Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


Deze samenvatting bevat:

Hoofdstuk I.1, I.2, I.4.6 en 1.5.1

Hoofdstuk II.1.5 en II.1.6

Hoofdstuk III.1 en III.2 (t/m schema onder Ad 4)

Hoofdstuk IV

Hoofdstuk IX.1, IX.2 t/m IX.2.1, IX.2.4, IX.2.5 (t/m Fouilleren, incl. Inverzekeringstelling), IX.3 (t/m Gevangenhouding), IX.3.4 en IX.4.1

Hoofdstuk IX.3.5, IX.4.2, IX.4.4 tot IX.4.4.2 (Bewijsrecht), IX.4.4.2.3, IX.4.4.2.4, IX.4.4.2.5 en korte beschouwing IX.5

Hoofdstuk X, m.u.v. X.1.1, X.2.6, X.3.2 en X.4.7

 

Hoofdstuk I.3.1 en I.3.2 ontbreken in deze samenvatting.

 

Week 46

1. Karakter en plaats van het strafrecht

1.1 Mensen straffen elkaar
Pijn en leed, mensen brengen elkaar dat toe van meer tot minder, van bewust tot onbewust en van ernstig tot minder ernstig. Een voorbeeld hiervan is een tik geven aan een kind die kattenkwaad uithaalt of pesten en getreiterd worden. Hierin zien wij de behoefte van de eens om bepaalde gedragsnormen in eigen kring nageleefd te zien en deze eigenhandig te vergelden. Tot op zekere hoogte zijn deze reacties ‘normaal’ en vallen deze acties buiten het strafrecht.
Daarentegen is het een ander verhaal als deze reacties escaleren, denk aan een vader die zijn kind mishandelt, de buurman die een stalker neerschiet, de vriendengroep die bushokjes vernielt. Deze reacties gaan te ver en deze handelingen komen dan ook in de sfeer van het officiële publiekrechtelijke strafrecht terecht. De overheid neemt als het ware het recht tot straffen over om zo de eigenrichting tegen te gaan, zodat personen niet te ver kunnen gaan, eigen rechter spelen en buiten proportioneel handelen.
Niet alle delicten vloeien zó duidelijk uit een bestaande verhouding aan mensen (relationele context), denk aan een roofoverval van een supermarkt, het in dronkenschap iemand doodrijden van een fietser, invoer van drugs. De criminologie en de forensische psychiatrie hebben ons toch geleerd dat geen enkel delict los kan worden gezien uit de relationele context waarin de gene die het delict pleegt thuishoort (denk aan een ziekelijke behoefte aan luxe, erbij te horen, een ongelukkig huwelijk etc.)
Het is onmogelijk om in één zin een voor ieder bevredigende karakteristiek te geven van het strafrecht, het raakt niet alleen de samenleving, maar ook de menselijke tragiek die ons allen aangaat. Daarom zijn wij bezig met delinquent gedrag in het algemeen als samenlevingsverschijnsel te verklaren. Hoe meer gedragswetenschappelijke informatie beschikbaar komt over afwijkend en delinquent gedrag, over de betekenis die aan de verschillende soorten gedrag moet worden toegekend en ook over de functie van het strafrecht in de samenleving , hoe meer moeite het soms kost om ‘alles begrijpen is alles vergeven’ te weerstaan en om bij het officiële vertrekpunt van het strafrecht te beginnen, dat wil zeggen bij de technische definitie ervan.
Aan de andere kant is het strafrecht door zijn eigenrichting-kerende vergeldingsdriften-kanaliserende functie onmisbaar als maatschappelijk instituut. De toepassing van de regels wordt zelf weer door regels beheerst. Je hebt het formele strafrecht en het materiele strafrecht. Het formele strafrecht schrijft de procedure voor, waarlangs het materiele recht dient te worden gehandhaafd. Het materiele recht kan gedefinieerd worden als het geheel van rechtsvoorschriften dat aangeeft voor welke gedragingen straf behoort te worden toegepast en waarin de straf hoort te bestaan. Het formele recht (ook wel strafprocesrecht) kan worden gedefinieerd als het geheel van voorschriften dat aangeeft hoe het strafrecht op concrete feiten moet worden toegepast

1.2 De meerzijdige benaderingswijzen van het strafrecht
1.2.1 Het strafrechtelijk systeem, de maatschappij en de individuele justitiable
Het strafrechtelijk systeem als geheel (opsporingsbevoegdheden, processuele dwangmiddelen, vergaande straffen) kan flink ingrijpen in de menselijke vrijheid. Het strafrecht beschikt over een uitgebreid repressief instrumentarium en kan de indruk wekken dat het strafrecht zich uitsluitend met immorele gedragen bezighoudt. Dit is niet zo, je hebt namelijk ook de lichte overtredingen.
Afgezien van het feit dat vooral de klassieke misdrijven zeer zeker de strafbaarstelling van immoreel gedrag op zich zelf inhouden, laat de wetgever ook wel eens ruimte over in haar wetten, zodat de rechter ruimte krijgt om de toepasselijkheid van een wetsbepaling op de concrete gedragingen, naar regels van moraal en fatsoen in te kleuren. Zie bijvoorbeeld artikel 298 Sr. ‘schennis van eerbaarheid’. De wetgever heeft hier in feite het te bestraffen onrecht afhankelijk gesteld van de naar plaats en tijd heersende opvattingen en heeft een open delictsomschrijving gecreëerd. In het geval van een dergelijke open delictsomschrijving is het dus aan de rechter om een waardeoordeel te vellen die de reikwijdte van de wettekst ten aanzien van een concrete gedraging bepaalt.
De straf neemt een bijzondere plaats in, zij is een door de overheid toegebrachte leed op grond van normschending en dus uit op vergelding zonder veel perspectief te bieden voor herstel. Hier ligt een belangrijk verschil met de civielrechtelijke straffen, ook deze zullen als minder aangezien, en leed toevoegend gezien worden, maar zijn niet uitsluitend punitief bedoeld. Het strafrecht is het ‘ultimum remedium’, het uiterste redmiddel. De wetgever mag alleen beroepen op het strafrecht als de sancties van alle andere rechtsgebieden ontoereikend moeten worden geacht.
Het is moeilijk om het strafrecht volgens strikt objectieve maatstaven op zijn zinvolheid en zijn rechtvaardigheidsgehalte te benaderen (denk aan het recidiveren van gedetineerden, het feit dat een onevenredig groot deel van de gedetineerden afkomstig is uit de maatschappelijk lager gesitueerde onder de bevolking). Er zijn dan ook verschillende benaderingswijzen denkbaar die elk een eigen visie in zich bergen op het spanningsveld van maatschappelijke orde, recht en individu:
- de benaderingswijze die primair uitgaat van het strafrechtelijk systeem als zodanig
- die primair uitgaat van de rechtspositie van de individuele burger als justitiabele
- die primair het maatschappelijk welzijn van de burger als uitgangspunt neemt.

Elk van deze benaderingswijzen drukt bepaalde waarden uit, die samen kunnen worden beschouwd als kenmerkend voor een beschaafd strafrecht dan een rechtsstaat betaamt. Hiervan is sprake als:
- fundamentele functie van misdaadbestrijding teneinde de maatschappij zoveel mogelijk ordelijk, veilig en waard om in te leven te doen zijn, tevens
- de beginselen van de rechtsstaat huldigt die de uitoefening van strafrechtelijke bevoegdheden en de toepassing van sancties – als het strafrechtelijk instrumentarium – aan rechtswaarborgen binden, terwijl tevens
- het belangrijke uitgangspunt geldt dat het strafrecht in het belang van het algemeen welzijn als een uiterst middel (als ultimum remedium) dient te worden aangewend te midden van andere rechtsgebieden en sanctiesystemen.
Het strafrecht heeft naast zijn criminaliteit bestrijdende functie ook een belangrijke rechts beschermende functie en moet tegelijkertijd zo min mogelijk het welzijn van de mens schaden. Hierna worden de zojuist aangeduide benaderingswijzen besproken
1.2.2 Het primaat van de wet en van het wettelijk systeem
Het primaat van de wet is langs voorgeschreven wet een tot stand gebrachte weerspiegeling van wat onder samenlevingsgenoten leeft. De individu moet aan de wet gehoorzamen nu deze regels en voorschriften in dienst van de maatschappelijke orde staan. Maatschappelijke veranderingen komen pas in de wet door middel van een wetswijziging, hier ligt ook de leer van de machtenscheiding duidelijk ten grondslag. De rechter zal de wet zo strikt mogelijk naar woorden, bedoeling en het systeem van de wet moeten interpreteren en zal zich zo veel mogelijk moeten doen informeren over de effecten van zijn beslissingen, om zo doelmatig te kunnen beslissen binnen de grenzen van zijn bevoegdheid. Deze zienswijze is als legistisch aan te merken, toch brengt het streven om de rechtsorde en de sociale orde zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen met zich mee dat het met het toepassen van strafrecht notoir (door niemand betwist) onrecht moet worden vermeden. Een goed voorbeeld hiervan zijn de buitenwettelijke strafuitsluitingsgronden.
Bij het overtreden van een strafwet wordt zowel de rechtsorde geschonden als de sociale orde. Handhaving van de strafwet is een primair eis zowel van het recht als de samenleving. In de ogen van Enschede moet het strafrecht worden gezien als een stuursysteem dat bevoegdheden verleent aan de gerechtelijke autoriteiten. Deze bevoegdheden vormen een uitzondering op datgene wat in principe tussen burgers verboden is. De wet dient dus ook strikt te worden gehanteerd. Er wordt hier ook wel gesproken van de instrumentele functie van het strafrecht.
1.2.3 De individuele rechtspositie van de burger

De overheid verkeert in een machtspositie ten opzichte van de individuele burger, daarom is het van belang dat het individu optimaal wordt gerespecteerd. Er zijn ook strafrechtsgeleerden die het rechtskarakter van het strafrecht niet primair aan de ordende misdaad-bestrijdende functie verbinden, maar juist aan de individu-beschermende functie. Er wordt hier uitgegaan dat misdaadbestrijding weliswaar een maatschappelijke noodzakelijkheid op zichzelf is, maar in juridisch opzicht minder problematisch dan de noodzaak om daarmee onvermijdelijk gepaard gaande machtsuitoefeningen aan juridische normen, geworteld in juridische rechtsbeginselen en rechtsregels te onderwerpen. Het verschil is de mate waarin de optimale individuele vrijheid in de laatste zienswijze vooropstaat: het recht is primair betrokken op de positie van de individu als zwakkere tegen de overheid.

1.2.4 Algemeen en individueel welzijn

Deze benadering sluit zich aan bij een tal van bezwaren die tegen het strafrecht zijn aan te voeren en die ook de diepere redenen vormen om het strafrecht als ultimum remedium aan te beschouwen en te hanteren. Strafrecht ‘snijdt in eigen vlees’: de rechtsgoederen die het strafrecht juist wil beschermen (fysieke en psychische vrijheid en integriteit, persoonlijk vermogen en eigendom) kunnen legaal door het strafrecht worden geschonden (bijvoorbeeld door middel van dwangmiddelen en sancties) Denk aan het doorzoeken van het huis van de verdachte, inbeslagneming, aanhouding, voorlopige hechtenis of aan geldboete en gevangenis. Aan dit alles kan veel psychische, sociale en juridische schade verbonden zijn.
Sommige ingrepen door de overheid kunnen zwaardere implicaties hebben dan wat er met het dwangmiddel wordt beoogd. Een vrijheidsstraf ontneemt in het algemeen meer van de burger dan de enkele fysieke vrijheidsbeneming, die betekent dat de burger niet meer kan meedoen aan het maatschappelijk verkeer. Deze vrijheidsstraf heeft ook sociale en psychische gevolgen. Dit wordt ook wel de stigmatiserende functie van het strafrecht genoemden. Dit was reden om eens na te denken over de methode van handelen, zodat er op een minder traditionele, alternatieve wijze werd gesanctioneerd.
Dit denken is de motor geweest van het initiatief om het repressieve strafrechtelijke optreden te vermijden of te verzachten (Hulsman), dan wel om dit te vervangen door een andere reactie. Een belangrijke taak van het strafrecht was dan ook om een zo rationeel mogelijke conflictoplossing tussen daders en slachtoffers te bevorderen, liefst door bemiddeling (mediation), of door middel van een schadevergoeding.
Repressie is vanzelfsprekend echter onvermijdelijk als het gaat om gevaarlijke daders (meestal psychisch gestoorde) die zich in staat tonen tot gewelds- of levensmisdrijven. Voor deze mensen zal de vrijheidsbenemende straf, waardoor ze een lange tijd niet meer mee kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer absoluut noodzakelijk. Er dient volgens Hulsman wel zo veel mogelijk aan de resocialisatie en heropvoeding van de gedetineerden worden gewerkt, hij was dan ook een heel groot voorstander van de gedragsbeïnvloeding als doel van het strafrecht. In deze benadering worden in alle daarvoor in aanmerking komende gevallen een niet-strafrechtelijke oplossing gezocht en geprefereerd, denk aan welzijnsvoorzieningen, hulporganisaties voor verslaafden of andere categorieën mensen die vanuit een diepe problematiek handelen.
Echter kan ook door middel van sociale controle en door toezicht in het eigen milieu, op scholen, werk in de buurt, veel conflicten en problematische gebeurtenissen worden voorkomen(preventie).
Bij dit alles moet wel geattendeerd worden op het feit dat wat voor de strafrechtelijke repressie in de plaats komt: zorg, hulp, opname etc. evenzeer elementen van machtsuitoefening kent, die enige vorm van individuele rechtspositie bepaald gewenst maken. In de praktijk wordt dit vaak in de vorm van een voorwaarde voor het schorsen van de voorlopige hechtenis gerealiseerd. De verdachte moet daaraan dan vrijwillig voldoen maar de enige keuze die hij in feite heeft, is om de geboden kans aan te grijpen of niet, en dan met alle strafrechtelijke gevolgen van dien.
Volgens de welzijn-georiënteerde denkwijze zou het strafrechtelijk beleid zich moeten richten op decriminalisering, wat betekent dat bepaalde strafbare feiten uit het strafrecht zouden moeten worden geschrapt. Die strafbare feiten zouden eventueel ter regulering naar een ander handhavingssysteem, zoals het bestuursrecht of civielrecht moeten worden overgeheveld. Denk aan strafbare feiten, waarvan de strafwaardigheid aan veranderende maatschappelijke inzichten onderhevig is geraakt, zoals het bordeelverbod dat werd opgeheven en vervangen door een gemeentelijk vergunningsstelsel om een bordeel als een bedrijf te mogen exploiteren.
Ook kunnen bepaalde beperkingen opgenomen worden in het vervolgingsbeleid, wat in de richtlijnen van de OM kan worden neergelegd.
Er kan ook worden gestreefd naar zinvollere straffen dan de klassieke vermogens en vrijheidsstraffen, denk aan taakstraffen.
Het zo veel mogelijk vermijden van schadelijke effecten van straffen door alternatieve straffen of bestuurlijke sancties op te leggen is als het ware complementair aan decriminalisering en wordt depenalisering genoemd.

 

1.2.5 Schematische samenvatting

Samenvattend:

  1. De eerste visie betreft het strafrecht van de gerechtelijke autoriteiten (gehoorzaamheid van hen aan de wet en van de burger aan hen staat voorop.

  2. De tweede visie ziet op het strafrecht van de advocatuur (juridische argumentatie ten behoeve van de individu in een daarop ingestelde procedure staat voorop)

  3. De derde visie gaat om het strafrecht van de gedragsdeskundige en van de hulpverlener (het proces van conflictoplossing en van gedragsbeïnvloeding staat voorop.

1.2.6 De optiek van dit boek
Duidelijk is geworden dat het onmogelijk is om op een objectieve, neutrale wijze het strafrecht te benaderen. Er zijn teveel waarden in het geding. Niet alleen in de literatuur (theoretische beschouwingen van auteurs), maar ook in de jurisprudentie van de Hoge Raad valt een doorslaggevende overweging aan te wijzen die gebaseerd is op een keuze, die niet waarde vrij is. De keuze van optiek in dit boek wordt ter informatie in deze paragraaf nader toegelicht.
Allereerst is het uitgangspunt dat strafrecht in elke samenleving onmisbaar is. Het spoort aan mensen te onthouden van strafrechtelijke gedragingen en wie dit negeert krijgt een (rechtvaardige) sanctie. Hierdoor zal de algemene maatschappelijke rechtvaardigheid worden bevorderd
Echter kan strafrecht in sociaal opzicht onrechtvaardige uitwerkingen hebben. De lagere maatschappelijke groeperingen die maken zich schuldig aan doorgaans makkelijk op te sporen strafbare feiten (bijvoorbeeld diefstal), terwijl de hogere maatschappelijke groeperingen, vaak door de stapeling van rechtspersonen moeilijk op te sporen te zijn. Het recht schept voor bepaalde veranderingen en ontwikkelingen ruimte voor creatieve potenties. Zo bijvoorbeeld de strafuitsluitingsgrond noodweer verruimd, waardoor er meer onder noodweer kan vallen. Er moet in onze visie wel veel waarde worden gehecht aan de rechtszekerheid van de burger (art. 1 Sr), daarom zijn creatieve verruimingen door de rechter alleen toelaatbaar als deze ten gunste van de justitiabele werken.
Dat strafrecht onmisbaar is betekent niet dat het geschikt is om zonder onderscheid in veel voorkomende gevallen van nood en wangedrag te worden aangewend. Als een beroep op het strafrecht onvermijdelijk is, dan zijn wij er voor om dat de betreffende strafbepalingen zo beperkt mogelijk in aantal en reikwijdte blijven dat de vervolging zich zoveel mogelijk zal concentreren op de noodzakelijke gevallen.
Een zeer lange tijd is het slachtoffer in het strafproces tot grote passiviteit gedwongen. De rechter onthield zich eraan vragen te stellen aan het slachtoffer en/of het slachtoffer een opmerking te laten maken. Het slachtoffer en de nabestaanden hebben nu spreekrecht over de wijze waarop ze het misdrijf hebben ervaren. Er zijn in de loop van de jaren veel meer voorzieningen gekomen voor slachtoffers. Dit is alleen maar gunstig te noemen.
Toch is er bij publiek en ook bij strafrechtsfunctionarissen de mening dat het belang van het slachtoffer eventueel ten koste van de rechtspositie dient te gaan. Wij zijn in de overtuiging dat het strafrecht primair een rechtsgebied is dat de rechtsbetrekkingen tussen de staat en zijn justitiabelen burgers regelt. Daarbij kan de positie van het slachtoffer een zeer zwaarwegende factor zijn, maar hoort het slachtoffer als zodanig geen derde partij te zijn.
Ten slotte dient naar onze mening de invloed van het zich snel ontwikkelende Europese strafrecht op het nationale strafrecht te worden bezien, met name in het licht van de betekenis van de strafrechtelijke beginselen ter rechtsbescherming van het individu.
1.4.6 Implicaties van de nullum delictum, nulla poena-regel

Het meest fundamenteel en alomvattende klassieke beginsel is het legaliteitsbeginsel. De belangrijkste dictaten die in het legaliteitsbeginsel besloten zijn zijn de volgende:

  • Allereerst de gewoonte, deze wordt in beginsel uitgeschakeld als directe bron van strafbare feiten. Het is de wet die de gedragingen strafbaar verklaart, echter kan de gewoonte wel indirect een rol spelen in het strafrecht ter interpretatie van bepaalde wettelijke termen.

  • De formulering van de strafbare feiten moet duidelijk zijn, zodat de rechtszekerheid niet in het geding is. Vanwege dit rechtszekerheidsbeginsel wordt ook wel gesproken van het ‘lex certa’-beginsel. Een zekere vaagheid zal soms nodig zijn om de tegenstelling te overbruggen tussen in de toekomst blijkende ontoereikendheid van strafbepalingen enerzijds en een overmaat aan zeer gedetailleerde wetgeving anderzijds. Dit leidt tot ‘open’ delictsomschrijvingen.

  • Het verbod van analogie. Analogische wetsinterpretatie houdt in dat de rechter, ervan uitgaande dat de wetgever een bepaald geval niet heeft geregeld, uit een wetsartikel dat toepasselijk is op een verwant geval een algemene grondregel afleidt die op het onderhavige geval wel toegepast kan worden. Het resultaat is identiek aan de extensieve interpretatie, die door haar andere redeneermethode geen inbreuk is op art. 1 Sr. Zij houdt immers in dat de wetgever een bepaald geval wel heeft geregeld, al is dit uit de woorden van de desbetreffende bepaling niet zonder meer op te maken.

 

De problematiek rond het verschil tussen beide interpreteermethode is actueel door het Elektriciteits-arrest (zie Jurisprudentiebundel).In casu ging het om het aftappen van elektriciteit en of dat diefstal was in de zin van artikel 310 Sr. Hierbij was de kern of elektriciteit onder ‘goed’ valt in de zin van het artikel. Bij de beantwoording van de vraag werd beslist dat het niet om analoge interpretatie ging, maar om extensieve interpretatie, waardoor elektriciteit als goed kon worden aangemerkt en dus dat het aftappen van elektriciteit diefstal is.
Extensieve interpretatie kan langs verschillende wegen worden bereikt:

  • Grammaticale of taalkundige interpretatie: het begrip ‘goed’ in het elektriciteitsarrest.

  • Teleologische interpretatie: uitleg in overeenstemming met de strekking of het doel van de strafbepaling.

  • Historische interpretatie: uitleg in overeenstemming met de totstandkoming of voorgeschiedenis van de bepaling

  • Systematische interpretatie: uitleg aan de hand van het systeem van de regeling, waarvan de bepaling deel uitmaakt.

Deze interpretatiemethoden kunnen naast een extensieve werking ook een restrictieve werking hebben ten aanzien van de strafbaarheid.

  • Strafbepalingen mogen geen terugwerkende kracht bezitten. Het lex certa-beginsel neemt met zich mee dat de burger van te voren weet dat het door hem te plegen feit in het Nederlandse strafrecht strafbaar is. Op het verbod van terugwerkende kracht is wel een uitzondering, namelijk artikel 1 lid 2 Sr.
    Ook in het EVRM is er een nullum delictum, nulla poena-beginsel, namelijk artikel 7 EVRM. Deze is wel minder strikt dan de onze, het EVRM neemt bijvoorbeeld voor de toepasselijkheid van artikel 7 lid 1 in voorkomende gevallen al genoegen met het feit dat een bepaalde wetswijziging voorzienbaar is, ook al heeft deze in feite nog niet zijn beslag gekregen op het moment van handelen.
     

Legaliteit is niet zomaar een formeel beginsel, het heeft staatsrechtelijk gezien ook een inhoudelijke betekenis: legaliteit als een van de vereisten voor behoorlijke strafwetgeving. Legaliteit is onlosmakelijk verbonden met de rechtsstaat, er wordt gestreefd naar verwezenlijking van essentiële belangen op de macht van de staat. Voor het strafrecht betekent dit dat het staatsapparaat aan normen wordt onderworpen, waardoor de strafrechtelijke druk van die zijde op de burgers wordt beperkt en beheersbaar gehouden
1.5 De strafwet; normen en sancties
1.5.1 De tweeledigheid der strafbepalingen

Slechts gedragingen die in het licht van de omstandigheid waaronder ze plaatsvinden laakbaar en dus ongewenst zijn, zullen door de wetgever als strafbaar feit worden bestempeld. Deze ongewenstheid kan in 2 soorten voorkomen:
1.Allereerst kan het zijn dat bepaald gedrag vanuit een directe opvatting of overtuiging, die daarover in het innerlijk van alle rechtsgenoten leeft, wordt afgekeurd. In dit geval hebben we het meestal over een misdrijf.
2 In de tweede plaats is het denkbaar dat de rechtsgenoten wel een directe behoefte aan een bepaalde ordening voelen zonder dat hen al concrete spelregels voor ogen hoeven te staan. Niet de inhoud van de regel maar alleen het feit dat er een regel moet zijn, wordt dan binnen de samenleving zelf vastgesteld (bijvoorbeeld verkeersregels). In een dergelijk geval zal er sprake zijn van een overtreding. Misdrijven worden wel rechtsdelicten genoemd, overtredingen wetsdelicten.
1.5.1.1 Rechtsdelicten

Ongewenst gedrag, gedrag dat afwijkt van de materiële norm, ook wel wederrechtelijk gedrag genoemd. Wederrechtelijkheid is het best te omschrijven als ‘strijdigheid met het objectieve recht, dat is met geschreven en ongeschreven recht, want wederrechtelijkheid omvat naast onwetmatig gedrag ook gedrag dat in strijd is met de goede zeden, openbare orde etc.
1.5.1.2 Wetsdelicten
Overtredingen, hiermee wordt beoogd gedrag strafbaar te stellen, dat eenvoudig niet in het noodzakelijke geheel van maatschappelijke spelregels past. Tot het gebied van ordeningsrecht behoren de economische en verkeerswetgeving. De waarden in het recht verschuiven, er is ten aanzien van de onderscheiding tussen misdrijven en overtredingen ook een verschuiving. Voorbeeld: voorheen was dronken rijden een overtreding (art. 8 Wegenverkeerswet), terwijl het nu als misdrijf kan worden aangemerkt.
1.5.1.3 De strafrechtelijke sanctienorm en andere sancties
De taak van de wetgever is het strafbaar stellen van normschendingen en is een van de rechtssystemen die de maatschappelijke normen handhaaft door middel van straf. (NB niet elke norm wordt gehandhaafd door een rechtssysteem).
Het civielrechtelijk systeem telt onder zijn sancties: schadevergoeding en dwangsom.
Het bestuursrechtelijk systeem kent bijvoorbeeld als sanctie het intrekken van een vergunning. Het verschil tussen het strafrechtelijk systeem en de andere twee zit hem in het feit dat het strafrecht leed toevoegt. Echter is het wel mogelijk in het strafrecht dat er bijvoorbeeld een schadevergoeding of dwangsom wordt opgelegd.
Een strafbepaling geeft niet altijd een nieuwe norm. De norm die in iedere strafbepaling hoe dan ook wel als geheel nieuw wordt aangetroffen is de sanctienorm, een maatstaf voor de rechterlijke straftoemeting. De straf bestaat altijd uit een maximum bijvoorbeeld ‘…. Ten hoogte 4 jaar ‘ (art. 310 Sr) en als het om een geldboete gaat moet het bijzondere maximum worden bepaald aan de hand van de per delict toepasselijke boetecategorie (zie art. 23 Sr).
Uit het voorgaande kunnen wij concluderen dat een strafbepaling altijd bestaat uit:

  • Een delictsomschrijving (voorbeeldartikel art. 287 Sr) ‘hij, die een ander opzettelijk van leven berooft’

  • Een sanctienorm: ‘wordt gestraft met…’

De strafbepalingen vertellen de rechter in welke mate hij de sanctie mag opleggen bij een gegeven normschending. Door sommigen wordt het dan ook wel sanctierecht genoemd in plaats van normenrecht.

