Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 4


Vragen

Vraag 1

Sinds 1 januari 2015 is een groot deel van de overheidstaken op het terrein van de Jeugdwet, de zorg voor ouderen en langdurig zieke (wet maatschappelijke ondersteuning 2015) en voor mensen die niet in hun eigen onderhoud kunne voorzien (Participatiewet) overgeheveld van het Rijk (of soms: de provincie) naar de gemeenten. Gesproken wordt wel van ‘decentralisaties in het sociale domein’. Het betekent dat iedere gemeente voortaan naar eigen inzicht de uitvoering van deze drie wetten ter hand kan en zal nemen, uiteraard met inachtneming van de wettelijke kaders.

  1. Waarom heeft een dergelijke decentralisatie alleen zin als gemeentebesturen beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering van deze wetten?
  2. Is er bij de uitvoering van deze drie wetten in het sociale domein sprake van autonomie of medebewind? Licht uw antwoord toe.
  3. Ziet u risico’s aan deze overheveling van taken naar de gemeenten?

Vraag 2

De positie van het OM is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet RO.

  1. Leg uit waarom hier sprake is van deconcentratie, zoals in het Handboek behandeld op p. 856.
  2. Beschikt het OM over eigen bevoegdheden?
  3. Bestudeer art. 127 Wet RO. Acht u deze bepaling juridisch nodig?

Vraag 3

Volgens art. 150 lid 1 Gemw moet de gemeenteraad een verordening vaststellen waarin regels worden gesteld mbt de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.

  1. Gaat het hier om een autonome taak of een medebewindstaak? Betrek art. 124 Gw en art. 108 lid 2 Gemw.
  2. Welke rechtsgevolgen zijn verbonden aan het onderscheid tussen autonomie en medebewind?
  3. Wat is ‘taakverwaarlozing’ en wie kan er ‘in de plaats treden’ als een medebewindstaak wordt verwaarloosd? Betrek in uw antwoord art. 132 lid 5 Gw, en de artikelen 124 e.v. Gemw.
  4. Kunnen GS de inspraakverordening bedoeld in vraag 3a vaststellen als de raad dit verzuimt?

Vraag 4

Er is veel discussie over de beste aanstellingswijze van de burgemeester. Verschillende varianten zijn denkbaar: door de kroon benoemd, zoals nu het geval is, door de raad benoemd of rechtstreeks gekozen.

  1. Welke consequenties zal een rechtstreeks gekozen burgemeester hebben voor de (controlerende) positie van de gemeenteraad?
  2. Waarom ligt het bij een rechtstreeks gekozen burgemeester voor de hand dat zijn dakenpakket wordt vergroot en hij zijn eigen wethouders zal willen benoemen?
  3. In hoeverre kan de huidige verhouding tussen raad en burgemeester worden gekwalificeerd als een verhouding waarin de vertrouwensregel geldt?

Vraag 5

Stel, de gemeenteraad verbiedt in een autonome verordening het stoken van houtkachels vanwege de overlast die dit voor buurtbewoners oplevert. Mevrouw, bekend om haar ‘natuurlijke’ levensstijl, stookt al jaren uitsluitend op hout, en zij meent dat het met de stank en overlast wel meevalt. Ze vindt de geur ‘heel natuurlijk’ en een stuk gezonder dan al die elektromagnetische straling van al die mobiele telefoons, maar daar klaagt zij toch ook niet over? Volgens haar gaat de gemeente er trouwens ook helemaal niet over, wat ze thuis doet, moet ze toch zeker zelf weten?

  1. Heeft mevrouw gelijk?
  2. Stel, de verordening blijft juridisch overeind en inspireert het provinciebestuur tot het maken van een vergelijkbare provinciale regeling. PS menen echter op die manier het milieubelang te behartigen. Uit de toelichting blijkt bovendien duidelijk dat de provinciale verordening de bescherming van dit milieubelang uitputtend beoogt te regelen. Wat gebeurt er op het moment van inwerkingtreding van de provinciale verordening met de bepaling uit de gemeentelijke verordening?
  3. Kunt u uitleggen waarom de ‘motieftheorie’ de autonomie van de gemeentebesturen beschermt en vergroot?

Vraag 6

De Vuurwerkverbod Hilversum-uitspraak betreft de interne verdeling van de bevoegdheden over gemeentelijke bestuursorganen.

  1. Waarom meenden appellanten dat art. 2.7.3 van de APV Hilversum onverbindend was?
  2. Wat moet volgens de Afdeling worden verstaan onder het begrip ‘handhaving van de openbare orde?
  3. Waarom is het antwoord op 6b van belang voor het bepalen van de bevoegdheid van het college?

