Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

In het strafrecht gaat het niet alleen om de techniek maar ook om het bewust zijn van het feit dat het ten alle tijden om mensen gaat. Er zijn verschillende perspectieven om naar het strafrecht te kijken en daarmee een beeld te krijgen hoe er het meest effectief kan worden gewerkt binnen dit rechtsgebied.

Het strafrecht beschermt de maatschappij door misdaden te bestraffen en het beschermt de maatschappij tegen de overheid.

Materieel strafrecht

Materieel strafrecht betreft de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid en voor het opleggen van strafrechtelijke sancties. Het stelt grenzen en eisen aan het kunnen geven van straffen. Wanneer iets of iemand niet strafbaar is kan er niet worden bestraft. De strafbare feiten zijn te vinden in het wetboek van strafrecht (Sr). Dit wordt commuun strafrecht genoemd. Het bijzonder strafrecht zijn andere strafbare delicten in aparte wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet of de wegenverkeerswet uit de wet in formele zin. Maar er zijn ook strafbare delicten te vinden in de wet in materiële zin zoals de APV.

Strafprocesrecht

Strafprocesrecht is het formeel strafrecht. Het gaat om de manier waarop de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een individu kan worden vastgesteld. Dit proces bestaat uit de opsporing, vervolging en de berechting. De grenzen en eisen aan het procesrecht zijn te vinden in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het strafprocesrecht is er niet alleen om het materiële recht te omlijnen maar juist ook voor de waarheidsvinding en het bewerkstelligen van een eerlijk proces.

Doel en grondslag

Met het strafrecht worden problemen bestreden Wanneer er een strafbaar feit wordt gepleegd dient dit te worden aangepakt. Men stelt hoge verwachtingen aan het strafrecht, maar er zijn weinig mogelijkheden.

De grondslag van de straf is vergelding, dat wat misdaan is moet worden rechtgezet.

Om te zorgen dat er niet meer wordt misdaan moet de straf een preventieve werking hebben. Dat kan generale preventie zijn, hierbij wordt er een signaal afgegeven naar de maatschappij waardoor anderen niet dezelfde fout zullen begaan. En ook speciale preventie waarbij de persoon wordt geholpen om niet nog eens de fout in te gaan. Door te straffen wordt het recht weer hersteld. Er is onrecht aangedaan, dat moet worden vereffend om het onrecht weer recht te maken.

Het strafrecht heeft als overheidstaak om eigenrichting te voorkomen en een rechtszekerheid te creëren.

Strafbaar feit

Een strafbaar feit is opgebouwd uit 4 vaste onderdelen waaraan voldaan moet zijn.

  1. Menselijke gedraging. Wanneer de gedraging een handeling betreft noemen we het delict een commissie delict. Wanneer je iets niet doet wat wel van je verwacht wordt, heet het een omissie delict. Gedachtes vallen niet onder een gedraging en kunnen dus ook niet worden bestraft. Van een gedraging mag pas worden gesproken als de plannen en gedachten worden voorbereid met de benodigde handelingen.

  2. Delictsomschrijving. De menselijke gedraging moet binnen een wettelijke delictsomschrijving vallen. De delictsomscrhijving is de wettelijke omschrijving van het strafbare feit. De delictsomschrijving bestaat uit verschillende onderdelen, die bestanddelen genoemd worden. Bestanddelen kunnen objectief en subjectief zijn. Een gedraging is een objectief bestanddeel. De geestesgesteldheid is een voorbeeld van een subjectief bestanddeel. Beperkingen die niets te maken hebben met de gedraging of de geestegesteldheid zijn de overige bestanddelen.

  3. Wederrechtelijkheid. Een gedraging is wederrechtelijk als het in strijd is met het recht. Hierbij kan beroep gedaan worden op rechtvaardigingingsgronden, zoals noodweer.

  4. Verwijtbaar. Het feit moet te wijten zijn aan schuld. Dit kan aangevochten worden door je te beroepen op de afwezigheid van alle schuld, dus een schulduitsluitingsgrond.

De wederrechtelijkheid en de verwijtbaarheid komen in de volgende colleges aan bod. De wederrechtelijkheid en schuld zijn elementen van een strafbepaling. Deze week staat de delictsomschrijving centraal.

Een strafbepaling bestaat uit een delictsomschrijving, soms een kwalificatie-aanduiding en een sanctienorm. De strafbepaling is dat wat er in het Wetboek van Strafrecht staat. De delictsomschrijving is daar een onderdeel van.

3 voorbeelden die een paar van de bovengenoemde onderdelen illustreren:

Art. 287 Sr “hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

‘Opzettelijk’ is het subjectieve bestanddeel.

‘een ander van het leven beroven’ is het objectieve bestanddeel.

‘schuldig aan doodslag’ is de kwalificatie aanduiding.

‘ten hoogste 50 jaar of een geldboete van de vijfde catergorie’ is de sanctienorm.

Art. 289 Sr “hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.”

Dit artikel bevat een extra subjectief bestanddeel, namelijk ‘voorbedachte rade’. Dit extra toegevoegde bestanddeel maakt het verschil tussen doodslag en moord.

Art. 310 Sr hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie

In deze delictsomschrijving wordt het element wederrechtelijkheid genoemd.

Door meer bestanddelen en elementen aan een delictsomschrijving toe te voegen zorgt de wetgever dat duidelijker is wat strafbaar is en wat de voorwaarden van strafbaarheid zijn.

Het strafbare feit in het strafprocesrecht

De structuur van een strafbaar feit zoals deze in een delictsomschrijving staat komt terug in het artikel 350 Sv.

  • Is het feit bewezen?

Zo niet, dan volgt vrijspraak van de verdachte.

  • Is het feit strafbaar? Deze moet dan binnen de delictsomschrijving vallen en niet door bijvoorbeeld noodweer worden uitgesloten.

Wanneer sprake is van een rechtvaardigingsgrond, zoals noodweer, volgt ontslag van alle rechtsvervolging.

  • Is de dader strafbaar? De dader is strafbaar, tenzij beroep gedaan wordt op een schulduitsluitingsgrond.

waneeer een schulduitsluitingsgrond goedgekeurd wordt, volgt ontslag van alle rechtsvervolging.

  • Welke straf moet worden opgelegd? Dit wordt bepaald in de delictsomschrijving en hierover doet de rechter uitspraak aan de hand van de afweging van belangen.

Het legaliteitsbeginsel

Bij de vraag of het feit strafbaar is moeten we kijken naar de delictsomschrijving. Om te voorkomen dat er onduidelijkheid bestaat over wat er precies wordt bedoeld moet de wetgever de delictsomschrijving zo precies mogelijk maken. Het legaliteitsbeginsel is terug te vinden in art. 1 lid 1 Sr en ook in art. 16 Gw en art. 7 EVRM. ‘Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wetsbepaling’. Het legaliteitsbeginsel zorgt voor rechtszekerheid en is daarbij belangrijk voor de rechtsbescherming. Ook heeft het te maken met de democratische legitimatie van de strafrechtspleging. De rechter is indirect gelegitimeerd binnen de grenzen van de wet. In het strafrecht wordt onder wet ook de wet in materiële zin verstaan, dit kan dus ook een wet op gemeentelijk niveau zijn.

Deelnormen van legaliteit

Het legaliteitsbeginsel stelt een aan eisen naar de wetgever toe ter bescherming van de burgers. De deelnormen van het legaliteitsbeginsel zijn:

  • Verbod op terugwerkende kracht (nullum crimen sine lege praevia). De strafbepaling moet vooraf bekend zijn.

  • Bepaaldheidsgebod, Lex Certa. Er moet zo precies mogelijk worden omschreven om onduidelijkheid te voorkomen.

  • Verbod op zwaarder straffen dan ten tijden van de gedraging in de bepaling was opgenomen (nulla poena sine lege praevia).

  • Analogieverbod, wat er voor zorgt dat gedragingen die lijken op een strafbare gedraging niet voor dezelfde bepaling worden gestraft. Een gedraging is alleen strafbaar als deze gedraging in de strafbepaling beschreven staat, niet wanneer deze op een andere gedraging lijkt. Dit heeft te maken met de uitleg van de rechter, de rechter mag iets niet uitleggen als iets strafbaars als het niet onder een strafbaar feit valt.

Lex certa en interpretatie

Lex certa is een opdracht naar de wetgever om duidelijke bepalingen te maken, zodat de burgers weten wat strafbaar is. Het legaliteitsbeginsel draait om de verhouding tussen de wetgever en de rechter. Hierbij beinvloeden de normen en de feiten elkaar.

Soms behoeven de wettelijke bepalingen interpretatie. . Wat wordt verstaan onder mishandeling en waar ligt de grens naar zware mishandeling. De wethistorische interpretatie kijkt naar wat de wetgever voor ogen had ten tijde van het opstellen van de bepaling. De teleologische interpretatie kijkt naar het doel van de delictsomschrijving. Gaat het om veiligheid of juist vrijheid. De grammaticale interpretatie gebruikt de woorden om tot een duidelijk uitleg te komen. Heel letterlijk of juist abstract. De systematische interpretatie gebruikt de structuur van de bepaling en vergelijkt deze met andere bepalingen.

In het Elektriciteit arrest stond de vraag of elektriciteit onder ‘enig goed’ moest worden verstaan centraal. Daarbij interpreteerde de HR dat de wetgever in de tijd dat de strafbepaling art. 310 Sr werd opgesteld, men niet had kunnen voorzien dat er zoiets als elektriciteit zou worden uitgevonden en dat er dus naar het doel moest worden gekeken. Dit is de teleologische interpretatie. Elektriciteit is op vermogen waardeerbaar en wanneer die van iemand wordt afgenomen, afgetapt, dan verliest hij een deel vermogen.

In het Tongzoen arrest waarin art. 242 Sr moest worden uitgelegd en of binnen die bepaling ook een afgedwongen tongzoen onder verkrachting kon vallen. Ook deze vraag werd positief beantwoord, waar meerdere interpretatie methoden aan te pas kwamen

De interpretatie en het analogieverbod

Een strafbepaling moet zoveel mogelijk dekken en de wetgever is daardoor genoodzaakt om sommige termen vaag te houden. Daarom staat er in de strafbepaling voor doodslag of moord ‘om het leven brengen’ de wijze waarop doet er niet toe. De delictsomschrijving moet alle uiteenlopende situaties dekken, maar als alle manieren waarop deze doodslag zou kunnen plaatsvinden in de bepaling moeten staan geeft dit nog meer onduidelijkheid. Wanneer er onduidelijkheid bestaat over de dekking van de strafbepaling, moet de rechter interpreteren. Dit mag extensief, maar de rechter mag hierbij niet het analogieverbod overschrijden. De rechter kijkt onder andere naar een gewenste maatschappelijke ontwikkeling die een bepaalde interpretatie met zich mee zal brengen.

De norm moet voldoende concreet zijn voor de burgers om het gedrag er op af te stemmen. Daarbij geldt dat er voor professionals meer mag worden verwacht, zoals in het Krulsla arrest duidelijk werd. De HR bepaalde in dit arrest dat een professional op de hoogte is of moet zijn van de normen en zich er dus naar moet gedragen wil hij niet strafbaar kunnen worden gesteld. Vervolgens is het de plicht van de burger om op de hoogte te zijn van de inhoud van de strafwet of deze in ieder geval te kunnen achterhalen bij twijfel. De plaats van een gedraging moet voldoende concreet zijn, Onbehoorlijk gedrag waarbij schoenen op de stoelen en krachttermen naar het treinpersoneel volgens verweer niet voldoende concreet waren voor onbehoorlijk gedrag in de zin van de bepaling. Dit was echter voldoende beperkt en geconcretiseerd tot het gedrag op stations en treinen naar personeel volgens de HR.

Basiscollege 1

Een arrestanalyse bestaat uit verschillende stappen:

  • De rechtsvraag beantwoorden

  • De feiten weergeven

  • De rechtsgang behandelen

  • De evaluatie schrijven

Alles hangt met elkaar samen. Je moet eerst het hele arrest doorlezen.

Het weergeven van de feiten over een arrest moet zonder het invoegen van juridische termen.

Bij het weergeven van de feiten moet je beginnen bij de conclusie van de Advocaat-Generaal. Dit verhaal mag je overnemen.

De reactie van het A-G gaat altijd in op het cassatiemiddel.

In de evaluatie van het arrest moet je een noot schrijven bij een arrest. Je moet het arrest eerst in een algemeen kader plaatsen, een algemeen verhaal houden dat los staat van het arrest zelf. Daarna ga je kijken naar de uitspraak en bepaal je of de uitspraak past bij de jurisprudentie tot nu toe.

De evaluatie is vorm vrij. Je mag het zelf opzetten.

Het is handig om te beginnen met het leerstuk waarbinnen je het arrest kunt plaatsen, in dit geval het legaliteitsbeginsel.

Hierover vertel je zo veel mogelijk wat relevant is voor het arrest.

Begin in de evaluatie altijd met een wettelijke bepaling.

Het legaliteitsbeginsel staat in artikel 1 van Strafrecht. Dit is een wet in materiele zin. Hierbij kunnen ook lagere wetgevers een strafbepaling opstellen. Lagere wetgevers mogen alleen overtredingen opstellen.

Het strafprocesrecht is landelijk geregeld.

Het legaliteitsbeginsel bestaat uit:

  • het verbod op terugwerkende kracht

  • Lex Certa. De strafbepalingen moeten duidelijk geformuleerd zijn. als dit niet duidelijk is, moet de rechter gaan interpreteren. Voor de interpretatie moet de rechter wetshistorisch, systematisch, teleologisch en grammaticaal handelen.

De rechter kan extensief interpreteren of restrictief interpreteren.

  • Het verbod op analogie.

Sluit de evaluatie af met een conclusie. Herhaal hierbij de rechtsvraag en geef er duidelijk antwoord op.

Hoorcollege 2

In de voorwaarden voor strafbaarheid zijn er 4 eisen waaraan voldaan moet worden. Het moet gaan om een menselijke gedraging. Die gedraging moet omschreven zijn in een delictsomschrijving. Er moet een wettelijke strafbepaling voor zijn. Ook moet het in strijd zijn met het recht, de wederrechtelijkheid. Als laatste moet er sprake zijn van schuld in de zin van verwijtbaarheid. Deze week gaan we verder in op deze verwijtbaarheid en een beetje in de wederrechtelijkheid

Gedraging

In Nederland geldt een daadstrafrecht, het gaat om een gedraging. In Nederland zijn gedachten vrij, iemand kan niet strafbaar gesteld worden voor de gedachten, het is geen Gesinnungsstrafrecht.

De gedraging kan gaan om een handelen of een nalaten. Het kan ook gaan om het in leven roepen van een verboden toestand.

Wederrechtelijkheid

De wederrechtelijkheid is sinds het Veearts arrest uit 1933 erkend als element van de eisen aan een strafbaar feit. Wederrechtelijk betekent in strijdt met het recht. Van de wederrechtelijkheid wordt veronderstelt dat het aanwezig is bij de eisen voor een strafbaar feit. Wanneer een succesvol beroep kan worden gedaan op een rechtvaardigingsgrond valt de wederrechtelijkheid weg.

De wederrechtelijkheid een bestanddeel zijn van een delictsomschrijving bijvoorbeeld in art. 310 Sr. Dit is gedaan om een extra drempel te geven aan het strafbaar stellen van een gedraging. Wanneer de wederrechtelijkheidsvraag in de delictsomschrijving aan bod komt valt toelaatbaar gedrag buiten de delictsomschrijving. In het geval van art. 310 Sr betekent dit dat niet elke persoon die een pen van iemand pakt, met toestemming, voor de rechter moet komen om vervolgens bij de wederrechtelijkheidsvraag te worden ontslagen van alles rechtsvervolging. Wanneer wederrechtelijkheid als bestanddeel afwezig is volgt vrijspraak.

Schuld in de zin van verwijtbaarheid

Schuld is als element erkend sinds het Melk en Water arrest in 1916. Ook schuld wordt verondersteld aanwezig te zijn en kan door een succesvol beroep op een schulduitsluitingsgrond te komen vervallen. Bij afwezigheid van alle schuld (AVAS) volgt ontslag van alle rechtsvervolging. Als er geen sprake is van schuld dan krijgt men ook geen straf. Schuld is een element, omdat we van mensen verwachten dat ze een eigen wil hebben en daarmee zelf bepalen wat ze wel en niet doen. Schuld is van belang voor de hoeveelheid straf die wordt opgelegd. Er zijn dus meerdere gradaties in schuld om de mate van schuld en daarmee de mate van de op te leggen straf te bepalen.

Ook schuld kan een (subjectief) bestanddeel zijn van een delictsomschrijving daarbij kennen we opzet en culpa.

Schuldgradatie opzet

Opzet is niet hetzelfde als schuld in de zin van verwijtbaarheid. Van opzet spreken we als er doelbewust en dus opzettelijk een strafbaar feit wordt gepleegd. Dit gedrag keuren zwaarder af en is zogezegd verwijtbaarder en geeft een hogere strafnorm. Opzet is vereist voor strafrechtelijke aansprakelijkheid bij zwaardere delicten, misdrijven. In beginsel hebben de delictsomschrijvingen van misdrijven opzet als bestanddeel, doleuze misdrijven. De uitzonderingen liggen in de culpoze misdrijven. Bij overtredingen spreken we niet van opzet.

Opzet in de delictsomschrijving

Opzet kan in de vorm van een bestanddeel voorkomen. Soms zit opzet in de gedraging verpakt. In een delictsomschrijving zie je opzet terug als; opzettelijk, wetende dat en oogmerk.

Problemen

Omdat opzet iets zegt over de geest van de verdachte brengt dit bewijsproblemen met zich mee. Je kan namelijk niet zien en niet achterhalen wat de verdachte op het moment van de gedraging dacht. Daarom moet de rechter de opzet normativeren en objectiveren aan de hand van de feitelijke omstandigheden en ervaringsleer. Er is sprake van opzet op het moment dat de rechter geobjectiveerd ervan uit kan gaan dat er sprake is van opzet.

Opzet algemeen

We spreken van opzet als de persoon willens, het besluit zich op die manier te gedragen en zich voornemen het ook te doen, en wetens, beseffen en weten wat de gevolgen kunnen zijn, een verboden gedraging verricht. Dit is niet het motief van de dader. Er is niet een ‘boos opzet’ nodig. Daarmee wordt bedoeld dat er geen opzet voor het overtreden van een wet nodig is om opzettelijk een strafbare gedraging te verrichten. Wanneer je opzettelijk hebt gehandeld en toch wist en besefte wat er kon gebeuren dan heb je niet boos opzettelijk gehandeld maar toch met opzet een strafbaar feit gepleegd.

Naast opzet met bedoeling is er nog een gradatie mogelijk, namelijk de voorwaardelijke opzet. Hierbij heeft de verdachte zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans blootgesteld of heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard. Deze voorwaardelijke opzet is de ondergrens van de gradatie opzet. Om voorwaardelijke opzet vast te stellen moeten 3 vragen worden beantwoord.

  1. Is er een risicocomponent? Ofwel is er een aanmerkelijke kans dat er een iets fout kan gaan? ( zie ook HIV-jurisprudentie)

  2. Is er een kenniscomponent? De persoon is zich bewust van de aanmerkelijke kans.

  3. En tot slot de wilscomponent. De persoon heeft de aanmerkelijke kans aanvaard.

Voorwaardelijke opzet heeft als functie het toerekenen van opzet wanneer de verdachte de opzet ontkent en men dus niet kan achterhalen wat de werkelijke bedoeling was. Ook de ervaringsregel kan worden gebruikt wanneer uit ervaring blijkt dat in sommige gevallen opzet dan wel niet van toepassing is, zie het arrest aanmerkelijke kans van de Hoge Raad.

De werking van opzet

Het bestanddeel opzet in de delictsomschrijving heeft werking op alle volgende bestanddelen. In de delictsomscrijving is de plaats van opzet zorgvuldig gekozen. Alles wat voor de vermelding opzet valt niet onder opzet. In art 321 Sr staat ‘opzettelijk’ vooraan en heeft daarbij werking op alles wat volgt. Bij art 310 Sr staat de opzet term ‘oogmerk’ helemaal aan het einde en heeft dus geen werking op voorgenoemde. De enige uitzondering hierop is het gevolg van gekwalificeerde delicten.

Schuldgradatie culpa

Misdrijven waar schuld in de delictsomschrijving staat zijn de culpoze misdrijven. Schuld kan een apart bestanddeel zijn in de delictsomschrijving ‘aan wiens schuld te wijten..’ of heeft te maken met de kennis van de persoon tot bepaalde omstandigheden. Schuld, culpa, is het niet willen of niet hebben voorzien van de gevolgen van de gedraging waar men wel had moeten voorzien. ‘Verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid’. Het kan gaan om roekeloosheid, onvoorzichtigheid. Waar ligt de grens van het voorzien?

Wanneer culpa een apart bestanddeel is van de delictsomschrijving verandert er wat aan de vragen voor strafbaarheid uit art 350 Sv. In de verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid liggen de wederrechtelijkheid en de verwijtbaarheid al vast. Wanneer beroep kan worden gedaan op een schulduitsluitingsgrond of een rechtvaardigingsgrond volgt vrijspraak bij culpoze delicten.

(On)bewuste schuld

Onder de voorwaardelijke opzet ligt de grens naar culpa met als eerste de bewuste schuld. Bij bewuste schuld is de dader zich bewust van de aanmerkelijke kans van een bepaald negatief gevolg. Echter verschilt de bewuste schuld met de voorwaardelijke opzet vanwege het ontbreken van de wilscomponent. De dader vertrouwt erop dat het wel mee zal vallen.

Van onbewuste schuld spreken we als de dader niet wist maar wel had moeten weten of niet denkt waar had moeten worden gedacht. Zowel het weten als de wil ontbreekt maar dat sluit niet uit dat hem niks te verwijten is.

Vaststellen culpa

Eerst moet worden vastgesteld of de verdachte anders moest of behoorde te handelen. Daarbij moet het gedrag worden gemeten aan de norm die wordt overtreden. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Bij deze vraag moet ook worden gekeken naar de Garantenstellung uit het Verpleegster arrest. Deze stelt dat er meer verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid mag worden verwacht wanneer de verdachte een bepaald beroep of een bepaalde functie uitoefent.

Daarna moet worden bepaald of de verdachte een verwijt kan worden gemaakt. Deze kan wegvallen bij een beroep op een schulduitsluitingsgrond.

Wanneer culpa of schuld in de delictsomschrijving staat, liggen daar de definities wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid in besloten. De verwijtbaarheid en de wederrechtelijkheid maken dan deel uit van de delictsomschrijving.

Strafuitsluitingsgronden

Strafuitsluitingsgronden nemen de strafbaarheid weg. Wanneer er sprake is van een rechtvaardigingsgrond neemt dit de strafbaarheid van het feit weg. Wanneer er sprake is van een schulduitsluitingsgrond neemt dit de strafbaarheid van de dader weg.

Basiscollege 2

In het arrest behandelen we het leerstuk van de culpa. Culpa valt uiteen in twee gradaties, namelijk bewuste en onbewuste schuld.

De definitie van culpa is de aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid. Culpa stel je vast door de onvoorzichtigheid en de onoplettendheid vast te stellen. Voor het vaststellen van onvoorzichtigheid moet je op zoek gaan naar een norm of een regel, waardoor de objectieve component bepaald kan worden.

In het arrest van de Klimwand is de zorgvuldigheidsnorm dat je als zekeraar altijd moet opletten. Je zoekt dus naar ee norm, waardoor je vast kunt stellen of die norm is nageleefd.

Als je hebt vastgesteld dat er een regel is overtreden, kan daarmee voldaan worden aan de wederrechtelijkheid. Je moet dus eerst vaststellen of iemand in strijd met het recht heeft gehandeld.

Pas als je hebt vastgesteld dat iemand anders had moeten handelen, en dus de onvoorzichtigheid hebt vastgesteld, kom je toe aan de subjectieve component. Hier gaat het om de vraag of je ook ander had kunnen handelen.

Hierbij kan je als vedediging aanvoeren dat de verwijtbaarheid ontbreekt. De verwijtbaarheid kan weggenomen worden door een schulduitsluitingsgrond, zoals het noodweerexces of de ontoerekenbaarheid.

Er is bijna altijd sprake van strafbaarheid.

Bij de invulling van deze componenten speelt de Garantenstellung een rol. Als voorbeeld kun je hier het arrest van de verpleegster noemen.

De vraag is of je hem kunt verwijten dat hij geautomatiseerd heeft gehandeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klimmer niet kon voorzien dat dit zou gebeuren, waardoor de zekeraar er niets aan kon doen.

Voorwaarden voor strafbaarheid

Er is pas sprake van strafbaarheid als voldaan is aan 4 voorwaarden.

  • Het is een gedraging. Het kan hierin gaan om een handelen of een nalaten. De gedraging moet worden bewezen.

  • Het valt binnen een wettelijke delictsomschrijving.

  • Wederrechtelijkheid. Dit betekent dat je in strijd hebt gehandeld met het recht. Het recht is breder dan de wet. Dit kan worden weggenomen dor een rechtvaardigingsgrond. Een voorbeeld is noodweer.

  • Aan schuld te wijten. Dit is de verwijtbaarheid. Bij een schulduitsluitingsgrond valt de verwijtbaarheid weg.

Wederrechtelijjkheid en schuld worden de elementen genoemd.

Rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden zijn strafuitsluitingsgronden.

Schuld kan meerdere betekenissen hebben:

  • Het gedaan hebben

  • schuld in ruime zin (opzet en culpa)

  • schuld in enge zin (culpa)

  • verwijtbaarheid

Soms heb je ook te maken met schuld als onderdeel van de delictsomschrijving.

