Staatsrecht 2: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

 

Deze bundel bevat materialen te gebruiken bij het vak Staatsrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Bundle items:
Staatsrecht II - B2 - Rechten - RUG - Aantekeningen hoorcolleges
Crossroad:
Follow the author: Law Supporter
This content is used in bundle:

Staatsrecht 2 - Recht - RUG - B2 - Oefenbundel

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2019

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2019


Vragen

Vraag 1a

Artikel 2:57 APV Groningen luidt: “Het is verboden (stads)duiven of andere overlastveroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren op een openbare plaats.”

Leg uit welke staatsrechtelijke noodzaak bestaat om het bestanddeel “op een openbare plaats” in het voorschrift op te nemen. Besteed in uw antwoord ook aandacht aan de zogeheten ‘reflexwerking’. (5 punten, 150 woorden)

Vraag 1b

Stel, omdat het overlastprobleem in alle grote steden speelt, wordt het voeren van (stads)duiven en andere overlastveroorzakende vogels voortaan verboden in een nieuwe wet in formele zin. Een uitzondering wordt in die wet evenwel gemaakt voor reigers, vanwege een bepaalde Europese natuurbeschermingsmaatregel die in de wet is geïmplementeerd. Het voeren van reigers is volgens de wet dus niet verboden, zelfs niet als zij overlast geven. Frits Zeilstra houdt van vissen en is dagelijks aan de rand van het openbaar water te vinden voorzien van vishengel en vergunning. De reigers weten dat, en er staan vaak meerdere reigers rondom Frits, te wachten tot hij een visje vangt. Frits Zeilstra houdt ook van reigers, hij voert de gevangen visjes dan ook altijd aan de reigers. Het is een mooi gezicht, vindt Frits. Bijzonder opsporingsambtenaar Van Pommeren houdt niet van vissen en niet van reigers. Hij houdt ook niet van Frits Zeilstra. Het gedrag van Zeilstra is hem een doorn in het oog. Op een dag betrapt hij Frits op heterdaad op het voeren van de reigers. Hij slingert hem op de bon wegens overtreding van artikel 2:57 APV Groningen. Frits meent evenwel dat hij sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wet niet vervolgd kan worden wegens overtreding van de APV-bepaling, te meer nu het reigers zijn die hij voert.

Heeft hij gelijk? (7 punten, 250 woorden)

Vraag 2a

Artikel 3, eerste lid van het Verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van asbest luidt: "De nationale wetgeving dient de maatregelen voor te schrijven die getroffen moeten worden ter voorkoming en beheersing van, en bescherming van werknemers tegen, gezondheidsgevaren als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan asbest."

Stel dat in 2010 aan de rechter werd gevraagd toepassing van de wet te toetsen aan de toepassing van art. 3, eerste lid van het Verdrag. Leg aan de hand van het Spoorwegstaking-arrest uit of de rechter daartoe bevoegd is. (4 punten, 200 woorden)

Vraag 2b

Stel dat in 2019 aan de rechter gevraagd wordt toepassing van de wet te toetsen aan de

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2018

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2018


Vragen

Vraag 1a

In paragraaf van het artikel Rechtstreekse werking van internationale verdragen: een Hollands probleem met een Amerikaanse of Franse oplossing? wordt op onder meer de vraag aan de orde gesteld of aan artikel 91 van de Grondwet een argument kan worden ontleend om voortaan de wetgever een prominentere rol te geven bij het bepalen van de werking van een verdragsbepaling.

Waarom veronderstellen de auteurs van het artikel dat naar Nederlands staatsrecht de wetgever nog geen prominente rol speelt bij het bepalen van de werking van een verdragsbepaling? (4 punten, 75 woorden)

Vraag 1b

De auteurs wijzen er voorts op dat een interessante vraag is hoe zo n constitutionele rol voor regering en parlement zich verhoudt tot de contextuele benadering waarvoor de Hoge Raad in het [CAN]-arrest heeft gekozen Deze contextuele benadering in het CAN- arrest staat op gespannen voet met het voorstel om de rol van de wetgever bij de vaststelling van de werking van een verdragsbepaling te benadrukken. Leg uit waarom dat zo is. (6 punten, 150 woorden)

Vraag 2a

Dathne en Matt zitten met het volgende. Tijdens een staatsbezoek aan de Volksrepubliek China doet koning Willem-Alexander enkele politiek getinte uitspraken over het voorstel van het centrale comité van de Chinese Communistische Partij om het maximumaantal opeenvolgende termijnen dat een president en vicepresident mogen vervullen, af te schaffen. De Tweede Kamer wil hierover van gedachten wisselen met de regering.

Dathne stelt dat aangezien de uitlatingen buiten het grondgebied van het koninkrijk zijn gedaan niemand hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. Matt heeft zijn bedenkingen bij Dathnes standpunt. Adviseer Matt over de vraag of voor de uitlatingen van de koning ministeriële verantwoordelijkheid wordt gedragen, en zo ja of het staatsrechtelijk uitmaakt welke minister door de Kamer wordt aangesproken in deze kwestie. (5 punten, 100 woorden)

Vraag 2b

Na afloop van het staatsbezoek van de koning aan China wordt in het opinieblad De Doranen een artikel geplaatst over mogelijk geheime afspraken tussen de Nederlandse minister van Justitie en Veiligheid en zijn Chinese collega over het aftappen van internetkabels. Een Tweede Kamerlid vraagt aan de minister of de inhoud van dit artikel waar is. De minister wil in het belang van de nationale veiligheid geen antwoord geven op deze vraag. Kan de Kamer de minister dwingen de gevraagde inlichtingen te verstrekken?

Licht uw antwoord toe. (5 punten, 100 woorden)

Vraag 3

Naar verwachting treedt in 2021 de Omgevingswet in werking, een wet die een groot aantal reeds bestaande wetten op het terrein van het omgevingsrecht integreert en vereenvoudigt. Kenmerkend voor de wet is dat de inhoudelijke normstelling grotendeels bij algemene maatregel van bestuur zal plaatsvinden. De wet bevat daartoe een groot aantal delegatiebepalingen. Als argumenten daarvoor worden aangevoerd:

  1. Een groot deel van de inhoudelijke normstelling volgt rechtstreeks uit Europese richtlijnen;
  2. Er is behoefte aan flexibiliteit
  3. .....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (1)

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (1)


Vragen

Vraag 1a

Noem twee redenen waarom volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) politieke partijen van eminent belang zijn voor de democratie. Beargumenteer uw antwoord aan de hand van relevante overwegingen uit de Refah Partisi-uitspraak. (6 punten) (200 woorden)

Vraag 1b

Stel dat van een politieke partij vast staat dat ze doelen nastreeft die onverenigbaar zijn met het EVRM. Biedt de rechtspraak van het EHRM de betrokken staat ruimte de verenigingsvrijheid van de betreffende politieke partij te beperken nog voordat deze aan de macht is gekomen? (4 punten) (150 woorden)

Vraag 2a

Leg uit of de vertrouwensregel een rol speelt bij het bepalen van de omvang van ministeriële verantwoordelijkheid. (5 punten) (150 woorden)

Vraag 2b

In 1848 werd het ontbindingsrecht geïntroduceerd om tegenwicht te bieden aan de in datzelfde jaar ingevoerde politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Het Handboek wijst erop dat, mede onder invloed van de opkomst van politieke partijen, het ontbindingsrecht is “geparlementariseerd”. Leg uit wat met die “parlementarisering van het ontbindingsrecht” bedoeld wordt. (5 punten) (150 woorden)

Vraag 3a

Ter uitvoering van artikel 123 van de Grondwet is de Wet Algemene regels herindeling (Wet Arhi) uitgevaardigd. De Wet Arhi bepaalt onder meer dat Provinciale Staten aan de minister van Binnenlandse Zaken een voorstel doen voor een gemeentelijke herindeling. De minister gebruikt dat voorstel bij de voorbereiding van gemeentelijke herindelingen. De daadwerkelijke herindeling vindt plaats bij wet.

Het bestuur van de provincie Groningen zou graag zien dat een herindeling van gemeenten wordt gerealiseerd. Haren, Ten Boer en Groningen zouden moeten fuseren. Vooral in Haren bestaat daartegen bij een groot deel van de ingezetenen verzet. In december 2016 heeft een Burgercomité geprobeerd de herindeling via de burgerlijke rechter tegen te houden. Het vorderde daartoe dat de rechter de provincie Groningen zou “verbieden verdere (juridische of feitelijke) stappen te zetten in het proces dat is gericht op het in een formele wet vastleggen van een herindelingsvoorstel, waarbij behalve de gemeente Groningen en de gemeente Ten Boer ook de gemeente Haren zal zijn betrokken (...)”, totdat aan bepaalde voorwaarden zou zijn voldaan.

Is een dergelijke vordering naar Nederlands staatsrecht toewijsbaar? (5 punten) (200 woorden)

Vraag 3b

Stel dat het Burgercomité gebruik wil maken van de mogelijkheid om in te spreken tijdens de voorbereiding van het herindelingsvoorstel. Het comité stuit op artikel 3 van de Inspraakverordening van de provincie Groningen, dat luidt als volgt:

“Inspraak wordt gegeven aan belanghebbenden en aan andere ingezetenen van de provincie, voor zover gedeputeerde staten dan wel de commissaris van de Koning dit bepalen.”

Het comité meent dat provinciale staten, bij het vaststellen van deze verordening, ten onrechte er voor gekozen hebben gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning bevoegd te maken te bepalen in hoeverre inspraak kan plaatsvinden. Deze organen zijn immers vooringenomen ten aanzien van de.....read more

Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (2)

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (2)


Vragen

Vraag 1a

In art. 81 Grondwet is vastgelegd hoe in Nederland de wetgevende macht is samengesteld. Vanuit rechtsstatelijk perspectief wordt op de bepaling wel kritiek geleverd. Stel, de algemene bepaling waarover het gaat in wetsvoorstel 34 516 wordt in de Grondwet opgenomen. Verandert er hierdoor iets aan de uitleg van art. 81 Grondwet? Geef twee verschillende argumenten ter onderbouwing van uw antwoord. (6 punten, 150 woorden)

Vraag 1b

De algemene bepaling zoals die wordt voorgesteld in wetsvoorstel 34 516 noemt 3 elementen: democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Leg in eigen woorden uit waarom de waarborging van de mensenrechten, gelet op de functie van de algemene bepaling, ten opzichte van de beide andere elementen een afwijkend karakter draagt. (4 punten, 150 woorden)

Vraag 2a

Stel, een Nederlandse medewerker van het ministerie van Defensie wordt betrapt op spionage. Hij blijkt diverse staatsgeheimen te hebben doorgespeeld aan een ander land. Hij wordt vervolgd wegens overtreding van art. 98a Sr en tot in hoogste instantie veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Had de rechter hem zijn kiesrecht kunnen ontnemen? (6 punten, 150 woorden)

Vraag 2b

Onder welke specifieke voorwaarden is volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het opleggen van de sanctie van ontzetting uit het kiesrecht toegestaan? (4 punten, 200 woorden)

Vraag 3

Bij de besluitvorming over een wetsvoorstel is door de Tweede en Eerste Kamer gebruik gemaakt van de mogelijkheden die art. 69, vierde lid Reglement van Orde van de Tweede Kamer en art. 105, tweede lid Reglement van Orde van de Eerste Kamer bieden om het voorstel zonder stemming aan te nemen. Vervolgens is het wetsvoorstel bekrachtigd en gepubliceerd. Een door deze wet gedupeerde stichting start een procedure tegen de Staat bij de bevoegde burgerlijke rechter. De stichting stelt dat deze wet vanwege een procedureel gebrek (er is niet gestemd) in strijd is met art. 67 lid 2 Grondwet. Ook ziet de stichting strijd met een aanbeveling van een volkenrechtelijke organisatie (waar het Koninkrijk bij is aangesloten) waaruit blijkt dat over wetten bij voorkeur uitdrukkelijk dient te worden gestemd in vertegenwoordigende organen. Heeft het kans van slagen om bij de rechter te vorderen dat de desbetreffende wet in strijd is met:

  1. Art. 67 lid 2 Grondwet, en
  2. De aanbeveling van de volkenrechtelijke organisatie?

(10 punten, 250 woorden)

Vraag 4

Robin van Haase is lid van de rekenkamer van de gemeente Den Haag. Hij wordt strafrechtelijk veroordeeld wegens grootschalige belastingfraude van zijn eigen bedrijfje, Tennis Boven BV. De gemeenteraad van Den Haag meent, na intern overleg, dat de veroordeling niet in de weg hoeft te staan aan het voortzetten van Van Haases lidmaatschap van en werkzaamheden voor de gemeentelijke rekenkamer. Hij functioneert daar uitstekend, zo is de algemene opvatting. De griffier wijst nog wel op art. 81d lid 1 sub.....read more

Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (1)

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (1)


Vragen

Vraag 1

  1. Geef nauwkeurig aan, in hoeverre art. 50 van de Grondwet van een pluralistische democratieopvatting uitgaat.
  2. Geef gemotiveerd aan of Nederland, gelet op het arrest van het EHRM van 8 juli 2008 (Yumak & Sadak t. Turkije), bevoegd is om in de Kieswet ten aanzien van verkiezingen van de Tweede Kamer een kiesdrempel van 10% in te voeren.

