Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2007


Vragen

Casus ‘Verlicht bestuur’

In de gemeente Groenewoud (127.000 inwoners) heeft de Milieupartij bij de laatste verkiezingen voor de gemeenteraad een meerderheid van de zetels behaald. De nieuwe gemeenteraad wil meteen vaart zetten achter het milieubeleid. Op 6 juli 2007 stelt de raad een autonome verordening vast, die in de volksmond de ‘Spaarlampenverordening’ wordt genoemd.

Artikel 1 van de Spaarlampenverordening verbiedt inwoners van de gemeente vanaf 1 januari 2008 traditionele gloeilampen te gebruiken in hun woningen. Artikel 2 bepaalt vervolgens dat minder draagkrachtige huishoudens subsidie kunnen krijgen voor de aanschaf van spaarlampen volgens door de burgemeester te stellen regels. Artikel 3 bepaalt tenslotte dat de verordening in werking treedt op de dag na publicatie ervan. De minister van Binnenlandse Zaken is zeer ontstemd over de verordening. Voor de televisie betoogt hij dat een verbod op gloeilampen in strijd is met het EG-Verdrag en dat dit verdrag op grond van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet voorrang heeft boven het Nederlandse recht. Ook stelt de minister dat de verordening het regeringsbeleid doorkruist. De regering prefereert namelijk een milieuheffing op het gebruik van gloeilampen, die in de gehele Europese Unie zou moeten gelden. Nederland wil een voorstel daartoe aankaarten op de eerstvolgende bijeenkomst van de Europese Raad. De minister laat er tijdens het interview geen twijfel over bestaan dat het kabinet voornemens is de verordening van Groenewoud te doen vernietigen. In het parlement ontstaat over dat voornemen grote beroering. De Tweede Kamerfractie van de Milieupartij eist een interpellatiedebat met de minister van Binnenlandse Zaken, waarbij ook de minister van Landbouw – lid van de Milieupartij – aanwezig zou moeten zijn.

Tijdens het interpellatiedebat stelt de minister van Landbouw dat hij niet verantwoordelijk is, want – zo zegt hij – ‘er is nog niets vernietigd’. Ook als de vernietiging wel reeds had plaats gevonden, zou de Tweede Kamer uitsluitend de minister van Binnenlandse Zaken daarvoor verantwoordelijk kunnen stellen, zo voegt hij daaraan toe.

Vraag 1

  1. Hoeveel zetels heeft de Milieupartij minimaal in de raad van Groenewoud?

  2. Op basis van welke wetsbepaling is de Spaarlampenverordening vastgesteld?

  3. In welk geval zou de verordening geen vorm van autonomie, maar een vorm van medebewind zijn geweest?

Vraag 2

  1. Is artikel 1 van de verordening naar uw oordeel verbindend?

  2. Hoe oordeelt u over de verbindendheid van artikel 2?

Vraag 3

  1. Bekritiseer de redenering van de minister van Binnenlandse Zaken inzake de voorrang van het EG-verdrag.

  2. Wie kan namens Nederland het voorstel aankaarten in de Europese Raad?

Vraag 4

  1. Kan de regering de Spaarlampenverordening vernietigen, louter omdat deze het regeringsbeleid doorkruist?

  2. Met welk rechtsmiddel kan het gemeentebestuur van Groenewoud opkomen tegen een eventuele vernietiging?

Vraag 5

  1. Was de Tweede Kamer verplicht een interpellatiedebat te houden toen de fractie van de Milieupartij dit eiste?

  2. Betoog dat de minister van Landbouw zich terecht op het standpunt stelt dat hij niet verantwoordelijk is of betoog dat hij juist wél verantwoordelijk is.

Vraag 6

  1. Voordat de administratieve rechter kan worden ingeschakeld moet in het algemeen een bezwaarschrift worden ingediend. Noem twee redenen waarom de wetgever deze eis heeft gesteld.

  2. Behoort een administratieve rechter altijd tot de rechterlijke macht in de zin van de Grondwet?

Vraag 7

In de strafzaak die leidde tot het Meerenberg-arrest werden de verdachten vervolgd omdat zij hadden nagelaten een bevolkingsregister bij te houden van het gesticht ‘Meerenberg’. Zij werden echter ontslagen van alle rechtsvervolging.

  1. Welke organen zijn betrokken bij de totstandkoming van een regeling zoals die welke de verdachten hadden overtreden?

  2. Zou de Hoge Raad de desbetreffende regeling vandaag de dag verbindend achten?

Vraag 8

  1. Wat is de rol van de Koning tijdens de kabinetsformatie?

  2. Waarom heeft de Koning ondanks deze rol in de praktijk maar weinig invloed op de uiteindelijke samenstelling van het kabinet?

Vraag 9

Op basis van artikel 24, lid 1, onder a, van de Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning.

  1. Is deze bepaling in overeenstemming met de Grondwet?

  2. Mag op grond van deze bepaling in het Vreemdelingenbesluit worden bepaald dat de minister nadere regels kan stellen over de voorwaarden voor toelating van vreemdelingen die een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van de Nederlandse economie?

Vraag 10

In het arrest van het EHRM van 6 mei 2003 (Betuwelijn) worden twee functies van de Raad van State omschreven.

  1. Noem beide functies en geef aan wat de wettelijke grondslag hiervan is.

  2. Waarom acht het EHRM in deze zaak artikel 6 EVRM niet geschonden?

Antwoordindicatie

Vraag 1

  1. Volgens art. 8 Gem.wet bestaat de raad van Groenewoud uit 39 leden. De Milieupartij heeft dus tenminste 20 zetels.

  2. In de casus is gegeven dat het om een autonome verordening gaat. Deze worden vastgesteld op basis van artikel 149 (juncto 147) Gemeentewet.

  3. Als de bevoegdheid of de verplichting tot het maken van de Spaarlampenverordening zou berusten op een andere wet dan de Gemeentewet, bijvoorbeeld op een specifieke milieuwet die van het gemeentebestuur ‘regeling vordert’ (vgl. art. 108, lid 2 Gem.wet jo. art. 124, lid 2, Grondwet). (Belinfante Hoofdstuk XV).

Vraag 2

  1. De verordening is in strijd met artikel 149 Gemeentewet, daar zij treedt in de ‘bijzondere belangen der ingezetenen’. De verboden gedraging speelt zich binnenshuis af, waardoor de gemeentelijke huishouding niet in het geding kan zijn. Zie HR Wilnisser Visser. Het betoog dat het gebruik van gloeilampen een uitstralend effect heeft op het milieu in de gemeente zal geen doel treffen, nu dit effect zeer indirect is. (Belinfante, Hoofdstuk XVI).

  2. Onverbindend. De raad kan geen regelgevende bevoegdheid delegeren aan de burgemeester, omdat hiervoor geen wettelijke basis bestaat. Artikel 156 Gemeentewet noemt alleen de mogelijkheid van delegatie aan het college van B & W, een bestuurscommissie en een deelraad. Dus niet aan de burgemeester.(Belinfante Hoofdstuk XVI).

Vraag 3

  1. De heersende opvatting in Nederland is dat de rechtstreekse werking en de voorrang van het EG-recht voortvloeien uit de verdragen, zoals deze door het HvJ in diverse arresten geïnterpreteerd zijn. Zie met name het arrest Costa ENEL, waarin gesproken wordt van een autonome Europese rechtsorde die op eigen kracht werkt. De heersende opvatting gaat ervan uit dat de bevoegdheid tot rechtspraak op dit terrein overeenkomstig art. 92 van de Grondwet door het EG-verdrag aan het HvJ is opgedragen. Daarom zijn de artikelen 93 en 94 Grondwet niet meer relevant. De heersende leer is onder meer terug te vinden in de uitspraak Metten van de ABRvS.(Belinfante Hoofdstuk XVIII).

