek te starten al is genomen, dan is het beter om de beschikbare onderzoeksmethoden meteen te gebruiken. Vooral omdat informatie, na het verstrijken van tijd, kan vervagen.

Doelstellingen

Een strafrechtelijke onderzoek kan verschillende doelen hebben. Het kan bijvoorbeeld worden gebruikt om inzicht te krijgen in een criminele groepering, om daders op te sporen, om misdaden te stoppen, voor preventie, om schade te herstellen, etc. In lijn met de basis principes van verantwoord projectmanagement is de auteur voor meer expliciet de doelstellingen van een zaak of onderzoek duidelijk te maken. Niet om autoriteiten tevreden te stellen, maar om duidelijk te krijgen welke methoden en bronnen het beste kunnen worden ingezet.

Samenstelling van het team

De samenstelling van het onderzoeksteam is een van de belangrijkste keuzes die moet worden gemaakt. In de eerste plaats is er de grootte van een team. Over het algemeen bestaat een team uit een teamleider, een tactische coördinator, een verslagcoördinator en verscheidene opsporingsambtenaren. Teams binnen Nederland variëren van 6 tot 80 mensen. Ook de duur van een onderzoek verschilt. Sommige teams bestaan voor een week, terwijl anderen maanden samenwerken. Dit hangt natuurlijk ook af van de grootte en intensiteit van het misdrijf.

Vormen van management

Binnen het strafrechtelijk onderzoek wordt er aan zowel strategisch management als aan operationeel management vorm gegeven. Strategisch management gaat over vragen als het gebruik van methoden, de lijnen van onderzoek die moeten worden gevolgd, het gebruik van speciale onderzoekmethoden en het managen van de buitenwereld. Strategisch management heeft ook een belangrijke rol in coördinatie met het OM met betrekking tot de omvang en inhoud van en strafrechtelijk onderzoek. Operationeel management focust zich op de dagelijkse gang van zaken.

Er zijn verschillende vormen van leiderschap. De meest voorkomende stijl is leiderschap waarbij de individuele ambtenaren heel veel vrijheid krijgen. Dit past goed bij de cultuur van de opsporingsdienst, waarbij vrijheid en eigen initiatief hoog in het vaandel staan. Het nadeel hiervan is dat het overzicht minder is dan bij de andere vorm van leiderschap die meer hiërarchisch is. In deze stijl probeert de superieur complete controle over de informatie en uitvoering van de taken van ambtenaren te houden. Dit kan leiden tot meer effectieve en efficiënte vormen van onderzoek, maar deze vorm van leiderschap kijkt veel minder naar de wensen en percepties van de ambtenaren.

 

Informatie uitwisseling

Informatie vorm het hart van strafrechtelijk onderzoek. Bij dit soort onderzoek gaat het er uiteindelijk om zoveel mogelijk informatie te verzamelen. Voor een team is het dus erg belangrijk dat er een duidelijk structuur wordt gekozen bij het uitwisselen van informatie. Er zijn allerlei vormen van informatie waarbij het doel is alle leden van het team dezelfde hoeveelheid informatie te geven.

Ondersteuning en administratieve informatie

De opsporingsdienst bestaat deels uit ondersteunende diensten: technische diensten, technische ondersteuning, observatieteams, arrestatie teams, criminele inlichtingen dienst, informatiebalies en anderen. Er wordt veel gebruik gemaakt van deze ondersteunende diensten. Voor het beheer van strafrechtelijk onderzoek rijst de vraag in welke mate de ondersteunende diensten bepaalde informatie tot hun beschikking moeten hebben. In sommige zaken is de informatie nodig om specifiek onderzoek uit te voeren.
De manier waarop de administratieve organisatie is opgezet is belangrijk voor de manier waarop de informatie kan worden verwerkt in officiële rapporten. Een rapport coördinator en een administratieve coördinator kunnen aan een team worden toegevoegd om dit in goede banen te leiden.

Vormen van richting en controle
Binnen onderzoek in Nederland zijn er verschillende vormen van richting en specifiek bij de officier van justitie. In de meeste onderzoeken was er een actieve officier van justitie die het team op verschillende moment bezocht en sterk betrokken was bij veel beslissingen. In sommige zaken was het dus ook moeilijk om onderscheid te maken tussen leden van een team en de officier van justitie. Uiteindelijk is het de teamleider die met voorstellen voor onderzoek komt en de officier moet hier toestemming voor geven. Hierbij vraagt de officier wel naar een goede onderbouwing van het voorstel.

Officieren van justitie kunnen kiezen wat voor richting ze geven aan een onderzoek en hoe ze het controleren. Hierbij moeten ze wel genoeg afstand houden, maar ook zorgen dat ze zoveel mogelijk informatie en betrokkenheid hebben, zodat ze een goede mening kunnen vormen.

Media management

De media kan een grote rol spelen binnen strafrechtelijk onderzoek. Veel teamleiders kiezen daarom vaak voor een reactieve houding t.o.v. van de media. Over het algemeen wordt er (bijna) geen informatie bekend gemaakt via de media. Een uitzondering op deze regel is het programma Opsporing Verzocht.
De vraag is of strafrechtelijk onderzoek niet een meer proactieve houding aan moet nemen jegens de media. De media kan dan gebruikt worden voor het geven van tips en andere vormen van steun bij een onderzoek. Aan de andere kant weten veel opsporingsambtenaren dat de media een onderzoek ook kan verstoren door het verspreiden van incomplete informatie.

6.4 Methoden

Onderzoeksmethoden zijn een belangrijk deel van het proces van strafrechtelijk onderzoek. De meeste resultaten worden bereikt als de goede combinatie van methoden wordt gebruikt. Het is niet mogelijk om deze combinatie aan de voorkant te geven. Het hangt van het soort delict af, het achterliggende verhaal en de achtergrond en het karakter van de mogelijke dader.

Onderzoek op en rond het plaats delict

Onderzoek op en rond het plaats delict focust zich op het zoeken naar sporen, zoals vingerafdrukken, schoenafdrukken, bloed, etc. Het technische onderzoek zal gedaan worden door het NFI. Dit onderzoek kan een aantal dilemma’s met zich meebrengen. Gedurende een onderzoek op en rond een plaats delict moet er zoveel mogelijk informatie worden verzameld. Voor de NFI is het belangrijk om te beslissen welke informatie verzameld wordt en welke wordt genegeerd. Terwijl er wordt gestreefd naar het verzamelen van alle relevante informatie moeten er in de praktijk keuzes worden gemaakt. Allereerst moet er worden besloten welke plaats delict onderzocht moet worden. Ten tweede is het belangrijk dat de sporen die er op de plaats delict zijn zoveel mogelijk in tact blijven. Dit lijkt makkelijker gezegd dan gedaan. Vaak zijn er veel mensen op zo’n plaats delict. Ten derde moet er besloten worden of er gezocht gaat worden naar vingerafdrukken. In Nederland hebben vingerafdrukken nog nooit geleid tot het vinden van een dader. Het wordt gebruikt als ondersteunend bewijs als er al een verdachte is.

Buurtonderzoek

Het buurtonderzoek is een standaard methode bij serieuzere delicten. Deze manier van onderzoeken kijkt of er getuigen zijn en probeert een beeld te schetsen van een dader. Maar dit buurtonderzoek moet wel op een tijdige en grondige manier worden gedaan. Dit betekend dat aan het begin van een onderzoek moet worden besloten of er gebruik wordt gemaakt van een buurtonderzoek. Dit onderzoek is namelijk op zoek naar informatie die mensen snel vergeten. Dit onderzoek zorgt wel altijd voor veel werk voor de politie. Er zijn veel agenten die er aan mee moeten werken. De vraag blijft dus altijd of de baten van zo’n onderzoek opwegen tegen de kosten. Het antwoord hierop hangt dus af van het delict.

Compositietekeningen en confrontaties

Compositietekeningen en fotoconfrontaties worden minder binnen een onderzoek gebruik dan je zou denken. Het gebruik van tekeningen is alleen relevant als de getuige zich nog iemand kan herinneren die een rol speelde bij het delict. Ook moeten de getuigen wel een duidelijk beeld hebben van de dader om een goede tekening te krijgen. Door de verschillende dingen die getuigen noemen kunnen compositietekeningen ook voor verwarring zorgen, doordat ze niet op elkaar lijken.

Bij een spiegel of fotoconfrontatie moet er onderscheid worden gemaakt tussen onderzoeksconfrontatie en bewijsconfrontatie. Bij onderzoeksconfrontatie gaat het erom gedetailleerde informatie over de mogelijke identiteit van de dader te verzamelen. Bij een bewijsconfrontatie (Oslo-confrontatie) gaat het erom dat de dader wordt herkent en geïdentificeerd. Er is in Nederland veel aandacht voor het risico dat ‘memory bias’ er voor kan zorgen dat de verkeerde dader wordt aangewezen. Het onderzoek van de auteur liet juist het tegenovergestelde zien. Getuigen twijfelden of ze iemand herkenden of niet. Deze twijfels leiden echter niet altijd tot afwijzing of uitsluiting van een bepaalde verdachte. Geen herkenning bij een confrontatie of niet overeenkomen met de tekening heeft weinig invloed op het onderzoek. Wel worden herkent is echter wel nog steeds hard bewijs binnen de strafrechtsprocedure.

Tappen en drukken

Het tappen van telefoons en het drukken van telefoonnummers is een veel gebruikte opsporingsmethode. Aan het begin van een onderzoek is het belangrijk zoveel mogelijk informtie te verzamelen over een slachtoffer, de vrienden, relatienetwerk en omgeving waarin het slachtoffer zich bevond. Hiervoor is het tappen van een telefoon dus erg bruikbaar. Tapping ondersteund observatie, want de verdachten kunnen worden gevolgd aan de hand van hun mobiele telefoons. Het leidt echter zelden tot direct bewijs. Verdachten zijn zich vaak bewust van het feit dat ze kunnen worden afgeluisterd en passen hun gedrag daarop aan.

Tappen is wel een erg arbeidsintensieve methode. Luisteren naar de taps duurt heel erg lang. Ook brengt het veel administratief werk met zich mee. Er is dus niet altijd capaciteit om te luisteren naar taps. Hetzelfde geldt voor het afdrukken van telefoongegevens. Ook afdrukken wordt gebruikt om een duidelijk beeld van de relaties te krijgen. Tappen en afdrukken zijn dus belangrijke methoden binnen Nederland, maar wel in combinatie met andere methoden.

Verhoren

Bij verhoren zijn er een aantal elementen van belang. Allereerst wordt er bij strafrechtelijk onderzoek veel aandacht gegeven aan het verhoren. Tegenwoordig worden veel verhoren vastgelegd. Ook wordt er veel aandacht besteed aan het rapporteren van het verhoor. Natuurlijk kunnen niet alle delen van een verhoor ook in het rapport terecht komen. Een tweede belangrijk element is de inhoud van het verhoor. In grote zaken wordt er een plan opgesteld over hoe er informatie van een verdachte verkregen moet worden.

Huiszoeking

Bij de meeste strafrechtelijke onderzoeken worden huizen van slachtoffers en verdachten onderzocht. Het onderzoeken van het huis van een lijk valt samen met het onderzoek op de plaats delict. Het doorzoeken van huizen wordt vaak gecombineerd met een aanhouding. Bij uitgebreide onderzoeken wordt er van te voren een plan opgesteld waarin de data, personen en tijden staan voor de huiszoeking. Zelden zorgt een huiszoeking voor direct bewijs. Vaak zorgt het alleen voor achtergrondinformatie.

Informatie, kennis en ervaring

Naast de bovengenoemde methoden om informatie te verwerken zijn er nog een andere manieren. De kennis en ervaring zit niet altijd in de ICT-systemen, maar ook in de hoofden van de onderzoekers.

Allereerst speelt de informatie van de recherche eenheid een belangrijke rol. Zij kijken of ze relevante informatie hebben voor de zaak. De invloed die de recherche eenheid heeft hangt dus sterk af van de zaak waar het om gaat. Ten tweede speelt misdaadanalyse een belangrijke rol binnen strafrechtelijk onderzoek. De analist maakt een tijdlijn van de belangrijkste gebeurtenissen binnen het strafrechtelijk onderzoek. Ten derde heeft de politie veel bestanden waarin informatie over daders, verdachten, gebeurtenissen en voertuigen staat. Als laatste is, zoals bovengenoemd, de kennis van de opsporingsambtenaren zelf erg belangrijk.

Hoofdstuk 7 Forensisch onderzoek

Forensisch onderzoek heeft, zeker sinds de komst van DNA identificatie, een steeds grotere rol binnen het strafrechtelijk onderzoek. Forensisch onderzoek zorgt voor cruciale informatie die erg belangrijk is voor het vinden van de waarheid. Deze groeiende invloed van forensische expertise uit zich vooral in de vele verschillende onderzoekstechnieken, de investeringen die de politie en justitie doen en het belang van forensisch onderzoek in beleidsplannen. In Nederland hadden we een aantal zaken, zoals de Schiedammerpark moord en de Puttense moordzaak waar de rol van de forensische expertise binnen het strafrechtelijk onderzoek cruciaal bleek. Deze zaken lieten ook de complexiteit van samenwerking tussen de belangrijkste partijen binnen forensisch onderzoek zien: de politie, het OM en het NFI.

7.1 Feiten, figuren en organisatie
Het Nederland forensisch instituut

Het NFI heeft in Nederland een monopoly binnen het veld van forensisch onderzoek. Er zijn een aantal andere forensische instituten (TMFI en IFS), maar het NFI blijft het belangrijkste forensische instituut binnen Nederland. Het NFI maakt deel uit van het ministerie van V&J en doet onderzoek naar strafrechtelijke en soms civiele zaken. De directeur van het NFI krijgt niet alleen bevoegdheden van de minister van V&J, maar moet zich ook houden aan kaders die de minister heeft vastgesteld.

De opdrachtgever van het NFI is, formeel gesproken, altijd een rechter of een officier van justitie, maar in de praktijk is het de politie die gebruik maakt van de dienst van het NFI. Het NFI geeft geen informatie over lopend onderzoek aan derden. Het rapporteert alleen aan de aanvrager of cliënt. Dit zijn veelal de politie en de rechterlijke macht.

Het NFI heeft drie kerntaken:

  • Het verstrekken van onafhankelijke en zaaksgerelateerd forensisch onderzoek op basis van technische, medische en biologische wetenschap.

  • Het ontwikkelen en uitvoeren van nieuwe onderzoeksmethoden en technieken voor de politie, justitie en zichzelf.

  • Het zijn van een internationaal kennis- en expertisecentrum voor forensisch onderzoek.

De praktijk van het strafrechtelijk onderzoek kan worden verdeeld in technisch en tactisch onderzoek. De hulp die het NFI geeft aan de politie is gebaseerd op technisch onderzoek, inhoudende het zoeken naar en onderzoeken van sporen. De politie heeft echter vaak de neiging om meer gebruik te maken van eigen mensen als het gaat om forensisch onderzoek, maar als er capaciteitsgebrek is wordt het NFI gevraagd om te helpen. Dit gebeurt vooral bij complexe zaken. Sporen die worden gevonden op een plaats delict worden gestuurd naar het NFI voor verder onderzoek. Dit gebeurt ook met monsters van forensisch materiaal. Dit wordt bij het NFI gebruikt voor DNA onderzoek. Het forensisch onderzoek is dus heel erg breed en heeft veel wetenschappelijke specialiteiten. In totaal werkten er in 2011 meer dan 550 mensen bij het NFI. De onderzoeksmogelijkheden van het NFI zijn verdeeld in meer dan 40 forensische competentiegebieden (denk aan DNA onderzoek, sporenonderzoek, forensische antropologie, etc.)

Het deel van het NFI dat verantwoordelijk is voor het uitvoeren van onderzoeken en rapporten, de zogenoemde forensische deskundigen, hebben een WO of een HBO opleiding in een van de volgende disciplines(deze lijst is niet limitatief): biochemie, biologie, scheikunde, bodemkunde, elektronica, farmacie, informatica, etc.

Het NFI is verantwoordelijk voor DNA en ander forensisch onderzoek. Het NFI heeft drie hoofdrichtingen: medisch en biologisch onderzoek, chemische analyse en fysiek en elektronisch onderzoek. Dit laat zien dat het NFI veel meer doet dan alleen DNA onderzoek. Dit DNA onderzoek is echter wel een steeds groter deel van de taken van het NFI.

In 2001 kwam er een nieuwe DNA wetgeving in Nederland. Deze wet stelt dat iedereen die verdachte is van een misdaad, waar vier jaar of meer op staat, verplicht is DNA af te staan aan een nationale databank. De officier van justitie of de rechter kan het NFI het bevel geven dit onderzoek uit te voeren.

De politie en forensisch onderzoek

De kwaliteit, en dus de efficiëntie, van forensisch technisch onderzoek kan worden verbeterd door de politieagenten die als eerste op een plaats delict zijn beter te instrueren. Deze agenten hebben een beter onderwijs nodig over het beveiligen van een plaats delict of specifieke sporen en over de manier waarop ze steun kunnen geven aan de technische recherche. Het zou de efficiëntie ook ten goede komen als de leveringsvoorwaarden van het NFI zouden worden aangepast.

Samenwerking tussen de politie en het NFI

De meeste politiekorpsen werken liever met hun eigen mensen. Als een politiekorps relevante forensische kennis heeft, dan wordt er liever gebruik gemaakt van dat korps dan van het NFI. Dit heeft te maken met tijdsbesparing en besparing van kosten. Een van de belangrijkste punten van kritiek van de politie is dat het NFI vaak heel veel tijd neemt voor het onderzoek. De politie wil namelijk zo snel mogelijk indicaties, terwijl het NFI zijn goede reputatie wil behouden en alleen grondig onderzoek wil leveren. Een andere reden voor irritatie met de politie is dat de politie voor meer onderzoeksaanvragen zorgt bij het NFI dan noodzakelijk is.

De Raad van Hoofdcommissarissen heeft een toekomstige visie voor de rol en organisatie van forensisch onderzoek binnen de politie gemaakt. Het erkent dat er onderhoud nodig is binnen forensisch onderzoek. Er moet meer samenwerking komen en om dit te realiseren zijn er organisaties voor samenwerking binnen forensisch onderzoek opgesteld (Ufo’s). Binnen deze Ufo’s werken mensen van de technische recherche en het NFI samen. De deelmening van een NFI medewerker aan een project heeft zo zijn voordelen. Hij kan snel op het plaats delict zijn, is zich bewust van de technische mogelijkheden en het NFI kan daardoor snel de geschikte deskundigen raadplegen. Het doel van een FSO is het voorkomen van bureaucratische fouten, maar ook wordt er verwacht dat ze de efficiëntie verzekeren door de samenwerking tussen het NFI en de politie te verbeteren. Een risico van de inspanningen om sporen zoveel mogelijk te verzekeren is dat de NFI medewerkers te vroeg en intensief betrokken raken bij het onderzoek.

7.2 Belangrijke forensische zaken binnen Nederland

In Nederland zijn er de afgelopen jaren een aantal zaken geweest die lieten zien dat de samenwerking tussen de politie, het OM en het NFI niet optimaal was. Het gaat hierbij om de Schiedammerparkmoord en de Puttense moordzaak. Deze zaken laten de mate van complexiteit en breekbaarheid in de relatie tussen deze organisaties zien.

 

De Schiedammerpark moord

Op 22 juni 2000 waren de tien jaar oude Nienke Kleiss en haar vriendje Maikel in het Beatrixpark in Schiedam. Door een onbekende man werden ze de bosjes in gedwongen en moesten ze seksuele handelingen met de man doen. Het meisje werd later dood teruggevonden. Haar vriendje heeft het overleefd en beschreef later de dader. Hij beschreef een blanke man van tussen de 25 en 35 jaar oud, een pokdalig gezicht en gekleed in donkere kleding. Na een maand werd Kees B. aangehouden voor de moord op Nienke Kleiss. Na lange verhoren bekende Kees B. uiteindelijk. Een dag later trok hij deze bekentenis in. Kees B. werd veroordeeld voor 18 jaar gevangenis en TBS. Een aantal jaar later bekende, uit het niets, Wit H. dat hij de moord had gepleegd. DNA onderzoek toonde aan dat dit inderdaad het geval was en hij werd veroordeeld voor de moord. Kees B. werd na 4 jaar uitgezeten te hebben vrijgelaten. Bij deze zaak zijn er veel fouten gemaakt in het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging door de politie en rechterlijke macht in samenwerking met het NFI.