Vraag 2

Stel dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat het eenvoudiger moet worden politieke partijen waarvan de bestuurders strafbare feiten hebben gepleegd, te verbieden. Daarom wordt voorgesteld artikel 2:20 BW te wijzigen en een lid toe te voegen dat luidt:

  • Een rechtspersoon waarvan een bestuurder bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.
  1. Acht je een dergelijke bepaling in overeenstemming met artikel 8 Gw?
  2. Acht je een dergelijke bepaling in overeenstemming met artikel 11 EVRM?

Vraag 3

Stel, Vicky Achterluiken, recent benoemd tot Tweede-Kamerlid voor de PVV, geeft van haar ambities al snel blijk door de minister van Veiligheid en Justitie te overstelpen met tientallen vragen per dag over de vluchtenlingentoestroom, de sharia, overlast door Marokkanen en wat dies meer zij. Niet alleen in de plenaire vergaderingen vraagt zij om heel wat spreektijd, ook in de commissievergaderingen blijft zij maar op haar standpunten hameren. Voor haar collega’s blijft soms nauwelijks spreektijd over. De antwoorden die de minister op al die vragen geeft, lijken haar overigens minder te interesseren. Zo gaat het weken door, tot op een dag alle bij de minister - kennelijk - opgekropte woede er tijdens een plenair debat uitkomt en hij uitroept: “Mevrouw Achterluiken, hou toch eens op met al die populistische vragen van niks, en ga eens aan het werk!”. Hoe duidt u het gedrag van mevrouw Achterluiken in termen van de stijlen van representatie die in de literatuur wel zijn onderscheiden?

Vraag 4

  1. Stel dat bij wet van 5 februari 2016 inzake de gemeentelijke bevoegdheden met betrekking tot de rioleringssystemen de Rioolwet is gewijzigd. Art. 4 bepaalt voortaan het volgende: De gemeenteraad stelt bij verordening eisen aan de kwaliteit van de binnen de grenzen van de gemeente gelegen rioleringssystemen. Daarbij laat de wet aan de gemeenteraden een zeer grote vrijheid om deze kwaliteitseisen in te vullen. Is deze wettelijke bepaling een voorbeeld van gemeentelijke autonomie of van medebewind?
  2. De gemeenteraad van Utrecht stelt de verordening in de zin van het nieuwe art. 4 van de bij vraag 4a bedoelde Rioolwet vast. De raad wil in deze verordening onder meer vastleggen dat de rioleringsbuizen in de gemeente Utrecht een doorsnede van ten minste 30 centimeter moeten hebben. Daarnaast wil de gemeenteraad in de
  3. .....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (2)

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (2)


Vragen

Vraag 1a

Stel, de Tweede Kamer besluit tot het houden van een parlementaire enquête naar de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs, omdat recent aan het licht is gekomen dat die kwaliteit de afgelopen tien jaar sterk is achteruitgegaan. De enquêtecommissie roept als getuige onder andere Ronald Plasterk op, de huidige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij was in het vorige kabinet minister van Onderwijs en verantwoordelijk voor de wijzigingen die toen in de wetgeving op het hoger onderwijs zijn doorgevoerd. Minister Plasterk verschijnt, maar weigert te antwoorden. Hij laat weten dat de huidige minister van onderwijs als getuige moet worden opgeroepen, omdat deze nu de politieke verantwoordelijkheid draagt.

Is minister Plasterk tot antwoorden verplicht? Betrek in uw antwoord het door Plasterk aangevoerde argument. (5 punten)

Vraag 1b

Beschikt de commissie over middelen om Plasterk tot antwoorden te dwingen? (5 punten)

Vraag 2a

Stelling:

“Het verbieden van politieke partijen die zich schuldig maken aan oproepen tot geweld tegen bekleders van openbare ambten is een maatregel die beter past in een materiële democratieopvatting dan in een formele democratieopvatting.”

Leg uit wat bedoeld wordt met een materiële democratieopvatting en met een formele democratieopvatting, en geef aan of de stelling volgens u juist is. (5 punten)

Vraag 2b

Noem drie functies die in het Handboek aan politieke partijen worden toegeschreven. Licht in uw antwoord elk van deze functies kort toe. (5 punten)

Vraag 3a

Welke argumenten kunt u aan de Grondwet ontlenen voor de stelling dat de Grondwet ten opzichte van de wet in formele zin te gelden heeft als de hogere regeling? Bespreek ten minste twee argumenten. (5 punten)

Vraag 3b

Waarom zijn zogeheten NEN-normen waarnaar in een algemeen verbindend voorschrift wordt verwezen volgens de jurisprudentie geen algemeen verbindende voorschriften, en wat valt op grond van de rechtsstatelijke eis van voorzienbaarheid tegen die jurisprudentie in te brengen? (5 punten)

Vraag 4a

Stel, Derek Shepperd heeft te Arnhem zijn auto geparkeerd op een plek voor vergunninghouders, zonder zelf in het bezit te zijn van een parkeervergunning. Hij wordt vervolgd wegens overtreding van artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening Arnhem 2007, dat luidt:

(3.) Het is verboden op een parkeerplaats voor uitsluitend vergunninghouders te parkeren: (a.) zonder vergunning. In de gerechtelijke procedure wijst zijn advocaat op artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, dat luidt:

(1.) De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (g.) op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.

Ook deze bepaling verbiedt, kort gezegd, het parkeren zonder vergunning op een plek voor vergunninghouders. Het RVV beoogt nadrukkelijk te bewerkstelligen dat in heel Nederland dezelfde verkeersregels gelden. Hoe zal de rechter Shepperds verweer moeten.....read more

Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (1)

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (1)


Vragen

Vraag 1

Locke heeft een andere denker eens bekritiseerd met de stelling dat ‘niemand geacht kan worden zo dwaas te zijn in te stemmen met een regeringsvorm, volgens welke allen ermee ingestemd zouden hebben dat allen, op één na, beperkt zouden worden door de wet, terwijl die ene persoon alle vrijheden van de natuurtoestand zou behouden, veel machtiger zou worden, en losbandig zou worden door straffeloosheid’. Hoe ondervangt Locke met zijn theorie over de legitimiteit van overheidsgezag het in dit citaat aan de kaak gestelde probleem?

Vraag 2

In de procedure die leidt tot de benoeming van een nieuwe burgemeester van de gemeente Rucphen (Noord-Brabant) speelt commissaris van de Koning Van der Mei een actieve rol. Onder andere verschaft hij de vertrouwenscommissie van de raad van Rucphen zijn oordeel over de geschiktheid van de kandidaten. Zijn oordeel komt erop neer dat er maar één geschikte kandidaat heeft gesolliciteerd. Na afloop van de procedure die heeft geleid tot de benoeming van een nieuwe burgemeester blijkt de door Van der Mei aanbevolen kandidaat een goede vriend en zakenpartner van hem te zijn. Provinciale staten van Noord-Brabant zijn not amused en willen de commissaris van de Koning over de zaak aan de tand voelen. Is hij ter zake aan enig orgaan verantwoording verschuldigd? Zo ja aan wie? Zo neen, waarom niet?

Vraag 3

De regeling omtrent ontslag van ministers ingeval van verlies van vertrouwen verschilt van de regeling omtrent ontslag van wethouders ingeval van verlies van vertrouwen. Benoem het principiële verschil tussen beide procedures en verklaar het vanuit een juridisch oogpunt.

Vraag 4

Stel dat de regering een nieuw openbaar lichaam (in de zin van hoofdstuk 7 van de Grondwet) in wil stellen dat belast is met het reguleren en controleren van gaswinning in de provincie Groningen. Het openbaar lichaam moet de bevoegdheid krijgen om bij verordening verplichtingen op te leggen aan (rechts)personen die bij de gaswinning betrokken zijn. Deze verplichtingen zullen op andere dan strafrechtelijke wijze worden gehandhaafd. Vanwege de maatschappelijke onrust over de gaswinning wil de regering snel handelen. Kan naar Nederlands staatsrecht dit openbare lichaam worden ingesteld zonder dat sprake is van parlementaire betrokkenheid?

Vraag 5

In haar uitspraak van 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY7985 oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verhouding tussen de Monumentenverordening van de gemeente De Bilt en de Natuurbeschermingswet. De Afdeling overwoog onder meer:

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat beide regelingen hetzelfde onderwerp betreffen. (…) [D]e geschiedenis van de totstandkoming van de Natuurbeschermingswet [biedt] geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever met de regeling in hoofdstuk IV van de Natuurbeschermingswet een uitputtende regeling heeft willen treffen. De rechtbank is derhalve ten onrechte tot het oordeel gekomen dat hoofdstuk IV van de Natuurbeschermingswet uitputtend is en dat hoofdstuk 4 van de Monumentenverordening om.....read more

Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (2)

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (2)


Vragen

Vraag 1

Beschrijf welke rol individuele burgers volgens Rousseau hebben bij de vaststelling van wetten in een staat die op het sociale contract gebaseerd is.

Vraag 2

Aan de Nederlandse Grondwetten van 1814 en 1815 ligt niet de theorie van de volkssoevereiniteit ten grondslag. Geef hiervoor een historische verklaring.

Vraag 3

Verschilt de verplichting van wethouders tot het afleggen van verantwoording aan de gemeenteraad van de verplichting van ministers tot het afleggen van verantwoording aan de Staten-Generaal? Motiveer uw antwoord.

Vraag 4

Volgens het Handboek van het Nederlandse staatsrecht is “een zekere tweesporigheid” bij de interpretatie van de Nederlandse Grondwet ontstaan: de bevoegdheid tot bindende uitleg van grondwetsbepalingen is niet exclusief opgedragen aan één maar aan meerdere staatsorganen. Geef een constitutionele verklaring voor die tweesporigheid en geef nauwkeurig aan welke staatsorganen tot bindende grondwetsinterpretatie bevoegd zijn.

Vraag 5

Op 11 maart jongstleden oordeelde de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag over de relatie tussen de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens en de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In het vonnis overwoog de rechter onder meer het volgende:

Vooropgesteld wordt dat de vordering zich richt tegen de Staat als wetgever en strekt tot het buiten toepassing doen verklaren van een deel van een wet in formele zin. De burgerlijke rechter kan (onderdelen van) een wet in formele zin in kort geding slechts buiten toepassing verklaren indien en voor zover deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Bron: ECLI:NL:RBDHA:2015:2498

Hoe verhoudt deze overweging zich tot de redenering van de Hoge Raad in het arrest Rusttijden (HR 2 november 2004)?

Vraag 6

In de aanloop naar de zomervakantie stoort Paulus de Waard, gemeenteraadslid in de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (Noord-Brabant) zich aan het grote aantal langdurig op de openbare weg gestalde caravans, vouwwagens en campers. Hij stelt voor dat de gemeenteraad in de algemene plaatselijke verordening zal bepalen dat het verboden is “om een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper of ander dergelijk voertuig dat voor recreatie althans voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de openbare weg te plaatsen of te hebben”. Dit verbod zou het nodeloos ontsieren van het straatbeeld moeten tegengaan. De Nuenense burgemeester Dethleffs denkt dat de gemeenteraad tot het stellen van de door De Waard geopperde voorschriften niet bevoegd is. Dethleffs wijst er op dat het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990, de op de Wegenverkeerswet 1994 steunende algemene maatregel van bestuur die beoogt de verkeersveiligheid te regelen, al regels bevat over parkeren. In een dergelijk geval kan, zo stelt de burgemeester, de gemeenteraad daar niet ook nog eens regels over maken. Deelt u de kritiek van de burgemeester?

Vraag 7

Is het de Nederlandse rechter.....read more

Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2014

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2014


Vragen

Vraag 1a

Sinds wanneer bestaat de Bondsrepubliek Duitsland uit 16 Bondslanden en wat is de achtergrond van het ontstaan van deze federatie van 16?

Vraag 1b

De naam Oranjemarsen, demonstraties die de protestantse Noord-Ieren plegen te organiseren, vormt een verwijzing naar de banden die er ooit zijn geweest tussen protestantse Britten en het Huis van Oranje. Leg uit welke staatkundige band dat is geweest en hoe die tot stand is gekomen.

Vraag 2a

De Préfet speelt een belangrijke rol in het bestuur van de lagere overheden van Frankrijk. Met welke Nederlandse ambtsdrager is hij wat zijn positie betreft het beste te vergelijken en leg uit waarom dat zo is.

Vraag 2b

Art. 4 van de Belgische Grondwet zegt dat België vier taalgebieden kent, maar onderscheidt op grond daarvan, naast de federale overheid, zes deeloverheden. Wat is het verband tussen de taalgebieden en de deeloverheden en hoe is het te verklaren dat 4 taalgebieden leiden tot 6 deeloverheden?

Vraag 3a

In het Verenigd Koninkrijk zit altijd een zogenaamd schaduwkabinet klaar om na verkiezingen de zittende regering af te lossen. In Nederland bestaat zo’n schaduwkabinet in de regel niet. Hoe is het verschil te verklaren?

Vraag 3b

Leg uit of het verschijnsel ‘cohabitation’ zich kan voordoen in de Duitse staatsrechtelijke verhoudingen.

Vraag 4a

Stel dat een ontwerp van wet van de Franse regering, gericht op een ingrijpende herziening van het systeem van sociale verzekeringen en de financiering daarvan, stuit op principiële weerstand van de Assemblée nationale. Leg uit welke twee verschillende grondwettelijke wegen de Franse regering kan bewandelen om te proberen het ontwerp, ondanks de parlementaire tegenstand, toch tot wet te verheffen.