  2. Ingevolge artikel 4 van het EU-Verdrag bestaat de Europese Raad uit de staatshoofden en de regeringsleiders van de lidstaten en de voorzitter van de Europese Commissie. Nederland wordt in de Europese Raad vertegenwoordigd door de minister-president, die hier fungeert als regeringsleider. (Belinfante Hoofdstuk XVIII). Hij kan daar het voorstel doen. De minister-president moet echter vooraf de Nederlandse ministerraad inlichten (art. 4, lid 2 sub h en i, RvO MR).

Vraag 4

  1. Ja. Artikel 132, lid 4 Grondwet en art. 268 Gemeentewet jo art. 10:35 Awb spreken van strijd met het recht of het algemeen belang. Onder algemeen belang wordt het regeringsbeleid verstaan. (Belinfante Hoofdstuk XV)

  2. Het gemeentebestuur kan op grond van artikel 281a van de Gemeentewet tegen het koninklijk besluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het is niet nodig eerste een bezwaarschrift in te dienen.(Belinfante Hoofdstuk XVI).

Vraag 5

  1. De Tweede Kamer als geheel moet verlof tot het houden van de interpellatie verlenen. Sedert 2004 bepaalt het RvO II dat de TK verplicht is het verlof te verlenen als een verzoek tot het houden van een interpellatie wordt gesteund door tenminste 30 leden (art. 133, lid 2 RvO II).

  2. Het feit dat er nog geen vernietiging heeft plaats gevonden, is niet doorslaggevend. De Kamer kan ook inlichtingen eisen over maatregelen die de regering van plan is te gaan nemen (zie art. 68 Grw.)(Belinfante Hoofdstuk VII). De individuele verantwoordelijkheid van de minister van Landbouw zou alleen in het geding zijn wanneer het eigen doen of nalaten van de minister daartoe aanleiding geeft. De casus biedt daarvoor geen aanknopingspunt. Voor zaken die het algemeen regeringsbeleid betreffen – zaken die volgens artikel 4 RvO MR in de ministerraad zijn besproken – bestaat echter ook een collectieve ministeriële verantwoordelijkheid. Deze strekt zich uit tot alle ministers, dus ook de minister van Landbouw. Het is goed mogelijk dat de voorgenomen vernietiging inderdaad in de ministerraad aan de orde is geweest, gezien de beweerde strijd van de verordening met het regeringsbeleid en gezien de ‘grote beroering’ die in het parlement over de uitlatingen van de minister van Binnenlandse Zaken is ontstaan.

Anderzijds is het wel van belang dat de regering met één mond spreekt (artikel 45, lid 3 Grw.)(Belinfante Hoofdstuk IV, par 8, p. 62.) De minister van Binnenlandse Zaken is als eerste verantwoordelijk voor het doen van een voordracht tot vernietiging aan de Koningin (art. 278 jo. art. 5 sub b Gem.wet). Het is tegen die achtergrond juist dat de minister van Landbouw de beantwoording van alle inhoudelijke vragen in beginsel overlaat aan zijn collega.

Vraag 6

  1. Met deze eis werden drie doelstellingen nagestreefd (Belinfante Hoofdstuk XIII):

  • verbetering van de kwaliteit van het bestuur door heroverweging van het besluit;

  • verbetering van de rechtsbescherming voor de burger (in een bezwaarschriftprocedure wordt ook aan doelmatigheid getoetst, de procedure is goedkoop en informeel);

  • vermindering van het aantal beroepen op de rechter, omdat de bezwaarschriftprocedure als een soort zeef fungeert.

  1. De Grondwet staat in artikel 112, tweede lid, Grondwet uitdrukkelijk toe dat bestuursrechtelijke geschillen (‘geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan’) door de wetgever worden opgedragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. Tot de rechterlijke macht behoren alleen die gerechten die door de wet als zodanig zijn aangewezen (rechtbank, hof en hoge raad, zie art. 2 Wet R.O.). Administratieve rechters zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de RvS, het College van beroep voor het bedrijfsleven en de CRvB zijn niet door de wetgever aangewezen en behoren derhalve niet tot de rechterlijke macht in de zin van de Grondwet. (Belinfante Hoofdstuk XII).

Vraag 7

  1. De overtreden regeling was een amvb. Amvb’s worden bij koninklijk besluit vastgesteld (art. 89 Grondwet). Een koninklijk besluit is ondertekend door de koning en één of meer ministers of staatssecretarissen (art. 47 Grondwet). Over de totstandkoming van amvb’s dient advies te worden ingewonnen van de Raad van State (art. 73 Grondwet jo. artikel 15 lid 1 sub b Wet RvS. Dus zijn bij de totstandkoming betrokken (Belinfante Hoofdstuk VIII):

  • de Koning;

  • één of meer ministers of staatssecretarissen die het besluit hebben gecontrasigneerd;

  • de Raad van State als adviseur.

  1. Enkele jaren na het Meerenberg-arrest werd het huidige art. 89, lid 2, Grondwet ingevoerd. Deze bepaling sluit ‘zelfstandige’ amvb’s niet bij voorbaat uit. Voorschriften die door straffen worden gehandhaafd, moeten echter wel op een wet berusten. Omdat het in casu gaat om een door straffen gehandhaafde amvb, zou de amvb nog steeds onverbindend worden geacht. Het eindoordeel van de Hoge Raad zou dus hetzelfde zijn als in 1879.(Belinfante Hoofdstuk VIII).

Vraag 8

  1. Ontvangen van de vaste adviseurs, te weten de voorzitter van de Eerste Kamer, de voorzitter van de Tweede Kamer, de vice-president van de Raad van State en de fractievoorzitters uit de nieuwgekozen Tweede Kamer. Zelfstandig benoemen van een of meer informateurs en later de formateur. Ondertekenen van de benoemingsbesluiten van de minister-president, andere ministers en staatssecretarissen (art. 43, 46 en 48 Grondwet) (Belinfante Hoofdstuk IV)

  2. Er kan alleen een kabinet gevormd worden dat niet onmiddellijk tegen een motie van wantrouwen van de Tweede Kamer aanloopt. De Koning zal zich dus laten leiden door de adviezen van de fractievoorzitters, in het bijzonder die van de beoogde regeringspartijen. Dat geldt zowel bij de benoeming van een (in)formateur als bij de benoeming van de nieuwe minister-president en de overige bewindslieden. De ware hoofdpersonen tijdens de procedure van kabinetsformatie zijn de fractievoorzitters. Deze leiden de onderhandelingen die moeten resulteren in een regeerakkoord en de aanstelling van de bewindslieden. Fractievoorzitters hoeven niet mee te werken met een (in)formateur waarin zij geen heil zien, hetgeen voor de Koning eens te meer reden zal zijn om een dergelijke (in)formateur niet te benoemen.(Belinfante Hoofdstuk VII).

Vraag 9

  1. Artikel 24, lid 1 onder a, van de Vreemdelingenwet is verbindend. Er zou een complicatie zijn wanneer de Grondwet had geëist dat het onderwerp uitputtend wordt geregeld door de formele wetgever zelf (delegatieverbod). Dat geval doet zich hier echter niet voor. Artikel 2, lid 2, van de Grondwet stelt ‘De wet regelt de toelating en uitzetting van vreemdelingen’. Uit deze terminologie (‘regelt’) blijkt dat delegatie uitdrukkelijk is toegestaan.(Belinfante Hoofdstuk XIV,).