Alle delictsomschrijvingen hebben bestanddelen. Hierin kan ook het bestanddeel schuld staan. Dan gaat het om culpa.

Culpa is onnadenkendheid, onvoorzichtigheid of de gevolgen te rooskleurig ingezien hebben. Het is de aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid. Het gaat hierbij om situaties waarin het niet expres ging, maar waarin de onvoorzichtigheid aanmerkelijk is.

In het verpleegster arrest geeft de verpleegster toe dat ze onoplettend was, maar ze zegt dat ze moe was, dus ze ontkent daarmee de verwijtbaarheid. Bij de invulling van de culpa speelt de Garantenstellung een grote rol. Als je een bepaalde functie hebt, moet je garant staan dat je dat ook zorgvuldig uitvoert.

Overtredingen hebben geen schuldvorm, misdrijven wel. Het gaat hierbij om schuld in ruime zin.

In bijzondere wetten staan misdrijven en overtredingen door elkaar. Om dit uit elkaar te kunnen houden, zie je het verschil in de formulering.

Bij een overtreding wordt alleen de feitelijke handeling omschreven. Bij misdrijven is er altijd sprake van opzet of schuld.

Er zijn meerdere schuldgradaties van schuld in ruime zin.

  • De zwaarste schuldgradatie die we kennen is opzet als oogmerk of willens en wetens.

  • Opzet met zekerheidsbewustzijn of met noodzakelijkheidsbewustzijn (de handeling is met een andere bedoeling gepleegd maar je wist wel dat dit gevolg eruit zou voltrekken).

    • Mogelijkheid bewustzijn: dit is op zich geen gradatie. Dit kan naar 2 kanten uitslaan, de opzet kant en de culpa kant.

      • Voorwaardelijke opzet, hierbij neem je het risico op het strafbare gevolg voor lief.

      • Bewuste schuld (‘het zal wel niet gebeuren’). Iemand is ongerechtvaardigd optimistisch.

  • Onbewuste schuld. Hierbij heb je niet nagedacht over de gevolgen, maar je hebt wel aan moeten denken.

Doodslag is moord met opzet.

Van moord met schuld is sprake wanneer het gaat om bewuste schuld. Hier staat minder straf op.

Met voorbedachten rade is geen schuldgradatie, maar een manier waarop de opzet tot stand komt.

Het grote verschil tussen opzet en culpa is de wil. Bij opzet is de wil aanwezig, bij schuld niet. Door de wil wordt men zo veel zwaarder gestraft bij opzet.

Dit schema gaat ervan uit dat we weten wat de dader denkt.

Om te kijken of er sprake is van opzet, moet je kijken naar de bekentenis. Daarbij is het probleem dat de verdachte mag zwijgen.

Eerst moet subjectief gekeken worden naar de dader. Daarna ga je objectiveren en normativeren. Je gaat kijken naar de handeling, naar de daad. Je stelt dan objectief vast of er sprake is van opzet. Dat doe je door je eigen norm erop toe te passen.

Hoorcollege 3

Strafprocesrecht

De chronologie van het strafproces kun je indelen in het vooronderzoek en het eindonderzoek. Dit kan je vinden in 132 strafvordering.

De onderdelen van het voorbereinde onderzoek zijn de opsporing, het onderzoek van de rechter-commissaris, het strafrechtelijk financieel onderzoek en de vervolgingsbeslissing.

De eerste drie elementen kunnen ook gelijktijdig plaatsvinden.

Het onderzoek van de rechter-commissaris is onderzoek dat zich richt op het traceren en het in beslag nemen van het wederrechtelijk oordeel.

De vervolgbeslissing is vaak het scharnier tussen het voor en het eindonderzoek. Dit is een beslissing die de officier van justitie neemt over de vraag op welke wijze de vervolging van het strafbaar feit moet worden afgedaan.

Het eindonderzoek is de zitting. Op de zitting kunnen hoger beroep en de cassatie volgen.

Er zijn twee modellen om de strafvordering int e richten. De overheid kan zo min mogelijk bevoegdheden hebben, waarbij de burger ook zo min mogelijk rechten heeft. De overheid kan ook alle benodigde bevoegdheden hebben, gecontroleerd worden door een onafhankelijke rechter. Hierbij heeft de burger ruime rechten. In Nederland is er sprake van het laatste model, omdat er sprake is van een repressie zonder de rechten aan te tasten. Van beide zijden zijn er mogelijkheden om de rechten te beperken.

In Nederland gaat het er anders aan toe dan in de Verenigde Staten. Dat heeft te maken met de verschillende stelsels. Het strafprocesrecht in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten is gebaseerd op het accusatoir stelsel. Dit gaat uit van het idee van gelijkgerechtigde partijen. De partijen moeten evenveel mogelijkheden hebben om hun versie van de waarheid te presenteren aan de jury en de rechter.

Het is gebruikelijk dat de advocaat zelf getuigen oproept of het plaats delict bezoekt. De rechter in zo’n systeem is passief. Hij hoeft alleen te oordelen over de bezwaren. De rechter stelt zelf geen vragen en laat het aan de partijen om hun versie van de waarheid te presenteren.

In het accusatoir stelsel gaat het om de formele waarheid. De echte waarheid hoeft niet gevonden te worden, het gaat om de waarheid zoals die gepresenteerd wordt.

Bij plea bargaining wordt er een akkoord gemaakt tussen de aanklager en de verdediging over wat de waarheid zou zijn. hierdoor komt in de Verenigde Staten maar 1% van de strafbare feiten bij de rechter. De rest sluit een akkoord buiten de rechter om.

Het inquisitoir stelsel wordt verondersteld dat de staat verantwoordelijk is voor het vinden van de waarheid. De rechter moet zelf actief op zoek gaan naar de waarheid. Daarom stelt de rechter vragen voordat het openbaar ministerie en de verdachte de vragen mogen stellen. De rechter is in dit stelsel actief en wordt geholpen door overheidsorganen.

Bewijs kan uitsluitend gebaseerd worden op het proces verbaal van de opsporingsambtenaar.

In het inquisitoir stelsel wordt meer vertrouwen gegeven aan de opsporingsambtenaar en aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie maakt deel uit van de rechterlijke macht. Het openbaar ministerie moet daarom de criminaliteit bestrijden en tegelijk oog hebben voor de belangen van de verdachte.

In het accusatoir stelsel heeft men veel baat bij een goede advocaat. In het Nederlandse strafproces heb je veel meer aan een goede rechter of een goede officier van justitie.

Door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens groeien deze stelsel naar elkaar toe. De wetgeving is passiever geworden, maar het uitgangspunt blijft dat de rechter geacht wordt zelf de waarheid te vinden.

In de loop van het strafproces moet de verdachte steeds meer bevoegdheden krijgen. In het vooronderzoek is de verdachte vooral het onderwerp van het onderzoek. De rechten van de verdachte kunnen beperkt worden in het belang van het onderzoek.

Bij de zitting is in beginsel sprake van gelijkgerechtigdheid.

Het strafprocesrecht heeft twee doelen.

Het Wetboek van Strafvordering beoogt bij te dragen aan de criminaliteitsbestrijding. Dit is de instrumentele functie. Deze functie veronderstelt de waarheidsvinding. Voor de waarheidsvinding heb je bevoegdheden nodig. Die bevoegdheden worden in dit wetboek neergelegd.

Het Wetboek van Strafvordering is de schakel tussen het strafbaar feit en de sancties die kunnen worden opgelegd.

Het tweede hoofddoel is erop gewezen dat het rechtskarakter vooral ligt in de rechts beschermende kant. Het typische rechtskarakter ligt in de bescherming die het recht biedt tegen de overheid.

Beide doelen zijn erop gericht de rechtsorde te herstellen.

De bronnen van het strafprocesrecht

  • Het Wetboek van Strafvordering.

In artikel 1 van dit wetboek staat beschreven dat strafvordering alleen plaats mag vinden in de wijze waarin de wet voorziet.

  • In de jaren 70 ontstonden de beginselen van de goede procesorde. Daarin staat dat het overheidsoptreden niet alleen getoets moet worden aan de wet, maar ook aan ongeschreven beginselen. Voorbeelden zijn het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur.

De beginselen zijn de versterking van de rechtsbescherming, de overheid kan geen extra bevoegdheden krijgen door deze beginselen.

Aan onrechtmatig overheidsoptreden kunnen consequenties verbonden worden, zoals bewijsuitsluiting. Dit gebeurt alleen bijna niet meer.

Legaliteitsbeginsel

In het legaliteitsbeginsel zie je beide kanten van de strafvordering terug.

Door de wettelijke bepalingen wordt het optreden van de politie en de justitie beperkt doordat er voorwaarden gesteld worden. De politie en justitie mogen niet buiten die bepalingen komen. Hierdoor wordt zekerheid en duidelijkheid verschaft aan de burgers.

In artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering wordt gesproken over een wet. Het gaat hier om een wet in formele zin. Dit brengt gelijkheid met zich mee.

Er worden meer eisen aan de wettelijke basis van een besluit gesteld als er sprake is van een grotere beperking op de vrijheidsrechten.

De conclusie van de Hoge Raad over Bloedproef II was dat strafvorderlijke bepalingen restrictief gehanteerd moeten worden. Het moet precies volgens de regels gehanteerd worden.

Tegenwoordig gaat men uit van een redelijke uitleg van de wet, waardoor je ook bepalingen wat ruimer kan uitleggen.

Een wettelijke basis is nodig als er inbreuk gemaakt wordt op de rechten en de vrijheid van de burgers. Daarom is er bijvoorbeeld geen wettelijke bepaling voor de verhoor van een getuige. Dit maakt geen inbreuk op de rechten en de vrijheid van de getuige.

Vooronderzoek

In het vooronderzoek gaat het om de vraag of er een strafbaar feit is gepleegd en welke dat is. De vraag is wie de verdachte is en of er bewijsmateriaal is. Voor het verkrijgen van bewijsmateriaal zijn bevoegdheden nodig, zoals dwangmiddelen. Dwangmiddelen maken inbreuk op de rechten en de vrijheden van de burgers.

Voorlopige hechtenis is een dwangmiddel, want iemand wordt van zijn vrijheid beroofd en dat kan met dwang geschieden. Hetzelfde geldt voor een huiszoeking.

Het observeren van een verdachte is geen dwangmiddel, als het goed is heeft de verdachte er geen last van.

In het vooronderzoek probeer je voldoende materiaal te verzamelen zodat de officier van justitie een goede beoordeling te maken.

Deelnemers van het vooronderzoek zijn:

  • De verdachte. Dit is het object van het onderzoek. Aan de verdachte komen ook een aantal rechten doe, maar die kunnen worden beperkt in het belang van het onderzoek.

Iemand is verdachte als er een redelijk vermoeden van schuld is. Als er een verdenking is, heeft de verdachte het zwijgrecht en moet hij worden gewezen op zijn zwijgrecht.

De politie mag aan iedereen vragen stellen, hij wordt pas verdachte als iemand verkeerde antwoorden geeft.

Onschuldpresumptie: zolang de rechter niet heeft geoordeeld, moet iemand als onschuldig gehouden worden. Hij mag dan niet aan meer beperkingen onderworpen worden om de waarheid te achterhalen.

  • De verdachte kan worden bijgestaan door een advocaat, een raadsman. Dit is niet verplicht. De raadsman heeft de taak om de rechten van de verdachte zo goed mogelijk te behartigen, de belangen van de verdachte te verdedigen en het verhaal van de client in juridische termen te vertalen.

de raadsman heeft een geheimhoudingsplicht. Het is belangrijk dat er een vertrouwensband ontstaat. Daarom moet er sprake zijn van vrije toegang tot de gevangenis of het huis van bewaring voor de advocaat.

Lange tijd was het gebruikelijk dat de advocaat de verdachte pas bijstond als de politie hem al meerdere malen heeft gehoord. In een uitspraak van het Europees Hof is duidelijk gemaakt dat de verdachte voor verhoor eerst een advocaat moet kunnen raadplegen voor advies.

Dat een advocaat aanwezig mag zijn bij het verhoor is in Nederland nog niet vanzelfsprekend. Er is wel een richtlijn van de EU die dat moet realiseren, maar de gedachte is dat een verdachte in de aanwezigheid van een advocaat minder snel zal bekennen. Het kan dus inbreuk maken op de criminaliteitsbestrijding.

  • Politie en opsporingsambtenaren zijn in het algemeen de ambtenaren die zich richten op de strafbare feiten. Hun taken zijn het handhaven van de rechtsorde en het opsporen van strafbare feiten.

  • De Officier van Justitie is ook een opsporingsambtenaar. Hij is de eindverantwoordleijke van de opsporing en kan anderen opdracht geven voor de opsporing.

aan de Officier van Justitie worden beslissingen toebedeeld over de inzetting van bepaalde middelen. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor de vervolgingsbeslissing.

  • De derde partij is de rechter-commissaris. Deze werd eerst gezien in het kader van het gerechtelijk onderzoek, maar dat is afgeschaft.

De rechter-commissaris moet een machtiging geven voor de inzet van de meest ingrijpende bevoegdheden, zoals direct afluisteren. Voor methoden met een zware inbreuk is een machtiging van de rechter nodig.

Hij moet oordelen over de beginfase van de voorlopige hechtenis en hij moet bepaalde onderzoekshandelingen verrichten in het voorbereidend onderzoek. Hij kan bepaalde getuigen of deskundigen horen en hij kan opdracht geven bepaalde onderzoeken te laten doen.

In de vooronderzoeksfase is de rechter-commissaris de rechter.

  • Overige deelnemers zijn de getuigen, de slachtoffers en de deskundigen.

Opsporingsonderzoek

Het opsporingsonderzoek is het belangrijkste en grootste onderzoek in het vooronderzoek.

Het gaat om een onderzoek in verband met strafbare feiten met het oog op het nemen van strafvorderlijke beslissingen.

Een strafvordering begint door kennis over een strafbaar feit dat bij de politie komt. Dit kan door aangifte of bijvoorbeeld controlebevoegdheden.

Bij de uitvoering van controlebevoegdheden kan een strafbaar feit ontdekt worden. Dan gaat de controle over in opsporing.

Het kan ook beginnen door de handhaving van de rechtsorde, waarbij een verdenking ontstaat.

Het kan ook gebeuren dat de politie begint met proactief onderzoek, gericht op bepaalde risico branches of bepaalde risicopersonen.

Het doel van het opsporingsonderzoek is de waarheidsvinding. Hiervoor kunnen opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen aangewend worden.

De Officier van Justitie stuurt de opsporingsambtenaren aan.

De verdachte

Het materiele criterium voor de verdachte heeft drie vereisten voor een verdachte. Het moet gaan om een redelijk vermoeden, het moet gaan om feiten en omstandigheden en het moet gaan om de schuld aan een strafbaar feit.

Er is niet altijd een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit begaan is.

Voordat je iemand aanhoudt moet er sprake zijn van een redelijke verdenking. Als dit niet het geval is, kan de verdachte worden vrijgesproken, wegens gebrek aan rechtmatig verkregen bewijs. Dit komt tegenwoordig bijna niet meer voor.

Een anonieme tip kan voldoende zijn voor een verdenking. De anonieme tip is dan de ingang van strafvordering. Hiermee kunnen dwangmiddelen uitgeoefend worden.

Ervaring van de politie kan een reden voor een redelijk vermoeden zijn, die wel geaccepteerd wordt.

Het formele criterium van de verdachte is degene die wordt vervolgd.

Opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen

Voor het gebruik van opsporingsbevoegdheden moet aan allerlei voorwaarden voldaan zijn.

Hoe zwaarder de bevoegdheid is, hoe hoger de autoriteit is die daarover mag beslissen.

Bij aanhouding op heterdaad mag de politieambtenaar zelf beslissen, bij een observatie moet de Officier van Justitie beslissen.

Er moet sprake zijn van verdenking en ernstige bezwaren. De verdachte moet zich ergens bevinden tussen de verdenking en wettelijk overtuigend bewijs.

Per bevoegdheid wordt gekeken of aan de eisen is voldaan.

De gedachte is dat als politie zich niet aan alle regels houdt, dat dat kan leiden tot het vrijuitgaan van de verdachte. Dit beeld is achterhaald. Onrechtmatig verkregen materiaal kan leiden tot strafvermindering, bewijsuitsluiting of de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Steeds minder vaak wordt aan onrechtmatig optreden een consequentie verbonden.

Er zijn verschillende soorten dwangmiddelen

  • Staande houden. Het vragen naar de identiteit en het op de plaats staande laten houden. De politie mag dat ook op basis van de politiewet.

  • Aanhouding. Bij aanhouding op heterdaad is iedereen bevoegd, dit mag bij de ontdekking van een strafbaar feit. Buiten heterdaad mag dit alleen door bevoegde ambtenaren.

Aanhouden heeft als doel het verplaatsen van de verdachte naar het bureau. Aan aanhouden heb je niet zo veel als je geen steunbevoegdheden hebt. Deze bevoegdheden zijn gekoppeld aan de aanhouding, maar je moet daarbij steeds kijken of voldaan is aan de voorwaarden.

Steunbevoegdheden zijn bijvoorbeeld het betreden van de plaats ter aanhouding, het doorzoeken van elke plaats ter aanhouding. De bevoegdheid tot het vaststellen van de identiteit, het mogen onderzoeken van de kleding en de bevoegdheid tot het in beslag nemen van de meegevoerde voorwerpen.

  • Vrijheidsbeneming mag in eerste instantie niet langer duren dan 6 uur. Hierbij kan 9 uur opgeteld worden wanneer de vrijheidsbeneming de nacht beslaat. Daarna kan de vrijheidsbeneming nog verlengd worden met 6 uur. Vervolgens moet gekeken worden of iemand in verzekering gesteld kan worden.

  • Zoeken naar voorwerpen. Dit mag alleen in het belang van het onderzoek. Dit kan bestaan uit onderzoek aan het lichaam of de kleding of onderzoek in het lichaam.

  • Inverzekeringstelling kan alleen in het belang van het onderzoek. Het eerste bevel kan worden gegeven door de hulpofficier of een hoge politiefunctionaris. Voor de verlening moet de Officier van Justitie toestemming geven.

Na de verlening kan de verdachte naar huis gestuurd worden of voorgeleid worden aan de rechter-commissaris. Daarna komt voorlopige hechtenis in beeld.

  • Voorlopige hechtenis heeft als doel het tegengaan van het vluchtgevaar en het verzekeren van de maatschappelijke veiligheid.

Voorlopige hechtenis mag maximaal 14 dagen duren. Daarna kan overgegaan worden tot een gevangenhouding van maximaal 90 dagen.

Voor gevangenhouding moet sprake zijn van meer dan een verdenking, er moet sprake zijn van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en er moet sprake zijn van een reden om hem vast te houden.

Normaal gesproken wordt de verdachte binnen 3 dagen en 15 uur aan de rechter voorgeleid zodat deze kan oordelen over de vrijheidsbeneming.

Vervolging

Vervolging is het voor de strafrechter brengen. Ook een strafschikking is vervolgen. In brede zin betekent de vervolging ook het voor de rechter brengen van het onderzoek.

Alleen het Openbaar Ministerie is bevoegd tot de vervolging.

De Officier van Justitie moet beslissen wat hij gaat doen met de zaak.

Vroeger was het afzien van een vervolging een hoge uitzondering. Door de enorme toename van criminaliteit bestaat er een mogelijkheid om een transactie aan te bieden. Dit kan bijvoorbeeld een taakstraf of een boete zijn. de verdachte koopt dan een vervolging af. Het nadeel was altijd dat als de verdachte niks deed, het Openbaar Ministerie weer in actie moest komen om de verdachte voor de rechter te brengen. Daardoor werden veel verdachten vergeten.

Tegenwoordig bestaat er een strafbeschikking. Dit is hetzelfde als een transactie, maar hierbij wordt een straf opgelegd door de Officier van Justie. Als je het als verdachte niet eens bent met de beschikking, moet je binnen twee weken actie ondernemen.

Project ZSM is een experiment om bij de eenvoudige strafbare feiten binnen maximaal 2 dagen te komen tot een opsporing, vervolging, bestraffing en bij voorkeur tot executie. Dit gebeurt onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Dit is een efficiënt middel.

Door het enorme aanbod aan strafbare feiten wordt de strafbaarheid steeds meer gekleurd door richtlijnen. Voor de meest voorkomende delicten bestaan richtlijnen.

Basiscollege 3

Deze week staat in het thema van strafprocesrecht.

Agenten moeten cautie geven, wanneer er sprake is van een verhoor of van een verdachte. In een verhoor worden vragen gesteld die gaan over een strafbaar feit.

De politie mag gewoon een praatje maken met een verdachte, zolang de vragen niet gaan om een strafbaar feit.

Relevante feiten hoeven alleen benoemd worden in het licht van de rechtsvraag.

Dit arrest is van belang voor artikel 27 Strafvordering. Daar begint de Strafvordering mee het gaat om de vraag wat een verdachte is en wanneer er sprake is van een verdenking.

Bij een verdachte is er een redelijk vermoeden van schuld. Het redelijk vermoeden moet gebaseerd worden op omstandigheden en feiten, het moet objectief zijn, niet alleen subjectief.

Een redelijk vermoeden van schuld kan ontstaan door bijvoorbeeld aangifte of een anonieme tip.

Al naar gelang de betrouwbaarheid van de tip en de gedetailleerdheid van de tip kan bepaald worden of er sprake is van een redelijke vermoeden. Het hangt er dus vanaf hoe betrouwbaar de tip is of er een redelijk vermoeden is.

Een redelijk vermoeden kan ook ontstaan na surveillance van de politie. Dan zijn ze aan het controleren. als ze dan een heterdaad zien, ontstaat een redelijk vermoeden van schuld.

Als de politie in de controlerende fase is, moet je actief meewerken. Vanaf het moment dat je verdachte bent, dan hoef je niet meer actief mee te werken aan de eigen veroordeling. Je moet wel dulden dat er dwangmiddelen tegen je worden gebruikt. Als verdachte heb je het belangrijke recht; het recht om te zwijgen.

De keerzijde is dat het niet verstandig is om niet mee te werken, dan heeft de overheid het recht om dwangmiddelen toe te passen. Die kunnen heel ver gaan.

Je hebt ook het inzagerecht en je krijgt rechtsbijstand. De dwangmiddelen kunnen onder dwang op jou worden toegepast.

Op het moment dat er een redelijk vermoeden van schuld ontstaat, treedt het Wetboek van Strafvordering in werking.

Het zwijgrecht is geregeld in artikel 29 Sv lid 1. In lid 2 staat de cautieplicht. Dit is de plicht mee te delen dat je zwijgrecht hebt. In bepaalde omstandigheden moet de opsporingsambtenaar de cautie meedelen. De cautie moet worden gegeven als iemand verdachte is en er moet sprake zijn van een verhoor. Een verhoor zijn alle vragen die worden gesteld aan de verdachte over de betrokkenheid bij het strafbaar feit.

Toepassen op de casus:

De man is een bekende van de politie. De agenten gaan naar hem toe. Hij was wel verdacht, maar voor het zijn van een verdachte moet er een redelijk vermoeden van schuld zijn aan een strafbaar feit. Dit moet gebaseerd zijn op objectieve feiten en omstandigheden. Het strafbaar feit mag tijdens het verhoor nog wel gespecificeerd worden.

Het vermoeden van de agenten was heel subjectief.

Als iemand wel cautie had moeten krijgen, maar dit niet gekregen heeft, valt het verkregen bewijs onder het onrechtmatig verkregen bewijs.

Als je bij een casus dwangmiddelen moet gaan behandelen, moet je de casus goed analyseren.

Het analyseren kun je het beste doen aan de hand van de 5 W’s (dit is voor jezelf)

  • Wat? Wat doen de agenten? Dit staat vaak al in de vraag.

  • Wie? Wie mag het dwangmiddel uitoefenen? Er zijn meerdere autoriteiten die hierbij een rol kunnen spelen, zoals de rechter-commissaris en de opsporingsambtenaar. Bij heterdaad zijn dit ook burgers.

  • Tegen wie? Bijna altijd tegen de verdachte (artikel 27) hier noem je altijd het arrest van de Hollende Kleurling of Zeedijk.

  • Wanneer? Hierbij gaat het om de voorwaarden van de dwangmiddel.

  • Waartoe? Het doel van het dwangmiddel. Dit geeft aan waarom het dwangmiddel wordt toegepast.

Eerst behandel je theoretisch het dwangmiddel, in zijn algemeenheid, daarna ga je het toepassen op de casus.

Aanhouding is geregeld in artikel 53 en artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering.

Sv artikel 53 gaat om aanhouding op heterdaad en vlak daarna (wat onder heterdaad valt, staat in artikel 128 Sv) het gaat om terwijl het wordt begaan of terstond nadat dat begaan is. Dit kan nog uren of dagen nadat het begaan is. Dat heeft te maken met hoe actief de opsporing bezig is.

In deze casus gaat het om artikel 54; aanhouding buiten heterdaad. Lid 1 van artikel 54 gaat door op lid 1 van artikel 53.

Dat artikel moet je analyseren.

  • Wie? Buiten heterdaad mag de officier van justitie aanhouden. De opsporingsambtenaar mag dit onder voorwaarden. De opsporingsambtenaar belt naar de officier van justitie voor toestemming. De hulpofficier mag ook aanhouden. Als beide niet in staat zijn toestemming te geven en het optreden niet kan worden afgewacht, mag de opsporingsambtenaar ook aanhouden.

  • Tegen wie? De verdachte mag worden aangehouden (wie de verdachte is, staat in artikel 27 Sv).