Vraag 4b

Art. 23 Comptabiliteitswet voorkomt in Nederland een ‘shutdown’ als in de Verenigde Staten, waarbij overheidsinstanties hun loketten hebben moeten sluiten. Van welk parlementair recht zal het Amerikaanse Congres gebruik hebben gemaakt om de ‘shutdown’ te veroorzaken en leg uit hoe dit recht de uitvoerende macht aan banden kan leggen.

Vraag 5a

Met welke Nederlandse ambtsdrager is een Britse Minister of State het best te vergelijken en noem ten minste twee overeenkomsten in bijv. positie of bevoegdheid die uw antwoord kunnen ondersteunen.

Vraag 5b

De ministerraad is voornemens om een wetsvoorstel te bepreken met betrekking tot het verscherpen van het toezicht aan de buitengrenzen van de EU, de luchthaven Schiphol daaronder begrepen. Leg uit of de Gevolmachtigde Minister van Curaçao bevoegd is om aan dit overleg deel te nemen.

Vraag 6a

Met betrekking tot de totstandkoming van wetten heeft de Nederlandse Eerste Kamer enerzijds een ruimere bevoegdheid dan de Belgische Senaat, anderzijds ook een minder ruime bevoegdheid. Waaruit bestaan deze ruimere en minder ruime bevoegdheid?

Vraag 6b

Het Grundgesetz bevat in art. 79 een regeling met betrekking tot zijn eigen herzieningsprocedure. Het tweede lid van deze bepaling schrijft voor dat voor een.....read more

Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2013

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2013


Vragen

Vraag 1a

Nederland viert in de periode 2013-2015 het 200-jarig bestaan van het Koninkrijk. De Belgen vieren dat feest niet mee, hoewel ook zij in 1815 onder het gezag van Koning Willem I werden gebracht. Leg uit wanneer de Belgen hun 200-jarig Koninkrijk zullen gaan herdenken en geef aan waarom dat moment voor België zo belangrijk is.

Vraag 1b

Op dit moment hebben de landen Schotland, Wales en Noord-Ierland ‘devolved powers’ binnen het Verenigd Koninkrijk. Eén van die landen had voor de inwerkingtreding van de Devolution Acts al langer een eigen parlement en regering binnen dat Koninkrijksverband. Welk land is dat en leg kort uit wat de grondslag was voor de totstandkoming van die ‘eigen’ organen.

Vraag 2a

De structuur en inrichting van de Duitse gemeenten is niet in de gehele Bondsrepubliek hetzelfde. In Nederland heeft iedere gemeente wel dezelfde structuur. Welke staatsrechtelijke verklaring is te geven voor dit onderscheid tussen Nederland en de Bondsrepubliek?

Vraag 2b

Op grond van welke federale constitutionele verandering zijn senatoren in de Verenigde Staten, hoewel zij nog steeds de belangen van hun staat op federaal niveau behartigen, in hun wijze van besluiten toch grotendeels onafhankelijk geworden van de organen van hun eigen deelstaat?

Vraag 3a

Leg uit of leden van de Bondsdag en de Bondsraad op een vergelijkbare wijze gebonden kunnen worden aan aanwijzingen door degenen die hen hebben afgevaardigd.

Vraag 3b

Voor welke Franse algemeen vertegenwoordigende organen heeft een Franse burger en inwoner van Marseille stemrecht?

Vraag 4a

De Britse regering zal niet snel tussentijds ten val komen. Geef twee verschillende constitutionele redenen/oorzaken waarom zo’n tussentijds ontslag minder voorkomt dan in Nederland.

Vraag 4b

Het Belgische staatsrecht kent de constructieve motie van wantrouwen, maar deze is nog nimmer in praktijk gebracht. Geef twee verschillende constitutionele redenen/oorzaken waarom de regeling, anders dan in Duitsland, van weinig of geen betekenis zal blijven.

Vraag 5a

Anders dan in de rechtsorde(s) van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is in de rechtsorde van het Koninkrijk der Nederlanden niet voorzien in enigerlei vorm van constitutionele rechtspraak, ook niet ter beslechting van competentieconflicten tussen Rijk en Landen. Geef aan op welke wijze in de Koninkrijksrechtsorde wordt voorzien in de beslechting van dergelijke geschillen.

Vraag 5b

Op 8 november 2013 heeft het Constitutionele Hof van Sint Maarten voor het eerst een inhoudelijke uitspraak gedaan over de verbindendheid van een aantal door de Gouverneur al wel bekrachtigde, maar nog niet in werking getreden Landsverordeningen (herzieningen van het Wetboek van strafrecht). Het Constitutionele Hof toetste de bestreden Landsverordeningen aan grondrechtelijke bepalingen van de Staatsregeling, maar liet zich voor de inhoudelijke interpretatie van die bepalingen leiden door de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van soortgelijke bepalingen uit het EVRM. Leg uit of het Hof (aangenomen dat het een college is met rechtspraak belast) ook bevoegd is.....read more

Access: 
Public

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Werkgroepopdrachten 2017/2018

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 1

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 1


Vragen

Vraag 1

Momenteel is een voorstel aanhangig om in de Grondwet, vóór artikel 1, een ongenummerde algemene bepaling op te nemen die luidt: ''De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat.'' 

  1. De Memorie van Toelichting is tegelijk met het wetsvoorstel aangeboden aan de Tweede Kamer. Hoe kan worden verklaard dat daarin van een andere tekst wordt uitgegaan dan in de versie van het voorstel die nu bij de Eerste Kamer in behandeling is? 
  2. Uit welke elementen bestaat volgens de memovie van toelichting een rechtsstaat, en voldoet Nederland volgens u momenteel aan die vereisten?  
  3. Wat is het nut van het opnemen van een dergelijke algemene bepaling in de Grondwet en hoe verhoudt deze bepaling zich volgens de regering tot de andere bepalingen in de Grondwet?   D) Leg uit of in de MvT een materiële of een formele democratie-opvatting wordt gehanteerdE) Welke kritiek heeft het Handboek op de rechtsstaatidee, en in hoeverre gaat het Handboek uit van een andere democratie-opvatting dan de concept-mvT?  

Vraag 2

Verschillende filosofen hebben op verschillende manieren geprobeerd de staat en het staatsgezag te funderen en legitimeren. Bij zowel Locke, Montesquieu als Rousseau zien we een staatsinrichting die de burger tegen willekeurige machtsmisbruik door de overheid beschermt. Hoe wordt in elk van hun theorieën de burger tegen een dergelijk machtsmisbruik beschermd? 

Vraag 3

Wat moet volgens het Handboek worden verstaan onder het begrip 'soevereiniteit' en wat is het belang van dit begrip voor het staatsrecht? 

Vraag 4

Geef van de onderstaande handelingen aan in hoeverre ze op gespannen voet staan met de eisen van een democratische rechtsstaat: 

  1. De AIVD gaat moslims van wie het vermoeden bestaat dat ze 'geradicaliseerd' zijn, 24 uur per dag volgen. 
  2. Google slaat alle persoonsgegevens van gebruikers op op buitenlandse servers, en gebruikt deze informatie o.a. voor het aanbieden van gerichte advertenties.  
  3. De overheid besluit de (gesubsidieerde) rechtsbijstand niet langer te vergoeden, en verhoogt bovendien de griffierechten aanzienlijk

Vraag 5

Spelen politieke partijen bij de vormgeving van de Nederlandse representatieve democratie een rol, en in hoeverre is het bezwaarlijk dat de ledentallen van politieke partijen steeds verder lijken af te nemen?

Vraag 6

De Refah Partisi-uitspraak van de grote kamer van het EHRM is van groot belang voor de interpretatie van art. 11 van het EVRM. 

  1. Welke rechtsvraag staat in deze zaak centraal? 
  2. Welke uitleg geeft het EHRM in deze uitspraak aan het begrip 'democratie' ? 

Vraag 7

Politieke partijen zijn niet grondwettelijk geregeld. Juridisch zijn zij 'gewone' verenigingen in de zin van boek 2 BW. in 2014 verbod de HR de politieke partij/ vereniging Martijn. Lees het arrest van de HR van 18 april 2014 en beantwoord de volgende vragen.

  1. Ogv welk artikel kunnen politieke partijen/rechtspersonen naar Nederlands recht worden verboden
.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 2

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 2


Vragen

Vraag 1

De uitspraak van het EHRM in de zaak Yumak en Sadak t. Turkije heeft betrekking op de uitleg van art. 3 van het Eerste Procotol bij het EVRM.

Artikel 3. Recht op vrije verkiezingen

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen.

Verplichting aan de Staten. Hof interpreteert deze bepaling als een recht op burgers om aan verkiezingen deel te nemen. Maar dit staat er niet.

  1. Waarom is er volgens klagers sprake van een schending van art. 3?
  2. Aan de hand van welke criteria toetst het Hof of art. 3 EP EVRM geschonden is?
  3. Welk oordeel geeft het Hof over de Turkse kiesdrempel, en ogv welke argumenten?

Vraag 2

In haar Probleemverkenning noemt de staatscommissie parlementair stelsel enkele sterktes en zwaktes van het Nederlandse politieke bestel

  1. Wat is het verband tussen het Nederlandse kiesstelsel en de steeds gebleken noodzaak om coalities van meerdere partijen te vormen?
  2. Par. 3.4 van de probleemverkenning is gewijd aan het tweekamerstelsel. Welke praktische oplossingen die passen binnen het grondwettelijk kader kunt u bedenken om tegemoet te komen aan wensen en bezwaren die in de Eerste Kamer leven tegen een bij die Kamer aanhangig wetsvoorstel? 

Vraag 3

De positie en het functioneren van de Eerste Kamer staat geregeld ter discussie.

  1. Wat wordt bedoeld met de ‘bolwerktheorie’, en in hoeverre gaat die theorie vandaag de dag nog op?
  2. Waarom paste de wijze van samenstelling van de Eerste Kamer van voor 1983, waarbij Eerste Kamerleden voor zes jaar werden gekozen en eens per drie jaar de helft van de kamer werd ‘ververst’, beter bij de terughoudende rol die de Eerste Kamer tegenwoordig voor zichzelf ziet weggelegd?

Vraag 4

De notie ‘De parlementaire orde is een politieke orde’ van J.Th. J. van den Berg is geschreven ten behoeve van een zogeheten ‘parlementaire zelfreflectie’ (2007-2009) waarin de Tweede Kamer nadacht over haar eigen functioneren.

  1. Wat wordt Van den Berg met de stijlen ‘standing for’ en ‘acting for’?
  2. De TK vergadert zowel plenair als in commissieverband. Waarom leent het vergaderen in kamercommissies zich in het algemeen beter voor de stijl ‘acting for’ en plenaire vergaderingen zich beter voor de stijl ‘standing for’

Vraag 5

Het Handboek bespreekt de verhouding tussen het inlichtingenrecht van de Kamers en de verantwoordingsplicht van bewindspersonen.

  1. Tijdens een Kamerdebat vraagt een Tweede Kamerlid aan de Minister van Veiligheid en Justitie of het bericht uit de media juist is dat de AIVD aan het begin van 2017 een terroristishe aanslag in Amsterdam heeft weten te voorkomen. Is de minister verplicht deze vraag van een individueel kamerlid te beantwoorden?
  2. Maakt het voor het antwoord op vraag
.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 3

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 3


Vragen

Vraag 1

In de hoofdstukken 13 en 36 van het Handboek wordt onder meer geschreven over de (rol van de rechter bij de) interpretatie van de Grondwet.

  1. Wat wordt bedoeld met ‘’tweesporigheid’’ in de uitleg van de Gw?
  2. Wat is het verband tussen het toetsingsverbod van art. 120 Gw en de vanaf p. 849 beschreven grenzen aan de rechtsvormende taak van de rechter?

Vraag 2

In het recente verleden werd in wetten die een Europese richt implementeerden de mogelijkheid gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur of ministeriele regeling van de wet af te wijken. Tegen die manier van implementeren werd op staatsrechtelijke gronden geprotesteerd. Welke constitutionele bezwaren kunnen tegen deze methode worden ingebracht?

Vraag 3

  1. Verhey en Aal bespreken in hun artikel Delegatie van regelgevende bevoegdheid in Nederland: tijd voor herbezinning de grenzen die het Nederlandse staatsrecht stelt aan delegatie van de bevoegdheid tot regelgeving.
  2. Wat wordt verstaan onder een zelfstandige algemene maatregel van bestuur?
  3. In de moderne verhoudingen is de praktijk van het opnemen van ruime delegatiegrondslagen een groter probleem dan de uitgifte van zelfstandige algemene maatregelen van bestuur. Welke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen zulke ruime delegatie?
  4. Hoe kunnen de bezwaren zoals geformuleerd naar aanleiding van vraag 3b worden ondervangen?

Vraag 4

 In 1989 wees de HR het Harmonisatiewet-arrest.

  1. De HR bespreekt diverse argumenten die steun geven aan het oordeel de rechter bevoegd te achten een wet in formele zin te toetsen. Welke rol speelt de kwaliteit van het proces van wetgeving in dit verband?
  2. In het arrest worden ook argumenten besproken die tot de conclusie voeren dat de rechter niet bevoegd is een wet in formele zin te toetsen. Welke zijn dat?
  3. Acht de HR rechterlijke toetsing van de formele wet aan fundamentele rechtsbeginselen onder alle omstandigheden uitgesloten?

Vraag 5

In het geschil dat leidde tot het Faunaverordening Fryslan-arrest werd een zogeheten bevel tot wetgeving geëist.