De Puttense moordzaak

Ook in deze zaak, de moord op Christel Ambrosius, zijn er fouten gemaakt in het strafrechtelijk onderzoek en daardoor werden twee mensen fout veroordeeld. Op zondag 9 januari 1994 werd de 23-jarige stewardess Christel Ambrosius vermoord. Herman du Bios en Wilco Vliet werden verdachten in deze zaak. Maar op 24 april 2002, na acht jaar gevangen te hebben gezeten, werden ze beiden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Ook in deze zaak zijn er fouten gemaakt bij de interpretatie van forensische rapporten.

Nadat de verdachten waren gearresteerd, is het onderzoek zich vooral gaan focussen op het bewijzen van de schuld van de twee mannen. Dit was te zien in het vakblad, maar ook in het feit dat de verdachte werd verteld dat het vezelspoor op de broek van Herman du Bios bewees dat hij op het plaats delict was geweest. Ook was de aanklacht van de advocaat-generaal incompleet. Deskundigen lieten zien dat sommige bekentenissen niet waar konden zijn, maar dit werd niet opgenomen in de aanklacht van de procureur-generaal. Bewijs dat het tegendeel liet zien werd genegeerd.

Een programma om forensisch onderzoek en vervolging te verbeteren

Het rapport over de Schiedammerpark moord door de commissie Posthumus liet een aantal zwakheden zien binnen forensisch en strafrechtelijk onderzoek. Deze evaluatie zorgde een programma, gemaakt door het OM, de politie, het NFI en de departementen van justitie en binnenlandse zaken, wat voor verbetering binnen forensisch onderzoek en vervolging moest zorgen. Binnen dit programma waren de 5 thema’s:

  • Algemene eisen voor strafrechtelijk en forensisch onderzoek.

  • Het gezag over het strafrechtelijke en forensisch onderzoek.

  • Versterking van de vaardigheden van de politie en forensische onderzoekers.

  • Het belang van leiderschap voor een goed strafrechtelijk en forensisch onderzoek en bij de vervolging.

  • Een cultuur van tegenspraak, reflectie en continue kwaliteitsontwikkeling.

 

Inhoud van het programma

De basis van het programma is dat de politie, het OM en het NFI uitgebreide organisatorische en inhoudelijke wijzigingen aan moeten brengen binnen strafrechtelijk en forensisch onderzoek. De leidende rol van de officier van justitie blijft prominent. Hij moet zowel belastend als ontlastend bewijs in de bestanden zetten.

Het rapport liet zien dat detectives vaak niet optimaal getraind waren. De politie, het NFI en het OM willen dit zien veranderen voor de verschillende vormen van delicten. Voor elk type plaats delict zullen er verschillende forensische specialisten worden gebruikt. Daarnaast zijn forensische officieren werkzaam met een diepgaande expertise op forensisch gebied, zodat ze als volwaardige partners met de politie en het NFI kunnen werken. Ook wordt er een Nationaal forensisch onderzoekteam opgericht (LTFO) voor een efficiënte afhandeling van rampen en terroristische aanslagen.

Het NFI moet duidelijker gaan rapporteren. De technische wereld van het NFI moet op de juiste manier gekoppeld worden aan de juridische manier van onderzoeken. Rapporten van het NFI moeten worden begrepen door degene die ze lezen.

De schaal en intensiteit van de benodigde verbeteringen roepen vragen op over de kwaliteit van forensisch onderzoek voordat deze maatregelen werden getroffen. Ondertussen zijn veel van deze aanbevelingen ontwikkeld tot concrete plannen. De daadwerkelijke uitvoering is een lang proces met veel veranderingen voor de organisatie van de politie, het OM en het NFI.

Beoordelingscommissie

Na een aantal mislukkingen werd er ook beoordelingscommissie opgericht. Deze beoordelingscommissie begon in maart 2006. Hij bestaat uit advocaten-generaal, voormalig politieagenten, (voormalige) strafpleiters en strafrecht wetenschappers. Het beoogd te bepalen of er zich tijdens het strafrechtelijk onderzoek problemen voordoen die een juiste beoordeling van de feiten door de rechter voorkomen. Het moet hierbij gaat om serieuze strafzaken (verkrachting, moord, etc.) die erg vatbaar zijn voor tunnelvisie en de wens om de zaak snel op te lossen. De beoordelingscommissie heeft toegang tot alle relevante personen en documenten van de politie en de officier van justitie. Om constitutionele redenen zijn er geen rechters betrokken in het onderzoek van de beoordelingscommissie. Een onderzoek van de beoordelingscommissie zal leiden tot een aanbeveling om een nieuw onderzoek te starten of toetsing door de Hoge Raad. De Raad van Procureurs-generaal bepaalt wat er met de aanbevelingen wordt gedaan.
 

7.3 Trends binnen forensisch onderzoek
Forensische expertise is zeer divers

Veel verschillende vormen van kennis worden onder het ruimere begrip forensisch geplaatst. Forensisch expert is nog steeds geen titel of functie die wettelijk beschermd is in Nederland, vrijwel iedereen kan dus gebruik maken van deze term.

Het is maar de vraag of het de effectiviteit en efficiëntie van de verdere ontwikkeling van forensische expertise ten goede komt als er bijna iedere dag nieuwe vormen van forensische expertise aan toe worden gevoegd. Er zouden duidelijke eisen moeten zijn voor wanneer iemand als forensische expert kan worden aangemerkt en ook in een gerechtelijk onderzoek gebruikt zou mogen worden. Als forensische expertises zo erg blijven groeien, dan bestaat het risico dat het publieke en politieke vertrouwen in de forensische wetenschap en deskundigheid zal afnemen. Op dit moment wordt er een nieuwe wet ingevoerd waar meer regels in staan om te bepalen wie zich forensische deskundigen mogen noemen. Er moet een uniform kwaliteitssysteem worden ontwikkeld zodat de politie, het OM en de rechters weten welke forensische deskundigen daadwerkelijk een bijdrage kunnen leveren aan het strafrechtelijk onderzoek en welke niet.

Forensische deskundigheid

In Nederland hebben we de afgelopen jaren een aantal incidenten gehad met forensisch onderzoek wat geleid heeft tot dwalingen. Het is duidelijk geworden dat de forensische deskundigen een onafhankelijke rol moeten spelen binnen het strafrechtelijk onderzoek en de rechtsgang. Dit betekent dat de relatie tussen de politie en het OM aan de ene kant en de forensische deskundigen aan de andere kant niet een moet zijn van opdrachtgever en opdrachtnemer. De forensische deskundigen moeten onafhankelijk zijn van de personen die het verzoek maken en ze moet in staat zijn de standpunten zelfstandig te beoordelen.

De onafhankelijkheid van de forensische deskundigen is heel belangrijk voor de waarde van de mening van de deskundigen. Als het gevoel bestaat dat de deskundigen niet helemaal onafhankelijk handelen, dan zal dit de waarde van de mening van de deskundigen doen verminderen. Dit betekent dat de onafhankelijkheid van deskundigen dus in de wet opgenomen moet worden.

Duidelijke normen voor forensische deskundigen

Er zijn vele verschillende typen forensische deskundigen. Het is belangrijk dat er vergelijkbare normen ontwikkeld worden voor deze verschillende typen: normen over hoe bewijs verzameld moet worden, over hoe dit bewijs vervoerd moet worden, over hoe het moet worden beoordeeld, over hoe het moet worden gerapporteerd, etc. Voor verschillende vormen bestaan deze normen. Het zou wenselijk zijn dit voor elke vorm van forensische deskundigheid te realiseren.

Het is ook belangrijk om de politie en het OM te betrekken bij de vorming van deze normen. Beide organisaties spelen een belangrijke rol bij de eerste acties rondom het plaats delict en de daaropvolgende vervolging. De normen moeten dus niet alleen gelden voor de deskundigen, maar ook voor de politie en het OM.

De aandacht voor het uitleggen en begrijpen van technische forensische kennis

Forensische deskundigheid is allereerst een (technische) wetenschap. De deskundigen weten een hoop over vaak kleine onderwerpen. Ze zijn deskundig in een specifiek wetenschappelijk onderwerp. Het spreken en schrijven de taal en stijl van die wetenschap. Dit is voor de politie, het OM, de rechter, de advocaten en de verdediging vaak een onbegrijpelijke taal.

Het is dus belangrijk dat de forensische deskundigen veel tijd en aandacht besteden aan de uitleg van deze kennis: niet alleen in de rechtszaal, maar ook aan de politie en de officier van justitie gedurende het strafrechtelijk onderzoek.

Bevorderen van kennis en technologie

Met de DNA technologie van tegenwoordig is er minder materiaal nodig dan in het verleden. Dit betekend dat de mogelijkheid van herziening van een bepaalde veroordeling makkelijker gemaakt kan worden. Op dit moment is het een lang en moeizaam proces dat alleen geldt in een enkel geval. Dit komt doordat het bij de politie, het OM en de rechters vaak wordt gezien als falen. Maar als het mogelijk is, natuurlijk wel onder specifieke omstandigheden, om te herzien omdat er betere technologie is dan kan dit bijdragen aan een betere wet.

Herziening en contra-argumentatie als normen

Voor de vervolging is het van belang dat contra-argumentatie mogelijk is. Dit zou ook meer moeten worden gewaardeerd. Wel is dit moeilijk in een tijd waarin beleidsdoelen moeten worden bereikt. Maar misschien kan contra-argumentatie als beleidsdoel worden opgenomen.

Internationale uitwisseling van deskundigheid

De internationale samenwerking in het veld van forensische deskundigheid is complex. Er wordt verwacht dat dit de komende jaren eerder verminderd dan dat er een groei te zien zal zijn. De forensische deskundigen, maar ook de politie, de rechters en advocaten moeten wat kennis vergaren over de manier waarop men de beste forensische kennis uit het buitenland kan verzamelen. Ook is het denkbaar dat ze forensische kennis uit het buitenland meer gaan gebruiken. Niet alle kennis hoeft dus uit Nederland te komen. Een aanbeveling zou zijn om een internationale overeenkomst te maken over bepaalde specialisaties en bepaalde types van forensische kennis. Het is daarom nodig dat er een internationale overeenkomst over het gebruik van elkaars kennis komt.

Samenwerking van de forensische wetenschap

De forensische wetenschap is versnipperd over een groot aantal verschillende wetenschappen. Forensische deskundigen zijn vooral werkzaam in hun eigen wetenschap. Er is weinig of geen coördinatie van de expertise van forensische wetenschappers zelf in Nederland, met uitzondering van het NFI. Als forensische wetenschappers in Nederland meer zouden samenwerken dan zou de wetenschap floreren. Op dit moment is er juist sprake van een opkomende rivaliteit tussen forensische deskundigen en forensische instituten in Nederland. Hopelijk leidt dit tot een hogere kwaliteit van de totale forensische wetenschap binnen Nederland.

Hoofdstuk 8 Beveiliging en veiligheid

8.1 Introductie

Inlichtingendiensten spelen een belangrijke rol binnen de samenleving. Het opkomende terrorisme is de grootste oorzaak voor het groeiende belang van de inlichtingendiensten. Inlichtingendiensten hebben vergaande bevoegdheden. Het is daarom erg belangrijk dat de democratische controle van inlichtingendiensten goed georganiseerd is. Inlichtingendiensten zijn dus een cruciaal deel van de veiligheids- en beveiligingsorganisaties binnen Nederland.

De Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Regionale Inlichtingen en Veiligheidsdienst (RIVD) zullen worden besproken in dit hoofdstuk.

8.2 De AIVD

Een inlichtingen- en veiligheidsdienst beschermd de democratische staat tegen bedreigingen van de nationale veiligheid. De functie van de AIVD is om informatie voor andere overheidsinstellingen en of/ individuen te verzamelen, zodat zij maatregelen kunnen nemen om een dreiging voor de veiligheid te verwijderen. Deze functie wordt in 5 specifieke taken neergelegd. De AIVD heeft hun missie als volgt geformuleerd: De AIVD is verantwoordelijk voor de nationale veiligheid door tijdig dreigingen te identificeren en risico’s die niet meteen zichtbaar zijn. Voor dit doel doet de AIVD onderzoek zowel binnen als buiten Nederland. De AIVD deelt specifieke kennis en informatie waardoor partners en geïnteresseerde partijen passende maatregelen kunnen nemen. De AIVD identificeert risico’s en dreigingen, adviseert en mobiliseert andere partijen en verminderd zelf ook risico’s. Door dit te doen vervult de AIVD zijn eigen rol binnen het netwerk van de overheidsinstellingen die betrokken zijn bij de bescherming van de nationale en internationale veiligheid. De AIVD functioneert op basis van wet op de inlichten- en veiligheidsdiensten 2002 (ISSA) en de wet veiligheidsonderzoeken.

Met de introductie van de wet op de inlichten- en veiligheidsdiensten 2002 kreeg de AIVD een nieuwe taak: missies in het buitenland. Dit betekend dat de AIVD informatie mag verzamelen voor de nationale veiligheid (defensief), maar ook toestemming heeft om informatie in het buitenland te verzamelen (offensief).

Bevoegdheden

De verwerving van informatie door de inlichtingendiensten wordt op een aantal manieren gedaan. Traditioneel gezien wordt er een onderscheid gemaakt in de manier waarop de informatie wordt verzameld. Humint (human intelligence), signet(signal intelligence) en Osint (open sources intelligence) zijn de belangrijkste manieren van verwerving.

Humint is de oudste vorm van informatie en was de belangrijkste tot de 20e eeuw, want door technologische ontwikkelingen waren er ook andere vormen van informatie beschikbaar. Humint betekend informatie verkregen van menselijke bronnen. Dit kan openlijk worden verkregen(door de AIVD zelf), maar ook op een niet-openbare manier (bv. via agenten).

Sigint heeft betrekking op de onderschepping en lokalisatie van elektronische signalen van verschillende soorten informatie verzameld voor een bepaald doel. Sigint kan het luisteren naar de radio zijn, de onderschepping van radiofrequenties, satelliet onderschepping, onderschepping van telefoontjes, etc. Sigint onderscheid zichzelf doordat er informatie uit andere landen kan worden verkregen, zonder in dat bepaalde land te zijn.

Osint is alle informatie die wordt verkregen van openbare bronnen. Het is alle informatie die legaal verkregen kan worden. Dit kunnen commerciële databases zijn die online staan, maar ook gedrukte bronnen en internetbronnen. De kracht van Osint is dat het beschikbaar is en relatief goedkoop.

De AIVD heeft vergaande bevoegdheden om zijn taken uit te voeren. De ISSA geeft een uitgebreide lijst van deze bevoegdheden (art. 17, art. 20, art. 21 en art. 22). De AIVD kan bijna alle beschikbare informatie verkrijgen, verwerken en verspreiden. Artikel 17 van de ISSA geeft de AIVD de bevoegdheid om informatie te verzamelen van bestuursorganen, ambtenaren en ieder ander die de nodige informatie hoort te verstrekken. De AIVD heeft toegang tot iedere plek waar het redelijkerwijs noodzakelijk is. Voor elk van deze bevoegdheden is het nauwkeurig omschreven wanneer ze gebruikt mogen worden en wie toestemming moet geven. Voor intensere bevoegdheden is de toestemming van de minster van Binnenlandse zaken nodig, voor andere bevoegdheden is de toestemming van het hoofd van de AIVD nodig (of bij mandaat die van anderen binnen de AIVD). De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn van toepassing op bepaalde bevoegdheden van de AIVD.

De speciale bevoegdheden focussen zich vooral op het verzamelen van informatie. Hiervan kan worden afgeweken met de mogelijkheid om een natuurlijk persoon (een agent) een bepaalde verantwoordelijkheid te geven om maatregelen te nemen voor bescherming van de nationale veiligheid. De AIVD kan bepaalde acties van individuen of organisaties die de nationale veiligheid in gevaar brengen verstoren. Dit zijn situaties waarin de democratische rechtsorde, nationale veiligheid of andere belangrijke belangen van de staat kunnen worden geschaad.

De AIVD is geen recherche. De werknemers van de AIVD hebben geen strafrechtelijke opsporingsbevoegdheden zoals politieagenten hebben. Als de AIVD informatie heeft die relevant is voor een strafrechtelijk onderzoek dan kan de informatie beschikbaar worden gemaakt voor het OM via de nationale openbare aanklager van de AIVD. Een recente wet over afgeschermde getuigen maakt het nu mogelijk om, onder specifieke omstandigheden, de informatie van de AIVD te gebruiken in de strafrechtsprocedure.

De organisatie van de AIVD

De AIVD maakt deel uit van het ministerie van BZK. Binnen de AIVD zijn er verschillende organisaties:

  • Nationale veiligheid: dit deel is verantwoordelijk voor het beschermen van de democratische rechtsorde, de staatsveiligheid en voor het bevorderen van veiligheidsmaatregelen.

  • Servicecentrum: het servicecentrum is verantwoordelijk voor alle algemene diensten binnen de AIVD.

  • Informatiebeheer: dit deel levert en beheert ICT-voorzieningen en diensten die geëist worden door de organisatie.

  • Buitenlandse inlichtingendienst: dit is een offensieve inlichtingeneenheid die bijdraagt aan de formulering van buitenlands beleid door relevante rapporten op te stellen.

  • Kenniscentrum voor ontwikkeling en innovatie: dit deel draagt bij aan de ontwikkeling van de AIVD als uitstekende organisatie.

  • Operationele expertise en ondersteuning: dit deel zorgt voor uitvoering en ondersteuning van een breed scala aan intelligente middelen voor andere teams en afdelingen, biedt trainingen en is verantwoordelijk voor het operationeel relatiebeheer.

  • Coördinatie: dit deel bevordert de interne samenwerking en cohesie om de resultaten van de inlichtingendiensten te verbeteren.

  • Strategie en beleid: zorgt ervoor dat de het managementteam van de AIVD goed advies en goede ondersteuning krijgt in het bepalen van de richting van de organisatie.

  • Trendanalyse en onderzoek: identificeert, analyseert en legt fenomenen uit binnen de aandachtsgebieden van de AIVD.

  • Nationaal bureau: de NBV waarborgt de veiligheid van kritieke informatie waar de overheid verantwoordelijk voor is.

  • Veiligheidsonderzoek: is verantwoordelijk voor een effectief proces voor het ophelderen van kandidaten voor posities met vertrouwensfuncties.

 

De AIVD voert zijn taak niet uit in een vacuüm. Er zijn intensieve sturende en controlerende relaties die in volgende hoofdstukken zullen worden uitgelegd. De AIVD werkt samen met veel nationale en internationale organisaties.

Strafrechtelijk- en inlichtingenonderzoek

De AIVD heeft geen strafrechtelijke onderzoeksbevoegdheden. Als de AIVD denkt dat, op basis van informatie, er een strafrechtelijk onderzoek gestart moet worden, dan laat de AIVD dit weten aan het OM. Informatie die belangrijk is voor een strafrechtelijk onderzoek of vervolging kan worden gecommuniceerd aan de minister van BZK of door het hoofd van de AIVD aan de officieren van justitie. Het OM moet in staat zijn de betrouwbaarheid van de gegevens te beoordelen. Hierdoor kan de AIVD de informatie niet direct doorspelen aan de politie.

De criminele inlichtingendiensten en tactische teams uit de regionale rechercheonderzoeken kunnen een onderzoek starten naar mensen die eventueel betrokken zijn bij strafbare feiten, samenzwering en deelneming aan een terroristische organisatie. De AIVD en criminele inlichtingendiensten kunnen dezelfde personen of groepen onderzoeken, maar ze doen dit beiden vanuit een ander perspectief. De AIVD onderzoekt om de nationale veiligheid te verzekeren. De criminele inlichtingendiensten en politie onderzoeken om bewijs te vinden voor een spoor.
 

8.3 Regionale inlichtingendiensten
Controle

De AIVD voert zijn taken uit in overeenstemming met de wet en in ondergeschiktheid van de minister van Binnenlandse Zaken. De minister van Binnenlandse Zaken is niet alleen verantwoordelijk voor het management maar ook voor de uitvoerende taak van het AIVD. De minister van BZ is verantwoordelijk voor de uitoefening van speciale bevoegdheden. De minister president is verantwoordelijk voor de uitvoering van buitenlandse taken.