  • Wanneer? Welke voorwaarden zijn er? Bij artikel 53 mag het altijd. Buiten heterdaad mag dat alleen als het een strafbaar feit is, waarvoor voorlopig hechtenis is toegelaten. Dit staat in artikel 67 Sv. Voorlopige hechtenis is een vrijheidsbenemend dwangmiddel. De regeling hiervoor is heel streng, omdat dit erg veel kan worden verlengd. De eerste twee leden bevatten de gevallen van voorlopige hechtenis. In lid 3 en 4 en 67a komen daar extra eisen voor de toepassing bij. Dit is niet van belang voor buiten heterdaad.

  • Waartoe? Het doel is het geleiden naar de plaats van verhoor.

Hierna wordt de casus specifiek besproken.

De verdenking is poging tot doodslag. Daar staat in ieder geval meer dan 4 jaar op, dus valt het onder artikel 67 sub a. Het is dus een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.

Bepalingen op basis waarvan een persoon aan de kleding mag worden onderzocht.

Artikel 65 lid 4 is daarvoor de meest centrale bepaling.

  • Wie? Opsporingsambtenaar

  • Tegen wie? Aangehouden verdachte

  • Wanneer? Er moeten ernstige bezwaren zijn. er moet een sterkere graad van verdenking zijn dan een redelijk vermoeden van schuld. In de situatie op heterdaad is altijd voldaan aan de eis van ernstige bezwaren. Het soort delict waarop veroordeeld wordt, heeft niets te maken met of er ernstige bezwaren zijn. het gaat alleen om de hoeveelheid bewijs er is en hoe groot het vermoeden is

  • Waartoe? Voor de waarheidsvinding.

Artikel 55b lid 1: identiteitsfouillering. Het doel van de bepaling is de vaststelling van de identiteit.

Als je de 5W’s is nagelopen kun je zien of de bevoegdheid wetmatig is toegepast. Het kan dan nog zijn dat het niet rechtmatig is toegepast. Dan hangt het af van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Hoorcollege 4

De vervolgingsbeslissing:

Nadat het vooronderzoek is beëindigd, moet de Officier van Justitie een beslissing doen. Het opportuniteitsbeginsel dat beschreven staat in artikel 167 Sv bepaalt dat de Officier van Justitie kan bepalen of een zaak bij de rechter aangedragen wordt.

Toen deze bepaling kwam, dacht de wetgever erg zwart/wit. Dat was de tijd van de eenvoud, waarbij de criminaliteit nog redelijk beheersbaar bleef. Het uitgangspunt was toen dat alle zaken alle onderdelen van het strafrecht doorliepen. Alleen in uitzonderingen kon daarvan worden afgezien.

Het opportuniteitsbeginsel is de bevoegdheid om van vervolging af te zien. Totdat dit werd ingevoerd was het afzien van vervolging een uitzondering.

Door de groei van de criminaliteit is dat enorm veranderd. Slechts de minderheid van de zaken komt nog tot een zitting.

De Officier van Justitie heeft tegenwoordig ook andere instrumenten om een zaak af te doen. Hij kan bijvoorbeeld een transactie aanbieden. Als de verdachte daar niet aan voldoet, kan de verdachte alsnog voor de rechter worden gebracht.

Als de verdachte het niet eens is met een straf, kan hij binnen twee weken verzet indienen en komt de verdachte als nog voor de rechter.

Het positief ingekleurde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het tegenwoordig een uitzondering is om tot een zaak te komen.

In Duitsland geldt een verplichting om alles tot een strafzaak te brengen. Dat is het legaliteitsbeginsel. Dit is een ander legaliteitsbeginsel dan die van artikel 1 Sv.

De Officier van Justitie mag niet tot vervolging overgaan of een transactie aanbieden als er onvoldoende bewijs is. Dan moet de Officier van Justitie van vervolging afzien.

Als de verdachte beroep kan doen op strafuitsluitingsgrond, moet de Officier van Justitie ook afzien van vervolging.

Afzien van vervolging kan als het belang van de staatsveiligheid zich verzet tegen vervolging. Dit kan ook als het gaat om een klein strafbaar feit.

Er moeten ook prioriteiten worden gesteld. Niet iedere diefstal kan worden vervolgd.

Pas als er sprake is van een bepaalde ernst, wordt het strafrecht ingeschakeld.

Van belang is ook dat de beslissing uitsluitend ligt bij het Openbaar Ministerie. In andere landen kunnen ook privépersonen een vervolging instellen. In Nederland kan alleen de Officier van Justitie dit.

Het gaat dus om een discretionaire bevoegdheid van de Officier van Justitie.

Degene die meent dat hij of zij erg lichtvaardig wordt veroordeeld, kan een bezwaarschift indienen tegen de dagvaarding.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor slachtoffers om te klagen over de beslissing van de Officier van Justitie om de verdachte niet te vervolgen.

De overgang van voor naar eindonderzoek krijgt vorm in de dagvaarding

De dagvaarding heeft een aantal functies

  • De oproepingsfunctie: de verdachte wordt opgeroepen om op een bepaald moment voor de rechter te verschijnen.

  • De verdachte wordt geïnformeerd over de rechten die hij heeft, de informatiefunctie.

  • De laatste functie is de beschuldigingsfunctie. In de dagvaarding staat de tenlastelegging. Dit is de omschrijving van de feitelijke gebeurtenis, toegesneden op de delictsomschrijving.

De dagvaarding is buitengewoon juridisch geformuleerd. Daardoor is de tenlastelegging voor een leek vaak niet eenvoudig te begrijpen.

Een tenlastelegging is zo belangrijk omdat in artikel 348 en 350 aan de rechter voorschrijft om na het onderzoek op de grondslag van de tenlastelegging een overweging te maken. Als de tenlastelegging niet klopt, kan dit leiden tot vrijspraak. De rechter is gebonden bij zijn beoordeling, aan de formulering van de tenlastelegging.

Staat daar een fout in kan dat ertoe leiden dat iemand vrijuit gaat.

Die strikte binding aan de tenlastelegging noemen we de grondslagleer.

De grondslagleer heeft enkele voordelen:

  • het is duidelijk waar het strafproces over gaat. Het bakent het onderzoek af.

  • het maakt het voor de verdachte mogelijk de verdediging voor te bereiden.

De tenlastelegging moet bestaan uit een vermelding van tijd plaats en

Als je het niet zeker weet, kun je het beschrijven als Amsterdam, althans in Nederland.

De meest simpele tenlastelegging is die waarin een enkel feit wordt beschreven.

Steeds meer mensen worden van meer delicten beschuldigd.

Als er meerdere feiten in de tenlastelegging staan waar het strafproces over gaat, heet dit een cumulatieve tenlastelegging.

Een feitelijke gebeurtenis kan op verschillende wijzen worden beschreven door gebruik te maken van een subsidiaire tenlastelegging. Als het eerste niet bewezen kan worden, moet de rechter gaan kijken naar het subsidiaire feit.

In het vooronderzoek is de verdachte vooral het voorwerp. Dan is hij de inquisitoir. Naarmate het proces vordert krijgt hij een meer aquisatoire positie.

Het hoogtepunt van het strafproces moet liggen bij de rechter. Deze moet zo direct mogelijk geconfronteerd worden met het bewijs. Dit is het onmiddellijkheidsbeginsel. Het bewijs moet onmiddellijk, direct ten overstaand van de rechter worden gepresenteerd.

Hieruit kan afgeleid worden dat een verklaring alleen geldig is als die in de rechtbank is uitgesproken.

Door het auditu-arrest konden verklaringen van het horen zeggen, die getuigen tegen een politie hadden afgelegd, via het proces-verbaal van de politie konden worden gebruikt.

Voor het vinden van de waarheid, was het daarom niet meer noodzakelijk om een getuigen op een zitting te horen.

Daardoor is de procedure veel efficiënter geworden.

Op een zitting neemt de rechter het dossier in grote lijnen door. Dit bestaat uit het proces-verbaal. Er worden daarna nog wat vragen gesteld aan de verdachte. Getuigen worden nog maar zelden in de zitting verhoord.

De wetgever dacht dat de nadruk zou komen te liggen op het eindonderzoek, maar de nadruk is uiteindelijk komen te liggen op het vooronderzoek. Daar wordt het bewijs verzameld. Het auditu-arrest heeft hiertoe geleid.

Nederlandse zittingen zijn veel saaier dan buitenlandse zittingen, zoals de Verenigde Staten.

Het strafproces in Nederland is vooral een gelegenheid op papier. Dit komt veel minder aan op retorische vaardigheden. daarom is het voor toeschouwers veel minder aantrekkelijk om aanwezig te zijn.

Het beginsel van de externe openbaarheid: het idee dat de deuren open gaan voor belangstellend publiek. Dit zou tot een zekere democratische controle moeten leiden.

Zaken tegen minder jarigen vinden in beginsel achter gesloten deuren plaats.

De openbaarheid zorgt er ook voor dat de media de processen kunnen volgen. Dat werd gezien als een belangrijke waarborg voor de verdachte. De rechter wordt gecontroleerd door de media.

Misschien klopt dit niet meer, omdat de media vooral op zoek is naar een schandaal.

De interne openbaarheid betekent dat de verdediging toegang moet hebben tot het dossier. Als je je aanmeldt als advocaat, vraag je ook de stukken van het dossier. Op basis daarvan kan je de verdediging voorbereiden.

De interne openbaarheid kan in het vooronderzoek beperkt, dan willen ze de verdachte nog enkele tijd onwetend laten. In het eindonderzoek mogen geen stukken meer aan de verdachte worden onthouden.

Je kunt niet worden veroordeeld op basis van informatie die je niet hebt kunnen weten.

De rechtspraak wordt in Nederland uitsluitend door professionals gedaan. In de meeste andere landen is dat wel het geval, met juryrechtspraak.

De professionele rechter wordt geacht ontvankelijk te zijn. die wordt ook geacht onpartijdig te zijn, geen persoonlijke betrokkenheid te hebben. Als de onpartijdigheid in twijfel wordt getrokken kan de rechter worden gevaagd.

De waarheidsvinding kan het beste een overheidstaak zijn. die moet ervoor zorgen dat de belangen afgewogen worden. De rechter moet zelf actief op zoek gaan naar de waarheid.

Ook op de zitting heeft de verdachte enkele rechten. Een van de belangrijkste rechten is de recht op de rechtsbijstand. Dat hangt natuurlijk in hoge mate af van de kwaliteit van de advocaat.

Het belang van rechtsbijstand is benadrukt. Je hebt in beginsel ook het recht om jezelf te verdedigen.

In zaken waar heel veel op het spel staat, moet de rechter goed onderzoeken of een verdachte bewust en vrijwillig afstand doet van het recht op bijstand.

Levenslang is in Nederland daadwerkelijk levenslang.

Het Openbaar Ministerie is degene die de beschuldiging formuleert. Die is verantwoordelijk voor de opsporing. Dat wordt allemaal vastgelegd in een dossier en die formuleert uiteindelijk zijn eis.

Als je het wetboek doorleest zie je dat de rechter allerlei bevoegdheden heeft om ook zelf bij te dragen aan de waarheidsvinding.

De rol van de slachtoffers komt steeds meer nadruk op te liggen.

Zodra de zitting is afgelopen moet de rechter een beslissing nemen.

Op basis van de artikelen 348 en 350 doet de rechter een uitspraak, dat neoemen we dan een einduitspraak. Op dit einduitspraak kan hoger beroep ingesteld worden.

De tussenuitspraken zijn de uitspraken die de rechter op zitting doet, zoals het toestaan van het horen van een getuigen. Hiertegen kan geen rechtsmiddel meteen worden aangediend. Hiervoor moet je wachten tot de einduitspraak.

Als de einduitspraak onherroepelijk is, dan is er geen hoger beroep of cassatiemiddel meer mogelijk.

De vragen van art. 348 zijn:

De rechtbank onderzoekt op den grondslag der tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting:

  • De geldigheid der dagvaarding. Hier kunnen problemen ontstaan. Deze moet worden uitgereikt aan de verdachte. Als de verdachte vastzit, moet de dagvaarding persoonlijk in het huis van bewaring worden overhandigd.

Als de dagvaarding niet goed wordt uitgereikt, is de dagvaarding niet geldig. De einduitspraak is dan: de dagvaarding is nietig.

Hij is ook nietig op het moment dat de tenlastelegging niet voorziet in verplichte onderdelen, zoals een plaatsaanduiding.

Als de dagvaarding onduidelijk is, waardoor de verdachte niet begrijpt wat hem verweten wordt, is de dagvaarding ook nietig.

  • hare bevoegdheid tot kennisneming van het tenlastegelegde feit. Dit gaat om de bevoegdheid van de rechter.

  • de ontvankelijkheid van den officier van justitie. Als de verdachte is overleden, is het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging. het OM is ook niet ontvankelijk als er geen klacht licht van het slachtoffer als dit wel nodig is.

  • Of er redenen zijn voor schorsing der vervolging. een voorbeeld is dat de verdachte zo gek zou zijn dat hij niet begrijpt waarom hij terecht zou staan.

Deze vragen zijn de formele vragen.

Normaal gesproken leiden deze vragen niet tot problemen

De materiele vragen staan in 350.

Als de rechter blijft steken bij de eerste vraag, komt de rechter niet toe aan de vragen 2,3 en 4.

Het structuur van het strafbare feit komt terug in de vragen van 350.

Sommige auteurs plaatsen de strafbaarheid bij de 2e vraag, andere bij de 3e vraag. Dat is dus de vraag naar de wederrechtelijkheid van de gedraging.

Wanneer kan het feit worden bewezen:

  • Er moet sprake zijn van een overtuiging die gebaseerd is op wettelijke bewijsmiddelen. Ook als er voldoende bewijs is, kan een bewezenverklaring pas volgen als de rechter ook ervan overtuigd is dat de verdachte schuldig is. De rechter kan voorbijgaan aan bewijs.

  • De wettige bewijsmiddelen zijn benoemd in 339 -344 Sv.

  • Wat moet worden bewezen? Alles wat in de tenlastelegging staat.

  • Een foute plaats in de tenlastelegging leidt tot vrijspraak.

  • Niet iedere vrijspraak van een deeltje van de tenlastelegging hoeft te leiden tot integrale vrijspraak.

Partiële vrijspraak is vrijspraak van het stukje van de tenlastelegging wat niet bewezen is.

Vrijspraak betekent niet dat iemand onschuldig is. Vooralsnog moeten we ervanuit gaan dat de verdachte het tenlastegelegde feit niet heeft begaan.

Welk strafbaar feit levert het bewezenverklaarde op?

De Officier van Justitie loopt in de tenlastelegging voor op deze vraag. Door de tenlastelegging juridisch te omschrijven, weet de Officier van Justitie zeker dat alle bestanddelen van het strafbare feit voorkomt in de tenlastelegging.

Alle fouten van de Officier van Justitie kunnen in de loop van het onderzoek nog worden hersteld.

Is de gedraging wederrechtelijk?

Wederrechtelijkheid is een element.

Als er beroep gedaan is op een rechtvaardigingsgrond, en de rechtvaardigingsgrond aannemelijk is, is er sprake van ontslag van alle rechtsvervolging.

Een uitzondering hierop is dat het tot vrijspraak leidt als het woord wederrechtelijk onderdeel is van de delictsomschrijving.

Kan het feit de verdachte verweten worden?

Is een schulduitsluitingsgrond aanwezig, leidt dit tot ontslag van rechtsvervolging.

Er zijn hierop 2 uitzonderingen. Als schuld in de tenlastelegging staat, en er is sprake van een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond leidt dat tot vrijspraak.

Welke straf en/of maatregel moet worden opgelegd?

Voor de straffen gelden algemene maxima. De rechter heeft hierbij grote vrijheid. Die kan ergens tussen het minimum en het maximum kan zitten. Daarom zijn er wel richtlijnen voor de meest voorkomende delicten vastgesteld.

Basiscollege 4

Artikel 338 van het wetboek van Strafvordering gaat ervan uit dat de rechter kan bepalen of iemand veroordeeld wordt. De rechter moet ervan overtuigd zijn dat iemand schuldig is. Het kan ook zijn dat de rechter wel overtuigd is, maar als er maar 1 getuige is, leidt dit tot vrijspraak. 1 getuige is niet voldoende bewijs. Andersom geldt dit ook, als er voldoende bewijs is, maar de rechter is niet overtuigd van de schuld, leidt dit tot vrijspraak.

In artikel 339 van het wetboek van Strafvordering staan de wettige bewijsmiddelen. Dit zijn 5 soorten en die zijn limitatief, meer zijn er niet.

In de artikelen wordt aangegeven dat getuigenverklaringen en verklaringen van een proces-verbaal alleen geldig zijn als de getuigen de feiten zelf heeft waargenomen. De wetgever bedoelde dat je de oorspronkelijke rechtsbron moet horen.

In het auditu-arrest gebeurt dit niet.

Bij een mondelinge verklaring kan je nog wel vragen stellen, bij een schriftelijke verklaring kan dit niet. In het auditu-arrest is er zelfs sprake van een dubbele auditu. Hierdoor wordt de verdediging het vragenrecht belemmerd.

In het eindonderzoek mag de verdachte de rechten uitoefenen. Door het auditu-arrest hoeft niet veel meer op de zitting uitgevoerd te worden. De meeste verklaringen worden in papieren vorm gedaan en worden op de rechtbank voorgelezen.

Op het eindonderzoek mag er geen geheime informatie meer zijn.

Het onmiddellijkheidsbeginsel bepaalt dat de rechter alleen beslissingen mag nemen op grond van wat er tijdens de zitting gebeurt.

Bij een schouw gaat de rechter op het plaats delict kijken. Dit valt ook onder de zitting, omdat de rechter anders informatie niet mee mag nemen.

Door het auditu-arrest is er alleen nog een puur formele invulling van het onmiddellijkheidsbeginsel. Het Europees Hof wil een materiele invulling. Zij pleiten ervoor dat alle getuigen gehoord worden tijdens de zitting.

Artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering beslaat het rechterlijk beslissingsmodel. Dit zijn de formele voorvragen.

De vragen die de rechter moet nalopen zijn:

  • Is de dagvaarding geldig? Deze is niet geldig als de datum of de plaats ontbreekt of als de dagvaarding niet goed uitgereikt is of er problemen zijn met de betekening. Dit leidt tot een nietige dagvaarding.

  • Is de rechter bevoegd? Hier gaat het om de relatieve competentie (de plaats van de rechtbank) en de absolute competentie (het soort zaak). Zo niet spreek je van een onbevoegde rechter.

  • Is het OM ontvankelijk? Dit is het OM niet als de verdachte overleden is, de zaak verjaard is, als er geen klacht ligt bij de rechtbank of als de verdachte al een keer eerder vervolgd is voor hetzelfde delict. In die gevallen verliest het OM zijn vervolgingsrecht wegens de wettelijke beletselen. Als het OM niet ontvankelijk is, is dat eigenlijk een straf voor het OM.

  • Schorsing van de vervolging. Dit komt nauwelijks voor.

Artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering bevat de materiele hoofdvragen.

Het verschil tussen artikel 348 en artikel 350 is dat artikel 348 over de procedure gaat.

Bij een nietige dagvaarding, mag de zaak opnieuw aangedragen worden. Artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht geldt hier niet, die geldt alleen bij de vragen van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering.

Je mag niet 2x voor hetzelfde feit worden vervolgd. Bij de vragen van artikel 348 is er nog niet vervolgd. Het feit is opgenomen in de tenlastelegging. Die staat centraal op de zitting. Bij 348 heb je daar nog niet over geoordeeld.

Als het OM niet ontvankelijk is, is de reden voor de ontvankelijkheid niet te herstellen.

Artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering

  1. Is het feit bewezen? Het feit is hierin het tenlastegelegde feit. Als het niet bewezen is leidt dit tot vrijspraak (352 Sv)

  2. Is het feit strafbaar?

    1. Kwalificatiebeslissing: de rechter gaat die bewezenverklaring koppelen aaneen delictsomschrijving

    2. Is er sprake van een rechtvaardigingsgrond? Hierdoor kan een feit toch niet strafbaar zijn. het is wel in strijd met de wet maar niet met het recht.

Dit leidt tot ontslag van rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van het feit.

  1. Is de dader strafbaar? Hij is hier niet meer verdachte. Hierbij komen schulduitsluitingsgronden aan bod. Als de dader niet strafbaar is, leidt dit tot ontslag van rechtsvervolging. Geef hierbij aan wegens niet strafbaar zijn van de dader.

  2. Welke straf/maatregel kan worden opgelegd?

Dit correspondeert met de 4 voorwaarden voor strafbaarheid.

De eerste daarvan was dat er een gedraging moet zijn, die valt onder vraag 1. Die gedraging moet vallen binnen een delictsomschrijving. Dit is de kwalificatie stap.

Dan moest er ook sprake zijn van wederrechtelijkheid, rechtvaardigingsgronden nemen dit weg. Het moest ook aan schuld te wijten zijn. schuld betekent hier de verwijtbaarheid. Dit kan gekoppeld worden aan vraag 3.

Alle bestanddelen van een delictsomschrijving worden ook genoemd in de tenlastelegging, om er zeker van te zijn dat de tenlastelegging kwalificeerbaar is.

Als wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving staat, en er sprake is van een rechtvaardigingsgrond, kan het feit niet bewezen worden. Het moet dan als bewijsverweer gevoerd worden. Dan leidt dat tot vrijspraak.

Als de rechter het beroep op die rechtvaardigingsgrond verwerpt, is vraag 2b ook ongegrond

Als schuld een bestanddeel is van een delictsomschrijving, hebben we het over culpa. Culpa is een aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid. Dit heeft 2 componenten. Als eerste stap moet je die onvoorzichtigheid bekijken. Dit is de wederrechtelijkheidscomponent. De tweede component is de verwijtbaarheid.

Bij een culpoos delict staat de schuld in de tenlastelegging. Als de dader zich dan beroept op een schulduitsluitingsgrond of een rechtvaardigingsgrond, leidt dit tot vrijspraak. Dit moet dan aangegeven worden bij de vraag of het feit bewezen is.

Hoorcollege 5

Tegenspraak Officieren van Justitie moeten oordelen of er in het onderzoek niet te veel sprake is van een tunnelvisie.

Eind vorig jaar is er een wettelijke basis gekomen om de Raad advies te geven over zaken waarin een onschuldige verdachte veroordeeld is. Alle zaken die hierbij aan de orde zijn, zijn levensdelicten.

Het gaat juist in levensdelicten vaak mis, omdat daar veel emoties een rol spelen.

Alles over het sanctiestelsel is in de wet terug te vinden.

Sanctierecht

Het sanctierecht raakt in de eerste plaats rechtvaardiging van de straf.

In de loop van de 19e eeuw zijn verschillende theorieën ontwikkeld.

De absolute theorie is die waarbij de vergelding zowel grondslag is van de straf als ook het doel. Omdat er iets is misdaan moet er worden gestraft.

Dat is lang de heersende theorie geweest, maar dit is meer naar de achtergrond gedreven.

Vanaf de 20e eeuw werd steeds meer gekeken naar de mogelijkheid om met de straffen ook iets te bereiken.

In de relatieve theorieën werden die doelen centraal gesteld. Het doel was het voorkomen dat iemand opnieuw de fout in gaat. Speciale preventie richt zich op de dader

In de relatieve theorieën wordt minder belang gehecht aan juridische funderingen van de straf. Het gaat om het voorkomen. Dat leidt tot excessen.

Dit zag je onder andere in Duitsland, tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat heeft ertoe geleid dat er na de Tweede Wereldoorlog vereniging theorieën ontstaan zijn.

We straffen omdat iemand iets heeft misdaan. Vergelding is de grondslag van de straf. Dit bepaalt dus ook de bovenmaat van de straf. Je kunt niet meer straffen dan dat er aan schuld aanwezig is.

Met het oog op preventie kan ook juist van strafoplegging afgezien wordt. Door het opportuniteitsbeginsel dat in Nederland geldt, wordt het mogelijk gemaakt om van de strafoplegging af te zien.

De absolute theorieën komen met name in uitdrukking in de klassieke richting. Dit was in het begin van de 19e eeuw.

De moderne richting kwam eind 19e eeuw op en had meer het doel van het bestraffen. In de moderne richting staat de beveiliging van de samenleving tegen mensen die iets fout kunnen doen centraal.

Soorten Sancties

Er zijn twee soorten strafrechtelijke sancties. Straffen en maatregelen.

Straffen zijn het klassieke denken, waarbij vergelding voorop staat. Dit wordt opgelegd op de grondslag, wegens een delict.

Daarnaast zijn een aantal maatregelen in het wetboek opgenomen. Die gaat ervan uit dat de beveiliging van de samenleving en het herstel van de rechtsorde centraal moet staan. Dit is abstracter.

Een voorbeeld van een maatregel is TBS. Degene die tot TBS wordt veroordeeld ziet de maatregel als straf. Het is een vrijheidsbenemende sanctie. Het idee dat eraan ten grondslag ligt is de maatregel, dus het beveiligen van de maatschappij.

De gedachte van proportionaliteit komt sterk terug bij het opleggen van straffen. Vergelding betekent dat je proportioneel vergeldt. Dit speelt veel minder duidelijk een rol bij maatregelen. De beveiliging van de maatschappij staat voorop. Dat weerspiegelt zich bij de nieuwe maatregel, de maatregel van ISD. Dit is een Inrichting voor Stelselmatige Daders. Dat zijn mensen die voortdurend terugvallen in crimineel gedrag. Tegen dat soort overlast gevend gedrag heeft de wetgever besloten een aparte maatregel te creëren. Die brengt mee dat iemand onder bepaalde voorwaarden 2 jaar kan worden opgesloten, ook als het delict niet zo ernstig is. De proportionaliteit is hierbij niet richtinggevend.

Bij de straffen is de proportionaliteit wel richtinggevend.

In Nederland kennen we wel het beginsel van geen straf zonder schuld, maar daaruit volgt volgens de Hoge Raad niet dat ook de geldt straf naar de mate van schuld.