Vraag 7

Omdat veel gemeenten de uitvoering van de drie decentralisaties in het sociale domein niet zelfstandig aankunnen, hebben zij veelal besloten tot formele samenwerking. Dat gebeurt op basis van de Wgr. Op basis van deze wet is het mogelijk een nieuw openbaar lichaam in het leven te roepen met een eigen algemeen bestuur dat uit zijn midden een dagelijks bestuur vormt. In het algemeen bestuur zitten per deelnemende gemeenten een of enkele raadsleden of collegeleden, namens hun gemeente. Samen beslissen zij over de wijze waarop de bevoegdheden die aan de gemeenschappelijke regeling zijn overgedragen worden uitgeoefend. Het dagelijks bestuur legt aan het algemeen bestuur verantwoording af.

  1. Er is veel kritiek op de democratische gebrekkigheid van de gemeenschappelijke regelingen met zo een openbaar lichaam. Leg dat uit adhv hoofdstuk 1, afdeling 2 paragraaf 2 van de Wgr.
  2. Als alternatief wordt wel voor fusie van gemeenten gepleit. Wat zijn daarvan de nadelen?

Antwoordindicatie

Vraag 1

  1. De voorzieningen die nodig zijn in het sociale domein kunnen van gemeente tot gemeente verschillen. Bij verschillende omstandigheden (geografisch, leeftijd, politiek etc) horen ook verschillende voorzieningen. Je kan alleen maar rekening houden van plaatselijke omstandigheden als je beleidsvrijheid hebt. Vb: gemeenteraadsverkiezingen. In elke gemeente wordt ander beleid gevoerd.
  2. Medebewind, art. 124 lid 2 grondwet. Er wordt iets gevorderd van de gemeente, ogv een andere wet dan de Grondwet of gemeentewet, nml de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet. De wetgever regelt de belangrijkste regels/beleidskeuzes in een wet in form zin. Op decentraal niveau moet er nadere invulling worden gegeven. Op het moment dat ambtenaren worden ingeschakeld vordert hij medewerking in zijn beleid.
  3. Risico’s zouden kunnen zijn dat er te grote verschillen ontstaan in verschillende gemeentes en er dus ongelijkheid is. Vb: bijzondere bijstand.

Vraag 2

  1. Het OM is een onderdeel van het ministerie van J&V. Je moet onderscheid maken tussen de interne relatie tussen het ministerie en het OM en de externe relatie tussen de wfz en het OM.
  2. Ja, de bevoegdheid om mensen te vervolgen., 148 Sv e.v.
  3. Het is niet nodig, omdat de bevoegdheid om aanwijzingen te geven al blijkt uit het feit dat ze ondergeschikten zijn. Maar dit artikel is puur om te verduidelijken wat er al gold. Omdat de minister de baas is van het ministerie kan hij aanwijzingen geven. Het artikel suggereert dat als het er niet zou staan, het niet zo zou zijn. Ondergeschiktheid betekent dat de minister als bovengeschikte aanwijzingen mag geven.

Vraag 3

  1. Het gaat om een autonome taak. Bij autonomie gaat het om dat wat op eigen initiatief en eigen inzicht wordt geregeld, dit blijkt uit art 124 lid 1 Gw.  en om beslissingen die worden gevorderd in de gemeentewet. Dat is hier het geval, namelijk art 150 lid 1 Gemw. Ook 108 lid 2 Gemw herhaalt eigenlijk het art. in de Gw. Als de gemeentewet zelf iets vordert dan is het geen medebewind maar autonomie. !!! Je ziet dit terug in de tekst van 108 lid 2 Gemw!, niet in 124 Gw Geldt op provinciaal niveau hetzelfde. Medebewind is meewerken aan beleidsspecifieke hogere regelgeving.
  2. Het enige rechtsgevolg is dat er in art. 132 lid 5 onderscheid wordt gemaakt bij de toepassing van taakverwaarlozing.Eerste zin 132 lid 5 = medebewind, want er wordt verwezen naar de Grondwet en dat is een beleids specifieke hogere regelgeving. 124 Gemw is uitwerking van 132 lid 5 1e zin Gemw
  3. Taakverwaarlozing houdt in dat er in een gemeente of provincie iets had moeten gebeuren, wat dus niet is gebeurd. Er is echter wel een verschil met grove taakverwaarlozing, wat inhoudt dat er als gevolg van chaos in een gemeente of provincie niet behoorlijk meer bestuurd kan worden en er geen besluitvorming meer nodig is.  Het gemeentebestuur is verzamelnaam voor hoofdorganen van de gemeente: waaronder de raad, het college en burgemeester.