Supervisie

Er wordt op verschillende manieren toezicht gehouden op de AIVD:

  • Door de organisatie zelf.

  • Door de betrokken minister en in het bijzonder de minister van BZ.

  • Door de tweede kamer.

  • Door onafhankelijke externe organisaties.

  • Door de media, wetenschappers en groepen burgers.

Het Parlement

In de vertrouwelijke parlementaire commissie over de inlichtingen- en veiligheidsdiensten presenteert het kabinet de tweede kamer het werk van de AIVD. Het kabinet drukte het belang van deze vertrouwelijke commissie uit.

De afgelopen jaren is de hoeveelheid informatie van de AIVD, via de minister van BZ, naar de tweede kamer, enorm gegroeid. In jaarlijkse rapporten en op de website van de AIVD is een grote hoeveelheid documenten aan het parlement over de organisatie en het functioneren van de AIVD.

Toetsingscommissie

In de ISSA 2002 werd er een nieuwe controlerende instantie geïntroduceerd in de vorm van een toetsingscommissie. De hoofdtaak van deze commissie is de legaliteit van de AIVD (en MIVD) te controleren. De commissie kan advies geven aan de AIVD en MIVD en heeft een rol in de klachtenbehandeling van de diensten. De commissie bestaat uit drie onafhankelijke leden die worden aangewezen door de Raad van Ministers op aanbeveling van de tweede kamer. Ze worden benoemd voor een periode van zes jaar. De belangrijkste artikelen van de ISSA over de bevoegdheden van de commissie zijn art. 73 tot 77.

Een groot rapport van de toetsingscommissie was over het beoordelingsproces van de AIVD ten opzichte van Mohammed B. De centrale vraag was of de AIVD van te voren meer aandacht aan Mohammed B. had moeten geven zodat de moord misschien voorkomen had kunnen worden.

Discussie
De minister van Binnenlandse Zaken concludeerde dat de democratische controle van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zeer uitgebreid is en dat er dus geen extra toezichthoudend orgaan nodig is. Binnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bestaat er het besef dat binnen de wet en democratische beginselen regels cruciaal zijn. Ook de interne controle van de AIVD is sterk toegenomen. Dit bewustzijn binnen de geheime dienst is cruciaal voor zijn functioneren en de organisatie. Toch kunnen er nog wat verbeteringen worden aangebracht. Het is wenselijk dat de toetsingscommissie niet alleen supervisie heeft over de legaliteit van het werk van de AIVD, maar ook over de effectiviteit, efficiëntie en organisatie. Ook zou de toetsingscommissie frequenter kunnen samenwerken met de Algemene Rekenkamer en de Nationale Ombudsman. Deze hebben beide al een rol in de supervisie op de veiligheidsdiensten.
 

8.5 Trends binnen veiligheidsdiensten
Beginselen voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in Nederland

In Nederland zijn er een aantal onafhankelijke en organisatorische beginselen met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze diensten hebben veel bevoegdheden als het gaat om informatiewinning. De volgende beginselen moeten worden gezien als een leidraad voor de toekomstige richting van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten binnen Nederland:

  • Legitimiteit: Een inlichtingen- en veiligheidsdienst in Nederland geniet van legitimiteit bij de burgers, bedrijven en de overheid. Deze diensten doen het maximaal haalbare om de nationale veiligheid te waarborgen. Vertrouwen in een dergelijke organisatie en in de werking van de diensten is essentieel voor de effectiviteit.

  • Legaliteit: de werking van inlichtingen- en veiligheidsdiensten in legitiem. Deze diensten hebben vergaande bevoegdheden om hun taken te voltooien. Deze bevoegdheden worden alleen toegekend als de uitvoering hiervan legaal is. De legaliteit van de werking van de diensten staat onder strikte supervisie.

  • Effectiviteit: een inlichtingen- en veiligheidsdienst functioneert effectief. Dit houdt in dat de dienst zoveel mogelijk informatie verzameld en gebruik maakt van de ideale combinatie van middelen. Effectiviteit betekend ook dat er alles aan gedaan wordt om de informatie uit te buiten en dat er een beleid is om informatie te verzamelen.

  • Ministeriële controle: de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gecontroleerd door een politiek-bestuurlijke autoriteit.

  • Duidelijke positionering: Een inlichtingen- en veiligheidsdienst, in termen van bevoegdheden en verantwoordelijkheden, is duidelijk gepositioneerd betreffende cliënten, regelgevers en partners binnen de veiligheidsketen.

  • Intensieve supervisie: Een inlichtingen- en veiligheidsdienst wordt goed in de gaten gehouden. Ieder deel van de organisatie moet onder toezicht staan. Door de aard van het werk van een inlichtingen- en veiligheidsdienst kan er natuurlijk niet volledige openbaring van informatie zijn. Hierdoor is er ook sprake van specifieke supervisie die vertrouwelijk met de informatie om moet gaan. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten werken volledig mee met de toezichthouders.

  • Goede nationale samenwerking: de bescherming van de nationale veiligheid en andere belangrijke belangen binnen een democratische rechtsstaat is het werk van vele verschillende partijen. Samenwerking is dus ook cruciaal.

  • Een sterke internationale positie: Een inlichtingen- en veiligheidsdienst kan alleen werken binnen een internationale context. Samenwerking vindt plaats onder het motto van: ‘voor wat hoort wat’. Om dus binnen deze internationale veiligheidsmarkt te kunnen opereren moet een inlichtingen- en veiligheidsdienst informatie hebben die relevant is voor anderen.

  • Aparte inlichtingen- en opsporingsdiensten: Een inlichtingen- en veiligheidsdienst is geen recherche. Het verstrekken en verzamelen van informatie verkregen door middel van speciale inlichtingen is gescheiden van de activiteiten die worden ondernomen op basis van deze informatie.

  • Hinderingsprocedure: Een inlichtingen- en veiligheidsdienst kan bepaalde acties ondernemen om individuen en organisaties te hinderen als de overleving van de democratische rechtsstaat daadwerkelijk bedreigd wordt.

  • Geen volledige openheid: Een inlichtingen- en veiligheidsdienst functioneert binnen een democratische samenleving en kan nooit volledige openbaring geven. De werking van een inlichtingen- en veiligheidsdienst heeft baat bij een zekere mate van vertrouwelijkheid.

  • Samenhangende organisatie: Een internationale organisatie van een inlichtingen- en veiligheidsdienst zorgt voor de correcte winning en verwerking van informatie. Ook de uitwisseling van informatie gaat op deze manier.

  • Evenwicht op de korte en lange termijn: Een inlichtingen- en veiligheidsdienst kijkt zowel naar dreigingen op de korte als op de lange termijn. De mate waarop de aandacht wordt verdeeld hangt af van de mate van prioriteit van een bepaalde dreiging.

  • Adaptief vermogen: Een inlichtingen- en veiligheidsdienst heeft de positie om zich aan te passen aan de veranderingen binnen de nationale en internationale omgeving.

Omgeving

De omgeving van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is de afgelopen jaren enorm veranderd. Voor de AIVD is terrorisme een enorm belangrijk deel van het onderzoek dat gedaan wordt. Voor de RID heeft dit ook gevolgen, want hierdoor moeten ze zich meer toespitsen op terrorisme en minder op dreigingen van de openbare orde. De politiek, de media en het publiek verwacht dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alle nodige informatie verzamelen om de dreigingen te voorkomen. De verwachtingen zijn dus hoog en in sommige gevallen te hoog. De vraag is of deze verwachtingen soms wel reëel zijn. Echter moeten de inlichtingen- en veiligheidsdiensten er wel alles aan doen om aan deze verwachtingen te voldoen.

Bevoegdheden

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben veel bevoegdheden om informatie te verzamelen. Aan de hand van deze bevoegdheden kunnen ze de nodige informatie binnen krijgen. Tot nu toe zijn er dus nog geen extra bevoegdheden nodig. Wel wordt er voorzichtig omgegaan met deze bevoegdheden. Een deel van het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bestaat uit storende handelingen die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Dit is niet in de wet geregeld. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn geen opsporingsdiensten die iemand kunnen aanhouden, dus ze hebben geen formele mogelijkheid rechtstreeks in te grijpen. Formeel moeten ze de gevonden informatie aan het OM geven en die speelt het dan door aan de politie. De politie zal dan een onderzoek starten. In de praktijk is het zo dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wel de handelingen van personen verstoren zonder tussenkomst. Het zou wenselijk zijn als deze bevoegdheid onder een wettelijke regeling zou komen te staan.

Nationale samenwerking

Samenwerking is een cruciaal vereiste voor het functioneren van een inlichtingen- en veiligheidsdienst. Alleen met nauwe samenwerking is er een kans dat alle relevante informatie wordt verzameld op het juiste moment. De verwachting is dat, vanwege de groei van terrorisme, de noodzaak om de samenwerking te verbeteren alleen maar groter wordt.

Internationale samenwerking

Misschien nog wel belangrijker dan de nationale samenwerking is de internationale samenwerking. Zowel de AIVD als de MIVD heeft intensieve operationele samenwerkingsverbanden met collegae uit het buitenland. Dit heeft tot heel veel bestuurlijke drukte geleid. Er zijn overeenkomsten met vele landen om informatie uit te wisselen. Dit heeft al vaak geleid tot succesvolle operaties. Het is belangrijk dat een land specifieke informatie heeft die van belang is voor andere landen zodat landen steeds weer aan nieuwe informatie kunnen komen.

Controle en toezicht

Toezicht op het werk van de AIVD is moeilijk vanwege de vertrouwelijke aard van de organisatie. De toetsingscommissie heeft een aantal rapporten over de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gepubliceerd. De commissie op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de tweede kamer zorgt voor parlementaire controle. Maar uiteindelijk is het vertrouwen van de politiek, de media en burgers het belangrijkste controlemechanisme. Dit vertrouwen kan namelijk alleen maar bestaan als de inlichtingen- en veiligheidsdiensten handelen in overeenstemming met de wet.

Organisatie en capaciteit

Ook de manier waarop de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun organisatie hebben ingevuld is belangrijk voor de manier waarop ze hun taken kunnen uitdragen. De kwaliteit van de producten en werknemers is belangrijk. In Nederland hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitgebreide programma’s uitgebracht om de kwaliteit van het proces, de producten en de werknemers te verbeteren.

De onderzoekscommissie van de AIVD kwam tot de conclusie dat de capaciteit van de AIVD te klein was om alle taken goed uit te voeren. Er kwamen aanbevelingen voor uitbreiding van de capaciteit. Deze overheid heeft dit aangenomen en dus zal er de komende tijd een groei van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten te zien zijn.

Hoofdstuk 9 Openbare handhaving

Ordeverstoring en openbare orde handhaving zijn belangrijke delen van de veiligheid in Nederland. Openbare orde wordt als volgt gedefinieerd: De normale gang van zaken binnen de openbare ruimte.

9.1 Bevoegdheden bij openbare orde handhaving

De autoriteiten binnen Nederland kunnen heel veel bevoegdheden gebruiken als het gaat om het handhaven van de openbare orde. De burgemeester heeft de autoriteit over de politie als het gaat om openbare orde handhaving. In het driehoeksoverleg tussen de burgemeester, de officier van justitie en de politiechef worden de verschillende belangen, over openbare orde handhaving en handhaving van de wet, tegen elkaar afgewogen.

Openbare orde handhaving door de burgemeester (art. 172 Gemeentewet)

In het hierboven genoemde artikel staat dat de burgemeester het algemene mandaat heeft over de openbare orde handhaving. Hierin staat dat de burgemeester bevoegdheden heeft om bevelen te geven die noodzakelijk zijn voor de handhaving van een dreigende of feitelijke verstoring van de openbare orde. Deze bevoegdheid wordt vooral gebruikt bij uitsluiting van gebieden en residenties. Deze bevoegdheid is effectief voor de plek waar de burgemeester het verbod of gebod op plaatst, maar veelal verplaatst het probleem zich dan naar andere plekken.

Wet Openbare Manifestaties

Bevoegdheden betreffende openbare demonstraties, marsen en evenementen worden beschreven in de Wet Openbare Manifestaties. Op basis van deze wet worden er kennisgevingen en andere eisen opgelegd aan de organisatie van een evenement. In speciale gevallen is het ook mogelijk om een dergelijk evenement te verbieden. De afwezigheid van een kennisgeving kan bijvoorbeeld een reden zijn. Over het algemeen staan er meer details over het verbieden in wetten van gemeenten zelf.

Supervisie van openbaar entertainment en openbare plaatsen (art. 174 Gemeentewet)

Dit artikel machtigt de burgemeester om toezicht te houden op kermissen, voetbalwedstrijden, maar ook op winkels, hotels en cafés. Dit toezicht kan ook betekenen dat de burgemeester het bevel geeft tot sluiting van een openbare plek als deze niet voldoet aan de regels. Voor vaak voorkomende evenementen, zoals voetbalwedstrijden, zijn er meerdere maatregelen die in specifieke regelementen worden uitgediept.

Sluiten van huizen (art. 174a Gemeentewet)

Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om huizen te sluiten als er sprake is voor verstoring van de openbare orde of de dreiging ervan. Het gebruik van deze bevoegdheid zorgt voor morele en praktische bezwaren. De burgemeester heeft namelijk de taak om te zorgen voor de burgers en het sluiten van huizen kan voor problemen zorgen bij partners en kinderen. Ook kan het leiden tot dakloosheid of het kan er voor zorgen dat mensen bij hun familie moeten intrekken. Over het algemeen is deze maatregel voor probleem families niet een echte oplossing.

Administratieve detentie (art. 154a en 176a Gemeentewet)

Deze artikelen geven de burgemeester de bevoegdheid om een groep mensen voor maximaal 12 uur vast te houden op een door de burgemeester aangewezen op een tijdelijke plaats. Deze groep wordt dus tijdelijk beroofd van hun vrijheid. Dit kan worden gedaan om verschillende redenen. Wel zijn er een aantal procedurele en materiële voorwaarden waar aan voldaan moet worden voordat dit gedaan kan worden. In de praktijk zijn de organisatorische en wettelijke voorwaarden van deze maatregel zo complex dat er bijna nooit gebruik van wordt gemaakt.

Noodbevelen en noodregelingen (art. 175 en 176 Gemeentewet)

Deze bevoegdheden geven de burgemeester de mogelijkheid om noodbevelen en regelingen op te leggen. Hierbij moet er wel rekening gehouden worden met proportionaliteit en subsidiariteit. In de praktijk wordt er echter bijna geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheden.

Algemene plaatselijke verordening (APV)

Bepalingen over het gebied van openbare orde handhaving worden vaak uitgediept in de APV. Vaak staan hier additionele bevoegdheden in. Gemeenten gebruiken de APV om bevoegdheden te realiseren die belangrijk zijn voor hun gemeente. Op deze manier is de bevoegdheid precies afgestemd op de behoeften van een gemeente.

Bestuursdwang

Bestuursdwang geeft de burgemeester en de wethouders de bevoegdheid om een schending te beëindigen of voorkomen dat het zich voordoet. Deze bevoegdheid kan dus preventief worden ingezet.

Intrekken of weigeren van licenties

Het verlenen van vergunningen geeft de gemeente de mogelijkheid om bepaalde bedrijven of individuen te dwingen om te voldoen aan bepaalde voorwaarden. Als ze hier niet aan voldoen kan de licentie worden geweigerd of worden ingetrokken. Hiervoor moet echter wel een goede argumentatie zijn en dit is helaas niet altijd het geval.

Administratieve boete

De administratieve boetes zijn er niet om te herstellen, maar zijn puur punitief. Deze boete kan niet voorwaardelijk worden opgelegd en daarom is deze bevoegdheid minder geschikt voor het handhaven van de openbare orde.

Het sluiten van drugsvestigingen (art. 13b Opiumwet)

Dit artikel maakt het mogelijk voor de burgemeester om drugsvestigingen te sluiten. Deze bevoegdheid werd ontwikkeld vanwege de verkoop, levering, het uitgeven en aanwezigheid van drugs. Het is niet een specifieke bevoegdheid voor handhaving van de openbare orde, maar meer een vorm van actie tegen overtredingen van de Opiumwet. Naast het sluiten van openbare gelegenheden is het sinds kort ook mogelijk om huizen te sluiten waar drugs worden verkocht, geleverd, uitgegeven en aanwezig zijn. Sommige gemeenten maken veel gebruik van deze bevoegdheid, terwijl anderen dat helemaal niet doen. Het heeft vaak te maken met de mate van overlast.

Aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied en preventief fouilleren (art. 151b Gemeentewet)

De burgemeester kan deze bevoegdheid gebruiken om een veiligheidsrisicogebied aan te wijzen vanwege de (dreigende) verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens. Gebaseerd op dit bewijs mag de officier van justitie de politie de opdracht geven iedereen in dit gebied te onderzoeken op het bezit van wapens en dus in bagage en auto’s kijken, het zogenoemde preventief fouilleren. Deze bevoegdheid gaat niet alleen om het handhaven van de openbare orde, maar ook om onderzoeken van criminaliteit.

 

Cameratoezicht en camerabewaking (art. 151c Gemeentewet)

Op basis van dit artikel kan de burgemeester, als de raad hem heeft gemachtigd, permanente camera’s ophangen op een openbare plek. De aanwezigheid van deze camera’s moet voor iedereen duidelijk te zien zijn. Er moet wel eerst aan bepaalde condities worden voldaan voordat de camera’s mogen worden geplaatst. Ook is het gereguleerd op welke manier de officier gebruik mag maken van deze beelden. Over het algemeen wordt CCTV (closed-circuit television, de Engelse term voor cameratoezicht) vooral gebruikt als preventiemiddel, maar ook voor strafrechtelijk onderzoek. Burgers voelen zich vaak veiliger bij aanwezigheid van camera’s, maar of het ook daadwerkelijk bijdraagt aan de veiligheid is nog maar de vraag.

De Wet op bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB)

De BIBOB wet geeft administratieve autoriteiten de bevoegdheid om licenties te weigeren of in te trekken als er een serieus gevaar is dat delicten zullen worden gepleegd met deze licentie. Doordat bestuursorganen niet altijd over alle informatie beschikken om een beslissing te maken worden ze bijgestaan door het Nationale bureau BIBOB. Dit bureau geeft advies aan het bestuursorgaan. De eerste ervaringen zijn positief, maar er zijn een aantal nadelen. Allereerst mogen gemeenten BIBOB informatie niet met elkaar uitwisselen. Ook kan het BIBOB bureau geen directe informatie gebruiken van het OM en de politie. Ook kan de politie niet ongevraagd informatie geven, hiervoor moet eerst een verzoek worden ingediend.

Wet tijdelijk huisverbod

De burgemeester kan op basis van deze wet iemand uit zijn huis verbannen wanneer iemand in het huis is aangevallen of misbruikt. Dit is een nieuwe wet die huiselijk geweld moet verminderen. Er is een discussie gaande in Nederland of dit wel een bevoegdheid van de burgemeester moet zijn. Sommigen geloven dat de burgemeester niet in staat is te beoordelen of iemand huiselijk geweld heeft gebruik. Een burgemeester kan deze beoordeling niet maken, maar neemt wel de beslissing. Hierdoor zijn veel burgemeesters geneigd om deze bevoegdheid niet te gebruiken.

9.2 toezicht op openbare wanorde
Breekpunt 1966

Een aantal serieuze verstoringen in het midden van de jaren 60 lieten zien dat de praktijken van de autoriteiten, politie en de bestaande concepten ontoereikend waren voor de aard en hevigheid van deze verstoringen. De rellen in Amsterdam in 1966 waren een breekpunt. De politie wist niet wat ze moesten doen met het ongehoorde harde en collectieve gebruik van geweld van die tijd. Het was de tijd van de enorme provo-rellen in Amsterdam. De politie reageerde op een verkeerde manier op deze rellen en dit werd gebruikt door andere partijen om de politie in een slecht daglicht te zetten. De politie leerde van hun fouten onder groter politiek en bestuurlijk belang dan ze gewend waren. Na 1966 vormde de politie in Amsterdam mobiele rel eenheden en er werd meer geld en tijd gestoken in trainingen. Een groot gedeelte van deze mobiele eenheden zijn alledaagse politieagenten met een extra opleiding. Er is maar een klein gedeelte vast onderdeel van deze eenheden.