 

H III.2 wordt behandeld in het verslag van week 47

Week 47

 

2. Opzet en schuld delicten

 

H2.1.5 en 2.1.6 Opzet en schuld

In tegenstelling tot overtredingen, bevatten misdrijven altijd het component opzet of schuld. Opzet blijkt uit doordat het woord opzet/opzettelijk is opgenomen of door het gebruik van werkwoorden zoals ‘mishandelen’ of ‘dwingen’. Schuldmisdrijven herken je aan het woord ‘schuld’ of ‘roekeloos’ en de formulering ‘redelijkerwijs moeten vermoeden’. De definitie van ‘roekeloosheid’ is: welbewust een onaanvaardbaar groot risico nemen, maar dit risico zeer lichtzinnig onwaarschijnlijk achten.

Opzet ziet op het verband tussen een handeling en de psychische gesteldheid van diegene. Het gaat er daarbij om of de verdachte willens en wetens heeft gehandeld. Als opzet een bestanddeel is van een artikel en opzet niet bewezen geacht wordt, kan het artikel niet toegepast worden. Het is echter vaak lastig vast te stellen wat iemand wist en wilde. Om te voorkomen dat veel gedragingen buiten het strafrecht vallen, kan soms een veroordeling volgen omdat de dader het had moeten weten. Er is dan sprake van schuld (culpa). De grens tussen opzet en schuld is vaag. Daarnaast kan een veroordeling volgen omdat bij sommige feiten uitgegaan wordt van een normatief opzetbegrip. Het doet er bij zulke feiten niet toe wat de intentie van de dader was, want dit wordt vervangen door de intentie van de gedraging. Zo wordt bijvoorbeeld het inrijden op een agent die een stopteken geeft, gezien als een opzettelijke gedraging.

 

H3.1 Strafbepalende omstandigheden

De vraag is welke bestanddelen/strafbepalende omstandigheden vervult moeten worden wil er sprake zijn van een strafbaar feit. Deze zullen hieronder worden behandeld.

1. Allereerst moet het gaan om menselijk gedrag. Gedachten van de mens en gedragingen van een dier zijn dus uitgesloten. Het menselijk gedrag kan onderscheiden worden in iets doen (commissiedelict, zoals art. 310 Sr) of iets nalaten (omissiedelict, zoals art. 444 Sr). Commissiedelicten kunnen weer onderverdeeld worden in materieel omschreven delicten (het gevolg staat centraal) en formeel omschreven delicten (de handeling staat centraal). Een omissiedelict is vrijwel altijd formeel geformuleerd. Een nalaten waarbij het gevolg centraal staat, heet een oneigenlijk omissiedelict. Een voorbeeld is als een moeder opzettelijk haar kind te voeden waardoor het kind sterft.

2. Ook zijn de omstandigheden waaronder de gedraging plaatsvindt van belang. De omstandigheden kunnen betrekking hebben op degene die de gedraging verricht (persoonlijke omstandigheden) of op het slachtoffer (onpersoonlijke omstandigheden).

Persoonlijke omstandigheden kunnen onderverdeeld worden in:

a) Omstandigheden die een psychische gesteldheid van de dader ten aanzien van het feit met eventuele gevolgen aangeven (zoals opzet of schuld). Irrelevant is of de dader de strafbaarstelling van de gedraging kende. Dit heet het beginsel van de kleurloze opzet. Ook is niet van belang of iemand dacht dat hij een strafbaar feit pleegde maar dit niet zo bleek te zijn (putatief delict).

b) Omstandigheden die een hoedanigheid van de dader inhouden. Wie geen ambtenaar is bij een ambtenarendelict (art. 355 e.v. Sr) kan in beginsel niet op grond van dat delict veroordeeld worden. Een uitzondering hierop is deelneming aan zo een soort delict en dit wordt dan een uitwendige persoonlijke omstandigheid genoemd.

De onpersoonlijke omstandigheden kunnen a) begeleidende omstandigheden van de gedraging zijn en b) gevolgen van de gedraging. Bij een begeleidende omstandigheid kun je denken aan de voorwaarden van ‘wederrechtelijkheid’. Een voorbeeld van een gevolg van een gedraging kan ‘lichamelijk letsel’ zijn. In deze categorie bestaan gekwalificeerde delicten en geprivilegieerde delicten. Bij de eerste vorm kunnen de gevolgen een zwaardere strafbedreiging opleveren ten opzichte van het gronddelict. Dit is bij de tweede juist een lichtere strafbedreiging.

Als er buiten de in de delictsomschrijving opgenomen omstandigheden of gevolgen een feit is gepleegd, kan op basis van dat artikel niet veroordeeld worden. Belangrijk om te weten is dat schuldvormen niet uitsluitend betrekking hebben op de gedraging maar ook op de onpersoonlijke omstandigheden. Maar soms komen er in artikelen bestanddelen voor waarbij de mate van schuld er niet toe doet, met de achterliggende gedachte om kwetsbare personen te beschermen. Bij art. 245 Sr maakt het bijvoorbeeld niet uit of de dader wist of de persoon nog niet zestien jaar was. Met dit geobjectiveerde bestanddeel worden jongeren beschermd tegen onwenselijke ervaringen.

Een ander bestanddeel dat in enkele delictsomschrijvingen is opgenomen, is een bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid. Als je kijkt naar art. 294 lid 2 Sr, zie je een voorbeeld hiervan. In dit artikel is hulp bij zelfdoding verboden. Het causaal verband tussen de gedraging en voorwaarde hoeft niet vastgesteld te worden. Als het gevolg, de dood, niet intreedt is er in principe geen strafbaar feit. Kenmerkend is dat de bijkomende voorwaarde geobjectiveerd is (opzet of schuld doet er niet toe).

H3.2 Het strafproces (art. 350 Sv)

Na het voorbereidend onderzoek beslist de Officier van Justitie om te vervolgen. Als hij dit doet, maakt hij de zaak aanhangig door een dagvaarding. Dit is een oproeping aan de verdachte om te verschijnen, waarin ook de tenlastelegging is opgenomen. De rechter zal daarna op grond van art. 350 Sv op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting beslissen. Uit art. 350 Sv vloeien 4 vragen voort die in onderstaande volgorde beantwoord moeten worden.

1. Heeft de verdachte het feit begaan?

2. Zo ja, is dat feit strafbaar gesteld?

3. Zo ja, is de verdachte strafbaar?

4. Zo ja, welke straf of maatregel moet worden opgelegd?

De tenlastelegging kan een tirannieke werking hebben nu de OvJ beslist op grond van het opportuniteitsbeginsel waarvoor hij wil vervolgen; de rechter mag dit niet aanpassen van bijvoorbeeld doodslag naar moord. Als komt vast te staan dat verdachte het feit niet heeft begaan, volgt vrijspraak op grond van art. 388 Sv. De tweede vraagt eist dat de OvJ alle bestanddelen van het strafbare feit in de tenlastelegging stelt. Als het feit niet strafbaar is gesteld volgt ontslag van alle rechtsvervolging. Dit kan worden uitgesproken indien: a) bestanddelen missen in de tenlastelegging, b) de feiten worden niet gedekt voor de betekenis van een wettelijke term of c) er sprake is van een strafuitsluitingsgrond. Een strafuitsluitingsgrond moet ambtshalve door de rechter worden onderzocht, er kan dan sprake zijn van ofwel een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond. De rechter kan uiteindelijk alleen tot een veroordeling komen indien de eerste drie vragen bevestigend zijn beantwoord.

H4 Opzet en schuld als inwendige bestanddelen

De subjectiviteit van de inwendige bestanddelen opzet en schuld kan zorgen voor bewijsproblemen. In de jurisprudentie zijn categorieën ontwikkeld die geleidelijke overgangen vormen. Van hoog (zwaarte vorm van opzet) tot laag (lichtste vorm van schuld) zullen die hieronder worden aangegeven.

  1. Opzet/dolus:

1. Opzet met bedoeling.

2. Opzet met zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn: de gedraging is op een ander motief gebaseerd maar het gevolg stond vast.

3. Voorwaardelijk opzet. Er is sprake van een mogelijkheidsbewustzijn, de dader is onverschilligheid’ en nam de risico’s voor lief.

  1. Schuld/culpa:

4. Bewuste schuld: ongerechtvaardigd optimisme.

5. Onbewuste schuld: de dader had niet nagedacht, terwijl hij dit wel had moeten doen.

Nota bene, opzet omvat alle opzet gradaties.

 

Voorwaardelijk opzet

De huidige formulering van voorwaardelijk opzet in de jurisprudentie is: bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden en voor lief nemen. ‘Wetende dat’ valt ook onder (on)voorwaardelijk opzet. Voor reizigers geldt bijvoorbeeld een risicoaanvaarding en bijzondere zorgplicht ten aanzien van hun bagage. Als er even niet op de koffers wordt gelet, en uiteindelijk blijkt dat er drugs in de koffers zit wordt over het algemeen gemakkelijk deze vorm van opzet aangenomen. Uitzonderingen komen zelden voor, het kan dan gaan om misbruik van het vertrouwen van een persoon. Als in het verkeer door gevaarlijk rijgedrag ernstige ongelukken ontstaan, wordt voorwaardelijk opzet snel aangenomen. Dit was anders in het Porsche-arrest: verschillende inhaalmanoeuvres werden afgebroken voordat het dodelijke ongeluk plaatsvond en het is onwaarschijnlijk dat hij de kans om zijn eigen leven te verliezen voor lief nam. Hierdoor werd door de Hoge Raad schuld in plaats van opzet aangenomen. De wetgever heeft uiteindelijk de straffen in de Wegenverkeerswet verhoogd, zodat niet licht hoeft te worden gestraft aldaar opzet niet bewezen hoeft te worden.

Het oogmerk

Als er in een delict een speciaal oogmerk is opgenomen ligt daarin het opzetvereiste van het hele delict besloten. Bij diefstal, art. 310 Sr, is opgenomen dat je het oogmerk moet hebben om het goed wederrechtelijk toe te eigenen. Zo vind je ook in de wet Terroristische misdrijven bepalingen opgenomen waarin is bepaald dat die misdrijven moeten zijn begaan met een ‘terroristisch oogmerk’. Hieruit volgt dat er pas sprake is van respectievelijk diefstal of een terroristische daad als het oogmerk daarvan bewezen wordt.

Met voorbedachte rade

Volgens vaste jurisprudentie werd voorbedachte raad aanwezig geacht als er voldoende tijd beschikbaar was geweest voor kalm beraad en rustig overleg. Uit latere uitspraken volgt dat enige minuten al toereikend zijn.

Bewijs voorwaardelijk opzet

Zoals eerder duidelijk is geworden, is het heel lastig om vast te stellen wat iemand wilde en wist als hij daar zelf geen verklaring over heeft afgelegd. Soms ligt de oplossing in het bewijzen van voorwaardelijk opzet in het objectiveren en normativeren. Je stelt dan vast dat het niet anders kan dat de verdachte het had moeten weten. De rechter moet hier heel secuur te werk gaan en alle aanknopingspunten voor opzet aanwijzen.

Bij schuld is de kern of de dader eigenlijk anders had moeten handelen dan hij deed. De raag is daarbij welke voorzichtigheidsnorm of zorgplicht hij daardoor heeft geschonden en of hem dat kan worden verweten. De vereisten zijn minimaal grove onachtzaamheid of onoplettendheid, ofwel aanmerkelijke schuld. Achteraf moet beoordeeld worden wat je redelijkerwijs van de persoon mocht verwachten. Soms is een zwaardere verantwoordelijkheid van toepassing, zoals voor een beroepschauffeur ten opzichte van een particuliere automobilist. Dit heet de Garantenstellung. Uitgegaan wordt van de voorzichtige mens. Indien een persoon roekeloos handelt wordt dit bij sommige artikelen bedreigt met een hogere straftoemeting (zie art. 307 lid 2 Sr).

Bewijs van schuld/culpa

Door de ontwikkeling van de jurisprudentie werd sinds de jaren ’70 de objectieve onvoorzichtigheid van het gedrag los gezien van de subjectieve verwijtbaarheid. Steeds preciezere criteria werden gehanteerd. Zo moet er gekeken worden naar het geheel van de gedragingen, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden. Voor het vaststellen van schuld mag niet uitsluitend gekeken worden naar de ernst van het gevolg.

De laatste ontwikkelingen

Het Openbaar Ministerie heeft in toenemende mate delicten met (onbewuste) schuld vervolgd. De rechter gaat daar lang niet altijd in mee. Het lijkt er op of het Openbaar Ministerie zo tegemoet wil komen aan ontstane maatschappelijke onrust. Ook kan zij hiermee de bedoeling hebben de boodschap af te geven dat voorzichtigheidsnomen en zorgplichten uiterst serieus moeten worden genomen. Uit recente zaken kan worden afgeleid dat er twee belangrijke eisen gelden voor culpa: 1) de eis van causaal verband tussen de nalatigheid en het gevolg en 2) de voorzienbaarheid van het ongewenste gevolg.

 

Week 48

 

Hoofdstuk I.3.1 en I.3.2 ontbreken in deze samenvatting.
Kijk op www.joho.nl voor eventuele aanvullingen.

 

9. Formeel strafrecht

 

IX.1 Introductie

Het formeel strafrecht oftewel het strafprocesrecht, kan worden omschreven als alle voorschriften die betrekking hebben op hoe het strafrecht behoort te worden toegepast op de concrete feiten. Het strafprocesrecht is aan de ene kant nauw verbonden met het materiële strafrecht, maar staat aan de andere kant ook op zichzelf. Het strafprocesrecht heeft eigen normen, problemen en dynamiek.

 

IX.1.1 Waarheidsvinding

Het strafprocesrecht heeft als doel om de materiële waarheid boven water te halen. Dit wordt ook wel de maximale waarheidsvinding genoemd. In tegenstelling tot in het burgerlijk procesrecht, kan de waarheid in het strafrecht minder worden verdraaid of minder verbogen worden. In het burgerlijk procesrecht staat het de partijen immers vrij om te bepalen wat de omvang van het conflict is. Het strafprocesrecht is in deze zin veel ‘strenger’, een rechter mag bijvoorbeeld een bekentenis in strijd met de waarheid niet aanmerken als bewijs.

 

Waarheidsvinding in optimale vorm

Tegen maximale waarheidsvinding kijkt de wetgever heel anders aan. Zij vinden de rechtmatigheid van overheidsoptreden ook een erg belangrijk punt. Dit heeft tot gevolg dat een verdachte bijvoorbeeld beroep kan doen op zijn zwijgrecht. Waarheidsvinding kan plaatsvinden op verschillende manieren. Ten eerste kan men waarheidsvinding zien in het licht van het recht op een eerlijk proces, artikel 6 EVRM. Hier wordt waarheidsvinding opgevat als controle op de activiteiten van politie en het Openbaar Ministerie. Ten tweede kan men waarheidsvinding zien in de zin van dat al het handelen van politie en justitie moet voldoen aan de kwaliteitseisen.

 

Twee vragen die hierbij kunnen worden gesteld zijn:

  • Is er voldaan aan het bewijsminimum dat de wet eist?

  • Aan welke eisen moeten de bewijzen voldoen voordat ze mogen worden gebruikt voor de bewezenverklaring?

 

IX.1.2 Openbare functie

Het strafproces is er voornamelijk om de standpunten van partijen naar voren te brengen. Het gaat er hierbij om de verschillende standpunten aan het voetlicht te brengen en de tegenstelling in belangen aan de orde te stellen. De openbare functie van het strafproces houdt in dat er informatie over de aan de orde zijnde maatschappelijke ontwikkelingen verschaft wordt. Tegenwoordig neemt het strafproces steeds meer de rol over van de functie van de wet. Dit uit zich bijvoorbeeld in het feit dat de rechter de concrete inhoud van de wet moet vaststellen en dat de wetgever soms nalaat gewijzigde omstandigheden in de wet op te nemen. Wetgeven door rechters of rechterlijke toetsing is tegenwoordig onvermijdelijk geworden, omdat de wetgeving niet voorziet in het garanderen van het rechtmatigheidsgehalte van al het overheidshandelen.

 

Strafprocessuele rechten dragen niet alleen bij aan de waarheidsvinding, maar kunnen ook gezien worden als middelen die verzekeren dat andere standpunten dan de traditionele aan het licht komen. Tot slot draagt de openbaarheid van zittingen bij aan de openbaarheid van het strafproces. Het feit dat publiek en pers aanwezig mag zijn bij zittingen, kan gezien worden als een controlefunctie. Een kanttekening hierbij is echter het feit dat audiovisuele middelen bij kunnen dragen aan hoge druk bij getuigen.

 

IX.1.3 Geschiedenis

Het strafprocesrecht is sterk verbonden met het opkomen van het overheidsgezag. Voor 1200 was het uitgangspunt dat rechtshandhaving uitsluitend binnen de familie werd afgedaan. Het familiehoofd oefende via de vete de tucht uit. De vete hield een vorm van eigenrichting in, waarbij er wel evenredigheid moest zijn tussen de daad en de genoegdoening. Bij misdragingen tegen de stam gericht werd er anders opgetreden. Er was een toestand van vredeloosheid.

 

Vervolgens ontstond er de verplichte verzoening tussen families. Dit hield in dat de genoegdoening niet bestond uit lichamelijke vergelding, maar door genoegdoening in geldelijke zin. Later kon het zoengeld ook aan de koning of het volk toekomen. Bovendien ontstond er geleidelijk aan de boete in moderne zin en verdween het zoengeld naar de achtergrond.

Tegenwoordig is het beslechten van een begaan delict een privaatrechtelijke aangelegenheid. Er is alleen een proces mogelijk, indien er een klacht (aangifte) wordt ingediend bij een ambtenaar van de overheid. Er is sprake van een accusatoir procestype, dit houdt in dat het gerechtelijk apparaat niet uit zichzelf in werking wordt gezet. Een kenmerk hiervan is bovendien dat een klager zijn klacht weer kan intrekken en er dus geen proces wordt gevoerd.

 

Na 1200 kwam het overheidsgezag op, de landsheren en de steden eisten de bestraffing van onrecht op. De ambtshalve vervolging van strafbare feiten deed intrede. Bovendien was er sprake van een stille waarheid onderzoek, dit hield in dat het onderzoek naar de toedracht van een strafbaar feit, inquisitoir werd (geheimhouding in het vooronderzoeksstadium). Hiernaast was vooral de bekentenis van de verdachte van belang, ook wel regina probationum genoemd. Bekentenissen werden voornamelijk verkregen door foltering en later door andere dwangmiddelen. Uiteindelijk was er een ontwikkeling van genoegdoening naar bescherming van de gemeenschap te zien.

 

In 1926 werd in Nederland de Franse Code d’instruction criminelle omgezet in een Nederlands product. Er was sprake van een gematigd inquisitoir vooronderzoek en een gematigd accusatoir eindonderzoek ter terechtzitting. Inquisitoir heeft betrekking op het feit dat de verdachte meer voorwerp is van het onderzoek, dan drager van rechten. Accusatoir heeft betrekking op het feit dat de verdachte mee drager van rechter is, dan voorwerp van onderzoek. Voorbeelden hiervan kunnen in de wet worden gevonden: bijstand van een raadsman, interne openbaarheid voor de verdachte bij het vooronderzoek, zwijgrecht van de verdachte etc.

 

Het onderscheid tussen inquisitoir en accusatoir staat niet vast, het verschilt per plaats en tijd. Het vergt echter wel inspanningen om het vooronderzoek gematigd inquisitoir te houden en het eindonderzoek accusatoir. De Hoge Raad heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat het zwaartepunt van de waarheidsvinding in het vooronderzoek ligt en niet in het eindonderzoek. Op grond van artikel 36a-36e kan worden gesteld dat de positie van de verdachte niet alleen maar slechter wordt. De artikelen 30 Sv en 359 lid 2 Sv dragen hier ook aan bij. Er is komt echter nieuwe wetgeving, om de positie van de rechter-commissaris te versterken. Bovendien heeft het leerstuk van onrechtmatig verkregen bewijs zich ontwikkeld. Er wordt minder vaak bewijsmateriaal als onrechtmatig verkregen aangemerkt. Tegenwoordig heeft het onmiddelijkheidsbeginsel een steeds belangrijkere rol ingenomen. Dit beginsel houdt in dat de bewijsvoering pas op de zitting ten overstaan van de rechter moet plaatsvinden.

 

Door de invloed van het EVRM is de strijdkracht in het strafproces sterker geworden. In plaats van de begrippen inquisitoir en accusatoir is het begrip adversair gekomen. Dit begrip heeft betrekking op de rechtsstrijd tussen partijen, er is meer ruime voor tegenspraak en minder voor gelijkwaardigheid tussen partijen. Het begrip equality of arms moet echter niet uit het oog worden verloren. In de toekomst zal er in het strafproces gewaakt moeten worden voor versterking van de rechten van het individu en de verdachte, om het evenwicht te blijven behouden.

 

Er zijn enkele kenmerken van stadia in het strafproces te onderscheiden:

  • Een gevorderde strafzaak wordt steeds meer belastend voor de verdachte.

  • De rol van de staat verandert naarmate het proces voortduurt.

  • De aard van de rol van de staat verandert naarmate het proces voortduurt.

 

Een strafprocedure bestaat uit vijf onderdelen:

  • opsporing, artikel 132a Sv

  • vervolging

  • terechtzitting en uitspraak

  • rechtsmiddelen

  • tenuitvoerlegging

 

Let hierbij op dat deze onderdelen niet strikt van elkaar gescheiden zijn. Bovendien kan artikel 1 Sv gezien worden als een uitwerking van het legaliteitsbeginsel (artikel 1 Sr). Strafvordering mag alleen plaatsvinden op een wijze die bij wet is voorzien.

 

IX.2 De opsporing

Opsporing kan worden omschreven als een onderzoek met betrekking tot strafbare feiten, onder het gezag van een officier van justitie, met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Opsporing is wettelijk verankerd in artikel 132a Sv.

 

Het opsporingsonderzoek heeft als doel het ophelderen van feiten die gepleegd zijn, feiten die gepleegd worden of feiten die gepleegd gaan worden. Bovendien heeft het opsporingsonderzoek mede als doel om onderzoek te doen naar aanwijzingen van terroristische misdrijven. Let hierbij op dat toezichthouders ook onderzoek uitvoeren, maar dit valt echter niet onder het opsporingsonderzoek. Zij hebben niet als doel strafvorderlijke beslissingen te nemen of uit te lokken. De eerste categorie strafbare feiten heeft betrekking op de opsporing, poging tot misdrijf en de voorbereiding van bepaalde misdrijven. De tweede en derde categorie strafbare feiten betreft de opsporing met betrekking tot de misdrijven die genoemd zijn in artikel 67 lid 1 Sv. Hierbij kan op grond van artikel 125gg Sv ook nog een voorbereidend onderzoek aan voorafgaan.

 

De opsporingsambtenaren van de regionale politiekorpsen en het KLPD zijn belast met de opsporing. Er wordt gestreefd naar een nationaal politiekorps. Naast deze opsporingsambtenaren, zijn de officieren van justitie, de onderofficieren van de Koninklijke Marechaussee (art.141 Sv), bijzondere ambtenaren van politie (art.43 PolW) en buitengewone opsporingsambtenaren (art.142 Sv), ook belast met de opsporing. Let hierbij op dat niet alle ambtenaren van de korpsen of diensten, opsporingsbevoegdheden hebben. Zie hiervoor artikel 141 sub b Sv jo artikel 3 lid 1 sub b PolW. Voorbeelden van opsporingsactiviteiten zijn het verhoren van verdachten, infiltreren (art. 126w Sv) of inbeslagneming van voorwerpen (art. 105 Sv).

 

De politie krijgt informatie over strafbare feiten door aangiften van burgers of door opsporing op eigen initiatief. Hierbij is het van belang of het om een delict gaat met of zonder slachtoffer. Op grond van artikel 161 Sv, kan iedereen aangifte doen van een strafbaar feit. Artikel 160 Sv, verplicht een ieder om om aangifte te doen, indien het gaat om bijvoorbeeld een levensdelict. Op grond van artikel 162 Sv hebben ambtenaren een verdergaande plicht tot aangifte. Een uitzondering hierop is een persoon die zichzelf of een aanverwant bloot zou leggen aan vervolging. Het opsporingsonderzoek kan ook ingesteld worden zonder dat er sprake is van een aangifte. Op grond van artikel 164 Sv, kan er een verzoek tot vervolging worden gedaan. Dit wordt ook wel een klachtdelict genoemd en het verzoek zelf een klacht. Let hierbij op dat het opportuniteitsbeginsel wel van kracht blijft.

 

Informatie over strafbare feiten kan ook verkregen worden door politiesurveillance of door een resultaat gericht onderzoek. Er is sprake van voortgezette toepassing van bevoegdheden, indien een politieambtenaar onbedoeld op een ander strafbaar stuit, bij de toepassing van dwangmiddelen. Let hierbij op dat er wel zuiverheid van oogmerk moet zijn. Dit houdt in dat een ambtenaar een verleende bevoegdheid niet mag gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. Er is sprake van ‘selffulfilling prophecy’, indien er tijdens surveillance het stereotiepe beeld van misdadigers of misdadige groepen wordt bevestigd. Dit kan leiden tot een negatief criminaliteitsbeeld.

 

De tip kan ook relevante informatie opleveren voor de politie. Tips kunnen uit allerlei hoeken komen, gevraagd of ongevraagd, maar ook uit de onderwereld zelf. De motieven om een tip te geven aan de politie zijn zeer uiteenlopend. Het kan gaan om wraak, een tegenprestatie of bijvoorbeeld een concurrent zwart maken. Wat is nou het belang van een tip voor het opsporingsonderzoek? Een tip kan een redelijk vermoeden van schuld opleveren en daarmee een basis voor het toepassen van dwangmiddelen zijn. Het kan dus als startinformatie voor een opsporingsonderzoek worden gebruikt. Let hierbij op dat er een apart regime geldt voor een anonieme verklaring die als bewijsmiddel wordt gebruikt en het operationeel gebruik van een anonieme verklaring.

 

Tot slot kan we bij georganiseerde criminaliteit en terrorisme gebruikt worden gemaakt van verscheidene opsporingsmiddelen. Er kan gebruikt worden gemaakt van infiltratie, afluisteren of pseudo-koop. Deze opsporingsmiddelen worden gebruikt om verdachten op heterdaad te betrappen bij de uitvoering van zulke misdrijven, het ontmantelen van organisaties of om de uitvoering van delicten te voorkomen. Met de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden is een strikt stelsel ingevoerd, omdat het toezicht op het OM en de politie in deze verwarrende voorfase niet altijd geheel duidelijk was.

 

IX.2.1 Controle vs opsporing

De verdeling van rechten en bevoegdheden van justitie nadat er een strafbaar feit is begaan, is geregeld in het Wetboek van Strafvordering. Dit kan ook wel de repressieve fase genoemd worden, het is gericht op het opleggen van sancties en het vaststellen van schuld. De pro-actieve fase wordt geregeld in de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden. Bovendien zijn er nog heel veel andere bijzondere wetten, die bevoegdheden verlenen aan overheidsambtenaren. Denk hierbij aan de Algemene wet bestuursrecht of de WVW1994. In deze wetten is er sprake van preventieve controle, dit houdt in dat er ter plekke op onderzoek wordt uitgegaan om te verzekeren dat de betreffende personen of instanties zich aan de wet houden.