Gemeenteniveau:

  • Als de raad een taak verwaarloost dan grijpt GS in. Niet de PS omdat zij eens per maand vergaderen en dat niet praktisch is. Kun je beter aan het dagelijks bestuur overlaten, vandaar dat er twee keer GS staat.
  • Als het college een taak verwaarloost dan grijpt GS ook in.
  • Als de burgemeester een taak verwaarloost dan grijpt de CdK in.  (tegenhanger op provinciaal niveau)

Provincieniveau:   121 Provinciewet

  • Als provinciale staten taak verwaarloost, dan kan minister ingrijpen
  • Als GS verwaarloost, dan Minister zelf

Als CdK verwaarloost, dan Minister zelf

Minister die gaat over het terrein, dus kan verschillen. Als de raad een taak verwaarloost, dan zegt 124 gemw wat er moet gebeuren. Dat is een medebewindstaak. Stel dat de GS niks doet, dan kan de minister niet op deze grondslag ingrijpen

  1. Nee, er is sprake van een medebewindstaak en geen autonome taak

Vraag 4

  1. De gedachte dat de raad een legitimatie heeft om de burgemeester te controleren. Als de burgemeester rechtstreeks wordt gekozen door de bevolking dan heeft hij net zo’n democratische legitimatie, en de raad his dan niet meer in de positie om met gezag de burgemeester te controleren.
  2. Een gekozen burgemeester die campagne gaat voeren en die van alles belooft gaat lobbyen bijv in het college en gaat proberen bevoegdheden naar zichzelf toe te trekken om alsnog zijn beloftes waar proberen te maken.
  3. Formeel geldt de vertrouwensregel niet. Geldt wel voor de wethouders, die hebben een vertrouwensrelatie. Op gemeentelijk niveau is dit zelfs gecodificeerd in 49 Gemw. Maar de burgemeester valt hier niet onder. Er is wel een voorziening die erop lijkt, 61B gemw.

Vraag 5

  1. De benedengrens van art 149 Gw is dat de raad niet mag treden in de privésfeer van burgers. Maar aangezien de rook de privésfeer verlaat en omwonenden last ervaren, gaat het om het algemeen belang. 3 grenzen: boven, beneden en territoriaal. Wilnisser Visser arrest
  2. Kijken naar Emmense Baliekluivers. Sprake van anterieure verordening. Wat de gemeentelijke verordening was er eerder. Het motief verschilt, dus niet hetzelfde onderwerp, dus je kan 122 gemw niet toepassen. De bepaling vervalt niet van rechtswege, blijft dus bestaan.

Hoe los je dit op?

  • Vaststellen of het gaat om een anterieure of posterieure gemeentelijke verordening. Anterieur 122, posterieur 121.
  • Hebben de regelingen hetzelfde onderwerp? Toepassen arrest Emmense baliekluivers. Onderwerp = object + motief.
  1. Een regeling blijft eerder overeind of mag eerder gemaakt als hij een ander motief heeft. Er is veel minder snel beperking van de bevoegdheid want minder snel sprake van zelfde onderwerp

Vraag 6

  1. Appelanten zeiden dat het verkeerde bestuursorgaan was aangewezen. R.o. 2: onverbindendheid APV.
  2. r.o. 2.4. Volgens wetsgeschiedenis betekent ‘handhaving van de openbare orde’ het feitelijk herstellen en bewaren van de openbare orde.
  3. Als er sprake is van handhaving in de betekenis van 6b dan moet de burgemeester. Hoofdregel is dat college bevoegd is tenzij de burgemeester dat is.

Vraag 7

  1. Als je de bevoegdheden overdraagt, dan ga je er zelf niet meer over. Dit leidt dus tot een democratisch probleem, het DB wordt gecontroleerd door het AB en die neemt dan bindende besluiten terwijl ze niet rechtstreeks zijn gekozen.
  2. Er ontstaat dan een kloof tussen burgers en de gemeente en leidt tot verlies van identitieit en minder invloed. Voordelen van kleinschaligheid verdwijnen en de decentralisatieparadox gaat op (we dragen bevoegdheden over aan gemeenten om dichter bij burgers te staan, mar dit is te veel en daarom moeten ze samenwerken en daardoor staan ze weer verder van burgers af)
Check page access:
Public
Check more or recent content:

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Werkgroepopdrachten 2017/2018

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 1

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 1


Vragen

Vraag 1

Momenteel is een voorstel aanhangig om in de Grondwet, vóór artikel 1, een ongenummerde algemene bepaling op te nemen die luidt: ''De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat.'' 