  2. De regering mag in beginsel de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels subdelegeren aan een afzonderlijke minister, nu artikel 24, lid 1 onder a, van de Vreemdelingenwet spreekt van ‘bij of krachtens amvb’. De regering kan echter niet meer bevoegdheden delegeren dan zij zelf heeft verkregen van de formele wetgever. De verkregen bevoegdheden hebben uitsluitend betrekking op ‘de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning’. Dat is een zuiver procedurele bevoegdheid, zoals ook blijkt uit het opschrift boven de artikelen 23 en 24 Vreemdelingenwet. Het stellen van ‘voorwaarden voor toelating van vreemdelingen die een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van de Nederlandse economie’ is van materiële aard. Die bevoegdheid heeft de regering niet gekregen in artikel 24 Vreemdelingenwet en kan zij dus ook niet op grond van deze bepaling subdelegeren aan een minister. Vgl. HR 10 april 1984 (Jodiumhoudend Broodzout)(Belinfante Hoofdstuk XII).

Vraag 10

  1. De Raad van State geeft advies, o.a. over wetsvoorstellen, en is belast met de behandeling van (het hoger) beroep in bestuursrechtelijke geschillen. Dit blijkt uit artikel 73 Gw en de artikelen 15, 26, 36 en 37 Wet RvS.(Belinfnte Hoofdstuk VIII).

  2. Het EHRM acht artikel 6 EVRM niet geschonden, omdat de plenaire vergadering van de Raad van State geadviseerd had over de Tracéwet en het beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak betrekking had op het Tracébesluit. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Procola kunnen de adviezen en de beoordeling in het beroep niet geacht worden betrekking te hebben op dezelfde zaak of dezelfde beslissing, en omdat het niet over dezelfde zaak of beslissing gaat, is de onpartijdigheid van de Afdeling in dezen voldoende gegarandeerd.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Constitutioneel Recht - UvA

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2017

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2017


Vragen

Casus

Hieronder vindt u een deel van de Goedkeuringswet Internationaal Verdrag voor de bescherming van vissen.

Goedkeuringswet Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten
(…)

Artikel 1
Het op 17 november 1997 te Rome tot stand gekomen Internationaal Verdrag voor de bescherming van vissen, waarvan de tekst en de vertaling in het Nederlands zijn geplaatst in Tractatenblad 1998, 125 en 2000, 31, wordt goedgekeurd voor Nederland.  (…) Gegeven te 's-Gravenhage, 26 april 2001 Beatrix De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, G. H. Faber De Minister van Buitenlandse Zaken, J. J. van Aartsen

Vragen naar aanleiding van de casus

Vraag 1a (2 punten)

Het Internationaal Verdrag voor de bescherming van vissen is op 17 november 1997 tot stand gekomen. Welk orgaan heeft het verdrag toen namens Nederland ondertekend?                                  

Vraag 1b (4 punten)

Was Nederland naar nationaal recht meteen aan het toen ondertekende verdrag gebonden?  

Vraag 1c (4 punten)

Bevat artikel 1 van de goedkeuringswet een algemeen verbindend voorschrift?

Vraag 2a (4 punten)

Had dit verdrag ook op een andere manier kunnen worden goedgekeurd? Zo ja, hoe?

Vraag 2b (6 punten)

Kunnen alle verdragen, die goedkeuring behoeven, op de bij a. bedoelde wijze worden goedgekeurd?    

Vraag 3a (6 punten)

Men zegt wel dat de positie van de Eerste Kamer en de positie van de Tweede Kamer bij de uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag meer op elkaar lijken dan bij de meeste wetgevingsprocedures. Leg dat uit.

Vraag 3b (4 punten)

Zouden leden van de Eerste Kamer die tegen het wetsvoorstel waren, door hun fractie kunnen worden gedwongen toch vóór te stemmen?

Vraag 4a (5 punten)

Stel: nadat de goedkeuringswet is vastgesteld, stapt een belangenorganisatie, die het met de wet oneens is, naar de burgerlijke rechter. De organisatie eist dat de burgerlijke rechter de vaststelling van de wet onrechtmatig oordeelt, omdat de wet in strijd is met het EU-recht en met het ongeschreven rechtszekerheidsbeginsel.

Zal de burgerlijke rechter de eis van de belangenorganisatie in behandeling nemen?

Vraag 4b (2 punten)

Mag een rechter in deze casus toetsen aan het EU-recht?   

Vraag 4c (3 punten)

Mag de rechter in deze casus toetsen aan het ongeschreven rechtszekerheidsbeginsel?

Vraag 5a (5 punten)

Stel dat een meerderheid van de Tweede Kamer het volstrekt niet eens is met  het beleid van de minister van Buitenlandse Zaken, wat kan de Tweede Kamer  dan ondernemen? 

Vraag 5b (5 punten)

Zou uw antwoord op de vorige vraag anders zijn geweest als Nederland een presidentieel stelsel had gehad?  

Vraag 6a (5 punten)

Wat is een regeerakkoord?   

Vraag 6b (5 punten)

Wat is een demissionair kabinet?                    

Vraag 7a (5 punten)

Beoordeel of de hieronder weergegeven bepaling van een gemeentelijke verordening verbindend is.

  • Het is verboden een rijwiel onbewaakt achter te laten zonder dit op slot te zetten.

Vraag 7b (5 punten)

Stel dat de Hoge Raad in het arrest Emmense baliekluivers tot het oordeel was gekomen dat artikel 14

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2016

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2016


Vragen

Vraag 1a (3 punten)

Hieronder vindt u een bepaling uit de huidige Warenwet en een daarop gebaseerde bepaling uit het Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen.

Warenwet: Artikel 8.

Ten behoeve van de duidelijkheid voor de afnemers van waren kan bij algemene maatregel van bestuur worden verboden om waren, behorende tot een bij de algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, te verhandelen anders dan met inachtneming van de voorschriften, bij de algemene maatregel van bestuur gesteld met betrekking tot hun aanduiding.

Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen: Art. 3.

De aanduiding azijn mag uitsluitend worden gebezigd voor een vloeibare waar die azijnzuur als kenmerkend bestanddeel bevat, met dien verstande dat het gehalte aan azijnzuur van de waar ten minste 4 gram per 100 ml bedraagt.

Waaraan moet een besluit voldoen om als algemene maatregel van bestuur te kunnen worden aangemerkt?

Vraag 1b (3 punten)

Stel dat een grote meerderheid van de Tweede Kamer artikel 3 Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen gewijzigd wil zien, wat kan zij dan doen?

Vraag 1c (4 punten)

Stel dat de eisen voor het gebruik van de aanduiding ‘azijn’ niet in het Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen zouden zijn opgenomen, maar in de wet, en stel dat een grote meerderheid van de Tweede Kamer die eisen gewijzigd wil zien. Zou de invloed van de Tweede Kamer dan groter of kleiner zijn dan in de bij 1b beschreven situatie?

Vraag 2 (10 punten)

Is het bepaalde in artikel 3 Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen een algemeen verbindend voorschrift?

Vraag 3a (5 punten)

Zou artikel 3 van het Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen mogen bepalen dat nadere eisen voor het bezigen van de aanduiding ‘wijnazijn’ bij ministeriële regeling worden vastgesteld?

Vraag 3b (5 punten)

Zou artikel 3 van het Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen mogen bepalen dat azijn niet in glas verpakt mag worden?