In 1972 werd er opgeschreven dat mobiele eenheden in verschillende situaties kunnen worden ingezet. Ze worden ingezet bij verstoringen van de openbare orde. Ze zijn meer defensief dan punitief. Ze zijn er primair om de openbare orde te herstellen. Het idee is dat een menigte uit elkaar gaat als de mobiele eenheid optreedt. De mobiele eenheid heeft overwicht over de deelnemers en gedurende deze periode wordt er niet erg gelet op het justitiële component van de politieactie.

Harde confrontaties en nieuwe breekpunten

In de periode tussen 1970 en 1985 waren er opnieuw serieuze verstoringen die de mobiele eenheden bezighielden. Deze crisissen lieten zien dat de politie nog niet klaar was voor nieuwe patronen van verstoringen.

Stadsoorlogen

De evacuatie van woningen die gesloopt zouden worden voor de bouw van een metrolijn in Amsterdam (maart 1975) en van kraakpanden in Nijmegen zorgden voor gewelddadige confrontaties tussen de mobiele eenheid en relschoppers. In beide gevallen wilde de mobiele eenheid een gebied binnendringen en dan kleine groepen van relschoppers verjagen. De tegenpartij hield echter langer aan dan verwacht. De mobiele eenheden moesten meer doen dan alleen een barricade vormen. Het leek op een ‘stadsoorlog’.

De oppositie van linkse activisten (krakers) hadden een ideologie die gebaseerd was op het geloof dat de overheid een niet legitieme machtsgroep was. Deze activisten en bewoners die uit hun huis werden gezet gingen samenwerken, vooral in Amsterdam. Geweld van de politie tegen de bewoners die op een niet-gewelddadige manier weerstand boden ging in tegen het idee dat de mobiele eenheid een defensief concept was. Er was dus weinig verschil in het concept tussen relschoppers en niet-gewelddadige tegenstanders.

Het concept van overmacht

Deels door het lang gekoesterde idee van overmacht (‘de mobiele eenheid wint altijd’) heeft de gebeurtenis in de Vondelstraat in Amsterdam diepe sporen achtergelaten, zeker binnen het Amsterdamse politiekorps. Op 29 februari 1980 namen honderden krakers een gebouw in de Vondelstraat over. De haastig geroepen mobiele eenheden werden verslagen door een regen van stenen en andere objecten voor de eerste keer in de historie van de mobiele eenheid. De krakers namen de straat over en hadden zelfs publieke steun. Dit was erg pijnlijk voor de politie en om de straat weer terug te nemen waren er militaire voertuigen nodig. Er was een schok binnen de politie, want de mobiele eenheid was niet gewend aan zoveel geweld. Dit moment heeft veel effect gehad om de cultuur van de mobiele eenheid.

Openbare orde en arrestaties

Voor Amsterdam waren de rellen in de Vondelstraat al een breekpunt, maar voor de rest van Nederland kwam dit pas op 30 april 1980. Op deze dag werd Beatrix als koningin gehuldigd werd. Op die dag vond de tot dan toe ergste confrontatie tussen de politie en relschoppers plaats. Er was strijd van de vroege morgen tot de late avond. Gedurende de dag werd de politie geconfronteerd met onduidelijke bevelen, continue slechte connecties en gebrek aan bevelsstructuur. Deze evenementen zorgden voor een professionalisering op grote schaal binnen de politie.

Toch kwamen er weer enorme rellen. Op 11 oktober 1982 deed de politie een inval in een kraakpand in Amsterdam. Twee dagen met rellen volgden. Uiteindelijk werden er in deze twee dagen 149 mensen gearresteerd. Er werd veel geweld gebruikt bij deze arrestaties en achteraf kregen ze veel kritiek. Deze evenementen laten zien dat interventie in een gespannen situatie een kunst op zichzelf is.

Leren van de crisissen

Kort na de twee openbare orde crisissen werd het rapport ‘grootschalig politieoptreden na 1980’ gepubliceerd. Een paar jaar later publiceerde het ministeries van Binnenlandse zaken en justitie het rapport ‘grootschalig politieoptreden’.

 

De organisatie

Er werd een standaard organisatie ontwikkeld die veel politiekorpsen van tegenwoordig nog steeds gebruiken. Er is een onderscheid tussen de politiecommissaris, als een lid van het driehoeksoverleg tussen de burgemeester, de officier en politiecommissaris, en de algemene commandant die een prominente politiechef is.

Nieuwe strategie: de-escalatie

Begin jaren ’80 werd het belang van preventie van rellen duidelijk bij veel politieagenten. In het rapport grootschalig politieoptreden werd geconcludeerd dat de politie zich beter aan moest passen bij de fase van een conflict of confrontatie. De politie en autoriteiten probeerden een (agressieve) confrontatie te vermijden waar mogelijk. De de-escalatie methode was zeer effectief in de jaren ’80. Deze manier van orde handhaving (dus op een niet agressieve manier) zorgde voor een meer overleggende en onderhandelende politie. Dit is tegenwoordig nog steeds een belangrijk deel van de ‘Nederlandse aanpak’.

Anticiperen op het onvoorziene

In de jaren ’90 en begin van de 20e eeuw waren er geen grote oproeren in Nederland. De politie, overheid en justitie focusten zich op het optimaliseren van routines, instructies en regels. Naast een aantal openbare orde verstoringen door rellen (Beverwijk 1997, Groningen 1997/98, etc.) was er een groei van rellen rondom voetbalwedstrijden. Dit werd een van de belangrijkste zorgen van de betrokken partijen. Ook de rellen bij Hoek van Holland zorgden voor politieke en publieke discussies over hoe verstoringen van de openbare orde moesten worden afgehandeld.

9.3 Trend binnen openbare orde

De kwaliteit van de openbare orde, de intensiteit van de openbare orde problemen en de mogelijkheden en beperkingen van openbare orde handhaving binnen Nederland worden grotendeels bepaald door relevante maatschappelijke ontwikkelingen.

Individualisatie
Individualisatie is de belangrijkste ontwikkeling van de afgelopen 25 jaar. In toenemende mate staan individuele waarden en belangen op het spel tijdens groepsprotesten. Burgers zijn steeds meer individueel aansprakelijk voor bepaalde problemen en oplossingen. Individualisatie heeft er voor gezorgd dat in Nederland naast grootschalige ordeverstoringen er nu ook kleinschaligere verstoringen plaatsvinden.

Differentiatie

De differentiatie van de samenleving doet zich op vele fronten voor. Het verschil tussen immigranten en autochtonen en tussen arm en rijk zijn de meest genoemde binnen de context van rechtshandhaving en openbare orde. De groeiende individualisatie zorgt voor een verdere differentiatie tussen en binnen de populatie. Soms zijn de culturele en fysieke scheidingen van groepen zo hevig dat er een conflict kan ontstaat tussen deze groepen. Steeds meer is er concentratie van groepen binnen Nederland. De overheid, politie en justitie staan voor de vraag op welke manier passende maatregelen kunnen worden getroffen voor elke categorie.

Verscherping

Het is opvallend hoe snel een individuele ervaring, en vooral een schokkende ervaring, collectief kan worden. Duidelijk is dat de media hierbij een grote rol speelt. De mediatisering van de samenleving zorgt voor nieuwe vormen van schadelijke imitatie en mobilisatie. Het heeft een toenemend effect op de frequentie en het bereik van potentiële verstoringen.

Verstrekken van informatie

In een kennissamenleving is informatie een van de belangrijkste bronnen, maar ook een mogelijk obstakel voor een functionerende samenleving en bij het verzekeren van de openbare orde. Het gebruik van nieuwe vormen van informatie en communicatietechnologieën roept vragen op over de toekomstige contouren van het publieke en private domein. De groeiende rol van de social media, voor en gedurende ordeverstoringen, is een nieuwe ontwikkeling waarmee rekening moet worden gehouden. Dit roept vragen op over de rol van de overheid. Verdere professionalisering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, justitie en politie bij het vergaren van informatie over de openbare orde zijn nodig.

Transnationalisatie

Transnationalisatie verandert de openbare orde en openbare orde handhaving drastisch. In veel landen krijgen de autoriteiten hoofdpijn van het nadenken over bedreigingen van de openbare orde door internationale ontwikkelingen en gebeurtenissen. De politie, administratie en justitie hebben steeds vaker te maken met buitenlandse burgers waar ze weinig of geen informatie over hebben. Van groot belang zijn dus de internationale samenwerkingen. Allereerst die met aangrenzende gebieden.

Tegemoetkomingscultuur

De tegemoetkomende, sociale en politieke cultuur binnen Nederland heeft invloed op de mate en frequentie van ordeverstoringen. Het Nederlandse sociale en politieke systeem is gebaseerd op vier C’s: consensus, collegialiteit, coalitie en coöptatie. Het hele Nederlandse beslissingssysteem is gebaseerd op consensus onder politieke groepen. Geen enkele groep krijgt de mogelijkheid voor totale macht. Hierom zijn er coalities nodig. Het collegialiteitsbeginsel manifesteert zich op allerlei manieren binnen bestuursorganen, gemeenten en commissies. Coöptatie, het neutraliseren van weerstand, doet zich op vele manieren voor. In Nederland hebben tegenstanders relatief makkelijk toegang tot de overheid en actiegroepen kunnen zelfs vertrouwen op overheidssubsidie.

Repressieve tendensen

De traditionele tegemoetkomende reactie op ordeverstoring staat onder druk. Er is een harder politiek en sociaal klimaat gekomen. Vertrouwen in de effectiviteit van preventie is aan het verminderen. De wet en politiek hebben meer bevoegdheden en maatregelen gecreëerd voor effectieve repressie van ordeverstoringen.

Particuliere en openbare orde

In de toekomst zal openbare orde handhaving niet alleen gericht zijn op publieke domeinen, maar zal het zich ook concentreren op evenementen en ontwikkelingen in een formele privé context. De privatisering van publieke domeinen, zoals winkelcentra, sportfaciliteiten, etc. kunnen zorgen voor private orde handhaving.

Variatie binnen ordeverstoringen

Er zijn duidelijke trends en schommelingen binnen de frequentie en intensiteit van verschillende categorieën van ordeverstoringen. Deze patronen kunnen worden vastgesteld door een historische analyse van openbare ordeverstoringen binnen Nederland.

De ordeverstoringen binnen Nederland zijn erg veranderd in de afgelopen 60 jaar. In de jaren ’50 waren het nog alleen demonstraties, marsen en rellen. Tegenwoordig zijn het verstoringen in de drugsscene, geweld bij grote evenementen, collectief geweld als gevolg van politieke en wereldwijde gebeurtenissen, geweld door opstoppingen in het openbaar vervoer, geweld binnen en buiten restaurants, voetbalhooligans, etc.

Niet alleen belangen maar ook waarden

Naast groepen die opkomen voor hun belangen zijn er ook groepen die zich gekort voelen in hun waarden door de overheid. Deze conflicten kunnen het best worden gekarakteriseerd als waardenconflicten. Deze conflicten lossen zichzelf niet op door een compromis te sluiten. Deze conflicten zijn veel moeilijker op te lossen, omdat de overheid en de groep in kwestie elkaar niet begrijpen. De overheid doet een echte poging, maar de groep voelt zich bedreigd in zijn bestaan. Denk hierbij aan confrontaties tussen woonwagenbewoners, schippers, vissers en sommige groepen boeren.

Verandering van de arena

In Nederland hebben we minder traditionele ordeverstoringen, zoals krakers, rellen en grote demonstraties. De arena verplaatst zich naar grote evenementen, zoals popconcerten, dancefestivals, etc. zijn het terrein van ordeverstoringen. Maar de wekelijkse uitgaansgelegenheden worden toch wel steeds meer en meer de plek waar de ordeverstoringen plaatsvinden. Dit betekent niet dat de oude vormen van ordeverstoringen niet meer voorkomen, maar dit betekent dat er rekening gehouden moet worden met een verschuiving van de arena van mogelijke ordeverstoringen.

Hoofdstuk 10 Terrorisme

10.1 Introductie

De definitie van het begrip terrorisme is erg lang en moeilijk. Kortgezegd zijn het herhaalde gewelddadige acties gepleegd door geheime of semi-geheime individuen, groepen of overheidsactoren voor persoonlijke, criminele of politieke doeleinden. Hierbij zijn de directe doelen niet de hoofddoelen. De gekozen slachtoffers zijn vaak random gekozen of juist selectief (representatieve of symbolische doelen).

10.2 Modern terrorisme

Naast het traditionele terrorisme kan er ook een moderne vorm van terrorisme worden onderscheiden in Nederland. De vraag is of dit echt een moderne versie is of een nieuwe fase in de traditionele vorm van terrorisme. In dit boek wordt het woord ‘modern terrorisme’ gebruikt om aan te duiden dat sommige kenmerken van hedendaags terrorisme verschillen van die van traditioneel terrorisme. In het boek wordt een hele lijst gegeven met modern terrorisme, denk hierbij aan 9/11 en de moord op van Gogh in 2004. De organisaties achter deze aanvallen zijn in de meeste gevallen religieuze extremisten. Modern terrorisme heeft de volgende kenmerken:

  • Vage doelen: de onderliggende doelen van deze moderne terroristen zijn vaak wat onduidelijk. Moderne terroristen richten hun acties niet op een specifiek land of om bepaalde mensen vrij te krijgen. Ook hebben ze vaak geen specifieke eisen, maar juist hele algemene eisen. Het onderliggende motief voor deze moderne terroristen zijn gebaseerd op een fundamentalistische houding tegenover het leven, wat vaak inhoud dat ze willen dat mensen leven volgens de strikte religieuze regels en wetten.

  • Wereldwijde angst: het primaire doel van moderne terroristen is om wereldwijde angst te creëren. Hiermee willen ze ruimte creëren voor fundamentele veranderingen binnen een staat. Deze angst ontstaat uit het feit dat er op iedere plaats en op ieder moment een aanval zou kunnen voorkomen, hierdoor kan dus iedereen slachtoffer worden.

  • Zoveel mogelijk slachtoffers: Moderne terroristen zijn niet bang om zoveel mogelijk slachtoffers te maken. Dit is juist vaan het primaire doel. Ook zoeken moderne terroristen hun eigen dood op met veel aanvallen. Er wordt totaal geen waarde gegeven aan hun eigen leven als het gaat om terroristische aanvallen.

  • Willekeurige slachtoffers: Er is bijna geen relatie tussen de slachtoffers en het nagestreefde politieke doel. Oude terroristen richtten hun aanvallen primair op de vertegenwoordigers van het land waar de aanval op gericht was. Bij modern terrorisme is er geen sprake van een dergelijke relatie. Het kan zelfs niet uitgesloten worden dat terroristen ook dood en verderf zouden zaaien onder hun eigen populatie en hun eigen ‘soort’. Iedereen kan dus slachtoffer worden van een terroristische aanval, terwijl vroeger alleen mensen bang hoefden te zijn die te maken hadden met het doel dat oude terroristen nastreefden.

  • Religieus fundamentalisme: Modern terrorisme lijkt zijn wortels te hebben bij het religieus fundamentalisme. Hierbij moeten we niet alleen denken aan moslim extremisme, maar ook aan andere vormen (bv. sektes). Moderne terroristen hebben ook het gevoel dat zij vechten voor religieuze eer, waarbij het opofferen van je leven de hoogste vorm van religieuze eer met zich meebrengt. Hierdoor zijn moderne terroristen veel minder bang om dood te gaan tijdens een aanval. Bij oud terrorisme werd er vanuit gegaan dat de terroristen juist wilden blijven leven.

  • Internationaal: Modern terrorisme is primair internationaal georiënteerd. Er is geen enkele vorm van terrorisme dat is gekoppeld aan een bepaald land. Ook is er intensieve communicatie (bv. via internet) tussen vertegenwoordigers van het moderne terrorisme in de verschillende landen.

  • Vloeiend netwerk: Binnen modern terrorisme is er vaak geen strak geleide organisatie waarbij alle bevelen gegeven worden vanuit een enkel centrum. Ook dit was bij traditioneel terrorisme niet het geval, maar bij modern terrorisme nog minder. Soms hebben moderne terroristen bijna niet door dat ze een deel zijn van een grotere organisatie. Ze verschillen allemaal van elkaar op een ding na: de delen een zekere mate van religieus extremisme.

  • Vloeiende financiering: Het is erg moeilijk uit te zoeken waar de financiën van terrorisme nu precies vandaan komen. Ook is modern terrorisme steeds meer verweven met criminele delicten in een georganiseerde setting (drugssmokkel, vrouwenhandel, etc.). Hier wordt modern terrorisme waarschijnlijk van gefinancierd.

  • Tijd: Het laatste kenmerk van modern terrorisme is tijd. Moderne terroristen hebben alle tijd van de wereld, terwijl terroristisme bestrijding altijd de druk van tijd voelen. Een aanval dat jaren duurt om voor te bereiden is geen probleem voor moderne terroristen.
     

10.3 Terrorisme binnen Nederland

Vergeleken met de intensiteit en structuur van terrorisme in de buurlanden, heeft Nederland weinig te maken gehad met terrorisme de afgelopen 25 jaar. Een consequentie hiervan is dat er ook weinig over geschreven en onderzocht is. Alleen de AIVD schrijft jaarlijks uitgebreid over terrorisme en terroristische aanvallen. Pas na het opzetten van de Nationaal Coördinator Terrorisme Bestrijding (NCTB) in 2004 groeide de publieke en wetenschappelijke aandacht voor terrorisme.

In Nederland hebben verschillende groepen terroristische aanvallen gepleegd. Sommige hiervan hebben een grote impact gehad op het beleidsmakingsproces. Vooral de onverwachte kaping van treinen door Zuid-Molukkers in 1970 was hierbij cruciaal. Na deze aanval duurde het een aantal jaar voordat Nederland een goed beleid voor terrorismebestrijding had. Preventie en controleren van incidenten (zoals dus terroristische aanvallen) hebben een andere aanpak nodig dan bij het tegengaan van structurele problemen.

In het boek wordt een overzicht gegeven van de terroristische aanvallen in Nederland. Nar het bekijken van deze aanvallen kunnen er een aantal patronen worden onderscheiden. Voor 1960 was er binnen Nederland nog niets gebeurd op terroristisch gebied. In de jaren ’70 waren er een aantal gijzelsituaties en bezettingen. De jaren ’80 kenmerkten zich door politiek gemotiveerde gijzelingen. Eind jaren ’80, begin jaren ’90 waren er een aantal bommeldingen en bombarderingen. Deze ‘'hit and run'' situaties zorgden ervoor dat de overheid in de jaren ’90 andere maatregelen moest gaan nemen. De belangrijkste fundamentalistisch georiënteerde terroristische aanval in Nederland was de moord op Theo van Gogh.
 

10.4 Terrorismebestrijding in Nederland

In deze paragraaf wordt er onderscheid gemaakt tussen de periode voor 9/11 en die erna. De autoriteiten binnen Nederland probeerden de Nederlandse aanpak te bewaren: een evenwichtige combinatie tussen preventieve en repressieve terrorismebestrijdingsmaatregelen. Het is niet verassend dat gedurende en na de terroristische aanvallen in Europa en ook Nederland de roep om een repressievere aanpak bij terrorismebestrijding opkwam.

Voor 9/11

In de periode voor 9/11 werd Nederland bijna niet geconfronteerd met terrorisme in vergelijking met buurlanden. Om terrorismebestrijding binnen Nederland te begrijpen is het belangrijk te kijken naar de geschiedenis van terrorismebestrijding. Discussies over terrorismebestrijding voor 9/11 waren toegespitst op een aantal onderwerpen.

Rechtsorde vs. openbare orde

De centrale vraag in de discussie over bevoegdheden voor, tijdens en na terroristische aanvallen is de relatie tussen de administratieve en justitiële autoriteiten (minister van justitie, procureur-generaal en de officier van justitie vs. De minister van Binnenlandse Zaken, de commissaris van de koning en de burgemeester). Omdat het bij terroristische aanvallen gaat om strafbare feiten is de minister van justitie de eerst verantwoordelijke autoriteit in deze zaken. Wel is het de afgelopen jaren zo dat de administratieve en justitiële autoriteiten met elkaar overleggen welke maatregelen ze zullen nemen.