  1. De Memorie van Toelichting is tegelijk met het wetsvoorstel aangeboden aan de Tweede Kamer. Hoe kan worden verklaard dat daarin van een andere tekst wordt uitgegaan dan in de versie van het voorstel die nu bij de Eerste Kamer in behandeling is? 
  2. Uit welke elementen bestaat volgens de memovie van toelichting een rechtsstaat, en voldoet Nederland volgens u momenteel aan die vereisten?  
  3. Wat is het nut van het opnemen van een dergelijke algemene bepaling in de Grondwet en hoe verhoudt deze bepaling zich volgens de regering tot de andere bepalingen in de Grondwet?   D) Leg uit of in de MvT een materiële of een formele democratie-opvatting wordt gehanteerdE) Welke kritiek heeft het Handboek op de rechtsstaatidee, en in hoeverre gaat het Handboek uit van een andere democratie-opvatting dan de concept-mvT?  

Vraag 2

Verschillende filosofen hebben op verschillende manieren geprobeerd de staat en het staatsgezag te funderen en legitimeren. Bij zowel Locke, Montesquieu als Rousseau zien we een staatsinrichting die de burger tegen willekeurige machtsmisbruik door de overheid beschermt. Hoe wordt in elk van hun theorieën de burger tegen een dergelijk machtsmisbruik beschermd? 

Vraag 3

Wat moet volgens het Handboek worden verstaan onder het begrip 'soevereiniteit' en wat is het belang van dit begrip voor het staatsrecht? 

Vraag 4

Geef van de onderstaande handelingen aan in hoeverre ze op gespannen voet staan met de eisen van een democratische rechtsstaat: 

  1. De AIVD gaat moslims van wie het vermoeden bestaat dat ze 'geradicaliseerd' zijn, 24 uur per dag volgen. 
  2. Google slaat alle persoonsgegevens van gebruikers op op buitenlandse servers, en gebruikt deze informatie o.a. voor het aanbieden van gerichte advertenties.  
  3. De overheid besluit de (gesubsidieerde) rechtsbijstand niet langer te vergoeden, en verhoogt bovendien de griffierechten aanzienlijk

Vraag 5

Spelen politieke partijen bij de vormgeving van de Nederlandse representatieve democratie een rol, en in hoeverre is het bezwaarlijk dat de ledentallen van politieke partijen steeds verder lijken af te nemen?

Vraag 6

De Refah Partisi-uitspraak van de grote kamer van het EHRM is van groot belang voor de interpretatie van art. 11 van het EVRM. 

  1. Welke rechtsvraag staat in deze zaak centraal? 
  2. Welke uitleg geeft het EHRM in deze uitspraak aan het begrip 'democratie' ? 

Vraag 7

Politieke partijen zijn niet grondwettelijk geregeld. Juridisch zijn zij 'gewone' verenigingen in de zin van boek 2 BW. in 2014 verbod de HR de politieke partij/ vereniging Martijn. Lees het arrest van de HR van 18 april 2014 en beantwoord de volgende vragen.

  1. Ogv welk artikel kunnen politieke partijen/rechtspersonen naar Nederlands recht worden verboden
.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 2

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 2


Vragen

Vraag 1

De uitspraak van het EHRM in de zaak Yumak en Sadak t. Turkije heeft betrekking op de uitleg van art. 3 van het Eerste Procotol bij het EVRM.

Artikel 3. Recht op vrije verkiezingen

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen.

Verplichting aan de Staten. Hof interpreteert deze bepaling als een recht op burgers om aan verkiezingen deel te nemen. Maar dit staat er niet.

  1. Waarom is er volgens klagers sprake van een schending van art. 3?
  2. Aan de hand van welke criteria toetst het Hof of art. 3 EP EVRM geschonden is?
  3. Welk oordeel geeft het Hof over de Turkse kiesdrempel, en ogv welke argumenten?

Vraag 2

In haar Probleemverkenning noemt de staatscommissie parlementair stelsel enkele sterktes en zwaktes van het Nederlandse politieke bestel

  1. Wat is het verband tussen het Nederlandse kiesstelsel en de steeds gebleken noodzaak om coalities van meerdere partijen te vormen?
  2. Par. 3.4 van de probleemverkenning is gewijd aan het tweekamerstelsel. Welke praktische oplossingen die passen binnen het grondwettelijk kader kunt u bedenken om tegemoet te komen aan wensen en bezwaren die in de Eerste Kamer leven tegen een bij die Kamer aanhangig wetsvoorstel? 