  1. Welke staatsrechtelijke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen een rechterlijk bevel tot wetgeving?
  2. Gaan de argumenten die de HR er in deze zaak toe brengen de vordering af te wijzen, in gelijke mate op wanneer gevorderd wordt dat de rechter de vaststelling van een amvb of een ministeriele regeling zou bevelen?

Vraag 6

In het Knooble b.v./Stat der Nederlanden-arrest draait het om de status van zogeheten NEN-normen.

  1. Wat zijn NEN-normen?
  2. Waarom zijn NEN-normen niet aan te merken als algemeen verbindende voorschriften?
  3. Welke staatsrechtelijke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen de verwijzingspraktijk die bij de NEN-normen is gehanteerd?

Antwoordindicatie

Vraag 1

  1. De tweesporigheid heeft betrekking op de uitleg van de rechter met betrekking tot de grondwet. Hoe de rechter
.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 4

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 4


Vragen

Vraag 1

Sinds 1 januari 2015 is een groot deel van de overheidstaken op het terrein van de Jeugdwet, de zorg voor ouderen en langdurig zieke (wet maatschappelijke ondersteuning 2015) en voor mensen die niet in hun eigen onderhoud kunne voorzien (Participatiewet) overgeheveld van het Rijk (of soms: de provincie) naar de gemeenten. Gesproken wordt wel van ‘decentralisaties in het sociale domein’. Het betekent dat iedere gemeente voortaan naar eigen inzicht de uitvoering van deze drie wetten ter hand kan en zal nemen, uiteraard met inachtneming van de wettelijke kaders.

  1. Waarom heeft een dergelijke decentralisatie alleen zin als gemeentebesturen beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering van deze wetten?
  2. Is er bij de uitvoering van deze drie wetten in het sociale domein sprake van autonomie of medebewind? Licht uw antwoord toe.
  3. Ziet u risico’s aan deze overheveling van taken naar de gemeenten?

Vraag 2

De positie van het OM is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet RO.

  1. Leg uit waarom hier sprake is van deconcentratie, zoals in het Handboek behandeld op p. 856.
  2. Beschikt het OM over eigen bevoegdheden?
  3. Bestudeer art. 127 Wet RO. Acht u deze bepaling juridisch nodig?

Vraag 3

Volgens art. 150 lid 1 Gemw moet de gemeenteraad een verordening vaststellen waarin regels worden gesteld mbt de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.

  1. Gaat het hier om een autonome taak of een medebewindstaak? Betrek art. 124 Gw en art. 108 lid 2 Gemw.
  2. Welke rechtsgevolgen zijn verbonden aan het onderscheid tussen autonomie en medebewind?
  3. Wat is ‘taakverwaarlozing’ en wie kan er ‘in de plaats treden’ als een medebewindstaak wordt verwaarloosd? Betrek in uw antwoord art. 132 lid 5 Gw, en de artikelen 124 e.v. Gemw.
  4. Kunnen GS de inspraakverordening bedoeld in vraag 3a vaststellen als de raad dit verzuimt?

Vraag 4

Er is veel discussie over de beste aanstellingswijze van de burgemeester. Verschillende varianten zijn denkbaar: door de kroon benoemd, zoals nu het geval is, door de raad benoemd of rechtstreeks gekozen.

  1. Welke consequenties zal een rechtstreeks gekozen burgemeester hebben voor de (controlerende) positie van de gemeenteraad?
  2. Waarom ligt het bij een rechtstreeks gekozen burgemeester voor de hand dat zijn dakenpakket wordt vergroot en hij zijn eigen wethouders zal willen benoemen?
  3. In hoeverre kan de huidige verhouding tussen raad en burgemeester worden gekwalificeerd als een verhouding waarin de vertrouwensregel geldt?

Vraag 5

Stel, de gemeenteraad verbiedt in een autonome verordening het stoken van houtkachels vanwege de overlast die dit voor buurtbewoners oplevert. Mevrouw, bekend om haar ‘natuurlijke’ levensstijl, stookt al jaren uitsluitend op hout, en zij meent dat het met de stank en overlast wel meevalt. Ze vindt de geur ‘heel natuurlijk’ en een stuk gezonder dan

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 5

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 5


Vragen

Vraag 1

Zijn niet-eenieder verbindende bepalingen van verdragen waar het Koninkrijk partij bij is, toepasbaar in de Nederlandse rechtsorde?

Vraag 2

Het Handboek verwijst op p. 716-719 enkele malen naar het Spoorwegstaking-arrest. In dat arrest sprak de HR zich uit over de vraag hoe de rechter toepassing moet geven aan de art. 93 en 94 Gw. In het arrest CAN/de Staat bespreekt de HR dezelfde vraag.

  1. Op welke wijze moet de rechter volgens de HR in CAN/De Staat beoordelen of een verdragsbepaling eenieder verbindend is in de zin van art 93 en 94 Gw?
  2. In een noot (na te lezen in AB 2015/21) bespreken Philipsen en De Wit hoe de benadering in het arrest CAN/de Staat zich verhoudt tot eerdere jurisprudentie, waaronder het Spoorwegstaking-arrest. Zij concluderen ‘’dat bij een onverkorte toepassing van deze (CAN/staat benadering in een veel groter aantal gevallen sprake zal zijn van (schending) van rechtstreeks werkend verdragsrecht’’. Waarom komen de nootschrijvers tot deze conclusie?

Vraag 3

In het artikel Rechtstreekse werking van internationale verdragen: een Hollands probleem met een Amerikaanse of Franse oplossing? Bespreken de auteurs onder meer een initiatief van het kamerlid Taverne om de staatsrechtelijke regels rondom goedkeuring van verdragen aan te passen. Daarnaast maken ze een vergelijking tussen de staatsrechtelijke regeling van de doorwerking en voorrang van verdragsrecht in Nederland, Frankrijk en de VS.

  1. Is voor de interpretatie van verdragsbepalingen door de Nederlandse rechter bepalend wat de wetgever ten tijde van de verdragsgoedkeuring daaromtrent heeft gesteld?
  2. Inmiddels is het voorstel-Taverne in gewijzigde vorm aanvaard en heeft het geleid tot art. 2, tweede lid van de Rwg&bw. Waarin verschilt die bepaling van het oorspronkelijke voorstel van Taverne, zoals Van Rossem en Spijkers het beschrijven?
  3. Vertoont de Nederlandse doorwerkingsregel meer verwantschap met die van Frankrijk of die van de VS?

Vraag 4

De Rwg&bv geeft enkele voorschriften over de goedkeuring van een verdrag dat van de Gw afwijkt.

  1. Waarom verplicht het tweede lid van art. 6 Rwg&bv tot vermelding van de toepasselijkheid van art. 91, derde lid van de Gw?
  2. Hoe kunnen de Tweede, respectievelijk de Eerste Kamer uitdrukking geven aan hun overtuiging dat een goed te keuren verdrag van de Gw afwijkt, in het geval de regering meent dat van zo’n afwijking geen sprake is?

Vraag 5

 Waarop berust naar het oordeel van het Hof van Justitie in het arrest Costa/ENEL de voorrang van het EU-recht t.o.v. het recht van de lidstaten?

Vraag 6

Het Handboek bespreekt op p. 737-741 de rechtstreekse werking en voorrang van Unierecht. In het Rusttijden-arrest oordeelt de HR over vragen naar de verhouding tussen gemeenschapsrecht en nationaal recht.

  1. Waarop baseert de HR zijn oordeel over de doorwerking van Europees recht?
  2. Hoe verhoudt dit oordeel van de HR
.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 6

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 6


Vragen

Vraag 1

De inzet in de Occupy Amsterdam-zaak was of een tentenkamp een betoging in de zin va art. 9 Gw kan zijn.

  1. Op grond van welke overwegingen was de burgemeester van Amsterdam tot de conclusie gekomen dat de Occupy-kampeerders geen aanspraak konden maken op de bescherming van art. 9 Gw?
  2. Hoe bepaalt de ABRvS of de appellanten bescherming van art. 9 Gw genieten?

Vraag 2

Het Handboek bespreekt op p. 271 e.v. de vraag wie subject van een grondrecht kunnen zijn.

  1. Komt aan overheidsorganen een beroep op grondrechten toe?
  2. Welke complicatie speelt bij de vraag of ambtenaren subject van grondrecht kunnen zijn?

Vraag 3

In de verkenning inzet en juridische mogelijkheden Mosquito worden enkele opmerkingen gemaakt over de relevante grondrechtelijke normen bij de inzet van een Mosquito.

  1. Stel dat u erop uit bent een geplaatste Mosquito te verwijderen. Op welk grondrecht kunt u voor dat doel zich het beste beroepen?
  2. In par. 3.2.2. van de notitie wordt gesteld dat uitzonderingen op de voorwaarde van herleidbaarheid tot een grondwettelijke beperkingsclausule, zoals de redelijke uitleg, in dit geval niet van toepassing zijn. Waarom geldt die uitzondering hier niet?

Vraag 4

Ten tijde van de Drugspand Venlo-uitspraak bestond art. 174a Gemeentewet nog niet. De burgemeester had zich gebaseerd op een verordening die steunde op art. 149 Gemeentewet. Waarom concludeert de rechter desondanks dat de vereiste grondslag voor het besluit ontbreekt?

Vraag 5

De Sunday Times-uitspraak van het EHRM is van belang voor de interpretatie van diverse beperkingsclausules in het EVRM.

  1. Hoe bepaalt het Hof of sprake is van een beperking die ‘’bij wet is voorzien’’ ?
  2. Hoe bepaalt het Hof of sprake is van een beperking die ‘’in een democratische samenleving noodzakelijk is’’?

Vraag 6

De Önerylidiz-uitspraak geeft een goede illustratie van het leerstuk van de positieve verplichtingen onder het EVRM.

  1. Wat is de inhoud en het nut van het onderscheid tussen het ‘’substantive aspect’’ en het ‘’procedural aspect’’ van art. 2 EVRM?
  2. Waarom heeft Turkije volgens het Hof beide aspecten van art. 2 EVRM geschonden?
  3. Op grond van vaste Nederlandse jurisprudentie genieten openbare lichamen en hun bestuurders strafrechtelijke immuniteit voor ‘’gedragingen die naar hun aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak’ (De zogeheten Pikmeer-immuniteit). Acht u die Nederlandse jurisprudentie verenigbaar met de Oneryildiz-uitspraak?

Vraag 7

Een van de karakteristieken van het EHRM is dat het (onder voorwaarden) toegankelijk is voor individuen.

  1. Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan wil een burger zich bij het Hof kunnen beroepen op het EVRM?
  2. Kan een einduitspraak van het Hof een geconstateerde
.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 7

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2017/2018 - Week 7


Vragen

Vraag 1

Het SGP-arrest betreft de consequenties van de anti-discriminatiebepaling zoals die is opgenomen in het VN Vrouwenverdrag.

  1. Wat is voor de Staat het inhoudelijke argument om te bepleiten dat het arrest van het gerechtshof zou worden vernietigd?
  2. Waarom moet volgens de HR in dit geval een beperking op de vrijheid van de SGP om uiting te geven aan haar levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging worden aanvaard?

Vraag 2

De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) werkt met de begrippen ‘’direct onderscheid’’ en ‘’indirect onderscheid’’.

  1. Waarin verschilt direct onderscheid van indirect onderscheid?
  2. Commerciële aanbieders van producten of diensten hanteren soms verlaagde tarieven voor bepaalde groepen, bijvoorbeeld voor vrouwen of senioren. Onder welke voorwaarde zijn deze praktijken in overeenstemming met de Awgb?

Vraag 3

Is het verenigbaar met art. 7 Gw wanneer Nederlandse overheden inhoudelijke beperkingen stellen aan het gebruik van de vrijheid van meningsuiting?

Vraag 4

In zijn noot onder de Jezus redt-uitspraak beschrijft Schutgens de stand van de jurisprudentie over art. 7 Gw.

  1. Wat is het voornaamste verschil in beschermingsreikdwijdte tussen de leden 1 en 3 van art. 7 Gw?
  2. Waarom concludeert de Afdeling Bestuursrechtspraak in de zaak- Jezus redt dat de appellant zich niet met succes op zijn recht op vrije meningsuiting kan beroepen?

Vraag 5

In de uitspraak van het EHRM in de zaak Von Hannover t. Duitsland II draaide het onder meer om de bescherming die roddelbladen genieten onder art. 10 EVRM.

  1. Waarom kan van art. 10 EVRM worden gezegd dat het zowel een ruimere als beperktere mate van bescherming biedt dan art. 7 Grondwet?
  2. Welke betekenis hecht het Hof aan de positie of status van de persoon over wie gepubliceerd wordt, de positie of status van het medium dat publiceert en de aard van het onderwerp waarover de publicatie handelt?

Vraag 6

De Onderwijsraad heeft in 2012 op verzoek van de Tweede Kamer een advies uitgebracht over de vraag of de interpretatie van art. 23 Gw nog past in de huidige maatschappelijke context.

  1. Welke garanties biedt art. 23 Gw aan het openbaar onderwijs?
  2. Welke garanties biedt art. 23 Gw aan het bijzonder onderwijs?
  3. Welke maatscchappelijke ontwikkelingen geven aanleiding de traditionele interpretate van art. 23 Gw te herzien?

Vraag 7

Enkele jaren geleden werd bekend dat de kwaliteit van het onderwijs op sommige bijzondere scholen (vooral in de grote steden) onder de maat was. De verantwoordelijke wethouders zinden op manieren om de betreffende scholen te dwingen de kwaliteit te verbeteren. Zijn de gemeenten bevoegd slecht presterende scholen om die reden te korten op hun financiering?