 

Het nemo teneturbeginsel houdt in dat de vervolgende autoriteiten zelf het bewijs tegen een verdachte moeten leveren, en niet de burger tegen zichzelf. Bovendien houdt dit mede in dat bij het uitoefenen van dwang, de menselijke waardigheid en/of de objectie waarheidsvinding is het geding kan komen. Er kan gesteld worden dat het nemo teneturbeginsel een beperkte werking heeft. Ten eerste is het niet uitgesloten dat een verdachte aan bepaalde onderzoeken dient mee te werken en dit als bewijs voor een wetsovertreding kan dienen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een ademanalyse in het verkeer.

 

Er zijn enkele situaties die niet rechtmatig zijn. Elk mens kan verklaren wat een dwanguitoefenaar wilt horen, als er maar voldoende druk wordt gezet. Er mag ten eerste geen sprake zijn van iemand bedreigen om bepaalde documenten in handen te krijgen, zonder dat er zekerheid is omtrent het bezit van die documenten. Ten tweede mag een verdachte die zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht, tijdens een verhoor niet worden gedwongen tot een verklaring. Let op dat dit niet geldt bij bewijsmateriaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat.

 

Controlebevoegdheden worden gerechtvaardigd door een beroep te doen op het optreden in het algemeen belang. Dit betreft echter veel meer de intensiteit van de feitelijke controle dan de omvang van de wettelijke bevoegdheden.

 

IX.2.4 Op heterdaad betrapt

Op grond van artikel 128 Sv wordt heterdaad omschreven als:’ wanneer het strafbaar feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is’. Of een feit op heterdaad wordt betrapt kan van belang zijn voor bevoegdheden van de politie, de burger en justitie.

 

Er zijn hierbij enkele exceptionele bevoegdheden die kunnen worden toegepast:

  • aanhouding, artikel 53 lid 1 en 539h Sv

  • betreden en doorzoeken van plaatsen ter aanhouding, artikel 55 lid 1 en 55a

  • doorzoeken ter inbeslagneming, artikel 96

  • ter inbeslagneming doorzoeken van vervoermiddelen... , artikel 96c

  • doorzoeking kantoren van geheimhouders, artikel 97

  • uitlevering van poststukken, artikel 100

 

Deze dwangmiddelen kunnen ook worden toegepast bij een feit waarop voorlopige hechtenis staat. Er zijn twee criteria voor heterdaad:

  • de sporen moeten vers zijn

  • de politie moet onafgebroken met de opsporing bezig zijn en het dwangmiddel toepassen

 

IX.2.5 Onderzoek en dwangmiddelen

Er kan een onderscheid tussen drie soorten dwangmiddelen worden gemaakt:

  • dwangmiddelen tegen personen

  • dwangmiddelen met betrekking tot zaken

  • dwangmiddelen met betrekking tot plaatsen

 

Staande houden:

op grond van artikel 53 mogen alleen opsporingsambtenaren dit dwangmiddel toepassen. Dit kan bij misdrijven of overtredingen. Het doel van staande houden is een verdachte vragen naar zijn personalia. Een verdachte is niet verplicht om hierop te antwoorden. Op grond van artikel 435 sub 4 Sr mogen er geen valse identiteitsgegevens worden opgegeven. Op grond van artikel 96b lid 2 sub a Sv, mag een opsporingsambtenaar een vervoermiddel stoppen en doorzoeken. Er moet dan wel sprake zijn van heterdaad of een delict waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is.

 

Aanhouden

Op grond van artikel 53 en 54 Sv kan een verdachte worden aangehouden. Dit heeft als doel de verdachte voor te leiden aan een officier van justitie en verhoor. Alleen de officier van justitie heeft de bevoegdheid om aan te houden, indien zijn optreden niet kan worden afgewacht, is de hulpofficier ook bevoegd. Als het optreden van de hulpofficier ook niet kan worden afgewacht, is elke opsporingsambtenaar bevoegd op aan te houden. Dit wordt ook wel afdruipende bevoegdheden genoemd. Een uitzondering vormt de aanhouding bij heterdaad, hier is iedere burger bevoegd om tot aanhouding over te gaan. Op grond van artikel 61c kan de er om identificatie aan de aangehouden persoon worden gevraagd. Op grond van artikel 61 lid 1 en lid 4, moet de voorgeleiding zo snel mogelijk plaatsvinden en mag het ophouden voor verhoor niet langer dan zes uur duren. Een uitzondering hierop is artikel 61 lid 2. Op grond van artikel 180 Sr en 300 Sr mag een verdachte zich niet verzetten tegen een aanhouding. De vervolging wordt niet afgebroken, indien er sprake is geweest van bijvoorbeeld disproportioneel geweldgebruik bij de aanhouding. Op grond van artikel 61 lid 1, wordt een verdachte na verhoor weer ‘vrijgelaten’. Aanhouding bij misdrijven is alleen mogelijk, indien er voorlopige hechtenis is toegestaan. Een uitzondering hierop vormen misdrijven of overtredingen die op heterdaad zijn betrap. Tot slot kan er op grond van artikel 61a Sv een maatregel worden opgelegd voor onderzoek van de verdachte.

 

Fouilleren

Op grond van artikel 56 Sv kunnen opsporingsambtenaren, een verdachte onderzoeken aan de kleding. Er moeten dan wel ernstige bezwaren tegen deze verdachte bestaan. Bovendien mag een ‘gewone’ burger een andere burger nooit fouilleren. Op grond van artikel 195 wordt onderzoek aan het lichaam bevolen door de officier of de rechter-commissaris. De ernstige bezwaren tegen de verdachte staat los van de verdenking die tegen de verdachte bestaat en het strafbare feit.

 

Een fouillering moet aan de volgende vereisten voldoen:

  • Er is meer vereist dan een redelijk vermoeden van schuld

  • De fouillering moet gerechtvaardigd zijn

 

De rechter moet onderzoeken of er redenen tot fouillering waren en of deze redenen een redelijke grond voor fouillering opleverden. Een uitzondering op de fouillering geldt op grond van artikel 9 lid 2, bij drugsmisdrijven kan er zonder aanhouding worden gefouilleerd. Op grond van de Opiumwet kan er ook bij ernstige bezwaren gefouilleerd worden aan het lichaam. Op grond van artikel 52 lid 2 Wet wapens en munitie kan er preventief gefouilleerd worden op wapens. Verder kan er op grond van artikel 55b, zonder ernstige bezwaren gefouilleerd worden, ter vaststelling van de identiteit. In de artikel 8 lid 3 en 4 Politiewet is geregeld dat er gefouilleerd kan worden als veiligheidsmaatregel.

 

Inverzekeringstelling

Op grond van de artikelen 57 en 58 Sv kan inverzekeringstelling door de officier van justitie, voor drie dagen worden bevelen. Dit kan een keer worden verlengd met dezelfde duur. Inverzekeringstelling kan alleen worden ingezet, indien er sprake is van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Er is geen rechtsmiddel tegen de inverzekeringstelling, er kan alleen een kort geding worden aangespannen. Inverzekeringstelling houdt in dat de verdachte in het belang van het onderzoek onder toezicht van justitie moet blijven. Er is alleen verlenging mogelijk, als er sprake is van dringende noodzakelijkheid. Op grond van artikel 59 Sv, wordt de reclassering in kennis gesteld van de inverzekeringstelling. Op grond van artikel 40 Sv, kan er een piket-advocaat langskomen. Op grond van artikel 59a Sv, moet een verdachte binnen drie dagen en vijftien uur voor de rechter worden voorgeleid.

 

 

IX.3 De vervolging

 

Bewaring

De voorlopige hechtenis is aangevangen bij het dwangmiddel bewaring. Op grond van artikel 63 en 64 Sv, komt het bevel van de rechter-commissaris en de vordering van de officier van justitie. De bewaring mag uiterlijk 14 dagen bedragen. Door de inschakeling van de rechter, kan er gesproken worden van vervolging.

 

Aan de bewaring worden enkele eisen gesteld:

  • Er moeten ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan, artikel 67 lid 3 Sv

  • Het kan om de volgende gevallen gaan:

  • misdrijven, artikel 67 lid 1 sub a

  • misdrijven, artikel 67 lid 1 sub b

  • misdrijven, artikel 67 lid 2

 

Bovendien moet er een grond zijn voor de voorlopige hechtenis:

  • Ernstig gevaar voor vlucht, artikel 67a lid 1 sub a

  • Gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, artikel 67a id 1 sub b:

  • er moet ernstig rekening worden gehouden, dat de verdachte een misdrijf zal begaan, waar zes jaar gevangenisstraf op staat, veiligheid van de staat, tegen de gezondheid of veiligheid van personen of ten koste van goederen, artikel 67a lid 2, 2e

  • het gaat om een verdenking van een veel voorkomend vermogensmisdrijf binnen een recidive-periode van vijf jaar en er rekening mee moet worden gehouden met herhaling van het misdrijf, artikel 67a lid 2, 3e

  • het is nodig voor het onderzoek om collusie gevaar te voorkomen, artikel 67a lid 2, 4e

 

Op grond van artikel 69 Sv, staat er een rechtsmiddel open tegen bevel tot voorlopige hechtenis. Bovendien kan er op grond van artikel 67b Sv feiten aan te vullen of te wijzigen waarvoor voorlopige hechtenis is bevolen. Op grond van artikel 80 Sv kan de bewaring worden geschorst.

 

Gevangenhouding

Na de bewaring is voortgezette vrijheidsberoving mogelijk, dit is de gevangenhouding. De gevangenhouding kan na de verdachte te hebben gehoord, op vordering van de officier van justitie door de meervoudige raadkamer van de rechtbank worden bevolen. Dit kan voor maximaal dertig dagen en dit kan twee keer worden verlengd, zie de artikelen 136, 66 en 21 Sv. Een uitzondering hierop vormt een verdenking van een terroristisch misdrijf, dit kan steeds voor 90 dagen worden verlengd, met als maximum twee jaar. Een verdachte kan hoger beroep instellen bij het gerechtshof en zo opkomen tegen de verlening of verlenging van een bevel tot gevangenhouding. Op grond van artikel 446 en 71 lid 3 Sv, kan de officier van justitie ook beroep instellen. Er mag geen voorlopige hechtenis worden opgelegd, indien er geen vrijheidsstraf zal volgen of als de duur van het voorarrest de te verwachten straf zal overtreffen, zie artikel 67a lid 3 Sv. In het arrest Letellier is besloten dat er complementaire benadering moet zijn bij een oplopende duur van het voorarrest. Het voortduren van de voorlopige hechtenis moet bestaan op redelijke gronden. Er moet dus worden gelet op het feit dat als er eenmaal een grond is aangenomen voor de voorlopige hechtenis, dit niet automatisch de grond is voor het gehele voorarrest.

 

Op grond van artikel 66a Sv, kan een verlopen bevel worden gerepareerd. Er geldt een gesloten stelsel van rechtsmiddelen, dit houdt in dat men is aangewezen op de rechter die aan de zaak is toegewezen, er mag niet zomaar een rechtsgang worden overgeslagen, om bijvoorbeeld een hogere rechter in te roepen. Verdachten kunnen klachten of beroep tegen dwangmiddelen, alleen bij de rechter-commissaris en de raadkamer kenbaar maken en dus niet bij zittingsrechter.

 

IX.3.4. Vervolgingsbeleid

Het opportuniteitsbeginsel en het legaliteitsbeginsel staan tegenover elkaar. Het opportuniteitsbeginsel betekent dat er geen plicht tot vervolging bestaat en er in bepaalde gevallen dus afgezien kan worden van vervolging. Het legaliteitsbeginsel houdt daarentegen een plicht tot vervolging in. Er kan dus gesproken worden van een beperking van het opportuniteitsbeginsel door het legaliteitsbeginsel. Deze discretionaire bevoegdheden van het Openbaar Ministerie hoeven niet als negatief te worden gezien, omdat deze bevoegdheden er ook toe kunnen leiden dat er rekening wordt gehouden met individuele belangen. Dit hoeft niet ten koste te gaan van het algemeen belang. Op grond van de vervolgingsrichtlijnen worden deze discretionaire bevoegdheden, begrensd, gestructureerd en gecontroleerd.

 

De Hoge Raad is bepaalde vervolgingsrichtlijnen als ‘recht’ gaan beschouwen op grond van artikel 90 Wet RO, omdat beleidsregels een steeds belangrijkere rol zijn gaan spelen bij de verhouding tussen de overheid en de burgers en omdat er behoefte was aan een eenduidige interpretatie. Let hierbij op dat ook regels vastgestel door de PG’s hieronder vallen. Deze regels binden het Openbaar Ministerie op grond van de beginselen van behoorlijke procesorde. De rechter is verplicht om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, indien er sprake is van strijd met een richtlijn. Er moet echter niet uit het oog worden verloren dat een geïntegreerd beleid niet ten koste mag gaan van de strafrechtspleging in het individuele geval.

De rechter controleert de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie met mate. Voor de verdachte is er alleen de mogelijkheid om op grond van artikel 262 Sv een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in te dienen of de kennisgeving van verdere vervolging, op grond van artikel 250 Sv. De beslissing hierop heeft echter alleen betrekking op de juridische argumenten en de vraag naar het bewijs, maar niet op het feit of de vervolging opportuun is.

Op grond van artikel 12 Sv kan een derde belanghebbende opkomen tegen het feit dat er geen vervolging wordt ingesteld. Er kan dan een klacht worden ingediend bij het hof. De sepotbeslissing wordt door het hof getoetst op opportuniteit en haalbaarheid. Deze toetsing houdt in dat er gekeken wordt naar de vraag voor welk delict of voor welke gekwalificeerde vorm een vervolging zou behoren te worden ingesteld. Er moet een sprake zijn van individuele verwijtbaarheid, voordat vervolging kan worden bevolen. Let hierbij op dat indien een vervolging bewijstechnisch onhaalbaar is, er om opportuniteitsredenen niet toch voor vervolging mag worden gekozen. Als een bewijsbaar feit strafbaar is, is een vervolging echter wel opportuun.

 

IX.4.1 Vormverzuimen

Als bepaalde voorschriften niet in acht worden genomen, kan dit leiden tot nietigheid. Er kan sprake zijn van formele nietigheid of substantiële nietigheid. Een voorbeeld van een formele nietigheid is het niet in acht nemen van artikel 175 Sv. Een voorbeeld van substantiële nietigheid is een verdachte niet wijzen op zijn zwijgrecht. Het is ook nog van belang om te kijken naar of de verzuimen tijdens het vooronderzoek of daarna zijn begaan, soms kunnen vormverzuimen nog hersteld worden, zie de artikelen 199 en 256 lid 1 Sv.

 

De rechter kan verschillende sancties verbinden aan vormverzuim in het voorbereidend onderzoek:

  • strafvermindering

  • bewijsuitsluiting

  • niet-ontvankelijkverklaring van het OM

 

Week 49

 

IX.3.5 De dagvaarding

Een schriftelijke dagvaarding heeft drie functies:

  • oproepen van de verdachte door het Openbaar Ministerie, om op een bepaalde tijd en voor een bepaalde rechter te verschijnen

  • informatie over processuele rechten van de verdachte, bijvoorbeeld toevoeging van een advocaat of het oproepen van getuigen

  • tenlastelegging van het feit waarvoor de verdachte wordt opgeroepen

 

De dagvaarding vermeld op grond van artikel 261 Sv, het feit, het tijdstip en de plaats waar het feit zou zijn begaan. Deze informatie is van zodanig belang, dat het ontbreken van een van deze feiten, ongeldigheid van de dagvaarding met zich meebrengt. Bovendien moeten de wettelijke bepalingen worden vermeld op grond waarvan het feit strafbaar wordt gesteld. De tenlastelegging kan tijdens de terechtzitting, tijdens hoger beroep en na cassatie nog veranderd worden.

 

Er zijn vier manieren waarop de tenlastelegging veranderd kan worden:

  • aanpassing van de tenlastelegging, artikel 314a Sv

  • de verdachte, dezelfde dag of de eerstkomende terechtzitting voor politierechter, dagvaarden met een korte aanduiding van het feit, artikel 376 en 375 Sv

  • uitbreiding van de tenlastelegging met strafverzwarende omstandigheden, artikel 312 Sv

  • wijziging van de tenlastelegging, onjuistheden of onvolledigheden kunnen hersteld worden, let hierbij wel op artikel 68 Sr, het feit moet hetzelfde blijven.

 

Op grond van de artikelen 329 en 314 Sv, moet er voorkomen worden dat de verdediging overvallen wordt door een wijziging van de tenlastelegging. In artikel 261 Sv, wordt er gesproken over een ‘feit’, hier wordt echter niet een strafbaar feit mee bedoeld, maar het historisch werkelijk gebeurde en tevens de bestanddelen van het strafbare feit.

 

Artikel 6 EVRM houdt ook in dat er voor buitenlandse verdachten die geen Nederlands kunnen, de beschuldiging moet worden vertaald. Op 23 oktober 2013 moet de Richtlijn 2010/64 zijn omgezet, dit zal betekenen dat de tenlastelegging, de dagvaarding, beslissingen over vrijheidsbeneming en het vonnis moeten worden vertaald. Bovendien kan er een tolk aanwezig zijn bij de behandeling van de strafzaak, politieverhoren en zittingen. Dit alles zal in het voordeel zijn van verdachten die geen Nederlands spreken of begrijpen.

 

Indien een tenlastelegging tegenstrijdig of onvoldoende duidelijk is en een officier van justitie geen gebruik maakt van wijziging, dan volgt nietigheid van de dagvaarding. Bovendien leidt een tenlastelegging tot vrijspraak, indien het niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Dit alles komt aan de orde bij de tweede vraag van artikel 350 Sv.

 

IX.3.5.1. Cumultatieve, subsidiaire en alternatieve tenlasteleggingen

Er zijn drie wijzen van ten laste leggen, indien een verdachte van meerdere strafbare feiten wordt verdacht. Ten eerste kan er sprake zijn van een cumulatieve tenlastelegging, dit houdt in dat er sprake is van meerdaadse samenloop van misdrijven of overtredingen of misdrijven met overtredingen. Ten tweede kan er sprake zijn van een subsidiaire tenlastelegging, dit houdt in dat er verschillende strafbare feiten worden ten laste gelegd, waarbij het ene strafbare feite een species is van het een ander strafbaar feit (genus). Tot slot kan er sprake zijn van een alternatieve tenlastelegging, dit houdt in dat er meerdere strafbare feiten worden ten laste gelegd, waarbij het ene feit, het andere niet uitsluit.

 

IX.4.2 Verloop ter terechtzitting

  • De zaak wordt uitgeroepen door de deurwaarder of bode, artikel 270 Sv

  • Onderzoek naar de identiteit van de verdachte

  • Preliminaire verweren door verdachte/advocaat, artikel 283 Sv

  • De zaak wordt voorgedragen door de officier van justitie, artikel 287 Sv, artikel 121 GW, artikel 4 Wet RO, artikel 269 Sv.

  • Getuigenverhoor, artikel 288a-297 Sv

  • Deskundigenverhoor, artikel 299 Sv

  • Het voorlezen van de stukken, artikel 301 lid 4 Sv en eventueel artikel 301 Sv

  • Verdachte wordt ondervraagd, artikelen 296, 297, 311 lid 5 Sv

  • Mondelinge slachtofferverklaring, artikelen 302, 303, 260 Sv

  • Requisitoir, artikel 311 Sv

  • Pleidooi verdachte/advocaat

  • Repliek door een officier van justitie

  • Depliek van verdachte/advocaat

  • Laatste woord verdachte/advocaat

 

IX.4.4 Uitspraak

De rechters gaan na het onderzoek ter terechtzitting beraadslagen in de raadkamer. De rechters beraadslagen over de formele vragen (artikel 348 Sv), de materiële vragen (artikel 350 Sv), de strafmaat en de subsidiaire, alternatieve en cumulatieve gedeelten van de tenlastelegging. De conclusie hiervan vormt het schriftelijk vonnis. Er wordt bovendien gebruik gemaakt van de ‘Promis’ werkwijze, dit houdt in dat niet pas later een aanvulling met de bewijsmiddelen wordt geproduceerd, maar dat er een compleet vonnis of arrest beschikbaar is bij de uitspraak. Dit doet recht aan artikel 359 lid 3 Sv.

 

IX.4.4.1 Artikel 348 Sv, de formele vragen

Er zijn vier formele vragen:

  • Is de dagvaarding geldig?

  • inwendige geldigheid: is de betekening is overeenstemming met de wet? artikel 588/588a Sv

  • uitwendige geldigheid: formulering van de verwijten die de verdachte worden gemaakt, artikel 261 Sv

  • Is de rechter bevoegd?

  • onderscheid tussen absolute en relatieve competentie

  • Is de officier van justitie ontvankelijk?

- bijvoorbeeld: artikel 2-8 Sr, 70-73 Sr

  • kan ook berusten op ongeschreven recht of beginselen van behoorlijke procesorde/ Zwolmancriterium

  • Schorsing van de vervolging?

  • artikelen 14-20 Sv

 

Let bij de bovenstaande vragen op, dat het niet voldoen aan de vragen, geen nieuwe vervolging belet. De verjaringstermijnen en artikel 6 EVRM, moeten hierbij wel in het achterhoofd worden gehouden.

 

IX.4.4.2 Artikel 350 Sv, de materiële vragen.

Er zijn vier materiële vragen:

  • Is bewezen dat het tenlastegelegde door de verdachte is begaan?

  • negatief-wettelijk bewijsstelsel

  • vijf wettelijke bewijsmiddelen, artikel 339 Sv

  • Welk strafbaar feit levert dit bewezen feit volgens de wet op?

  • Is verdachte strafbaar wanneer vaststaat dat het feit door de verdachte is begaan en een strafbaar feit is?

  • Kan en/of moet een straf en/of maatregel worden opgelegd, en zo ja, welke?

 

IX.4.4.2.4 Strafbaarheid van de dader

De derde vraag van artikel 350 Sv, heeft betrekking op de strafbaarheid van de dader. Het gaat hierbij om de objectieve onvoorzichtigheid en de subjectieve verwijtbaarheid van de dader. Bij deze derde vraag gaat het ook om eventuele strafuitsluitingsgronden en om de schuld in fundamentele zin.

 

IX.4.4.2.5 Opleggen van een straf of maatregel

De vierde vraag van artikel 350 Sv, betreft de straftoemeting. Bij de straftoemeting moet rekening worden gehouden met: bijzondere omstandigheden, de persoon van de verdachte en recidive. De rechter mag de wettelijke strafgrens niet overschrijden, maar daarbinnen kan hij wel variëren. Indien de redelijke termijn van berechting wordt overschreden, is er sprake van een schending van artikel 6 EVRM en volgt er strafreductie.

 

IX.5 Motiveringsplichten

Er zijn verschillende motiveringsplichten bij een vonniswijziging. Ten eerste zijn er vaste motiveringsplichten: artikelen 359, 359a, 360 Sv. Ten tweede zijn er wettelijke motiveringsplichten: artikelen, 359 lid 2, 348, 350 Sv. Bovendien moet er op bepaalde verweren antwoord door de rechter worden gegeven: feitelijke bewijsverweren, juridische bewijsverweren, Meer-en-Vaartverweren, alternatieve scenario’s, onrechtmatig verkregen bewijsverweren, onbetrouwbaarheidsverweren en strafmaatverweren.

 

Zie schema, pag. 311.

 

 

Week 50

 

10. Straftenuitvoerlegging, sancties en straftoemeting

 

X.1 Waarom zo straffen?

 

X.1.2 Rechtvaardigingstheorieën

Er zijn vier typen rechtvaardigingstheorieën:

  • Natuurrechtelijke wils- en verdragstheorieën: de straf wordt gerechtvaardigd als natuurlijk gevolg van een delict. Een voorbeeld hiervan is een koopcontract, waarbij je verplicht wordt tot alles wat van nature tot de koop behoort.

  • Absolute theorieën: alleen omdat er misdaan is, moet er straf volgen. Er wordt gestraft om te vergelden wat er misdaan is, ook wel ‘oog om oog, tand om tand’.

  • Relatieve theorieën: in deze theorie staat preventie voorop. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen speciale preventie(afschrikwekkend effect op de dader zelf) en generale preventie (afschrikwekkend effect op anderen dan de dader).

  • Verenigingstheorieën: de rechtsgrond van de straf is vergelding en het doel is preventie, dit wordt ook wel de gemengde theorie genoemd. Dit is de theorie die het meest wordt aangehangen en de achtergrond van ons Wetboek van Strafrecht vormt. Er wordt bovendien rekening gehouden met het maatschappelijk belang en de hoeveelheid leed bij de straftoemeting.

 

Let bij deze theorieën op het onderscheid tussen de rechtsgrond (waarom straf?) en het rechtsdoel (doel van de straf).

 

X.2 Strafrechtelijke sancties

 

X.2.1 Strafsoorten

Strafrechtelijke sancties kunnen onderverdeeld worden in straffen en maatregelen. Op grond van artikel 9 Sr, kunnen de straffen weer onderverdeeld worden in hoofdstraffen en bijkomende straffen. Let bovendien op het feit dat een straf slechts een gedeelte van de strafrechtelijke sanctie kan zijn, er zijn ook strafrechtelijke maatregelen. Het woord ‘straf’ omvat de strafsoort, strafmaat, straftenuitvoerlegging en de straftoemeting.

 

X.2.1.1 Hoofdstraffen

De gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf en de geldboete zijn de hoofdstraffen. Er wordt een gevangenisstraf opgelegd, indien er sprake is van een misdrijf en er wordt hechtenis opgelegd als er sprake is van een overtreding. Op grond van artikel 9 lid 2 Sr, kan er een taakstraf worden opgelegd. Een taakstraf kan een werkstraf, een leerstraf of een combinatie hiervan bevatten. Een werkstraf houdt het verrichten van onbetaalde arbeid in en een leerstraf houdt het volgen van een leerproject in. De rechter bepaalt de aard hiervan op grond van artikel 22c Sr. Indien de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, kan het OM bevelen de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Zie ook de artikelen 22g, 22d en 22f Sr.

 

Een probleem bij de taakstraffen betreft het feit dat velen de taakstraf niet zien als een voldoende serieuze straf. Is de inhoud van de taakstraf wel voldoende leedtoevoegend om de naam ‘straf’ te dragen? Elke strafsoort wordt verschillend ervaren en de subjectieve beleving van een sanctie maakt de sanctie nog niet tot een straf. Tot slot kan het OM op grond van artikel 74 lid 3 Sr, de taakstraf als voorwaarde bij transactie toepassen. Op grond van artikel 257a-257h Sv, kan het OM door een strafbeschikking een taakstraf van maximaal 180 uur opleggen.

 

X.2.1.2 Bijkomende straffen

Ontzetting uit bepaalde rechten, verbeurdverklaring en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak zijn de bijkomende straffen, zie de artikelen 28, 33 en 36 Sr. Bijkomende straffen kunnen afzonderlijk, te zamen met hoofdstraffen en met andere bijkomende straffen worden opgelegd. Het doel van ontzetting uit bepaalde rechten is de delinquent treffen in een goed, dat hij zich onwaardig heeft getoond. Openbaarmaking van het vonnis heeft vooral een ‘schandpaaleffect‘ en verbeurdverklaring kan gezien worden als een vermogensstraf. Bij verbeurdverklaring moet er bovendien een causaal verband zijn tussen het gepleegde delict en bepaalde goederen, zie artikel 33a en 33 Sr.