Vraag 3

De positie en het functioneren van de Eerste Kamer staat geregeld ter discussie.

  1. Wat wordt bedoeld met de ‘bolwerktheorie’, en in hoeverre gaat die theorie vandaag de dag nog op?
  2. Waarom paste de wijze van samenstelling van de Eerste Kamer van voor 1983, waarbij Eerste Kamerleden voor zes jaar werden gekozen en eens per drie jaar de helft van de kamer werd ‘ververst’, beter bij de terughoudende rol die de Eerste Kamer tegenwoordig voor zichzelf ziet weggelegd?

Vraag 4

De notie ‘De parlementaire orde is een politieke orde’ van J.Th. J. van den Berg is geschreven ten behoeve van een zogeheten ‘parlementaire zelfreflectie’ (2007-2009) waarin de Tweede Kamer nadacht over haar eigen functioneren.

  1. Wat wordt Van den Berg met de stijlen ‘standing for’ en ‘acting for’?
  2. De TK vergadert zowel plenair als in commissieverband. Waarom leent het vergaderen in kamercommissies zich in het algemeen beter voor de stijl ‘acting for’ en plenaire vergaderingen zich beter voor de stijl ‘standing for’

Vraag 5

Het Handboek bespreekt de verhouding tussen het inlichtingenrecht van de Kamers en de verantwoordingsplicht van bewindspersonen.

  1. Tijdens een Kamerdebat vraagt een Tweede Kamerlid aan de Minister van Veiligheid en Justitie of het bericht uit de media juist is dat de AIVD aan het begin van 2017 een terroristishe aanslag in Amsterdam heeft weten te voorkomen. Is de minister verplicht deze vraag van een individueel kamerlid te beantwoorden?
  2. Maakt het voor het antwoord op vraag
.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 3

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 3


Vragen

Vraag 1

In de hoofdstukken 13 en 36 van het Handboek wordt onder meer geschreven over de (rol van de rechter bij de) interpretatie van de Grondwet.

  1. Wat wordt bedoeld met ‘’tweesporigheid’’ in de uitleg van de Gw?
  2. Wat is het verband tussen het toetsingsverbod van art. 120 Gw en de vanaf p. 849 beschreven grenzen aan de rechtsvormende taak van de rechter?

Vraag 2

In het recente verleden werd in wetten die een Europese richt implementeerden de mogelijkheid gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur of ministeriele regeling van de wet af te wijken. Tegen die manier van implementeren werd op staatsrechtelijke gronden geprotesteerd. Welke constitutionele bezwaren kunnen tegen deze methode worden ingebracht?

Vraag 3

  1. Verhey en Aal bespreken in hun artikel Delegatie van regelgevende bevoegdheid in Nederland: tijd voor herbezinning de grenzen die het Nederlandse staatsrecht stelt aan delegatie van de bevoegdheid tot regelgeving.
  2. Wat wordt verstaan onder een zelfstandige algemene maatregel van bestuur?
  3. In de moderne verhoudingen is de praktijk van het opnemen van ruime delegatiegrondslagen een groter probleem dan de uitgifte van zelfstandige algemene maatregelen van bestuur. Welke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen zulke ruime delegatie?
  4. Hoe kunnen de bezwaren zoals geformuleerd naar aanleiding van vraag 3b worden ondervangen?

Vraag 4

 In 1989 wees de HR het Harmonisatiewet-arrest.

  1. De HR bespreekt diverse argumenten die steun geven aan het oordeel de rechter bevoegd te achten een wet in formele zin te toetsen. Welke rol speelt de kwaliteit van het proces van wetgeving in dit verband?
  2. In het arrest worden ook argumenten besproken die tot de conclusie voeren dat de rechter niet bevoegd is een wet in formele zin te toetsen. Welke zijn dat?
  3. Acht de HR rechterlijke toetsing van de formele wet aan fundamentele rechtsbeginselen onder alle omstandigheden uitgesloten?

Vraag 5

In het geschil dat leidde tot het Faunaverordening Fryslan-arrest werd een zogeheten bevel tot wetgeving geëist.

  1. Welke staatsrechtelijke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen een rechterlijk bevel tot wetgeving?
  2. Gaan de argumenten die de HR er in deze zaak toe brengen de vordering af te wijzen, in gelijke mate op wanneer gevorderd wordt dat de rechter de vaststelling van een amvb of een ministeriele regeling zou bevelen?

Vraag 6

In het Knooble b.v./Stat der Nederlanden-arrest draait het om de status van zogeheten NEN-normen.