Wet- en regelgeving

Er waren geen specifieke wetten in Nederland die bepalen welke procedures er bij terroristische aanvallen worden ingezet. Het beleid was gebaseerd op een brief van de toenmalige minister president Biesheuvel uit 1972 aan de tweede kamer. Nederland had geen speciale noodwetgeving voor terroristische incidenten. Zowel de oorlogswet als de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag geldt niet voor terroristische aanvallen. Acties gedurende terroristische aanvallen werden veelal gebaseerd op bevoegdheden die in het reguliere strafrecht staan. Speciale wetgeving voor terroristische incidenten werd als overdrijven weggezet.

Antiterrorisme eenheden

In Nederland is het vechten tegen terrorisme primair een politietaak. De overheid zag in dat een aparte antiterrorisme organisatie voor isolatie van de samenleving zou zorgen en heeft daarom een aantal Speciale Support teams opgezet. Dit zijn gewone politieagenten en militairen die extra antiterrorisme taken bovenop hun reguliere werk hebben gekregen. Deze teams kunnen assisteren bij omgang met terroristische incidenten en ze opereren onder de verantwoordelijkheid van de justitiële autoriteiten gedurende een terroristisch incident.

Na 9/11

Na 9/11 zijn er veel maatregelen genomen binnen Nederland om terrorisme beter te kunnen bestrijden. Voor deze datum had het bestrijden van terrorisme weinig prioriteit. Door een aantal terroristische aanvallen binnen Nederland is dit het werk geworden van een aantal specialisten. Eind 2001 was internationaal terrorisme een van de belangrijkste bedreigingen. Na 11 september 2001 werd er in Nederland een gedetailleerd antiterrorisme- en veiligheidsplan geformuleerd. In dit plan staat een brede reeks maatregelen die moeten worden genomen door bijna alle relevante organisaties binnen Nederland.

Dreigingsbeeld

Begin 2001 werd er door de Nederlandse veiligheidsdienst een rapport gepubliceerd waarin een dreigingsbeeld stond met terroristische dreigingen voor het begin van de 21e eeuw. Het was het eerste onderbouwde dreigingsbeeld over terrorisme. Voor de Nederlandse veiligheidsdienst was het vaststellen van deze dreigingen een professionele prioriteit. Volgens het rapport zou Nederland om een aantal redenen een goed doelwit zijn: een strategisch geografische positie, zijn positie als gastheer van een aantal internationale rechtbanken, kantoren belast met de verificatie van internationale overeenkomsten en een land met veel groepen immigranten van verschillende delen van de wereld. Ook de reputatie van Nederland als tolerant kon er voor zorgen dat terroristen hierheen zouden komen.

Wetgeving

Ondanks een aantal terroristische aanvallen koos de Nederlandse overheid ervoor om geen speciale wetgeving over terrorisme op te nemen. De huidige mening van de overheid is dat de huidige terroristische dreiging verschilt van die van de oude vorm van terrorisme en vraagt daarom om een definitie of op zijn minst een classificatie van terrorisme en terroristische delicten in het Nederlands wetboek van Strafrecht. In de zomer van 2004 werd de Wet terroristische misdrijven opgesteld.

Nationale coördinator tegen terrorisme

De NCTb is er om ongeveer 20 organisaties te coördineren die te maken hebben met terrorismebestrijding. Er zijn een aantal taken van het NCTb:

  • Het NCTb verzamelt, analyseert en integreert informatie gegeven door de inlichtingendiensten, wetenschap, overheid en andere bronnen.

  • Het NCTb ontwikkelt duidelijk, samenhangend en ondubbelzinnig antiterrorismebeleid.

  • Het NCTb coördineert de gezamenlijke inspanningen van organisaties die te maken hebben met terrorismebestrijding.

  • Het NCTb is verantwoordelijk voor het beheer van de communicatiestrategie, inclusief het geven van informatie over terrorisme aan de media en het publiek.

  • Het NCTb is verantwoordelijk voor behouden, uitvoeren en moderniseren van de nationale surveillance en beschermingsdienst.

  • Het NCTb is verantwoordelijk voor beveiliging van de burgerlijke luchtvaart.

  • Het NCTb monitort de burgerlijke luchtvaart.

Ook heeft de NCTb een terrorismebestrijding alarm systeem georganiseerd. Het is een alarmsysteem voor de overheid en de economische sector. Het waarschuwt voor een verhoogde dreiging.

In 2011 werd er een nieuw terrorismebestrijdingsbeleid door de Nederlandse overheid gepubliceerd. Hierin stond de strategie voor de komende jaren 2011-2015. De Nederlandse inzet in het veld van terrorismebestrijding is ontwikkeld op basis van de uitgangspunten die in de volgende vijf punten tot uiting komen: Aanschaf (van informatie), voorkomen (van terrorisme), beschermen (de staat, de rechtsorde en de Nederlandse samenleving), voorbereiden (op een eventuele aanval) en vervolging (van de mensen die de aanvallen plegen).

Radicalisering en de radicalisering

De commissie van deskundigen op het gebied van terrorisme van de Raad van Europa geeft een duidelijk overzicht van het tegengaan van radicalisme en radicalisering binnen Nederland. Hierbij gaat het om twee pijlers: preventie en repressie. Allereerst is de Nederlandse aanpak van radicalisering ervoor zorgen dat potentiële broedplaatsen worden verwijderd, zodat mensen niet in contact komen met radicale ideeën. Daarnaast kunnen de meest gewelddadige vormen van radicalisme worden bestreden door de wet. Zodra mensen zijn veroordeeld kunnen ze hun activiteiten niet meer uitvoeren.

Speciale eenheden

Het is in Nederland mogelijk om speciale politie- en militaire eenheden in te zetten in bepaalde gevallen. Het oude systeem van speciale eenheden is gereorganiseerd. Er is een nieuwe speciale eenheid toegevoegd: de DSI (dienst speciale interventies), een coördinerende eenheid bij de KLPD. Het nieuwe systeem bestaat uit vier types speciale eenheden:

  • Arrestatie en ondersteunende eenheden(AOEs) binnen de regionale politiekorpsen en de Koninklijke marechaussee.

  • Interventie-eenheid (de voormalige speciale support team/ snelle interventie-eenheid).

  • Interventie-eenheid van de Marine (voormalig speciale support team Marine).

  • Expertise en operationele ondersteuningseenheid (UE&OO).

 

10.5 Trends binnen terrorisme en terrorismebestrijding
A. Terrorisme is hier te blijven

Terrorisme is al jaren oud en niet iets van alleen deze tijd, ook al lijkt dit door de aandacht die het tegenwoordig krijgt wel zo. Er is geen enkele indicatie dat terrorisme op een dag volledig zal verdwijnen. Een zekere mate van controle op terrorisme is op dit moment het beste wat we kunnen doen.

B. Een groter NBC risico

Veel schrijvers concentreren zich op het risico van NBC(Nucleaire, Biologische of Chemische wapens) in relatie tot terrorisme. De literatuur waarschuwt voor het risico van terroristen die NBC wapens zullen gebruiken bij terroristische aanvallen de komende jaren. Tot nu toe is er nog geen succesvolle NBC aanval geweest.

C Terroristen gebruiken zowel oude als nieuwe wapens

De relevante wetenschappelijke literatuur besteed veel aandacht aan nieuwe wapens zoals cyberterrorisme en NBC wapens. Er lijken oneindige mogelijkheden voor terroristen te zijn om via de computer verstoringen te bewerkstelligen. Maar met het oog op de beveiligingsmaatregelen van tegenwoordig is het moeilijk om verstoringen voor elkaar te krijgen die de samenleving voor lange tijd verstoren. Ook is het met deze wapens moeilijke angst bij de mensen te creëren. Voor het grootste gedeelte staan moderne terrorisme wapens nog in de kinderschoenen. Dit geldt ook voor NBC wapens. Het maken van deze wapens vergt deskundigheid die veel terrorismegroepen niet hebben. Er moet dus niet teveel gefocust worden op nieuwe wapens, maar ook op de oude wapens.

D. Nauwere banden tussen criminaliteit en terrorisme

Onderzoek heeft aangetoond dat bijna alle grote terrorismegroeperingen georganiseerde misdaad gebruiken om financieel rond te komen. Ze maken gebruik van alle denkbare vormen van georganiseerde misdaad, maar drugssmokkel is hun favoriet. De terroristische groepen hebben geen andere keus, want de sponsoring voor terrorisme neemt af. Zelfs bevolkingsgroepen die bereid waren geld te geven zijn veel meer risicomijdend geworden.

E. Geen echte oplossing

Er is niet echt een oplossing voor terrorisme. Ondanks dat er vele boeken en artikelen zijn die zeggen dat ze de oplossing hebben gevonden. Terrorisme is te complex voor een simpele oplossing. Ieder land zou moeten kijken welke combinatie van preventie en repressie het beste is kijken naar de specifieke terroristische dreiging. Het is belangrijk op maat gemaakte oplossingen voor ieder land te maken en soms zelfs voor een bepaalde regio.

F. Toenemende rol van de inlichtingendiensten

Iedere keer weer worden inlichtingendiensten als de belangrijkste vorm van terrorismebestrijding gezien. Goede inlichtingendiensten kunnen een groot deel van terrorisme voorkomen. Maar wat we ook steeds weer zien is dat het verzamelen, verwerken en uitwisseling van informatie zo complex is. Wel krijgen de inlichtingendiensten steeds meer bevoegdheden om informatie te verzamelen. Het wordt dus moeilijk om de relevante data te onderscheiden van de enorme stroom aan informatie.

G. De voordelen van de financiële strategie tegen terrorisme zou niet overdreven moeten worden

Politici en antiterrorisme organisaties hebben hun hoop gevestigd op de financiële kant van het gevecht tegen terroristen. Iedereen die financiën doet met een potentiele terroristische organisatie is verdacht. Het idee hierachter is dat als terroristische groepen in het hart van hun financiën geraakt worden, ze geen geld en dus geen middelen hebben om een aanval te doen. Echter lijkt de strategie niet zo succesvol als van te voren gedacht.

H. De groeiende rol van de media en communicatie

De rol van de media bij zowel het in kaart brengen van terrorisme als het bestrijden hiervan wordt steeds groter. Voor de media zijn terroristische aanvallen een belangrijk onderwerp. Voor terroristen is de media ook belangrijk, want zo komt hun boodschap goed over. Maar antiterrorisme organisaties zijn zich er wel van bewust dat ze de media ook kunnen gebruiken bij terrorismebestrijding. De manier waarop de media de terroristen laat zien heeft invloed op de manier waarop de bevolking naar terroristen kijkt. Als de bevolking terroristen als vijanden ziet, kan de overheid meer maatregelen inzetten om ze te bestrijden.

I. Problemen met internationalisering

Zowel terroristen als terrorismebestrijding worden meer en meer internationaal. Terroristen steeds minder bezorgd om de grenzen van landen. Vele terroristische organisaties werken intensief samen op allerlei verschillende manieren, zowel binnen als buiten de grenzen van hun land. Maar vanwege de verschillende definities van landen over terrorisme is het moeilijk om een internationale wetgeving over terrorisme op te stellen. Dus ondanks dat terrorisme en antiterrorisme steeds meer internationaal worden, worden ze ook geteisterd door grensproblemen.

Hoofdstuk 11 Defensie en strijdkrachten

11.1 Een introductie

De strijdkrachten in Nederland vormen de ultieme macht van de regering om geweld te gebruiken en zijn er om die macht de behouden. Strijdkrachten hebben een breed scala aan instrumenten om de belangen van de staat de beschermen. Het is niet de politie, maar het leger, de luchtmacht en de marine die het daadwerkelijke geweldsmonopolie in handen hebben. De overheid heeft de autoriteit over de strijdkrachten.

11.2 De organisatie van de strijdkrachten in Nederland
De Nederlandse strijdkrachten hebben een lang en heldhaftig verleden. Ooit was Nederland een koloniale macht en hierbij speelden de strijdkrachten een belangrijke rol. De Nederlandse strijdkrachten zijn nog steeds indrukwekkend gezien de grootte van Nederland. De Nederlandse strijdkrachten is nog steeds een van de grootste werkgevers in Nederland.

De organisatie

Het ministerie van Defensie bestaat uit het departement, de Koninklijke marechaussee, de Koninklijke landmacht, de Koninklijke luchtmacht, de Koninklijke marine, Defensie Materieel Organisatie en het Commando DienstenCentra. In totaal werken er meer dan 60.000 mensen voor het ministerie van Defensie.

De Nederlandse strijdkrachten hebben drie hoofdtaken:

  • Het beschermen van nationaal grondgebied en grondgebied van bondgenoten, inclusief de Nederlandse Antillen en Aruba.

  • Het promoten van de internationale rechtsorde en internationale stabiliteit.

  • Ondersteunen van civiele autoriteiten bij de rechtshandhaving, het verstrekken van noodhulp en humanitaire hulp (zowel nationaal als internationaal).

De Nederlandse defensieorganisatie heeft een toekomstig beleidsenquête ontwikkeld(the Future Policy Survey Project) waarin cruciale vragen worden onderzocht over de toekomstige organisatie en ontwikkeling van de strijdkrachten in Nederland. In dit project worden er 5 cruciale vragen genoemd voor de Nederlandse politiek, zodat er een goede strategie geformuleerd kon worden.

Internationale operaties

Ieder jaar worden er duizenden Nederlandse militairen en burgers uitgezonden voor vredesmissies in het buitenland. In 2009 waren er 2067 mensen uitgezonden voor missies in het buitenland. In 2012 werd de contributie voor de Nederlandse strijdkrachten verminderd. Hierna waren er 877 mensen in het buitenland voor missies.

De Nederlandse defensie doctrine

De Nederlandse strijdkrachten hebben een defensiedoctrine gemaakt waarin de strategische en operationele richting staat. Een aantal van de belangrijkste aspecten van de inzet van de krijgsmacht zijn het nationale rechtskader: het bestaan, de directie en inzet van de strijdkrachten kunnen worden gevonden in de Nederlandse constitutie. Het buitenlandse veiligheid- en defensiebeleid: het belangrijkste doel van het Nederlandse buitenland- en veiligheidsbeleid is om de onafhankelijkheid, integriteit, stabiliteit en welvaart van het eigen land te verzekeren. De besluitvorming: de nationale politieke besluitvorming of Nederlandse eenheden of personeel voor een militaire operatie is nauw verbonden met die in internationale context, maar bestaat altijd uit eigen beweging.

Nationale operaties

De strijdkrachten maken al hun mogelijkheden beschikbaar voor civiele autoriteiten om zo bij te dragen aan een gebeurtenis of noodgeval. De bijdrage van de defensieorganisatie aan nationale taken vallen in vier groepen:

  1. Normale bijdrage aan civiele taken bij de Koninklijke marechaussee gebaseerd op de Politiewet 1993. Bijvoorbeeld de grenscontrole.

  2. Permanente taken ter ondersteuning van civiele autoriteiten voortvloeiende uit wetgeving en formele overeenkomsten. Bijvoorbeeld de Nederlandse kustwacht

  3. Op afroep gebaseerd op ICMS overeenkomsten. Bijvoorbeeld een bataljon voor het bewaken en beveiligen van locaties, routes en objecten.

  4. Op beschikbaarheid. Bijvoorbeeld brandweereenheden.
     

Militaire inlichtingen- en veiligheidsdiensten

Binnen de strijdkrachten in Nederland is er sprake van een MIVD (militaire inlichtingen- en veiligheidsdiensten). De MIVD is onderworpen aan de wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. In deze wet staan de taken van de MIVD omschreven.

De MIVD heeft dezelfde bevoegdheden als de AIVD. Om tijdige en datagebaseerde inlichtingen te verzamelen, verzamelt de MIVD informatie van verschillende bronnen, inclusief open bronnen (openbare informatie) en beelden (bv. satelliet foto’s). Ook verkrijgen ze informatie via verbindingen die ze hebben met nationale en internationale partners en met NATO en EU inlichtingendiensten. Ook kan de MIVD informatie vergaren door het onderscheppen van communicatie of signalen. De minister van defensie heeft de verantwoordelijkheid over de manier waarop de MIVD zijn taken uitvoert.

11.3 Strijdkrachten in de Nederlandse staat

De cruciale maar veranderende rol van de strijdkrachten binnen de staat

Sinds mensenheugenis spelen de strijdkrachten al een cruciale rol in de staat. Aanvankelijk waren ze er voor de formatie van staten en naties. In deze periode was defensie niet de enige belangrijke taak van de strijdkrachten, maar ook aanvallen gericht op uitbreiding of versterking van de macht. Toen de staten eenmaal gevormd waren werd defensie de belangrijkste taak van de strijdkrachten. Tegenwoordig zijn de functies van de strijdkrachten veranderd. Op dit moment zijn crisisbeheersingsoperaties van primair belang voor de strijdkrachten. Dit is niet gericht op het verdedigen van het eigen territorium of op die van buurlanden, maar op het bijdragen aan de internationale oplossingen van gewelddadige conflicten wereldwijd. De taak van de Nederlandse strijdkrachten is dus breder dan alleen de verdediging van het eigen grondgebied.

Zijn de strijdkrachten nog wel belangrijk voor de Nederlandse staat? De auteur vindt dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Allereerst omdat de verschillende strijdkrachten er voor zorgen dat Nederland een sterke staat blijft. Ten tweede moet Nederland bijdragen aan het oplossen van conflicten wereldwijd. Een aparte militaire bijdrage is hierbij een eerste vereiste. Als laatste blijft defensie belangrijk, niet alleen als afschrikmiddel, maar ook voor nieuwe dreigingen zoals terrorisme.

Zowel in de literatuur als in de praktijk is er een tendens in de richting van het leger intensiever inzetten met het oog om terrorismebestrijding.

Aangezien de traditionele oorlogsvoering op dit moment minder prominent is heeft het leger een moderne functie gevonden in de vorm van vechten tegen terrorisme. Niet alleen binnen de eigen staat, maar ook in andere landen. In deze context kunnen we de rol van de krijgsmachten bij vrede steunende activiteiten niet negeren, zowel in termen van vredeshandhaving als in termen van het afdwingen van vrede. Deze activiteiten kunnen een belangrijke preventieve werking op terrorisme hebben, maar als ze niet op de juiste manier worden uitgevoerd kan het terrorisme ook aanmoedigen.

Interessante vragen omvatten de mate waarin militaire inlichtingendiensten gebruikt kunnen worden bij het vechten tegen terrorisme en de manier waarop de samenwerking tussen de gewone inlichtingendiensten en de militaire inlichtingendienst is gevormd. Als gevolg van verschuivingen bij de taken van militairen, is het waarschijnlijk dat militaire inlichtingendiensten het vechten tegen terrorisme (zowel nationaal als internationaal) als deel van hun taken zien. Hierbij moet men er wel aan denken dat de gewone inlichtingendiensten over het algemeen aan intensievere controle en administratieve openheid worden onderworpen dan de militaire inlichtingendienst.

Militaire acties in andere landen zijn voorbehouden aan slechts aantal grote landen of coalities tussen landen. Dit soort landen zijn de enige die hiertoe in staat zijn. Uiteraard is de VS een van deze landen, die met hun wapens en methoden goed kunnen vechten tegen terrorisme.

Het primaat van de politiek over de krijgsmachten

Het primaat van de politiek (vooral de overheid) over de krijgsmachten is essentieel voor krijgsmachten binnen een democratische rechtsstaat. In Nederland staat dit primaat beschreven in de constitutie. Het feit dat er totaal gen discussie is binnen de krijgsmachten of de samenleving over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van deze krijgsmachten is net zo belangrijk als de opname ervan in de constitutie.

De krijgsmachten zijn ondergeschikt aan de overheid en de overheid is verantwoording schuldig aan het Huis van Afgevaardigden (het Lagerhuis van het Nederlandse parlement). Voor zover het deze kwestie betreft is er geen discussie over wie verantwoordelijk is over de organisatie en het optreden van de krijgsmachten. Een uitzondering zou moeten worden gemaakt voor de Koninklijke marechaussee. Deze tak van de krijgsmachten is organisatorisch gezien ondergeschikt aan de minister van defensie, maar voor hun politietaken zijn ze ondergeschikt aan een andere autoriteit. Dit hangt af van de specifieke taken. Als het bijvoorbeeld gaat om taken voor de openbare orde, dan vallen ze onder de autoriteit van de bevoegde burgemeester.

Uitzenden van krijgsmachten is een politiek besluit. Oorlog- en crisismanagement zijn politieke zaken. Beslissingen moeten gemaakt worden over de schaarse publieke middelen, die in de belangstelling staat. Het doel van de uitzending van de krijgsmachten is cruciaal. De politieke besluitvormers moeten dus de eindverantwoordelijkheid hebben over de uitzending. Als de krijgsmachten dit namelijk zelf zouden mogen beslissen, dan zou er een kans op militair dictatorschap kunnen ontstaan.