 

X.2.1.3 Strafrechtelijke maatregelen

Strafrechtelijke maatregelen hebben meestal niet het doel van vergelding, maar zijn meer in belang van de maatschappij. De volgende strafrechtelijke maatregelen zijn te onderscheiden:

  • Onttrekking aan het verkeer, artikel 36b lid 1 Sr en 36c Sr

  • Tbs, artikel 38d Sr

  • Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, artikel 36e Sr

  • De maatregel van lijfsdwang, artikel 36c lid 8 Sr

  • Schadevergoedingsmaatregel, artikel 36f Sr.

  • Plaatsing in en inrichting voor stelselmatige daders (ISD), artikel 38m lid 1 Sr

  • Rechterlijk gebieds- of contactverbod

 

Let hierbij op de ruime cumulatie-mogelijkheid, maatregelen kunnen naast straffen, maar ook naast andere maatregelen worden opgelegd.

 

X.2.2 Strafmaat

De rechterlijke vrijheid bij het bepalen van de strafmaat is groot. De wet geeft per strafsoort namelijk maar een algemeen minimum en per speciaal delict een bijzonder maximum. Het algemeen minimum bedraagt een dag gevangenisstraf of hechtenis en drie euro geldboete. Een gevangenisstraf kan tijdelijk of levenslang worden opgelegd, op grond van artikel 10 Sr. De tijdelijke gevangenisstraf duurt maximaal 15 jaar en naast levenslang is de tijdelijk gevangenisstraf maximaal 30 jaar. De toepasselijke strafmaxima kunnen worden verhoogd met een derde, indien er sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Voorbeelden hiervan zijn: meerdaadse samenloop, terrorisme, recidive etc. Op grond van artikel 10 lid 3 Sr, wordt het strafmaximum bij overschrijding van de 15 jaar door strafverhogende omstandigheden, 30 jaar.

 

Er zijn drie soorten strafverzwarende omstandigheden:

  • Algemene strafverzwarende omstandigheden: deze gelden voor alle strafbepalingen of voor bepaalde strafbepalingen

  • Bijzondere strafverzwarende omstandigheden: deze gelden alleen ten aanzien van een bepaald delict, bijvoorbeeld artikel 258 Sr

  • In de vorm van gekwalificeerde delicten: dit zijn delicten die een variant zijn van een bepaald gronddelict en daarom een zwaardere strafbedreiging hebben.

 

Op grond van artikel 18 Sr, is het maximum van de hechtenis, een jaar en vier maanden. In artikel 23 Sr, staat per afzonderlijk delict, de geldboete vermeld. Op grond van artikel 24 Sr, moet de rechter altijd rekening houden met de draagkracht van de verdachte, indien hij een geldboete vaststelt. Er kan ook een termijnboete worden opgelegd, zie artikel 24a Sr. Indien de geldboete niet wordt betaald, kan er vervangende hechtenis worden toegepast, artikel 24c Sr. Op grond van artikel 74 Sr, kan het OM een transactie opleggen. Er worden dan voorwaarden gesteld aan de verdachte, die hierdoor onder strafvervolging uitkomt. Sinds kort kan het OM ook een strafbeschikking geven, dit is een zelfstandige afdoeningsvorm. Op grond van artikel 74c Sr, kan er ook een politietransactie worden opgelegd.

 

Naast strafverzwarende omstandigheden zijn er ook nog strafverminderende omstandigheden. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een geprivilegieerd delict, een kroongetuige(artikel 226g en h Sv) of onbekendheid bij de dader met het strafbare karakter van zijn gedrag(kleurloos opzet). Op grond van artikel 359a Sv, kan er bovendien bij vormverzuimen, gecompenseerd worden in de hoogte van de straf. De mildheid van de bestraffing, kan in de strafsoort, de strafmaat en in de strafvorm tot uitdrukking komen. Tot slot kan er op grond van artikel 9a Sr, sprake zijn van rechterlijk pardon. In dit geval kan de rechter de dader schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Er wordt dan rekening gehouden met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij het rechterlijk pardon ligt de nadruk op het schuldig verklaren van de normoverschrijding, maar niet op de sanctie zelf. Een voorbeeld hiervan is euthanasie door een arts, artikel 293 Sr.

 

X.2.3. Strafvorm: de voorwaardelijke veroordeling

Op grond van artikel 14a Sr kunnen hoofd- en bijkomende straffen in geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke vorm worden opgelegd. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen veroordelingen tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar en tot hechtenis en veroordelingen tot gevangenisstraf van langer dan twee jaar en ten hoogste vier jaar. Bij gevangenisstraf van hoogstens twee jaar en hechtenis kan er geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd, artikel 14a lid 1 Sr. Bij gevangenisstraf van twee jaar tot vier jaar kan er door de rechter bepaald worden dat er ten hoogste twee jaar voorwaardelijk zal worden opgelegd, artikel 14a lid 2 Sr. Op grond van artikel 14b Sr kan de proeftijd verschillen, maar kan het voor ten hoogste twee of drie jaren worden opgelegd. Over een voorwaardelijke veroordeling kan gezegd worden dat het als doel heeft een bepaald maatschappelijk gewenst gedrag bij de delinquent te bewerkstelligen. De algemene voorwaarde houdt dat de veroordeelde tijdens de proeftijd geen enkel strafbaar feit mag plegen. De bijzondere voorwaarden hebben als doel speciale preventie en kunnen door de rechter zelf worden geformuleerd (bijv artikel 14c Sr). De bijzondere voorwaarden zijn wel begrensd, omdat de voorwaarden niet in strijd mogen zijn met grondrechten en moeten voldoen aan het nulla poenabeginsel. Dit beginsel houdt in dat de rechter niet zodanige voorwaarden mag opleggen, dat er gesproken kan worden van een nieuwe strafsoort. Het is bovendien ontoelaatbaar dat er een voorwaarde wordt opgelegd, die gezien kan worden als ‘verbanning’. Op grond van artikel 14g Sr, is het OM belast met het algemeen toezicht op de naleving van de voorwaarden, indien de voorwaarden worden overtreden door de veroordeelde, kan het OM vorderen dat de straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. Op Europees Niveau is het Kaderbesluit 2008/947 het instrument die het toezicht op de bijzondere voorwaarden houdt.

 

X.2.4 Terbeschikkingstelling

Tbs houdt in dat een persoon ter beschikking wordt gesteld teneinde van overheidswege te worden verpleegd. Indien er tbs wordt opgelegd wordt de betrokkene opgenomen in kliniek en zal hij een behandeling moeten ondergaan. Op grond van artikel 38d Sr, kan de rechter voor maximaal 2 jaar tbs opleggen, op vordering van het OM kan dit met een of twee jaar worden verlengd. De rechter kan tbs in twee gevallen opleggen:

  • Algehele ontoerekenbaarheid: een persoon heeft een misdrijf gepleegd, dat hem op grond van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis der geestvermogens niet kan worden toegerekend. Er is dan sprake van een schulduitsluitingsgrond, er kan geen straf worden opgelegd, maar wel tbs of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. De tbs dient als beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij. Er zijn twee voorwaarden waaraan moet zijn voldaan: er moet sprake zijn van een misdrijf en de oplegging van de maatregel wordt door de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid geëist, artikel 37a lid 1 Sr. Op grond van artikel 37a lid 3 Sr, moet de rechter de adviezen van twee gedragsdeskundigen in acht nemen. De rechter kan bovendien op grond van artikel 37 lid 1 Sr, gelasten dat de dader voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen. De rechter beschikt bij algehele ontoerekenbaarheid over drie mogelijkheden: ontslag van rechtsvervolging zonder meer, ontslag van alle rechtsvervolging met plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of ontslag van alle rechtsvervolging met oplegging van tbs.

  • Verminderde toerekenbaarheid: een persoon heeft een misdrijf gepleegd, ten tijde waarvan hij lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis en dat hem uit dien hoofde slechts verminderd kan worden toegerekend. De rechter heeft drie mogelijkheden: lichter straffen naar de mate van lichtere schuld, uitsluitend tbs opleggen of ondanks de verminderde toerekenbaarheid een lange straf opleggen.

 

Indien de rechter een combinatie van vrijheidsstraf en maatregel oplegt, wordt eerst de straf en dan de maatregel ten uitvoer gelegd. Er zijn enkele bezwaren hiertegen aan te voeren: het is niet met elkaar te verenigen dat een persoon eerst wordt aangesproken op zijn gedrag door middel van een gevangenisstraf en vervolgens ‘genezen’ wordt in een tbs kliniek. De rechter kan onbeperkte, gemaximeerde en tbs zonder verpleging opleggen. Bovendien kan de rechter ook bepaalde gespecialiseerde instellingen aanwijzen, waar de verdachte zich zal moeten laten behandelen. Op grond van artikel 38 lid 5 Sr, kan er tbs met voorwaarden worden opgelegd.

 

De rechter beschikt voorts nog over de bevoegdheid om de verpleging onder voorwaarden te beëindigen (artikel 38g), wijzigen van de voorwaarden (artikel 38i) of de verpleging in een inrichting hervatten (artikel 38k).

 

De reclassering draagt een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot het proefverlof. Toch komt het voor dat tijdens een proefverlof een tbs-gestelde weer de fout in gaat.

De afgelopen jaren is er een daling te zien in het aantal tbs-opleggingen. Het doel van tbs is dat de verpleegde zonder ernstige misdrijven te begaan, weer aan het maatschappelijk leven zal kunnen deelnemen. Bij tbs is er wel sprake van gedwongen verpleging, maar niet van dwangbehandeling. Dit zou in strijd zijn met artikel 11 GW, onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Er zijn echter uitzonderingen: indien er sprake is van een acute noodsituatie of indien bij achterwege blijven van een behandeling de gezondheidstoestand van de verpleegde ernstig zou worden geschaad. Dit is in overeenstemming met artikel 15 lid 4 GW.

 

X.2.5 De reclassering

De reclassering speelt een belangrijke rol in onze strafrechtspleging. Het is begonnen in 1823 met het Nederlands Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen. Zij hadden als taak, celbezoek, voorlichtingsrapportages opstellen en nazorg bieden. In de loop van de tijd ontstonden er steeds meer reclasseringsverenigingen en organisaties (Leger des Heils etc.). De reclassering werkt samen met de rechterlijke macht, het OM, gerechtelijke autoriteiten, gevangeniswezen, verslavingszorg, bedrijfsleven en maatschappelijk werk. Zij proberen crimineel gedrag zoveel mogelijk te voorkomen en te verminderen. Dit levert een bijdrage aan een veilige samenleving. De betekenis van de reclassering in ons land heeft een zeer positieve betekenis, zij dragen bij aan de kwaliteit van de strafrechtspleging en de humanisering van de strafrechtspleging.

 

 

 

X.3 Straftoemeting

 

X.3.1 Rechterlijke straftoemeting

Op grond van artikel 350 Sv is de rechter verplicht een straf of/en een maatregel op te leggen. Op grond van de leer van Montesquieu, hebben drie staatsorganen een taak bij de straftoplegging: de wetgever (penitentiairrechtelijke regels), de rechter (straftoemeting) en de administratie (strafexecutie). Het vertrouwen in de onafhankelijke rechter moet groot zijn, want de rechter heeft een grote vrijheid met betrekking tot de straftoemeting. Op grond van artikel 359 Sv, moet de rechter echter wel motiveren, waarom hij een bepaalde straf of maatregel heeft opgelegd. In bepaalde gevallen is de rechter gehouden om in het bijzonder nog te motiveren waarom hij is afgeweken van het standpunt van de verdachte of het OM, artikel 359 lid 2 Sv. De motiveringsvereisten dienen er toe dat de verdachte zoveel mogelijk wordt beschermd. In hoger beroep wordt de verdachte tot op zekere hoogte ook beschermd, de rechter moet een straf nader motiveren indien een veel hogere straf wordt opgelegd en dit verbazing wekt.

 

In ons strafrechtssysteem is er een compromis gesloten: de straftoemeting wordt beheerst door een formeel raamwerk, die bestaat uit drie aspecten; de strafsoort, de strafmaat en de strafvorm. Toch vinden sommige mensen dat er ook een richtlijn zou moeten komen voor een betere stroomlijning van de straftoemeting. Zo een richtlijn die op het gelijkheidsidee is gebaseerd kan echter op gespannen voet raken met de individualisering van de straf. Bij een zekere standaardisering van de straftoemeting kan gezegd worden dat de gelijkheid in straftoemetingsaangelegenheden niet bestaat, aangezien ieder geval anders is. In de loop van de tijd is er op verschillende manieren gezocht naar een grotere gelijkheid in de straftoemeting. Verschillen in straftoemeting bestaan er en kunnen op goede gronden berust zijn. Waar de rechter op moet letten is dat hij een midden moet vinden tussen een eigen waardering van bijzondere, individuele omstandigheden en achtergrond van de persoon van de dader enerzijds en zoveel mogelijk gelijkheid betrachten aan de hand van ‘lijstjes’ of gegevens uit databanken anderzijds. Sinds 2008 kan het OM op grond van artikel 257a lid 1 Sv, een strafbeschikking opleggen. Dit kan gezien worden als een beperkte mate van straftoemeting.

 

X.4 Straftenuitvoerlegging

De executie van een straf vormt een belangrijk aspect van de strafvorming. Bij de geldboete en de schadevergoedingsmaatregel is de officier van justitie vrij om te bepalen of er uitstel van betaling wordt gegeven of dat er een gunstigere regeling wordt getroffen, artikel 561 lid 3 Sv. Het uitgangspunt is het vermijden van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Bij de vrijheidsbenemende sancties geldt de Penitentiaire Beginselenwet en de Penitentiaire Maatregel.

 

X.4.2 Differentiatie van penitentiaire inrichtingen en afdelingen

De penitentiaire inrichtingen vallen onder het gevangeniswezen, dat weer onder de Dienst Justitiële Instellingen (DJI) valt. De DJI bestaat uit drie sectoren: het gevangeniswezen met alle p.i.’s, TBS en de Justitiële Jeugdinrichtingen. De differentiatie van gevangenissen heeft een onderscheid betekend tussen gevangenissen voor kort- en langgestraften, volwassen en jeugdigen en naar geslacht. Er zijn enkele maatschappij-gerichte vormen van tenuitvoerlegging: open gevangenissen en het penitentiair programma. Hiertegenover staat de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), de Terroristenafdeling (TA’s) en de Verslaafden Begeleidings Afdelingen (VBA’s).

 

Het standaardregime voor gedetineerden staat in de PWB centraal. Dit regime heeft betrekking op de primaire levensomstandigheden van de gedetineerden: bijvoorbeeld de dagelijkse voeding, het recht om te luchten, dagelijkse arbeid, sportbeoefening etc.

 

Er kan gezegd worden dat de werkelijkheid in het huis van bewaring slechts in beperkte mate aan de wettelijke beginselen beantwoord. Hierbij gaat het met name om artikel 2 lid 4 PWB, de minimale restricties.

 

X.4.3 Ontwikkeling van ons gevangenisstelsel

Het strikte cellulaire stelsel stamt uit de 18 eeuw, dit stelsel houdt in dat de afzondering en eenzaamheid moeten bewerkstelligen dat de delinquent tot inkeer komt. De bouw en het regime waren geheel gericht op deze eenzaamheidsgedachte. Tegenwoordig is de koepelgevangenis een typisch cellulair gesticht. Het strikte celstelsel in ons gevangenissysteem is echter allang verlaten. In de 19 eeuw werd het cellulaire stelsel tevens als te rigide gevonden, het silent system/Auburn-system deed zijn intrede. Dit systeem hield in dat er voorkomen werd dat gevangenen elkaar ‘moreel besmetten’, dit in combinatie met een grotere mate van gemeenschap. Tot slot kan het Ierse stelsel/Elmira-system uit 1860 genoemd worden. Dit stelsel ging uit van de gedachte dat na isolatie uit de samenleving de overgang vanuit de gevangenis naar de maatschappij geleidelijk moet zijn. Tegenwoordig komt dit stelsel tot uitdrukking in de voorwaardelijke invrijheidstelling en de open gevangenissen.

 

Bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht in 1881 werd het cellulair stelsel geprefereerd, weliswaar met de beperking dat na 5 jaar cel moest worden overgegaan naar een gemeenschapsregime. Vervolgens kwam na de Tweede Wereldoorlog de nadruk te liggen op het gemeenschapsregime en de resocialiseringsgedachte, zie ook artikel 2 lid 2 PBW.

 

X.4.4 De rechtspositie van gedetineerden

De gedetineerde beschikten tot in de tweede helft van de vorige eeuw niet of nauwelijks over afdwingbare rechten. Zij konden alleen gunsten verkrijgen, dit zijn onverplichte goedheden die bestaan uit het bewijzen van een bijzondere dienst of het gedogen van iets. In 1977 werd het formele beklagrecht ingevoerd en kregen de gedetineerden hiermee een rechtspositie toebedeeld. Zij konden beschikken over een aantal subjectieve rechten en konden deze effectueren in een beklagprocedure en daarna in een beroepsprocedure. Dit betekende dat er een einde kwam aan het feit dat rechteloosheid gezien werd als element van de straf. Er zijn nog andere vormen van toezicht, inspectie en beoordeling. Ten eerste is er Inspectie voor de Sanctietoepassing (Ist), zij houden toezicht op de kwaliteit en effectiviteit van alle strafrechtelijke sancties in justitiële inrichtingen en reclasseringsinstellingen. Ten tweede is er de Inspecteur voor de Gezondheidszorg en het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, zij houden toezicht op de medische zorg in justitiële inrichtingen. Bovendien kan de Nationale Ombudsman worden benaderd of kan er een klacht worden ingediend bij het EHRM bij schending van een van de rechten of vrijheden. Tot slot heeft het beklag- en beroepsrecht voor gedetineerden als model gediend voor het beklag- en beroepsrecht in de justitiële jeugdinrichtingen en voor tbs’ers.

 

X.4.5 Voorwaardelijke invrijheidstelling

De voorwaardelijke invrijheidstelling heeft betrekking op de externe rechtspositie van de sanctie, de duur en de beëindiging. De mogelijkheid om veroordeelden na een een deel van hun straftijd onder voorwaarden in vrijheid te stellen werd in 1886 in de wet opgenomen. In 1915 werd dit vervolgens aanzienlijk verruimd (na tweederde). Toen de veroordeelde in 1976 tegen een afwijzende beslissing van de minister beroep kon aantekenen, kon er van een ‘recht’ worden gesproken. De vervroegde invrijheidstelling werd vervolgens ingevoerd. Tegenwoordig geldt de regeling uit 2009, artikel 15 Sr. Op grond van artikel 15a Sr, kunnen er voorwaarden aan de v.i. worden gesteld. Bovendien kan er op grond van artikel 15c Sr een proeftijd worden vastgesteld en kan op grond van artikel 15d Sr, de v.i. worden uitgesteld of achterwege worden gelaten. Zie ook de artikelen 15f en 15j Sr.

 

X.4.6 Gratie

Gratie houdt in: een persoonlijke gunst aan een veroordeelde burger betonen door genade voor recht te doen gelden. Het recht van gratie kwam alleen aan de Koning toe. Op grond van de Gratiewet van 1988 is gratie een bestuurlijke gunst geworden, omdat deze onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt, zie ook artikel 122 lid 1 GW. Gratie kan bestaan uit: vermindering, kwijtschelding of wijziging van een opgelegde of gedeeltelijk tenuitvoergelegde straf. Alle hoofd- en bijkomende straffen komen voor gratie in aanmerking, maar ook de maatregelen onttrekking aan het verkeer en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Er zijn twee gronden waarop gratie kan worden verleend:

  • de aanwezigheid van voor de rechter nieuwe omstandigheden die tot een andere beslissing zouden hebben geleid

  • de waarschijnlijkheid dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.

 

Gratie dient niet voor verzoeken tot herberechting, alleen sancties kunnen onderwerp van een verzoek zijn. Het doel van gratie is immers het verminderen van aan de strafrechtspleging klevende onrechtvaardigheden, die niet op een andere manier kunnen worden hersteld. Het resocialisatiebeginel staat in ons systeem hoog in het vaandel. Bij levenslanggestrafte is de gedachte van gratie op het onderscheid tussen twee fasen gebaseerd: het strafgedeelte en de fase die de verbetering van de dader representeert. Op grond van de jurisprudentie van het EHRM is bepaald dat een strafoplegging in strijd kan zijn met artikel 3 EVRM, indien deze per definitie levenslange opsluiting in absolute zin is, maar dat dit anders is als verkorting daarvan tot de juridische dan wel feitelijke mogelijkheden behoort. Volgens de Hoge Raad voldoet ons rechtssysteem aan dit criterium, de gestrafte kan immers een gratieverzoek indienen of de rechtmatigheid van de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf ter toetsing aan de burgerlijke rechter voorleggen. De gratie is te beschouwen als een bestuurshandeling, maar betekent ook een ingreep in de rechtspraak zonder zelf als rechtspraak te worden beschouwd. De gratiebeschikkingen zijn niet gemotiveerd en kunnen ook niet worden getoetst. Van de ingediende gratieverzoeken wordt ongeveer 90% afgewezen.

 

X.4.8 Strafexecutie en strafrechter

De administratie heeft het beheer over de executie van strafvonnissen. De gedetineerde kan in beroep komen bij de RSJ tegen overplaatsing naar een bepaalde gevangenis, hierdoor is er ook enige bemoeienis van buiten de administratie met de executieplaats. Op grond van artikel 4 Wet RO is het OM bijzonderlijk belast met het doen uitvoeren van alle strafvonnissen. Uit de praktijk blijkt echter dat vooral het Ministerie van Justitie met de executie van de vrijheidsstraf is belast en steeds minder het OM, zie ook artikel 553 Sv. De tenuitvoerlegging van vermogenssanctie valt ook onder het beheer van de administratie, het Centraal Justitieel Incassobureau int de sancties landelijk. De rechterlijke straftoemeting en de verplichte tenuitvoerlegging van het vonnis door de administratie liggen in elkaars verlengde. Het is dan ook onvermijdelijk dat de strafrechter en de executerende organen elkaar in de praktijk zullen beïnvloeden. Het blijkt echter dat de rechter in het algemeen niet goed op de hoogte is van de wijze waarop de door hem opgelegde gevangenisstraffen worden uitgevoerd. Wisselwerking tussen strafrechter en executie is nodig. De rechter moet echter niet beslissingsmacht met betrekking tot de executie krijgen, dit zou te ver gaan. Sommige mensen pleiten hier wel voor, omdat er een enorme toename is van de verschillende soorten inrichtingen en de verdere ontwikkelingen in de detentiefasering, waardoor de inhoud van de straf erg kan verschillen. In het jeugdstrafrecht gaat het anders, op grond van artikel 77v Sr, neemt de kinderrechter in het vonnis een advies op over de plaats en de wijze van tenuitvoerlegging van de straf. Ook kan er op grond van artikel 77j lid 4 Sr, voorwaardelijke invrijheidstelling door de rechter worden gevorderd. Hieruit blijkt dat de kinderechter weet heeft van de executiemogelijkheden.

 

Uit het Zwarte-ruiter-arrest bleek dat de rechter soms bepaalde executieperspectieven kan laten prevaleren boven een beginsel van materieel strafrecht. In dit arrest ging het om een gevaarlijke overvaller die veroordeeld werd tot 15 jaar gevangenisstraf en tbs, omdat de rechtbank in de tbs onvoldoende waarborgen voor beveiliging zag. De Hoge Raad was van oordeel dat de rechtbank deze omstandigheid bij haar strafbepaling in aanmerking mocht nemen, op basis van haar wetenschap omtrent de wijze waarop de maatregel van tbs pleegt te worden ten uitvoer gelegd, zonder dat dit een beoordeling daarvan behoeft in te houden. Er kan gezegd worden dat de rechter zich zo op het terrein van de administratie begeeft.

 

De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat een combinatie van levenslang en tbs onmogelijk is. De rechter mag bij de sanctieoplegging niet vooruitlopen op mogelijke latere beslissingen op gratieverzoeken. Uit het voorgaande blijkt dat de rechter bij de strafexecutie een marginale positie heeft. Een belangrijke vraag die hierbij gesteld kan worden is of in een rechtsstaat de straftenuitvoerlegging in het algemeen aan de beslissingsmacht van de onafhankelijke rechter onderworpen zou moeten zijn.

 

 

Check page access:
Public
This content is related to:
Strafrecht met mate - Klip e.a. - 12e druk - Boeksamenvatting
Check more or recent content:

Strafrecht bundel

Hoorcollege 1 Materieel strafrecht, Bachelor jaar 2 rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 1 Materieel strafrecht, Bachelor jaar 2 rechtsgeleerdheid

Zo nu en dan wordt er verwezen naar een ontbrekend gedeelte, via BlackBoard zijn deze stukjes terug te kijken! Wordt later aangevuld.

Hoorcollege 1 Materieel Strafrecht

Wat is de functie van materieel strafrecht?

VOORBEELD 1

* Jongen, 27

* Ouders uit Marrokko

* Houdt van voetbal, Moslim

* Wil naar Syrië -> IS-strijder

* Is hier heel openbaar over

* AIVD heeft ‘m in het vizier

* Vals paspoort – aangehouden

* Voldoende om jongen te veroordelen?

VOORBEELD 2

* Pedo van 40

* Legt via darkweb contact met meisje -> ontmoeting via tussenpersoon

* Tussenpersoon blijkt undercoverjournalist te zijn

* Meisje blijkt niet bestaand te zijn

* Straf voor voorbereiding misdrijf verkrachting?

VOORBEELD 3

* Jongens beroven hotel -> vluchten op scooter

* Rijden met scooter voetganger plat

* Valt niet te achterhalen wie er achter het stuur zat

* Wie is schuldig? Beiden of allebei niet?

* Begrippen zijn dus vager dan bij strafprocesrecht

* Definitie materieel strafrecht -> rechtsgebied dat aangeeft welke gedragingen onder welke voorwaarden strafbaar zijn, regelt sancties, regelt toepasbaarheid strafrecht (voorwaarden voor vervolgbaarheid, kan iemand wel daadwerkelijk een straf opgelegd krijgen? Is een persoon een dader -> ja/nee -> strafbaar?), genoegdoening slachtoffer ook van belang

* Hoe ver in het voorstadium kun je zitten om strafbaar te kunnen zijn?