Bij een grote kans tot ontsnappen of herhaling wordt vaak een hogere straf gegeven dan de straf naar mate van schuld.

Vroeger had men een beperkt aantal straffen en maatregelen. De laatste 10 jaar is er een woud ontstaan aan allerlei verschillende sancties.

Vroeger had je gevangenisstraf, hechtenis en de geldboete. Daar is de taakstraf bijgekomen. Taakstraf is de onbetaalde arbeid. Deze is tussen de geldboete en de gevangenisstraf in geplaatst.

Er wordt steeds een maximum aantal gevangenisstraf en een maximum geldboete gegeven bij de delictsomschrijving. Het maximum aantal uren taakstraf staat in artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht.

Van de bijkomende straffen is de belangrijkste de verbeurdverklaring. Dit is de straf die in relatie staat met het strafbaar feit. De rechter acht het dan niet geoorloofd dat een voorwerp dat in relatie staat met het strafbaar feit in het bezit blijft van de verdachte.

Een taakstraf kan worden opgelegd als vervanging, als alternatief voor de gevangenisstraf of hechtenis. Dit was het uitgangspunt van de taakstraf volgens artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht. Redelijk recent heeft de wetgever daar beperkingen in aangebracht. Sinds kort bestaat in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht een beperking in de vrijheid voor het opleggen van taakstraf. In bepaalde delicten mag geen taakstraf meer opgelegd worden, zoals bij kinderpornografie of liquidatie.

Als het gaat om taakstraf zegt artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht dat het een vervanging is, daarom staat het ook niet in de delictsomschrijving. Of deze mag worden opgelegd hangt dus af van artikel 22b.

Tegenwoordig mogen straffen gecombineerd worden.

Geldboetes mogen altijd in combinatie worden opgelegd.

Een taakstraf kan in combinatie met andere straffen worden opgelegd zoals de gevangenisstraf.

De andere straffen kunnen altijd worden gecombineerd met een verbeurdverklaring.

Voorwaardelijke straf

Voorwaardelijke straf is mogelijk voor taakstraffen, hechtenis, een geldboete en bijkomende straffen.

Gevangenisstraffen kunnen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk worden opgelegd.

Bij een voorwaardelijke straf kan de tenuitvoerlegging worden opgeschort als je binnen een proeftijd goed gedrag toont. De proeftijd is 3-10 jaar. Als mensen in die proeftijd de fout in gaan, kan als nog de gevangenisstraf ten uitvoer gebracht worden. Dit geldt tot een maximum van 4 jaar, met een onderscheid tussen straffen tot 2 jaar en van 2 tot 4 jaar.

De enige voorwaarde die eerst werd gesteld, was dat men niet opnieuw een strafbaar feit mag plegen binnen de proeftijd. Je mag niet in herhaling vallen. De laatste 5 jaar is daar een enorme rits aan bijzondere voorwaarden aan toegevoegd. Het kan dan gaan om een contactverbod of een gebiedsverbod. Daar is een grens aan, er mag geen sprake zijn van verbanning.

Het toezicht op het naleven van de voorwaarden is in handen gelegd van de reclassering. Die moeten kijken of iemand zich aan de voorwaarden houdt. Die moet het melden bij het OM als iemand zich er niet aan houdt.

De ‘tul’ is als iemand de tenuitvoerlegging niet naleeft. Dan komt er nog een vordering om een eerder opgelegde voorwaardelijke straf ook ten uitvoer te leggen.

Daarnaast bestaat er iets als voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat komt erop neer dat als iemand een gevangenisstraf heeft gekregen, hij in beginsel na 2/3 van de opgelegde straf in vrijheid wordt gesteld. Dit is voorwaardelijk. Die invrijheidstelling kan aan allerlei voorwaarden worden gekoppeld.

Vroeger was dat een automatisme, dat heette toen een vervroegde invrijheidstelling. Nu wordt een onderscheid gemaakt tussen langdurige straffen en straffen tot 2 jaar. Boven de 2 jaar komt men na 2/3 van de gevangenisstraf vrij.

De voorwaardelijke invrijheidstelling geldt, tenzij je een poging tot ontsnappen hebt begaan of een nieuw strafbaar feit hebt begaan in detentie of als je je niet goed hebt gedragen in detentie.

Voorwaardelijke invrijheidstelling is voor de buitenwereld vaak lastig te begrijpen, maar de rechters houden rekening met de regeling.

Maatregelen

Aanvankelijk waren de maatregelen beperkt tot 3 soorten, namelijk:

  • Opname in een psychiatrisch ziekenhuis. voor mensen die ontoerekeningsvatbaar zijn. Er is dan geen sprake van schuld maar de maatschappij moet wel beschermd worden. Dit kan opgelegd worden voor maximaal 1 jaar.

  • TBS is voor mensen die ofwel geheel of gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar zijn en die daarnaast een gevaar vormen voor zichzelf of voor de maatschappij.

  • Onttrekking aan het verkeer is het wegnemen van het bezit van bepaalde gevaarlijke voorwerpen, zoals wapens en alles wat in strijd is met de wet.

Dit is uitgebreid met:

  • Het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit is vooral gericht op herstel, om iemand te ontnemen wat hij heeft verkregen met het delict.

  • Schadevergoedingsmaatregel. Maakt het mogelijk dat de staat namens slachtoffers schadevergoeding gaat incasseren.

De Inrichting voor Stelselmatige Daders is voor mensen die veel overlast veroorzaken.

De allernieuwste maatregel is de vrijheid beperkende maatregel. Die maakt het mogelijk dat de rechter oplegt dat je niet in een bepaald gebied mag komen of dat er een contactverbod is. De rechter kan ook voorschrijven dat je je iedere week bijvoorbeeld moet melden op het politiebureau.

De gedachte is tegenwoordig dat met de inzet van strafrecht de criminaliteit zo veel mogelijk onder controle gehouden kan worden. Daarmee moet de samenleving beter gemaakt worden.

Dat betekent wel dat er een enorm geloof is in de maakbaarheid van de samenleving door het strafrecht. Als iets niet goed gaat verzinnen we een nieuwe sanctie om het op te lossen.

Strafoplegging

De moeilijkste taak van de rechter is de juiste straf opleggen. De meeste strafzaken zijn niet zo moeilijk, meestal is wel duidelijk of iemand schuldig is.

Groot vertrouwen van de Nederlandse wetgeving ligt bij de kunde van de rechter om de juiste straf op te leggen. Dat is terug te zien in het feit dat er wel maximum straffen zijn, maar enkel algemene minimumstraffen.

Op de vrijheid is de wetgever de laatste jaren wel aan het beknibbelen. Er worden steeds meer beperkingen in de wet vastgelegd.

Zonder aanknopingspunten is het voor de rechter buitengewoon lastig om te bepalen wat rechtvaardig is.

De straf is gebaseerd op de ernst van het delict, de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden van het geval. Dat is een toereikende strafmotivering.

Om de ongelijkheid te verminderen is een uitgangspunt vast te stellen. Dit is een richtlijn. Aan die richtlijnen kan de rechter zich vasthouden.

Ook het Openbaar Ministerie heeft die richtlijnen bedacht. De richtlijnen zijn grotendeels gepubliceerd. Als een straf wordt geëist die zwaarder is dan de richtlijn behoeft dit uitleg.

Het terrein van penitentiair recht. Dat is het onderdeel van de executie.

Ongeveer 10 % van de opgelegde straffen door de rechter wordt niet ten uitvoer gelegd. Dit kan zijn als er een dossier zoekraakt of er iets fout gegaan is.

De executie wil men in handen leggen van het Ministerie van Justitie.

De staatssecretaris heeft aangekondigd dat er een verdergaande versobering komt in de gevangenissen. Er moeten minder mensen komen te werken. Er moet meer gebruik gemaakt worden van technologische beveiligingsmaatregelen. Als er minder menselijk contact is, wordt de veiligheid exponentieel groter.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Strafrecht bundel

Hoorcollege 1 Materieel strafrecht, Bachelor jaar 2 rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 1 Materieel strafrecht, Bachelor jaar 2 rechtsgeleerdheid

Zo nu en dan wordt er verwezen naar een ontbrekend gedeelte, via BlackBoard zijn deze stukjes terug te kijken! Wordt later aangevuld.

Hoorcollege 1 Materieel Strafrecht

Wat is de functie van materieel strafrecht?

VOORBEELD 1

* Jongen, 27

* Ouders uit Marrokko

* Houdt van voetbal, Moslim

* Wil naar Syrië -> IS-strijder

* Is hier heel openbaar over

* AIVD heeft ‘m in het vizier

* Vals paspoort – aangehouden

* Voldoende om jongen te veroordelen?

VOORBEELD 2

* Pedo van 40

* Legt via darkweb contact met meisje -> ontmoeting via tussenpersoon

* Tussenpersoon blijkt undercoverjournalist te zijn

* Meisje blijkt niet bestaand te zijn

* Straf voor voorbereiding misdrijf verkrachting?

VOORBEELD 3

* Jongens beroven hotel -> vluchten op scooter

* Rijden met scooter voetganger plat

* Valt niet te achterhalen wie er achter het stuur zat

* Wie is schuldig? Beiden of allebei niet?

* Begrippen zijn dus vager dan bij strafprocesrecht

* Definitie materieel strafrecht -> rechtsgebied dat aangeeft welke gedragingen onder welke voorwaarden strafbaar zijn, regelt sancties, regelt toepasbaarheid strafrecht (voorwaarden voor vervolgbaarheid, kan iemand wel daadwerkelijk een straf opgelegd krijgen? Is een persoon een dader -> ja/nee -> strafbaar?), genoegdoening slachtoffer ook van belang

* Hoe ver in het voorstadium kun je zitten om strafbaar te kunnen zijn?

* Wanneer spreek je van culpa/opzet/poging? -> dillema’s

* Inherente spanning in het strafrecht

* Strafrecht biedt bescherming aan burger (verwezenlijking doelen strafrecht)

* Leven/eigendom/fysieke integriteit zijn van dusdanig belang dat ze moeten worden beschermd

* Bescherming van het slachtoffer staat niet voorop -> strafrecht is publiekrecht

* Strafrecht beschermt ook diegene tegen wie het strafrecht zich keert (verdachte/gedetineerde)

* Instrumentaliteit: hoe scherper het strafrecht, des te meer straffen uitgevaardigd -> hoe meer bescherming voor de verdachte, hoe minder slagvaardig het strafrecht kan zijn

* Kunst als jurist: niet jezelf laten overstemmen door je primaire opvattingen, juridische probleem overal in zien

* Strafrecht is geen wondermiddel -> Deze gedachte zou legitimiteit van het systeem aan kunnen tasten

Bronnen van materieel strafrecht en legaliteit

* Bronnen van materieel strafrecht

o Wetboek van Strafrecht boek 1 voornaamste bron

* Boek 2 misdrijven

* Boek 3 overtredingen

* Bijzondere wetten (Wet Wapens en Munitie, Wegenverkeerswet etc.)

o Strafvordering heeft plaats op een wijze bij de wet voorzien -> wet in formele zin

o APV’s zijn voorbeeld van lagere wetgeving (wet in niet formele zin)

o Overtredingen kunnen in lagere regelgeving staan, misdrijven nooit

o Feitelijke gedraging verdachte hoort binnen strafomschrijving te passen

o Constitutionele dimensie strafrecht -> verhouding staatsmachten

o Rechtsbeschermende functie -> als burger weet je waar je aan toe bent

o Lex certa/gestimmtheitsgebot -> enige die bevoegd is om strafbaarheidstelling in het leven te roepen, is de wetgever -> moet duidelijke strafbepalingen formuleren

o Verbod op té extensieve interpretatie -> alleen de wetgever mag strafbaarstellingen in het leven roepen -> rechter moet zich houden aan de woorden van de wet

o Rechter gaat wel boekje te buiten als hij analogie toepast -> vorm van interpreteren waarbij.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht

Causaliteit en wederrechtelijkheid

Beide hebben centrale plaats in het materiële strafrecht

-        Wederrechtelijkheid is voorwaarde voor strafbaarheid (zie vorige week)

-        Causaliteit is bij veel delicten voorwaarde voor strafbaarheid

 

Causaliteit: algemeen

Wat is causaliteit?

-        Arrest etalageruit

-        Auto door ruit -> vrouw in de buurt overlijdt -> glassplinter in slagader vrouw -> man veroordeeld (gevaarlijk rijgedrag oorzaak slagaderlijke bloeding)

-        Menselijke gedraging + gevolg

-        Materieel omschreven delicten

-        Bedrog in verzekeringsovereenkomsten -> art. 3:27 Wetboek van strafrecht -> cliënt brengt verzekeraar in dwaling -> gevolg = overeenkomst in leven geroepen die de verzekeraar bij bezit over volledige informatie niet had afgesloten

-        Gekwalificeerd delict (straf gaat omhoog op grond van het ingetreden gevolg (bijv. dood i.p.v. lichamelijk letsel) -> oorzakelijke relatie met mishandelende gedraging

-        Formeel omschreven delicten -> uitvoeren gedraging is op zichzelf strafbaar (kleven soms wel materiële aspecten aan, bijv. diefstal -> ‘’weggenomen’’ = als iets uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer is gehaald)

Causaliteit: theoretische benaderingen

-        Wetgever had geen leidraad voor causaliteitskwestie

-        Aantal theorieën in het leven geroepen om hierbij te helpen (volgen de ontwikkeling van de rechtspraak)

-        Conditio sine qua non -> alles wat een noodzakelijke voorwaarde is geweest van het intreden van het gevolg, is een oorzaak (je kan eindeloos terug in de tijd redeneren) -> je vraagt je af of de gedraging weggedacht kan worden zodat tegelijkertijd ook het gevolg wegvalt (bijv Etalageruit) -> geldt niet als hoofdmaatstaaf in ons huidige strafrechtstelsel, maar speelt nog wel een grote rol (wordt wel als te breed op te vatten gezien)

-        Casua proxima -> Gaat om dichtstbijzijnde oorzaak van bijv. dood (man in Etalageruit zou hierbij wel slagen met verweer (gebroken ruit zou oorzaak dood vrouw zijn)

-        Relevantietheorie -> houdt in dat je op zoek gaat naar het type gevolg dat de wetgever waarschijnlijk op het oog heeft gehad -> bedoeling wetgever delictsomschrijving -> bedoeling wetgever is vaak onduidelijk, wat is strafrechtelijk relevant en wat niet

-        Adequatietheorie -> heeft te maken met de voorzienbaarheid van het gevolg -> aard van de gedraging van de verdachte -> is die gedraging in zijn aard geschikt om tot het gevolg te komen -> lange tijd hoofdrol gehad in causaliteitstheorie

-        Redelijke toerekening -> Kan het ingetreden gevolg redelijkerwijs worden toegerekend aan de gedraging van de verdachte -> open maatstaf, bij de invulling hiervan kunnen de oude theorieën ook helpen

Causaliteit: redelijke toerekening

-        Inhoud maatstaf

o   Wanneer is het redelijk toe te rekenen?

o   Geen algemene regel te geven

o   Concrete omstandigheden van het geval

-        Casuïstiek: relevante factoren

o   Aard van de gedraging van de verdachte

§  Hoe gevaarlijk

§  Hoe voorzienbaar

§  Objectieve invalshoek/benadering

o   Aard en strekking van het delict (relevantietheorie) -> wat is de ratio van de delictsomschrijving en wat zijn typische bijbehorende gevolgen -> afhankelijk van rechtsgoed

o   Ernst van het letsel -> persoon slachtoffer (doodgaan door pantoffel koppen komt toch voor rekening verdachte, ‘’you take the victim as you meet him’’).....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht

Schuld als element en bestanddeel

Het schuldbeginsel: geen straf zonder schuld

-        Verlichtingswaarden ‘’beschaafd strafrechtelijk stelsel’’?

-        Geen risicoaansprakelijkheid (in beginsel…)

Verschillende betekenissen van de term schuld

-        ‘Het gedaan hebben’

-        Schuldbestanddelen: opzet en culpa

o   bestanddelen, deel van de delictsomschrijving, eerste vraag 350 Sv

o   Uitdrukkingen van de geestesgesteldheid waarmee de verdachte heeft gehandeld

o   Geestesgesteldheid -> subjectieve delictsbestanddelen (subjectieve kant strafbare feit)

-        Schuld in enge zin: culpa

o   Gaat meer om onvoorzichtigheid/nalaten

-        Schuldelement: verwijtbaarheid

o   Derde vraag 350 Sv

-        Straftoemetingsschuld

o   Persoonlijke schuld dader

o   Ernst van het feit

o   Geschoktheid van rechtsorde

Opzet/dolus: algemeen

Wat is opzet (niet)?

-        Willens en wetens de verboden gedraging verrichten

o   Je wil het gevolg in het leven roepen door verboden te handelen

-        Opzet is niet het (achterliggende) motief van de dader

-        Opzet is kleurloos en niet boos (tenzij…)

o   Kleurloos: De wet eist niet dat jij je ervan bewust was, dat je op het moment strafbaar handelde (al is dit vaak wel het geval) -> je hebt dus opzet op wat in de delictsomschrijving staat, niet op het wederrechtelijk handelen

-        Opzet is iets anders dan voorbedachte raad

o   Voorbedachte raad komt bovenop opzet en komt er op neer, dat je als dader zijnde een redelijke mogelijkheid hebt gehad om te bezinnen, voordat je de verboden gedraging uitvoerde

Verschijningsvormen van opzet

-        Meestal ‘’opzettelijk’’

-        ‘’Wetende dat’’

-        ‘’Oogmerk’’

-        Ingeblikt in aanduiding gedraging of middel

-        ‘’Voornemen’’ bij poging (art. 45 Sr) (synoniem van opzet)

Het bewijs van opzet

-        De opzetregel

-        Normativering/objectivering

o   Je begint als de verdachte heeft gehandeld, zo dicht mogelijk bij de verdachte zelf

o   Verklaring verdachte is hier erg belangrijk bij

o   Objectieve omstandigheden van het geval: normativeren/objectiveren

§  Zie Hiv 1: ‘’Je kijkt naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging’’

§  Normativeren gebruik je om vast te stellen, wat de gemiddelde mens in de gegeven omstandigheden moet hebben gewild en geweten

Voorwaardelijk opzet: componenten en ratio

Gradaties en opzet

-        Willens en wetens handelen

-        Noodzakelijkheidsbewustzijn

-        Mogelijkheidsbewustzijn in de vorm van voorwaardelijk opzet
 

‘’Bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans’’/zich willens en wetens blootstellen aan een aanmerkelijke kans:

-        1. Risico: aanmerkelijke kans

o   Omstandigheden geval

o   Aard en verschijningsvorm gedraging

o   Algemene ervaringsregels

o   Niet aard van het gevolg

-        2. Kennis: wetenschap

o   Wetenschap die feitelijk bestaat of

o   Bekend moet worden verondersteld

-        3. Wil: aanvaarding

o   Verklaringen verdachte

o   Verklaringen e.v.t. getuigen

o   Omstandigheden geval

o   Uiterlijke verschijningsvorm gedraging

o   Contra-indicaties

§  Denk aan Spookrijder-arrest -> 5 doden als gevolg door labiel rijgedrag -> meervoudige doodslag ten laste gelegd, HR schoof dit opzij -> verdachte probeerde juist ongevallen te vermijden (hij wilde dus de kans op de dood van zichzelf of anderen dus niet aanvaarden)

Waarom hebben we het voorwaardelijk opzetbegrip?

-        Wat moet je nou als een verdachte ontkent?

-        Stoornisongevoeligheid

Voorwaardelijk opzet: toepassing in rechtspraak

Voorbeelden

-        Schieten op bovenwoning (NJ 2006, 50)

o  .....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht

Strafuitsluitingsgrond:

-        Brengt correctie aan op de werking van delictsomschrijvingen

-        Neemt de strafbaarheid weg van ofwel het feit, ofwel de dader

-        Hebben tamelijk breed bereik -> consequentie is dat een geval kan worden geschaard onder de betekenis van de delictsomschrijving

-        Een dergelijk geval leent zich dus toch niet altijd voor bestraffing/niet gepast om het tot strafrechtelijke aansprakelijkheid te laten leiden

Systeem wetgever 1886:

-        Nog geen verschil/scherp onderscheid tussen schulduitsluitingsgronden en rechtvaardigingsgronden

-        Bestanddelen schuld en wederrechtelijkheid bestonden nog niet

Dogmatische ontwikkelingen:

-        Verfijnder systeem

-        Ruimer juridisch begrip ‘’strafbaar feit’’ -> Inbegrip van elementen wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid

Rechtvaardigingsgronden

-        Noodtoestand (art. 40 Sr)

-        Noodweer (art. 41 lid 1 Sr)

-        Wettelijk voorschrift (art. 42 Sr)

-        Bevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr)

-        Ontbreken materiële wederrechtelijkheid (ongeschreven)

 

Schulduitsluitingsgronden

-        Ontoerekenbaarheid (art. 39 Sr)

-        Psychische overmacht (art. 40 Sr)

-        Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr)

-        Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr)

-        Afwezigheid van alle schuld (ongeschreven)

Bewijslast/bewijsvoeringslast

-        OM heeft bewijslast

-        Verdachte: onschuldpresumptie

-        Correctie op elementen strafuitsluitingsgronden (hoeven niet worden bewezen, minder rigide bewijsvoeringsregime)

o   Door verdachte en verdediging aannemelijk gemaakt

o   Beroepen op strafuitsluitingsgronden worden niet vaak aanvaard (noodweer vaker dan bijv AVAS)

o   Consequentie beantwoording 350 Sv

Algemene factoren

-        Subsidiariteit

o   Gekoppeld aan proportionaliteit

o   Pas met succes een beroep op strafuitsluitingsgrond, als je geen redelijk alternatief had voor de handelwijze

o   E.g. psychische overmacht, rechter niet overtuigd, want i.p.v. strafbare feit plegen had je ook nog weg kunnen redden of een minder zwaar middel kunnen inzetten

o   Geen dichter middel voorhanden om je teweer te stellen tegen datgene waartegen je teweer stelt

-        Proportionaliteit

o   Redelijke afweging tussen handeling en verdediging

-        Evt. culpa in causa

o   Eigen schuld

-        Evt. Garantenstellung

o   Je functie/de uitoefening van een bepaalde positie bepaalt zorgt ervoor dat er een zwaardere bewijslast is om je te kunnen beroepen op een rechtvaardigingsgrond/schulduitsluitingsgrond -> HR Verpleegster

Toerekenbaarheid: algemeen

-        Art. 39 Sr: Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis der geestvermogens niet kan worden toegerekend

o   Tijdens psychose strafbaar feit gepleegd

o   Traumatische gebeurtenis kan hier oorzaak van zijn

§  Schulduitsluitingsrond -> wederrechtelijkheid blijft aanwezig, verwijtbaarheid vervalt -> leidt tot afwezigheid van alle schuld

 

Ontoerekenbaarheid en verminderde toerekenbaarheid

-        Vijf gradaties van (on)toerekenbaarheid

-        Partiële toerekenbaarheid

o   Zie art. 37a Sr -> tbs-maatregel

o   In principe heeft iedereen wilsvrijheid -> wanneer de wilsvrijheid ontbreekt, volgt er AVAS

o   Indien je kleptomaan bent (door psychiater vastgesteld) en je iets vernielt, bestaat er geen relatie tussen jouw geestesstoornis en het gepleegde strafbare feit

-        Verhouding tot het begrip opzet (Hof Arnhem Tolbert – zaak)

§  Man had verschillende dolingen verricht onder invloed van amfetamine -> verschillende mensen van het leven gebracht

§  Familie is tot twee keer toe heel uitgebreid in het PBC onderzocht

§  Deze man leidt aan een ernstige narcistische.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht

Programma

-        Algemene opmerkingen onvoltooide delictsvormen

-        Dillema’s bij strafbaarheid in voorfase

-        De strafbare poging

-        Strafbare voorbereidingshandelingen

-        Ondeugdelijkheid van poging of voorbereiding

-        De vrijwillige terugtred

Strafbaarheid in de voorfase

Wanneer strafrechtelijk (kunnen) ingrijpen?

-        Denk aan filmfragment

-        Stadia in de tijd gelegen vóór het voltooien van het delict

o   Sommige stadia worden al eerder strafwaardig geacht (denk aan samenspanning ter voorbereiding van het plegen van een bepaald strafbaar feit of een poging tot het plegen van een strafbaar feit)

-        Van gedachte, naar plan, naar voorbereidingen, naar uitvoeringshandelingen (en uiteindelijk het verrichten van de verboden gedraging)

Schematische voorstelling voorbereid strafbaar feit

Gedachte strafbare gedraging <-> Voltooiing strafbaar feit (denk aan voorbereiding op een bankoverval. Vluchtroutes, zorgen voor voorraad wapens etc) -> totaal onvergelijkbaar met kroeggevecht, hierbij gaat het om een ‘’explosieve’’ handeling (het gebeurt zo ontzettend snel dat er geen sprake kan zijn van voorbereiding)

Art 46 Sr -> gaat over voorbereiding

Schematische voorstelling strafbare poging

-        Gedachte strafbare gedragen

-        Verrichten voorbereidingshandeling

-        A. strafbare poging?

-        B. strafbare poging?

-        C. strafbare poging?

-        Voltooiing strafbaar feit

Dillema’s bij poging en voorbereiding

Waarom ingrijpen in de voorfase?

-        Poging en voorbereiding vormen uitbreidingen van strafrechtelijke aansprakelijkheid

-        Bescherming van rechtsgoederen

-        Belang van rechtshandhaving

o   Overheid laat zien dat ze de bescherming van rechtsgoederen serieus neemt

-        Inzetbaarheid strafvorderlijke bevoegdheden

o   Je kan pas spreken van een verdachte in de zin van art 27 lid 1 Sv, indien het strafbare feit helemaal is gepleegd

o   In het geval van voorbereiding op een zwaar misdrijf, kan er eerder worden gesproken van een verdachte -> hier komen allerlei dwangmiddelen bij kijken

Maar hoe ver ingrijpen in de voorfase?