Vraag 8

Naast de Grondwet bevatten ook diverse verdragen garanties inzake het onderwijs. Waarin verschilt de verdragsrechtelijke bescherming van de garanties die de Grondwet biedt?

.....read more
Access: 
Public

Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Werkgroepopdrachten 2018/2019

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 1

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 1


De vragen zijn beantwoord aan de hand van hoofdstuk 2,12,13,17,25 en 28 van het Handboek van het Nederlands staatsrecht.

Vraag 1

In het voorjaar van 2018 verscheen een wet in het Staatsblad die in overweging geeft om in de Grondwet, voor artikel 1, een ongenummerde algemene bepaling op te nemen die luidt: ‘De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat.’

Nieuwe wetgeving en hoofdstuk 12 uit het handboek (pagina 180).

A: Hoe kan worden verklaard dat de memorie van toelichting (zoals die i 2016 aan de Tweede Kamer is aangeboden) voor de algemene bepaling een andere formulering gebruikt dan die uiteindelijk in heg Staatsblad is verschenen?

B: Uit welke elementen bestaat volgens de memorie van toelichting een rechtsstaat, en voldoet Nederland volgens u momenteel aan die vereisten? 

C: Wat is het nut van het opnemen van een dergelijke algemene bepaling in de Grondwet en hoe verhoudt deze bepaling zich volgens de regering tot de andere bepalingen in de Grondwet? 

D: Leg uit of in de memorie van toelichting een materiële of een formele democratie-opvatting wordt gehanteerd.

E: Welke kritiek heeft het Handboek op de rechtsstaatidee, en in hoeverre gaat het Handboek uit van een andere democratie-opvatting dan de memorie van toelichting? 

Vraag 2

Verschillende filosofen hebben op verschillende manieren geprobeerd de staat en het staatsgezag te funderen en legitimeren. Bij zowel Locke, Montesquieu als Rousseau zien we een staatsinrichting die de burger tegen willekeurige machtsmisbruik door de overheid beschermt. Hoe wordt in elk van hun theorieën de burger tegen een dergelijk machtsmisbruik beschermd? 

Vraag 3

Wat moet volgens het Handboek worden verstaan onder het begrip 'soevereiniteit' en wat is het belang van dit begrip voor het staatsrecht?

Vraag 4

Geef van de onderstaande handelingen aan in hoeverre ze op gespannen voet staan met de eisen van een democratische rechtsstaat: 

A: De AIVD gaat moslims van wie het vermoeden bestaat dat ze 'geradicaliseerd' zijn, 24 uur per dag volgen. 

B: Google slaat alle persoonsgegevens van gebruikers op buitenlandse servers, en gebruikt deze informatie o.a. voor het aanbieden van gerichte advertenties.  

C: De overheid besluit de (gesubsidieerde) rechtsbijstand niet langer te vergoeden, en verhoogt bovendien de griffierechten aanzienlijk.

D: Schiphol, een naamloze vennootschap waarvan alle aandelen in handen zijn van de Rijksoverheid, verbiedt bij voorbaat alle demonstraties in (de directe nabijheid van) de aankomst- en vertrekhallen.

Vraag 5

Spelen politieke partijen bij de vormgeving van de Nederlandse representatieve democratie een rol, en in hoeverre is het bezwaarlijk dat de ledentallen van politieke partijen steeds verder lijken af te nemen?

Vraag 6

De Refah Partisi-uitspraak van de grote kamer van het

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 2

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 2

 

Vragen

Vraag 1

De uitspraak van het EHRM in de zaak Yumak en Sadak t. Turkije heeft betrekking op de uitleg van art. 3 van het Eerste Procotol bij het EVRM.

Artikel 3. Recht op vrije verkiezingen

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen.

Verplichting aan de Staten. Hof interpreteert deze bepaling als een recht op burgers om aan verkiezingen deel te nemen. Maar dit staat er niet.

  1. Waarom is er volgens klagers sprake van een schending van art. 3?

  2. Aan de hand van welke criteria toetst het Hof of art. 3 EP EVRM geschonden is?

  3. Welk oordeel geeft het Hof over de Turkse kiesdrempel, en ogv welke argumenten?

Vraag 2

De notie ‘De parlementaire orde is een politieke orde’ van J.Th. J. van den Berg is geschreven ten behoeve van een zogeheten ‘parlementaire zelfreflectie’ (2007-2009) waarin de Tweede Kamer nadacht over haar eigen functioneren.

  1. Wat wordt Van den Berg met de stijlen ‘standing for’ en ‘acting for’?

  2. De Tweede Kamer vergadert zowel plenair als in commissieverband. Waarom leent het vergaderen in Kamercommissies zich in het algemeen beter voor de stijl ‘acting for’ en plenaire

Vraag 3

Net als veel Europese landen kent Nederland een zogeheten ‘parlementair stelsel’.

  1. Wat wordt bedoeld met het parlementaire stelsel?

  2. In 1848 werd het recht van kamerontbinding ingevoerd als tegenwicht tegen de toen geintroduceerde politieke ministeriele verantwoordelijkheid. Leg uit waarom introductie van dit recht als tegenwicht kon worden beschouwd.

  1. Volgens het handboek (pagina 652) is een ‘conflictontbinding’ thans mogelijk denkbaar. Leg dat uit aan de hand van de samenstelling en politieke verhoudingen tussen kabinet en kamer.

  2. Wat is dan vandaag de dag nog wel de functie van het ontbindingsrecht?

Vraag 4

Het artikel ‘De Eerste Kamer’ van A.W. Heringa inventariseert onder meer de voor-en nadelen van het Nederlandse tweekamerstelsel en de rol van de Eerste kamer daarbinnen.

  1. Welke bezwaren tegen het Nederlandse tweekamerstelsel zouden kunnen worden weggenomen door de veranderingen die Heringa noemt op pagina 87-89 van het artikel?

  2. Welke garanties biedt het Nederlandse staatsrecht voor een terughoudende opstelling door de Eerste Kamer?

Vraag 5

Heringa bespreekt enkele varianten om

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 3

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 3

 

Vragen

Vraag 1

In de hoofdstukken 13 en 36 van het Handboek wordt onder meer geschreven over de (rol van de rechter bij de) interpretatie van de Grondwet.
A: Wat wordt bedoeld met ‘’tweesporigheid’’ in de uitleg van de Gw?
B: Wat is het verband tussen het toetsingsverbod van art. 120 Gw en de vanaf p. 849 beschreven grenzen aan de rechtsvormende taak van de rechter?

Vraag 2

Verhey en Aal bespreken in hun artikel Delegatie van regelgevende bevoegdheid in Nederland: tijd voor herbezinning de grenzen die het Nederlandse staatsrecht stelt aan delegatie van de bevoegdheid tot regelgeving.

A: Wat wordt verstaan onder een zelfstandige algemene maatregel van bestuur?

B: Het uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) is een zelfstandig bestuursorgaan dat belast is met onder meer de uitvoering van de Werkloosheidwet en de Ziektewet. Daartoe heeft het UWV bij wet de bevoegdheid gekregen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen over de wijze van inning van premies. Artikel 73, tweede en derde lid van de Wet financiering sociale verzekeringen bepaalt daarover:

1. Het UWV kan nadere regels stellen met betrekking tot de premie.

2. De door het UWV op grond van het tweede lid gestelde regels behoeven de goedkeuring van onze Minister.

Wat is de staatsrechtelijke verklaring voor het bestaan van het derde lid?

C: In de moderne verhoudingen is de praktijk van het opnemen van ruime delegatiegrondslagen een groter probleem dan de uitgifte van zelfstandige algemene maatregelen van bestuur. Welke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen zulke ruime delegatie?

D: Hoe kunnen de bezwaren zoals geformuleerd naar aanleiding van vraag 2c worden ondervangen?

Vraag 3

 In 1989 wees de HR het Harmonisatiewet-arrest.

A: De Hoge Raad bespreekt diverse argumenten die steun geven aan het oordeel de rechter bevoegd te achten een wet in formele zin te toetsen. Welke rol speelt de kwaliteit van het proces van wetgeving in dit verband?

B: In het arrest worden ook argumenten besproken die tot de conclusie voeren dat de rechter niet bevoegd is een wet in formele zin te toetsen. Welke zijn dat?

C: Acht de Hoge Raad rechterlijke toetsing van de formele wet aan fundamentele rechtsbeginselen onder alle omstandigheden uitgesloten?

Vraag 4

In het geschil dat leidde tot het Faunaverordening Fryslan-arrest werd een zogeheten bevel tot wetgeving geëist.
A: Welke staatsrechtelijke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen een rechterlijk bevel tot wetgeving?

B: Gaan de argumenten die de Hoge Raad er in deze zaak toe brengen de vordering af te wijzen, in gelijke mate op wanneer gevorderd

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 4

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 4

 

Vragen

Vraag 1

Per 1 januari 2015 is een groot deel van de overheidstaken op het terrein van de Jeugdwet, de zorg voor ouderen en langdurig zieke (wet maatschappelijke ondersteuning 2015) en voor mensen die niet in hun eigen onderhoud kunne voorzien (Participatiewet) overgeheveld van het Rijk (of soms: de provincie) naar de gemeenten. Gesproken wordt wel van ‘decentralisaties in het sociale domein’. Het betekent dat iedere gemeente voortaan naar eigen inzicht de uitvoering van deze drie wetten ter hand kan en zal nemen, uiteraard met inachtneming van de wettelijke kaders.
A: Waarom heeft een dergelijke decentralisatie alleen zin als gemeentebesturen beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering van deze wetten?

B: Is er bij de uitvoering van deze drie wetten in het sociale domein sprake van autonomie of medebewind? Licht uw antwoord toe.

C: Welke juridische risico’s kleven aan deze overheveling van taken naar de gemeenten?

Vraag 2

De positie van het OM is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet RO.
A: Leg uit waarom hier sprake is van deconcentratie, zoals in het Handboek behandeld op p. 856.

B: Bestudeer art. 127 Wet op de Rechterlijke organisatie. Acht u deze bepaling juridisch nodig?

Vraag 3

Volgens art. 150 lid 1 Gemw moet de gemeenteraad een verordening vaststellen waarin regels worden gesteld mbt de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.
A: Gaat het hier om een autonome taak of een medebewindstaak? Betrek art. 124 Gw en art. 108 lid 2 Gemw.

B: Welke rechtsgevolgen zijn verbonden aan het onderscheid tussen autonomie en medebewind?

C: Wat is ‘taakverwaarlozing’ en wie kan er ‘in de plaats treden’ als een medebewindstaak wordt verwaarloosd?

D. Kunnen Gedeputeerde Staten de inspraakverordening bedoeld in vraag 3a vaststellen als de raad dit verzuimt?

Vraag 4

Er is veel discussie over de beste aanstellingswijze van de burgemeester. Verschillende varianten zijn denkbaar: door de kroon benoemd, zoals nu het geval is, door de raad benoemd of rechtstreeks gekozen.
A: Welke consequenties zal een rechtstreeks gekozen burgemeester hebben voor de (controlerende) positie van de gemeenteraad?

B: Waarom ligt het bij een rechtstreeks gekozen burgemeester voor de hand dat zijn takenpakket wordt vergroot en hij zijn eigen wethouders zal willen benoemen?

C: In hoeverre kan de huidige verhouding tussen raad en burgemeester worden gekwalificeerd als een verhouding waarin de vertrouwensregel geldt?

Vraag 5

Stel, de gemeenteraad verbiedt in een autonome verordening het stoken van houtkachels vanwege de overlast die dit voor buurtbewoners oplevert. Mevrouw, bekend om haar ‘natuurlijke’

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 5

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 5

 

Vragen

Vraag 1

Zijn niet-eenieder verbindende bepalingen van verdragen waar het Koninkrijk partij bij is, toepasbaar in de Nederlandse rechtsorde?

Vraag 2

Het Handboek verwijst op p. 716-719 enkele malen naar het Spoorwegstaking-arrest. In dat arrest sprak de HR zich uit over de vraag hoe de rechter toepassing moet geven aan de art. 93 en 94 Gw. In het arrest CAN/de Staat bespreekt de HR dezelfde vraag.

A: Op welke wijze moet de rechter volgens de Hoge Raad in CAN/De Staat beoordelen of een verdragsbepaling eenieder verbindend is in de zin van art 93 en 94 Gw?

B: In een noot (na te lezen in AB 2015/21) bespreken Philipsen en De Wit hoe de benadering in het arrest CAN/de Staat zich verhoudt tot eerdere jurisprudentie, waaronder het Spoorwegstaking-arrest. Zij concluderen ‘’dat bij een onverkorte toepassing van deze (CAN/staat benadering in een veel groter aantal gevallen sprake zal zijn van (schending) van rechtstreeks werkend verdragsrecht’’. Waarom komen de nootschrijvers tot deze conclusie?

Vraag 3

In het artikel Rechtstreekse werking van internationale verdragen: een Hollands probleem met een Amerikaanse of Franse oplossing? Bespreken de auteurs onder meer een initiatief van het kamerlid Taverne om de staatsrechtelijke regels rondom goedkeuring van verdragen aan te passen. Daarnaast maken ze een vergelijking tussen de staatsrechtelijke regeling van de doorwerking en voorrang van verdragsrecht in Nederland, Frankrijk en de VS.