* Wanneer spreek je van culpa/opzet/poging? -> dillema’s

* Inherente spanning in het strafrecht

* Strafrecht biedt bescherming aan burger (verwezenlijking doelen strafrecht)

* Leven/eigendom/fysieke integriteit zijn van dusdanig belang dat ze moeten worden beschermd

* Bescherming van het slachtoffer staat niet voorop -> strafrecht is publiekrecht

* Strafrecht beschermt ook diegene tegen wie het strafrecht zich keert (verdachte/gedetineerde)

* Instrumentaliteit: hoe scherper het strafrecht, des te meer straffen uitgevaardigd -> hoe meer bescherming voor de verdachte, hoe minder slagvaardig het strafrecht kan zijn

* Kunst als jurist: niet jezelf laten overstemmen door je primaire opvattingen, juridische probleem overal in zien

* Strafrecht is geen wondermiddel -> Deze gedachte zou legitimiteit van het systeem aan kunnen tasten

Bronnen van materieel strafrecht en legaliteit

* Bronnen van materieel strafrecht

o Wetboek van Strafrecht boek 1 voornaamste bron

* Boek 2 misdrijven

* Boek 3 overtredingen

* Bijzondere wetten (Wet Wapens en Munitie, Wegenverkeerswet etc.)

o Strafvordering heeft plaats op een wijze bij de wet voorzien -> wet in formele zin

o APV’s zijn voorbeeld van lagere wetgeving (wet in niet formele zin)

o Overtredingen kunnen in lagere regelgeving staan, misdrijven nooit

o Feitelijke gedraging verdachte hoort binnen strafomschrijving te passen

o Constitutionele dimensie strafrecht -> verhouding staatsmachten

o Rechtsbeschermende functie -> als burger weet je waar je aan toe bent

o Lex certa/gestimmtheitsgebot -> enige die bevoegd is om strafbaarheidstelling in het leven te roepen, is de wetgever -> moet duidelijke strafbepalingen formuleren

o Verbod op té extensieve interpretatie -> alleen de wetgever mag strafbaarstellingen in het leven roepen -> rechter moet zich houden aan de woorden van de wet

o Rechter gaat wel boekje te buiten als hij analogie toepast -> vorm van interpreteren waarbij.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht

Causaliteit en wederrechtelijkheid

Beide hebben centrale plaats in het materiële strafrecht

-        Wederrechtelijkheid is voorwaarde voor strafbaarheid (zie vorige week)

-        Causaliteit is bij veel delicten voorwaarde voor strafbaarheid

 

Causaliteit: algemeen

Wat is causaliteit?

-        Arrest etalageruit

-        Auto door ruit -> vrouw in de buurt overlijdt -> glassplinter in slagader vrouw -> man veroordeeld (gevaarlijk rijgedrag oorzaak slagaderlijke bloeding)

-        Menselijke gedraging + gevolg

-        Materieel omschreven delicten

-        Bedrog in verzekeringsovereenkomsten -> art. 3:27 Wetboek van strafrecht -> cliënt brengt verzekeraar in dwaling -> gevolg = overeenkomst in leven geroepen die de verzekeraar bij bezit over volledige informatie niet had afgesloten

-        Gekwalificeerd delict (straf gaat omhoog op grond van het ingetreden gevolg (bijv. dood i.p.v. lichamelijk letsel) -> oorzakelijke relatie met mishandelende gedraging

-        Formeel omschreven delicten -> uitvoeren gedraging is op zichzelf strafbaar (kleven soms wel materiële aspecten aan, bijv. diefstal -> ‘’weggenomen’’ = als iets uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer is gehaald)

Causaliteit: theoretische benaderingen

-        Wetgever had geen leidraad voor causaliteitskwestie

-        Aantal theorieën in het leven geroepen om hierbij te helpen (volgen de ontwikkeling van de rechtspraak)

-        Conditio sine qua non -> alles wat een noodzakelijke voorwaarde is geweest van het intreden van het gevolg, is een oorzaak (je kan eindeloos terug in de tijd redeneren) -> je vraagt je af of de gedraging weggedacht kan worden zodat tegelijkertijd ook het gevolg wegvalt (bijv Etalageruit) -> geldt niet als hoofdmaatstaaf in ons huidige strafrechtstelsel, maar speelt nog wel een grote rol (wordt wel als te breed op te vatten gezien)

-        Casua proxima -> Gaat om dichtstbijzijnde oorzaak van bijv. dood (man in Etalageruit zou hierbij wel slagen met verweer (gebroken ruit zou oorzaak dood vrouw zijn)

-        Relevantietheorie -> houdt in dat je op zoek gaat naar het type gevolg dat de wetgever waarschijnlijk op het oog heeft gehad -> bedoeling wetgever delictsomschrijving -> bedoeling wetgever is vaak onduidelijk, wat is strafrechtelijk relevant en wat niet

-        Adequatietheorie -> heeft te maken met de voorzienbaarheid van het gevolg -> aard van de gedraging van de verdachte -> is die gedraging in zijn aard geschikt om tot het gevolg te komen -> lange tijd hoofdrol gehad in causaliteitstheorie

-        Redelijke toerekening -> Kan het ingetreden gevolg redelijkerwijs worden toegerekend aan de gedraging van de verdachte -> open maatstaf, bij de invulling hiervan kunnen de oude theorieën ook helpen

Causaliteit: redelijke toerekening

-        Inhoud maatstaf

o   Wanneer is het redelijk toe te rekenen?

o   Geen algemene regel te geven

o   Concrete omstandigheden van het geval

-        Casuïstiek: relevante factoren

o   Aard van de gedraging van de verdachte

§  Hoe gevaarlijk

§  Hoe voorzienbaar

§  Objectieve invalshoek/benadering

o   Aard en strekking van het delict (relevantietheorie) -> wat is de ratio van de delictsomschrijving en wat zijn typische bijbehorende gevolgen -> afhankelijk van rechtsgoed

o   Ernst van het letsel -> persoon slachtoffer (doodgaan door pantoffel koppen komt toch voor rekening verdachte, ‘’you take the victim as you meet him’’).....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht

Schuld als element en bestanddeel

Het schuldbeginsel: geen straf zonder schuld

-        Verlichtingswaarden ‘’beschaafd strafrechtelijk stelsel’’?

-        Geen risicoaansprakelijkheid (in beginsel…)

Verschillende betekenissen van de term schuld

-        ‘Het gedaan hebben’

-        Schuldbestanddelen: opzet en culpa

o   bestanddelen, deel van de delictsomschrijving, eerste vraag 350 Sv

o   Uitdrukkingen van de geestesgesteldheid waarmee de verdachte heeft gehandeld

o   Geestesgesteldheid -> subjectieve delictsbestanddelen (subjectieve kant strafbare feit)

-        Schuld in enge zin: culpa

o   Gaat meer om onvoorzichtigheid/nalaten

-        Schuldelement: verwijtbaarheid

o   Derde vraag 350 Sv

-        Straftoemetingsschuld

o   Persoonlijke schuld dader

o   Ernst van het feit

o   Geschoktheid van rechtsorde

Opzet/dolus: algemeen

Wat is opzet (niet)?

-        Willens en wetens de verboden gedraging verrichten

o   Je wil het gevolg in het leven roepen door verboden te handelen

-        Opzet is niet het (achterliggende) motief van de dader

-        Opzet is kleurloos en niet boos (tenzij…)

o   Kleurloos: De wet eist niet dat jij je ervan bewust was, dat je op het moment strafbaar handelde (al is dit vaak wel het geval) -> je hebt dus opzet op wat in de delictsomschrijving staat, niet op het wederrechtelijk handelen

-        Opzet is iets anders dan voorbedachte raad

o   Voorbedachte raad komt bovenop opzet en komt er op neer, dat je als dader zijnde een redelijke mogelijkheid hebt gehad om te bezinnen, voordat je de verboden gedraging uitvoerde

Verschijningsvormen van opzet

-        Meestal ‘’opzettelijk’’

-        ‘’Wetende dat’’

-        ‘’Oogmerk’’

-        Ingeblikt in aanduiding gedraging of middel

-        ‘’Voornemen’’ bij poging (art. 45 Sr) (synoniem van opzet)

Het bewijs van opzet

-        De opzetregel

-        Normativering/objectivering

o   Je begint als de verdachte heeft gehandeld, zo dicht mogelijk bij de verdachte zelf

o   Verklaring verdachte is hier erg belangrijk bij

o   Objectieve omstandigheden van het geval: normativeren/objectiveren

§  Zie Hiv 1: ‘’Je kijkt naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging’’

§  Normativeren gebruik je om vast te stellen, wat de gemiddelde mens in de gegeven omstandigheden moet hebben gewild en geweten

Voorwaardelijk opzet: componenten en ratio

Gradaties en opzet

-        Willens en wetens handelen

-        Noodzakelijkheidsbewustzijn

-        Mogelijkheidsbewustzijn in de vorm van voorwaardelijk opzet
 

‘’Bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans’’/zich willens en wetens blootstellen aan een aanmerkelijke kans:

-        1. Risico: aanmerkelijke kans

o   Omstandigheden geval

o   Aard en verschijningsvorm gedraging

o   Algemene ervaringsregels

o   Niet aard van het gevolg

-        2. Kennis: wetenschap

o   Wetenschap die feitelijk bestaat of

o   Bekend moet worden verondersteld

-        3. Wil: aanvaarding

o   Verklaringen verdachte

o   Verklaringen e.v.t. getuigen

o   Omstandigheden geval

o   Uiterlijke verschijningsvorm gedraging

o   Contra-indicaties

§  Denk aan Spookrijder-arrest -> 5 doden als gevolg door labiel rijgedrag -> meervoudige doodslag ten laste gelegd, HR schoof dit opzij -> verdachte probeerde juist ongevallen te vermijden (hij wilde dus de kans op de dood van zichzelf of anderen dus niet aanvaarden)

Waarom hebben we het voorwaardelijk opzetbegrip?

-        Wat moet je nou als een verdachte ontkent?

-        Stoornisongevoeligheid

Voorwaardelijk opzet: toepassing in rechtspraak

Voorbeelden

-        Schieten op bovenwoning (NJ 2006, 50)

o  .....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht

Strafuitsluitingsgrond:

-        Brengt correctie aan op de werking van delictsomschrijvingen

-        Neemt de strafbaarheid weg van ofwel het feit, ofwel de dader

-        Hebben tamelijk breed bereik -> consequentie is dat een geval kan worden geschaard onder de betekenis van de delictsomschrijving

-        Een dergelijk geval leent zich dus toch niet altijd voor bestraffing/niet gepast om het tot strafrechtelijke aansprakelijkheid te laten leiden

Systeem wetgever 1886:

-        Nog geen verschil/scherp onderscheid tussen schulduitsluitingsgronden en rechtvaardigingsgronden

-        Bestanddelen schuld en wederrechtelijkheid bestonden nog niet

Dogmatische ontwikkelingen:

-        Verfijnder systeem

-        Ruimer juridisch begrip ‘’strafbaar feit’’ -> Inbegrip van elementen wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid

Rechtvaardigingsgronden

-        Noodtoestand (art. 40 Sr)

-        Noodweer (art. 41 lid 1 Sr)

-        Wettelijk voorschrift (art. 42 Sr)

-        Bevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr)

-        Ontbreken materiële wederrechtelijkheid (ongeschreven)

 

Schulduitsluitingsgronden

-        Ontoerekenbaarheid (art. 39 Sr)

-        Psychische overmacht (art. 40 Sr)

-        Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr)

-        Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr)

-        Afwezigheid van alle schuld (ongeschreven)

Bewijslast/bewijsvoeringslast

-        OM heeft bewijslast

-        Verdachte: onschuldpresumptie

-        Correctie op elementen strafuitsluitingsgronden (hoeven niet worden bewezen, minder rigide bewijsvoeringsregime)

o   Door verdachte en verdediging aannemelijk gemaakt

o   Beroepen op strafuitsluitingsgronden worden niet vaak aanvaard (noodweer vaker dan bijv AVAS)

o   Consequentie beantwoording 350 Sv

Algemene factoren

-        Subsidiariteit

o   Gekoppeld aan proportionaliteit

o   Pas met succes een beroep op strafuitsluitingsgrond, als je geen redelijk alternatief had voor de handelwijze

o   E.g. psychische overmacht, rechter niet overtuigd, want i.p.v. strafbare feit plegen had je ook nog weg kunnen redden of een minder zwaar middel kunnen inzetten

o   Geen dichter middel voorhanden om je teweer te stellen tegen datgene waartegen je teweer stelt

-        Proportionaliteit

o   Redelijke afweging tussen handeling en verdediging

-        Evt. culpa in causa

o   Eigen schuld

-        Evt. Garantenstellung

o   Je functie/de uitoefening van een bepaalde positie bepaalt zorgt ervoor dat er een zwaardere bewijslast is om je te kunnen beroepen op een rechtvaardigingsgrond/schulduitsluitingsgrond -> HR Verpleegster

Toerekenbaarheid: algemeen

-        Art. 39 Sr: Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis der geestvermogens niet kan worden toegerekend

o   Tijdens psychose strafbaar feit gepleegd

o   Traumatische gebeurtenis kan hier oorzaak van zijn

§  Schulduitsluitingsrond -> wederrechtelijkheid blijft aanwezig, verwijtbaarheid vervalt -> leidt tot afwezigheid van alle schuld

 

Ontoerekenbaarheid en verminderde toerekenbaarheid

-        Vijf gradaties van (on)toerekenbaarheid

-        Partiële toerekenbaarheid

o   Zie art. 37a Sr -> tbs-maatregel

o   In principe heeft iedereen wilsvrijheid -> wanneer de wilsvrijheid ontbreekt, volgt er AVAS

o   Indien je kleptomaan bent (door psychiater vastgesteld) en je iets vernielt, bestaat er geen relatie tussen jouw geestesstoornis en het gepleegde strafbare feit

-        Verhouding tot het begrip opzet (Hof Arnhem Tolbert – zaak)

§  Man had verschillende dolingen verricht onder invloed van amfetamine -> verschillende mensen van het leven gebracht

§  Familie is tot twee keer toe heel uitgebreid in het PBC onderzocht

§  Deze man leidt aan een ernstige narcistische.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht

Programma

-        Algemene opmerkingen onvoltooide delictsvormen

-        Dillema’s bij strafbaarheid in voorfase

-        De strafbare poging

-        Strafbare voorbereidingshandelingen

-        Ondeugdelijkheid van poging of voorbereiding

-        De vrijwillige terugtred

Strafbaarheid in de voorfase

Wanneer strafrechtelijk (kunnen) ingrijpen?

-        Denk aan filmfragment

-        Stadia in de tijd gelegen vóór het voltooien van het delict

o   Sommige stadia worden al eerder strafwaardig geacht (denk aan samenspanning ter voorbereiding van het plegen van een bepaald strafbaar feit of een poging tot het plegen van een strafbaar feit)

-        Van gedachte, naar plan, naar voorbereidingen, naar uitvoeringshandelingen (en uiteindelijk het verrichten van de verboden gedraging)

Schematische voorstelling voorbereid strafbaar feit

Gedachte strafbare gedraging <-> Voltooiing strafbaar feit (denk aan voorbereiding op een bankoverval. Vluchtroutes, zorgen voor voorraad wapens etc) -> totaal onvergelijkbaar met kroeggevecht, hierbij gaat het om een ‘’explosieve’’ handeling (het gebeurt zo ontzettend snel dat er geen sprake kan zijn van voorbereiding)

Art 46 Sr -> gaat over voorbereiding

Schematische voorstelling strafbare poging

-        Gedachte strafbare gedragen

-        Verrichten voorbereidingshandeling

-        A. strafbare poging?

-        B. strafbare poging?

-        C. strafbare poging?

-        Voltooiing strafbaar feit

Dillema’s bij poging en voorbereiding

Waarom ingrijpen in de voorfase?

-        Poging en voorbereiding vormen uitbreidingen van strafrechtelijke aansprakelijkheid

-        Bescherming van rechtsgoederen

-        Belang van rechtshandhaving

o   Overheid laat zien dat ze de bescherming van rechtsgoederen serieus neemt

-        Inzetbaarheid strafvorderlijke bevoegdheden

o   Je kan pas spreken van een verdachte in de zin van art 27 lid 1 Sv, indien het strafbare feit helemaal is gepleegd

o   In het geval van voorbereiding op een zwaar misdrijf, kan er eerder worden gesproken van een verdachte -> hier komen allerlei dwangmiddelen bij kijken

Maar hoe ver ingrijpen in de voorfase?

-        Primaat van het uitgangspunt van daadstrafrecht

-        Dus geen intentiestrafrecht (artikel Van der Woude & Van Sliedregt

-        Ook niet bij voorbereiding, want objectief vaststelbare voorbereidingshandelingen vereist

-        Invloed van de pogingsleren

o   Pogingstheorieën  (zie schematische voorstelling strafbare poging)

o   Afhankelijk van hoe je die poging invult, heb je eerder of later te maken met een poging -> gaat er weer om hoe objectief/subjectief je een poging invult

o   In Nederland is er sprake van een gematigde objectieve pogingsleer

o   Hoe strenger de pogingsleer wordt ingevuld, hoe meer vereisten er zijn om te kunnen spreken van een poging

Art. 45 Sr: de strafbare poging (1)

-        Toepassing poging in praktijk

o   Vaak combinatie poging tot ernstig misdrijf met voltooid delict van lichter misdrijf

o   Bijv. primair poging tot doodslag, secundair poging tot zware mishandeling (indien opzet op dood slachtoffer niet kan worden bewezen)

-        Drie voorwaarden

o   Poging tot misdrijf is strafbaar wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard (poging tot mishandeling is niet strafbaar, poging tot zware mishandeling wel)

o   Strafmaximum: 2/3

 

1.      Misdrijf (dus geen overtreding)

2.      Voornemen

o   Moet zijn gericht op een bepaald misdrijf

o   Betreft opzetvorm

o   In de regel volstaat voorwaardelijk opzet

o   Tenzij bijzondere opzetvorm in gronddelict.....read more

Access: 
Public
Samenvatting verplichte stof Strafrecht, inleiding rechten

Samenvatting verplichte stof Strafrecht, inleiding rechten

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding

 

Het recht heeft de taak om zo veel mogelijk conflicten te voorkomen of deze op te lossen in de samenleving. Onder het positieve recht verstaan we het geheel van geldende rechtsregels op dit moment in Nederland. Naast deze term kennen we de termen objectief en subjectief recht. Objectief recht en positief recht zijn synoniem aan elkaar. Een subjectief recht is een recht dat ontleend wordt aan een objectief recht. Een subjectief recht is bijvoorbeeld dat bij het kopen van een computer de één de computer levert en de ander de koopprijs betaalt. Deze subjectieve rechten worden ontleend aan een objectief recht, namelijk artikel 26 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboekboek, kortweg artikel 7:26 BW.

 

In Nederland kennen we vier rechtsbronnen. De wet, de jurisprudentie, de gewoonte en de verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. De gewoonte is een ongeschreven rechtsbron, maar deze is wel degelijk bindend en kan dus ook in een rechtszaak worden aangevoerd. In Nederland kennen wij het monistisch systeem. Dit houdt in dat interstatelijke verdragen automatisch in het Nederlandse recht worden opgenomen zodra Nederland deze heeft geratificeerd en bekendgemaakt (artikel 93 Grondwet (hierna: GW)). Daarnaast heeft internationaal recht voorrang op Nederlands recht en staat het dus ook boven de Nederlandse wetgeving (artikel 94 GW).

 

Indelingen van recht

Het recht kan op enkele manieren worden onderverdeeld. Ten eerste is er het onderscheid tussen materieel en formeel recht. Materieel recht heeft als inhoud rechten en plichten. Materieel recht kan dus ook als objectief recht worden gezien. Het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht zijn voorbeelden van materieel recht. Formeel recht heeft als inhoud de handhaving van het materieel recht. Het wordt dan ook wel het procesrecht genoemd. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering zijn voorbeelden van formeel recht.

 

Een compleet andere indeling van het recht is het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht. Het privaatrecht houdt de rechtsrelaties tussen burgers in. Oftewel het gaat hier om niet-exclusieve bevoegdheden. Het kopen van een computer bijvoorbeeld is een niet-exclusieve bevoegdheid; in beginsel kan iedereen een computer kopen. Het publiekrecht gaat over exclusieve bevoegdheden. Een voorbeeld is het verlenen van een omgevingsvergunning door de gemeente aan een burger. Alleen de gemeente is bevoegd deze vergunning.....read more

Access: 
Public
Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

In het strafrecht gaat het niet alleen om de techniek maar ook om het bewust zijn van het feit dat het ten alle tijden om mensen gaat. Er zijn verschillende perspectieven om naar het strafrecht te kijken en daarmee een beeld te krijgen hoe er het meest effectief kan worden gewerkt binnen dit rechtsgebied.

Het strafrecht beschermt de maatschappij door misdaden te bestraffen en het beschermt de maatschappij tegen de overheid.

Materieel strafrecht

Materieel strafrecht betreft de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid en voor het opleggen van strafrechtelijke sancties. Het stelt grenzen en eisen aan het kunnen geven van straffen. Wanneer iets of iemand niet strafbaar is kan er niet worden bestraft. De strafbare feiten zijn te vinden in het wetboek van strafrecht (Sr). Dit wordt commuun strafrecht genoemd. Het bijzonder strafrecht zijn andere strafbare delicten in aparte wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet of de wegenverkeerswet uit de wet in formele zin. Maar er zijn ook strafbare delicten te vinden in de wet in materiële zin zoals de APV.

Strafprocesrecht

Strafprocesrecht is het formeel strafrecht. Het gaat om de manier waarop de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een individu kan worden vastgesteld. Dit proces bestaat uit de opsporing, vervolging en de berechting. De grenzen en eisen aan het procesrecht zijn te vinden in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het strafprocesrecht is er niet alleen om het materiële recht te omlijnen maar juist ook voor de waarheidsvinding en het bewerkstelligen van een eerlijk proces.

Doel en grondslag

Met het strafrecht worden problemen bestreden Wanneer er een strafbaar feit wordt gepleegd dient dit te worden aangepakt. Men stelt hoge verwachtingen aan het strafrecht, maar er zijn weinig mogelijkheden.

De grondslag van de straf is vergelding, dat wat misdaan is moet worden rechtgezet.

Om te zorgen dat er niet meer wordt misdaan moet de straf een preventieve werking hebben. Dat kan generale preventie zijn, hierbij wordt er een signaal afgegeven naar de maatschappij waardoor anderen niet dezelfde fout zullen begaan. En ook speciale preventie waarbij de persoon wordt geholpen om niet nog eens de fout in te gaan. Door te straffen wordt het recht weer hersteld. Er is onrecht aangedaan, dat moet worden vereffend om het onrecht weer recht te maken.

Het strafrecht heeft als overheidstaak om eigenrichting te voorkomen en een rechtszekerheid te creëren.

Strafbaar feit

Een strafbaar feit is opgebouwd uit 4 vaste onderdelen waaraan voldaan moet zijn.

  1. Menselijke gedraging. Wanneer de gedraging een handeling betreft noemen we het delict een commissie delict. Wanneer je iets niet doet wat wel van je verwacht wordt, heet het een omissie delict. Gedachtes vallen niet

.....read more
Access: 
Public
Aanvulling Inleiding strafrecht, deel 1 (verplichte stof week 4)

Aanvulling Inleiding strafrecht, deel 1 (verplichte stof week 4)

Aanvulling op deel 1 en bevat de samenvatting van de verplichte stof van week 4 (Strafrecht met mate + arresten + overige literatuur).


Strafrecht met mate, Kluwer 2012. 12e druk

H3 Constructie van het strafbare feit

3.2 Verwerkelijking in het strafproces (art. 350 Sv)

Na het voorbereidend onderzoek beslist de Officier van Justitie om te vervolgen. Als hij dit doet, maakt hij de zaak aanhangig door een dagvaarding. Dit is een oproeping aan de verdachte om te verschijnen voor de rechter, in de dagvaarding is ook de tenlastelegging opgenomen. De rechter zal daarna op grond van art. 350 Sv, op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, beslissen. Uit art. 350 Sv vloeien 4 vragen voort die in onderstaande volgorde beantwoord moeten worden:

1. Heeft de verdachte het feit begaan?
2. Zo ja, is dat feit strafbaar gesteld?
3. Zo ja, is de verdachte strafbaar?
4. Zo ja, welke straf of maatregel moet worden opgelegd?

De tenlastelegging kan een tirannieke werking hebben nu de OvJ beslist op grond van het opportuniteitsbeginsel waarvoor hij wil vervolgen. De rechter mag dit niet aanpassen van bijvoorbeeld doodslag naar moord. Als vast komt te staan dat verdachte het feit niet heeft begaan, volgt vrijspraak op grond van art. 388 Sv. De tweede vraagt eist dat de OvJ alle bestanddelen van het strafbare feit in de tenlastelegging stelt. Het niet stellen van alle bestanddelen zal geen wettelijk strafbaar feit opleveren. Daarnaast is hij krachtens art. 261 Sv in ieder geval verplicht in de dagvaarding bij de ten laste gelegde feiten een tijd, plaats en de wettelijke voorschriften te vermelden. Als het feit niet strafbaar is gesteld volgt ontslag van alle rechtsvervolging. Dit kan worden uitgesproken indien: a) bestanddelen missen in de tenlastelegging, b) de feiten worden niet gedekt voor de betekenis van een wettelijke term of c) er sprake is van een strafuitsluitingsgrond. Een strafuitsluitingsgrond moet ambtshalve door de rechter worden onderzocht, er kan dan sprake zijn van ofwel een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond. De rechter kan uiteindelijk alleen tot een veroordeling komen indien de eerste drie vragen bevestigend zijn beantwoord.

Het bovenstaande zou kunnen suggereren dat de tenlastelegging en bewezenverklaring steeds identiek zijn......read more

Access: 
Public
Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)

Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)


Materieel strafrecht van De Hullu

Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

 

Paragraaf 1 Onderwerp, opbouw, doelstellingen en beperkingen van dit boek

 

Het materiële strafrecht staat centraal in dit boek. Onder het materiële strafrecht verstaat men de vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is. Onder het formele strafrecht verstaat men de procedureregels voor het strafrecht. De gevolgen van strafbaarheid, dat wil zeggen de straf, worden geregeld in het sanctierecht/penitentiare recht.

 

Paragraaf 2 Dynamische uitgangspunten voor materieel strafrecht

 

Over het doel van het strafrecht bestaan verschillende rechtstheorieën. De vereningstheorie zegt dat de doelen van het strafrecht zijn: vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie.

 

Paragraaf 3 Materieel strafrecht en andere rechtsgebieden

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed en gevormd door de sanctiedoeleinden, de inrichting van de strafrechtspleging, de rechtspraak en door het formele strafrecht. Het formele strafrecht eist dat het materiele strafrecht in de delictsomschrijvingen en strafbaarheid praktisch en effectief moeten zijn.

 

Bovendien beïnvloeden andere rechtsgebieden ook het materiele strafrecht. Het bestuursrecht oefent invloed uit op het materiele strafrecht doordat op bestuursrechtelijk niveau ook handhaving van bepaalde rechtsregels wordt nagestreefd (Wet Mulder).

 

De beïnvloeding van de andere rechtsgebieden op het materiele strafrecht gaat echter niet heel ver. De zelfstandigheid van andere rechtsgebieden wordt behouden doordat juridische begrippen per rechtsgebied anders kunnen worden ingevuld. Ook juridische theorieën, constructies en ficties kunnen per rechtsgebied een andere invulling krijgen.