  1. Wat zijn NEN-normen?
  2. Waarom zijn NEN-normen niet aan te merken als algemeen verbindende voorschriften?
  3. Welke staatsrechtelijke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen de verwijzingspraktijk die bij de NEN-normen is gehanteerd?

Antwoordindicatie

Vraag 1

  1. De tweesporigheid heeft betrekking op de uitleg van de rechter met betrekking tot de grondwet. Hoe de rechter
.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 4

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 4


Vragen

Vraag 1

Sinds 1 januari 2015 is een groot deel van de overheidstaken op het terrein van de Jeugdwet, de zorg voor ouderen en langdurig zieke (wet maatschappelijke ondersteuning 2015) en voor mensen die niet in hun eigen onderhoud kunne voorzien (Participatiewet) overgeheveld van het Rijk (of soms: de provincie) naar de gemeenten. Gesproken wordt wel van ‘decentralisaties in het sociale domein’. Het betekent dat iedere gemeente voortaan naar eigen inzicht de uitvoering van deze drie wetten ter hand kan en zal nemen, uiteraard met inachtneming van de wettelijke kaders.

  1. Waarom heeft een dergelijke decentralisatie alleen zin als gemeentebesturen beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering van deze wetten?
  2. Is er bij de uitvoering van deze drie wetten in het sociale domein sprake van autonomie of medebewind? Licht uw antwoord toe.
  3. Ziet u risico’s aan deze overheveling van taken naar de gemeenten?

Vraag 2

De positie van het OM is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet RO.

  1. Leg uit waarom hier sprake is van deconcentratie, zoals in het Handboek behandeld op p. 856.
  2. Beschikt het OM over eigen bevoegdheden?
  3. Bestudeer art. 127 Wet RO. Acht u deze bepaling juridisch nodig?

Vraag 3

Volgens art. 150 lid 1 Gemw moet de gemeenteraad een verordening vaststellen waarin regels worden gesteld mbt de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.

  1. Gaat het hier om een autonome taak of een medebewindstaak? Betrek art. 124 Gw en art. 108 lid 2 Gemw.
  2. Welke rechtsgevolgen zijn verbonden aan het onderscheid tussen autonomie en medebewind?
  3. Wat is ‘taakverwaarlozing’ en wie kan er ‘in de plaats treden’ als een medebewindstaak wordt verwaarloosd? Betrek in uw antwoord art. 132 lid 5 Gw, en de artikelen 124 e.v. Gemw.
  4. Kunnen GS de inspraakverordening bedoeld in vraag 3a vaststellen als de raad dit verzuimt?

Vraag 4

Er is veel discussie over de beste aanstellingswijze van de burgemeester. Verschillende varianten zijn denkbaar: door de kroon benoemd, zoals nu het geval is, door de raad benoemd of rechtstreeks gekozen.

  1. Welke consequenties zal een rechtstreeks gekozen burgemeester hebben voor de (controlerende) positie van de gemeenteraad?
  2. Waarom ligt het bij een rechtstreeks gekozen burgemeester voor de hand dat zijn dakenpakket wordt vergroot en hij zijn eigen wethouders zal willen benoemen?
  3. In hoeverre kan de huidige verhouding tussen raad en burgemeester worden gekwalificeerd als een verhouding waarin de vertrouwensregel geldt?

Vraag 5

Stel, de gemeenteraad verbiedt in een autonome verordening het stoken van houtkachels vanwege de overlast die dit voor buurtbewoners oplevert. Mevrouw, bekend om haar ‘natuurlijke’ levensstijl, stookt al jaren uitsluitend op hout, en zij meent dat het met de stank en overlast wel meevalt. Ze vindt de geur ‘heel natuurlijk’ en een stuk gezonder dan

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 5

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 5


Vragen

Vraag 1

Zijn niet-eenieder verbindende bepalingen van verdragen waar het Koninkrijk partij bij is, toepasbaar in de Nederlandse rechtsorde?

Vraag 2

Het Handboek verwijst op p. 716-719 enkele malen naar het Spoorwegstaking-arrest. In dat arrest sprak de HR zich uit over de vraag hoe de rechter toepassing moet geven aan de art. 93 en 94 Gw. In het arrest CAN/de Staat bespreekt de HR dezelfde vraag.