Borne en Metselaar (2003) noemen 6 manieren waarop politieke leiders dit primaat kunnen realiseren.

  1. Ze bepalen de vorm en inhoud van de verschillende takken van de krijgsmachten door het toewijzen van financiële middelen.

  2. Ze kunnen organisatorische en inhoudelijke kenmerken voor de krijgsmachten vormen op grond van de wetgeving.

  3. Politieke leiders hebben formeel de bevoegdheid om zichzelf bezig te houden met de details van een specifieke militaire operatie. Borne en Metselaar gebruiken hiervoor de term: micromanagement.

  4. Ze kunnen specifieke militaire officiers aanwijzen op belangrijke posities binnen de krijgsmachten

  5. Ze kunnen de krijgsmachten controleren door middel van onderzoek.

  6. Door middel van het militaire en civiele tegenwicht.

Ook de eed die militairen moeten afleggen (ik zweer trouw aan de koning te zijn, etc.) kan geïnterpreteerd worden als een van de cruciale instrumenten voor de institutionalisering van het primaat van de politiek en de loyaliteit van het leger.

De diepe ingebedde loyaliteit van de krijgsmachten aan de staat

Er is geen misverstand over de loyaliteit van de krijgsmachten aan de staat. Er zijn sterke banden tussen de krijgsmachten en het Nederlandse koningshuis, maar de loyaliteit van de krijgsmachten is sterker dan deze banden. Ook de overheid en specifiek de minister van defensie hebben sterke banden met de krijgsmachten. De vraag die hierbij rijst is op welke manier de krijgsmachten zichzelf tekort doen door zulke loyaliteit, terwijl andere vormen van openbaar bestuur zichzelf steeds meer proberen te onderscheiden.

De plicht van de staat om te zorgen voor de krijgsmachten

De staat kan niet alleen verplichtingen opleggen aan het leger. Er moet in zekere mate sprake zijn van een wisselwerking. De vraag is in hoeverre de overheid als de krijgsmachten inhoud geven aan deze wisselwerking.

De staat vraagt veel opofferingen van de krijgsmachten. Uiteindelijk vraagt de staat militairen om bereid te zijn om te sterven in het uitoefenen van hun werk. In andere vormen van openbaar bestuur worden deze opofferingen niet gevraagd. Dit betekent dat militairen verschillen van reguliere ambtenaren. Hierdoor heeft de staat ook een verdergaande plicht van zorg voor het leger dan voor andere ambtenaren. Dit houdt niet alleen de arbeidsvoorwaarden in, maar ook de toestand van de krijgsmachten. Soldaten moeten overtuigd zijn van het feit dat ze genoeg middelen en uitrusting hebben gekregen om hun missie uit te voeren.

Juridische aspecten

De Nederlandse constitutie geeft duidelijk de taken en organisatie van de krijgsmachten aan. Er is geen speciale wet voor krijgsmachten, dus de besluitvorming hierover wordt verkregen vanuit relevante grondwettelijke bepalingen. Dit betekent dat, ook al hebben ze geen eigen wet, de Nederlandse krijgsmachten feitelijk en formeel geregeld worden door verschillende nationale en internationale wettelijke voorschriften.

De besluitvormingsbevoegdheid van het leger op het gebied van operaties

Ondanks de loyaliteit aan de overheid, heeft het leger ook eigen besluitvormingsbevoegdheden, vooral als het gaat om operationele aspecten. De cruciale vraag is hier natuurlijk bij: wat wordt dan als operationeel beschouwd en wat als strategisch of politiekgerelateerd? Er zijn vele beslissingen die formeel gezien genomen worden door de minister, maar eigenlijk gedaan worden door militaire officiers. Het is aan de officier of hij de beslissing zelf neemt of dat hij hem doorgeeft aan de top van de politiek. Het criteria dat hierbij gehanteerd moet worden is dat de politici in gezag beter teveel dan te weinig kan hebben besloten. Deze formele ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat de politici met het gezag verantwoordelijk zijn voor alle beslissingen, maar het betekend niet dat ook daadwerkelijk alle beslissingen door hen genomen worden.

De controle op de krijgsmachten

De krijgsmachten hebben vergaande bevoegdheden en uitgebreide middelen. Hierdoor is het erg belangrijk, voor een democratische rechtsstaat, dat er een intensieve interne en externe controle wordt uitgevoerd op de organisatie en operaties van de krijgsmachten. Er zijn verschillende controlemechanismen gecreëerd: militaire hiërarchie, kwaliteitscontroles, interne controles, de inspecteur-generaal van de krijgsmachten, de Nederlandse rekenkamer, het parlement, de media, internationale inspecties, etc. Veel van deze mechanismen zijn indirect en voor specifieke incidenten. Er zijn maar een aantal zaken waarbij er meer gedetailleerde en gestructureerde controle is.

Het belang van democratische aansprakelijkheid

Het parlement vorm het controle centrum voor de krijgsmachten en het verdedigingssysteem. Hierbij wordt het parlement geholpen door de media. Die steeds bezig zijn met het verdedigingssysteem en de krijgsmachten. Dit is erg belangrijk voor goede ontwikkeling van de krijgsmachten.

Maar er is ook sprake van een zekere spanning tussen de media en het parlement aan de ene kant en de krijgsmacht aan de andere kant. De krijgsmacht heeft het gevoel dat het parlement en de media niet altijd voldoende inzicht geven in de specifieke problemen waarover de besluiten worden genomen. Veelal zorgen specifieke incidenten ervoor dat de media en het parlement fundamentele kwesties aankaarten. Aan de andere kant is het leger nauwelijks bereid om deel te nemen aan het publieke debat over de rol van de krijgsmacht. Hierdoor voelen politici en de media zich niet altijd goed bediend door de krijgsmacht.

Internationalisatie van management van en controle op de krijgsmacht

Formeel gezien heeft Nederland zijn eigen krijgsmacht, maar eigenlijk is de krijgsmacht gebonden aan vele internationale organisaties en de regels ontworpen door deze organisaties. Ondanks deze internationalisatie blijft de Nederlandse overheid formeel gezien het gezag hebben over uitzendingen. De soevereiniteit van de staat is echter gelimiteerd, doordat ze vele bevoegdheden over de krijgsmacht over moeten dragen aan internationale coalities. Er zijn weinig onderwerpen waar Nederland nog steeds volledig zeggenschap heeft. In bijna alle gevallen hebben internationale organisaties invloed. Er wordt verwacht dat de komende jaren Nederland nog meer zeggenschap over de krijgsmacht zal kwijtraken.

11.4 Trends binnen het leger en de krijgsmacht in Nederland

De krijgsmacht als deel van een breed veiligheidsbeleid

Veiligheid is een concept dat breder is dan alleen nationale en internationale veiligheid. Het is meer dan internationale of regionale conflicten, burgeroorlogen en terrorisme. Voor veel mensen gaat veiligheid ook over criminaliteit en overlast. De auteur is van mening dat het tijd is voor een breder en meer omvattend veiligheidsbeleid binnen Nederland. Hierin moeten niet alleen de traditionele internationale en militaire vormen van veiligheid staan, maar ook andere vormen van veiligheid. Op dit moment lijkt het nog niet erg dichtbij, maar de mogelijkheid bestaat dat er krijgsmacht in de toekomst meer betrokken zal zijn in allerlei vormen van veiligheidsproblemen. Meer integratie is dus iets wat erg welkom is, maar op dit moment moeten we het nog doen met een goede samenwerking.

 

De altijd veranderende krijgsmacht

De geschiedenis van de krijgsmacht laat continue veranderingen zien. Maar we kunnen niet helpen het gevoel te hebben dat de krijgsmacht de afgelopen jaren aan teveel verandering onderhevig is geweest. Het spreekt voor zich dat de krijgsmacht zich aan moet passen aan der veranderende samenleving, maar daartegenover moet er ook een zekere mate van consistentie zijn.

Het managen van de krijgsmacht

Het managen van de krijgsmacht is een kunst op zich. Dit betekend dat de militaire leiders van de toekomst niet alleen getraind moeten zijn om tactieken en strategieën te kunnen verzinnen, maar ook in het interne management. Binnen de krijgsmacht is er een grote behoefte aan het lenen van expertise van de private sector als het gaat om managementmodellen.

Het vergroten van het professionele optreden van de krijgsmacht

De krijgsmacht heeft vele doctrines op maat gemaakt voor de vele aspecten van zijn taken. Er zijn pogingen gedaan om de acties zoveel mogelijk te structureren en standaardiseren. Evaluaties van uitzendingen zijn gebruikt om dit voor elkaar te krijgen. Deze groeiende professionalisering geld niet alleen voor de structuur en inhoud van militaire operaties, maar ook voor de cultuur van de krijgsmacht. Vergeleken met andere organisaties besteed de krijgsmacht veel tijd aan de opleiding en training van hun personeel.

Integratie van de organisatie en operaties

Er zijn verschillen tussen de vele takken van de krijgsmacht, maar het boek laat zien dat de overeenkomsten dominant zijn. Op vele gebieden werken de takken van de krijgsmacht samen. In de komende jaren zal er een vergaande integratie plaatsvinden in de top van de krijgsmacht. Het is belangrijk om uit te vinden op welke manier deze takken geïntegreerd kunnen worden, niet zozeer vanwege kostenbesparing, maar om te verzekeren dat de taak van de krijgsmacht zo efficiënt en effectief mogelijk wordt uitgevoerd. De auteur is van mening dat deze integratie zowel wenselijk als onvermijdelijk is. Wenselijk omdat de scheiding alleen gebaseerd is op historische argumenten en onvermijdelijk omdat bijna iedereen erkent dat integratie zal zorgen voor een betere en een meer kostenbesparende krijgsmacht.

De constante herwaardering van de relatie tussen de krijgsmacht en samenleving

De relatie tussen de samenleving en de krijgsmacht is beperkt. Mensen zijn niet heel erg geïnteresseerd in de organisatie en operatie van de krijgsmacht, met uitzondering van de bezuinigingen en specifieke incidenten als Srebrenica of de aankoop van de JSF. De krijgsmacht zelf heeft de focus meer liggen op de internationale samenleving i.p.v. de nationale samenleving. De taken van de krijgsmacht zijn veranderd en de nadruk is veranderd naar internationale vredeshandhaving en terrorisme. De samenleving is ook veranderd in de richting van meer individualisme en globalisatie. Het is niet duidelijk hoe deze tegenstrijdige en deels parallelle ontwikkelingen zich tot elkaar verhouden. De mening van de auteur is dat het belangrijk is om de relatie te herdefiniëren. Beide zijn veranderd, dus moet de relatie ook veranderen. De samenleving zou, in deze context, zich bewuster moeten worden van de noodzakelijkheid van een volwaardige krijgsmacht om de nagestreefde individualisatie en globalisatie te kunnen blijven bereiken.

Hoofdstuk 12 Noodoplossingen en crisis beperking

12.1 De veiligheidsregio’s

‘’Op dit moment is Nederland nog niet goed voorbereid op enorme rampen en crisissen’’. Dit was het begin van het journaal op vrijdag 30 mei 2008. Het ministerie van BZK publiceerde die dag een rapport over de staat en de nationale veiligheid. Een van de manieren waarop Nederland zichzelf wil voorbereiden is doormiddel van veiligheidsregio’s. De nieuwe wet op de veiligheidsregio’s ging 2010 in werking. Dit is een van de grootste veranderingen op het gebied van veiligheid.

De wet op de veiligheidsregio’s

De wet op de veiligheidsregio’s heeft een lange geschiedenis. De wen voor meer integratie van taken, organisatie, bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van veiligheid bestaat al lange tijd.

Evaluaties van grootschalige rampen en crisissen, zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, de brand op Schiphol en vele anderen lieten zien dat de samenwerking tussen de verschillende organisaties, zoals de brandweer, medische hulpdiensten, politie, gemeenten en anderen niet goed waren voor, gedurende en na de ramp. Er was sprake van onzekerheid over de verantwoordelijkheden, er was geen duidelijke bevelsstructuur, er was onzekerheid over de informatie en communicatie, etc. Het oprichten van veiligheidsregio’s zou deze problemen voor de toekomst moeten voorkomen.

Een veiligheidsregio is een openbaar lichaam gebaseerd op een gemeenschappelijke regeling van gemeenten, waar de regionale brandweer en medische hulpdiensten geïntegreerd zijn in het crisismanagement en de rampenbestrijding. De politie maakt hier geen deel van uit, maar er is wel nauwe samenwerking tussen de veiligheidsregio’s en de politie. In Nederland zijn er 25 veiligheidsregio’s.

Een ramp is een zwaar ongeval of andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van vele mensen, de omgeving of grote materiële belangen ernstig worden geschaad of bedreigd. Een veiligheidsregio heeft de volgende taken: 1. Identificeren van het risico van branden, rampen en crisissen, 2. De autoriteiten adviseren over het risico van branden, rampen en crisissen, 3.Het college van burgemeester en wethouder (B&W) adviseren over de brandweer, 4. Voorbereiden van het vechten tegen branden en organiseren van noodhulp bij rampen en crisismanagement, 5. Oprichten en behouden van een brandweer, 6. Oprichten en behouden van medische hulpdiensten, 7. Verstrekken van de afhandelingfunctie, 8. Inkoop en beheer van gemeenschappelijk materiaal & 9. Organiseren en behouden van informatie.

Het algemene bestuur van de veiligheidsregio bestaat uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten. De voorzitter is de persoon die op grond van de Politiewet 1993 als korpsbeheerder is aangewezen. Dit is meestal de burgemeester van de grootste stad in de regio.

In de wet op de veiligheidsregio’s staat ook dat gedurende rampen en crisissen die een groter effect hebben dan op een gemeente alleen, dan is de voorzitter van de veiligheidsregio de bevoegde autoriteit. In Nederland is dat de burgemeester. Als er een grootschalige ramp zich voordoet, dan moeten burgemeesters samenwerken. Het kan voorkomen dat de voorzitter iets besluit over een gemeente, waar de burgemeester van die gemeente het niet mee eens is. Het enige wat hieraan gedaan kan worden is een schriftelijk bezwaar. Wel was er kritiek op de mogelijkheid dat een burgemeester bevelen kon geven aan een andere burgemeester, wat niet zou passen binnen de Nederlandse constitutionele regering als de commissaris van de Koning dan een rol zou kunnen spelen. De overheid was echter niet over de indruk van de kritiek en veranderde er ook niet echt iets aan.

Aandachtspunten voor de veiligheidsregio’s

Er zijn een aantal kritiekpunten op de wet op de veiligheidsregio’s:

Allereerst is de naam veiligheidsregio verwarrend, want het impliceert meer dan het daadwerkelijk inhoud. De taak van de veiligheidsregio’s focust zich allereerst op de organisatie en het werk van de brandweer en medische hulpdiensten en op de voorbereiding en uitvoering van de besluitvorming bij rampen en crisissen. De bredere veiligheid en beveiliging en een onderwerp, want de politie en het OM maken niet volledig deel uit van de veiligheidsregio’s.

Wel is het redelijk dat de veiligheidsregio’s gevormd zijn. Het geeft eindelijk de mogelijkheid voor een betere organisatorische integratie van de verschillende taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van veiligheid. Echter is het wel een gemiste kans dat er in de wet geen mogelijkheid is gecreëerd om andere vormen van veiligheid en beveiliging te integreren binnen de veiligheidsregio’s. De wet is nou alleen gericht op crisismanagement en rampenbestrijding.

In publieke debatten staat de constructie waarbij de voorzitter van de veiligheidsregio’s een bevel aan een andere burgemeester kan geven ook wel bekend als de ‘super burgemeester’. De vraag is of dit wenselijk is binnen een Nederlands bestuur. De auteur vindt deze conflictgenererende structuur niet nodig en niet wenselijk. Deze structuur kan namelijk leiden tot perverse effecten. De voorzitter van de veiligheidsregio is niet alleen voorzitter, maar ook burgemeester van de grootste stad wat kan zorgen voor moeilijkheden in afweging van de belangen van andere gemeenten.

12.2 De brandweer

Organisatie

De brandweer in Nederland is voornamelijk lokaal georganiseerd. De burgemeester heeft de autoriteit over de brandweer. Ook heeft de burgemeester het opperbevel gedurende een brand en andere incidenten waar de brandweer bezig is. Het grootste gedeelte van de brandweer zijn vrijwilligers. Slechts een klein gedeelte werk fulltime als brandweer. Naast de gemeentelijk georganiseerde brandweer is de brandweer in Nederland ook georganiseerd in een regionale brandweer. De gemeenten zijn verplicht samen te werken met de regionale brandweer.

Trends binnen de brandweer en zijn organisatie

Zelfs zonder nieuwe incidenten en rampen blijft de interne en externe organisatie en operatie van de brandweer een onderwerp van vele discussies en debatten.

De meeste mensen zullen niet, of bijna niet, te maken krijgen met de brandweer gedurende hun leven. Hierdoor hebben de meeste mensen beperkte kennis over de brandweer. Hun beeld wordt gevormd door televisie en verhalen. De rol en de organisatie van de brandweer zou dus meer aandacht moeten krijgen. De brandweer zou meer moeten integreren in de samenleving. Dit betekent dat het contact met de overheid, burgers en de politiek intensiever moet worden.

De Nederlandse brandweer heeft soms de neiging zich te gedragen als Calimero. Ze voelen zich snel minder belangrijk dan andere diensten, zoals de politie. De publieke debatten over veiligheid hebben brandweercommandanten weinig zeggenschap. Hierdoor is er ook weinig contact tussen de brandweer en vertegenwoordigers van de nationale politiek. Op lokaal niveau is dit contact iets beter. Voor hun eigen belang, maar ook het belang van de veiligheid, is het nodig dat de brandweer een meer actieve rol gaat spelen binnen de politiek.

De brandweer als een groep en een organisatie bestaat nog niet binnen Nederland. Ze debatteren nog steeds over regionalisatie. Het is wenselijk dat deze regionalisatie er snel komt en dat deze regionale organisaties dan alle bevoegdheden en alle middelen hebben om hun taak zo volledig mogelijk uit te voeren.

Vrijwilligheid is een van de belangrijkste aspecten van de Nederlandse brandweer. Door de vrijwillige brandweerlieden is er een nauwe relatie met een deel van de samenleving. Burgers zijn op deze manier direct verantwoordelijk voor een deel van de veiligheid. Hier moet echter wel wat nuance worden aangebracht. Het zijn niet echt vrijwilligers, maar meer parttime werknemers met een speciaal schema. In de grote steden bestaat de brandweer volledig uit professionals. Vaak is er een misverstand over de mate van professionaliteit van de vrijwilligers. De vrijwilligers hebben dezelfde diploma’s, cursussen en oefeningen als hun fulltime collega’s. Het risico van het huidige systeem is de beperkte mogelijkheid voor verdere ontwikkeling. De grenzen van de vrijwilligers zijn bereikt. In de toekomst zouden, voor de ontwikkeling, de vrijwilligers meer beschikbaar moeten zijn. Als er een ambitie is om een breder concept van de brandweer te maken en integratie met andere hulpdiensten een prioriteit wordt, moet de huidige manier waarop vrijwilligers worden behandeld goed onderzocht worden.

De professionaliteit en cultuur van de brandweer kan worden verbeterd. Het risico dat blijft is dat kennis vaak mondeling wordt overgebracht, terwijl het belangrijk is dat het ook wordt opgeschreven en uitgelegd op andere manieren. Ook aan de cultuur van de brandweer kan wat gedaan worden. De mannelijke cultuur die vaak heerst binnen de brandweer heeft een negatieve invloed op het aantrekken van vrouwen en immigranten. Dit is niet het enige binnen de brandweercultuur wat zou moeten veranderen. De brandweer zou meer aandacht moeten besteden aan andere organisaties en niet alleen het eigen werk.