Vraag 4a (5 punten)

Kan het in artikel 3 van het Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen opgenomen verbod door straffen gehandhaafd worden?

Vraag 4b

Stel dat een azijn fabrikant een boete opgelegd krijgt en hij voor de rechter aanvoert dat artikel 3 Warenbesluit in strijd is met EU-recht. Indien de rechter tot hetzelfde oordeel komt, moet hij de bepaling van het Warenbesluit dan buiten toepassing laten?

Vraag 5a (5 punten)

In het Reisbureau Rita arrest toetst de rechter aan een verdragsbepaling. Beargumenteer dat het inderdaad ging om een verdragsbepaling waaraan de rechter mag toetsen.

Vraag 5b (5 punten)

In bepaalde staten bestaat, anders dan in Nederland, een dualistische verhouding tussen de internationale en nationale rechtsorde. Hoe kan een dergelijke staat ervoor zorgen dat een burger toch in de nationale rechtsorde een beroep op het in art. 10 EVRM vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting kan doen?

Vraag 6a (5 punten)

Draagt een minister die in de ministerraad tegen een door de ministerraad genomen besluit heeft gestemd, voor dat besluit van de ministerraad politieke verantwoordelijkheid?

Vraag 6b (5 punten)

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2015 (1)

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2015 (1)


Vragen

Casus: De Zilveren Vos

De stichting De Zilveren Vos verzorgt wekelijks bingo-avonden voor 70-plussers in de gemeente Velsen. Deze bingo-avonden worden georganiseerd door de 55-jarige Mies Oostervaart, die – na het onverwachte overlijden van haar man begin 2014 – al geruime tijd een labiele indruk maakt, hetgeen De Zilveren Vos ook weet. De bingo-avonden leveren de stichting een flinke kostenpost op, omdat Mies regelmatig zangers inhuurt tegen betaling van € 250 per optreden. De directeur van de stichting, Frederik van Borgharen, heeft Mies al herhaaldelijk laten weten dat De Zilveren Vos zich dit niet kan veroorloven. Als hij dit op maandagochtend 5 januari 2015 in een gesprek met Mies weer laat weten, barst Mies in een enorme huilbui uit: na het overlijden van haar man waren de gesprekjes met de zangers voor haar de enige reden om nog met enig plezier op te staan. ‘Als het zo moet, dan stop ik hier gewoon!’, roept zij uit. De directie van De Zilveren Vos wil eigenlijk al jaren van de eigengereide Mies af. Frederik stelt daarom ter plekke een contract op tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, welke beëindigingsovereenkomst hij ook meteen namens De Zilveren Vos ondertekent. Mies krijgt het contract mee naar huis, zodat zij rustig kan overdenken of zij echt in wil stemmen met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Mies stuurt een dag later om 16.00 uur het door haar ondertekende beëindigingscontract per email terug. De daaropvolgende dag, 7 januari 2015, stuurt zij echter om 10.15 uur een tweede email, inhoudende dat zij haar email van dinsdagmiddag intrekt dan wel herroept en dat zij toch in dienst van De Zilveren Vos wil blijven. Beide e-mails hebben De Zilveren Vos binnen enkele minuten na verzending bereikt.

Vraag 1

Is op 6 januari 2015 een beëindigingsovereenkomst gesloten?

Vervolg casus

Stel dat op 6 januari 2015 in beginsel een overeenkomst is gesloten. Mies zegt dat zij echter in een emotionele opwelling heeft gehandeld en dat De Zilveren Vos voorts van haar kwetsbare positie gebruik heeft gemaakt en dat zij op deze twee gronden niét aan de beëindigingsovereenkomst gebonden wil blijven.

Vraag 2

Op welke twee gronden tot vernietiging van de beëindigingsovereenkomst doet Mies aldus een beroep en zal dit leiden tot vernietiging van deze overeenkomst?

Vervolg casus

Stel dat Mies de beëindigingsovereenkomst in beginsel zou kunnen vernietigen, maar dat zij rustig de tijd neemt om te beslissen of zij dat nu wel of niet zal doen, wat zij ook aan De Zilveren Vos meldt. Deze stichting wil echter een vervangster voor haar in dienst nemen en wil daarom op korte termijn antwoord op de vraag of Mies de beëindigingsovereenkomst gaat vernietigen.

Vraag 3

Kan De Zilveren Vos bewerkstelligen dat zij zekerheid krijgt over de mogelijke vernietiging?

Vervolg casus

Stel dat de rechter de beëindigingsovereenkomst heeft vernietigd.

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2015 (2)

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2015 (2)


Vragen

Casus: De onfortuinlijke supermarkthouder

Jan de Vries krijgt op een dag het idee om een supermarkt bij hem in de buurt te gaan openen en exploiteren. In de net gebouwde nieuwbouwwijk waarin de nieuwe bewoners zich zojuist gevestigd hebben, is namelijk nog geen supermarkt gevestigd met de focus op duurzame en biologische producten. Jan neemt daarom contact op met Ferdinand Smit, directeur van de grote supermarktketen Dirk Heijn (hierna: “DH”), teneinde een franchise-overeenkomst aan te gaan. Hierbij geeft Jan te kennen dat hij, alvorens een dergelijke overeenkomst aan te gaan, eerst een vestigingsonderzoek wil laten uitvoeren in de nieuwbouwwijk. Ferdinand is direct enthousiast en geeft onmiddellijk opdracht aan Olivier Mand van de interne onderzoeksafdeling van DH om dit vestigingsonderzoek uit te voeren in de nieuwbouwwijk.

Olivier Mand stelt het rapport op in het derde kwartaal van 2011. Uit dit rapport blijkt dat er maar liefst 4.000 gezinnen in de nieuwbouwwijk wonen die behoefte hebben aan een supermarkt die duurzaamheid belangrijk vindt, en die ook beschikken over de financiële middelen die vereist zijn om de dure duurzame en biologische producten te kopen: volgens het rapport kunnen deze 4.000 gezinnen elk gemakkelijk € 250 per maand aan dergelijke boodschappen besteden bij de supermarkt. Dat komt neer op een maandelijkse omzet van
€ 1.000.000. Volgens Ferdinand, die dit namens DH ook herhaaldelijk schriftelijk bevestigd heeft, is het rapport ‘met grote zorgvuldigheid’ opgesteld door de interne onderzoeksafdeling.

Op 1 december 2011 sluiten DH en Jan de Vries daarom een franchise-overeenkomst.

In 2012 blijkt dat klanten helemaal niet zoveel geld hebben om dure biologische producten te kopen en daartoe ook helemaal niet zo bereid te zijn. De daadwerkelijke omzetcijfers van 2012 vallen dan ook enorm tegen: de maandelijkse omzet bedraagt slechts € 500.000 in plaats van de voorspelde € 1.000.000. Jan de Vries is enorm teleurgesteld over de resultaten en wil af van de franchiseovereenkomst met DH.

Vraag 1

Kan Jan de Vries van de overeenkomst met DH af?

Vervolg casus

Stel dat Jan de Vries niet van de overeenkomst met DH af kan, maar dat later blijkt dat Oeverloos bewust verkeerde cijfers heeft opgegeven in zijn rapport aangezien hij wist dat er geen 4.000, maar slechts ongeveer 2.500 gezinnen in de nieuwbouwwijk zouden komen te wonen die de boodschappen van DH zouden kunnen betalen. Door Ronald Boerema, directeur van de concurrerende supermarktketen Oldi, was Olivier Mand namelijk een baan aangeboden met een salaris dat twee keer zoveel bedraagt als zijn huidige salaris. In ruil daarvoor moest Olivier Mand wel eerst nog enkele vestigingsonderzoeken met bijbehorende onjuiste rapporten voor DH opstellen. Dat Olivier Mand onjuiste cijfers heeft opgenomen in de rapporten, komt voor risico van DH.