-        Primaat van het uitgangspunt van daadstrafrecht

-        Dus geen intentiestrafrecht (artikel Van der Woude & Van Sliedregt

-        Ook niet bij voorbereiding, want objectief vaststelbare voorbereidingshandelingen vereist

-        Invloed van de pogingsleren

o   Pogingstheorieën  (zie schematische voorstelling strafbare poging)

o   Afhankelijk van hoe je die poging invult, heb je eerder of later te maken met een poging -> gaat er weer om hoe objectief/subjectief je een poging invult

o   In Nederland is er sprake van een gematigde objectieve pogingsleer

o   Hoe strenger de pogingsleer wordt ingevuld, hoe meer vereisten er zijn om te kunnen spreken van een poging

Art. 45 Sr: de strafbare poging (1)

-        Toepassing poging in praktijk

o   Vaak combinatie poging tot ernstig misdrijf met voltooid delict van lichter misdrijf

o   Bijv. primair poging tot doodslag, secundair poging tot zware mishandeling (indien opzet op dood slachtoffer niet kan worden bewezen)

-        Drie voorwaarden

o   Poging tot misdrijf is strafbaar wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard (poging tot mishandeling is niet strafbaar, poging tot zware mishandeling wel)

o   Strafmaximum: 2/3

 

1.      Misdrijf (dus geen overtreding)

2.      Voornemen

o   Moet zijn gericht op een bepaald misdrijf

o   Betreft opzetvorm

o   In de regel volstaat voorwaardelijk opzet

o   Tenzij bijzondere opzetvorm in gronddelict.....read more

Access: 
Public
Samenvatting verplichte stof Strafrecht, inleiding rechten

Samenvatting verplichte stof Strafrecht, inleiding rechten

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding

 

Het recht heeft de taak om zo veel mogelijk conflicten te voorkomen of deze op te lossen in de samenleving. Onder het positieve recht verstaan we het geheel van geldende rechtsregels op dit moment in Nederland. Naast deze term kennen we de termen objectief en subjectief recht. Objectief recht en positief recht zijn synoniem aan elkaar. Een subjectief recht is een recht dat ontleend wordt aan een objectief recht. Een subjectief recht is bijvoorbeeld dat bij het kopen van een computer de één de computer levert en de ander de koopprijs betaalt. Deze subjectieve rechten worden ontleend aan een objectief recht, namelijk artikel 26 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboekboek, kortweg artikel 7:26 BW.

 

In Nederland kennen we vier rechtsbronnen. De wet, de jurisprudentie, de gewoonte en de verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. De gewoonte is een ongeschreven rechtsbron, maar deze is wel degelijk bindend en kan dus ook in een rechtszaak worden aangevoerd. In Nederland kennen wij het monistisch systeem. Dit houdt in dat interstatelijke verdragen automatisch in het Nederlandse recht worden opgenomen zodra Nederland deze heeft geratificeerd en bekendgemaakt (artikel 93 Grondwet (hierna: GW)). Daarnaast heeft internationaal recht voorrang op Nederlands recht en staat het dus ook boven de Nederlandse wetgeving (artikel 94 GW).

 

Indelingen van recht

Het recht kan op enkele manieren worden onderverdeeld. Ten eerste is er het onderscheid tussen materieel en formeel recht. Materieel recht heeft als inhoud rechten en plichten. Materieel recht kan dus ook als objectief recht worden gezien. Het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht zijn voorbeelden van materieel recht. Formeel recht heeft als inhoud de handhaving van het materieel recht. Het wordt dan ook wel het procesrecht genoemd. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering zijn voorbeelden van formeel recht.

 

Een compleet andere indeling van het recht is het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht. Het privaatrecht houdt de rechtsrelaties tussen burgers in. Oftewel het gaat hier om niet-exclusieve bevoegdheden. Het kopen van een computer bijvoorbeeld is een niet-exclusieve bevoegdheid; in beginsel kan iedereen een computer kopen. Het publiekrecht gaat over exclusieve bevoegdheden. Een voorbeeld is het verlenen van een omgevingsvergunning door de gemeente aan een burger. Alleen de gemeente is bevoegd deze vergunning.....read more

Access: 
Public
Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

In het strafrecht gaat het niet alleen om de techniek maar ook om het bewust zijn van het feit dat het ten alle tijden om mensen gaat. Er zijn verschillende perspectieven om naar het strafrecht te kijken en daarmee een beeld te krijgen hoe er het meest effectief kan worden gewerkt binnen dit rechtsgebied.

Het strafrecht beschermt de maatschappij door misdaden te bestraffen en het beschermt de maatschappij tegen de overheid.

Materieel strafrecht

Materieel strafrecht betreft de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid en voor het opleggen van strafrechtelijke sancties. Het stelt grenzen en eisen aan het kunnen geven van straffen. Wanneer iets of iemand niet strafbaar is kan er niet worden bestraft. De strafbare feiten zijn te vinden in het wetboek van strafrecht (Sr). Dit wordt commuun strafrecht genoemd. Het bijzonder strafrecht zijn andere strafbare delicten in aparte wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet of de wegenverkeerswet uit de wet in formele zin. Maar er zijn ook strafbare delicten te vinden in de wet in materiële zin zoals de APV.

Strafprocesrecht

Strafprocesrecht is het formeel strafrecht. Het gaat om de manier waarop de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een individu kan worden vastgesteld. Dit proces bestaat uit de opsporing, vervolging en de berechting. De grenzen en eisen aan het procesrecht zijn te vinden in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het strafprocesrecht is er niet alleen om het materiële recht te omlijnen maar juist ook voor de waarheidsvinding en het bewerkstelligen van een eerlijk proces.

Doel en grondslag

Met het strafrecht worden problemen bestreden Wanneer er een strafbaar feit wordt gepleegd dient dit te worden aangepakt. Men stelt hoge verwachtingen aan het strafrecht, maar er zijn weinig mogelijkheden.

De grondslag van de straf is vergelding, dat wat misdaan is moet worden rechtgezet.

Om te zorgen dat er niet meer wordt misdaan moet de straf een preventieve werking hebben. Dat kan generale preventie zijn, hierbij wordt er een signaal afgegeven naar de maatschappij waardoor anderen niet dezelfde fout zullen begaan. En ook speciale preventie waarbij de persoon wordt geholpen om niet nog eens de fout in te gaan. Door te straffen wordt het recht weer hersteld. Er is onrecht aangedaan, dat moet worden vereffend om het onrecht weer recht te maken.

Het strafrecht heeft als overheidstaak om eigenrichting te voorkomen en een rechtszekerheid te creëren.

Strafbaar feit

Een strafbaar feit is opgebouwd uit 4 vaste onderdelen waaraan voldaan moet zijn.

  1. Menselijke gedraging. Wanneer de gedraging een handeling betreft noemen we het delict een commissie delict. Wanneer je iets niet doet wat wel van je verwacht wordt, heet het een omissie delict. Gedachtes vallen niet

.....read more
Access: 
Public
Aanvulling Inleiding strafrecht, deel 1 (verplichte stof week 4)

Aanvulling Inleiding strafrecht, deel 1 (verplichte stof week 4)

Aanvulling op deel 1 en bevat de samenvatting van de verplichte stof van week 4 (Strafrecht met mate + arresten + overige literatuur).


Strafrecht met mate, Kluwer 2012. 12e druk

H3 Constructie van het strafbare feit

3.2 Verwerkelijking in het strafproces (art. 350 Sv)

Na het voorbereidend onderzoek beslist de Officier van Justitie om te vervolgen. Als hij dit doet, maakt hij de zaak aanhangig door een dagvaarding. Dit is een oproeping aan de verdachte om te verschijnen voor de rechter, in de dagvaarding is ook de tenlastelegging opgenomen. De rechter zal daarna op grond van art. 350 Sv, op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, beslissen. Uit art. 350 Sv vloeien 4 vragen voort die in onderstaande volgorde beantwoord moeten worden:

1. Heeft de verdachte het feit begaan?
2. Zo ja, is dat feit strafbaar gesteld?
3. Zo ja, is de verdachte strafbaar?
4. Zo ja, welke straf of maatregel moet worden opgelegd?

De tenlastelegging kan een tirannieke werking hebben nu de OvJ beslist op grond van het opportuniteitsbeginsel waarvoor hij wil vervolgen. De rechter mag dit niet aanpassen van bijvoorbeeld doodslag naar moord. Als vast komt te staan dat verdachte het feit niet heeft begaan, volgt vrijspraak op grond van art. 388 Sv. De tweede vraagt eist dat de OvJ alle bestanddelen van het strafbare feit in de tenlastelegging stelt. Het niet stellen van alle bestanddelen zal geen wettelijk strafbaar feit opleveren. Daarnaast is hij krachtens art. 261 Sv in ieder geval verplicht in de dagvaarding bij de ten laste gelegde feiten een tijd, plaats en de wettelijke voorschriften te vermelden. Als het feit niet strafbaar is gesteld volgt ontslag van alle rechtsvervolging. Dit kan worden uitgesproken indien: a) bestanddelen missen in de tenlastelegging, b) de feiten worden niet gedekt voor de betekenis van een wettelijke term of c) er sprake is van een strafuitsluitingsgrond. Een strafuitsluitingsgrond moet ambtshalve door de rechter worden onderzocht, er kan dan sprake zijn van ofwel een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond. De rechter kan uiteindelijk alleen tot een veroordeling komen indien de eerste drie vragen bevestigend zijn beantwoord.

Het bovenstaande zou kunnen suggereren dat de tenlastelegging en bewezenverklaring steeds identiek zijn......read more

Access: 
Public
Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)

Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)


Materieel strafrecht van De Hullu

Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

 

Paragraaf 1 Onderwerp, opbouw, doelstellingen en beperkingen van dit boek

 

Het materiële strafrecht staat centraal in dit boek. Onder het materiële strafrecht verstaat men de vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is. Onder het formele strafrecht verstaat men de procedureregels voor het strafrecht. De gevolgen van strafbaarheid, dat wil zeggen de straf, worden geregeld in het sanctierecht/penitentiare recht.

 

Paragraaf 2 Dynamische uitgangspunten voor materieel strafrecht

 

Over het doel van het strafrecht bestaan verschillende rechtstheorieën. De vereningstheorie zegt dat de doelen van het strafrecht zijn: vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie.

 

Paragraaf 3 Materieel strafrecht en andere rechtsgebieden

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed en gevormd door de sanctiedoeleinden, de inrichting van de strafrechtspleging, de rechtspraak en door het formele strafrecht. Het formele strafrecht eist dat het materiele strafrecht in de delictsomschrijvingen en strafbaarheid praktisch en effectief moeten zijn.

 

Bovendien beïnvloeden andere rechtsgebieden ook het materiele strafrecht. Het bestuursrecht oefent invloed uit op het materiele strafrecht doordat op bestuursrechtelijk niveau ook handhaving van bepaalde rechtsregels wordt nagestreefd (Wet Mulder).

 

De beïnvloeding van de andere rechtsgebieden op het materiele strafrecht gaat echter niet heel ver. De zelfstandigheid van andere rechtsgebieden wordt behouden doordat juridische begrippen per rechtsgebied anders kunnen worden ingevuld. Ook juridische theorieën, constructies en ficties kunnen per rechtsgebied een andere invulling krijgen.

 

Paragraaf 4 Internationale invloeden op het materiële strafrecht

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed door internationale mensenrechtenverdragen, doordat de criminaliteit een internationaal georiënteerd karakter krijgt en door de introductie van supranationaal strafrecht (Joegoslavië Tribunaal en het Internationaal Strafhof).  De internationale gronderechten die vastgelegd zijn in verdragen kunnen het materiele strafrecht beperken in de strafrechtelijke aansprakelijkheid, terwijl diezelfde grondrechten ook de fundering kunnen zijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.

 

Het nationale materiele strafrecht bevat tegenwoordig veel strafbepalingen die van nature in het internationale materiele strafrecht afstammen. Het gaat dan vooral om de delicten die in bijzondere wetgeving staan. Conform art. 16 GW en art. 1 lid 1 Sr is een delictsomschrijving in het nationale recht noodzakelijk voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Doch de interpretatie van een dergelijke bepaling wordt beïnvloedt door het internationale kader.

 

Ook de Europese Unie heeft effect op het nationale materiele strafrecht. Men spreekt over een positief effect indien de regels uit EU recht worden nageleefd doordat het nationale strafrecht dit vereist. Men spreekt over een negatief effect indien het nationale strafrecht opzij wordt gezet door het EU recht.  Vanuit de EU wordt harmonisatie van het strafrecht van de diverse lidstaten nagestreefd, doch de zelfstandigheid van de lidstaten wordt gerespecteerd door gedeeltelijke harmonisatie na te streven. Volgens artikel 83 lid 1 VWEU wordt op bepaalde onderdelen harmonisatie nagestreefd, dit noemt men het Eurostrafrecht. In de praktijk is de invloed van de EU op het materiele strafrecht niet erg groot nu de focus meer.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Materieel Strafrecht Hullu

Begrippenlijst Materieel Strafrecht Hullu


Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

Strafbaarheid

Of iemand in aanmerking komt voor strafrechtelijke sancties.

Materieel strafrecht

De vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is.

Formeel strafrecht

De procedureregels voor het strafrecht.

Sanctierecht/penitentiare recht

De gevolgen van strafbaarheid.

Vereningstheorie

Een theorie waarbij vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie centraal staan.

Vergelding

De straf beoogd leed toe te voegen.

Generale preventie

Normbevestiging en afschrikking.

Speciale preventie

Beveiliging en resocialisatie.

Reparatie

Genoegdoening aan het slachtoffer, herstel van de oude situatie.

Van codificatie naar modificatie

De wet wordt niet alleen gebruikt om bestaande opvattingen in vast te leggen, maar ook om de opvattingen in de maatschappij te veranderen.

Disharmonie

Juridische begrippen/theorieën krijgen een andere invulling per rechtsgebied.

Supranationaal strafrecht

Internationaal recht waarbij de strafrechtelijke aansprakelijkheid en de berechting wordt bepaald.

 

 

Hoofdstuk 2 Strafwetgeving

.....read more

Verbindendheid van wettelijke strafbepalingen

De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een strafbepaling moet berusten op de wet.

Strafbepaling

Delictsomschrijving en sanctienorm.

Delictsomschrijving

Het strafbare gedrag met objectieve en subjectie bestanddelen.

Objectieve bestanddelen

Opzet en schuld.

Subjectieve bestanddelen

Wederrechtelijkheid, causaliteit en bijzonderheden van de strafbaarstelling .

Bestanddelen

De vereisten in de delictsomschrijving.

Strafbaar feit

Indien de bestanddelen van de delictsomschrijving zijn bewezen.

Strafrechtelijke aansprakelijkheid

Strafbaar feit, wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit en de verwijtbaarheid van de dader.

Misdrijven

Ernstige strafbare feiten die de bestanddelen schuld dan wel opzet bevatten.

Overtredingen

Minder ernstige strafbare feiten zonder de bestanddelen schuld of opzet.

Access: 
Public
Samenvatting Studieboek Materieel Strafrecht (Kelk) & arresten deel 1

Samenvatting Studieboek Materieel Strafrecht (Kelk) & arresten deel 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


H2 STRAFBARE FEITEN EN STRAFBARE DADERS

 

  1. Verschillende dimensies van het begrip strafbaar feit

In een rechtstaat behoort de strafbaarheid in de geschreven wet te staan en moet het overeenkomen met het legaliteitsbeginsel.

We spreken over het begrip strafbaar feit in 3 dimensies:

- Het Historische strafbaar feit: de gedraging van iemand in een bepaalde context, leidend tot een bepaald, ongewenst resultaat is een strafbaar feit, omdat de wet dit als zodanig noemt en omschrijft.

- De Wettelijke strafbare feiten: de delictsomschrijvingen die men in de wettelijke strafbepalingen aantreft en waarop in beginsel de algemene bepalingen van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

Een wettelijk strafbaar feit is de inhoud van de delictsomschrijving. Het is echter zo dat als 3 mensen gezamenlijk iemand dood schieten, er in feiten maar één moordenaar kan zijn. Daarom zijn er bepalingen in het leven geroepen zoals de regeling van deelneming, artikel 47 Sr.

- Het Juridisch strafbare feit: in het strafrecht zijn strafrechtsdogmatische voorwaarden voor strafbaarheid ontwikkeld die nadere condities inhouden om een wettelijke strafbaar gesteld feit inderdaad een strafbaar feit te laten zijn.

 

De criminologie is de studie die zich bezighoudt met de oorzaken en de achtergronden van criminaliteit, dat wil zeggen van onduldbare gedragingen. Er is pas sprake van een strafbaar feit als het historisch feit dat de letter van de wettelijke delictsomschrijving vervult ook daadwerkelijk voldoet aan de nadere eisen die de strafrechtdogmatiek aan een strafbaar feit stelt en het strafrecht op een voldoende rechtvaardige wijze toepassing vindt.

 

Zo ontstaan er in de rechtspraak kernvoorwaarden voor strafbaarheid zoals:

- Schuld

- Wederrechtelijkheid

- Causaliteit

Deze voorwaarden zijn bepalend voor de begrenzing van de strafbaarheid.

 

Als definitie van een strafbaar feit geldt dan ook dat er

a) een menselijke gedraging moet zijn die,

b) een wettelijke delictsomschrijving vervult,

c) wederrechtelijk is en

d) aan schuld te wijten.

 

Er ontstaan dan 4 lagen. Deze worden vaak aangeduid als de voorwaarden voor strafbaarheid, of ook wel de elementen van het strafbare feit. Deze omvatten meer dan alleen een menselijke gedraging die binnen een wettelijke strafbaar gesteld feit valt.

De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict zijn a) de gedraging, b) de omstandigheden van de gedraging en c) de bijkomende voorwaarde van strafbaarheid. De elementen van het wettelijk omschreven delict zijn d) de wederrechtelijkheid en e) de verwijtbaarheid.

 

  1. De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict

 

A. De gedraging

Diegene die het gedrag onder bepaalde omstandigheden verricht is de dader van het desbetreffende delict. Iedere delictsomschrijving heeft een vorm van een menselijke gedraging. Een dier kan strafrechtelijk gezien geen dader.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Kernvak Strafrecht I

Oefenpakket Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Vragen casus 1: Rijke ouders

 

Deel I

Afgelopen zomer is de nu 19-jarige Freek geslaagd voor zijn eindexamen en hij heeft

besloten om, voordat hij aan een vervolgopleiding begint, een jaar niets te doen. Hij

heeft een baantje voor drie dagen in de week en brengt de rest van zijn tijd door met

chillen met zijn vrienden. Zijn ouders zijn niet zo gelukkig met de vriendengroep van

Freek: deze jongens zijn een paar jaar ouder dan Freek, slijten hun dagen met rondhangen

en buurtbewoners klagen over overlast van de vriendengroep. Toch mag Freek van zijn

moeder haar Opel Corsa gebruiken, waardoor hij min of meer als chauffeur binnen de

vriendengroep fungeert. Dit doet Freek omdat hij graag bij de groep wil horen.

Op een maandag in september belt vriend Emiel of Freek hem komt halen. Zoals

gewoonlijk voldoet Freek aan dat verzoek en pikt Emiel op bij diens huis. Die vertelt

dat hij heeft afgesproken met Jeroen en dus rijdt Freek naar het huis van Jeroen om hem ook

op te pikken. Emiel en Jeroen vragen of Freek hen even wil helpen met een klusje en ver-

tellen in de auto dat ze naar de woning willen gaan van een gezamenlijke vriendin,

Anna, die met haar ouders in een dorp verderop woont. Zoals Freek ook weet, zijn de ou-

ders van Anna zeer welgesteld en woont de familie in een kast van een huis. Onderweg

luistert Freek naar het gesprek tussen Jeroen en Emiel dat gaat over de slechte verhouding

tussen Anna en haar ouders, die er nooit voor haar zijn omdat ze altijd aan het werk

zijn. Wel is ze haar hele leven overladen met dure spullen, maar die kunnen voor haar

de afwezigheid van haar ouders niet compenseren.

 

Als Freek in het dorp van Anna arriveert, heeft hij een slecht voorgevoel. Hij probeert

niet meer te luisteren naar het gesprek, maar vangt toch flarden op als “die ouders een

lesje leren”, “wij hebben meer aan die spullen dan zij” en “ik kan nog wel een laptop

gebruiken”. Jeroen en Emiel geven Freek de opdracht om twee straten achter het huis te

parkeren.....read more

Access: 
Public
Colleges Kernvak Strafrecht I

Colleges Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

Legaliteit, gedragingen en daderschap

 

Het strafrecht is sanctierecht, het gaat erom uiteindelijk kunnen bestraffen van de daadwerkelijke schuldigen. Het strafrecht is het zwaarste instrument dat de overheid heeft richting de burger. De voorwaarde waaronder de overheid het strafrecht kan inzetten is strikt bepaald en moet aan allerlei eisen voldoen.

 

Het strafrecht moet alleen met bepaalde doelen ingezet worden. Een strafdoel kan vergelding zijn. Het leed dat de dader aan het slachtoffer heeft toegebracht moet worden vergolden.

 

Een ander strafdoel kan preventie zijn. Dit kan speciale of generale preventie zijn. Speciale preventie is het willen voorkomen dat deze dader nog een keer een strafbaar feit pleegt. Dat willen we bereiken door het straffen. Door een gevangenisstraf maak je het hem feitelijk onmogelijk nog een keer een strafbaar feit pleegt. De dader moet van de straf leren en dat moet voorkomen dat hij nog een keer een strafbaar feit pleegt nadat hij de straf heeft uitgezeten.

De generale preventie is dat als de burgers zien dat de overheid de daders aanpakt en dat de veroordeling zorgt voor het opleggen van een straf, dat de burgers een tweede keer gaan nadenken over het plegen van het strafbaar feit. We gaan in het strafrecht uit van een mensbeeld dat de mens de vrije wil heeft om de keuze te maken om wel of niet een strafbaar feit te plegen.

 

Het laatste strafdoel is de reparatie. Als er een strafbaar feit heeft plaatsgevonden, dat de schade wordt hersteld. Dit kan doordat de dader de schade vergoedt aan het slachtoffer of de dader moet terugbetalen aan de samenleving door de situatie te herstellen zoals voor het plegen van het strafbaar feit.

 

De strafdoelen zijn in onderlinge samenhang. Steeds wordt in het individuele geval bepaald welke van de doelen het zwaarst wegen bij het inzetten van bepaalde straffen.

 

Instrumentaliteit en rechtsbescherming zijn twee zijden van een medaille. Als je iets meer richting de instrumentele kant gaat zitten van het strafrecht, heeft dat negatieve gevolgen voor de rechtsbescherming. Die dualiteit is heel bepalend voor de manier waarop je strafrecht ziet.

 

Rechtsbescherming kent twee facetten. De rechtsbescherming op het niveau van de rechtsgoederen. Strafrecht zet je in ter bescherming van bepaalde rechtsgoederen. Rechtsgoederen kunnen iedereen zijn, zoals slachtoffers van strafbare feiten, maar ook eer en goede naam. Ook de samenleving als geheel kan hieronder gezien worden.

 

Als de rechtsgoederen beschermd moeten worden via het strafrecht, betekent dat dat het aantasten van die rechtsgoederen strafbaar gesteld wordt. Iemand die dit aantast wordt een verdachte. Diegene wordt dan onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. De burger wordt dan.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Formeel Strafrecht

Collegeaantekeningen Formeel Strafrecht


Hoorcollege 1. 31-03-15

Doel en functies

Het doel van het strafproces is de juiste toepassing van het materiële strafrecht. Het is er op gericht om schuldigen te bestraffen en te voorkomen dat onschuldigen worden bestraft. Het is lastig om tot een goed evenwicht hiertussen te krijgen. De juiste toepassing vergt materiële waarheidsvinding. Het is echter zou dat er vrijwel nooit een absolute zekerheid bestaat. Het is dan ook belangrijk dat de rechter actief is en onderzoek doet. Bij lichtere zaken kan er ook sprake zijn van consensuele afdoening. Dit houdt in dat er geen rechter is die de straf oplegt, maar bijvoorbeeld de officier van justitie een straf voorlegt (boete).

Bijkomende doelen zijn onder andere het eerbiedigen van de rechten en vrijheden van de verdachte, het eerbiedigen van de rechten en vrijheden van de betrokkenen en procedurele rechtvaardigheid. De functies die het strafproces hiermee beoogt zijn speciale preventie, generale preventie, het voorkomen van eigenrichting, het scheppen van orde en genoegdoening.

Kenmerken

Het karakter van het Nederlandse strafproces wordt gekenmerkt door een rechter die uiteindelijk de eindverantwoordelijke is voor de waarheidsvinding. De officier van justitie heeft een magistrale rol. Zij moet ook de belangen van de verdachte in acht nemen en niet blind staren op een veroordeling. Van de verdachte wordt geen actieve bijdrage verlangd, maar tegenspraak is soms wel geboden.
In Nederland hebben we alleen te maken met beroepsrechters. Er is dan geen deelname van leken, denk aan bijvoorbeeld het jury rechtspraak in Amerika. Wat ook typisch is voor Nederland, is dat het OM het vervolgingsmonopolie heeft. Dus alleen het OM heeft het vervolgingsrecht. Artikel 12 Sv kent een correctiemechanisme hierop.
Een ander kenmerk is dat Nederland een heel efficiënt strafproces kent. Het strafproces is vaak een papieren proces. Getuigen op zitting bijvoorbeeld is meer een uitzondering dan een regel. De efficiëntie komt ook tot uitdrukking in het feit dat er veel zaken buiten de rechter om worden behandeld.

