1. Wat is kritisch denken?


Wat is het belang van kritisch denken en hoe vormt zich een overtuiging?

Het is voor ons van belang om kritisch na te denken zodat we goede keuzes kunnen maken. We hebben vaak niet door hoe irrationeel sommigge beslissen die we maken zijn. Kritisch denken, oftewel, critical thinking is in principe het denken over nadenken. Er wordt gebruik gemaakt van logica om te bepalen of een bewering waar is, of de redenering klopt, en of we een verband kunnen trekken. Het gaat in dit geval niet om het bedenken van beweringen, maar het gaat om het evalueren van (de juistheid van) beweringen die gemaakt zijn om zo uiteindelijk de juiste conclusies te vormen.

Om dit te kunnen bereiken evalueren we ons denken op basis van rationaliteit. Wanneer we begrijpen hoe we kritisch moeten denken, kunnen we deze kennis gebruiken om kritisch te zijn ten opzichte van meerdere onderwerpen die ons in het dagelijks leven bezighouden. Tevens is het belangrijk om te onthouden dat het bekritiseren van andermans ideeën niet inhoud dat we mensen aanvallen, maar dat we de logica ergens in zoeken. Daarnaast is kritiek op iemand geven niet altijd een voorbeeld van kritisch nadenken. Men kan de meest onlogische, ondoordachte kritiek geven, zonder er over na te denken of de redenering logisch of waar is.

Wanneer we tot een conclusie komen, hebben we een overtuiging. Een overtuiging is propositioneel en kan dus waar of onwaar zijn. Een overtuiging is hetzelfde als een oordeel en een mening. Als een overtuiging in een verklarende zin gebruikt wordt, dan geeft dat als resultaat een bewering (=’statement/claim’), en over beweringen kan kritisch nagedacht worden.

Wat zijn belangrijke elementen van kritisch denken?

Bij kritisch denken gaat het vooral om drie dingen: (1) beweringen, (2) kwesties en (3) argumenten. Deze elementen moeten in een gesprek (of in geschreven vorm) vastgesteld kunnen worden om ze verder te kunnen analyseren.

1. Beweringen (‘claims’)

Beweringen zijn dingen die we zeggen of schrijven om informatie over te brengen. Het gaat bij beweringen vaak om stellingen, meningen of overtuigingen. Beweringen kunnen waar of onwaar zijn en kunnen over van alles gaan. Van sommige beweringen is het meteen duidelijk of ze waar of onwaar zijn. Als iemand jou vertelt dat hij of zij op Saturnus heeft rondgelopen, kan je er redelijk zeker van zijn dat dit niet waar is. Het is dan niet nodig om kritisch naar deze beweringen te kijken. Bij andere beweringen is dit minder duidelijk en moet er wel kritisch over nagedacht worden.

Beweringen kunnen objectief of subjectief zijn. Bij een objectieve bewering is de waarheidsbeoordeling onafhankelijk van wat mensen denken. Voorbeeld: ‘Er is leven op Mars’. Of er leven op Mars is of niet, is niet afhankelijk van wat mensen er over denken, want het is een feit. Dit kan ook slaan op dingen die we niet weten. ‘God bestaat’, is een objectieve bewering, want het bestaan van god is niet afhankelijk van wat wij mensen ervan vinden. Daarentegen is een objectieve bewering niet direct waar of onwaar.

Bij een subjectieve bewering is het wel afhankelijk van wat mensen denken. Voorbeeld: ‘Rijstazijn is veel te zoet’. Een mening is echter niet altijd subjectief. Een objectieve mening wordt ook wel een feitelijk mening (‘factual opinion’) genoemd, maar dit betekent niet dat alle feitelijke meningen waar zijn.

Relativisme is het idee dat de ‘waarheid’ van dingen is gerelateerd aan cultuur. Als een cultuur namelijk het woord ‘water’ gebruikt voor een steen in plaats van H2O, dan is dat ‘water’ in die cultuur.

Moreel subjectivisme neemt als uitgangspunt dat het moreel beoordelen van iets als goed of fout geheel subjectief is. Cultureel relativisme stelt dat alle morele of ethische systemen, die per cultuur verschillen, allemaal even geldig zijn. Geen enkele van deze systemen is "beter" of "meer waar" dan de anderen. In de praktijk kan het relativisme het moraliteitsbesef echter niet altijd overwinnen.