  1. Op welke wijze moet de rechter volgens de HR in CAN/De Staat beoordelen of een verdragsbepaling eenieder verbindend is in de zin van art 93 en 94 Gw?
  2. In een noot (na te lezen in AB 2015/21) bespreken Philipsen en De Wit hoe de benadering in het arrest CAN/de Staat zich verhoudt tot eerdere jurisprudentie, waaronder het Spoorwegstaking-arrest. Zij concluderen ‘’dat bij een onverkorte toepassing van deze (CAN/staat benadering in een veel groter aantal gevallen sprake zal zijn van (schending) van rechtstreeks werkend verdragsrecht’’. Waarom komen de nootschrijvers tot deze conclusie?

Vraag 3

In het artikel Rechtstreekse werking van internationale verdragen: een Hollands probleem met een Amerikaanse of Franse oplossing? Bespreken de auteurs onder meer een initiatief van het kamerlid Taverne om de staatsrechtelijke regels rondom goedkeuring van verdragen aan te passen. Daarnaast maken ze een vergelijking tussen de staatsrechtelijke regeling van de doorwerking en voorrang van verdragsrecht in Nederland, Frankrijk en de VS.

  1. Is voor de interpretatie van verdragsbepalingen door de Nederlandse rechter bepalend wat de wetgever ten tijde van de verdragsgoedkeuring daaromtrent heeft gesteld?
  2. Inmiddels is het voorstel-Taverne in gewijzigde vorm aanvaard en heeft het geleid tot art. 2, tweede lid van de Rwg&bw. Waarin verschilt die bepaling van het oorspronkelijke voorstel van Taverne, zoals Van Rossem en Spijkers het beschrijven?
  3. Vertoont de Nederlandse doorwerkingsregel meer verwantschap met die van Frankrijk of die van de VS?

Vraag 4

De Rwg&bv geeft enkele voorschriften over de goedkeuring van een verdrag dat van de Gw afwijkt.

  1. Waarom verplicht het tweede lid van art. 6 Rwg&bv tot vermelding van de toepasselijkheid van art. 91, derde lid van de Gw?
  2. Hoe kunnen de Tweede, respectievelijk de Eerste Kamer uitdrukking geven aan hun overtuiging dat een goed te keuren verdrag van de Gw afwijkt, in het geval de regering meent dat van zo’n afwijking geen sprake is?

Vraag 5

 Waarop berust naar het oordeel van het Hof van Justitie in het arrest Costa/ENEL de voorrang van het EU-recht t.o.v. het recht van de lidstaten?

Vraag 6

Het Handboek bespreekt op p. 737-741 de rechtstreekse werking en voorrang van Unierecht. In het Rusttijden-arrest oordeelt de HR over vragen naar de verhouding tussen gemeenschapsrecht en nationaal recht.

  1. Waarop baseert de HR zijn oordeel over de doorwerking van Europees recht?
  2. Hoe verhoudt dit oordeel van de HR
.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 6

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 6


Vragen

Vraag 1

De inzet in de Occupy Amsterdam-zaak was of een tentenkamp een betoging in de zin va art. 9 Gw kan zijn.

  1. Op grond van welke overwegingen was de burgemeester van Amsterdam tot de conclusie gekomen dat de Occupy-kampeerders geen aanspraak konden maken op de bescherming van art. 9 Gw?
  2. Hoe bepaalt de ABRvS of de appellanten bescherming van art. 9 Gw genieten?

Vraag 2

Het Handboek bespreekt op p. 271 e.v. de vraag wie subject van een grondrecht kunnen zijn.

  1. Komt aan overheidsorganen een beroep op grondrechten toe?
  2. Welke complicatie speelt bij de vraag of ambtenaren subject van grondrecht kunnen zijn?

Vraag 3

In de verkenning inzet en juridische mogelijkheden Mosquito worden enkele opmerkingen gemaakt over de relevante grondrechtelijke normen bij de inzet van een Mosquito.

  1. Stel dat u erop uit bent een geplaatste Mosquito te verwijderen. Op welk grondrecht kunt u voor dat doel zich het beste beroepen?
  2. In par. 3.2.2. van de notitie wordt gesteld dat uitzonderingen op de voorwaarde van herleidbaarheid tot een grondwettelijke beperkingsclausule, zoals de redelijke uitleg, in dit geval niet van toepassing zijn. Waarom geldt die uitzondering hier niet?

Vraag 4

Ten tijde van de Drugspand Venlo-uitspraak bestond art. 174a Gemeentewet nog niet. De burgemeester had zich gebaseerd op een verordening die steunde op art. 149 Gemeentewet. Waarom concludeert de rechter desondanks dat de vereiste grondslag voor het besluit ontbreekt?

Vraag 5

De Sunday Times-uitspraak van het EHRM is van belang voor de interpretatie van diverse beperkingsclausules in het EVRM.