Legaliteitsbeginsel

Het bevorderen van rechtszekerheid en het voorkomen van willekeur door te voorzien in voldoende waarborgen dat op een behoorlijke wijze van strafvorderlijke bevoegdheden gebruik wordt gemaakt. Het strafvorderlijk optreden moet in elk geval op hoofdlijnen in de wet zijn geregeld. Hoe meer er op het spel staat hoe belangrijker een wettelijke grondslag is. Een wettelijke grondslag is vereist als een opsporingsmethode zeer risicovol voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing is en als de opsporingsmethode meer dan een beperkte inbreuk op grondrechten en vrijheden van burgers maakt. Als er dus sprake is van een meer dan geringe inbreuk dan is er een wettelijke grondslag vereist.
Indien er geen specifieke wettelijke grondslag is vereist dan moet er wel een aanvullende normering zijn op basis van andere rechtsbronnen. Denk bijvoorbeeld dan aan.....read more

Access: 
Public
Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Samenvatting week 1A - Noot bij HR 31 januari 2012, JN 2012/536 (Runescape)

Op 31 januari 2012 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen waarin hij zijn extensieve interpretatie van artikel 310 Sr bevestigt en wellicht zelfs uitbreidt. Allereerst gaat het om het arrest ‘De sim-kaart-zaak’ (NJ2012/535). In dit arrest wordt de verdachte veroordeeld wegens diefstal van belminuten toebehorende aan S. Werkgever S. had aan werknemer K. een sim-kaart verstrekt waarmee K mocht telefoneren. Toen deze kaart later werd gevonden door de verdachte heeft hij deze in zijn telefoon gestoken en is daarmee gaan bellen. Wanneer het telecommunicatiebedrijf bij S een hoge rekening aanbied, blijkt het dat de verdachte een aanzienlijk bedrag aan telefoonkosten gemaakt heeft. De verdachte voert vervolgens in cassatie aan dat belminuten niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N. Keijzer maakt in deze annotatie met betrekking tot de sim-kaart-zaak onderscheid tussen twee soorten belminuten. Belminuten R en G zijn volgens hem de tijd welke gedurende daadwerkelijk is getelefoneerd en het in rekening brengen van de kosten van gevoerde gesprekken. Noch de gesprekken noch de duur daarvan brengt men door het bellen in zijn feitelijke macht, deze behoren namelijk tot het verleden. Belminuten R en G zijn dus niet aan te merken als enig goed dat vatbaar is voor wegneming. Echter daarnaast bestaan er Belminuten V, dit zijn vrije belminuten en hebben, in tegenstelling tot belminuten R en belminuten G, betrekking op nog te voeren gesprekken. Hierbij kan gedacht worden aan prepaid belminuten. Door verlies van de sim-kaart kunnen deze belminuten verloren gaan en daarom kunnen deze belminuten gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr.

Ten tweede behandeld N. Keijzer ‘De RuneScape-zaak’. In dit arrest wordt de verdachte en zijn mededader veroordeeld wegen diefstal (met geweld) van virtuele voorwerpen. In het kader van het internetspel RuneScape beschikte P over twee virtuele voorwerpen, een masker en een amulet. Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededader, nadat ze P met geweld hadden gedwongen tot inloggen, deze virtuele voorwerpen uit P zijn account overgebracht naar die van de verdachte. De verdachte voert in cassatie aan dat virtuele voorwerpen niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N......read more

Access: 
Public
Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht

Plaatsbepaling

Art 51 Sr: wie kunnen dader van een strafbaar feit zijn?

1.      Natuurlijke personen

-        Fysieke plegers

-        Deelnemers (medeplegers, uitlokkers, doen plegers)

-        Functionele daders/plegers

-        Feitelijke leidinggevers en opdrachtgevers

2.      Rechtspersonen

-        Vooral de privaatrechtelijke rechtspersonen

-        Met rechtspersonen gelijk te stellen entiteiten volgens art. 51 lid 3 Sr (Vof, maatschap e.d., zie overzicht in Werkboek)

-        Publiekrechtelijke rechtspersonen?

Functioneel daderschap (1)

Kern en achtergrond

-        Strafrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijk persoon als pleger voor feitelijk door een ondergeschikte uitgevoerd strafbaar feit vanwege functionele verantwoordelijkheid

-        Past in samenleving waarin organisaties en verbanden in het dagelijks leven actief zijn

-        De kern is gelegen in de strafrechtelijke aansprakelijkheid (als dader) voor een feitelijk gezien door een ander uitgevoerd strafbaar feit

o   Hieraan ligt de interpretatie van de delictsomschrijving ten grondslag

o   Functionele betrokkenheden van personen komen steeds meer naar voren -> dit zie je met name in de sociaaleconomische context (zie arrest IJzerdraad uit 1954) maar geldt in het algemeen

Uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid

-        Naast fysieke pleger ook functionele pleger

-        Soms is alleen functionele pleger normadressaat

-        Er zijn delicten waarbij het functioneel daderschap uitgesloten is

Toerekeningsconstructie

-        Gedraging van fysieke pleger wordt toegerekend aan een ander

-        Alleen toerekenen indien voldaan aan bepaalde criteria

-        Expliciete toepassing in de rechtspraak is schaars

o   Komt bijvoorbeeld niet expliciet naar voren in bewijsvoering

o   Er is een vrij fikse overlap met de deelnemingsregeling

o   Sinds 1976 zijn ook rechtspersonen aansprakelijk (via art. 51 Sr)

 

 

Functioneel daderschap (2)

Kernoverweging uit HR IJzerdraad

-        Een eenmanszaak is een rechtspersoon zonder rechtspersoonlijkheid

-        Eenmanszaak had een partij ijzerdraad ingevoerd vanuit Finland naar Nederland

-        Hiervoor was een aanvraagformulier voor vergunning nodig

-        Eigenaar eenmanszaak liet dit formulier door de exportmanager invullen (valsheid in geschrifte)

-        Rechtsvraag: kan de eigenaar van de eenmanszaak hier aansprakelijk gesteld worden als dader?

-        Hof: Ja

-        HR: Niet erg duidelijk wat de betrokkenheid van de verdachte was

-        Kernoverweging (p.43 linksonderin bundel)

o   ‘’Dat toch handelingen (…) slechts dan waren aan te merken als gedragingen van verd., indien verd. erover vermocht te beschikken, of die handelingen al dan niet plaatsvonden, en deze behoorden tot de zodanige, welker plaatsvinden blijkens den loop van zaken door verd. werd aanvaard of placht te worden aanvaard’’

o   Twee hoofdvereisten (cumulatief) -> Ijzerdraadcriteria

§  Beschikkingscriterium

·        Beschikkingsmacht

·        Feitelijke zeggenschap, al dan niet met juridische zeggenschap

·        Kunnen ingrijpen en/of kunnen bewerkstelligen

§  Aanvaardingscriterium

·        Een bepaalde houding met een wilselement

·        Hoeft niet expliciet te blijken; kan volgen uit stelselmatig gedrag, onvoldoende toezicht

·        En uit niet naleven zorgplicht

·        Bevat wilselement (aanvaarden -> associatie met voorwaardelijk opzet, maar is niet hetzelfde!!)

·        Aanvaarding hoeft niet expliciet te blijken

o   Kan ook uit stelselmatigheid/onvoldoende toezicht blijken

·        Uitbreiding: schending van de zorgplicht/onvoldoende zorg door de dader om het feit te voorkomen valt nu ook onder het aanvaardingscriterium

Aansprakelijkheid van de rechtspersoon

Invoering art. 51 Sr in 1976

-        Waarom geen strafrechtelijke aansprakelijkheid.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht

HR Zwarte Ruiter 1957

-        Tenlastelegging van 20 feiten: o.a. poging tot doodslag en meerdere overvallen

-        Opgepakt en veroordeeld

-        Werd volgens lange tenlastelegging bestraft -> 15 jaar cel + tbs met dwangverpleging -> verminderd toerekeningsvatbaar verklaard -> zie noot arrest van Willem Pompe

Strafrechtelijke sanctietoemeting

-        HR de zwarte ruiter

o   De casus

o   Recapitulatie week 39: verminderde toerekenbaarheid

o   De toegemeten sancties

o   Straf naar de mate van schuld?

Rechtvaardiging van het strafrecht en de straf

-        Strafrecht als probleem

o   Hoge verwachtingen en beperkte mogelijkheden

o   Ingrijpende overheidsmacht

§  Materieel strafrecht maakt strafoplegging mogelijk (leedtoevoeging), strafproces kent allerlei ingrijpende bevoegdheden etc.

-        Waartoe bestaat (materieel) strafrecht

o   Hoofddoel: voorkomen van eigenrichting

o   Achtergrond: maatschappelijk contract-denken

§  Iedere burger staat een klein deel van zijn individuele vrijheid af -> al deze deeltjes worden door de overheid gebruikt om overige individuele vrijheden te beschermen

-        Rechtvaardiging van de straf

o   Absolute theorieën

o   Relatieve theorieën

o   Verenigingstheorieën

Retributivisme

-        Vergelding als grondslag van de straf

o   Absolute theorie: rechtvaardiging straf staat los van de effect (omdat is misdaan; quia peccatum)

o   Bestraffing van schuldigen is verdiend en daarmee intrinsiek goed

§  ‘’schuldigen verdienen straf op grond van het feit dat ze een strafbaar feit hebben gepleegd in het verleden’’

§  Retrospectief: er wordt teruggekeken in de tijd naar het strafbare feit, de schuldige wordt gestraft

o   Proportionaliteit van de straf

§  Straf mag niet onnodig zwaar zijn (niet zwaarder dan de ernst van het feit en de schuld van de dader) -> straftoemetingsschuld

o   Herstel van een balans

§  Verstoring in het maatschappelijk evenwicht door strafbare daad

§  Balans moet worden vereffend/hersteld/vergolden -> gebeurt door middel van strafoplegging

-        Twee varianten van de retributivistische theorie (vergeldingsdenken)

o   Positief retributivisme: gerechtigheid eist bestraffing van schuldige (theorie van Emmanuel Kant) -> iedere dader die schuldig wordt bevonden, moet per se een straf ondergaan -> rigide manier van denken

§  Bezwaar tegen deze theorie door Keizer: het ‘’waarom’’ ontbreekt

o   Negatief retributivisme: alleen schuldige mag (niet moet) worden bestraft

§  Straffen is een plicht (geen noodzaak) -> in evenredigheid met de ernst van het feit en de schuld van de dader

Utilitarisme

-        Verwachte nut als grondslag van de straf

o   Relatieve theorie: rechtvaardiging straf is gebonden aan de effecten (opdat niet wordt misdaan; ne peccetur)

o   Nut van bestraffing ligt in reductie en preventie van criminaliteit

§  Er wordt dus niet gestraft opdat er iets in het verleden is bestaan, maar opdat het in de toekomst niet opnieuw wordt begaan

o   Straf is dus geen ‘recht’ maar een instrument voor het bereiken van toekomstige doelen

o   Prospectieve oriëntatie

o   ‘’De staat is eigenlijk een soort noodzakelijk kwaad in de samenleving, die tot stand komt doordat ieder lid van de samenleving een klein deeltje van zijn eigen vrijheid opoffert aan de soeverein om het volk te beschermen’’ -> sociaal-contract denken van Cesare Beccaria (je hebt een instrument nodig om tegen heerszuchtige en egoïstische neigingen van leden van.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht

 

Plaatsbepaling

-        Deelneming is uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid

·        Uitgangspunt is aansprakelijkheid van de pleger -> diegene die alle delictsbestanddelen zelf vervult

·        Deelneming leidt tot aansprakelijkheid van diegenen die een bijdrage aan het delict hebben geleverd

·        Betrokkenheid van meer personen kan een delict bedreigender en ernstiger maken -> er zijn strafbare feiten die niet door slechts één persoon kunnen worden gepleegd (bijvoorbeeld een bankoverval).

·        Voorafgaande (consecutieve) en gelijktijdige (simultane) vormen van deelneming

·        Meervoudige (als betrokkene op verschillende manieren betrokken bij het strafbare feit) of samengestelde (keten van deelnemingen) deelneming

·        Bijdrage aan een strafbaar feit na voltooiing van dat feit kan niet als deelneming gezien worden (in de loop der tijd kan het wel meewegen met de vaststelling van deelneming)

 

Plegers

Doen plegers

Uitlokkers Daders

Medeplegers

Medeplichtige

 

Algemene kenmerken deelneming

Accessoriteit-vereiste

·        Alleen deelneming als een strafbaar feit is begaan (inclusief poging of voorbereiding). Medepleging is niet als zodanig strafbaar, maar moet betrekking hebben op een bepaald gronddelict.

·        Een rechtvaardigingsgrond geldt ook voor een deelnemer (als één van de deelnemers in noodweer heeft gehandeld, kunnen de andere deelnemers ervan profiteren, want het neemt de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde feit weg) -> de schulduitsluitingsgrond niet.

·        In beginsel kan er geen sprake zijn van een poging tot deelneming, tenzij art. 46a Sr -> poging om iemand te bewegen tot het tot het begaan van het strafbare feit (mislukte uitlokking).

 

Dubbel opzet-vereiste

- Opzettelijk verrichten van de deelnemingsgedraging

- Opzet op het grondfeit -> doleuze delicten

·        Globaal opzet

·        Voorwaardelijk opzet volstaat

·        Geen opzet vereist t.a.v. geobjectiveerde bestanddelen

·        Kwestie van uiteenlopend opzet

 

 

Doen plegen

Kern van doenplegen

·        De doenpleger is diegene die het feit pleegt door tussenkomst van een ander die als werktuig fungeert voor de doenpleger. Hij zorgt ervoor dat iemand anders een strafbaar feit pleegt (denk aan het melk- en waterarrest. De doenpleger is strafbaar, de tussenpersoon niet.

 

Vereisten

- Feitelijke gedraging door een ander laten verrichten

- Straffeloosheid van feitelijke pleger (bv opzet ontbreekt, of op een strafuitsluitingsgrond beroepen)

- Dubbel opzet -> op het doen verrichten van de feitelijke gedraging door een ander en op het grondfeit.

- Accessoriteit: het grondfeit (incl. poging of voorbereiding) is voltooid.

 

Afbakening met uitlokking

Bij doen plegen is vereist dat de feitelijke pleger straffeloos is, bij uitlokking is dit geen vereiste.

 

 

Uitlokken

Kern van de uitlokking

·        Door het aanwenden van bepaalde uitlokkingsmiddelen een ander bewegen tot het begaan van een strafbaar feit

·        Gaat aan strafbare feit vooraf (voorafgaande deelneming)

 

Vereisten

1. Uitlokkingsmiddel uit art. 47 lid 1 sub 2 Sr (bv smeken valt er niet onder)

2. Psychische causaliteit -> het gewekte wilsbesluit om een strafbaar feit te gaan plegen -> er is sprake van uitlokking als de uitgelokte voorafgaand van het feit niet het plan had om het feit te begaan, maar na de uitlokking wel

3. Dubbel.....read more

Access: 
Public
Notes_Inleiding strafrecht_UU

Notes_Inleiding strafrecht_UU


Week 1: Inleiding strafrecht

Hoorcollege 1: Beginselen en achtergronden van het strafrecht

Definities van strafrecht

  • Het materiële strafrecht

    • Het geheel van rechtsvoorschriften dat aangeeft voor welke gedragingen straf [kan of] behoort te worden toegepast en waarin de straf behoort te bestaan (= voorganger van onze docent; Pompe)

    • Het algemeen deel (boek 1 van wetboek van strafrecht, algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid) en het bijzonder deel

  • Het strafprocesrecht

    • Het strafprocesrecht bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist (Corstens/Borgers)

    • Het strafprocesrecht normeert de schakel tussen het strafbare feit en de (in beginsel) door de rechter op te leggen sanctie

    • Schakel tussen vermoeden strafbaar feit en de straf zelf. De route daartussen.

  • Het strafrechtelijk sanctierecht

    • Het strafrechtelijk sanctierecht regelt de inhoud en wijze van tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke sancties

Cijfers:

  • Overtredingen worden door de kantonrechter behandeld.

  • Ernstige strafbare feiten/misdrijven worden door de rechtbank behandeld.

  • 50/50 OM en rechter, meer dan 90% van de gevallen worden veroordeeld.

  • Overheid is de enige die een strafvervolging

  • Publiekrecht: burger die dus iets misdaan heeft, worden beoordeeld door het OM (officieren van justitie) en ze zitten magistratuur (rechters)

  • Individuen, burgers staan allemaal stukje van hun vrijheid af > democratische rechtsstaat, stoppen dit in een publiek lichaam (overheid) zodat de mensen zo goed mogelijk worden beschermd.

  • De burger mag zelf

  • .....read more
Access: 
JoHo members
Materieel Strafrecht - UL B2 - StudyNotes (2015-2016)

Materieel Strafrecht - UL B2 - StudyNotes (2015-2016)

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht in 2015-2016.

Bevat aantekeningen bij de eerste 11 hoorcolleges en werkgroepen 3 t/m 9.



Hoorcollege week 1

Hoe dit college eruit ziet

In dit college wordt praktische informatie gegeven over hoe het vak materieel strafrecht eruit ziet, wat je kan verwachten, hoe het tentamen eruit zal zien, accenten van dit vak en ten slotte wordt er een inleiding in het materiële strafrecht gegeven.

Vakinformatie

Materieel strafrecht is een onderdeel van de drie bachelorvakken over strafrecht. De andere twee zijn inleiding strafrecht en strafprocesrecht. Het vak materieel strafrecht ziet op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Wie, waarom, wanneer, maar ook wie, waarom en wanneer niet? Hierbij horen de leerstukken, waar in dit vak de ondergrenzen belangrijk zijn. Wanneer is er minimaal sprake van het desbetreffende leerstuk? Wat zijn de lichtste criteria? Hierbij wordt ook genoemd dat voorwaardelijk opzet een belangrijk onderdeel vak is, aangezien dit de lichtste vorm van opzet is. Voorwaardelijk opzet: het wetens en willens een aanmerkelijke kans aanvaarden.

Overview van het materiële strafrecht

Het materiële strafrecht bepaalt wie wanneer en waarom strafrechtelijk vervolgd zou kunnen worden. Of dit gebeurt en hoe dit gebeurt is strafprocesrecht. Materieel strafrecht ziet alleen op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Essentieel voor strafrechtelijke vervolging zijn de strafbaarstellingen. Dit zijn de wetsbepalingen die bepaalde gedragingen verbieden. Dit zijn dus de artikelen uit Sr als 287, 310, 350 Sr en nog vele anderen, maar dit zijn vrij bekenden. Indien bestanddeel voor bestanddeel bewezen kan worden dat deze gedraging plaats heeft gevonden, dan is er sprake van een strafbare gedraging. Daarna kan er nog gekeken worden naar rechtvaardiging of strafuitsluiting, maar dat is pas relevant op.....read more

Access: 
Public
Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016


College 1

Het eerste hoorcollege geeft een inleiding van het strafprocesrecht en zal nader ingaan op de aard en het doel van de strafvordering en het EVRM. Het tweede hoorcollege gaat over het voorbereidend onderzoek. Beide colleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Strafvordering

Het hoofddoel van de strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van materieel strafrecht. Voorbeelden daarvan zijn diefstal en moord. In het opsporingsonderzoek betekent dat dat het strafbare feit opgehelderd dient te worden: is er sprake van diefstal? Vervolgens moet men de aanwijzingen uit het vooronderzoek concretiseren in de procedure. Wanneer men dan kan vaststellen dat de verdachte schuldig is ten aanzien van diefstal, dan is het straf- procesrecht juist toegepast. Het hoofddoel is tweeledig. In de eerste plaats moeten schuldigen gestraft worden en ten tweede moet worden voorkomen dat onschuldigen worden gestraft. De laatste doelstelling weegt zwaarder dan de eerste doelstelling, zo blijkt uit artikel 338 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvoor uit het onderzoek op de terechtzitting oor de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.” Dit betekent echter niet dan men voor 100% overtuigd moet zijn van de schuld van een verdachte. Twijfel is aanvaardbaar, zo blijkt uit het Lucia de B-arrest. In dit arrest bleef Lucia de B. ontkennen dat ze kleine kinderen had vermoord in het ziekenhuis waar ze werkte. Ondanks het feit dat ze bleef ontkennen, werd ze wel vervolgd. Het dagboek dat ze bijhield speelde een belangrijke rol ten aanzien van het bewijs, waardoor de rechtbank haar toch heeft veroordeeld. Na herziening kwam men pas tot vrijspraak. Het strafrecht dient haar functie niet, wanneer men 100% overtuigd moet zijn, omdat dan bijna iedereen wordt vrijgesproken. Het tweeledige hoofddoel omvat enkele waarborgen. De waarborgen verschillen ten aanzien van zware en lichte delicten. In een strafbeschikking kan de officier van justitie een OM-afdoening opleggen. Dit is bij lichte delicten aanvaardbaar, maar niet bij zware delicten, omdat daar andere waarborgen een rol spelen. Bij zware delicten zal men tot langere gevangenisstraffen moeten komen, wat niet mogelijk is via OM-afdoening. Aangezien de kosten van het strafprocesrecht dienen te worden betaald door de belasting- betaler, moet men afwegingen maken met betrekking tot de waarborgen.

Het hoofddoel is niet de enige verklaring voor de manier waarop de strafvordering is ingericht. Wat ook meetelt is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Zo heeft een verdacht het zwijgrecht op grond van artikel 29 Sv en bestaat er een limitering van het voorarrest. Artikel 29 Sv bepaalt: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van.....read more

Access: 
Public
Oefententamen_Inleiding Strafrecht_UU_#1

Oefententamen_Inleiding Strafrecht_UU_#1

Bevat oefenvragen ter voorbereiding op het tentamen, inclusief antwoordsleutel

Oefententamen (2010)

Deel I

Op 09 december 2009 gaat de 19-jarige Sjoerd naar zijn lokale buurtsuper om daar lekkernijen te gaan stelen. Aangezien de buurtsuper al vaker het slachtoffer is geworden van winkeldiefstallen heeft de eigenaar een particulier beveiligingsbureau ingeschakeld. De aanwezige particuliere beveiliger die in de winkel een oogje in het zeil houdt, doet zijn werk goed en Sjoerd merkt dat hij continu in de gaten wordt gehouden door de beveiliger. Sjoerd probeert de blik van de beveiliger te ontwijken, maar dit lukt hem niet.

Sjoerds kansen keren op het moment dat er twee Marokkaanse jongens de winkel binnenlopen. Vanaf dat moment is de aandacht van de beveiliger voor Sjoerd onmiddellijk verdwenen. Sjoerd ziet zijn kans schoon om even flink in één van de schappen met lekkernijengoed te graaien en in een paar seconden heeft hij zijn jas- en broekzakken goed gevuld met Marsen, KitKats en ander lekkernijengoed. Als hij de twee Antillianen ziet naderen, loopt hij snel verder en doet hij alsof er niets aan de hand is. De Marokkaanse jongens blijven ongeveer een minuut staan bij hetzelfde schap waar Sjoerd even daarvoor stond. Beide jongens is niet ontgaan dat de beveiliger hen opzichtig volgt en vanaf een afstand in de gaten blijft houden. Geïrriteerd door het gedrag van de beveiliger, waaruit in hun ogen onmiskenbaar een stereotiep vooroordeel spreekt, lopen zij in stevige pas langs de kassa richting de uitgang van de winkel, hun handen ondertussen diep in de jaszakken van hun bomberjacks houdend.

Als de beveiliger de jongens volgt, passeert hij het haast leeg gegraaide schap, waarvan hij weet dat het een paar minuten geleden nog helemaal was gevuld. Daarop snelt hij naar de uitgang en verspert deze, om vervolgens beide Marokkaanse jongens aan te houden en te fouilleren.

Vraag 1

Kan de beveiligingsmedewerker de Marokkaanse jongens op het moment dat hij hun wil gaan fouilleren aanmerken als verdachten in de zin van art. 27 Sv? Ga er voor vraag 2, ongeacht uw antwoord bij vraag 1, vanuit dat beide jongens zijn aan te merken als verdachte.

Vraag 2

  1. Is de fouillering door de beveiligingsmedewerker rechtmatig?

  2. Hoe zou uw antwoord onder a. luiden indien de fouillering had plaatsgevonden door een agent, nadat deze door de beveiligingsmedewerker was geïnformeerd over hetgeen hij in de winkel had waargenomen?

Deel II

Als de beveiliger druk bezig is met het fouilleren van de tweede Marokkaanse jongen, probeert Sjoerd langs het drietal naar buiten te glippen. Hij struikelt echter over de drempel en valt voorover op de grond. Het lekkernijengoed dat hij in zijn jas- en broekzakken had verstopt schiet alle kanten op, zodat de grond om hem heen ligt bezaaid met lekkernijengoed. Na zijn val weet Sjoerd echter snel op te krabbelen en half op zijn voeten staand en zonder om zich heen te kijken sprint hij de winkel uit. Als hij de winkel uit rent, botst hij op straat tegen een nietsvermoedende bejaarde.....read more

Access: 
JoHo members
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Vragen

Deel A

Casus: Vakantiecontrole

In de zomer van 2010 gaat de in Arnhem woonachtige Simon op vakantie naar Spanje. Dat doet hij ieder jaar. Hij verblijft in een gehuurd appartement aan de Spaanse kust, vlak bij Barcelona.

Als Simon begin augustus vanuit Spanje terug naar Nederland rijdt, wordt zijn auto vlak na het passeren van de Nederlandse grens aan een zogenaamde vakantiecontrole onderworpen. Met dergelijke jaarlijkse controles wil het Korps Landelijke Politiediensten de veiligheid op de weg in de vakantietijd vergroten. Daarom worden personenauto’s steekproefsgewijs aan een controle onderworpen.