Vraag 2

Kan Jan de Vries in dat geval van de overeenkomst af?

Vervolg casus

Stel dat Jan de Vries

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2014

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2014


Vragen

Casus ‘Knal en sier’

De vuurwerkdiscussie in ons land laait ieder jaar weer op. Illegaal vuurwerk dient uit Nederland geweerd te worden. Het vervoeren, opslaan, verkopen en afsteken van de legale variant dient aan banden gelegd te worden en de bestaande bepalingen moeten beter nageleefd worden. De discussie daarover speelt in zowel ‘Den Haag’ alsook binnen specifieke gemeenten. De Tweede Kamer typeert de Inspectie Leefomgeving en Transport van het ministerie van Infrastructuur en Milieu als laks en maakt zich hier druk om. Daarbij ligt met name de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu onder vuur, omdat deze zich bezighoudt met de vuurwerkproblematiek. De Tweede Kamer is ook verbolgen over een wijziging van het Vuurwerkbesluit, een op de wet gebaseerde amvb waarin nadere regels zijn opgenomen over het vervoeren, opslaan, verkopen en afsteken van vuurwerk. In artikel 2.3.6 is bijvoorbeeld bepaald dat het strafbaar is vuurwerk, anders dan bedrijfsmatig, tot ontbranding te brengen op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. De wijziging van het Vuurwerkbesluit, die zich de woede van de kamer op zijn hals heeft gehaald, staat - indien aan enkele voorwaarden is voldaan - het verkopen van vuurwerk in tankstations toe. Ook de vereniging van vuurwerkhandelaren is niet blij met deze wijziging en beraadt zich over juridische stappen. Op gemeentelijk niveau vindt een heftige discussie plaats binnen de gemeenteraad van Brummen. In Brummen is recentelijk een dode gevallen bij het afsteken van vuurwerk, en de gemeenteraad overweegt een algeheel verbod op het in het openbaar afsteken van vuurwerk in de APV op te nemen. De burgemeester wijst echter op het antwoord dat minister Opstelten (Veiligheid en Justitie), mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, gaf op een vraag uit de Tweede Kamer. Op de vraag of gemeentebesturen voor hun gemeente zelf een vuurwerkverbod kunnen afkondigen, antwoordde de minister dat gemeenten geen algeheel verbod kunnen vaststellen omdat het afsteken van vuurwerk reeds is geregeld in het Vuurwerkbesluit, met name artikel 2.3.6. (N.B.: het vuurwerkarrest is voor het beantwoorden van de casusvragen niet relevant)

Vraag 1A

De minister van Infrastructuur en Milieu stelt dat de Tweede Kamer hem niet verantwoordelijk kan stellen voor het mogelijke falen van de controle, nu de staatssecretaris met ‘vuurwerk’ is belast. Heeft hij hierin gelijk? (5 punten)

Vraag 1B

De minister van Buitenlandse Zaken wordt tijdens een interview ook plotseling gevraagd naar zijn mening over de wijziging van het Vuurwerkbesluit. Is hij bevoegd te antwoorden dat de wijziging een grote flater is? (5 punten)

Vraag 2A

Had de regering artikel 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit ook mogen vaststellen zonder de formeel wettelijke basis? (5 punten)

Vraag 2B

In het debat over het Vuurwerkbesluit stelt een kamerlid dat het hele idee van delegatie door de wetgever aan

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2011 (1)

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2011 (1)


Vragen

Vraag 1A

Sommige wetenschappers hebben Koning Willem I omschreven als een absoluut vorst. Benoem twee argumenten voor dat standpunt. (5 punten)

Vraag 1B

In 1879 werd de regelgevende bevoegdheid van de Kroon behoorlijk ingeperkt. Leg dat uit (5 punten)

Vraag 2A

In 1848 is het mogelijk geworden om staatssecretarissen te benoemen. Wat was daarvoor de belangrijkste reden? (2 punten)

Vraag 2B

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft een aantal omstreden benoemingsbesluiten ondertekend. De minister is daarvoor medeverantwoordelijk. Is die toedeling van ministeriële verantwoordelijkheid aan de minister hetzelfde als het uitgangspunt van 'geen verantwoordelijkheid zonder bevoegdheid'? (5 punten)

Vraag 2C

Is het bij vraag 2 B gegeven uitgangspunt ook één van de door Belinfante/De Reede geformuleerde hoofdregels voor Staatsinrichting? (3 punten)

Vraag 3A

Het kan voorkomen dat bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer een kandidaat gekozen wordt, terwijl die kandidaat minder stemmen heeft dan een andere, niet gekozen kandidaat die op dezelfde lijst staat. Leg uit hoe dat kan. (4 punten)

Vraag 3B

Leg uit hoe het kan dat na invoering van een relatief meerderheids-districtenstelsel bij de Tweede Kamerverkiezingen gemakkelijker is om een kabinet te formeren. (6 punten)

Vraag 4A

In de Tweede Kamer is een wetsvoorstel aanhangig tot wijziging van de Woningwet. Een Kamerlid dient een amendement in dat ziet op een verhoging van de AOW-leeftijd. Een ander Kamerlid stelt vervolgens dat er niet gestemd mag worden over de verhoging van de AOW-leeftijd. Geef aan of hij gelijk heeft. (5 punten)

Vraag 4B

Is het mogelijk dat een wetsvoorstel tot wijziging van de Grondwet in tweede lezing in de Tweede Kamer in een hoofdelijke stemming wordt aangenomen met 50 stemmen voor en 23 stemmen tegen? (5 punten)

Vraag 5

In de Stoomwet is vastgesteld dat er bij AMvB voorschriften kunnen worden gesteld in het belang van de veiligheid van stoommachines. Op grond van die wettelijke bepaling maakt de regering een AMvB die onder andere bepaalt dat de minister nadere regels kan stellen omtrent verkoopprijzen van stoommachiens.

Vraag 5A

Door wie wordt een AMvB ondertekend? (4 punten)

Vraag 5B

Noem twee argumenten voor de stelling dat deze AMvB onverbindend is. (6 punten)

Antwoordindicatie

Vraag 1A

  • Constitutionele monarchie; de Koning opereert binnen de grenzen van de Grondwet

  • Het parlement was medewetgever

  • Het parlement had het recht om de begroting goed te keuren Bron: reader, p. 77 (Kortmann over absolutisme).

Vraag 1B

Tot HR 13 januari 1879 (Meerenberg) had de Koning (regering) regelgevende bevoegdheid tenzij de Grondwet – of wet – anders bepaalde. De HR oordeelde in dit arrest echter dat de Koning (regering) slechts dan regelgevende bevoegdheid heeft als de Grondwet – of wet – hem deze uitdrukkelijk toekent.

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2011 (2)

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2011 (2)


Vragen

Casus ‘Ongelukken’

In de gemeente Aalsmeer gebeuren in de binnenstad regelmatig ongelukken met skateboards, skeelers en rolschaatsen. De gemeenteraad wil maatregelen nemen om de veiligheid van voetgangers en anderen te garanderen. In de eerstvolgende vergadering stelt de raad een verordening vast waarin de volgende bepaling staat: “Het is verboden zich in de binnenstad op de openbare weg voort te bewegen met behulp van skateboards, skeelers, of rolschaatsen.”