 

Paragraaf 4 Internationale invloeden op het materiële strafrecht

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed door internationale mensenrechtenverdragen, doordat de criminaliteit een internationaal georiënteerd karakter krijgt en door de introductie van supranationaal strafrecht (Joegoslavië Tribunaal en het Internationaal Strafhof).  De internationale gronderechten die vastgelegd zijn in verdragen kunnen het materiele strafrecht beperken in de strafrechtelijke aansprakelijkheid, terwijl diezelfde grondrechten ook de fundering kunnen zijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.

 

Het nationale materiele strafrecht bevat tegenwoordig veel strafbepalingen die van nature in het internationale materiele strafrecht afstammen. Het gaat dan vooral om de delicten die in bijzondere wetgeving staan. Conform art. 16 GW en art. 1 lid 1 Sr is een delictsomschrijving in het nationale recht noodzakelijk voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Doch de interpretatie van een dergelijke bepaling wordt beïnvloedt door het internationale kader.

 

Ook de Europese Unie heeft effect op het nationale materiele strafrecht. Men spreekt over een positief effect indien de regels uit EU recht worden nageleefd doordat het nationale strafrecht dit vereist. Men spreekt over een negatief effect indien het nationale strafrecht opzij wordt gezet door het EU recht.  Vanuit de EU wordt harmonisatie van het strafrecht van de diverse lidstaten nagestreefd, doch de zelfstandigheid van de lidstaten wordt gerespecteerd door gedeeltelijke harmonisatie na te streven. Volgens artikel 83 lid 1 VWEU wordt op bepaalde onderdelen harmonisatie nagestreefd, dit noemt men het Eurostrafrecht. In de praktijk is de invloed van de EU op het materiele strafrecht niet erg groot nu de focus meer.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Materieel Strafrecht Hullu

Begrippenlijst Materieel Strafrecht Hullu


Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

Strafbaarheid

Of iemand in aanmerking komt voor strafrechtelijke sancties.

Materieel strafrecht

De vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is.

Formeel strafrecht

De procedureregels voor het strafrecht.

Sanctierecht/penitentiare recht

De gevolgen van strafbaarheid.

Vereningstheorie

Een theorie waarbij vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie centraal staan.

Vergelding

De straf beoogd leed toe te voegen.

Generale preventie

Normbevestiging en afschrikking.

Speciale preventie

Beveiliging en resocialisatie.

Reparatie

Genoegdoening aan het slachtoffer, herstel van de oude situatie.

Van codificatie naar modificatie

De wet wordt niet alleen gebruikt om bestaande opvattingen in vast te leggen, maar ook om de opvattingen in de maatschappij te veranderen.

Disharmonie

Juridische begrippen/theorieën krijgen een andere invulling per rechtsgebied.

Supranationaal strafrecht

Internationaal recht waarbij de strafrechtelijke aansprakelijkheid en de berechting wordt bepaald.

 

 

Hoofdstuk 2 Strafwetgeving

.....read more

Verbindendheid van wettelijke strafbepalingen

De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een strafbepaling moet berusten op de wet.

Strafbepaling

Delictsomschrijving en sanctienorm.

Delictsomschrijving

Het strafbare gedrag met objectieve en subjectie bestanddelen.

Objectieve bestanddelen

Opzet en schuld.

Subjectieve bestanddelen

Wederrechtelijkheid, causaliteit en bijzonderheden van de strafbaarstelling .

Bestanddelen

De vereisten in de delictsomschrijving.

Strafbaar feit

Indien de bestanddelen van de delictsomschrijving zijn bewezen.

Strafrechtelijke aansprakelijkheid

Strafbaar feit, wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit en de verwijtbaarheid van de dader.

Misdrijven

Ernstige strafbare feiten die de bestanddelen schuld dan wel opzet bevatten.

Overtredingen

Minder ernstige strafbare feiten zonder de bestanddelen schuld of opzet.

Access: 
Public
Samenvatting Studieboek Materieel Strafrecht (Kelk) & arresten deel 1

Samenvatting Studieboek Materieel Strafrecht (Kelk) & arresten deel 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


H2 STRAFBARE FEITEN EN STRAFBARE DADERS

 

  1. Verschillende dimensies van het begrip strafbaar feit

In een rechtstaat behoort de strafbaarheid in de geschreven wet te staan en moet het overeenkomen met het legaliteitsbeginsel.

We spreken over het begrip strafbaar feit in 3 dimensies:

- Het Historische strafbaar feit: de gedraging van iemand in een bepaalde context, leidend tot een bepaald, ongewenst resultaat is een strafbaar feit, omdat de wet dit als zodanig noemt en omschrijft.

- De Wettelijke strafbare feiten: de delictsomschrijvingen die men in de wettelijke strafbepalingen aantreft en waarop in beginsel de algemene bepalingen van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

Een wettelijk strafbaar feit is de inhoud van de delictsomschrijving. Het is echter zo dat als 3 mensen gezamenlijk iemand dood schieten, er in feiten maar één moordenaar kan zijn. Daarom zijn er bepalingen in het leven geroepen zoals de regeling van deelneming, artikel 47 Sr.

- Het Juridisch strafbare feit: in het strafrecht zijn strafrechtsdogmatische voorwaarden voor strafbaarheid ontwikkeld die nadere condities inhouden om een wettelijke strafbaar gesteld feit inderdaad een strafbaar feit te laten zijn.

 

De criminologie is de studie die zich bezighoudt met de oorzaken en de achtergronden van criminaliteit, dat wil zeggen van onduldbare gedragingen. Er is pas sprake van een strafbaar feit als het historisch feit dat de letter van de wettelijke delictsomschrijving vervult ook daadwerkelijk voldoet aan de nadere eisen die de strafrechtdogmatiek aan een strafbaar feit stelt en het strafrecht op een voldoende rechtvaardige wijze toepassing vindt.

 

Zo ontstaan er in de rechtspraak kernvoorwaarden voor strafbaarheid zoals:

- Schuld

- Wederrechtelijkheid

- Causaliteit

Deze voorwaarden zijn bepalend voor de begrenzing van de strafbaarheid.

 

Als definitie van een strafbaar feit geldt dan ook dat er

a) een menselijke gedraging moet zijn die,

b) een wettelijke delictsomschrijving vervult,

c) wederrechtelijk is en

d) aan schuld te wijten.

 

Er ontstaan dan 4 lagen. Deze worden vaak aangeduid als de voorwaarden voor strafbaarheid, of ook wel de elementen van het strafbare feit. Deze omvatten meer dan alleen een menselijke gedraging die binnen een wettelijke strafbaar gesteld feit valt.

De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict zijn a) de gedraging, b) de omstandigheden van de gedraging en c) de bijkomende voorwaarde van strafbaarheid. De elementen van het wettelijk omschreven delict zijn d) de wederrechtelijkheid en e) de verwijtbaarheid.

 

  1. De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict

 

A. De gedraging

Diegene die het gedrag onder bepaalde omstandigheden verricht is de dader van het desbetreffende delict. Iedere delictsomschrijving heeft een vorm van een menselijke gedraging. Een dier kan strafrechtelijk gezien geen dader.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Kernvak Strafrecht I

Oefenpakket Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Vragen casus 1: Rijke ouders

 

Deel I

Afgelopen zomer is de nu 19-jarige Freek geslaagd voor zijn eindexamen en hij heeft

besloten om, voordat hij aan een vervolgopleiding begint, een jaar niets te doen. Hij

heeft een baantje voor drie dagen in de week en brengt de rest van zijn tijd door met

chillen met zijn vrienden. Zijn ouders zijn niet zo gelukkig met de vriendengroep van

Freek: deze jongens zijn een paar jaar ouder dan Freek, slijten hun dagen met rondhangen

en buurtbewoners klagen over overlast van de vriendengroep. Toch mag Freek van zijn

moeder haar Opel Corsa gebruiken, waardoor hij min of meer als chauffeur binnen de

vriendengroep fungeert. Dit doet Freek omdat hij graag bij de groep wil horen.

Op een maandag in september belt vriend Emiel of Freek hem komt halen. Zoals

gewoonlijk voldoet Freek aan dat verzoek en pikt Emiel op bij diens huis. Die vertelt

dat hij heeft afgesproken met Jeroen en dus rijdt Freek naar het huis van Jeroen om hem ook

op te pikken. Emiel en Jeroen vragen of Freek hen even wil helpen met een klusje en ver-

tellen in de auto dat ze naar de woning willen gaan van een gezamenlijke vriendin,

Anna, die met haar ouders in een dorp verderop woont. Zoals Freek ook weet, zijn de ou-

ders van Anna zeer welgesteld en woont de familie in een kast van een huis. Onderweg

luistert Freek naar het gesprek tussen Jeroen en Emiel dat gaat over de slechte verhouding

tussen Anna en haar ouders, die er nooit voor haar zijn omdat ze altijd aan het werk

zijn. Wel is ze haar hele leven overladen met dure spullen, maar die kunnen voor haar

de afwezigheid van haar ouders niet compenseren.

 

Als Freek in het dorp van Anna arriveert, heeft hij een slecht voorgevoel. Hij probeert

niet meer te luisteren naar het gesprek, maar vangt toch flarden op als “die ouders een

lesje leren”, “wij hebben meer aan die spullen dan zij” en “ik kan nog wel een laptop

gebruiken”. Jeroen en Emiel geven Freek de opdracht om twee straten achter het huis te

parkeren.....read more

Access: 
Public
Colleges Kernvak Strafrecht I

Colleges Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

Legaliteit, gedragingen en daderschap

 

Het strafrecht is sanctierecht, het gaat erom uiteindelijk kunnen bestraffen van de daadwerkelijke schuldigen. Het strafrecht is het zwaarste instrument dat de overheid heeft richting de burger. De voorwaarde waaronder de overheid het strafrecht kan inzetten is strikt bepaald en moet aan allerlei eisen voldoen.

 

Het strafrecht moet alleen met bepaalde doelen ingezet worden. Een strafdoel kan vergelding zijn. Het leed dat de dader aan het slachtoffer heeft toegebracht moet worden vergolden.

 

Een ander strafdoel kan preventie zijn. Dit kan speciale of generale preventie zijn. Speciale preventie is het willen voorkomen dat deze dader nog een keer een strafbaar feit pleegt. Dat willen we bereiken door het straffen. Door een gevangenisstraf maak je het hem feitelijk onmogelijk nog een keer een strafbaar feit pleegt. De dader moet van de straf leren en dat moet voorkomen dat hij nog een keer een strafbaar feit pleegt nadat hij de straf heeft uitgezeten.

De generale preventie is dat als de burgers zien dat de overheid de daders aanpakt en dat de veroordeling zorgt voor het opleggen van een straf, dat de burgers een tweede keer gaan nadenken over het plegen van het strafbaar feit. We gaan in het strafrecht uit van een mensbeeld dat de mens de vrije wil heeft om de keuze te maken om wel of niet een strafbaar feit te plegen.

 

Het laatste strafdoel is de reparatie. Als er een strafbaar feit heeft plaatsgevonden, dat de schade wordt hersteld. Dit kan doordat de dader de schade vergoedt aan het slachtoffer of de dader moet terugbetalen aan de samenleving door de situatie te herstellen zoals voor het plegen van het strafbaar feit.

 

De strafdoelen zijn in onderlinge samenhang. Steeds wordt in het individuele geval bepaald welke van de doelen het zwaarst wegen bij het inzetten van bepaalde straffen.

 

Instrumentaliteit en rechtsbescherming zijn twee zijden van een medaille. Als je iets meer richting de instrumentele kant gaat zitten van het strafrecht, heeft dat negatieve gevolgen voor de rechtsbescherming. Die dualiteit is heel bepalend voor de manier waarop je strafrecht ziet.

 

Rechtsbescherming kent twee facetten. De rechtsbescherming op het niveau van de rechtsgoederen. Strafrecht zet je in ter bescherming van bepaalde rechtsgoederen. Rechtsgoederen kunnen iedereen zijn, zoals slachtoffers van strafbare feiten, maar ook eer en goede naam. Ook de samenleving als geheel kan hieronder gezien worden.

 

Als de rechtsgoederen beschermd moeten worden via het strafrecht, betekent dat dat het aantasten van die rechtsgoederen strafbaar gesteld wordt. Iemand die dit aantast wordt een verdachte. Diegene wordt dan onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. De burger wordt dan.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Formeel Strafrecht

Collegeaantekeningen Formeel Strafrecht


Hoorcollege 1. 31-03-15

Doel en functies

Het doel van het strafproces is de juiste toepassing van het materiële strafrecht. Het is er op gericht om schuldigen te bestraffen en te voorkomen dat onschuldigen worden bestraft. Het is lastig om tot een goed evenwicht hiertussen te krijgen. De juiste toepassing vergt materiële waarheidsvinding. Het is echter zou dat er vrijwel nooit een absolute zekerheid bestaat. Het is dan ook belangrijk dat de rechter actief is en onderzoek doet. Bij lichtere zaken kan er ook sprake zijn van consensuele afdoening. Dit houdt in dat er geen rechter is die de straf oplegt, maar bijvoorbeeld de officier van justitie een straf voorlegt (boete).

Bijkomende doelen zijn onder andere het eerbiedigen van de rechten en vrijheden van de verdachte, het eerbiedigen van de rechten en vrijheden van de betrokkenen en procedurele rechtvaardigheid. De functies die het strafproces hiermee beoogt zijn speciale preventie, generale preventie, het voorkomen van eigenrichting, het scheppen van orde en genoegdoening.

Kenmerken

Het karakter van het Nederlandse strafproces wordt gekenmerkt door een rechter die uiteindelijk de eindverantwoordelijke is voor de waarheidsvinding. De officier van justitie heeft een magistrale rol. Zij moet ook de belangen van de verdachte in acht nemen en niet blind staren op een veroordeling. Van de verdachte wordt geen actieve bijdrage verlangd, maar tegenspraak is soms wel geboden.
In Nederland hebben we alleen te maken met beroepsrechters. Er is dan geen deelname van leken, denk aan bijvoorbeeld het jury rechtspraak in Amerika. Wat ook typisch is voor Nederland, is dat het OM het vervolgingsmonopolie heeft. Dus alleen het OM heeft het vervolgingsrecht. Artikel 12 Sv kent een correctiemechanisme hierop.
Een ander kenmerk is dat Nederland een heel efficiënt strafproces kent. Het strafproces is vaak een papieren proces. Getuigen op zitting bijvoorbeeld is meer een uitzondering dan een regel. De efficiëntie komt ook tot uitdrukking in het feit dat er veel zaken buiten de rechter om worden behandeld.

Legaliteitsbeginsel

Het bevorderen van rechtszekerheid en het voorkomen van willekeur door te voorzien in voldoende waarborgen dat op een behoorlijke wijze van strafvorderlijke bevoegdheden gebruik wordt gemaakt. Het strafvorderlijk optreden moet in elk geval op hoofdlijnen in de wet zijn geregeld. Hoe meer er op het spel staat hoe belangrijker een wettelijke grondslag is. Een wettelijke grondslag is vereist als een opsporingsmethode zeer risicovol voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing is en als de opsporingsmethode meer dan een beperkte inbreuk op grondrechten en vrijheden van burgers maakt. Als er dus sprake is van een meer dan geringe inbreuk dan is er een wettelijke grondslag vereist.
Indien er geen specifieke wettelijke grondslag is vereist dan moet er wel een aanvullende normering zijn op basis van andere rechtsbronnen. Denk bijvoorbeeld dan aan.....read more

Access: 
Public
Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Samenvatting week 1A - Noot bij HR 31 januari 2012, JN 2012/536 (Runescape)

Op 31 januari 2012 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen waarin hij zijn extensieve interpretatie van artikel 310 Sr bevestigt en wellicht zelfs uitbreidt. Allereerst gaat het om het arrest ‘De sim-kaart-zaak’ (NJ2012/535). In dit arrest wordt de verdachte veroordeeld wegens diefstal van belminuten toebehorende aan S. Werkgever S. had aan werknemer K. een sim-kaart verstrekt waarmee K mocht telefoneren. Toen deze kaart later werd gevonden door de verdachte heeft hij deze in zijn telefoon gestoken en is daarmee gaan bellen. Wanneer het telecommunicatiebedrijf bij S een hoge rekening aanbied, blijkt het dat de verdachte een aanzienlijk bedrag aan telefoonkosten gemaakt heeft. De verdachte voert vervolgens in cassatie aan dat belminuten niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N. Keijzer maakt in deze annotatie met betrekking tot de sim-kaart-zaak onderscheid tussen twee soorten belminuten. Belminuten R en G zijn volgens hem de tijd welke gedurende daadwerkelijk is getelefoneerd en het in rekening brengen van de kosten van gevoerde gesprekken. Noch de gesprekken noch de duur daarvan brengt men door het bellen in zijn feitelijke macht, deze behoren namelijk tot het verleden. Belminuten R en G zijn dus niet aan te merken als enig goed dat vatbaar is voor wegneming. Echter daarnaast bestaan er Belminuten V, dit zijn vrije belminuten en hebben, in tegenstelling tot belminuten R en belminuten G, betrekking op nog te voeren gesprekken. Hierbij kan gedacht worden aan prepaid belminuten. Door verlies van de sim-kaart kunnen deze belminuten verloren gaan en daarom kunnen deze belminuten gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr.

Ten tweede behandeld N. Keijzer ‘De RuneScape-zaak’. In dit arrest wordt de verdachte en zijn mededader veroordeeld wegen diefstal (met geweld) van virtuele voorwerpen. In het kader van het internetspel RuneScape beschikte P over twee virtuele voorwerpen, een masker en een amulet. Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededader, nadat ze P met geweld hadden gedwongen tot inloggen, deze virtuele voorwerpen uit P zijn account overgebracht naar die van de verdachte. De verdachte voert in cassatie aan dat virtuele voorwerpen niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N......read more

Access: 
Public
Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht

Plaatsbepaling

Art 51 Sr: wie kunnen dader van een strafbaar feit zijn?

1.      Natuurlijke personen

-        Fysieke plegers

-        Deelnemers (medeplegers, uitlokkers, doen plegers)

-        Functionele daders/plegers

-        Feitelijke leidinggevers en opdrachtgevers

2.      Rechtspersonen

-        Vooral de privaatrechtelijke rechtspersonen

-        Met rechtspersonen gelijk te stellen entiteiten volgens art. 51 lid 3 Sr (Vof, maatschap e.d., zie overzicht in Werkboek)

-        Publiekrechtelijke rechtspersonen?

Functioneel daderschap (1)

Kern en achtergrond

-        Strafrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijk persoon als pleger voor feitelijk door een ondergeschikte uitgevoerd strafbaar feit vanwege functionele verantwoordelijkheid

-        Past in samenleving waarin organisaties en verbanden in het dagelijks leven actief zijn

-        De kern is gelegen in de strafrechtelijke aansprakelijkheid (als dader) voor een feitelijk gezien door een ander uitgevoerd strafbaar feit

o   Hieraan ligt de interpretatie van de delictsomschrijving ten grondslag

o   Functionele betrokkenheden van personen komen steeds meer naar voren -> dit zie je met name in de sociaaleconomische context (zie arrest IJzerdraad uit 1954) maar geldt in het algemeen

Uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid

-        Naast fysieke pleger ook functionele pleger

-        Soms is alleen functionele pleger normadressaat

-        Er zijn delicten waarbij het functioneel daderschap uitgesloten is

Toerekeningsconstructie

-        Gedraging van fysieke pleger wordt toegerekend aan een ander

-        Alleen toerekenen indien voldaan aan bepaalde criteria

-        Expliciete toepassing in de rechtspraak is schaars

o   Komt bijvoorbeeld niet expliciet naar voren in bewijsvoering

o   Er is een vrij fikse overlap met de deelnemingsregeling

o   Sinds 1976 zijn ook rechtspersonen aansprakelijk (via art. 51 Sr)

 

 

Functioneel daderschap (2)

Kernoverweging uit HR IJzerdraad

-        Een eenmanszaak is een rechtspersoon zonder rechtspersoonlijkheid

-        Eenmanszaak had een partij ijzerdraad ingevoerd vanuit Finland naar Nederland

-        Hiervoor was een aanvraagformulier voor vergunning nodig

-        Eigenaar eenmanszaak liet dit formulier door de exportmanager invullen (valsheid in geschrifte)

-        Rechtsvraag: kan de eigenaar van de eenmanszaak hier aansprakelijk gesteld worden als dader?

-        Hof: Ja

-        HR: Niet erg duidelijk wat de betrokkenheid van de verdachte was

-        Kernoverweging (p.43 linksonderin bundel)

o   ‘’Dat toch handelingen (…) slechts dan waren aan te merken als gedragingen van verd., indien verd. erover vermocht te beschikken, of die handelingen al dan niet plaatsvonden, en deze behoorden tot de zodanige, welker plaatsvinden blijkens den loop van zaken door verd. werd aanvaard of placht te worden aanvaard’’

o   Twee hoofdvereisten (cumulatief) -> Ijzerdraadcriteria

§  Beschikkingscriterium

·        Beschikkingsmacht

·        Feitelijke zeggenschap, al dan niet met juridische zeggenschap

·        Kunnen ingrijpen en/of kunnen bewerkstelligen

§  Aanvaardingscriterium

·        Een bepaalde houding met een wilselement

·        Hoeft niet expliciet te blijken; kan volgen uit stelselmatig gedrag, onvoldoende toezicht

·        En uit niet naleven zorgplicht

·        Bevat wilselement (aanvaarden -> associatie met voorwaardelijk opzet, maar is niet hetzelfde!!)

·        Aanvaarding hoeft niet expliciet te blijken

o   Kan ook uit stelselmatigheid/onvoldoende toezicht blijken

·        Uitbreiding: schending van de zorgplicht/onvoldoende zorg door de dader om het feit te voorkomen valt nu ook onder het aanvaardingscriterium

Aansprakelijkheid van de rechtspersoon

Invoering art. 51 Sr in 1976

-        Waarom geen strafrechtelijke aansprakelijkheid.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht

HR Zwarte Ruiter 1957

-        Tenlastelegging van 20 feiten: o.a. poging tot doodslag en meerdere overvallen

-        Opgepakt en veroordeeld

-        Werd volgens lange tenlastelegging bestraft -> 15 jaar cel + tbs met dwangverpleging -> verminderd toerekeningsvatbaar verklaard -> zie noot arrest van Willem Pompe

Strafrechtelijke sanctietoemeting

-        HR de zwarte ruiter

o   De casus

o   Recapitulatie week 39: verminderde toerekenbaarheid

o   De toegemeten sancties

o   Straf naar de mate van schuld?

Rechtvaardiging van het strafrecht en de straf

-        Strafrecht als probleem

o   Hoge verwachtingen en beperkte mogelijkheden

o   Ingrijpende overheidsmacht

§  Materieel strafrecht maakt strafoplegging mogelijk (leedtoevoeging), strafproces kent allerlei ingrijpende bevoegdheden etc.

-        Waartoe bestaat (materieel) strafrecht

o   Hoofddoel: voorkomen van eigenrichting

o   Achtergrond: maatschappelijk contract-denken

§  Iedere burger staat een klein deel van zijn individuele vrijheid af -> al deze deeltjes worden door de overheid gebruikt om overige individuele vrijheden te beschermen

-        Rechtvaardiging van de straf

o   Absolute theorieën

o   Relatieve theorieën

o   Verenigingstheorieën

Retributivisme

-        Vergelding als grondslag van de straf

o   Absolute theorie: rechtvaardiging straf staat los van de effect (omdat is misdaan; quia peccatum)

o   Bestraffing van schuldigen is verdiend en daarmee intrinsiek goed

§  ‘’schuldigen verdienen straf op grond van het feit dat ze een strafbaar feit hebben gepleegd in het verleden’’

§  Retrospectief: er wordt teruggekeken in de tijd naar het strafbare feit, de schuldige wordt gestraft

o   Proportionaliteit van de straf

§  Straf mag niet onnodig zwaar zijn (niet zwaarder dan de ernst van het feit en de schuld van de dader) -> straftoemetingsschuld

o   Herstel van een balans

§  Verstoring in het maatschappelijk evenwicht door strafbare daad

§  Balans moet worden vereffend/hersteld/vergolden -> gebeurt door middel van strafoplegging

-        Twee varianten van de retributivistische theorie (vergeldingsdenken)

o   Positief retributivisme: gerechtigheid eist bestraffing van schuldige (theorie van Emmanuel Kant) -> iedere dader die schuldig wordt bevonden, moet per se een straf ondergaan -> rigide manier van denken

§  Bezwaar tegen deze theorie door Keizer: het ‘’waarom’’ ontbreekt

o   Negatief retributivisme: alleen schuldige mag (niet moet) worden bestraft

§  Straffen is een plicht (geen noodzaak) -> in evenredigheid met de ernst van het feit en de schuld van de dader

Utilitarisme

-        Verwachte nut als grondslag van de straf

o   Relatieve theorie: rechtvaardiging straf is gebonden aan de effecten (opdat niet wordt misdaan; ne peccetur)

o   Nut van bestraffing ligt in reductie en preventie van criminaliteit

§  Er wordt dus niet gestraft opdat er iets in het verleden is bestaan, maar opdat het in de toekomst niet opnieuw wordt begaan

o   Straf is dus geen ‘recht’ maar een instrument voor het bereiken van toekomstige doelen

o   Prospectieve oriëntatie

o   ‘’De staat is eigenlijk een soort noodzakelijk kwaad in de samenleving, die tot stand komt doordat ieder lid van de samenleving een klein deeltje van zijn eigen vrijheid opoffert aan de soeverein om het volk te beschermen’’ -> sociaal-contract denken van Cesare Beccaria (je hebt een instrument nodig om tegen heerszuchtige en egoïstische neigingen van leden van.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht

 

Plaatsbepaling

-        Deelneming is uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid

·        Uitgangspunt is aansprakelijkheid van de pleger -> diegene die alle delictsbestanddelen zelf vervult

·        Deelneming leidt tot aansprakelijkheid van diegenen die een bijdrage aan het delict hebben geleverd

·        Betrokkenheid van meer personen kan een delict bedreigender en ernstiger maken -> er zijn strafbare feiten die niet door slechts één persoon kunnen worden gepleegd (bijvoorbeeld een bankoverval).

·        Voorafgaande (consecutieve) en gelijktijdige (simultane) vormen van deelneming

·        Meervoudige (als betrokkene op verschillende manieren betrokken bij het strafbare feit) of samengestelde (keten van deelnemingen) deelneming

·        Bijdrage aan een strafbaar feit na voltooiing van dat feit kan niet als deelneming gezien worden (in de loop der tijd kan het wel meewegen met de vaststelling van deelneming)

 

Plegers

Doen plegers

Uitlokkers Daders

Medeplegers

Medeplichtige

 

Algemene kenmerken deelneming

Accessoriteit-vereiste

·        Alleen deelneming als een strafbaar feit is begaan (inclusief poging of voorbereiding). Medepleging is niet als zodanig strafbaar, maar moet betrekking hebben op een bepaald gronddelict.

·        Een rechtvaardigingsgrond geldt ook voor een deelnemer (als één van de deelnemers in noodweer heeft gehandeld, kunnen de andere deelnemers ervan profiteren, want het neemt de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde feit weg) -> de schulduitsluitingsgrond niet.