  1. Hoe bepaalt het Hof of sprake is van een beperking die ‘’bij wet is voorzien’’ ?
  2. Hoe bepaalt het Hof of sprake is van een beperking die ‘’in een democratische samenleving noodzakelijk is’’?

Vraag 6

De Önerylidiz-uitspraak geeft een goede illustratie van het leerstuk van de positieve verplichtingen onder het EVRM.

  1. Wat is de inhoud en het nut van het onderscheid tussen het ‘’substantive aspect’’ en het ‘’procedural aspect’’ van art. 2 EVRM?
  2. Waarom heeft Turkije volgens het Hof beide aspecten van art. 2 EVRM geschonden?
  3. Op grond van vaste Nederlandse jurisprudentie genieten openbare lichamen en hun bestuurders strafrechtelijke immuniteit voor ‘’gedragingen die naar hun aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak’ (De zogeheten Pikmeer-immuniteit). Acht u die Nederlandse jurisprudentie verenigbaar met de Oneryildiz-uitspraak?

Vraag 7

Een van de karakteristieken van het EHRM is dat het (onder voorwaarden) toegankelijk is voor individuen.

  1. Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan wil een burger zich bij het Hof kunnen beroepen op het EVRM?
  2. Kan een einduitspraak van het Hof een geconstateerde
.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 7

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 7


Vragen

Vraag 1

Het SGP-arrest betreft de consequenties van de anti-discriminatiebepaling zoals die is opgenomen in het VN Vrouwenverdrag.

  1. Wat is voor de Staat het inhoudelijke argument om te bepleiten dat het arrest van het gerechtshof zou worden vernietigd?
  2. Waarom moet volgens de HR in dit geval een beperking op de vrijheid van de SGP om uiting te geven aan haar levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging worden aanvaard?

Vraag 2

De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) werkt met de begrippen ‘’direct onderscheid’’ en ‘’indirect onderscheid’’.

  1. Waarin verschilt direct onderscheid van indirect onderscheid?
  2. Commerciële aanbieders van producten of diensten hanteren soms verlaagde tarieven voor bepaalde groepen, bijvoorbeeld voor vrouwen of senioren. Onder welke voorwaarde zijn deze praktijken in overeenstemming met de Awgb?

Vraag 3

Is het verenigbaar met art. 7 Gw wanneer Nederlandse overheden inhoudelijke beperkingen stellen aan het gebruik van de vrijheid van meningsuiting?

Vraag 4

In zijn noot onder de Jezus redt-uitspraak beschrijft Schutgens de stand van de jurisprudentie over art. 7 Gw.

  1. Wat is het voornaamste verschil in beschermingsreikdwijdte tussen de leden 1 en 3 van art. 7 Gw?
  2. Waarom concludeert de Afdeling Bestuursrechtspraak in de zaak- Jezus redt dat de appellant zich niet met succes op zijn recht op vrije meningsuiting kan beroepen?

Vraag 5

In de uitspraak van het EHRM in de zaak Von Hannover t. Duitsland II draaide het onder meer om de bescherming die roddelbladen genieten onder art. 10 EVRM.

  1. Waarom kan van art. 10 EVRM worden gezegd dat het zowel een ruimere als beperktere mate van bescherming biedt dan art. 7 Grondwet?
  2. Welke betekenis hecht het Hof aan de positie of status van de persoon over wie gepubliceerd wordt, de positie of status van het medium dat publiceert en de aard van het onderwerp waarover de publicatie handelt?

Vraag 6

De Onderwijsraad heeft in 2012 op verzoek van de Tweede Kamer een advies uitgebracht over de vraag of de interpretatie van art. 23 Gw nog past in de huidige maatschappelijke context.

  1. Welke garanties biedt art. 23 Gw aan het openbaar onderwijs?
  2. Welke garanties biedt art. 23 Gw aan het bijzonder onderwijs?
  3. Welke maatscchappelijke ontwikkelingen geven aanleiding de traditionele interpretate van art. 23 Gw te herzien?

Vraag 7

Enkele jaren geleden werd bekend dat de kwaliteit van het onderwijs op sommige bijzondere scholen (vooral in de grote steden) onder de maat was. De verantwoordelijke wethouders zinden op manieren om de betreffende scholen te dwingen de kwaliteit te verbeteren. Zijn de gemeenten bevoegd slecht presterende scholen om die reden te korten op hun financiering?

Vraag 8

Naast de Grondwet bevatten ook diverse verdragen garanties inzake het onderwijs. Waarin verschilt de verdragsrechtelijke bescherming van de garanties die de Grondwet biedt?

.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1430
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.