Vraag 1A

Hebben de burgemeester en de wethouders mee mogen stemmen bij devaststelling van de verordening? (max 5)

Vraag 1B

Wat moet de burgemeester doen indien hij van mening is dat de verordening strijdt met het recht? (max 5)

Vraag 2A

Is de vastgestelde bepaling een algemeen verbindend voorschrift? (max 6)

Vraag 2B

Aangenomen dat het een algemeen verbindend voorschrift is, staat er dan een rechtsgang bij de administratieve rechter open tegen de vaststelling van de bepaling? (max 4)

Vraag 3

De exploitant van een in de binnenstad gevestigde skateboard winkel leidt een aanzienlijk omzetverlies door de vaststelling van de bepaling.

Vraag 3A

Zou hij bij de burgerlijk rechter op grond van een actie uit onrechtmatige daad schadevergoeding kunnen krijgen, ook al betreft het de vaststelling van een algemeen verbindend voorschrift? (max 6)

Vraag 3B

Zou de rechter de bepaling mogen toetsen aan het ongeschreven beginsel van rechtszekerheid? (max 4)

Vraag 4A

Zou de rechter de bepaling verbindend achten indien de woorden ‘op de openbare weg’ zouden ontbreken? (max 5)

Vraag 4B

Stel dat er enige tijd na de vaststelling van de gegeven bepaling een amvb wordt vastgesteld die ook ziet op het gebruik van skateboards, skeelers en rolschaatsen. Kan de bepaling van de verordening daarna nog worden toegepast? (max 5)

Vraag 5A

In de Harmonisatiewet-zaak (HR 14 april 1989) deed de studentenvakbond niet alleen een beroep op het Statuut en op ongeschreven rechtsbeginselen, maar ook op art. 13 lid 2 sub c en e IVESC. Waarom slaagde dat beroep niet? (max 5)

Vraag 5B

Leg uit dat art. 1 Zesde Protocol EVRM de Nederlandse burger een sterkere bescherming biedt tegen het opleggen van de doodstraf dan art. 114 Grondwet. (max 5)

Vraaag 6A

Waarom wordt de Nederlandse Grondwet als een ‘rigid constitution’ beschouwd? (max 5)

Vraag 6B

De positie van de Tweede kamer tijdens de tweede lezing van een voorstel tot wijziging van de Grondwet lijkt op die van de Eerste Kamer bij de behandeling van een gewoon wetsvoorstel. Leg dat uit. (max 5)

Vraag 7A

De minister van Immigratie en Asiel blijkt in zijn vorige functie van burgemeester van M. tekortgeschoten te zijn bij het toezicht op de horeca. Kan de Tweede Kamer om die reden het vertrouwen in hem opzeggen? (max 4)

Vraag 7B

In hoeverre is de minister van Infrastructuur en Milieu politiek verantwoordelijk voor een amvb die is ondertekend door

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2011 (3)

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2011 (3)


Vragen

Casus ‘dubbele nationaliteit’

Mevrouw Groen is lid van de Tweede Kamer voor de partij ‘Hop Nederland!’. Hoewel zij op de 21e plaats van de kandidatenlijst stond, is zij door een persoonlijke campagne toch verkozen in de tien leden tellende fractie. In de media heeft Groen vooral de aandacht getrokken door haar scherpe afwijzing van een dubbele nationaliteit. Nederlanders die ook onderdaan zijn van een vreemde staat, zouden volgens haar geen kiesrecht voor de Tweede Kamer mogen hebben. Tijdens de behandeling van een wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet ziet zij haar kans schoon: ze dient een amendement in dat een wijziging van artikel B1 van de Kieswet voorstelt. Haar voorstel om Nederlanders met een dubbele nationaliteit het kiesrecht te ontnemen, valt echter niet zo goed. De minister die het wetsvoorstel verdedigt noemt het amendement ‘ontoelaatbaar’ en ‘onaanvaardbaar’. Uitsluiting van het kiesrecht zou vooral onrechtvaardig zijn tegenover mensen die geen afstand kunnen doen van hun tweede nationaliteit, omdat de wet van het tweede vaderland dat verbiedt. Ook de fractie van ‘Hop Nederland!’ is gevoelig voor dit argument. Groen besluit daarom haar amendement af te zwakken. Volgens het gewijzigde amendement wordt aan artikel B1 van de Kieswet een derde lid toegevoegd:

'3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen Nederlanders worden uitgezonderd die tevens onderdaan zijn van een andere staat’.

Vraag 1A

Wie besluit over de ‘ontoelaatbaarheid’ van een amendement? Hoe zal het besluit ten aanzien van het amendement van mevrouw Groen moeten luiden? (max 4 punten)

Vraag 1B

Wat kunnen de gevolgen zijn als een amendement dat door de regering ‘onaanvaardbaar’ is genoemd, toch door de Tweede Kamer wordt aanvaard Noem twee verschillende gevolgen. (max 6 punten)

Vraag 2

Kon de fractie van ‘Hop Nederland!’ mevrouw Groen verplichten haar amendement te wijzigen? (max 4 punten)

Vraag 2B

Stel dat mevrouw Groen tijdens het debat in de Tweede Kamer beledigende uitspraken doet over allochtone Nederlanders. Is het mogelijk dat zij daarvoor door de strafrechter wordt veroordeeld? Welke andere maatregelen kunnen tegen haar worden genomen? (max 6 punten)

Vraag 3A

Geef aan wie een hoofdelijke stemming over het amendement kunnen afdwingen. (max 4 punten)

Vraag 3B

Stel dat het amendement bij hoofdelijke stemming is aanvaard. Bereken het laagste aantal Kamerleden dat voor het amendement moet hebben gestemd (max 6 punten)

Vraag 4A

Laat de voorgestelde wijziging van de Kieswet toe dat de bevoegdheid om uitzonderingen te maken wordt overgedragen aan de minister van Binnenlandse Zaken? (max 5 punten)

Vraag 4B

Is de voorgestelde wijziging van de Kieswet in overeenstemming met de Grondwet? (max 5 punten)

Vraag 5

De raad van Bellingwedde trekt zich de verspreiding van het gedachtegoed van mevrouw Groen nogal aan. De raad neemt daarom in de APV de volgende bepaling op: ‘Het is verboden in of in de buurt van de gemeente Bellingwedde

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2010 (1)

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2010 (1)


Vragen

Vraag 1

Hieronder vindt u een passage uit de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.

We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain inalienable rights; that among these are life, liberty and the pursuit of happiness; that to secure these rights, governments are instituted among men, deriving their just powers from the consent of the governed (…).’

De opvatting die in deze passage naar voren komt, is sterk verwant aan het gedachtegoed van een van de door u bestudeerde filosofen.

  1. Gaat het hier om het gedachtegoed van Hobbes, Locke, Montesquieu Rousseau?

  2. Geef op grond van de gegeven passage ten minste twee argumenten voor uw keuze.

Vraag 2

  1. In Nederland heeft het recht van de EU (EG-recht) voorrang boven het nationale recht. Wat is het verschil met de voorrang die het internationale recht in Nederland toekomt?

  2. Een burger die meent dat de nationale rechter het recht van de EU (EG-recht) verkeerd uitlegt, kan zich niet na uitputting van de nationale rechtsmiddelen met een klacht tot het Hof van Justitie van de EU (EG) wenden. Leg uit dat een dergelijke procedure ook niet nodig is voor de uniforme uitleg van het recht van de EU (EG-recht).

Vraag 3

  1. In de 19e eeuw kon de Koning lange tijd regels stellen zonder een wettelijke grondslag? Wanneer kwam daar een eind aan?