·        In beginsel kan er geen sprake zijn van een poging tot deelneming, tenzij art. 46a Sr -> poging om iemand te bewegen tot het tot het begaan van het strafbare feit (mislukte uitlokking).

 

Dubbel opzet-vereiste

- Opzettelijk verrichten van de deelnemingsgedraging

- Opzet op het grondfeit -> doleuze delicten

·        Globaal opzet

·        Voorwaardelijk opzet volstaat

·        Geen opzet vereist t.a.v. geobjectiveerde bestanddelen

·        Kwestie van uiteenlopend opzet

 

 

Doen plegen

Kern van doenplegen

·        De doenpleger is diegene die het feit pleegt door tussenkomst van een ander die als werktuig fungeert voor de doenpleger. Hij zorgt ervoor dat iemand anders een strafbaar feit pleegt (denk aan het melk- en waterarrest. De doenpleger is strafbaar, de tussenpersoon niet.

 

Vereisten

- Feitelijke gedraging door een ander laten verrichten

- Straffeloosheid van feitelijke pleger (bv opzet ontbreekt, of op een strafuitsluitingsgrond beroepen)

- Dubbel opzet -> op het doen verrichten van de feitelijke gedraging door een ander en op het grondfeit.

- Accessoriteit: het grondfeit (incl. poging of voorbereiding) is voltooid.

 

Afbakening met uitlokking

Bij doen plegen is vereist dat de feitelijke pleger straffeloos is, bij uitlokking is dit geen vereiste.

 

 

Uitlokken

Kern van de uitlokking

·        Door het aanwenden van bepaalde uitlokkingsmiddelen een ander bewegen tot het begaan van een strafbaar feit

·        Gaat aan strafbare feit vooraf (voorafgaande deelneming)

 

Vereisten

1. Uitlokkingsmiddel uit art. 47 lid 1 sub 2 Sr (bv smeken valt er niet onder)

2. Psychische causaliteit -> het gewekte wilsbesluit om een strafbaar feit te gaan plegen -> er is sprake van uitlokking als de uitgelokte voorafgaand van het feit niet het plan had om het feit te begaan, maar na de uitlokking wel

3. Dubbel.....read more

Access: 
Public
Notes_Inleiding strafrecht_UU

Notes_Inleiding strafrecht_UU


Week 1: Inleiding strafrecht

Hoorcollege 1: Beginselen en achtergronden van het strafrecht

Definities van strafrecht

  • Het materiële strafrecht

    • Het geheel van rechtsvoorschriften dat aangeeft voor welke gedragingen straf [kan of] behoort te worden toegepast en waarin de straf behoort te bestaan (= voorganger van onze docent; Pompe)

    • Het algemeen deel (boek 1 van wetboek van strafrecht, algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid) en het bijzonder deel

  • Het strafprocesrecht

    • Het strafprocesrecht bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist (Corstens/Borgers)

    • Het strafprocesrecht normeert de schakel tussen het strafbare feit en de (in beginsel) door de rechter op te leggen sanctie

    • Schakel tussen vermoeden strafbaar feit en de straf zelf. De route daartussen.

  • Het strafrechtelijk sanctierecht

    • Het strafrechtelijk sanctierecht regelt de inhoud en wijze van tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke sancties

Cijfers:

  • Overtredingen worden door de kantonrechter behandeld.

  • Ernstige strafbare feiten/misdrijven worden door de rechtbank behandeld.

  • 50/50 OM en rechter, meer dan 90% van de gevallen worden veroordeeld.

  • Overheid is de enige die een strafvervolging

  • Publiekrecht: burger die dus iets misdaan heeft, worden beoordeeld door het OM (officieren van justitie) en ze zitten magistratuur (rechters)

  • Individuen, burgers staan allemaal stukje van hun vrijheid af > democratische rechtsstaat, stoppen dit in een publiek lichaam (overheid) zodat de mensen zo goed mogelijk worden beschermd.

  • De burger mag zelf

  • .....read more
Access: 
JoHo members
Materieel Strafrecht - UL B2 - StudyNotes (2015-2016)

Materieel Strafrecht - UL B2 - StudyNotes (2015-2016)

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht in 2015-2016.

Bevat aantekeningen bij de eerste 11 hoorcolleges en werkgroepen 3 t/m 9.



Hoorcollege week 1

Hoe dit college eruit ziet

In dit college wordt praktische informatie gegeven over hoe het vak materieel strafrecht eruit ziet, wat je kan verwachten, hoe het tentamen eruit zal zien, accenten van dit vak en ten slotte wordt er een inleiding in het materiële strafrecht gegeven.

Vakinformatie

Materieel strafrecht is een onderdeel van de drie bachelorvakken over strafrecht. De andere twee zijn inleiding strafrecht en strafprocesrecht. Het vak materieel strafrecht ziet op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Wie, waarom, wanneer, maar ook wie, waarom en wanneer niet? Hierbij horen de leerstukken, waar in dit vak de ondergrenzen belangrijk zijn. Wanneer is er minimaal sprake van het desbetreffende leerstuk? Wat zijn de lichtste criteria? Hierbij wordt ook genoemd dat voorwaardelijk opzet een belangrijk onderdeel vak is, aangezien dit de lichtste vorm van opzet is. Voorwaardelijk opzet: het wetens en willens een aanmerkelijke kans aanvaarden.

Overview van het materiële strafrecht

Het materiële strafrecht bepaalt wie wanneer en waarom strafrechtelijk vervolgd zou kunnen worden. Of dit gebeurt en hoe dit gebeurt is strafprocesrecht. Materieel strafrecht ziet alleen op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Essentieel voor strafrechtelijke vervolging zijn de strafbaarstellingen. Dit zijn de wetsbepalingen die bepaalde gedragingen verbieden. Dit zijn dus de artikelen uit Sr als 287, 310, 350 Sr en nog vele anderen, maar dit zijn vrij bekenden. Indien bestanddeel voor bestanddeel bewezen kan worden dat deze gedraging plaats heeft gevonden, dan is er sprake van een strafbare gedraging. Daarna kan er nog gekeken worden naar rechtvaardiging of strafuitsluiting, maar dat is pas relevant op.....read more

Access: 
Public
Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016


College 1

Het eerste hoorcollege geeft een inleiding van het strafprocesrecht en zal nader ingaan op de aard en het doel van de strafvordering en het EVRM. Het tweede hoorcollege gaat over het voorbereidend onderzoek. Beide colleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Strafvordering

Het hoofddoel van de strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van materieel strafrecht. Voorbeelden daarvan zijn diefstal en moord. In het opsporingsonderzoek betekent dat dat het strafbare feit opgehelderd dient te worden: is er sprake van diefstal? Vervolgens moet men de aanwijzingen uit het vooronderzoek concretiseren in de procedure. Wanneer men dan kan vaststellen dat de verdachte schuldig is ten aanzien van diefstal, dan is het straf- procesrecht juist toegepast. Het hoofddoel is tweeledig. In de eerste plaats moeten schuldigen gestraft worden en ten tweede moet worden voorkomen dat onschuldigen worden gestraft. De laatste doelstelling weegt zwaarder dan de eerste doelstelling, zo blijkt uit artikel 338 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvoor uit het onderzoek op de terechtzitting oor de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.” Dit betekent echter niet dan men voor 100% overtuigd moet zijn van de schuld van een verdachte. Twijfel is aanvaardbaar, zo blijkt uit het Lucia de B-arrest. In dit arrest bleef Lucia de B. ontkennen dat ze kleine kinderen had vermoord in het ziekenhuis waar ze werkte. Ondanks het feit dat ze bleef ontkennen, werd ze wel vervolgd. Het dagboek dat ze bijhield speelde een belangrijke rol ten aanzien van het bewijs, waardoor de rechtbank haar toch heeft veroordeeld. Na herziening kwam men pas tot vrijspraak. Het strafrecht dient haar functie niet, wanneer men 100% overtuigd moet zijn, omdat dan bijna iedereen wordt vrijgesproken. Het tweeledige hoofddoel omvat enkele waarborgen. De waarborgen verschillen ten aanzien van zware en lichte delicten. In een strafbeschikking kan de officier van justitie een OM-afdoening opleggen. Dit is bij lichte delicten aanvaardbaar, maar niet bij zware delicten, omdat daar andere waarborgen een rol spelen. Bij zware delicten zal men tot langere gevangenisstraffen moeten komen, wat niet mogelijk is via OM-afdoening. Aangezien de kosten van het strafprocesrecht dienen te worden betaald door de belasting- betaler, moet men afwegingen maken met betrekking tot de waarborgen.

Het hoofddoel is niet de enige verklaring voor de manier waarop de strafvordering is ingericht. Wat ook meetelt is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Zo heeft een verdacht het zwijgrecht op grond van artikel 29 Sv en bestaat er een limitering van het voorarrest. Artikel 29 Sv bepaalt: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van.....read more

Access: 
Public
Oefententamen_Inleiding Strafrecht_UU_#1

Oefententamen_Inleiding Strafrecht_UU_#1

Bevat oefenvragen ter voorbereiding op het tentamen, inclusief antwoordsleutel

Oefententamen (2010)

Deel I

Op 09 december 2009 gaat de 19-jarige Sjoerd naar zijn lokale buurtsuper om daar lekkernijen te gaan stelen. Aangezien de buurtsuper al vaker het slachtoffer is geworden van winkeldiefstallen heeft de eigenaar een particulier beveiligingsbureau ingeschakeld. De aanwezige particuliere beveiliger die in de winkel een oogje in het zeil houdt, doet zijn werk goed en Sjoerd merkt dat hij continu in de gaten wordt gehouden door de beveiliger. Sjoerd probeert de blik van de beveiliger te ontwijken, maar dit lukt hem niet.

Sjoerds kansen keren op het moment dat er twee Marokkaanse jongens de winkel binnenlopen. Vanaf dat moment is de aandacht van de beveiliger voor Sjoerd onmiddellijk verdwenen. Sjoerd ziet zijn kans schoon om even flink in één van de schappen met lekkernijengoed te graaien en in een paar seconden heeft hij zijn jas- en broekzakken goed gevuld met Marsen, KitKats en ander lekkernijengoed. Als hij de twee Antillianen ziet naderen, loopt hij snel verder en doet hij alsof er niets aan de hand is. De Marokkaanse jongens blijven ongeveer een minuut staan bij hetzelfde schap waar Sjoerd even daarvoor stond. Beide jongens is niet ontgaan dat de beveiliger hen opzichtig volgt en vanaf een afstand in de gaten blijft houden. Geïrriteerd door het gedrag van de beveiliger, waaruit in hun ogen onmiskenbaar een stereotiep vooroordeel spreekt, lopen zij in stevige pas langs de kassa richting de uitgang van de winkel, hun handen ondertussen diep in de jaszakken van hun bomberjacks houdend.

Als de beveiliger de jongens volgt, passeert hij het haast leeg gegraaide schap, waarvan hij weet dat het een paar minuten geleden nog helemaal was gevuld. Daarop snelt hij naar de uitgang en verspert deze, om vervolgens beide Marokkaanse jongens aan te houden en te fouilleren.

Vraag 1

Kan de beveiligingsmedewerker de Marokkaanse jongens op het moment dat hij hun wil gaan fouilleren aanmerken als verdachten in de zin van art. 27 Sv? Ga er voor vraag 2, ongeacht uw antwoord bij vraag 1, vanuit dat beide jongens zijn aan te merken als verdachte.

Vraag 2

  1. Is de fouillering door de beveiligingsmedewerker rechtmatig?

  2. Hoe zou uw antwoord onder a. luiden indien de fouillering had plaatsgevonden door een agent, nadat deze door de beveiligingsmedewerker was geïnformeerd over hetgeen hij in de winkel had waargenomen?

Deel II

Als de beveiliger druk bezig is met het fouilleren van de tweede Marokkaanse jongen, probeert Sjoerd langs het drietal naar buiten te glippen. Hij struikelt echter over de drempel en valt voorover op de grond. Het lekkernijengoed dat hij in zijn jas- en broekzakken had verstopt schiet alle kanten op, zodat de grond om hem heen ligt bezaaid met lekkernijengoed. Na zijn val weet Sjoerd echter snel op te krabbelen en half op zijn voeten staand en zonder om zich heen te kijken sprint hij de winkel uit. Als hij de winkel uit rent, botst hij op straat tegen een nietsvermoedende bejaarde.....read more

Access: 
JoHo members
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Vragen

Deel A

Casus: Vakantiecontrole

In de zomer van 2010 gaat de in Arnhem woonachtige Simon op vakantie naar Spanje. Dat doet hij ieder jaar. Hij verblijft in een gehuurd appartement aan de Spaanse kust, vlak bij Barcelona.

Als Simon begin augustus vanuit Spanje terug naar Nederland rijdt, wordt zijn auto vlak na het passeren van de Nederlandse grens aan een zogenaamde vakantiecontrole onderworpen. Met dergelijke jaarlijkse controles wil het Korps Landelijke Politiediensten de veiligheid op de weg in de vakantietijd vergroten. Daarom worden personenauto’s steekproefsgewijs aan een controle onderworpen.

Simon wordt door motoragenten naar een parkeerplaats gedirigeerd waar een mobiele keuringsinstallatie staat. De KLPD-agent sommeert Simon zijn auto op een mobiele brug te rijden, zodat ook de onderkant van de auto kan worden gecontroleerd. Als de auto op de brug staat, blijkt dat er aan de onderkant van de wagen metalen constructies zijn bevestigd, waarin zich pakketjes bevinden. Die pakketjes bevatten, zo blijkt na controle door de politie, flinke hoeveelheden heroïne. In totaal gaat het om 10 kilogram.

Simon wordt door KLPD-agenten direct aangehouden op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Meer in het bijzonder gaat het om verdenking van het opzettelijk invoeren van heroïne (art. 2, aanhef en onder A, Opiumwet juncto art. 10 lid 5 Opiumwet). Simon sputtert hevig tegen. Hij roept dat hij erin is geluisd.

Bij het beantwoorden van de onderstaande vragen kunt u ervan uitgaan dat de verkeerscontrole rechtmatig is geschied en dat de resultaten van die controle mogen worden gebruikt in de strafzaak tegen Simon.

Deel I

Stel dat de aanhouding rechtmatig was en dat Simon aansluitend op rechtmatige wijze in verzekering is gesteld. De officier van justitie is van oordeel dat Simon langer in voorarrest moet blijven. Hij vordert daarom tijdig bij de rechter-commissaris de inbewaringstelling van Simon. In zijn vordering stelt de officier van justitie dat het onderhavige delict een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar kent, en dat deze strafbedreiging aangeeft hoe ernstig deze zaak is. Om die reden is inbewaringstelling op haar plaats, aldus de officier.

Vraag 1

  1. Beoordeel of aan de voorwaarden van artikel 67 Sv is voldaan.

  2. Beoordeel de juistheid van het standpunt dat de officier van justitie in zijn vordering inneemt.

Deel II

Stel: het komt tot een strafzaak. Simon wordt gedagvaard. Tijdens het onderzoek ter zitting betoogt de raadsman dat Simon de heroïne niet opzettelijk heeft ingevoerd. Simon heeft altijd ontkend dat hij opzet op de invoer heeft gehad. Tijdens de zitting verklaart hij:

“Op 5 augustus 2010 ben ik om ongeveer 14.00 uur via de grensovergang bij Maastricht vanuit België Nederland ingereisd. Ik kwam uit Spanje. Ik wist niet dat er pakketten heroïne onder de auto bevestigd waren. Een dag voordat ik naar Spanje ging, heb ik die auto zelf in Arnhem gekocht. Het is een auto uit het jaar 1982 Ik heb er € 3.000,- voor betaald. Ik ben alleen van en naar Spanje gereden. Ik heb tijdens mijn vakantie in Barcelona twee Spaanse jongens ontmoet......read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 3

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 3


Oefentoets Inleiding strafrecht 3

 

Open vragen

 

Casus I
 

Jan is in het weekend alleen thuis. Dat is voor hem een reden om een mooi feestje te geven. Het feest vindt plaats in de tuin, waarbij ook een vuurkorf wordt aangestoken. Rond twaalf uur besluiten de feestgangers verder te gaan feesten in een kroeg. Omdat het begint te regenen, zet Jan de vuurkorf onder het rieten afdakje van de houten schuur. Hij dooft het vuur in de korf tot een licht smeulend vuurtje. Verder schuift hij voor de zekerheid de in de buurt van de vuurkorf op de grond liggende brandbare voorwerpen aan de kant. Jan vertrekt naar de kroeg. Een half uur later laait het vuur in de vuurkorf op door een opstekende wind, waardoor het vuur overslaat op de houten schuur en deze binnen korte tijd volledig afbrandt. Jan wordt vervolgd voor primair brandstichting (art. 157 Sr) en subsidiair brand door schuld (art. 158 Sr). Op de zitting verklaart hij onder andere dat hij had gehoord dat voor het einde van de avond veel wind was voorspeld.

Vraag 1

De rechtbank besluit Jan vrij te spreken van brandstichting, omdat zij meent dat het opzet van Jan niet kan worden bewezen. Volgens welke redenering mag de rechtbank motiveren dat geen sprake is geweest van opzet? Je mag ervan uitgaan dat alle in de casus genoemde feiten uit bewijsmiddelen blijken. (6 punten)

 

Vraag 2

Mag de rechtbank brand door schuld bewezen verklaren? (3 punten)

 

Casus 2
 

Een zakkenroller leeft op straat. Op een zaterdagavond loopt ze langs een vol terras in Utrecht en pakt ze haar kans. Uit de tas van een gast pikt zij een portemonnee. Dit wordt gezien door een ober en deze waarschuwt de politie en geeft een gedetailleerd signalement op. De politie kan daaraan met grote zekerheid afleiden om wie het gaat. Twee dagen later zien twee agenten de vermoedelijke zakkenroller op straat lopen. Zodra ze de agenten ziet, rent ze weg. Na een achtervolging wordt ze aangehouden op verdenking van diefstal (art. 310 Sr). Ze nemen haar mee naar het bureau. Op maandagavond om 21.00 uur geeft de hulpofficier van justitie het bevel tot ophouden voor onderzoek. De politie slaagt er tijdens het onderzoek niet in de identiteit van de vrouw te achterhalen.

Vraag 3

Waren de politieagenten bevoegd om de vrouw aan te houden? (4 punten)

 

Vraag 4

Tot welk tijdstip mag de vrouw worden opgehouden voor onderzoek? (3 punten)

Vraag 5

Lees het volgende nieuwsbericht:

www.nu.nl/binnenland/4044175/vervolgt-activist-uitspraak-fuck-koning.html

Waarom is het bericht ten aanzien van de strafbeschikking niet correct? (2 punten)

 

Modelantwoorden

 

Casus 1
 

Vraag 1

Jan.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 2

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 2

Oefentoets #2 (2013)

Deel A: Casus telefoonverkoop

Deel I

Op 29 februari 2016 krijgt de politie een melding dat op een parkeerterrein bij Schiphol al enige tijd een auto staat. In de auto bevindt zich een persoon. Het parkeerterrein staat bij de politie bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Dmitri Ivanovna. Dmitri is twee jaar geleden al een keer veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).

Politieagenten Simons en Derksen betreden het parkeerterrein en treffen daar de auto aan met een man in de bijrijderstoel. Simons klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, ziet Simons een doos met smartphones die op de grond staat. Met behulp van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Simons vast dat de man Dmitri Ivanovna is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Wacht u soms op iemand?”, vraagt Simons. “Klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een telefoon via Internet heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn vriend heeft die telefoon gejat en dat zult u wel niet zomaar laten gebeuren, denk ik.”

Vraag 1

a. Is Dmitri, voordat politieagent Simons hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?

b. Had politieagent Simons aan Dmitri de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stelde?

Deel II

Dmitri wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr). De tenlastelegging luidt:

‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Amsterdam, nabij Schiphol, een smartphone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die smartphone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’

De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.

Vraag 2

a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?

b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.

Deel III

De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Dmitri gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen en geen smartphone voorhanden mag hebben. De advocaat van Dmitri betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.

Vraag 3

Wat vind je van het betoog van de advocaat?
 

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

In hoeverre verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februari 1971,  NJ 1971, 385) van dat van het hof? Gebruik in je antwoord de gebruikte interpretatiemethoden.

Vraag 2

a. Uit welke drie aspecten bestaat voorwaardelijk opzet? Bespreek elk aspect.

b. Hoe kan in een concreet geval.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefentoets #1 (2009)

Deel A Casus Autokraak

Deel I

Sinds 12 november 2016 is er in Amsterdam een politiecampagne die burgers oproept 112 te bellen bij een dreigende autokraak. Deze campagne is ingesteld omdat er in Amsterdam veel autokraken worden gepleegd. De politie maakt burgers door middel van posters, YouTube-filmpjes en een website attent op vier concrete signalen die vooraf kunnen gaan aan een autokraak:

Signaal 1- Door autoramen kijken

Signaal 2- Op de uitkijk staan en rondhangen

Signaal 3- Regelmatig terugkomen

Signaal 4- Lang rond een auto hangen

De gepensioneerde accountant Ali is via verschillende kanalen bekend geraakt met ‘de vier signalen’. Als hij op een avond een man ziet kijken in vier auto’s die in een rij voor zijn flat staan geparkeerd, aarzelt hij geen moment en belt onmiddellijk 112. In een kort telefoongesprek verzekert de medewerkster van de alarmcentrale Ali dat de politie eraan komt.

Maar Ali wil de man zelf in de gaten houden en loopt de trap af naar de centrale hal van zijn flat. Vanachter een pilaar krijgt Ali mee wat er gebeurt. Hij ziet dat de man een hamer tevoorschijn haalt uit een rugzak en met die hamer het zijraam van een auto inslaat. Op dat moment beseft Ali dat de politie te laat zal komen en dat hij zelf tot actie moet overgaan. Vol spanning rent hij de hal uit.

Buiten aangekomen ziet Ali duidelijk dat de man iets uit de auto grist en in zijn jaszak stopt. Vervolgens rent de man weg. Ali rent achter hem aan, pakt hem stevig vast en houdt hem aan wegens diefstal met braak (art. 311 lid 1 sub 5 Sr).

Beantwoord de volgende vragen gemotiveerd aan de hand van de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie.

Vraag 1

Is deze aanhouding van de man door Ali rechtmatig?

Deel II

Omdat Ali heeft gezien dat de man iets in zijn jaszak stopte, besluit hij te onderzoeken wat de man precies heeft weggestopt. Ali opent de jaszak van de man en haalt er een gloednieuwe TomTom (een navigatiesysteem) uit.

Ga er bij de bespreking van de volgende vraag van uit dat de man rechtmatig is aangehouden.

Vraag 2

Was Ali bevoegd de man te fouilleren ter inbeslagneming?

Deel III

Ali  houdt de man vast totdat twee politieagenten arriveren. Ali overhandigt één van hen de TomTom en zegt tegen de politieagent dat hij deze TomTom zojuist heeft aangetroffen in de jaszak van de man. De man staat er verdwaasd bij en zegt geen woord. De politieagent doorbreekt de stilte door de man te vragen: “Heeft u deze TomTom soms gestolen en wat bent u van plan om met dit apparaat te gaan doen?”

Vraag 3

Schendt de politieagent een rechtsregel door de man meteen deze vragen te stellen?

Deel IV

Helaas is Ali één van de weinige inwoners van Amsterdam die naar aanleiding van de politiecampagne aan de slag gaat. Omdat de campagne weinig effect heeft en er nog steeds veel autokraken worden gepleegd in Amsterdam, stelt het Amsterdamse.....read more

Access: 
JoHo members
Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Bron: Tim van Iersel. Ik ben masterstudent aan de Universiteit van Utrecht. Ik schrijf deze tentamenticket in het studiejaar 2016-2017.

Vak: Inleiding strafrecht, 1ste studiejaar.

Vorm:
Op het eindtentamen worden voornamelijk open vragen gesteld over een concrete casus en over algemene stof. Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op casus is het belangrijkst. Daarnaast worden vaak enkele open vragen gesteld over de stof, zoals: wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Competenties:
In dit vak maak je kennis met het strafrecht. Voor iedereen die later met het strafrecht gaat werken (bijv. als rechter, officier van justitie, advocaat) is dit essentiële stof. Je kunt complexere strafrechtelijke problemen niet doorgronden, laat staan oplossen, als je deze stof niet beheerst. Je leert tevens andere belangrijke vaardigheden, zoals zorgvuldig en begrijpend lezen (dit is en blijft een kunst) en het toepassen van abstracte stof op concrete casus (onmisbaar voor de praktijk, ook buiten het juridisch kader).

Inzicht:
• Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op concrete casus vergt veel oefening. Geef jezelf daarvoor de tijd en de rust. Je bent niet dom, het is gewoon een moeilijk vak.

• Vergeet de basisbeginselen niet: legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr), nulla poena (verbod op terugwerkende kracht), lex certa (bepaaldheidsgebod), subsidiariteit, proportionaliteit, etc.

• In strafrechtelijke casus is de tijdlijn belangrijk. Het begint vaak met een dagelijkse situatie waarin er ‘iets’ strafrechtelijk relevants gebeurt. Vervolgens wordt op een bepaalde manier de politie erbij betrokken. Vaak komt daarna de officier van justitie in beeld en vervolgens de rechter. Houdt dit tijdsverloop in de gaten bij het leren van de stof. Welke wetsartikelen, jurisprudentie en leerstukken zijn van toepassing in welke fasen? Bijvoorbeeld: Diefstal – aanhouding door politie (heterdaad/of juist niet)- verhoor – inverzekeringstelling – dagvaarding en tenlastelegging – onderzoek ter terechtzitting – uitspraak door de rechter. Dit zal je helpen om je kennis te ordenen.

• Om verschillende leerstukken uit elkaar te houden, kan het heel handig zijn om overzichten te maken per onderwerp/leerstuk. Maak bijvoorbeeld mindmaps, of stappenplannen, over verdachte, schuld, culpa en opzet, schuld- en strafuitsluitingsgronden, opsporingsbevoegdheden van politie en officier van justitie. Maak een overzicht van de per gebied relevante wetsartikelen en jurisprudentie, plus sleutelwoorden. Dit zal je helpen om tijdens het tentamen snel de juiste verbindingen te leggen.

• De sleutel tot het oplossen van een casus is een stap-voor-stap benadering. Deze benadering wordt vaak geoefend in de werkcolleges, actieve deelname hieraan is zeer aan te raden. Oefenen, oefenen, oefenen. Practice makes perfect.

• Leer jezelf aan om bij een casus snel te herkennen binnen welke juridische kaders de problematiek wel, en ook vooral niet, valt. Gaat het om de bevoegdheden van de politie? Of gaat het om de strafbaarheid van gedrag en het oordeel van de rechter? Is er sprake van een redelijke verdenking van een strafbaar feit en een verdachte? Gaat het om de zwaarte van de straf? Of zit de moeilijkheid hem in de mate van opzet?

• Maak bij ingewikkelde casus een tekening van de partijen en de relevante handelingen. Dit helpt voor het overzicht.

• Probeer niet vlak van te voren nog kennis te stampen, dat gaat alleen maar ten koste van je concentratie tijdens het tentamen. Je kunt complexe stof niet leren of reproduceren onder grote tijdsdruk, zo werkt ons brein niet.