De nadruk van het werk van de brandweer ligt op repressie. Deze repressie zou kunnen worden verbeterd. Hiervoor zouden er meer systematische evaluaties en lessen over verschillende vormen van branden en incidenten moeten komen. Ook heeft de brandweer een rol binnen het beoordelen van aanvragen voor gebruiksvergunningen, bouwvergunningen, milieuvergunningen en voor chemische bedrijven, etc. Dit krijgt echter slechts weinig aandacht van de brandweer zelf. Recente rampen als de vuurwerkramp in Enschede en de Schipholbrand lieten zien dat verbeteringen in controle van vergunningen nodig is. Daarnaast zou de brandweer ook meer aan preventie kunnen doen door meer controle uit te voeren op brandveiligheid. Helaas hebben de grote rampen in Nederland nog niet geleid tot volledige verbetering en handhaving.

Praktisch gezien vereisen alle functies van de brandweer samenwerking met andere organisaties, zoals de gemeente, politie en medische diensten. De brandweer binnen Nederland zou een bredere missie moeten hebben, niet alleen preventie maar ook repressie, niet alleen optreden, maar ook informeren.

In Nederland is er een discussie gaan over in hoeverre het mogelijk, effectief en efficiënt is om de brandweer, politie en medische diensten te integreren. Een eerste stap is zichtbaar in het feit dat de brandweer en medische hulpdiensten een gezamenlijk hulpdienst vormen.

12.3 Medische hulpdiensten

De medische hulpdiensten hebben verantwoordelijkheid over de medische coördinatie gedurende rampen en grote incidenten. De medische hulpdiensten opereerden op basis van de medische hulpdienstenwet, maar ook andere wetten, bijvoorbeeld de wet ambulancevervoer. De medische hulpdiensten vallen onder de verantwoordelijkheid van alle burgemeesters binnen een veiligheidsregio. De Regionaal Geneeskundig Functionaris heeft de leiding over de medische hulpdiensten. Hij heeft soms een moeilijke positie, omdat hij geen hiërarchische bevoegdheden boven zijn partners in de medische keten heeft. Binnen deze medische keten zitten niet alleen publieke, maar ook private partijen. De ambulances bijvoorbeeld zijn voor een groot deel geprivatiseerd. Bierens zorgde voor een aantal voorbeelden van de moeilijkheden van de medische hulpdiensten:

  • Ze vallen onder twee ministeries: BZK voor structuur en Volksgezondheid, welzijn en sport (VWS) voor de inhoud.

  • Vele aspecten van de medische hulpdiensten hebben te maken met de volksgezondheid. De verantwoordelijkheid over de volksgezondheid ligt bij de GGD.

  • Er is efficiëntie nodig bij gezondheidszorg. Dit leidt tot minder capaciteit en minder overbodigheid van de capaciteit van de gezondheidszorg. Er zal minder plaats zijn voor individuele noodgevallen.

12.4 Crisis en crisismanagement in Nederland

Crisis in Nederland

Nederland heeft de afgelopen jaren verschillende crisissen meegemaakt. Een aantal voorbeelden van crisissen die hebben geleid tot een hoge mate van stress e/of vergaande veranderingen in beleid en organisatie van crisismanagement zijn: De rellen in Amsterdam-West 1998, de moord op van Gogh 2004, tsunami in Afrika en Azië in 2004, etc.

Nederland heeft geen volledige wet voor crisissen. De besluiten over crisissen worden genomen op basis van verschillende wetten, reguleringen en plannen. De primaire verantwoordelijkheid voor crisismanagement ligt op gemeentelijk niveau. Elke gemeente moet een plan hebben over hoe, gedurende een crisis of ramp, interventie plaats zal vinden. De burgemeester heeft de eindverantwoordelijkheid en het opperbevel gedurende een crisis. Alle gemeenten werken samen in de hiervoor genoemde veiligheidsregio’s. Dit vereist een unieke structuur die geldt in elke regio. Dit wordt ook wel de GRIP structuur genoemd. GRIP onderscheid verschillende stadia, ook wel coördinatie alarmen genoemd (GRIP 1-4):

  • GRIP I: commando locatie incidenten (COPI)

  • GRIP II: COPI + operationeel team (OT)

  • GRIP III: COPI + IP + gemeentelijk beleidsteam (GBT)

  • GRIP IV: COPI + IP + regionaal beleidsteam

Afhangende van de aard, omvang en trend van het (dreigende) incident, zijn er vele publieke en private partijen bij betrokken.

Als er sprake is van en nationale crisis, dan treedt er een ander systeem in werking. De minister van V&J is de coördinerende minister met betrekking tot crisismanagement en rampenbestrijding. Dit betekend dat de minister tussen verschillende departementen moet coördineren. De minister heeft echter geen bevoegdheid om acties van andere ministers te bepalen. Als er sprake is van een nationale crisis, dan wordt er een ministerieel beleidsteam opgesteld met alle relevante ministers onder leiding van de meest betrokken minister.

Het Nederlandse crisissysteem

Het Nederlandse crisissysteem is complex. In 5 beweringen geeft de auteur een overzicht over de problemen van de huidige organisatie van crisismanagement in Nederland. Daarna worden er drie beweringen gegeven met suggesties over hoe het dan beter kan.

Bewering A: Er is een diffuus netwerk van organisaties en functionarissen betrokken bij crisismanagement

Crisismanagement vergt de samenwerking van vele organisaties, gemeenten, provincies, etc. Het administratieve systeem binnen Nederland geldt voor, tijdens en na een crisis. Dit systeem, ook wel bekent als het poldermodel, werk redelijk goed voor regelmatige administratieve en politieke problemen. De vraag is echter in hoeverre het werkt tijdens crisissituaties. Voor, gedurende en na een crisis is het belangrijk om snel en soms rigoureuze beslissingen te nemen. De huidige administratieve organisatie van het crisismanagement voldoet niet aan deze eisen. Het grootste probleem van dit diffuse netwerk van organisaties die te maken hebben met crisismanagement is dat het niet compleet duidelijk is wie verantwoordelijk is.

Bewering B: er zijn onvoldoende mogelijkheden voor eenheid en uniformiteit binnen de verschillende stadia van crisismanagement

Het hierboven genoemde diffuse netwerk van organisaties binnen crisismanagement maken het duidelijk dat eenheid en uniformiteit moeilijk te realiseren zijn. Elke van deze organisaties heeft zijn eigen autoriteit en structuur. Ondanks dat er een nationaal handboek voor besluitvorming bij crisissen bestaat, zijn er nog steeds inhoudelijke en kwalitatieve verschillend tussen de verschillende organisaties gedurende een crisis. Crisismanagement, met uitzondering van terrorisme, is primair gezien een lokale aangelegenheid. De opkomende veiligheidsregio’s zijn de eerste stap naar een meer regionale organisatie van crisismanagement.

Bewering C: Er is geen democratische controle over crisismanagement binnen Nederland

Er zijn vele organisaties die zich bemoeien met crisismanagement binnen Nederland. Deze organisaties gaan allen maar over een klein gedeelte van crisismanagement. Elk van deze organisaties heeft zijn eigen verantwoordelijkheid- en controlesysteem. Er is geen uitgebreide boekhouding over de activiteiten die de organisaties uitvoeren in het veld van crisismanagement. Er is dus altijd een gefragmenteerde verantwoordelijkheid en hierdoor geen democratische controle op het crisismanagement in Nederland.

Bewering D: Er zijn verschillen in het niveau van professionalisering van de officiers van de betrokken organisaties

De vele organisaties die betrokken zijn hebben ook veel officieren en medewerkers. Er is een zekere mate van verschil in professionaliteit tussen de medewerkers. De cursussen die men heeft genomen met betrekking tot crisismanagement verschillen enorm. Er wordt gestreefd naar effectief crisismanagement, maar door het verschil in professionaliteit is dit niet altijd makkelijk.

Bewering E: de organisaties betrokken bij crisismanagement spreken verschillende talen

Samenwerking tussen alle organisaties is cruciaal voor een goed verloop van crisismanagement. Elk van deze organisaties heeft zijn eigen geschiedenis, cultuur en taal. Als je niet genoeg traint in de fase voor de crisis, dan zullen er ‘taalproblemen’ optreden. Er is gewoon te weinig kennis over elkaars terrein. Dit probleem kan opgelost worden door genoeg voorbereiding op crisissen. Toch blijft het moeilijk om elkaars taal te spreken.

 

De toekomstige organisatie van crisismanagement

Voorstel F: integratie van de organisatie van de politie, brandweer en medische keten moet gerealiseerd worden

De organisaties van de politie, brandweer en medische keten zijn onafhankelijk van elkaar. Een integratie van deze organisaties kan vele voordelen met zich meebrengen. Ze nieuwe organisatie zou beter geïntegreerd crisismanagement kunnen leveren. De verschillende taken voor, gedurende en na een crisis kunnen effectief en efficiënt worden uitgevoerd. Vergunningen voor bedrijven en instituties kunnen beter worden gecoördineerd. Ook kan handhaving efficiënter en effectiever worden gevormd. Het redden van levens, management van een grote massa mensen en acties tegen gedaagden zullen beter zijn als deze organisaties samen worden gebracht.

Voorstel G: Er zou integrale veiligheid moeten zijn in de verschillende fases van crisismanagement

Met het voorstel van één organisatie is het ook mogelijk om integrale veiligheid voor de verschillende fases binnen crisismanagement voor elkaar te krijgen. De preventie van crisissen kan vorm gegeven worden, doordat de autorisatie op het gebied van veiligheid in de handen van een iemand is. Dit zorgt ook voor de juiste nazorg voor slachtoffers en verminderd de kans op discussies achteraf over het falen van de organisatie en de oorzaak van de crisis.

Voorstel H: Er moet een mogelijkheid zijn voor nationaal crisismanagement

De mogelijkheid zou moeten bestaan, voor de nationale overheid, om invloed te hebben op het crisismanagement. Het is nodig dat op nationaal niveau personeel, organisatie en financiën worden vormgegeven om dit uit te voeren.

12.5 Trends binnen crisismanagement

Crisismanagement is de afgelopen jaren intensief gegroeid. In de afgelopen 20 jaar hebben er grote veranderingen plaatsgevonden.

Crisissen worden belangrijker

Crisissen zijn belangrijk binnen de hedendaagse samenleving. De samenleving rekent op een soepel en ononderbroken proces. Op vele gebieden is vooruitgang gerealiseerd. Storingen in deze processen leiden, sneller dan in het verleden, tot irritatie. De reden hiervoor is dat mensen denken: het kan niet mogelijk zijn dat crisissen plaatsvinden in onze samenleving, want wij hebben alles zo goed georganiseerd. Crisissen krijgen steeds meer aandacht en ook de media bemoeit zich ermee.

Nieuwe en oude dreigingen

Het aantal crisissen lijkt te vergroten. De kwetsbaarheid van de samenleving lijkt te groeien. Er zijn niet alleen oude dreigingen zoals overstromingen, maar ook nieuwe dreigingen zoals nucleaire energie, nieuwe vormen van terrorisme en andere risico’s. Deze verschillende dreigingen zorgen voor verschillende organisaties die zich ermee bemoeien. Er is niet een organisatie die verantwoordelijk is voor alle typen risico’s en crisissen.

De acceptatie van risico’s is lager

De bereidheid van burgers en bedrijven om risico’s te accepteren is minder aan het worden. Risico’s moeten worden uitgesloten, dit lijkt de belangrijkste houding te zijn. Deze ontwikkeling wordt ook wel de kwetsbaarheidparadox genoemd. Hoewel de samenleving steeds kwetsbaarder wordt voor allerlei soorten verstoringen, is de bereidheid om deze verstoringen te accepteren aan het verminderen.

De rol van de media en communicatie worden steeds belangrijker

De media speelt een belangrijke rol voor, gedurende en na crisissen. Ze kunnen problemen bij het verlenen van vergunningen en handhaving identificeren. Gedurende crisissen zorgt de media voor informatie van de overheid aan de burgers. Na de crisis kan de media een rol spelen in de motivering van de genomen maatregelen. De overheid en bedrijven zijn zich bewust van deze media en daarom worden er in veel organisaties plannen opgesteld om de media op een zo effectief mogelijke manier te benaderen.

De cruciale rol van burgers

Burgers zijn meer geschikt dan tot nu toe aangenomen werd. Gedurende een ramp zijn burgers redelijke mensen, net als in de alledaagse realiteit. Ze raken niet in paniek, maar ze zullen, op basis van de beschikbare informatie en binnen de beschikbare tijd, beslissen wat ze doen en niet doen. De autoriteiten hoeven niet altijd alle initiatieven te nemen na een ramp. Burgers zijn geschikt om alternatieven voor hun behoeftes te vinden, zelfs gedurende een crisis. Ook zijn ze geschikt om anderen te helpen. Acties van burgers na en ramp worden gekarakteriseerd door twee elementen: het redden van zichzelf en het redden van anderen. In deze context spreken we van zelfvertrouwen.

De Nederlandse campagne ‘denk vooruit’ is het eerste initiatief waar burgers bij betrokken worden. Deze campagne is echter gericht op het voorbereiden op rampen en crisissen. Burgers zouden ook betrokken kunnen worden tijdens de ramp.

Preventie en voorbereiding

Steeds vaker kunnen we spreken van een crisis voor de crisis. Het gaat over de mate waarin organisaties aandacht hebben besteed aan preventie en voorbereiding. Onderzoeken laten keer op keer zien dat er op dit gebied grote winsten geboekt kunnen worden. Er moet continue aandacht besteedt worden aan de voorbereiding op een echte crisis. De meeste organisaties hebben alleen plannen over hoe ze moeten handelen gedurende een crisis. Er zijn wel trainingen, maar deze verschillen qua niveau ook weer binnen de verschillende organisaties.

Reactie is van cruciaal belang

Oefeningen en simulaties zijn vaak alleen gericht op de reactie. In deze oefeningen doen management- en operationele diensten mee, maar ook autoriteiten. Tijdens crisissen is het onderscheid tussen werking en implementatie aan de ene kant en beleid en strategie aan de andere kant tijdens crisissen moeilijk te maken. Oefeningen en trainingen zouden hierom moeten focussen op de verschillen tussen operationele en strategische besluiten gedurende een crisis. Het zou handig zijn om de besluiten te benoemen(bijvoorbeeld een strategisch besluit), zodat het duidelijk is wie ze neemt.

De fase erna

De fase erna is een kernelement in de taak van autoriteiten bij crisismanagement. Hier moeten belangrijke politieke beslissingen worden genomen. De media speelt hierbij een belangrijke rol. Verantwoordelijkheid is een van de centrale zorgen gedurende deze fase. Het is zowel de verantwoordelijkheid van publieke als private organisaties. In de reactiefase hebben de operationele diensten de primaire verantwoordelijkheid. In de na-fase zijn de autoriteiten van publieke organisaties en het bestuur van private organisaties nodig om ervoor te zorgen dat de verschillende delen van de na-fase van een crisis genoeg aandacht krijgt. Voor autoriteiten en bestuursleden is dit het echte crisismanagement. Hierom is het nodig dat er veel planning en oefening aan vooraf gaat. Na een crisis is een intensief jaar van na-fase niet ongewoon. Dit impliceert voldoende administratieve en organisatorische aandacht.

Hoofdstuk 13  Trends en conclusies

13.1 Trends bij het strafrecht, beveiliging en veiligheid

Organisatie

Ministers en de overheid hebben de afgelopen toen jaar veel meer invloed en bevoegdheden gekregen als het gaat om strafrecht, beveiliging en veiligheid. De ministers van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse zaken zijn de belangrijkste autoriteiten geworden ten opzichte van strafrecht, veiligheid en beveiliging. Het veiligheidsbeleid wordt een nationale kwestie.

In Nederland is er minnen de ministers geen hiërarchie. Zelfs niet in het geval van de minister president. Dit betekend dat het beleid op nationaal niveau bereikt moet worden door overleg en het sluiten van compromissen.

Tegelijkertijd is er ook een andere ontwikkeling gaande binnen Nederland. Burgemeesters en gemeenten hebben ook meer bevoegdheden gekregen bij veiligheid en beveiliging. Zeker de burgemeesters hebben meer bevoegdheden gekregen. Hun verantwoordelijkheden gaan erg ver, soms hebben ze zelfs strafrechtelijke bevoegdheden. Hierbij moeten we wel in gedachte houden dat Nederlandse burgemeesters worden aangewezen door de minister van Binnenlandse zaken en niet gekozen door de burgers.

Ook de gemeenten hebben meer mogelijkheden gekregen om een veiligheid- en strafrechtelijk beleid uit te voeren. Na de integratie van het veiligheidsbeleid zijn de veiligheidshuizen opgezet. Hierin werken politie, justitie, jeugddiensten en vele anderen samen om te kijken welke veiligheidsmaatregelen het beste zijn voor een specifiek persoon of familie.

Ook binnen de politie in Nederland vinden er veranderingen plaats. Het wordt steeds meer een nationale organisatie. De laatste plannen zijn om binnen de politie het management meer te nationaliseren. Hierdoor zouden de ministers bijna direct sturing kunnen geven aan het management van de politie.

De rechtelijke macht binnen Nederland bestaat formeel gezien uit de rechters en de parketten. Hoewel de afstand steeds groter wordt tussen deze twee organisaties, blijven ze beide wel de rechtelijke macht vormen. Voor de rechtelijke macht is het belangrijk geworden om samen te werken met andere organisaties. De interactie tussen de rechtbanken en het OM is intensiever geworden en er is veel aandacht voor de relatie tussen de politie en het OM.

De gevangenisdiensten in Nederland zijn ook steeds professioneler geworden. Formeel en feitelijk zijn alle justitiële inrichtingen deel van één organisatie. Hierdoor kan er een uniformer gevangenisbeleid worden uitgevoerd. De proeftijd wordt nog wel door drie verschillende organisaties uitgevoerd, hoewel ze nu wel onder controle zijn gebracht van de minister van V&J.

Er is een daling van de mensen in gevangenissen te zien. De uitleg van de overheid hierbij is dat een goed veiligheidsbeleid zorgt voor minder gevangenen. Een andere verklaring kan zijn dat Nederland, in vergelijking met andere landen, moest inhalen en dat deze inhaalrace nu is gerealiseerd.

Ook het belang van inlichtingen- en veiligheidsdiensten binnen Nederland is vergroot de afgelopen jaren. Hun rol is nu zo verreikend dat het mogelijk is om informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten te gebruiken als bewijs bij de strafprocedure bij bepaalde omstandigheden. Vooral door de dreiging van terrorisme is de rol van de diensten groter geworden.

Na 1989 zijn is de Nederlandse krijgsmacht ook veranderd in een expeditionaire krijgsmacht, waardoor het mogelijk werd de krijgsmacht uit te zenden naar bepaalde gebieden. Ook is er de laatste jaren veel gedaan aan militaire regelingen op civiel niveau. Er zijn duidelijke overeenkomsten tussen de nationale, provinciale, regionale en lokale overheden en de krijgsmacht voor assistentie gedurende allerlei soorten nationale operaties.

De hulpdiensten in Nederland (brandweer en medische hulpdiensten) moeten zich aanpassen aan de veranderingen van de bovengenoemde veranderingen. De verdere professionalisering van de andere organisaties zorgt ervoor dat de hulpdiensten ook professioneler moeten worden. Relatief gezien zijn dit de zwakste schakels binnen de veiligheidsketen van Nederland.

Processen

Strafrechtelijk onderzoek in Nederland heeft te maken met een aantal dilemma’s. Deze dilemma’s hebben te maken met het onderzoek en bewijs, de organisatie van het strafrechtelijk onderzoek en de politiemethoden. Een strafrechtelijk onderzoek heeft duidelijke keuzes nodig en geen automatische keuzes.

De organisatie van het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek is complex. Er zijn verschillende niveaus van departementen binnen strafrechtelijk onderzoek en het onderscheid is niet altijd duidelijk.

Forensisch onderzoek is de afgelopen jaren echter enorm gegroeid. Het NFI speelt een belangrijke rol bij forensisch onderzoek. Maar deze groei betekend niet meteen dat het ook goed georganiseerd is. We hebben in Nederland grote fouten gezien binnen de organisatie van het forensische onderzoek.

De relatie tussen de Media en het publiek is een specifiek onderwerp in dit boek. De waarneming en veelenden van veiligheidsorganisaties zijn belangrijk, Hierdoor hebben de politie en het OM de afgelopen jaren veel aandacht gegeven aan het beïnvloeden van hun imago in de media. De politie en het OM kunnen namelijk niet functioneren zonder vertouwen van de samenleving, want zonder vertrouwen krijgen ze geen informatie.