Simon wordt door motoragenten naar een parkeerplaats gedirigeerd waar een mobiele keuringsinstallatie staat. De KLPD-agent sommeert Simon zijn auto op een mobiele brug te rijden, zodat ook de onderkant van de auto kan worden gecontroleerd. Als de auto op de brug staat, blijkt dat er aan de onderkant van de wagen metalen constructies zijn bevestigd, waarin zich pakketjes bevinden. Die pakketjes bevatten, zo blijkt na controle door de politie, flinke hoeveelheden heroïne. In totaal gaat het om 10 kilogram.

Simon wordt door KLPD-agenten direct aangehouden op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Meer in het bijzonder gaat het om verdenking van het opzettelijk invoeren van heroïne (art. 2, aanhef en onder A, Opiumwet juncto art. 10 lid 5 Opiumwet). Simon sputtert hevig tegen. Hij roept dat hij erin is geluisd.

Bij het beantwoorden van de onderstaande vragen kunt u ervan uitgaan dat de verkeerscontrole rechtmatig is geschied en dat de resultaten van die controle mogen worden gebruikt in de strafzaak tegen Simon.

Deel I

Stel dat de aanhouding rechtmatig was en dat Simon aansluitend op rechtmatige wijze in verzekering is gesteld. De officier van justitie is van oordeel dat Simon langer in voorarrest moet blijven. Hij vordert daarom tijdig bij de rechter-commissaris de inbewaringstelling van Simon. In zijn vordering stelt de officier van justitie dat het onderhavige delict een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar kent, en dat deze strafbedreiging aangeeft hoe ernstig deze zaak is. Om die reden is inbewaringstelling op haar plaats, aldus de officier.

Vraag 1

  1. Beoordeel of aan de voorwaarden van artikel 67 Sv is voldaan.

  2. Beoordeel de juistheid van het standpunt dat de officier van justitie in zijn vordering inneemt.

Deel II

Stel: het komt tot een strafzaak. Simon wordt gedagvaard. Tijdens het onderzoek ter zitting betoogt de raadsman dat Simon de heroïne niet opzettelijk heeft ingevoerd. Simon heeft altijd ontkend dat hij opzet op de invoer heeft gehad. Tijdens de zitting verklaart hij:

“Op 5 augustus 2010 ben ik om ongeveer 14.00 uur via de grensovergang bij Maastricht vanuit België Nederland ingereisd. Ik kwam uit Spanje. Ik wist niet dat er pakketten heroïne onder de auto bevestigd waren. Een dag voordat ik naar Spanje ging, heb ik die auto zelf in Arnhem gekocht. Het is een auto uit het jaar 1982 Ik heb er € 3.000,- voor betaald. Ik ben alleen van en naar Spanje gereden. Ik heb tijdens mijn vakantie in Barcelona twee Spaanse jongens ontmoet......read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 3

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 3


Oefentoets Inleiding strafrecht 3

 

Open vragen

 

Casus I
 

Jan is in het weekend alleen thuis. Dat is voor hem een reden om een mooi feestje te geven. Het feest vindt plaats in de tuin, waarbij ook een vuurkorf wordt aangestoken. Rond twaalf uur besluiten de feestgangers verder te gaan feesten in een kroeg. Omdat het begint te regenen, zet Jan de vuurkorf onder het rieten afdakje van de houten schuur. Hij dooft het vuur in de korf tot een licht smeulend vuurtje. Verder schuift hij voor de zekerheid de in de buurt van de vuurkorf op de grond liggende brandbare voorwerpen aan de kant. Jan vertrekt naar de kroeg. Een half uur later laait het vuur in de vuurkorf op door een opstekende wind, waardoor het vuur overslaat op de houten schuur en deze binnen korte tijd volledig afbrandt. Jan wordt vervolgd voor primair brandstichting (art. 157 Sr) en subsidiair brand door schuld (art. 158 Sr). Op de zitting verklaart hij onder andere dat hij had gehoord dat voor het einde van de avond veel wind was voorspeld.

Vraag 1

De rechtbank besluit Jan vrij te spreken van brandstichting, omdat zij meent dat het opzet van Jan niet kan worden bewezen. Volgens welke redenering mag de rechtbank motiveren dat geen sprake is geweest van opzet? Je mag ervan uitgaan dat alle in de casus genoemde feiten uit bewijsmiddelen blijken. (6 punten)

 

Vraag 2

Mag de rechtbank brand door schuld bewezen verklaren? (3 punten)

 

Casus 2
 

Een zakkenroller leeft op straat. Op een zaterdagavond loopt ze langs een vol terras in Utrecht en pakt ze haar kans. Uit de tas van een gast pikt zij een portemonnee. Dit wordt gezien door een ober en deze waarschuwt de politie en geeft een gedetailleerd signalement op. De politie kan daaraan met grote zekerheid afleiden om wie het gaat. Twee dagen later zien twee agenten de vermoedelijke zakkenroller op straat lopen. Zodra ze de agenten ziet, rent ze weg. Na een achtervolging wordt ze aangehouden op verdenking van diefstal (art. 310 Sr). Ze nemen haar mee naar het bureau. Op maandagavond om 21.00 uur geeft de hulpofficier van justitie het bevel tot ophouden voor onderzoek. De politie slaagt er tijdens het onderzoek niet in de identiteit van de vrouw te achterhalen.

Vraag 3

Waren de politieagenten bevoegd om de vrouw aan te houden? (4 punten)

 

Vraag 4

Tot welk tijdstip mag de vrouw worden opgehouden voor onderzoek? (3 punten)

Vraag 5

Lees het volgende nieuwsbericht:

www.nu.nl/binnenland/4044175/vervolgt-activist-uitspraak-fuck-koning.html

Waarom is het bericht ten aanzien van de strafbeschikking niet correct? (2 punten)

 

Modelantwoorden

 

Casus 1
 

Vraag 1

Jan.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 2

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 2

Oefentoets #2 (2013)

Deel A: Casus telefoonverkoop

Deel I

Op 29 februari 2016 krijgt de politie een melding dat op een parkeerterrein bij Schiphol al enige tijd een auto staat. In de auto bevindt zich een persoon. Het parkeerterrein staat bij de politie bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Dmitri Ivanovna. Dmitri is twee jaar geleden al een keer veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).

Politieagenten Simons en Derksen betreden het parkeerterrein en treffen daar de auto aan met een man in de bijrijderstoel. Simons klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, ziet Simons een doos met smartphones die op de grond staat. Met behulp van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Simons vast dat de man Dmitri Ivanovna is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Wacht u soms op iemand?”, vraagt Simons. “Klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een telefoon via Internet heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn vriend heeft die telefoon gejat en dat zult u wel niet zomaar laten gebeuren, denk ik.”

Vraag 1

a. Is Dmitri, voordat politieagent Simons hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?

b. Had politieagent Simons aan Dmitri de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stelde?

Deel II

Dmitri wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr). De tenlastelegging luidt:

‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Amsterdam, nabij Schiphol, een smartphone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die smartphone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’

De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.

Vraag 2

a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?

b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.

Deel III

De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Dmitri gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen en geen smartphone voorhanden mag hebben. De advocaat van Dmitri betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.

Vraag 3

Wat vind je van het betoog van de advocaat?
 

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

In hoeverre verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februari 1971,  NJ 1971, 385) van dat van het hof? Gebruik in je antwoord de gebruikte interpretatiemethoden.

Vraag 2

a. Uit welke drie aspecten bestaat voorwaardelijk opzet? Bespreek elk aspect.

b. Hoe kan in een concreet geval.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefentoets #1 (2009)

Deel A Casus Autokraak

Deel I

Sinds 12 november 2016 is er in Amsterdam een politiecampagne die burgers oproept 112 te bellen bij een dreigende autokraak. Deze campagne is ingesteld omdat er in Amsterdam veel autokraken worden gepleegd. De politie maakt burgers door middel van posters, YouTube-filmpjes en een website attent op vier concrete signalen die vooraf kunnen gaan aan een autokraak:

Signaal 1- Door autoramen kijken

Signaal 2- Op de uitkijk staan en rondhangen

Signaal 3- Regelmatig terugkomen

Signaal 4- Lang rond een auto hangen

De gepensioneerde accountant Ali is via verschillende kanalen bekend geraakt met ‘de vier signalen’. Als hij op een avond een man ziet kijken in vier auto’s die in een rij voor zijn flat staan geparkeerd, aarzelt hij geen moment en belt onmiddellijk 112. In een kort telefoongesprek verzekert de medewerkster van de alarmcentrale Ali dat de politie eraan komt.

Maar Ali wil de man zelf in de gaten houden en loopt de trap af naar de centrale hal van zijn flat. Vanachter een pilaar krijgt Ali mee wat er gebeurt. Hij ziet dat de man een hamer tevoorschijn haalt uit een rugzak en met die hamer het zijraam van een auto inslaat. Op dat moment beseft Ali dat de politie te laat zal komen en dat hij zelf tot actie moet overgaan. Vol spanning rent hij de hal uit.

Buiten aangekomen ziet Ali duidelijk dat de man iets uit de auto grist en in zijn jaszak stopt. Vervolgens rent de man weg. Ali rent achter hem aan, pakt hem stevig vast en houdt hem aan wegens diefstal met braak (art. 311 lid 1 sub 5 Sr).

Beantwoord de volgende vragen gemotiveerd aan de hand van de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie.

Vraag 1

Is deze aanhouding van de man door Ali rechtmatig?

Deel II

Omdat Ali heeft gezien dat de man iets in zijn jaszak stopte, besluit hij te onderzoeken wat de man precies heeft weggestopt. Ali opent de jaszak van de man en haalt er een gloednieuwe TomTom (een navigatiesysteem) uit.

Ga er bij de bespreking van de volgende vraag van uit dat de man rechtmatig is aangehouden.

Vraag 2

Was Ali bevoegd de man te fouilleren ter inbeslagneming?

Deel III

Ali  houdt de man vast totdat twee politieagenten arriveren. Ali overhandigt één van hen de TomTom en zegt tegen de politieagent dat hij deze TomTom zojuist heeft aangetroffen in de jaszak van de man. De man staat er verdwaasd bij en zegt geen woord. De politieagent doorbreekt de stilte door de man te vragen: “Heeft u deze TomTom soms gestolen en wat bent u van plan om met dit apparaat te gaan doen?”

Vraag 3

Schendt de politieagent een rechtsregel door de man meteen deze vragen te stellen?

Deel IV

Helaas is Ali één van de weinige inwoners van Amsterdam die naar aanleiding van de politiecampagne aan de slag gaat. Omdat de campagne weinig effect heeft en er nog steeds veel autokraken worden gepleegd in Amsterdam, stelt het Amsterdamse.....read more

Access: 
JoHo members
Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Bron: Tim van Iersel. Ik ben masterstudent aan de Universiteit van Utrecht. Ik schrijf deze tentamenticket in het studiejaar 2016-2017.

Vak: Inleiding strafrecht, 1ste studiejaar.

Vorm:
Op het eindtentamen worden voornamelijk open vragen gesteld over een concrete casus en over algemene stof. Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op casus is het belangrijkst. Daarnaast worden vaak enkele open vragen gesteld over de stof, zoals: wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Competenties:
In dit vak maak je kennis met het strafrecht. Voor iedereen die later met het strafrecht gaat werken (bijv. als rechter, officier van justitie, advocaat) is dit essentiële stof. Je kunt complexere strafrechtelijke problemen niet doorgronden, laat staan oplossen, als je deze stof niet beheerst. Je leert tevens andere belangrijke vaardigheden, zoals zorgvuldig en begrijpend lezen (dit is en blijft een kunst) en het toepassen van abstracte stof op concrete casus (onmisbaar voor de praktijk, ook buiten het juridisch kader).

Inzicht:
• Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op concrete casus vergt veel oefening. Geef jezelf daarvoor de tijd en de rust. Je bent niet dom, het is gewoon een moeilijk vak.

• Vergeet de basisbeginselen niet: legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr), nulla poena (verbod op terugwerkende kracht), lex certa (bepaaldheidsgebod), subsidiariteit, proportionaliteit, etc.

• In strafrechtelijke casus is de tijdlijn belangrijk. Het begint vaak met een dagelijkse situatie waarin er ‘iets’ strafrechtelijk relevants gebeurt. Vervolgens wordt op een bepaalde manier de politie erbij betrokken. Vaak komt daarna de officier van justitie in beeld en vervolgens de rechter. Houdt dit tijdsverloop in de gaten bij het leren van de stof. Welke wetsartikelen, jurisprudentie en leerstukken zijn van toepassing in welke fasen? Bijvoorbeeld: Diefstal – aanhouding door politie (heterdaad/of juist niet)- verhoor – inverzekeringstelling – dagvaarding en tenlastelegging – onderzoek ter terechtzitting – uitspraak door de rechter. Dit zal je helpen om je kennis te ordenen.

• Om verschillende leerstukken uit elkaar te houden, kan het heel handig zijn om overzichten te maken per onderwerp/leerstuk. Maak bijvoorbeeld mindmaps, of stappenplannen, over verdachte, schuld, culpa en opzet, schuld- en strafuitsluitingsgronden, opsporingsbevoegdheden van politie en officier van justitie. Maak een overzicht van de per gebied relevante wetsartikelen en jurisprudentie, plus sleutelwoorden. Dit zal je helpen om tijdens het tentamen snel de juiste verbindingen te leggen.

• De sleutel tot het oplossen van een casus is een stap-voor-stap benadering. Deze benadering wordt vaak geoefend in de werkcolleges, actieve deelname hieraan is zeer aan te raden. Oefenen, oefenen, oefenen. Practice makes perfect.

• Leer jezelf aan om bij een casus snel te herkennen binnen welke juridische kaders de problematiek wel, en ook vooral niet, valt. Gaat het om de bevoegdheden van de politie? Of gaat het om de strafbaarheid van gedrag en het oordeel van de rechter? Is er sprake van een redelijke verdenking van een strafbaar feit en een verdachte? Gaat het om de zwaarte van de straf? Of zit de moeilijkheid hem in de mate van opzet?

• Maak bij ingewikkelde casus een tekening van de partijen en de relevante handelingen. Dit helpt voor het overzicht.

• Probeer niet vlak van te voren nog kennis te stampen, dat gaat alleen maar ten koste van je concentratie tijdens het tentamen. Je kunt complexe stof niet leren of reproduceren onder grote tijdsdruk, zo werkt ons brein niet.

Leren:
• Kennis van de relevante wettelijke bepalingen en jurisprudentie is belangrijk, maar begrip ervan is nog veel belangrijker. Het heeft weinig zin om zaken letterlijk uit het hoofd te leren. Wel is het belangrijk om tijdens het tentamen snel de juiste informatie te kunnen vinden in de wet of in jurisprudentie en deze goed toe te kunnen passen.

• Markeringen met pen of marker in het wetboek en in jurisprudentie kunnen heel handig zijn om tijdens het tentamen snel de relevante passages en rechtsoverwegingen te vinden.

• Het is meestal toegestaan om bij artikelen in het wetboek verwijzingen op te schrijven naar relevante jurisprudentie of andere artikelen, doen! Dit helpt met het snel leggen van essentiële verbanden. Beter te veel dan te weinig. Denk eraan dat bijna alle praktijkbeoefenaars dit ook doen.

• Hoorcollegesheets zijn vaak handige minisamenvattingen van de stof. De docenten stellen deze meestal zorgvuldig samen, maak daar handig gebruik van.

• Maak ter voorbereiding van het tentamen de werkgroepopdrachten opnieuw en controleer je antwoord. Ook het maken van oefententamens is sterk aan te raden. Het liefst minstens drie dagen van tevoren, zodat je met enige rust kunt leren van de fouten die je maakt.

Inleiding Strafrecht

Inleiding Strafrecht

Op het eindtentamen worden voornamelijk open vragen gesteld over een concrete casus en over algemene stof. Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op casus is het belangrijkst. Daarnaast worden vaak enkele open vragen gesteld over de stof, zoals: wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Volledigheid bij het maken van je tentamen Strafrecht
Samenvatting: Studieboek Materieel Strafrecht

Samenvatting: Studieboek Materieel Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


Druk: 4e 2010

Auteur: C. Kelk

DEEL A: ESSENTIALIA VAN HET NEDERLANDSE STRAFRECHT

 

1. Wat is strafrecht?

Strafrecht is het ius puniendi, dat wil zeggen het recht van de staat om burgers te straffen op grond van overtreding van normen en waarden. Het publieke strafrecht wil hiermee ongerichte wraak voorkomen, ofwel voorkomen dat burgers voor eigen rechter gaan spelen waarbij zij de grenzen van het toelaatbare overschrijden. Dit laatste staat bekend als eigenrichting. Volgens velen is het bewaken van de veiligheid en het ordelijk verloop van de samenleving door bepaalde schadelijke en gevaarlijke menselijke gedragingen tegen te gaan door middel van vervolging en bestraffing de belangrijkste functie van het strafrecht.

 

Het Nederlandse strafrecht bestaat uit een materieel en een formeel gedeelte. Het materiële strafrecht kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat regelt

  1. welke gedragingen onder welke omstandigheden strafbaar zijn,

  2. waaruit de straffen bestaan en

  3. onder welke voorwaarden het strafrecht mag worden toegepast.

 

Tot het materiële strafrecht wordt onder andere gerekend:

  • De algemene bepalingen in het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht, inclusief het geheel van alle afzonderlijke strafbepalingen,

  • Het strafstelsel, de regels betreffende de rechterlijke toepassing van het strafrecht en het executierecht. Dit wordt penitentiair recht genoemd,

  • De voorwaarden voor vervolgbaarheid, waaraan voldaan moet zijn, voordat het tot toepassing van het strafrecht kan komen.

 

Het formele strafrecht, ook wel het strafprocesrecht, kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat voorschriften bevat, die mede kunnen bepalen hoe het strafrecht zich moet verwezenlijken. Het omvat de regeling van de opsporing, vervolging en de berechting van strafbare feiten. Het geeft daarnaast bevoegdheden aan overheidsfunctionarissen en geeft allerlei rechten aan de verdachte en.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Beginselen Strafrecht VU
Tentamenvragen Inleiding strafrecht en criminologie

Tentamenvragen Inleiding strafrecht en criminologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel 1

 

Meerkeuzevragen

 

Vraag 1:

Wat is kenmerkend voor de Chicago-school in de criminologie met betrekking tot de oorzaken die zij zocht in de:

 

a. sociale omstandigheden in woonbuurten

b. erfelijke aanleg van mensen

c. vele verleidingen waar mensen aan bloot staan

 

Vraag 2:

De politie valt te typeren als een reactieve organisatie. Dit houdt in dat de politie:

 

a. weinig op zijn omgeving is georiënteerd

b. voor wat betreft zijn input van zaken sterk afhankelijk is van anderen

c. altijd bijstand verleent voor diegene die hulp nodig hebben

 

Vraag 3:

Criminologie is een multidisciplinaire wetenschap. Dit houdt in dat de criminologie:

 

a. ook gebruik maakt van inzichten uit andere wetenschappen zoals de psychologie en de

sociologie

b. diverse aspecten bestudeert, zoals het gedrag van daders, slachtoffers en de toepassers van het strafrecht

c. volgens een wetenschappelijke verantwoorde empirische methode uitspraken doet

 

Vraag 4:

Edwin B wordt op 12 november 2002 door de arrondissementsrechtbank Rotterdam veroordeeld wegens ‘het niet voldoen aan een ambtelijk bevel’ (artikel 184 Sr.). ‘het opgeven van een valse naam’ (artikel 435 sub 4 Sr.) en ‘het niet voldoen aan een identificatieplicht tijdens een voetbalwedstrijd’ (artikel 447e Sr.). Deze feiten zijn afzonderlijk van elkaar gepleegd op verschillende dagen. Wat is de maximale vrijheidsstraf die aan Edwin mag worden opgelegd?

 

a. Vijf maanden

b. Drie maanden

c. Vier maanden

 

Vraag 5:

Adriaan S wordt door een ontvankelijke officier van justitie bij geldige dagvaarding opgeroepen om op 19 december 2002 te verschijnen bij de bevoegde rechter. Hem wordt het volgende feit ten laste gelegd: ‘dat hij op of omstreeks 30 november 2000 een goed, te weten een donut, dat toebehoort aan Netto Markt, althans een ander dan verdachte heeft weggenomen met het oogmerk om het zich toe te eigenen (artikel 310 Sr.).’ In het strafdossier zitten diverse processen-verbaal met belastende verklaringen en een door Adriaan ondertekende volledige bekentenis van het ten laste gelegde feit. Op de zitting stelt Adriaan dat het ten laste gelegde feit is verjaard omdat het gaat om een overtreding. Wat zal gelet op de feiten en omstandigheden, de meest waarschijnlijke uitspraak zijn?

 

a. Veroordeling van Adriaan

b. Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

c. Ontslag van alle rechtsvervolging

 

 

Vraag 6:

Het recht.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen Materieel strafrecht

Tentamenvragen Materieel strafrecht


 

Oefententamen januari 2011

 

 

Vraag 1.

Volgens Kelk spreekt men over het begrip ‘strafbaar feit’ in drie dimensies. Hiertoe behoort niet:

 

  1. het historische strafbare feit.

  2. het generaal-preventieve strafbare feit.

  3. het juridisch strafbare feit.

 

 

Vraag 2.

Ten aanzien van artikel 1 lid 2 WvSr, het verbod van terugwerkende kracht, geldt voor de vraag wat onder ‘verandering van wetgeving’ wordt verstaan:

 

  1. de formele leer, waarbij het alleen gaat om strafrechtelijke wetswijzigingen.

  2. de materiële leer, beperkt tot wetswijzigingen die berusten op een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het feit.

  3. de onbeperkt materiële leer, waarbij de gehele wetgeving van belang is.

 

 

Vraag 3.

Kelk onderscheidt in zijn boek een eng en een ruim wederrechtelijkheidsbegrip. Met betrekking tot beide begrippen is de stelling juist, dat:

 

  1. de opvatting van de facetwederrechtelijkheid een ruime betekenis aan de wederrechtelijkheid toekent.

  2. de opvatting van wederrechtelijkheid als strijd met het objectieve recht het enge wederrechtelijkheidsbegrip betreft.

  3. de opvatting waarbij wederrechtelijkheid ruim wordt geïnterpreteerd, enigszins parallel loopt aan wat volgens de jurisprudentie onder ‘onrechtmatige’ daad in het privaatrecht moet worden verstaan.

 

Vraag 4.

De betekenis van opzet doet zich in drie gradaties voor. Dit zijn:

 

a. willens en wetens handelen, voorwaardelijk opzet en noodzakelijkheidsbewustzijn.

b. kleurloos opzet, willens en wetens handelen en mogelijkheidsbewustzijn.

c. voorwaardelijk opzet, zekerheidsbewustzijn en dolus in causa.

 

 

Vraag 5.

Kelk beschrijft een aantal situaties waarin het opzet zich langs een andere weg verwerkelijkt dan wel tot een ander resultaat leidt dan de dader had bedoeld. Tot deze situaties behoort niet de vergissing van de dader in de:

 

  1. persoon van het slachtoffer op wie hij het heeft gemunt.

  2. strafbaarheid van zijn gedraging.

  3. aard van het object van het delict.

 

 

 

Vraag 6.

Kelk refereert aan enkele nieuwe, wettelijke strafbepalingen waarin culpa in de vorm van roekeloosheid staat opgenomen. Met betrekking tot deze vorm kan worden gesteld, dat:

 

a. het een merkwaardige splitsing van de culpa betreft, omdat roekeloosheid als synoniem van onbezonnenheid nu juist kenmerkend is voor de culpa als zodanig.

b. de roekeloosheid als een aparte categorie van culpoze misdrijven wordt beschouwd waarvoor lagere strafmaxima gelden.

c. het een onbewust handelen betreft en dus in onze strafrechtsdogmatiek gelijk kan worden gesteld met de onbewuste culpa.

 

 

Vraag 7.

Over de redelijke toerekening als causaliteitsleer kan worden gesteld, dat:.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


Deze samenvatting bevat:

Hoofdstuk I.1, I.2, I.4.6 en 1.5.1

Hoofdstuk II.1.5 en II.1.6

Hoofdstuk III.1 en III.2 (t/m schema onder Ad 4)

Hoofdstuk IV

Hoofdstuk IX.1, IX.2 t/m IX.2.1, IX.2.4, IX.2.5 (t/m Fouilleren, incl. Inverzekeringstelling), IX.3 (t/m Gevangenhouding), IX.3.4 en IX.4.1

Hoofdstuk IX.3.5, IX.4.2, IX.4.4 tot IX.4.4.2 (Bewijsrecht), IX.4.4.2.3, IX.4.4.2.4, IX.4.4.2.5 en korte beschouwing IX.5

Hoofdstuk X, m.u.v. X.1.1, X.2.6, X.3.2 en X.4.7

 

Hoofdstuk I.3.1 en I.3.2 ontbreken in deze samenvatting.