A: Inmiddels is het voorstel-Taverne in gewijzigde vorm aanvaard en heeft het geleid tot art. 2, tweede lid van de Rwg&bw. Waarin verschilt die bepaling van het oorspronkelijke voorstel van Taverne, zoals Van Rossem en Spijkers het beschrijven?

B: Vertoont de Nederlandse doorwerkingsregel meer verwantschap met die van Frankrijk of die van de Verenigde Staten?

Vraag 4

De Rwg&bv geeft enkele voorschriften over de goedkeuring van een verdrag dat van de Gw afwijkt.

A: Waarom verplicht het tweede lid van art. 6 Rwg&bv tot vermelding van de toepasselijkheid van art. 91, derde lid van de Gw?

B: Hoe kunnen de Tweede, respectievelijk de Eerste Kamer uitdrukking geven aan hun overtuiging dat een goed te keuren verdrag van de Gw afwijkt, in het geval de regering meent dat van zo’n afwijking geen sprake is?

Vraag 5

Het Handboek bespreekt op p. 737-741 de rechtstreekse werking en voorrang van Unierecht. In het Rusttijden-arrest oordeelt de HR over vragen naar de verhouding tussen gemeenschapsrecht en nationaal recht.

A: Waarop baseert de Hoge Raad zijn oordeel over de doorwerking van Europees recht?

B: Hoe verhoudt dit oordeel van de Hoge Raad zich art. 93 en 94 van de Grondwet?

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 6

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 6

 

Vragen

Vraag 1

De inzet in de Occupy Amsterdam-zaak was of een tentenkamp een betoging in de zin va art. 9 Gw kan zijn.

A: Op grond van welke overwegingen was de burgemeester van Amsterdam tot de conclusie gekomen dat de Occupy-kampeerders geen aanspraak konden maken op de bescherming van art. 9 Gw?

B: Hoe bepaalt de ABRvS of de appellanten bescherming van art. 9 Gw genieten?

Vraag 2

Het Handboek bespreekt op p. 271 e.v. de vraag wie subject van een grondrecht kunnen zijn.

A: Komt aan overheidsorganen een beroep op grondrechten toe?

B: Welke complicatie speelt bij de vraag of ambtenaren subject van grondrecht kunnen zijn?

Vraag 3

In de verkenning inzet en juridische mogelijkheden Mosquito worden enkele opmerkingen gemaakt over de relevante grondrechtelijke normen bij de inzet van een Mosquito.

A: Stel dat u erop uit bent een geplaatste Mosquito te verwijderen. Op welk grondrecht kunt u voor dat doel zich het beste beroepen?

B: In par. 3.2.2. van de notitie wordt gesteld dat uitzonderingen op de voorwaarde van herleidbaarheid tot een grondwettelijke beperkingsclausule, zoals de redelijke uitleg, in dit geval niet van toepassing zijn. Waarom geldt die uitzondering hier niet?

Vraag 4

Ten tijde van de Drugspand Venlo-uitspraak bestond art. 174a Gemeentewet nog niet. De burgemeester had zich gebaseerd op een verordening die steunde op art. 149 Gemeentewet. Waarom concludeert de rechter desondanks dat de vereiste grondslag voor het besluit ontbreekt?

Vraag 5

De Sunday Times-uitspraak van het EHRM is van belang voor de interpretatie van diverse beperkingsclausules in het EVRM.

A: Hoe bepaalt het Hof of sprake is van een beperking die ‘’bij wet is voorzien’’ ?

B: Hoe bepaalt het Hof of sprake is van een beperking die ‘’in een democratische samenleving noodzakelijk is’’?

Vraag 6

De Önerylidiz-uitspraak geeft een goede illustratie van het leerstuk van de positieve verplichtingen onder het EVRM.

A: Wat is de inhoud en het nut van het onderscheid tussen het ‘’substantieve aspect’’ en het ‘’procedurele aspect’’ van art. 2 EVRM?

B: Waarom heeft Turkije volgens het Hof beide aspecten van art. 2 EVRM geschonden?

C: Biedt de uitspraak steun voor de stelling dat de Nederlandse overheid gehouden is de winning van aardgas in het door aardbevingen getroffen Groningenveld te staken?

D: Op grond van vaste Nederlandse jurisprudentie genieten openbare lichamen en hun bestuurders strafrechtelijke immuniteit voor ‘’gedragingen die naar hun aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuur functionarissen kunnen worden verricht in

.....read more
Access: 
Public
Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 7

Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 7

 

Vragen

Vraag 1

Het SGP-arrest betreft de consequenties van de anti-discriminatiebepaling zoals die is opgenomen in het VN-Vrouwenverdrag.

A: Wat is voor de Staat het inhoudelijke argument om te bepleiten dat het arrest van het gerechtshof zou worden vernietigd?

B: Waarom moet volgens de HR in dit geval een beperking op de vrijheid van de SGP om uiting te geven aan haar levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging worden aanvaard?

Vraag 2

De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) werkt met de begrippen ‘’direct onderscheid’’ en ‘’indirect onderscheid’’.

A: Waarin verschilt direct onderscheid van indirect onderscheid?

B: Commerciële aanbieders van producten of diensten hanteren soms verlaagde tarieven voor bepaalde groepen, bijvoorbeeld voor vrouwen of senioren. Onder welke voorwaarde zijn deze praktijken in overeenstemming met de Awgb?

Vraag 3

In zijn noot onder de Jezus redt-uitspraak beschrijft Schutgens de stand van de jurisprudentie over art. 7 Gw.

A: Wat is het voornaamste verschil in beschermingsreikdwijdte tussen de leden 1 en 3 van art. 7 Gw?

B: Waarom concludeert de Afdeling Bestuursrechtspraak in de zaak- Jezus redt dat de appellant zich niet met succes op zijn recht op vrije meningsuiting kan beroepen?

Vraag 4

In de uitspraak van het EHRM in de zaak Von Hannover t. Duitsland II draaide het onder meer om de bescherming die roddelbladen genieten onder art. 10 EVRM.

A: Waarom kan van art. 10 EVRM worden gezegd dat het zowel een ruimere als beperktere mate van bescherming biedt dan art. 7 Grondwet?

B: Welke betekenis hecht het Hof aan de positie of status van de persoon over wie gepubliceerd wordt, de positie of status van het medium dat publiceert en de aard van het onderwerp waarover de publicatie handelt?

    Vraag 5

    De Onderwijsraad heeft in 2012 op verzoek van de Tweede Kamer een advies uitgebracht over de vraag of de interpretatie van art. 23 Gw nog past in de huidige maatschappelijke context.

    A: Welke garanties biedt art. 23 Gw aan het openbaar onderwijs?

    B: Welke garanties biedt art. 23 Gw aan het bijzonder onderwijs?

    Vraag 6

    Enkele jaren geleden werd bekend dat de kwaliteit van het onderwijs op sommige bijzondere scholen (vooral in de grote steden) onder de maat was. De verantwoordelijke wethouders zinden op manieren om de betreffende scholen te dwingen de kwaliteit te verbeteren. Zijn de gemeenten bevoegd slecht presterende scholen om die reden te korten op hun financiering?

    Vraag 7

    Naast de Grondwet bevatten ook diverse verdragen garanties inzake het onderwijs. Waarin verschilt de verdragsrechtelijke bescherming

    .....read more
    Access: 
    Public

    Samenvattingen en studiehulp voor Rechten Bachelor 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen

    Bestuursrecht: Besluitvorming: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    Bestuursrecht: Besluitvorming: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    Image

    In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Bestuursrecht: Besluitvorming voor de opleiding Rechtsgeleerdheid jaar 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.

    Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie

    Strafrecht 2: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    Strafrecht 2: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    Image

    In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafrecht 2 voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar2  aan de Rijksuniversiteit Groningen.

    Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Recht & Bestuur in Nederland: leren, studeren en kennis delen- startpagina

    Burgerlijk Recht 2: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    Burgerlijk Recht 2: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Burgerlijk Recht 2 voor de opleiding Rechten jaar 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen

    Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie. Zoek bijvoorbeeld naar de dit jaar voorgeschreven arresten of nieuw gedeelde boeksamenvattingen.

    Romeins Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    Romeins Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Romeins Recht voor de opleiding Rechten, jaar 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.

    Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor het vak Romeins Recht ga je naar de Samenvattingen Shop Rechten RUG B2 op JoHo.org

    Bestuursrecht - rechtsbescherming: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    Bestuursrecht - rechtsbescherming: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Bestuursrecht: rechtsbescherming voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
    • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie
    Handelsrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    Handelsrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

    • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Handelsrecht voor de opleiding Rechten, jaar 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
    • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Recht & Bestuur in Nederland: leren, studeren en kennis delen- startpagina

    Staatsrecht 2 - Recht - RUG - B2 - Oefenbundel

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2019

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2019


    Vragen

    Vraag 1a

    Artikel 2:57 APV Groningen luidt: “Het is verboden (stads)duiven of andere overlastveroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren op een openbare plaats.”

    Leg uit welke staatsrechtelijke noodzaak bestaat om het bestanddeel “op een openbare plaats” in het voorschrift op te nemen. Besteed in uw antwoord ook aandacht aan de zogeheten ‘reflexwerking’. (5 punten, 150 woorden)

    Vraag 1b

    Stel, omdat het overlastprobleem in alle grote steden speelt, wordt het voeren van (stads)duiven en andere overlastveroorzakende vogels voortaan verboden in een nieuwe wet in formele zin. Een uitzondering wordt in die wet evenwel gemaakt voor reigers, vanwege een bepaalde Europese natuurbeschermingsmaatregel die in de wet is geïmplementeerd. Het voeren van reigers is volgens de wet dus niet verboden, zelfs niet als zij overlast geven. Frits Zeilstra houdt van vissen en is dagelijks aan de rand van het openbaar water te vinden voorzien van vishengel en vergunning. De reigers weten dat, en er staan vaak meerdere reigers rondom Frits, te wachten tot hij een visje vangt. Frits Zeilstra houdt ook van reigers, hij voert de gevangen visjes dan ook altijd aan de reigers. Het is een mooi gezicht, vindt Frits. Bijzonder opsporingsambtenaar Van Pommeren houdt niet van vissen en niet van reigers. Hij houdt ook niet van Frits Zeilstra. Het gedrag van Zeilstra is hem een doorn in het oog. Op een dag betrapt hij Frits op heterdaad op het voeren van de reigers. Hij slingert hem op de bon wegens overtreding van artikel 2:57 APV Groningen. Frits meent evenwel dat hij sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wet niet vervolgd kan worden wegens overtreding van de APV-bepaling, te meer nu het reigers zijn die hij voert.

    Heeft hij gelijk? (7 punten, 250 woorden)

    Vraag 2a

    Artikel 3, eerste lid van het Verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van asbest luidt: "De nationale wetgeving dient de maatregelen voor te schrijven die getroffen moeten worden ter voorkoming en beheersing van, en bescherming van werknemers tegen, gezondheidsgevaren als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan asbest."

    Stel dat in 2010 aan de rechter werd gevraagd toepassing van de wet te toetsen aan de toepassing van art. 3, eerste lid van het Verdrag. Leg aan de hand van het Spoorwegstaking-arrest uit of de rechter daartoe bevoegd is. (4 punten, 200 woorden)

    Vraag 2b

    Stel dat in 2019 aan de rechter gevraagd wordt toepassing van de wet te toetsen aan de

    .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2018

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2018


    Vragen

    Vraag 1a

    In paragraaf van het artikel Rechtstreekse werking van internationale verdragen: een Hollands probleem met een Amerikaanse of Franse oplossing? wordt op onder meer de vraag aan de orde gesteld of aan artikel 91 van de Grondwet een argument kan worden ontleend om voortaan de wetgever een prominentere rol te geven bij het bepalen van de werking van een verdragsbepaling.

    Waarom veronderstellen de auteurs van het artikel dat naar Nederlands staatsrecht de wetgever nog geen prominente rol speelt bij het bepalen van de werking van een verdragsbepaling? (4 punten, 75 woorden)

    Vraag 1b

    De auteurs wijzen er voorts op dat een interessante vraag is hoe zo n constitutionele rol voor regering en parlement zich verhoudt tot de contextuele benadering waarvoor de Hoge Raad in het [CAN]-arrest heeft gekozen Deze contextuele benadering in het CAN- arrest staat op gespannen voet met het voorstel om de rol van de wetgever bij de vaststelling van de werking van een verdragsbepaling te benadrukken. Leg uit waarom dat zo is. (6 punten, 150 woorden)

    Vraag 2a

    Dathne en Matt zitten met het volgende. Tijdens een staatsbezoek aan de Volksrepubliek China doet koning Willem-Alexander enkele politiek getinte uitspraken over het voorstel van het centrale comité van de Chinese Communistische Partij om het maximumaantal opeenvolgende termijnen dat een president en vicepresident mogen vervullen, af te schaffen. De Tweede Kamer wil hierover van gedachten wisselen met de regering.

    Dathne stelt dat aangezien de uitlatingen buiten het grondgebied van het koninkrijk zijn gedaan niemand hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. Matt heeft zijn bedenkingen bij Dathnes standpunt. Adviseer Matt over de vraag of voor de uitlatingen van de koning ministeriële verantwoordelijkheid wordt gedragen, en zo ja of het staatsrechtelijk uitmaakt welke minister door de Kamer wordt aangesproken in deze kwestie. (5 punten, 100 woorden)

    Vraag 2b

    Na afloop van het staatsbezoek van de koning aan China wordt in het opinieblad De Doranen een artikel geplaatst over mogelijk geheime afspraken tussen de Nederlandse minister van Justitie en Veiligheid en zijn Chinese collega over het aftappen van internetkabels. Een Tweede Kamerlid vraagt aan de minister of de inhoud van dit artikel waar is. De minister wil in het belang van de nationale veiligheid geen antwoord geven op deze vraag. Kan de Kamer de minister dwingen de gevraagde inlichtingen te verstrekken?