Iets wat de afgelopen jaren ook is gegroeid in terrorismebestrijding. Niet alleen door de aanslagen in de VS, maar ook door de politieke moorden op Theo van Gogh en Pim Fortuyn. De kern van de organisatie in het de Nationale coördinator terrorismebestrijding.

Daarnaast is er ook een crisissysteem opgesteld in Nederland om er voor te zorgen dat beslissingen voor, gedurende en na een crisis goed gemaakt worden. In dit systeem delen vele organisaties de verantwoordelijkheid. Een probleem hierbij blijft dat het niet duidelijk is wie eindeverantwoordelijk is.

13.2 Trends bij veiligheid, beveiliging en strafrechtelijk onderzoek

Veiligheid, beveiliging en strafrechtelijk onderzoek blijven belangrijk

Voor zowel de praktijk als de wetenschap blijft dit belangrijk. De verwachting is dat deze kwesties in de top drie van zorgen van burgers, de media en politici zullen blijven staan. Veiligheid en beveiliging hebben namelijk directe consequenties voor burgers.

De problemen binnen veiligheid en beveiliging zijn te complex om de komende jaren al op te lossen. Er zal altijd een zekere mate van onzekerheid blijven bestaan. Maar de tolerantie voor deze onveiligheid is een stuk minder geworden. Een andere belangrijke reden voor de overheid en industrie om veel geld en mensen te steken in veiligheid en beveiliging is dat deze organisaties ook daadwerkelijk wat met de mensen en het geld doen en hierdoor zal de mate van veiligheid verbeteren.

Veiligheid en beveiliging integreren steeds meer

Het concept veiligheid heeft verschillende interpretaties. Vele beoefenaars en wetenschappers gebruiken de term op verschillende manieren. Er is geen eenduidige definitie van veiligheid. Veiligheid en beveiliging zijn vergelijkbaar. De overeenkomsten zijn groter dan de verschillen. We hebben een breder concept nodig op veiligheid en beveiliging. Het gaat er niet alleen om wie een slachtoffer wordt en wie een dader, maar ook welk risico mensen lopen in het verkeer, bij een overstroming of bij industriële producties. Op dit moment zijn de problemen verdeeld onder verschillende organisaties. Organisaties zullen echter samen moeten werken om deze problemen op te lossen.

Voor de perceptie en evaluatie van veiligheid en beveiliging is informatie cruciaal. Deze informatie is meestal sterk beïnvloed door persoonlijke ervaringen of verhalen van andere mensen.

Veiligheid en beveiliging betekend management van verwachtingen

Het aantal organisaties dat zich bezig houdt met veiligheid en beveiliging is aan het stijgen. Het aantal veiligheid- en beveiligingsplannen suggereren dat het mogelijk is om de onzekerheid en onveiligheid naar nul te krijgen. De verwachtingen van burgers en organisaties over de effectiviteit van deze maatregelen is ook erg hoog. Maar het is belangrijk om minder gespannenheid te creëren en meer realistische verwachtingen.

Veiligheid, beveiliging en strafrechtelijke onderzoek zijn ‘big business’

Velen hebben te maken met veiligheid, beveiliging en strafrechtelijk onderzoek. De markt hiervoor groeit ook nog steeds. Veel organisaties bestaat vanwege veiligheid, beveiliging en strafrechtelijk onderzoek: de brandweer, politie, rechtelijke macht, etc. Ook zijn er veel mensen in de private beveiligingssector. Aan de ene kant is het goed dat zoveel mensen zich bezig houden met veiligheid en beveiliging, maar aan de andere kant is het nadeel van de private sector dat de verantwoordingsstructuur hier niet intensief is. Dit kan zorgen voor een oneerlijke invloed op de markt.

Veiligheidsorganisaties krijgen steeds meer bevoegdheden

Er zijn een hoop redenen waarom veiligheidsorganisaties meer bevoegdheden zouden moeten hebben. De groei van onveiligheid en onzekerheid is het grootste argument. Er is echter weinig onderzoek naar de effectiviteit van de uitbreiding van bevoegdheden. Sommige mensen binnen de wetenschap zien de uitbreiding van bevoegdheden als overtreding van de wet. De auteur is het hier niet mee eens. Als uitbreiding namelijk zorgt voor vermindering van onveiligheid en onzekerheid dan is het niet onwenselijk.

Veiligheid en beveiliging zijn de verantwoordelijkheid van iedereen

Niet alleen de overheid is verantwoordelijk voor veiligheid en beveiliging. Iedereen heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. Tot nu toe zijn er weinig andere meningen te horen, Iedereen is overtuigd van het feit dat er een brede verantwoordelijkheid moet zijn. Onzekerheid bestaat echter over de omvang van die verantwoordelijkheid. Het antwoordt hierop is dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid is.

Veiligheid en beveiliging lokaal en internationaal

Verzekeren van veiligheid en beveiliging heeft maatregelen nodig op zowel lokaal als internationaal niveau. Natuurlijk zijn er veel problemen op het gebied van veiligheid en beveiliging de afgelopen jaren internationaal geworden. Maar de dagelijkse problemen van veiligheid voelt met lokaal: overlast van drugsverslaafden, het toegenomen geweld en de groeiende georganiseerde criminaliteit.

 

Bron:

  • Deze samenvatting bij Security, safety and criminal justice in the Netherlands (Muller) is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Travel, living and work in The Netherlands: blogs and contributions of Worldsupporters - Bundle

What are typical Dutch habits, food customs in the Netherlands and Dutch philosophies?

What are typical Dutch habits, food customs in the Netherlands and Dutch philosophies?

Image

Dutch habits

The Dutch have some unique customs and habits that may seem strange to foreigners.

  • Gezelligheid - Gezelligheid is an important concept in Dutch culture. It means cosiness: being together, having fun and relaxing. Gezelligheid kent geen tijd is a famous dutch expression. Gezellig he?
  • Oranje, oranjegevoel - Orange is the color of the Dutch. The Dutch wear orange on Kingsday and when the dutch football team is playing (high level only).
  • Zuinigheid - Fruitfullness, the dutch generally don't like to spend more than necessary and will watch de kleintjes (small coins).They pay close attention to their pennies and go dutch or send a tikkie (online share costs or pay back what someone has spent for you).
  • Complaining - The Dutch love to complain, and talk negative but that doesn't mean they are unhappy. It's more of a way to connect with each other. Most popular topic is the weather to complain about, it is often too cold, rainy or too hot.
  • Cycle - The Dutch cycle, in the rain, with children, doing groceries, everywhere. People sit at the back of the bicycle, with the legs on one side.
  • Directness - The Dutch are generally very direct in their communication. They say what they think and like honesty.
  • No small talk - The Dutch dislike unnecessary small talk and like to get directly to the point.
  • Kringverjaardag - It is a habit to celebrate ones birthday in a circle of chairs. One of my former collegues reminded me of this dutch habit. It goes like this, either it is a dutch party and you bring your own food and often a kring verjaardag. Th -ere is not much swapping of chairs and a lot of talking in the group, less individual talks perhaps with your neighbours sitting on the right and/or left side. 
  • Happy birthday - Is wished to everyone attending the kringverjaardag, not only meant for the celebrant.
  • Self-reliance - Dutch people are very self-reliant and like to solve problems themselves. Not to be dependent of another person.
  • Kingsday - It is celebrated the night before the 27th (birthday of the King) and the day itself. The Dutch wear orange and especially in Amsterdam and bigger cities it is celebrated on the streets. For the children in all kind of places there is the Vrijmarkt: second hand stuff is sold on the streets.
  • Broodje kaas - The Dutch often lunch with a cheese sandwich or other cold snacks. Hot lunches are less common. Pre-made sandwiches are made and put in a lunch box and that is what the Dutch have for lunch.
  • Beschuit met muisjes of hagelslag - Hagelslag (chocolate sprinkles) and muisjes (small anise seeds) are popular toppings for sandwiches. Round toast with muisjes is served when a baby is born in the specific colors of the baby's gender.
  • Drop is a salty licorice-like candy that many Dutch people like. Many foreigners do not like the  salty licorice, the sweet drop they like better.
  • Koffietijd - The Dutch love coffee and often drink it with cake or pastries or one cookie (not two or three) you can take out of the cookiejar and afterwards it closes.
  • Frikandel, kroket or bitterbal - A frikandel is a deep-fried meatloaf that is a popular snack or try a bitterbal: small fried veal, beef in a crunchy jacket.
  • Stamppot is a traditional stew of potatoes and vegetables, with kale (boerenkool), onion and carrot (hutspot), sourkraut (zuurkool), andijvie, spinach etc etc.
  • Birthday calendar or tiles- Many Dutch people have a birthday calendar hanging on the toilet so they never forget a birthday or a tile with Delfts blauw with a wisdom like sentence for example: Oost, west, thuis, best. East, west, home is the best.
  • Sinterklaas - Every year on december 5 children get gifts from Sinterklaas (kind of Santa claus) when they have been good children. The gifts are also given after Sinterklaas has entered the Netherlands and you put your shoe near the chimney, with a carrot for his horse and sing a song. The whole Zwarte pieten discussion is mentioned somewhere else.
  • Dutchies - As a slang term for cannabis joints or blunts, or a few different entities related to Dutch culture and travel. I am refering to this image, one of the Dutchies! Our mascotte.
Dutch expressions

Dutch expressions

Image

What are typical dutch expressions? Expressions originate from various cultural, historical, and linguistic sources within a particular language community. 

Expressions come from history, occupation and trades, literal meaning, folklore, other foreign languages, wordplay, insults and stereotyping. Interesting. Let me think, obvious is that when you memorize these phrases and use it correctly, people will be impressed by your knowlegde of dutch language. Lesson one.

De aap komt uit de mouw - The ape is coming from your sleeve - meaning the truth comes out.

De mazzel! De ballen! - Literally meaning "the measles" and "the balls" - expression to say goodbye (not in a formal environment).

Je gooit er met je pet naar - You are throwing your cap at something - meaning not putting enough effort to succeed.

Ik schrik me een hoedje - I was scared to death - meaning my scare makes my hat shake the meaning is a little less harsh then using the word death in your sentence.

De knoop doorhakken - To cut through the knot - refers to the legend of Alexander the Great cutting through the intricate Gordian knot - meaning to make a decision.

Maak je borst maar nat - Make your chest wet - Prepare for something hard or difficult, this strange phrase comes from the practice of splashing water on one's chest to prepare to  dive into cold water.

 Je ziet beren op de weg- Meaning "people who only see bears on the road" - this refers to pessimists.

De pijp uitgaan (je gaat de pijp uit voordat je het doorhebt) - To exit the pipe - meaning to pass away (slang).

Steek die veer maar in je reet  - You can put the feathers in your butt - meaning that you give someone a compliment.

Helaas pindakaas- Too bad, peanut butter - meaning to imply when something unfortunate happens.

I left the bad things out, any additions? Do what The Dutchies do...

Learn about The Netherlands Game (in Dutch-English-Spanish)

Learn about The Netherlands Game (in Dutch-English-Spanish)

Image

Education Category: Geography
Ages: 0-4, 4-8, 8-12, 12-16, 16+

.

This game is donated by Laura Filemon

Leer kinderen over Nederland

  • Vraag wat ze al weten ze al over Holland?
  • Waar ligt het?
  • Wat is het het klimaat?
  • Wat zijn onze gewoontes?

Leer vervolgens Nederlandse spelletjes

  • Zoek snoepjes in het water of aan een touw

  • Spijkerpoepen: Touw met spijker vastgebonden aan je middel. Probeer de touw in de opening van een fles te krijgen.

  • Stoelendans: er zijn stoelen in een cirkel. Wanneer de muziek stopt, moet je zitten. De persoon die geen stoel heeft is af.

  • Eier-race: lepel met aardappel of ei in je mond of in je hand, lopen of rennen over een door jou uitgezet parcour. Maka het lastig met springen en kruipen over en onder obstakels door.

  • Encostalados spel: maak een tour in een juttenzak

  • Lanzabolas (ballen gooien)

  • Flessenspel: Er is een fles water (zonder dop) bij elke team, elke speler op zijn beurt gooit de bal en probeert de fles van de andere team om te gooien. De speler die de bal vangt moet zijn fles weer recht op zetten. Dan is de volgende aan de beurt. Als jouw fles omvalt moet je eerst de bal halen voordat je de fles rechtop zet. Als jouw fles eerste leeg is heb je verloren.

  • Benodigdheden: Touw, Spijkers, Flessen, Stoelen, Muziek, Lepels, Aardappels (of eieren of wat anders), Juttenzakken, Ballen, Plastic bekers, Water, Bal, Snoepjes.

Aprender sobre Holanda

  • Cuento sobre Holanda: ¿Qué ya saben de Holanda?

  • Donde esta, la clima, las costumbres

  • Buscar dulces en el agua o a un cuerda

  • Cuerda con clavo en torno a su cintura. Prueba recibir el cuerda en el agujero de un botella.

  • Robar sillas / juego de sillas: hay sillas en un círcula. Cuando la música detiene, esta sentado. La persona que no tiene un silla, es terminado.

  • Carrera de huevos: cuchara con papa o huevo en su boca o mano, hacer un recorrido

  • Encostalados juego: hacer un recorrido en un saco

  • Lanzabolas

  • Juego de Botellas: hay una botella de agua en cada equipo, por turnos cada jugador tira la perlota y trata de botar la botella del otro equipo. El jugador que recibe la bola y después levantar su botella. Después pasa el siquiente turno.

  • Materiales: Cuerda, Clavos, Botellas, Sillas, Música, Cucharas, Papas (o otra), Sacos, Pelotas, Vasos plásticos, Agua, Balón, Dulces, Lana

 

Learn about The Netherlands

  • Story about Holland: What do they know about Holland?
  • What is the climate, customs

Dutch games

  • Find candy in water or on a rope
  • Rope with nail around his waist. Try to get the rope into the hole of a bottle.
  • Stealing Chairs / game chairs: chairs in a circle. When the music stops, you have to sit down. The person, who has no chair, is finished.
  • Eggrace: spoon with potato or egg in your mouth or hand, take a tour.
  • Sack game: take a tour in a sack
  • Throw balls (throw balls/cans)
  • Bottles Game: There is a water bottle (without cap) for each team, each player in turn throws the ball and tries to bottle the other team to throw. The player who catches the ball must put the bottle on his place. Then you give the next turn. If your bottle falls you have to get the ball before you put the bottle upright. If your first bottle is empty, you lose.
  • Materials: Rope, Nails, Bottles, Chairs, Music, Spoons, Potatoes (or eggs or other), Sacks, Balls, Plastic cups, Water, Ball, Candy, Fabric

 

 

 

 

Samenvatting Governance and Politics in the Netherlands

Samenvatting Governance and Politics in the Netherlands

Deze samenvatting bij Governance and Politics in the Netherlands van Andeweg & Irwin is geschreven in 2013-2014.


Hoofdstuk 1 De grondwet van Nederland

Het kikkerlandje

Nederland is een land in Europa dat een gebied bezit van 42.000 vierkante kilometers grenzend aan de Noordzee, Duitsland en België. Nederland staat voornamelijk bekend om haar worsteling met water en is daar succesvol in geworden. In veel andere landen wordt Nederland anders genoemd namelijk: ‘De Lage Landen’. Dit komt omdat het een samenstelling is van verschillende provinciën die onder of al dan net boven het zeeniveau liggen. Tegenwoordig zijn die provinciën anders en zijn het er twaalf: Friesland, Groningen, Drenthe, Noord Holland, Zuid Holland, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Zeeland, Noord Brabant, Flevoland en Limburg. Deze provinciën zijn net federaal ingedeeld maar hebben gedeeltelijke macht, echter de staat blijft boven de provinciën heersen.

 

De grenzen

Een leuk aspect aan Nederland is dat het niet één grens heeft maar juist vier namelijk een politieke, een geografische, een religieuze en een taalgrens. Dit is een opdeling vanuit de geschiedenis die niet geheel meer toepasbaar is op Nederland. Vroeger was het zo dat de grens vooral bestond rondom de Rijn/Maas delta. Dit was de scheiding tussen het zuiden en het noorden. Taalkundig gezien spraken ze in het zuiden een taal die meer gericht was op Frans en in het noorden meer het huidige Nederlands. De andere scheiding is een scheiding die je tegenwoordig nog wel tegenkomt namelijk de scheiding tussen het katholieke zuiden en het protestantse noorden. De laatste en belangrijkste grens is de politieke grens. De oorsprong hiervan ligt ver in de geschiedenis.

Rond de middeleeuwen was Nederland een federatie die voor het eerst werd samengevoegd door overheersers. De federatie werd gecontroleerd door Bourgondiërs en later door Habsburgers. Door een machtsoverdracht van Karel de Vijfde naar Philip de Tweede ontstond er negativiteit onder het volk. Men was niet meer zo loyaal naar de heerser, dit kwam mede omdat hij niet zoveel gaf om het Nederlandse volk vanwege zijn interesse in Spanje. Men wilde hierdoor meer onafhankelijkheid, wat uiteraard niet zomaar gebeurde. De Nederlandse bevolking had nog eens wens namelijk religieuze vrijheid en samen met de onafhankelijkheidsdrang ontstond er een strijd tussen Spanje en de opstandige regio’s in de Nederlanden wat werd aangewakkerd door het verschil in geloof. Spanje was Katholiek en Nederland protestants en calvinistisch. Verschillende invloedrijke gebeurtenissen vonden plaats onder andere de Beeldenstorm, waardoor Alva naar.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Security, safety and criminal justice in the Netherlands

Samenvatting Security, safety and criminal justice in the Netherlands


Hoofdstuk 1 Veiligheid en strafrechtelijk systeem in Nederland

1.1. Veiligheid en strafrechtelijk systeem in Nederland
Veiligheid, beveiliging en strafrecht in Nederland zijn belangrijke onderwerpen op de Nederlandse politieke en publieke agenda. De afgelopen jaren zijn er veel nieuwe beveiligings- , veiligheids- en strafrechtsbeleiden ingevoerd. De organisaties die hiermee te maken hebben zijn de afgelopen jaren ook flink gegroeid. Ook de wettelijke bevoegdheid van deze organisaties is een stuk groter geworden. De omvang van veiligheid, beveiliging en strafrecht staat direct in verband met de kwaliteit van de samenleving. De organisatie hiervan is dus ook een cruciaal onderdeel van een moderne staat.

1.2 Definities en perspectief
Definities
In Nederland is er maar één woord om safety en security te beschrijven en dat is veiligheid. Een bekende dichotomie in Nederland is die tussen sociale onveiligheid (bedreiging voor gezondheid en eigendommen door opzettelijke strafbare feiten van derden) en fysieke onveiligheid(bedreiging van gezondheid en eigendommen door allerlei soorten ongevallen). Het is in Nederland gebruikelijk om sociale onveiligheid te beschrijven als een beveiligingsprobleem en fysieke onveiligheid als een veiligheidsprobleem.
 

Het concept beveiliging wordt in Nederland vooral gebruikt als men de bescherming tegen opzettelijke pogingen om iemand pijn te doen of schade te veroorzaken bedoeld. Onveiligheid wordt veroorzaakt door mensen die opzettelijk iemand pijn proberen te doen of schade proberen te veroorzaken.
Veiligheid wordt gebruikt om de bescherming tegen ongelukken, ondanks de veroorzaker van het ongeluk, te beschrijven. Onveiligheid wordt veroorzaakt door de kans op ongelukken waar mensen of goederen bij zijn betrokken.
Veiligheid in de zin van internationale veiligheid heeft een dubbele betekenis: bescherming tegen medeburgers en bescherming tegen de staat. Deze dubbele betekenis is geworteld in ons juridisch denken, net als de democratische rechtsstaat in de moderne staat. Dit leidt ons tot het sociale contract, wat zegt dat de wet beveiliging en veiligheid moet bieden door middel van individuele rechten.
Beveiliging is een gevoel van veiligheid, specifiek vrijheid zonder angst, gevaar, risico, voorzichtigheid, armoede en bezorgdheid. Veiligheid en beveiliging hangen nauw samen. Veiligheid betekend ook vrij zijn van gevaar of risico. Echter heeft het meer gevoelswaarde, wat dus meer te maken heeft met fysieke condities, zoals vrijheid van verwondingen, veiligheid van het lichaam en eigendommen.
Strafrecht wordt gedefinieerd als het proces

.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
Check supporting content:
Psychology and behavorial sciences: summaries and study assistance - WorldSupporter Start
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
896
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.