 

Week 46

1. Karakter en plaats van het strafrecht

1.1 Mensen straffen elkaar
Pijn en leed, mensen brengen elkaar dat toe van meer tot minder, van bewust tot onbewust en van ernstig tot minder ernstig. Een voorbeeld hiervan is een tik geven aan een kind die kattenkwaad uithaalt of pesten en getreiterd worden. Hierin zien wij de behoefte van de eens om bepaalde gedragsnormen in eigen kring nageleefd te zien en deze eigenhandig te vergelden. Tot op zekere hoogte zijn deze reacties ‘normaal’ en vallen deze acties buiten het strafrecht.
Daarentegen is het een ander verhaal als deze reacties escaleren, denk aan een vader die zijn kind mishandelt, de buurman die een stalker neerschiet, de vriendengroep die bushokjes vernielt. Deze reacties gaan te ver en deze handelingen komen dan ook in de sfeer van het officiële publiekrechtelijke strafrecht terecht. De overheid neemt als het ware het recht tot straffen over om zo de eigenrichting tegen te gaan, zodat personen niet te ver kunnen gaan, eigen rechter spelen en buiten proportioneel handelen.
Niet alle delicten vloeien zó duidelijk uit een bestaande verhouding aan mensen (relationele context), denk aan een roofoverval van een supermarkt, het in dronkenschap iemand doodrijden van een fietser, invoer van drugs. De criminologie en de forensische psychiatrie hebben ons toch geleerd dat geen enkel delict los kan worden gezien uit de relationele context waarin de gene die het delict pleegt thuishoort (denk aan een ziekelijke behoefte aan luxe, erbij te horen, een ongelukkig huwelijk etc.)
Het is onmogelijk om in één zin een voor ieder bevredigende karakteristiek te geven van het strafrecht, het raakt niet alleen de samenleving, maar ook de menselijke tragiek die ons allen aangaat. Daarom zijn wij bezig met delinquent gedrag in het algemeen als samenlevingsverschijnsel te verklaren. Hoe meer gedragswetenschappelijke informatie beschikbaar komt over afwijkend en delinquent gedrag, over de betekenis die aan de verschillende soorten gedrag moet worden toegekend en ook over de functie van het strafrecht in de samenleving , hoe meer moeite het soms kost om ‘alles begrijpen is alles vergeven’ te weerstaan en om bij het officiële vertrekpunt van het strafrecht te beginnen, dat wil zeggen bij de technische definitie ervan.
Aan de andere kant is het.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen Materieel strafrecht

Tentamenvragen Materieel strafrecht

 


oefenvragen juni 2010

Vraag 1.

Welk(e) van de onderstaande stelling(en) is/zijn juist?

 

Over de rechtvaardiging van het strafrecht kan worden opgemerkt dat:

 

Stelling I bij absolute vergeldingstheorieën de grondslag en het doel van de straf gescheiden zijn, waarbij het doel specifiek gericht is op generale preventie.

Stelling II bij de verenigingstheorie de rechtsgrond en het doel van het strafrecht niet scherp zijn te onderscheiden, maar beide gericht zijn op bescherming van de samenleving.

 

a. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

b. Stelling I is onjuist, stelling II is juist

c. Beide stellingen zijn onjuist.

 

 

Vraag 2.

Kelk stelt dat wederrechtelijkheid als voorwaarde voor strafbaarheid de objectieve zijde van het delict betreft. Dit betekent dat de voorwaarde van wederrechtelijkheid:

 

  1. de schending van het gehele strafrecht impliceert, waaronder ook ongeschreven rechtsbeginselen.

  2. de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert, namelijk de schending van het gehele objectieve recht dat alleen het geschreven recht omvat.

  3. de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert, namelijk de schending van het gehele objectieve recht, dat zowel ongeschreven als geschreven recht omvat.

 

 

Vraag 3.

Volgens Kelk impliceert culpa:

 

a. dat een verhoogde graad van aansprakelijkheid van bepaalde beroepsgroepen niet van toepassing is.

b. tevens de wederrechtelijkheid van het handelen welke zal moeten worden afgeleid uit wat in de concrete omstandigheden van handelen als behoorlijk heeft te gelden.

c. dat een geringe domheid of nalatigheid bij het handelen al voldoende is.

 

 

 

Vraag 4.

Met betrekking tot de begrippen culpa (of dolus) in causa en voorwaardelijk opzet stelt Kelk dat beide begrippen normatieve elementen bevatten. Deze elementen:

 

a. liggen bij de culpa (of dolus) in causa in kenmerken van de persoon zelf en bij voorwaardelijk opzet in de aard van de situatie.

b. liggen bij de culpa (of dolus) in causa in de aard van de situatie en bij voorwaardelijk opzet in kenmerken van de persoon zelf.

c. liggen bij zowel culpa (of dolus) in causa als voorwaardelijk opzet in kenmerken van de persoon zelf.

 

 

Vraag 5.

Dolus generalis is een term waarmee Kelk de situatie aanduidt:

 

  1. waarin iemand handelt met het opzet om te doden zonder een of meer specifiek(e) slachtoffer(s) op het oog te hebben.

  2. waarin het uiteindelijke resultaat precies hetzelfde is als wat de dader heeft gewild, zij het dat dit langs een andere weg

  3. .....read more
Access: 
Public
Tentamenvragen Formeel Strafrecht

Tentamenvragen Formeel Strafrecht

Deze samenvatting is ggeschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel 1

VRAAG 1
Archibald is werkzaam als advocaat en heeft een kantoor ‘aan huis’. Het bedrijfje is gevestigd op hetzelfde postadres als het grachtenpand van Archibald. Voor het overige is het kantoor feitelijk afgescheiden van het herenhuis nu het gesitueerd is op de begane grond en slechts vanaf de straatzijde kan worden binnengegaan terwijl de woning een eigen, andere, ingang heeft. Op een zondag, er is niemand aanwezig en het advocatenkantoor is gesloten, zien twee passerende agenten op brand duidende donkere rookwolken uit de ventilatieroosters van het kantoor van Archibald komen. De twee agenten aarzelen geen moment en gaan direct tot actie over. Ze forceren de voordeur teneinde de beginnende brand te blussen en te voorkomen dat het kantoor en de bovengelegen woning door vlammen worden verzwolgen.
a.    Is het handelen van de agenten in casu rechtmatig?
Ga er bij de verdere beantwoording van deze vraag van uit dat het vorenomschreven optreden rechtmatig is geweest.
Na het geblust hebben van het bescheiden brandje kijken de agenten om zich heen in het kantoor van Archibald. Naast de te verwachten normale inrichting van het kantoor zien ze, door een grote bruine deken grotendeels aan het oog onttrokken, twee grote roestige gele vaten staan die voorzien zijn van teksten en symbolen die wijzen op voor de gezondheid zeer schadelijke chemicaliën. De twee agenten weten niet wat ze met de vaten moeten doen en besluiten in al hun wijsheid de officier van justitie te consulteren en hem te vragen of ze de vaten in beslag moeten nemen.
b.    In het Wetboek van Strafvordering bestaat voor de opsporingsambtenaren soms een mogelijkheid (bevoegdheid) tot inbeslagneming en soms een plicht tot inbeslagneming. In welke gevallen zijn opsporingsambtenaren krachtens het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot inbeslagneming (zonder daartoe verplicht te zijn)? En in welke gevallen zijn zij tot inbeslagneming verplicht? Doet zich één van laatstgenoemde gevallen i.c. voor?
De officier van justitie besluit dat in het belang van het onderzoek de vaten nu beter nog niet in beslag genomen kunnen worden en geeft de agenten telefonisch mee dat ze tegenover de gearriveerde Archibald niets mogen laten blijken betreffende de ontdekte vaten. Wel vindt de officier van justitie het nodig dat opsporingsambtenaren de komende week vaker dan normaal zullen surveilleren in de omgeving van het kantoor van Archibald.
De vaker dan gebruikelijk surveillerende agenten nemen incidenteel waar dat het kantoor veel louche figuren op bezoek krijgt. Ook wordt op een dag waargenomen dat er nieuwe gele vaten, zoals die in het kantoor al eerder waren gezien, de kelder in worden gerold. De officier van justitie, niet begrijpend waar een advocaten-kantoor vaten met chemische stoffen voor nodig heeft, vertrouwt de gebeurtenissen.....read more

Access: 
Public
Inleiding strafrecht - Oefenvragen Capita strafrecht

Inleiding strafrecht - Oefenvragen Capita strafrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Hoofdstuk 1

 

1.1 Wat is de kern van het strafrecht in de praktijk?

1.2 Om welke twee tegenstrijdige belangen gaat het binnen het strafrecht?

1.3 Wat zijn de klassieke bronnen van het (straf)recht.

1.4 Wat is het onderscheid tussen bronnen van recht en bronnen van kennis.

1.5 Wat zijn de algemene rechtsbeginselen?

1.6 Welke andere rechtsbronnen zijn er?

1.7 Wat is een verdrag?

1.8 Noem voorbeelden van verdragen.

1.9 Noem het kenmerk van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering.

1.10 Beschrijf onderscheid tussen formeel en materieel recht.

1.11 Beschrijf onderscheid tussen formeel en materieel strafrecht.

1.12 Wanneer wordt de term strafrecht gebruikt?

1.13 Waarin is het formele en materiële strafrecht geregeld?

1.14 Wat wordt onder commuun strafrecht verstaan?

1.15 Wat wordt onder bijzonder strafrecht verstaan?

1.16 Wat is een wet in formele zin?

1.17 Wat wordt verstaan onder lagere wetten?

1.18 Waarom mag de formele wetgever meer dan de ‘lagere wetgever’?

1.19 Wat verstaat men onder beleidsregels?

1.20 Welke tweedeling in strafbare feiten kent het Nederlandse strafrecht?

1.21 Omschrijf het onderscheid tussen misdrijf en overtreding

1.22 Noem voorbeelden van overtredingen.

1.23 Noem voorbeelden van misdrijven.

 

Antwoorden hoofdstuk 1

 

1.1 De berechting van een strafbaar feit en van de verdachte door de strafrechter.

1.2 Het daadwerkelijk optreden enerzijds en beperking en goede regeling van overheidsmacht anderzijds.

1.3 Wet, rechterlijke uitspraken (‘jurisprudentie’) en rechtsgeleerde literatuur.

1.4 Bronnen van recht kunnen uitsluitend tot stand komen volgens officiële, formele procedures. Hieronder vallen de wetten en de rechterlijke uitspraken.

Onder bronnen van kennis valt, naast de wetten en de rechterlijke uitspraken, ook de literatuur. Bij literatuur gaat het om commentaar op en uitleg van het recht naar de subjectieve mening van de auteur, hier behoeft geen formele procedure voor te worden gevolgd.

1.5 Bepaalde fundamentele uitgangspunten van recht, rechtsstaat en democratie die door de strafrechter gebruikt kunnen worden voor interpretatie.....read more

Access: 
Public
Stamplijst inleiding strafrecht 2012-2013
Samenvatting Strafrechtelijke rechtshandhaving

Samenvatting Strafrechtelijke rechtshandhaving

Deze samenvatting bij Strafrechtelijke rechtshandhaving van Blad & Van der Hulst is geschreven in 2014


Hoofdstuk 1: Strafrechtelijke rechtshandhaving

§ 1.1 Inleiding

  • Wat is strafrechtelijke rechtshandhaving?

Dit is rechtshandhaving met strafrechtelijke middelen.

In dit hoofdstuk wordt strafrechtelijke rechtshandhaving geplaatst in de bredere context van de democratische rechtsstaat. Deze democratische rechtsstaat wordt gezien als een geheel van streefwaarden van onze moderne, open samenleving. De rechtsstaat wordt gekenmerkt door streefwaarden van vrijheid, gelijkwaardigheid en emancipatie.

Hier zal ook de ‘relationele rechtstheorie’ van A.C. ’t Hart en R. Foqué naar voren worden gebracht. Deze ‘relationele rechtstheorie’ is:

Een ‘grondslagentheorie’ waarin theoretische fundamenten voor het strafrecht worden geconstrueerd, die het mogelijk maken om verstandig (dus in overeenstemming met de streefwaarden van een democratische rechtsstaat) gebruik te maken van het recht om te straffen.”

Een belangrijke grondslag van deze theorie is de idee van het maatschappelijk verdrag (sociaal contract) van Cesare Beccaria. Hij leverde een belangrijke bijdrage aan de rationalisering en humanisering van de bestraffingspraktijk. Het sluiten van een sociaal contract is te vergelijken met het oprichten van bijv. een zangvereniging.

Een andere belangrijke historische grondslag is die van de machtenscheiding (de trias politica) van Montesquieu.

§ 1.2. Het maatschappelijk verdrag van Beccaria

Beccaria is één van de belangrijkste grondleggers van het hedendaagse strafrecht. Hij zocht het fundament voor een geordende, stabiele en veilige samenleving in een (denkbeeldig) sociaal verdrag, dat een gemeenschap van vrije mensen tot stand zou kunnen brengen.

Beccaria’s beeld van dit sociale verdrag is niet dat van een verdrag waarbij de onderdanen zich onderwerpen aan een soeverein (een onderwerpingspact waarvan Hobbes uitging), maar een verdrag dat in het teken staat van vrijheid en veiligheid, die wederzijds moesten worden gegarandeerd.

Het grondmotief voor het sluiten van een sociaal contract is dat er in de natuurtoestand sprake is van een oorlog van allen tegen allen (dus onzekerheid en onvrijheid). Het doel van het sociaal contract is de verzekering van vrijheid. Delen van die vrijheid worden alleen afgestaan en mogen door de beheerder alleen worden gehanteerd ten behoeve van het algemeen welzijn. Een maximaal geluk voor een maximaal aantal onderdanen, moet het doel zijn van de soeverein.

Er moet sprake zijn van gelijkwaardige participatie bij de opstelling van

.....read more
Access: 
Public
Samenvatting Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

Samenvatting Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


A. Geschiedenis

Rond de 19e eeuw was Nederland aan de ene kant in de ban van de verzuiling: politieke, maatschappelijke en culturele verdeeldheid wat op gebied van onderwijs leidde tot de schoolstrijd: school aan de overheid of aan de ouders/particulieren? Hoewel tegen het eind van de 19e eeuw vrijwel alle kinderen naar school gingen, zorgde deze ideologische verdeeldheid dat de leerplichtwet met één stem verschil werd ingevoerd. Aan de andere kant kwam het sociaalliberalisme, waarmee geloof ontstond in de maakbaarheid van het individu en de maatschappij, zelfs als er sprake was van degeneratie. Er ontstond aandacht omtrent ‘de gevaarlijke jeugd’ en van hieruit kwam een apart strafrecht voor jeugdigen tot stand. Dit was onderdeel van de nieuwe kinderwetten:

 

  • Burgerlijke kinderwet: dit veranderde de vaderlijke macht in de gezamenlijke macht van beide ouders en verschafte de staat het recht in te grijpen in de opvoeding van de ouders (de bevoegdheid om ouders van hun ouderlijke macht te ontheffen (=tijdelijk) of ontzetten (=permanent))

  • Strafrechtelijke kinderwet: het was gebruikelijk om kinderen niet of minder te straffen dan volwassenen, maar bij veroordeling werd gewoon het volwassenenstrafrecht toegepast alleen dan met een vermindering van het maximum. In 1901 apart strafrecht voor jeugdigen. De meeste regels zijn sindsdien hetzelfde gebleven (bijv. tijdens de zitting gesloten deuren, verdachte verschijningsplicht etc.). De rechter kreeg in 1901 drie nieuwe straffen tot zijn beschikking namelijk de berisping, de geldboete en de tuchtschool, en één opvoedingsmaatregel. Belangrijk in de strafrechtelijke kinderwet was dat maatregelen en sancties in teken van bescherming en opvoeding moesten komen te staan.

 

19e eeuw: Heropvoeding

De totstandkoming van de strafrechtelijke kinderwetten is het gevolg van de belangstelling hiervoor in Nederland mede door inspiratie van Amerikaanse wetten en de Internationale Kriminalistische Verenigung (IKV) De IKV eiste actieve staatinterventie in maatschappelijke verhoudingen en zag het strafrecht als belangrijke sturingsinstrument hierbij. Haar koers werd aangeduid als de Moderne Richting. De strafrechtelijke kinderwet die uit de moderne richting is ontstaan is echter niet geheel tegen de klassieke richting.

 

De klassieke richting: terughoudende overheid, waarbij voorop staat rechtszekerheid van het individu en proportionele vergelding van misdadig gedrag. De klassieke richting legde nadruk op persoonlijke schuld en zag het individu als verantwoordelijke.

 

De moderne.....read more

Access: 
Public

Inleiding Strafrecht - UL - Aantekeningen

College- en werkgroepaantekeningen Inleiding Strafrecht deel 1

College- en werkgroepaantekeningen Inleiding Strafrecht deel 1

Bevat de aantekeningen van de hoorcolleges en de werkgroepen van week 1, 2. College 3 wordt nog aangevuld.


Hoorcollege 1

Deze week gaat het over het materiële strafrecht. Materieel strafrecht gaat over de vraag wanneer iemand strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor een bepaalde gedraging en welke sancties opgelegd kunnen worden.

Het (materiële) strafrecht kent meerdere bronnen, zoals:

  • Wetboek van strafrecht
  • Bijzondere wetten (bijvoorbeeld de Opiumwet)
  • Gedelegeerde wetgeving (bijvoorbeeld de AMvB, ministeriële regelingen)
  • Lagere regelgeving (bijvoorbeeld een APV)

Het (materiële) strafrecht is niet statisch maar altijd subject van verandering. Zo was in 1998 een ongewenste tongzoen ‘seksueel binnendringen’ in de zin van verkrachting. Sinds 2013 is dit veranderd en is het geen ‘seksueel binnendringen’ meer maar kan het nog slechts ontucht zijn.

Naast materieel strafrecht kennen we nog het strafprocesrecht. Strafprocesrecht gaat over de wijze waarop strafrechtelijke aansprakelijkheid kan worden vastgesteld (van opsporing, vervolging, berechting tot tenuitvoerlegging)

Dit strafproces staat in dienst van het materieel strafrecht maar heeft ook een eigen betekenis namelijk waarheidsvinding in een eerlijk proces.

Belangrijk is dat men realiseert dat maar een klein percentage van de misdrijven opgehelderd wordt, namelijk maar +- 30%. Het aantal zaken dat daadwerkelijk wordt voorgelegd aan een strafrechter is nog kleiner, iets meer dan 10%. Strafrecht is dus niet per se dé oplossing voor al onze problemen in de maatschappij. Dit hangt samen met de beperkte mogelijkheden van het strafrecht samen met de hoge verwachtingen die men van het strafrecht heeft.

Ten grondslag van het strafrecht ligt vergelding. De doelen die nagestreefd worden, verschillen echter per zaak. Dit zijn de belangrijkste doelen van het strafrecht:

  • Het voorkomen van eigenrichting (de vergelding gestructureerd laten verlopen)
  • Generale preventie (een boodschap uitzenden naar iedereen: dit is strafbaar!)
  • Speciale preventie
  • Resocialisatie (bijvoorbeeld door tbs)
  • Rechtsherstel

Je kunt dus strafrechtelijke vervolgd worden wanneer je een strafbaar feit gepleegd hebt. De term ‘strafbaar feit’ kent een bepaalde structuur:

  • Het gaat om een menselijke gedraging (een doen, commissiedelict, of een nalaten, omissiedelict)
  • De gedraging valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving
  • De gedraging is wederrechtelijk (is het feit ook daadwerkelijk strafbaar)
  • De gedraging is aan schuld te wijten

Deze week wordt er vooral dieper ingegaan op het tweede criteria: de gedraging valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving. Een delictsomschrijving is de omschrijving van het strafbare feit.

De delictsomschrijving bestaat uit bestanddelen. Er zijn verschillende soorten bestanddelen:

  • Een objectieve bestanddeel (de gedraging)
  • Een subjectieve bestanddeel (de gesteldheid van de dader)
  • Overige bestanddelen

We kunnen als voorbeeld art. 287 Sr nemen. Dit artikel gaat over doodslag. Hier is ‘opzettelijk’ een subjectief bestanddeel, het zegt immers iets over de gesteldheid van de dader. ‘Een ander van het leven beroven’ is een objectief bestanddeel, dit zegt.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Inleiding Strafrecht deel 2

Collegeaantekeningen Inleiding Strafrecht deel 2

Bevat de aantekeningen van week 3, 4 en 5.


Hoorcollege week 3 ‘Strafprocesrecht’

 

Vandaag gaan we kijken naar het strafprocesrecht (formele strafrecht). Het strafprocesrecht bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist

 

Doelen van strafprocesrecht

  • Het hoofddoel is de juiste toepassing van het materiële strafrecht
  • Het dient als schakel tussen het gepleegde strafbare feit en de op te leggen sanctie
  • Het dient tevens als secundaire controle: het stelt namelijk eisen aan de wijze van opsporing, vervolging en berechting (dit garandeert rechtszekerheid tegen de overheid).

Deze rechtszekerheid is erg belangrijk. Omdat in het strafprocesrecht bevoegdheden verleent worden aan overheidsfunctionarissen en de uitoefening daarvan gepaard kan gaan met heftige inbreuken op rechten en vrijheden van burgers, is voldoende rechtsbescherming nodig.

 

Rechtscultuur

Er bestaan twee verschillende soorten processtijlen namelijk inquisitoir en accusatoir.

 

Inquisitoire processtijl

  • De rechter heeft een actieve rol in de waarheidsvinding en in de garantie van een eerlijk proces
  • De verdachte is niet gelijkwaardig maar een object van onderzoek
  • Vooral in landen waar ze civil-law traditie kennen, komt deze stijl voor (dit komt voort uit het idee dat het individu constant beschermd moet worden tegen de macht van de staat)
  • Democratische legitimatie door legaliteit

 

Accusatoire processtijl

  • De rechter heeft een passieve rol in de waarheidsvinding
  • De verdachte en de vervolgende partij zijn gelijkwaardige partijen
  • Vooral in landen waar ze de common-law traditie kennen (het recht is er en wordt opgebouwd door de rechterlijke interpretatie)
  • Democratische legitimatie door het jurysysteem (volk neemt deel aan rechtspraak)

 

Bronnen van het strafprocesrecht

  • Het wetboek van Strafvordering (Sv)
  • Bijzondere wetten (bijv. WWM, Wegen en verkeerswet etc.)
  • Ongeschreven recht in de vorm van beginselen van een behoorlijke procesorde (ontwikkeld door jurisprudentie) (doel: rechtsbescherming tegen de overheid)

 

Structuur van het strafproces

Het strafproces is opgedeeld in verschillende fasen. Te beginnen met het vooronderzoek, dit onderzoek is gematigd inquisitoir. Hier wordt bewijs verzameld en de vervolgingsbeslissing voorbereidt.

Er zijn vier vormen van vooronderzoeken: opsporingsonderzoek, verkennend onderzoek, onderzoekshandelingen door de rechter commissaris en het strafrechtelijk financieel onderzoek

Wanneer de officier van justitie besluit de verdachte te vervolgen, dit gaat via een dagvaarding, komen we aan bij het eindonderzoek, oftewel de terechtzitting in eerste aanleg. Dit onderzoek is gematigd accusatoir.

De officier heeft een grote zelfstandige beslissingsvrijheid, hij bepaald namelijk of iemand wel of niet vervolgd wordt. Deze grote vrijheid komt voort uit 2 uitgangspunten: het vervolgingsmonopolie (alleen het OM mag vervolgen) en het opportuniteitsbeginsel (de officier.....read more

Access: 
Public
Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

In het strafrecht gaat het niet alleen om de techniek maar ook om het bewust zijn van het feit dat het ten alle tijden om mensen gaat. Er zijn verschillende perspectieven om naar het strafrecht te kijken en daarmee een beeld te krijgen hoe er het meest effectief kan worden gewerkt binnen dit rechtsgebied.

Het strafrecht beschermt de maatschappij door misdaden te bestraffen en het beschermt de maatschappij tegen de overheid.

Materieel strafrecht

Materieel strafrecht betreft de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid en voor het opleggen van strafrechtelijke sancties. Het stelt grenzen en eisen aan het kunnen geven van straffen. Wanneer iets of iemand niet strafbaar is kan er niet worden bestraft. De strafbare feiten zijn te vinden in het wetboek van strafrecht (Sr). Dit wordt commuun strafrecht genoemd. Het bijzonder strafrecht zijn andere strafbare delicten in aparte wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet of de wegenverkeerswet uit de wet in formele zin. Maar er zijn ook strafbare delicten te vinden in de wet in materiële zin zoals de APV.

Strafprocesrecht

Strafprocesrecht is het formeel strafrecht. Het gaat om de manier waarop de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een individu kan worden vastgesteld. Dit proces bestaat uit de opsporing, vervolging en de berechting. De grenzen en eisen aan het procesrecht zijn te vinden in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het strafprocesrecht is er niet alleen om het materiële recht te omlijnen maar juist ook voor de waarheidsvinding en het bewerkstelligen van een eerlijk proces.

Doel en grondslag

Met het strafrecht worden problemen bestreden Wanneer er een strafbaar feit wordt gepleegd dient dit te worden aangepakt. Men stelt hoge verwachtingen aan het strafrecht, maar er zijn weinig mogelijkheden.

De grondslag van de straf is vergelding, dat wat misdaan is moet worden rechtgezet.

Om te zorgen dat er niet meer wordt misdaan moet de straf een preventieve werking hebben. Dat kan generale preventie zijn, hierbij wordt er een signaal afgegeven naar de maatschappij waardoor anderen niet dezelfde fout zullen begaan. En ook speciale preventie waarbij de persoon wordt geholpen om niet nog eens de fout in te gaan. Door te straffen wordt het recht weer hersteld. Er is onrecht aangedaan, dat moet worden vereffend om het onrecht weer recht te maken.

Het strafrecht heeft als overheidstaak om eigenrichting te voorkomen en een rechtszekerheid te creëren.

Strafbaar feit

Een strafbaar feit is opgebouwd uit 4 vaste onderdelen waaraan voldaan moet zijn.

  1. Menselijke gedraging. Wanneer de gedraging een handeling betreft noemen we het delict een commissie delict. Wanneer je iets niet doet wat wel van je verwacht wordt, heet het een omissie delict. Gedachtes vallen niet

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Strafrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Inleiding Strafrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Inleiding Strafrecht voor de opleiding Rechten, jaar 1, aan de Unversiteit Leiden.

Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
WorldSupporter and development goals
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
4558 2