    Licht uw antwoord toe. (5 punten, 100 woorden)

    Vraag 3

    Naar verwachting treedt in 2021 de Omgevingswet in werking, een wet die een groot aantal reeds bestaande wetten op het terrein van het omgevingsrecht integreert en vereenvoudigt. Kenmerkend voor de wet is dat de inhoudelijke normstelling grotendeels bij algemene maatregel van bestuur zal plaatsvinden. De wet bevat daartoe een groot aantal delegatiebepalingen. Als argumenten daarvoor worden aangevoerd:

    1. Een groot deel van de inhoudelijke normstelling volgt rechtstreeks uit Europese richtlijnen;
    2. Er is behoefte aan flexibiliteit
    3. .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (1)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (1)


    Vragen

    Vraag 1a

    Noem twee redenen waarom volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) politieke partijen van eminent belang zijn voor de democratie. Beargumenteer uw antwoord aan de hand van relevante overwegingen uit de Refah Partisi-uitspraak. (6 punten) (200 woorden)

    Vraag 1b

    Stel dat van een politieke partij vast staat dat ze doelen nastreeft die onverenigbaar zijn met het EVRM. Biedt de rechtspraak van het EHRM de betrokken staat ruimte de verenigingsvrijheid van de betreffende politieke partij te beperken nog voordat deze aan de macht is gekomen? (4 punten) (150 woorden)

    Vraag 2a

    Leg uit of de vertrouwensregel een rol speelt bij het bepalen van de omvang van ministeriële verantwoordelijkheid. (5 punten) (150 woorden)

    Vraag 2b

    In 1848 werd het ontbindingsrecht geïntroduceerd om tegenwicht te bieden aan de in datzelfde jaar ingevoerde politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Het Handboek wijst erop dat, mede onder invloed van de opkomst van politieke partijen, het ontbindingsrecht is “geparlementariseerd”. Leg uit wat met die “parlementarisering van het ontbindingsrecht” bedoeld wordt. (5 punten) (150 woorden)

    Vraag 3a

    Ter uitvoering van artikel 123 van de Grondwet is de Wet Algemene regels herindeling (Wet Arhi) uitgevaardigd. De Wet Arhi bepaalt onder meer dat Provinciale Staten aan de minister van Binnenlandse Zaken een voorstel doen voor een gemeentelijke herindeling. De minister gebruikt dat voorstel bij de voorbereiding van gemeentelijke herindelingen. De daadwerkelijke herindeling vindt plaats bij wet.

    Het bestuur van de provincie Groningen zou graag zien dat een herindeling van gemeenten wordt gerealiseerd. Haren, Ten Boer en Groningen zouden moeten fuseren. Vooral in Haren bestaat daartegen bij een groot deel van de ingezetenen verzet. In december 2016 heeft een Burgercomité geprobeerd de herindeling via de burgerlijke rechter tegen te houden. Het vorderde daartoe dat de rechter de provincie Groningen zou “verbieden verdere (juridische of feitelijke) stappen te zetten in het proces dat is gericht op het in een formele wet vastleggen van een herindelingsvoorstel, waarbij behalve de gemeente Groningen en de gemeente Ten Boer ook de gemeente Haren zal zijn betrokken (...)”, totdat aan bepaalde voorwaarden zou zijn voldaan.

    Is een dergelijke vordering naar Nederlands staatsrecht toewijsbaar? (5 punten) (200 woorden)

    Vraag 3b

    Stel dat het Burgercomité gebruik wil maken van de mogelijkheid om in te spreken tijdens de voorbereiding van het herindelingsvoorstel. Het comité stuit op artikel 3 van de Inspraakverordening van de provincie Groningen, dat luidt als volgt:

    “Inspraak wordt gegeven aan belanghebbenden en aan andere ingezetenen van de provincie, voor zover gedeputeerde staten dan wel de commissaris van de Koning dit bepalen.”

    Het comité meent dat provinciale staten, bij het vaststellen van deze verordening, ten onrechte er voor gekozen hebben gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning bevoegd te maken te bepalen in hoeverre inspraak kan plaatsvinden. Deze organen zijn immers vooringenomen ten aanzien van de.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (2)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (2)


    Vragen

    Vraag 1a

    In art. 81 Grondwet is vastgelegd hoe in Nederland de wetgevende macht is samengesteld. Vanuit rechtsstatelijk perspectief wordt op de bepaling wel kritiek geleverd. Stel, de algemene bepaling waarover het gaat in wetsvoorstel 34 516 wordt in de Grondwet opgenomen. Verandert er hierdoor iets aan de uitleg van art. 81 Grondwet? Geef twee verschillende argumenten ter onderbouwing van uw antwoord. (6 punten, 150 woorden)

    Vraag 1b

    De algemene bepaling zoals die wordt voorgesteld in wetsvoorstel 34 516 noemt 3 elementen: democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Leg in eigen woorden uit waarom de waarborging van de mensenrechten, gelet op de functie van de algemene bepaling, ten opzichte van de beide andere elementen een afwijkend karakter draagt. (4 punten, 150 woorden)

    Vraag 2a

    Stel, een Nederlandse medewerker van het ministerie van Defensie wordt betrapt op spionage. Hij blijkt diverse staatsgeheimen te hebben doorgespeeld aan een ander land. Hij wordt vervolgd wegens overtreding van art. 98a Sr en tot in hoogste instantie veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Had de rechter hem zijn kiesrecht kunnen ontnemen? (6 punten, 150 woorden)

    Vraag 2b

    Onder welke specifieke voorwaarden is volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het opleggen van de sanctie van ontzetting uit het kiesrecht toegestaan? (4 punten, 200 woorden)

    Vraag 3

    Bij de besluitvorming over een wetsvoorstel is door de Tweede en Eerste Kamer gebruik gemaakt van de mogelijkheden die art. 69, vierde lid Reglement van Orde van de Tweede Kamer en art. 105, tweede lid Reglement van Orde van de Eerste Kamer bieden om het voorstel zonder stemming aan te nemen. Vervolgens is het wetsvoorstel bekrachtigd en gepubliceerd. Een door deze wet gedupeerde stichting start een procedure tegen de Staat bij de bevoegde burgerlijke rechter. De stichting stelt dat deze wet vanwege een procedureel gebrek (er is niet gestemd) in strijd is met art. 67 lid 2 Grondwet. Ook ziet de stichting strijd met een aanbeveling van een volkenrechtelijke organisatie (waar het Koninkrijk bij is aangesloten) waaruit blijkt dat over wetten bij voorkeur uitdrukkelijk dient te worden gestemd in vertegenwoordigende organen. Heeft het kans van slagen om bij de rechter te vorderen dat de desbetreffende wet in strijd is met:

    1. Art. 67 lid 2 Grondwet, en
    2. De aanbeveling van de volkenrechtelijke organisatie?

    (10 punten, 250 woorden)

    Vraag 4

    Robin van Haase is lid van de rekenkamer van de gemeente Den Haag. Hij wordt strafrechtelijk veroordeeld wegens grootschalige belastingfraude van zijn eigen bedrijfje, Tennis Boven BV. De gemeenteraad van Den Haag meent, na intern overleg, dat de veroordeling niet in de weg hoeft te staan aan het voortzetten van Van Haases lidmaatschap van en werkzaamheden voor de gemeentelijke rekenkamer. Hij functioneert daar uitstekend, zo is de algemene opvatting. De griffier wijst nog wel op art. 81d lid 1 sub.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (1)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (1)


    Vragen

    Vraag 1

    1. Geef nauwkeurig aan, in hoeverre art. 50 van de Grondwet van een pluralistische democratieopvatting uitgaat.
    2. Geef gemotiveerd aan of Nederland, gelet op het arrest van het EHRM van 8 juli 2008 (Yumak & Sadak t. Turkije), bevoegd is om in de Kieswet ten aanzien van verkiezingen van de Tweede Kamer een kiesdrempel van 10% in te voeren.

    Vraag 2

    Stel dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat het eenvoudiger moet worden politieke partijen waarvan de bestuurders strafbare feiten hebben gepleegd, te verbieden. Daarom wordt voorgesteld artikel 2:20 BW te wijzigen en een lid toe te voegen dat luidt:

    • Een rechtspersoon waarvan een bestuurder bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.
    1. Acht je een dergelijke bepaling in overeenstemming met artikel 8 Gw?
    2. Acht je een dergelijke bepaling in overeenstemming met artikel 11 EVRM?

    Vraag 3

    Stel, Vicky Achterluiken, recent benoemd tot Tweede-Kamerlid voor de PVV, geeft van haar ambities al snel blijk door de minister van Veiligheid en Justitie te overstelpen met tientallen vragen per dag over de vluchtenlingentoestroom, de sharia, overlast door Marokkanen en wat dies meer zij. Niet alleen in de plenaire vergaderingen vraagt zij om heel wat spreektijd, ook in de commissievergaderingen blijft zij maar op haar standpunten hameren. Voor haar collega’s blijft soms nauwelijks spreektijd over. De antwoorden die de minister op al die vragen geeft, lijken haar overigens minder te interesseren. Zo gaat het weken door, tot op een dag alle bij de minister - kennelijk - opgekropte woede er tijdens een plenair debat uitkomt en hij uitroept: “Mevrouw Achterluiken, hou toch eens op met al die populistische vragen van niks, en ga eens aan het werk!”. Hoe duidt u het gedrag van mevrouw Achterluiken in termen van de stijlen van representatie die in de literatuur wel zijn onderscheiden?

    Vraag 4

    1. Stel dat bij wet van 5 februari 2016 inzake de gemeentelijke bevoegdheden met betrekking tot de rioleringssystemen de Rioolwet is gewijzigd. Art. 4 bepaalt voortaan het volgende: De gemeenteraad stelt bij verordening eisen aan de kwaliteit van de binnen de grenzen van de gemeente gelegen rioleringssystemen. Daarbij laat de wet aan de gemeenteraden een zeer grote vrijheid om deze kwaliteitseisen in te vullen. Is deze wettelijke bepaling een voorbeeld van gemeentelijke autonomie of van medebewind?
    2. De gemeenteraad van Utrecht stelt de verordening in de zin van het nieuwe art. 4 van de bij vraag 4a bedoelde Rioolwet vast. De raad wil in deze verordening onder meer vastleggen dat de rioleringsbuizen in de gemeente Utrecht een doorsnede van ten minste 30 centimeter moeten hebben. Daarnaast wil de gemeenteraad in de
    3. .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (2)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (2)


    Vragen

    Vraag 1a

    Stel, de Tweede Kamer besluit tot het houden van een parlementaire enquête naar de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs, omdat recent aan het licht is gekomen dat die kwaliteit de afgelopen tien jaar sterk is achteruitgegaan. De enquêtecommissie roept als getuige onder andere Ronald Plasterk op, de huidige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij was in het vorige kabinet minister van Onderwijs en verantwoordelijk voor de wijzigingen die toen in de wetgeving op het hoger onderwijs zijn doorgevoerd. Minister Plasterk verschijnt, maar weigert te antwoorden. Hij laat weten dat de huidige minister van onderwijs als getuige moet worden opgeroepen, omdat deze nu de politieke verantwoordelijkheid draagt.

    Is minister Plasterk tot antwoorden verplicht? Betrek in uw antwoord het door Plasterk aangevoerde argument. (5 punten)

    Vraag 1b

    Beschikt de commissie over middelen om Plasterk tot antwoorden te dwingen? (5 punten)

    Vraag 2a

    Stelling:

    “Het verbieden van politieke partijen die zich schuldig maken aan oproepen tot geweld tegen bekleders van openbare ambten is een maatregel die beter past in een materiële democratieopvatting dan in een formele democratieopvatting.”

    Leg uit wat bedoeld wordt met een materiële democratieopvatting en met een formele democratieopvatting, en geef aan of de stelling volgens u juist is. (5 punten)

    Vraag 2b

    Noem drie functies die in het Handboek aan politieke partijen worden toegeschreven. Licht in uw antwoord elk van deze functies kort toe. (5 punten)

    Vraag 3a

    Welke argumenten kunt u aan de Grondwet ontlenen voor de stelling dat de Grondwet ten opzichte van de wet in formele zin te gelden heeft als de hogere regeling? Bespreek ten minste twee argumenten. (5 punten)

    Vraag 3b

    Waarom zijn zogeheten NEN-normen waarnaar in een algemeen verbindend voorschrift wordt verwezen volgens de jurisprudentie geen algemeen verbindende voorschriften, en wat valt op grond van de rechtsstatelijke eis van voorzienbaarheid tegen die jurisprudentie in te brengen? (5 punten)

    Vraag 4a

    Stel, Derek Shepperd heeft te Arnhem zijn auto geparkeerd op een plek voor vergunninghouders, zonder zelf in het bezit te zijn van een parkeervergunning. Hij wordt vervolgd wegens overtreding van artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening Arnhem 2007, dat luidt:

    (3.) Het is verboden op een parkeerplaats voor uitsluitend vergunninghouders te parkeren: (a.) zonder vergunning. In de gerechtelijke procedure wijst zijn advocaat op artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, dat luidt:

    (1.) De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (g.) op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.