  2. Laat de huidige Grondwet toe dat de regering regels stelt zonder een wettelijke grondslag?

Vraag 4

Art. 17 lid 1 WOlr vraagt om een amvb.

  1. Wie stelt een dergelijk besluit vast?

  2. Waar wordt een dergelijk besluit gepubliceerd?

  3. De Tweede Kamer is het oneens met de inhoud van de amvb. Kan zij ervoor zorgen dat deze gewijzigd wordt?

Vraag 5

Een eigenaar van een stuk grond krijgt geen vergunning van B&W voor het houden van een kampeerterrein. Tegen de weigering staat een rechtsgang open op grond van de Awb. Stel dat de landeigenaar tegen de weigering opkomt bij de civiele rechter.

  1. Kan de gemeente de bevoegdheid van de civiele rechter betwisten door te stellen dat zij hier een publieke taak uitoefent?

  2. Wat zal volgens u het oordeel van de civiele rechter zijn?

Vraag 6

Het voorstel Halsema tot wijziging van de Grondwet wil het in art. 120 Grw vastgelegde toetsingsverbod gedeeltelijk opheffen. De rechter zou moeten kunnen toetsen aan grondwetsbepalingen waarin zogeheten klassieke grondrechten vastliggen. Het voorstel is in eerste lezing door de Staten-Generaal aangenomen, in de Eerste Kamer met een nipte meerderheid. Daarna is het voorstel bekrachtigd; de verklaringswet is inmiddels gepubliceerd.

  1. Wat verklaart deze

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2010 (2)

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2010 (2)


Vragen

Casus

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2008–2009

31 467 Wijziging van de Gemeentewet, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht ter regeling van de bevoegdheid van de burgemeester en de bevoegdheid van de officier van justitie tot het treffen van maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme, ernstige overlast of ernstig belastend gedrag jegens personen of goederen (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast)

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

7 april 2009

Wij Beatrix, (…)

ARTIKEL I

De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A Na artikel 172 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 172a

1. Onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, kan de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven:

  1. zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente;

  2. zich niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een voor het publiek toegankelijke plaats zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen in groepsverband op te houden; of

  3. zich op bepaalde tijdstippen te melden op bepaalde plaatsen, al dan niet in een andere gemeente.

(...)

4. Het bevel geldt voor een door de burgemeester vast te stellen periode van ten hoogste drie maanden. Het bevel kan ten hoogste driemaal worden verlengd met een door de burgemeester vast te stellen periode van telkens ten hoogste drie maanden.

(…)

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Justitie,

Vraag 1

  1. De behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is tamelijk turbulent geweest. Tegen de zin van de regering werd een amendement op artikel 172a, vierde lid, ingediend, waardoor een bevel van de burgemeester na drie maanden niet meer zou kunnen worden verlengd. Hoe kon de regering druk uitoefenen om aanvaarding van het amendement te voorkomen?

  2. Een meerderheid van de Eerste Kamer vindt het jammer dat het amendement niet is aangenomen. Kan de Eerste Kamer bewerkstelligen dat de wet alsnog wordt gewijzigd overeenkomstig de strekking van het amendement?

Vraag 2

  1. Na de inwerkingtreding van de wet krijgt een inwoner van de gemeente Zierikzee op basis van het nieuwe artikel 172a Gemeentewet een schriftelijk bevel zich gedurende drie maanden niet te bevinden in het uitgaanscentrum van de betreffende gemeente. De inwoner die dit bevelopgelegd krijgt, wil dit aanvechten. Beschrijf de volledige rechtsgang die open staat

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2009 (1)

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2009 (1)


Vragen

Casus Terrorismebestrijding

Eerste Kamer der Staten-Generaal

30 566 Regels inzake het opleggen van beperkende maatregelen aan personen met het oog op de

bescherming van de nationale veiligheid en inzake het weigeren of intrekken van beschikkingen met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid (Wet bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid)

GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

20 maart 2007

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van

Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

(…)

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

1. In deze wet wordt verstaan onder: Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Onze Minister oefent de hem in deze wet verleende bevoegdheden uit in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

§ 2. Individuele maatregelen

Artikel 2

1. Onze Minister kan, indien dat noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een maatregel opleggen, (…).

2. Een maatregel kan bestaan uit een of meer van de volgende verplichtingen:

a. zich te houden aan een verbod om zich te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten dan wel in een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland;

b. zich te houden aan een verbod om zich te bevinden in de nabijheid van een of meer bepaalde personen;

c. zich op door Onze Minister vast te stellen tijdstippen te melden bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft, dan wel bij de korpschef van een ander door Onze Minister aan te wijzen regionaal politiekorps.
 

Artikel 11

1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. Deze wet vervalt op 1 januari 2012.

3. Het tweede lid kan vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De voordracht voor het koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp van het besluit is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal. (…)

Vraag 1

  1. Is de toedeling van de bevoegdheden genoemd in artikel 2 van het wetsvoorstel te beschouwen als een vorm van delegatie van wetgevende bevoegdheid?

  2. Stel dat de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken deze bevoegdheid uit gaat oefenen. Wat is dan het gevolg voor de politieke verantwoordelijkheid van de minister?

Vraag 2

  1. Welk grondrecht wordt – gelet op de u bekende jurisprudentie – met dit wetsvoorstel beperkt?

  2. Waarom is de Nederlandse rechter

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2009 (2)

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2009 (2)


Vragen

Vraag 1

  1. Wat is de kern van een ‘parlementair stelsel’?

  2. Verklaar waarom het in een land met een parlementair stelsel als Nederland geen harde regel kan zijn dat de partij die bij de verkiezingen de grootste is geworden de premier levert.

  3. Maak duidelijk waarom de invoering van een relatief meerderheidsstelsel met enkelvoudige districten de kans aanzienlijk vergroot dat de grootste partij ook de premier levert.

Vraag 2

J.Th.J. Van den Berg, Werkboek, p. 149/150: ‘Het parlementair bewustzijn in ons land heeft steeds te lijden gehad onder de niet-aanvaarding van het idee van de volkssoevereiniteit als grondslag voor alle politieke machtsuitoefening, daarmee tevens de ontkenning van het primaat van de volksvertegenwoordiging ten opzichte van de regering. Op zijn best zijn wij, achter Thorbecke aan, in een soort van juridisch evenwicht tussen regering en parlement blijven geloven, de soevereiniteitsvraag vermijdend. Velen onzer zijn echter heel lang, al dan niet ‘stiekem’ of zelfs onbewust, blijven geloven in de soevereiniteit van de koning. Wat daarvan in elk geval is overgebleven is de gedachte dat het parlement niet het gezag uitoefent over de regering, maar de belangen van de bevolking bepleit bij de regering.’

Naar aanleiding van deze tekst de volgende vragen

  1. Welk bezwaar heeft Thorbecke tegen een staatsinrichting die gebaseerd is op de idee van de volkssoevereiniteit?

  2. Beredeneer kort bij welke van de volgende politieke denkers de opvatting van Thorbecke over de verhouding tussen regering en parlement het beste aansluit: Hobbes, Locke, Montesquieu, Rousseau?

  3. Noem een element van het moderne proces van kabinetsformatie dat niet strookt met ‘de gedachte dat het parlement niet het gezag uitoefent over de regering, maar de belangen van de bevolking bepleit bij de regering’.

Vraag 3

Willem I, die tussen 1815 en 1840 Koning was, had beduidend meer bevoegdheden dan onze huidige Koning.