Leren:
• Kennis van de relevante wettelijke bepalingen en jurisprudentie is belangrijk, maar begrip ervan is nog veel belangrijker. Het heeft weinig zin om zaken letterlijk uit het hoofd te leren. Wel is het belangrijk om tijdens het tentamen snel de juiste informatie te kunnen vinden in de wet of in jurisprudentie en deze goed toe te kunnen passen.

• Markeringen met pen of marker in het wetboek en in jurisprudentie kunnen heel handig zijn om tijdens het tentamen snel de relevante passages en rechtsoverwegingen te vinden.

• Het is meestal toegestaan om bij artikelen in het wetboek verwijzingen op te schrijven naar relevante jurisprudentie of andere artikelen, doen! Dit helpt met het snel leggen van essentiële verbanden. Beter te veel dan te weinig. Denk eraan dat bijna alle praktijkbeoefenaars dit ook doen.

• Hoorcollegesheets zijn vaak handige minisamenvattingen van de stof. De docenten stellen deze meestal zorgvuldig samen, maak daar handig gebruik van.

• Maak ter voorbereiding van het tentamen de werkgroepopdrachten opnieuw en controleer je antwoord. Ook het maken van oefententamens is sterk aan te raden. Het liefst minstens drie dagen van tevoren, zodat je met enige rust kunt leren van de fouten die je maakt.

Inleiding Strafrecht

Inleiding Strafrecht

Op het eindtentamen worden voornamelijk open vragen gesteld over een concrete casus en over algemene stof. Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op casus is het belangrijkst. Daarnaast worden vaak enkele open vragen gesteld over de stof, zoals: wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Volledigheid bij het maken van je tentamen Strafrecht
Samenvatting: Studieboek Materieel Strafrecht

Samenvatting: Studieboek Materieel Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


Druk: 4e 2010

Auteur: C. Kelk

DEEL A: ESSENTIALIA VAN HET NEDERLANDSE STRAFRECHT

 

1. Wat is strafrecht?

Strafrecht is het ius puniendi, dat wil zeggen het recht van de staat om burgers te straffen op grond van overtreding van normen en waarden. Het publieke strafrecht wil hiermee ongerichte wraak voorkomen, ofwel voorkomen dat burgers voor eigen rechter gaan spelen waarbij zij de grenzen van het toelaatbare overschrijden. Dit laatste staat bekend als eigenrichting. Volgens velen is het bewaken van de veiligheid en het ordelijk verloop van de samenleving door bepaalde schadelijke en gevaarlijke menselijke gedragingen tegen te gaan door middel van vervolging en bestraffing de belangrijkste functie van het strafrecht.

 

Het Nederlandse strafrecht bestaat uit een materieel en een formeel gedeelte. Het materiële strafrecht kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat regelt

  1. welke gedragingen onder welke omstandigheden strafbaar zijn,

  2. waaruit de straffen bestaan en

  3. onder welke voorwaarden het strafrecht mag worden toegepast.

 

Tot het materiële strafrecht wordt onder andere gerekend:

  • De algemene bepalingen in het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht, inclusief het geheel van alle afzonderlijke strafbepalingen,

  • Het strafstelsel, de regels betreffende de rechterlijke toepassing van het strafrecht en het executierecht. Dit wordt penitentiair recht genoemd,

  • De voorwaarden voor vervolgbaarheid, waaraan voldaan moet zijn, voordat het tot toepassing van het strafrecht kan komen.

 

Het formele strafrecht, ook wel het strafprocesrecht, kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat voorschriften bevat, die mede kunnen bepalen hoe het strafrecht zich moet verwezenlijken. Het omvat de regeling van de opsporing, vervolging en de berechting van strafbare feiten. Het geeft daarnaast bevoegdheden aan overheidsfunctionarissen en geeft allerlei rechten aan de verdachte en.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Beginselen Strafrecht VU
Tentamenvragen Inleiding strafrecht en criminologie

Tentamenvragen Inleiding strafrecht en criminologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel 1

 

Meerkeuzevragen

 

Vraag 1:

Wat is kenmerkend voor de Chicago-school in de criminologie met betrekking tot de oorzaken die zij zocht in de:

 

a. sociale omstandigheden in woonbuurten

b. erfelijke aanleg van mensen

c. vele verleidingen waar mensen aan bloot staan

 

Vraag 2:

De politie valt te typeren als een reactieve organisatie. Dit houdt in dat de politie:

 

a. weinig op zijn omgeving is georiënteerd

b. voor wat betreft zijn input van zaken sterk afhankelijk is van anderen

c. altijd bijstand verleent voor diegene die hulp nodig hebben

 

Vraag 3:

Criminologie is een multidisciplinaire wetenschap. Dit houdt in dat de criminologie:

 

a. ook gebruik maakt van inzichten uit andere wetenschappen zoals de psychologie en de

sociologie

b. diverse aspecten bestudeert, zoals het gedrag van daders, slachtoffers en de toepassers van het strafrecht

c. volgens een wetenschappelijke verantwoorde empirische methode uitspraken doet

 

Vraag 4:

Edwin B wordt op 12 november 2002 door de arrondissementsrechtbank Rotterdam veroordeeld wegens ‘het niet voldoen aan een ambtelijk bevel’ (artikel 184 Sr.). ‘het opgeven van een valse naam’ (artikel 435 sub 4 Sr.) en ‘het niet voldoen aan een identificatieplicht tijdens een voetbalwedstrijd’ (artikel 447e Sr.). Deze feiten zijn afzonderlijk van elkaar gepleegd op verschillende dagen. Wat is de maximale vrijheidsstraf die aan Edwin mag worden opgelegd?

 

a. Vijf maanden

b. Drie maanden

c. Vier maanden

 

Vraag 5:

Adriaan S wordt door een ontvankelijke officier van justitie bij geldige dagvaarding opgeroepen om op 19 december 2002 te verschijnen bij de bevoegde rechter. Hem wordt het volgende feit ten laste gelegd: ‘dat hij op of omstreeks 30 november 2000 een goed, te weten een donut, dat toebehoort aan Netto Markt, althans een ander dan verdachte heeft weggenomen met het oogmerk om het zich toe te eigenen (artikel 310 Sr.).’ In het strafdossier zitten diverse processen-verbaal met belastende verklaringen en een door Adriaan ondertekende volledige bekentenis van het ten laste gelegde feit. Op de zitting stelt Adriaan dat het ten laste gelegde feit is verjaard omdat het gaat om een overtreding. Wat zal gelet op de feiten en omstandigheden, de meest waarschijnlijke uitspraak zijn?

 

a. Veroordeling van Adriaan

b. Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

c. Ontslag van alle rechtsvervolging

 

 

Vraag 6:

Het recht.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen Materieel strafrecht

Tentamenvragen Materieel strafrecht


 

Oefententamen januari 2011

 

 

Vraag 1.

Volgens Kelk spreekt men over het begrip ‘strafbaar feit’ in drie dimensies. Hiertoe behoort niet:

 

  1. het historische strafbare feit.

  2. het generaal-preventieve strafbare feit.

  3. het juridisch strafbare feit.

 

 

Vraag 2.

Ten aanzien van artikel 1 lid 2 WvSr, het verbod van terugwerkende kracht, geldt voor de vraag wat onder ‘verandering van wetgeving’ wordt verstaan:

 

  1. de formele leer, waarbij het alleen gaat om strafrechtelijke wetswijzigingen.

  2. de materiële leer, beperkt tot wetswijzigingen die berusten op een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het feit.

  3. de onbeperkt materiële leer, waarbij de gehele wetgeving van belang is.

 

 

Vraag 3.

Kelk onderscheidt in zijn boek een eng en een ruim wederrechtelijkheidsbegrip. Met betrekking tot beide begrippen is de stelling juist, dat:

 

  1. de opvatting van de facetwederrechtelijkheid een ruime betekenis aan de wederrechtelijkheid toekent.

  2. de opvatting van wederrechtelijkheid als strijd met het objectieve recht het enge wederrechtelijkheidsbegrip betreft.

  3. de opvatting waarbij wederrechtelijkheid ruim wordt geïnterpreteerd, enigszins parallel loopt aan wat volgens de jurisprudentie onder ‘onrechtmatige’ daad in het privaatrecht moet worden verstaan.

 

Vraag 4.

De betekenis van opzet doet zich in drie gradaties voor. Dit zijn:

 

a. willens en wetens handelen, voorwaardelijk opzet en noodzakelijkheidsbewustzijn.

b. kleurloos opzet, willens en wetens handelen en mogelijkheidsbewustzijn.

c. voorwaardelijk opzet, zekerheidsbewustzijn en dolus in causa.

 

 

Vraag 5.

Kelk beschrijft een aantal situaties waarin het opzet zich langs een andere weg verwerkelijkt dan wel tot een ander resultaat leidt dan de dader had bedoeld. Tot deze situaties behoort niet de vergissing van de dader in de:

 

  1. persoon van het slachtoffer op wie hij het heeft gemunt.

  2. strafbaarheid van zijn gedraging.

  3. aard van het object van het delict.

 

 

 

Vraag 6.

Kelk refereert aan enkele nieuwe, wettelijke strafbepalingen waarin culpa in de vorm van roekeloosheid staat opgenomen. Met betrekking tot deze vorm kan worden gesteld, dat:

 

a. het een merkwaardige splitsing van de culpa betreft, omdat roekeloosheid als synoniem van onbezonnenheid nu juist kenmerkend is voor de culpa als zodanig.

b. de roekeloosheid als een aparte categorie van culpoze misdrijven wordt beschouwd waarvoor lagere strafmaxima gelden.

c. het een onbewust handelen betreft en dus in onze strafrechtsdogmatiek gelijk kan worden gesteld met de onbewuste culpa.

 

 

Vraag 7.

Over de redelijke toerekening als causaliteitsleer kan worden gesteld, dat:.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


Deze samenvatting bevat:

Hoofdstuk I.1, I.2, I.4.6 en 1.5.1

Hoofdstuk II.1.5 en II.1.6

Hoofdstuk III.1 en III.2 (t/m schema onder Ad 4)

Hoofdstuk IV

Hoofdstuk IX.1, IX.2 t/m IX.2.1, IX.2.4, IX.2.5 (t/m Fouilleren, incl. Inverzekeringstelling), IX.3 (t/m Gevangenhouding), IX.3.4 en IX.4.1

Hoofdstuk IX.3.5, IX.4.2, IX.4.4 tot IX.4.4.2 (Bewijsrecht), IX.4.4.2.3, IX.4.4.2.4, IX.4.4.2.5 en korte beschouwing IX.5

Hoofdstuk X, m.u.v. X.1.1, X.2.6, X.3.2 en X.4.7

 

Hoofdstuk I.3.1 en I.3.2 ontbreken in deze samenvatting.

 

Week 46

1. Karakter en plaats van het strafrecht

1.1 Mensen straffen elkaar
Pijn en leed, mensen brengen elkaar dat toe van meer tot minder, van bewust tot onbewust en van ernstig tot minder ernstig. Een voorbeeld hiervan is een tik geven aan een kind die kattenkwaad uithaalt of pesten en getreiterd worden. Hierin zien wij de behoefte van de eens om bepaalde gedragsnormen in eigen kring nageleefd te zien en deze eigenhandig te vergelden. Tot op zekere hoogte zijn deze reacties ‘normaal’ en vallen deze acties buiten het strafrecht.
Daarentegen is het een ander verhaal als deze reacties escaleren, denk aan een vader die zijn kind mishandelt, de buurman die een stalker neerschiet, de vriendengroep die bushokjes vernielt. Deze reacties gaan te ver en deze handelingen komen dan ook in de sfeer van het officiële publiekrechtelijke strafrecht terecht. De overheid neemt als het ware het recht tot straffen over om zo de eigenrichting tegen te gaan, zodat personen niet te ver kunnen gaan, eigen rechter spelen en buiten proportioneel handelen.
Niet alle delicten vloeien zó duidelijk uit een bestaande verhouding aan mensen (relationele context), denk aan een roofoverval van een supermarkt, het in dronkenschap iemand doodrijden van een fietser, invoer van drugs. De criminologie en de forensische psychiatrie hebben ons toch geleerd dat geen enkel delict los kan worden gezien uit de relationele context waarin de gene die het delict pleegt thuishoort (denk aan een ziekelijke behoefte aan luxe, erbij te horen, een ongelukkig huwelijk etc.)
Het is onmogelijk om in één zin een voor ieder bevredigende karakteristiek te geven van het strafrecht, het raakt niet alleen de samenleving, maar ook de menselijke tragiek die ons allen aangaat. Daarom zijn wij bezig met delinquent gedrag in het algemeen als samenlevingsverschijnsel te verklaren. Hoe meer gedragswetenschappelijke informatie beschikbaar komt over afwijkend en delinquent gedrag, over de betekenis die aan de verschillende soorten gedrag moet worden toegekend en ook over de functie van het strafrecht in de samenleving , hoe meer moeite het soms kost om ‘alles begrijpen is alles vergeven’ te weerstaan en om bij het officiële vertrekpunt van het strafrecht te beginnen, dat wil zeggen bij de technische definitie ervan.
Aan de andere kant is het.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen Materieel strafrecht

Tentamenvragen Materieel strafrecht

 


oefenvragen juni 2010

Vraag 1.

Welk(e) van de onderstaande stelling(en) is/zijn juist?

 

Over de rechtvaardiging van het strafrecht kan worden opgemerkt dat:

 

Stelling I bij absolute vergeldingstheorieën de grondslag en het doel van de straf gescheiden zijn, waarbij het doel specifiek gericht is op generale preventie.

Stelling II bij de verenigingstheorie de rechtsgrond en het doel van het strafrecht niet scherp zijn te onderscheiden, maar beide gericht zijn op bescherming van de samenleving.

 

a. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

b. Stelling I is onjuist, stelling II is juist

c. Beide stellingen zijn onjuist.

 

 

Vraag 2.

Kelk stelt dat wederrechtelijkheid als voorwaarde voor strafbaarheid de objectieve zijde van het delict betreft. Dit betekent dat de voorwaarde van wederrechtelijkheid:

 

  1. de schending van het gehele strafrecht impliceert, waaronder ook ongeschreven rechtsbeginselen.

  2. de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert, namelijk de schending van het gehele objectieve recht dat alleen het geschreven recht omvat.

  3. de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert, namelijk de schending van het gehele objectieve recht, dat zowel ongeschreven als geschreven recht omvat.

 

 

Vraag 3.

Volgens Kelk impliceert culpa:

 

a. dat een verhoogde graad van aansprakelijkheid van bepaalde beroepsgroepen niet van toepassing is.

b. tevens de wederrechtelijkheid van het handelen welke zal moeten worden afgeleid uit wat in de concrete omstandigheden van handelen als behoorlijk heeft te gelden.

c. dat een geringe domheid of nalatigheid bij het handelen al voldoende is.

 

 

 

Vraag 4.

Met betrekking tot de begrippen culpa (of dolus) in causa en voorwaardelijk opzet stelt Kelk dat beide begrippen normatieve elementen bevatten. Deze elementen:

 

a. liggen bij de culpa (of dolus) in causa in kenmerken van de persoon zelf en bij voorwaardelijk opzet in de aard van de situatie.

b. liggen bij de culpa (of dolus) in causa in de aard van de situatie en bij voorwaardelijk opzet in kenmerken van de persoon zelf.

c. liggen bij zowel culpa (of dolus) in causa als voorwaardelijk opzet in kenmerken van de persoon zelf.

 

 

Vraag 5.

Dolus generalis is een term waarmee Kelk de situatie aanduidt:

 

  1. waarin iemand handelt met het opzet om te doden zonder een of meer specifiek(e) slachtoffer(s) op het oog te hebben.

  2. waarin het uiteindelijke resultaat precies hetzelfde is als wat de dader heeft gewild, zij het dat dit langs een andere weg

  3. .....read more
Access: 
Public
Tentamenvragen Formeel Strafrecht

Tentamenvragen Formeel Strafrecht

Deze samenvatting is ggeschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel 1

VRAAG 1
Archibald is werkzaam als advocaat en heeft een kantoor ‘aan huis’. Het bedrijfje is gevestigd op hetzelfde postadres als het grachtenpand van Archibald. Voor het overige is het kantoor feitelijk afgescheiden van het herenhuis nu het gesitueerd is op de begane grond en slechts vanaf de straatzijde kan worden binnengegaan terwijl de woning een eigen, andere, ingang heeft. Op een zondag, er is niemand aanwezig en het advocatenkantoor is gesloten, zien twee passerende agenten op brand duidende donkere rookwolken uit de ventilatieroosters van het kantoor van Archibald komen. De twee agenten aarzelen geen moment en gaan direct tot actie over. Ze forceren de voordeur teneinde de beginnende brand te blussen en te voorkomen dat het kantoor en de bovengelegen woning door vlammen worden verzwolgen.
a.    Is het handelen van de agenten in casu rechtmatig?
Ga er bij de verdere beantwoording van deze vraag van uit dat het vorenomschreven optreden rechtmatig is geweest.
Na het geblust hebben van het bescheiden brandje kijken de agenten om zich heen in het kantoor van Archibald. Naast de te verwachten normale inrichting van het kantoor zien ze, door een grote bruine deken grotendeels aan het oog onttrokken, twee grote roestige gele vaten staan die voorzien zijn van teksten en symbolen die wijzen op voor de gezondheid zeer schadelijke chemicaliën. De twee agenten weten niet wat ze met de vaten moeten doen en besluiten in al hun wijsheid de officier van justitie te consulteren en hem te vragen of ze de vaten in beslag moeten nemen.
b.    In het Wetboek van Strafvordering bestaat voor de opsporingsambtenaren soms een mogelijkheid (bevoegdheid) tot inbeslagneming en soms een plicht tot inbeslagneming. In welke gevallen zijn opsporingsambtenaren krachtens het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot inbeslagneming (zonder daartoe verplicht te zijn)? En in welke gevallen zijn zij tot inbeslagneming verplicht? Doet zich één van laatstgenoemde gevallen i.c. voor?
De officier van justitie besluit dat in het belang van het onderzoek de vaten nu beter nog niet in beslag genomen kunnen worden en geeft de agenten telefonisch mee dat ze tegenover de gearriveerde Archibald niets mogen laten blijken betreffende de ontdekte vaten. Wel vindt de officier van justitie het nodig dat opsporingsambtenaren de komende week vaker dan normaal zullen surveilleren in de omgeving van het kantoor van Archibald.
De vaker dan gebruikelijk surveillerende agenten nemen incidenteel waar dat het kantoor veel louche figuren op bezoek krijgt. Ook wordt op een dag waargenomen dat er nieuwe gele vaten, zoals die in het kantoor al eerder waren gezien, de kelder in worden gerold. De officier van justitie, niet begrijpend waar een advocaten-kantoor vaten met chemische stoffen voor nodig heeft, vertrouwt de gebeurtenissen.....read more

Access: 
Public
Inleiding strafrecht - Oefenvragen Capita strafrecht

Inleiding strafrecht - Oefenvragen Capita strafrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Hoofdstuk 1

 

1.1 Wat is de kern van het strafrecht in de praktijk?

1.2 Om welke twee tegenstrijdige belangen gaat het binnen het strafrecht?

1.3 Wat zijn de klassieke bronnen van het (straf)recht.

1.4 Wat is het onderscheid tussen bronnen van recht en bronnen van kennis.

1.5 Wat zijn de algemene rechtsbeginselen?

1.6 Welke andere rechtsbronnen zijn er?

1.7 Wat is een verdrag?

1.8 Noem voorbeelden van verdragen.

1.9 Noem het kenmerk van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering.

1.10 Beschrijf onderscheid tussen formeel en materieel recht.

1.11 Beschrijf onderscheid tussen formeel en materieel strafrecht.

1.12 Wanneer wordt de term strafrecht gebruikt?

1.13 Waarin is het formele en materiële strafrecht geregeld?

1.14 Wat wordt onder commuun strafrecht verstaan?

1.15 Wat wordt onder bijzonder strafrecht verstaan?

1.16 Wat is een wet in formele zin?

1.17 Wat wordt verstaan onder lagere wetten?

1.18 Waarom mag de formele wetgever meer dan de ‘lagere wetgever’?

1.19 Wat verstaat men onder beleidsregels?

1.20 Welke tweedeling in strafbare feiten kent het Nederlandse strafrecht?

1.21 Omschrijf het onderscheid tussen misdrijf en overtreding

1.22 Noem voorbeelden van overtredingen.

1.23 Noem voorbeelden van misdrijven.

 

Antwoorden hoofdstuk 1

 

1.1 De berechting van een strafbaar feit en van de verdachte door de strafrechter.

1.2 Het daadwerkelijk optreden enerzijds en beperking en goede regeling van overheidsmacht anderzijds.

1.3 Wet, rechterlijke uitspraken (‘jurisprudentie’) en rechtsgeleerde literatuur.

1.4 Bronnen van recht kunnen uitsluitend tot stand komen volgens officiële, formele procedures. Hieronder vallen de wetten en de rechterlijke uitspraken.

Onder bronnen van kennis valt, naast de wetten en de rechterlijke uitspraken, ook de literatuur. Bij literatuur gaat het om commentaar op en uitleg van het recht naar de subjectieve mening van de auteur, hier behoeft geen formele procedure voor te worden gevolgd.

1.5 Bepaalde fundamentele uitgangspunten van recht, rechtsstaat en democratie die door de strafrechter gebruikt kunnen worden voor interpretatie.....read more

Access: 
Public
Stamplijst inleiding strafrecht 2012-2013
Samenvatting Strafrechtelijke rechtshandhaving

Samenvatting Strafrechtelijke rechtshandhaving

Deze samenvatting bij Strafrechtelijke rechtshandhaving van Blad & Van der Hulst is geschreven in 2014


Hoofdstuk 1: Strafrechtelijke rechtshandhaving

§ 1.1 Inleiding

  • Wat is strafrechtelijke rechtshandhaving?

Dit is rechtshandhaving met strafrechtelijke middelen.

In dit hoofdstuk wordt strafrechtelijke rechtshandhaving geplaatst in de bredere context van de democratische rechtsstaat. Deze democratische rechtsstaat wordt gezien als een geheel van streefwaarden van onze moderne, open samenleving. De rechtsstaat wordt gekenmerkt door streefwaarden van vrijheid, gelijkwaardigheid en emancipatie.

Hier zal ook de ‘relationele rechtstheorie’ van A.C. ’t Hart en R. Foqué naar voren worden gebracht. Deze ‘relationele rechtstheorie’ is:

Een ‘grondslagentheorie’ waarin theoretische fundamenten voor het strafrecht worden geconstrueerd, die het mogelijk maken om verstandig (dus in overeenstemming met de streefwaarden van een democratische rechtsstaat) gebruik te maken van het recht om te straffen.”

Een belangrijke grondslag van deze theorie is de idee van het maatschappelijk verdrag (sociaal contract) van Cesare Beccaria. Hij leverde een belangrijke bijdrage aan de rationalisering en humanisering van de bestraffingspraktijk. Het sluiten van een sociaal contract is te vergelijken met het oprichten van bijv. een zangvereniging.

Een andere belangrijke historische grondslag is die van de machtenscheiding (de trias politica) van Montesquieu.

§ 1.2. Het maatschappelijk verdrag van Beccaria

Beccaria is één van de belangrijkste grondleggers van het hedendaagse strafrecht. Hij zocht het fundament voor een geordende, stabiele en veilige samenleving in een (denkbeeldig) sociaal verdrag, dat een gemeenschap van vrije mensen tot stand zou kunnen brengen.

Beccaria’s beeld van dit sociale verdrag is niet dat van een verdrag waarbij de onderdanen zich onderwerpen aan een soeverein (een onderwerpingspact waarvan Hobbes uitging), maar een verdrag dat in het teken staat van vrijheid en veiligheid, die wederzijds moesten worden gegarandeerd.

Het grondmotief voor het sluiten van een sociaal contract is dat er in de natuurtoestand sprake is van een oorlog van allen tegen allen (dus onzekerheid en onvrijheid). Het doel van het sociaal contract is de verzekering van vrijheid. Delen van die vrijheid worden alleen afgestaan en mogen door de beheerder alleen worden gehanteerd ten behoeve van het algemeen welzijn. Een maximaal geluk voor een maximaal aantal onderdanen, moet het doel zijn van de soeverein.

Er moet sprake zijn van gelijkwaardige participatie bij de opstelling van

.....read more
Access: 
Public
Samenvatting Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

Samenvatting Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


A. Geschiedenis

Rond de 19e eeuw was Nederland aan de ene kant in de ban van de verzuiling: politieke, maatschappelijke en culturele verdeeldheid wat op gebied van onderwijs leidde tot de schoolstrijd: school aan de overheid of aan de ouders/particulieren? Hoewel tegen het eind van de 19e eeuw vrijwel alle kinderen naar school gingen, zorgde deze ideologische verdeeldheid dat de leerplichtwet met één stem verschil werd ingevoerd. Aan de andere kant kwam het sociaalliberalisme, waarmee geloof ontstond in de maakbaarheid van het individu en de maatschappij, zelfs als er sprake was van degeneratie. Er ontstond aandacht omtrent ‘de gevaarlijke jeugd’ en van hieruit kwam een apart strafrecht voor jeugdigen tot stand. Dit was onderdeel van de nieuwe kinderwetten:

 

  • Burgerlijke kinderwet: dit veranderde de vaderlijke macht in de gezamenlijke macht van beide ouders en verschafte de staat het recht in te grijpen in de opvoeding van de ouders (de bevoegdheid om ouders van hun ouderlijke macht te ontheffen (=tijdelijk) of ontzetten (=permanent))

  • Strafrechtelijke kinderwet: het was gebruikelijk om kinderen niet of minder te straffen dan volwassenen, maar bij veroordeling werd gewoon het volwassenenstrafrecht toegepast alleen dan met een vermindering van het maximum. In 1901 apart strafrecht voor jeugdigen. De meeste regels zijn sindsdien hetzelfde gebleven (bijv. tijdens de zitting gesloten deuren, verdachte verschijningsplicht etc.). De rechter kreeg in 1901 drie nieuwe straffen tot zijn beschikking namelijk de berisping, de geldboete en de tuchtschool, en één opvoedingsmaatregel. Belangrijk in de strafrechtelijke kinderwet was dat maatregelen en sancties in teken van bescherming en opvoeding moesten komen te staan.

 

19e eeuw: Heropvoeding

De totstandkoming van de strafrechtelijke kinderwetten is het gevolg van de belangstelling hiervoor in Nederland mede door inspiratie van Amerikaanse wetten en de Internationale Kriminalistische Verenigung (IKV) De IKV eiste actieve staatinterventie in maatschappelijke verhoudingen en zag het strafrecht als belangrijke sturingsinstrument hierbij. Haar koers werd aangeduid als de Moderne Richting. De strafrechtelijke kinderwet die uit de moderne richting is ontstaan is echter niet geheel tegen de klassieke richting.

 

De klassieke richting: terughoudende overheid, waarbij voorop staat rechtszekerheid van het individu en proportionele vergelding van misdadig gedrag. De klassieke richting legde nadruk op persoonlijke schuld en zag het individu als verantwoordelijke.

 

De moderne.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3007 1
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.