    Ook deze bepaling verbiedt, kort gezegd, het parkeren zonder vergunning op een plek voor vergunninghouders. Het RVV beoogt nadrukkelijk te bewerkstelligen dat in heel Nederland dezelfde verkeersregels gelden. Hoe zal de rechter Shepperds verweer moeten.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (1)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (1)


    Vragen

    Vraag 1

    Locke heeft een andere denker eens bekritiseerd met de stelling dat ‘niemand geacht kan worden zo dwaas te zijn in te stemmen met een regeringsvorm, volgens welke allen ermee ingestemd zouden hebben dat allen, op één na, beperkt zouden worden door de wet, terwijl die ene persoon alle vrijheden van de natuurtoestand zou behouden, veel machtiger zou worden, en losbandig zou worden door straffeloosheid’. Hoe ondervangt Locke met zijn theorie over de legitimiteit van overheidsgezag het in dit citaat aan de kaak gestelde probleem?

    Vraag 2

    In de procedure die leidt tot de benoeming van een nieuwe burgemeester van de gemeente Rucphen (Noord-Brabant) speelt commissaris van de Koning Van der Mei een actieve rol. Onder andere verschaft hij de vertrouwenscommissie van de raad van Rucphen zijn oordeel over de geschiktheid van de kandidaten. Zijn oordeel komt erop neer dat er maar één geschikte kandidaat heeft gesolliciteerd. Na afloop van de procedure die heeft geleid tot de benoeming van een nieuwe burgemeester blijkt de door Van der Mei aanbevolen kandidaat een goede vriend en zakenpartner van hem te zijn. Provinciale staten van Noord-Brabant zijn not amused en willen de commissaris van de Koning over de zaak aan de tand voelen. Is hij ter zake aan enig orgaan verantwoording verschuldigd? Zo ja aan wie? Zo neen, waarom niet?

    Vraag 3

    De regeling omtrent ontslag van ministers ingeval van verlies van vertrouwen verschilt van de regeling omtrent ontslag van wethouders ingeval van verlies van vertrouwen. Benoem het principiële verschil tussen beide procedures en verklaar het vanuit een juridisch oogpunt.

    Vraag 4

    Stel dat de regering een nieuw openbaar lichaam (in de zin van hoofdstuk 7 van de Grondwet) in wil stellen dat belast is met het reguleren en controleren van gaswinning in de provincie Groningen. Het openbaar lichaam moet de bevoegdheid krijgen om bij verordening verplichtingen op te leggen aan (rechts)personen die bij de gaswinning betrokken zijn. Deze verplichtingen zullen op andere dan strafrechtelijke wijze worden gehandhaafd. Vanwege de maatschappelijke onrust over de gaswinning wil de regering snel handelen. Kan naar Nederlands staatsrecht dit openbare lichaam worden ingesteld zonder dat sprake is van parlementaire betrokkenheid?

    Vraag 5

    In haar uitspraak van 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY7985 oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verhouding tussen de Monumentenverordening van de gemeente De Bilt en de Natuurbeschermingswet. De Afdeling overwoog onder meer:

    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat beide regelingen hetzelfde onderwerp betreffen. (…) [D]e geschiedenis van de totstandkoming van de Natuurbeschermingswet [biedt] geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever met de regeling in hoofdstuk IV van de Natuurbeschermingswet een uitputtende regeling heeft willen treffen. De rechtbank is derhalve ten onrechte tot het oordeel gekomen dat hoofdstuk IV van de Natuurbeschermingswet uitputtend is en dat hoofdstuk 4 van de Monumentenverordening om.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (2)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (2)


    Vragen

    Vraag 1

    Beschrijf welke rol individuele burgers volgens Rousseau hebben bij de vaststelling van wetten in een staat die op het sociale contract gebaseerd is.

    Vraag 2

    Aan de Nederlandse Grondwetten van 1814 en 1815 ligt niet de theorie van de volkssoevereiniteit ten grondslag. Geef hiervoor een historische verklaring.

    Vraag 3

    Verschilt de verplichting van wethouders tot het afleggen van verantwoording aan de gemeenteraad van de verplichting van ministers tot het afleggen van verantwoording aan de Staten-Generaal? Motiveer uw antwoord.

    Vraag 4

    Volgens het Handboek van het Nederlandse staatsrecht is “een zekere tweesporigheid” bij de interpretatie van de Nederlandse Grondwet ontstaan: de bevoegdheid tot bindende uitleg van grondwetsbepalingen is niet exclusief opgedragen aan één maar aan meerdere staatsorganen. Geef een constitutionele verklaring voor die tweesporigheid en geef nauwkeurig aan welke staatsorganen tot bindende grondwetsinterpretatie bevoegd zijn.

    Vraag 5

    Op 11 maart jongstleden oordeelde de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag over de relatie tussen de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens en de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In het vonnis overwoog de rechter onder meer het volgende:

    Vooropgesteld wordt dat de vordering zich richt tegen de Staat als wetgever en strekt tot het buiten toepassing doen verklaren van een deel van een wet in formele zin. De burgerlijke rechter kan (onderdelen van) een wet in formele zin in kort geding slechts buiten toepassing verklaren indien en voor zover deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Bron: ECLI:NL:RBDHA:2015:2498

    Hoe verhoudt deze overweging zich tot de redenering van de Hoge Raad in het arrest Rusttijden (HR 2 november 2004)?

    Vraag 6

    In de aanloop naar de zomervakantie stoort Paulus de Waard, gemeenteraadslid in de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (Noord-Brabant) zich aan het grote aantal langdurig op de openbare weg gestalde caravans, vouwwagens en campers. Hij stelt voor dat de gemeenteraad in de algemene plaatselijke verordening zal bepalen dat het verboden is “om een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper of ander dergelijk voertuig dat voor recreatie althans voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de openbare weg te plaatsen of te hebben”. Dit verbod zou het nodeloos ontsieren van het straatbeeld moeten tegengaan. De Nuenense burgemeester Dethleffs denkt dat de gemeenteraad tot het stellen van de door De Waard geopperde voorschriften niet bevoegd is. Dethleffs wijst er op dat het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990, de op de Wegenverkeerswet 1994 steunende algemene maatregel van bestuur die beoogt de verkeersveiligheid te regelen, al regels bevat over parkeren. In een dergelijk geval kan, zo stelt de burgemeester, de gemeenteraad daar niet ook nog eens regels over maken. Deelt u de kritiek van de burgemeester?

    Vraag 7

    Is het de Nederlandse rechter.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2014

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2014


    Vragen

    Vraag 1a

    Sinds wanneer bestaat de Bondsrepubliek Duitsland uit 16 Bondslanden en wat is de achtergrond van het ontstaan van deze federatie van 16?

    Vraag 1b

    De naam Oranjemarsen, demonstraties die de protestantse Noord-Ieren plegen te organiseren, vormt een verwijzing naar de banden die er ooit zijn geweest tussen protestantse Britten en het Huis van Oranje. Leg uit welke staatkundige band dat is geweest en hoe die tot stand is gekomen.

    Vraag 2a

    De Préfet speelt een belangrijke rol in het bestuur van de lagere overheden van Frankrijk. Met welke Nederlandse ambtsdrager is hij wat zijn positie betreft het beste te vergelijken en leg uit waarom dat zo is.

    Vraag 2b

    Art. 4 van de Belgische Grondwet zegt dat België vier taalgebieden kent, maar onderscheidt op grond daarvan, naast de federale overheid, zes deeloverheden. Wat is het verband tussen de taalgebieden en de deeloverheden en hoe is het te verklaren dat 4 taalgebieden leiden tot 6 deeloverheden?

    Vraag 3a

    In het Verenigd Koninkrijk zit altijd een zogenaamd schaduwkabinet klaar om na verkiezingen de zittende regering af te lossen. In Nederland bestaat zo’n schaduwkabinet in de regel niet. Hoe is het verschil te verklaren?

    Vraag 3b

    Leg uit of het verschijnsel ‘cohabitation’ zich kan voordoen in de Duitse staatsrechtelijke verhoudingen.

    Vraag 4a

    Stel dat een ontwerp van wet van de Franse regering, gericht op een ingrijpende herziening van het systeem van sociale verzekeringen en de financiering daarvan, stuit op principiële weerstand van de Assemblée nationale. Leg uit welke twee verschillende grondwettelijke wegen de Franse regering kan bewandelen om te proberen het ontwerp, ondanks de parlementaire tegenstand, toch tot wet te verheffen.

    Vraag 4b

    Art. 23 Comptabiliteitswet voorkomt in Nederland een ‘shutdown’ als in de Verenigde Staten, waarbij overheidsinstanties hun loketten hebben moeten sluiten. Van welk parlementair recht zal het Amerikaanse Congres gebruik hebben gemaakt om de ‘shutdown’ te veroorzaken en leg uit hoe dit recht de uitvoerende macht aan banden kan leggen.

    Vraag 5a

    Met welke Nederlandse ambtsdrager is een Britse Minister of State het best te vergelijken en noem ten minste twee overeenkomsten in bijv. positie of bevoegdheid die uw antwoord kunnen ondersteunen.

    Vraag 5b

    De ministerraad is voornemens om een wetsvoorstel te bepreken met betrekking tot het verscherpen van het toezicht aan de buitengrenzen van de EU, de luchthaven Schiphol daaronder begrepen. Leg uit of de Gevolmachtigde Minister van Curaçao bevoegd is om aan dit overleg deel te nemen.

    Vraag 6a

    Met betrekking tot de totstandkoming van wetten heeft de Nederlandse Eerste Kamer enerzijds een ruimere bevoegdheid dan de Belgische Senaat, anderzijds ook een minder ruime bevoegdheid. Waaruit bestaan deze ruimere en minder ruime bevoegdheid?

    Vraag 6b

    Het Grundgesetz bevat in art. 79 een regeling met betrekking tot zijn eigen herzieningsprocedure. Het tweede lid van deze bepaling schrijft voor dat voor een.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2013

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2013


    Vragen

    Vraag 1a

    Nederland viert in de periode 2013-2015 het 200-jarig bestaan van het Koninkrijk. De Belgen vieren dat feest niet mee, hoewel ook zij in 1815 onder het gezag van Koning Willem I werden gebracht. Leg uit wanneer de Belgen hun 200-jarig Koninkrijk zullen gaan herdenken en geef aan waarom dat moment voor België zo belangrijk is.

    Vraag 1b

    Op dit moment hebben de landen Schotland, Wales en Noord-Ierland ‘devolved powers’ binnen het Verenigd Koninkrijk. Eén van die landen had voor de inwerkingtreding van de Devolution Acts al langer een eigen parlement en regering binnen dat Koninkrijksverband. Welk land is dat en leg kort uit wat de grondslag was voor de totstandkoming van die ‘eigen’ organen.

    Vraag 2a

    De structuur en inrichting van de Duitse gemeenten is niet in de gehele Bondsrepubliek hetzelfde. In Nederland heeft iedere gemeente wel dezelfde structuur. Welke staatsrechtelijke verklaring is te geven voor dit onderscheid tussen Nederland en de Bondsrepubliek?

    Vraag 2b

    Op grond van welke federale constitutionele verandering zijn senatoren in de Verenigde Staten, hoewel zij nog steeds de belangen van hun staat op federaal niveau behartigen, in hun wijze van besluiten toch grotendeels onafhankelijk geworden van de organen van hun eigen deelstaat?

    Vraag 3a

    Leg uit of leden van de Bondsdag en de Bondsraad op een vergelijkbare wijze gebonden kunnen worden aan aanwijzingen door degenen die hen hebben afgevaardigd.

    Vraag 3b

    Voor welke Franse algemeen vertegenwoordigende organen heeft een Franse burger en inwoner van Marseille stemrecht?

    Vraag 4a

    De Britse regering zal niet snel tussentijds ten val komen. Geef twee verschillende constitutionele redenen/oorzaken waarom zo’n tussentijds ontslag minder voorkomt dan in Nederland.

    Vraag 4b

    Het Belgische staatsrecht kent de constructieve motie van wantrouwen, maar deze is nog nimmer in praktijk gebracht. Geef twee verschillende constitutionele redenen/oorzaken waarom de regeling, anders dan in Duitsland, van weinig of geen betekenis zal blijven.

    Vraag 5a

    Anders dan in de rechtsorde(s) van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is in de rechtsorde van het Koninkrijk der Nederlanden niet voorzien in enigerlei vorm van constitutionele rechtspraak, ook niet ter beslechting van competentieconflicten tussen Rijk en Landen. Geef aan op welke wijze in de Koninkrijksrechtsorde wordt voorzien in de beslechting van dergelijke geschillen.

    Vraag 5b

    Op 8 november 2013 heeft het Constitutionele Hof van Sint Maarten voor het eerst een inhoudelijke uitspraak gedaan over de verbindendheid van een aantal door de Gouverneur al wel bekrachtigde, maar nog niet in werking getreden Landsverordeningen (herzieningen van het Wetboek van strafrecht). Het Constitutionele Hof toetste de bestreden Landsverordeningen aan grondrechtelijke bepalingen van de Staatsregeling, maar liet zich voor de inhoudelijke interpretatie van die bepalingen leiden door de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van soortgelijke bepalingen uit het EVRM. Leg uit of het Hof (aangenomen dat het een college is met rechtspraak belast) ook bevoegd is.....read more

    Access: 
    Public
    Contributions, Comments & Kudos

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    2584
    Last updated
    08-11-2022