  1. Noem er drie.

  2. Betoog dat de huidige Koning te veel bevoegdheden heeft, waarmee hij de samenstelling en besluitvorming van de regering kan beïnvloeden.

Vraag 4

Een Kamerlid komt met een initiatiefwetvoorstel om de maximumsnelheid te verhogen.

  1. Op welk moment wordt de Raad van State geraadpleegd over dat wetsvoorstel?

  2. Kan een ander Kamerlid er via een amendement voor zorgen dat de maximumsnelheid juist wordt verlaagd?

  3. Stel dat het wetsvoorstel bekrachtigd wordt, wanneer treedt het dan in werking?

Vraag 5

In de Stoomwet staat de bepaling dat bij AMVB nadere voorschriften kunnen worden gegeven in het belang van de veiligheid van stoommachines.

  1. Mag de rechter in Nederland controleren of de wetgever deze bevoegdheid mocht delegeren aan de regering?

  2. Mag de regering op grond van de bepaling uit de Stoomwet vaststellen dat

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2007

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2007


Vragen

Casus ‘Verlicht bestuur’

In de gemeente Groenewoud (127.000 inwoners) heeft de Milieupartij bij de laatste verkiezingen voor de gemeenteraad een meerderheid van de zetels behaald. De nieuwe gemeenteraad wil meteen vaart zetten achter het milieubeleid. Op 6 juli 2007 stelt de raad een autonome verordening vast, die in de volksmond de ‘Spaarlampenverordening’ wordt genoemd.

Artikel 1 van de Spaarlampenverordening verbiedt inwoners van de gemeente vanaf 1 januari 2008 traditionele gloeilampen te gebruiken in hun woningen. Artikel 2 bepaalt vervolgens dat minder draagkrachtige huishoudens subsidie kunnen krijgen voor de aanschaf van spaarlampen volgens door de burgemeester te stellen regels. Artikel 3 bepaalt tenslotte dat de verordening in werking treedt op de dag na publicatie ervan. De minister van Binnenlandse Zaken is zeer ontstemd over de verordening. Voor de televisie betoogt hij dat een verbod op gloeilampen in strijd is met het EG-Verdrag en dat dit verdrag op grond van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet voorrang heeft boven het Nederlandse recht. Ook stelt de minister dat de verordening het regeringsbeleid doorkruist. De regering prefereert namelijk een milieuheffing op het gebruik van gloeilampen, die in de gehele Europese Unie zou moeten gelden. Nederland wil een voorstel daartoe aankaarten op de eerstvolgende bijeenkomst van de Europese Raad. De minister laat er tijdens het interview geen twijfel over bestaan dat het kabinet voornemens is de verordening van Groenewoud te doen vernietigen. In het parlement ontstaat over dat voornemen grote beroering. De Tweede Kamerfractie van de Milieupartij eist een interpellatiedebat met de minister van Binnenlandse Zaken, waarbij ook de minister van Landbouw – lid van de Milieupartij – aanwezig zou moeten zijn.

Tijdens het interpellatiedebat stelt de minister van Landbouw dat hij niet verantwoordelijk is, want – zo zegt hij – ‘er is nog niets vernietigd’. Ook als de vernietiging wel reeds had plaats gevonden, zou de Tweede Kamer uitsluitend de minister van Binnenlandse Zaken daarvoor verantwoordelijk kunnen stellen, zo voegt hij daaraan toe.

Vraag 1

  1. Hoeveel zetels heeft de Milieupartij minimaal in de raad van Groenewoud?

  2. Op basis van welke wetsbepaling is de Spaarlampenverordening vastgesteld?

  3. In welk geval zou de verordening geen vorm van autonomie, maar een vorm van medebewind zijn geweest?

Vraag 2

  1. Is artikel 1 van de verordening naar uw oordeel verbindend?

  2. Hoe oordeelt u over de verbindendheid van artikel 2?

Vraag 3

  1. Bekritiseer de redenering van de minister van Binnenlandse Zaken inzake de voorrang van het EG-verdrag.

  2. Wie kan namens Nederland het voorstel aankaarten in de Europese Raad?

Vraag 4

  1. Kan de regering de Spaarlampenverordening vernietigen, louter omdat deze het regeringsbeleid doorkruist?

  2. Met welk rechtsmiddel kan het gemeentebestuur van Groenewoud opkomen tegen een

.....read more
Access: 
Public
Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2006

Constitutioneel Recht - B1 - Recht - UvA - Oefententamen 2006


Vragen

Casus ‘Roken is dodelijk’

Hieronder vindt u achtereenvolgens fragmenten uit de Europese Tabaksrichtlijn, de Tabakswet en het Aanduidingenbesluit tabaksproducten, dat op artikel 2 van de Tabakswet is gebaseerd. De besluitvorming over de Tabaksrichtlijn in de Raad van Ministers vond met gekwalificeerde meerderheid plaats.

TABAKSRICHTLIJN

Richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001

betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 95 en 133,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag en in het licht van de op 5 april 2001 door het Bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke tekst,

(..)

hebben de volgende richtlijn vastgesteld:

(..)

Artikel 5

Etikettering

1. (..)

2. Op alle verpakkingseenheden van tabaksproducten, met uitzondering van tabak voor oraal gebruik en andere niet voor roken bestemde tabaksproducten, moeten verplicht de volgende waarschuwingen worden aangebracht:

a) een algemene waarschuwing

1. "Roken is dodelijk/roken kan dodelijk zijn",

2. "Roken brengt u en anderen rondom u ernstig schade toe".

Bovenstaande algemene waarschuwingen worden afwisselend aangebracht, zodat zij regelmatig verschijnen. Deze waarschuwing wordt aangebracht op de duidelijkst zichtbare kant (voorkant) van de verpakkingseenheid en op elke in de detailverkoop gebruikte buitenverpakking, behalve op extra cellofaanverpakkingen.

b) een bijkomende waarschuwing, die wordt gekozen uit de lijst van bijlage I.

(..)

TABAKSWET

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. tabaksproducten: producten die voor roken, snuiven, zuigen of pruimen bestemd zijn en die, al is het slechts ten dele, uit tabak bestaan, ook indien genetisch gemodificeerd;

b. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

(..)

Artikel 2

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de volksgezondheid eisen gesteld, waaraan tabaksproducten moeten voldoen ter zake van aanduidingen die moeten voorkomen op de verpakking waarin zij aan particulieren worden verstrekt. (..)

2. (..)

AANDUIDINGENBESLUIT TABAKSPRODUCTEN

Artikel 1

1. Op alle verpakkingseenheden van tabaksproducten worden, met uitzondering van tabak voor oraal gebruik en andere niet voor roken bestemde tabaksproducten, de volgende waarschuwingen aangebracht:

a. één van de volgende algemene waarschuwingen:

Roken is dodelijk Roken brengt u en anderen rondom u ernstige schade toe

b. één van de volgende bijkomende waarschuwingen:

(..)

Artikel 4

1. De waarschuwingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, en in artikel 1, tweede lid, beslaan minstens 30% van de buitenvoorkant van het betreffende oppervlak van de verpakkingseenheid waarop zij worden aangebracht.

(..)

6. De krachtens artikel 1 vereiste waarschuwingen (..) worden aangebracht:

.....read more
Access: 
Public
Human rights and fundamental rights - WorldSupporter Theme
Constitutioneel Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - UvA

Constitutioneel Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - UvA

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Constitutioneel Recht voor de opleiding Rechten Bachelor 1 aan de Universiteit van Amsterdam.
  • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Recht & Bestuur in Nederland: leren, studeren en kennis delen- startpagina
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2020
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.