2. Kwesties (‘issues’)

Kwesties (‘issues’) zijn vragen. Een kwestie gaat dus eigenlijk om de vraag of een bewering waar of niet waar is. Een voorbeeld is: ‘Is Piet ouder dan Klaas?’ Soms is het lastig om precies vast te stellen wat een bewering is (en wat de bijbehorende kwestie dan is). Dit kan komen doordat iemand moeilijke termen gebruikt of iemand zijn of haar bewering opzettelijk niet wil verduidelijken. Als je dus merkt dat mensen ingewikkelde termen gebruiken om hun vraag te verstoppen, dan is het verstandig er even kritisch over na te denken

Het is belangrijk om te onthouden dat mensen verschillende richtlijnen hebben om te bepalen of iets waar of niet waar is. Als iemand gelooft dat de Bijbel het woord van God is en hij haalt een argument uit de Bijbel aan, dan is het voor hem of haar duidelijk dat deze bewering (en de bijbehorende kwestie) waar is. Voor iemand die niet in de Bijbel gelooft hoeft deze bewering niet waar te zijn.

3. Argumenten

Een argument is een reden die wordt aangedragen om te bewijzen dat een bewering waar is. Een bewering die wordt gebruikt als reden om te bewijzen dat een andere bewering waar is, wordt een premisse genoemd. De bewering waar een premisse bewijs voor geeft wordt de conclusie van een argument genoemd. Een voorbeeld van een premisse is: ‘De oma van Piet is overleden en hij wilde aanwezig zijn bij de begrafenis’. De conclusie die met deze premisse samengaat is: ‘Piet mag een schooldag missen’.

Of een argument goed is, hangt af van de vraag of een premisse daadwerkelijk de conclusie van het argument ondersteunt. Dit kan alleen als de premisse waar is. Een tweede criterium is dus dat de premisse relevant moet zijn voor de conclusie. Dit betekent dat de premisse zo samen moet hangen met de conclusie, dat door de premisse de kans vergroot wordt dat de conclusie klopt. Het is belangrijk om te onthouden dat het soms lijkt alsof iemand een argument geeft, terwijl dat niet het geval is. Een argument is geen opsomming van feiten. Een argument kun je herkennen als deze gebruikt wordt om een bewering te bewijzen of te ondersteunen.

Hoe onderscheiden argumenten, verklaringen en overtuigingen zich ten opzichte van elkaar?

Het komt vaak voor dat mensen verklaringen en overtuigingstechnieken verwarren met argumenten. Het is belangrijk om te onthouden dat een argument uit een premisse én een conclusie bestaat en nooit alleen uit één van deze elementen. Wanneer een oorzaak wordt aangedragen voor een verschijnsel, dan is er sprake van een verklaring. Het belangrijke verschil tussen een argument en een verklaring is dan ook dat argumenten worden gebruikt om een conclusie te bewijzen of te ondersteunen, terwijl een verklaring wordt gebruikt om de oorzaak van een gebeurtenis te beschrijven.

Overtuigingstechnieken zijn iets anders dan argumenten. Als je iemand probeert te overtuigen, dan wil je dat hij of zij jouw visie overneemt. Dit is iets anders dan het op een logische manier redeneren en hierbij argumenten gebruiken. Het is wel mogelijk om gebruik te maken van een argument wanneer je iemand probeert te overtuigen, maar niet alle argumenten zijn daar handig voor. Daarnaast wordt bij veel overtuigingspogingen niet gebruik gemaakt van argumenten. Men moet onthouden dat slechte mening en feiten over een concept geen argumenten zijn. Het is vaak niet eens handig om argumenten te gebruiken om iemand ergens van te overtuigen. Om deze reden worden ook zelden echte argumenten in reclamespotjes gebruikt om een product te verkopen.

Wat zijn cognitieve biases?

Het vormen van een overtuiging wordt ook beïnvloed door onbewuste kenmerken van de menselijke psychologie, de zogenaamde cognitive biases. Deze biases beïnvloeden de manier waarop informatie verwerkt wordt. We neigen er bijvoorbeeld naar om een argument te evalueren op basis van onze eigen overtuiging van de waarheid van het onderwerp, context en eerdere ervaringen in plaats van op logica. Een paar van deze biases zijn:

  • Overtuigingsbias (‘belief bias’): dit is de neiging om een beredenering op basis van de geloofwaardigheid van de conclusie te beoordelen. Op het moment dat een onlogische redenering gevolgd wordt door een geloofwaardige conclusie zijn we eerder geneigd het te geloven dan een logische redenering met een conclusie die, naar onze voorkennis, ongeloofwaardig lijkt.
  • Bevestigingsbias (‘confirmation bias’): dit is de neiging om meer gewicht te hangen aan bewijs dat onze eigen ideeën ondersteunt. We negeren dingen die niet parallel zijn aan onze overtuigingen en zoeken informatie die wel overeenkomt
  • Heuristieken: dit zijn algemene regels die we onbewust gebruiken bij het schatten van waarschijnlijkheden. Een voorbeeld is de beschikbaarheidsheuristiek. Hierbij wordt onbewust de waarschijnlijkheid dat iets zal gebeuren gebaseerd op basis van gegevens die het best in het geheugen beschikbaar zijn. Zo denk je dat een vliegtuig veel vaker neerstorten dan ze in werkelijkheid doen, gewoonweg omdat je dat pas geleden op het nieuws hebt gezien. Het gevolg is dat de waarschijnlijkheid vaak overschat or onderschat wordt. Dit verklaart waarschijnlijk ook hoe gemakkelijk de fout begaan wordt van het generaliseren op basis van een anekdote. De beschikbaarheidsheuristiek is ook gerelateerd aan de ‘false consensus effect’. Hierbij gaat het om de neiging er van uit te gaan dat onze attitudes en de attitudes in de omgeving gedeeld worden door de grotere samenleving; als al onze vrienden vinden dat de alcohol grens omlaag moet gaan we er sneller vanuit dat de rest van de populatie dat ook vindt.
  • Bandwagon effect: dit is de neiging om het eigen denken af te stemmen op dat van anderen. Uit onderzoek is gebleken dat wat anderen zeggen dat ze zien kan veranderen wat we denken dat we zien of laten merken, en dat we sneller geneigd zijn iets te kopen als we denken dat iedereen anders dat ook doet.
  • Negativiteit bias: mensen zijn gevoeliger voor negatieve informatie dan positieve informatie en onthouden dit sneller. Deze bias speelt ook een rol bij ‘loss aversion’, waarbij mensen eerder gericht zijn op verlies vermijden dan winst verkrijgen.
  • In-groep bias: dit is de neiging om de leden die niet tot de eigen groep (‘out-group’) behoren als anders en fout waar te nemen, en de leden van de eigen groep (‘in-group’) als goed en correct. We hebben ook wel de neiging om de successen van de in-groep toe te schrijven aan hard werken, en de mislukkingen toe te schrijven aan pech, maar de mislukkingen van de out-groep toe te schrijven aan persoonlijke tekortkomingen en successen aan goed geluk.
  • Fundamentele attributiefout: dit is de neiging om gedrag direct toe te schrijven aan iemands persoonlijkheid, zonder rekening te houden met de context en situatie.
  • Gehoorzaamheid aan autoriteit: dit is de neiging van mensen om blindelings de opdrachten van de autoriteit op te volgen.
  • Overmoedigheidseffect: hier is sprake van zelfbedrog. Als iemand bijvoorbeeld gevraagd wordt om het percentage van eigen correcte antwoorden op een toets in te schatten, dan zal de schatting waarschijnlijk aan de hoge kant zijn.
  • Beter-dan-gemiddelde illusie: de neiging van mensen om zichzelf op sommige gebieden, bijvoorbeeld een karakteristiek, beter te beoordelen dan het gemiddelde.

Waarheid en kennis

Het is mogelijk om dezelfde bewering op verschillende manieren te verwoorden. ‘Het boek ligt op de tafel’ is hetzelfde als ‘Het is een feit dat het boek op de tafel ligt’. Sommige filosofen hebben nagedacht over wat ware kennis nou werkelijk inhoudt. We kunnen zeggen dat de bewering ‘het boek ligt op de tafel’ waar is als (1) je gelooft dat het boek op tafel ligt, (2) je de overtuiging kunt rechtvaardigen en bewijzen dat het boek op tafel ligt en (3) je geen reden hebt om te geloven dat je het bij het verkeerde eind hebt (bijvoorbeeld omdat je gedronken hebt of high bent). Sommige filosofen denken dat zekere kennis niet bestaat en dat we nooit zeker kunnen weten of de dingen die we ‘waarnemen’ ook echt op dezelfde manier in de wereld bestaan.

We maken gebruik van kritisch denken wanneer we de onderbouwing van getrokken conclusies onder de loep nemen. Kritisch denken zal je dus niet vertellen dat je die leuke cavia moet adopteren of dat er wel of geen sprake van klimaatverandering is, maar kan je wel helpen bij het spotten van een ondermaatse onderbouwing of een verdoezeling van de fouten.

 

Oefenvragen

Vraag 1

Wanneer doen we aan kritisch denken?

Vraag 2

Wat zijn de drie kernelementen van kritisch denken?

Vraag 3

Wat wordt bedoeld met ‘cognitieve bias’?

Vraag 4

Wat zijn heuristieken?

Vraag 5

Wanneer zeggen we dat een claim ‘waar’ is?

Antwoorden oefenvragen

Vraag 1

We doen aan kritisch denken wanneer we onze gebruik maken van onze redeneringen om op conclusies te komen.

Vraag 2

De drie kernelementen van kritisch denken zijn (1) beweringen, (2) kwesties, en (3) argumenten.

Vraag 3

‘Cognitieve bias’ is een overtuiging die wordt beïnvloed door onbewuste kenmerken van de menselijke psychologie.

Vraag 4

Heuristieken zijn algemene regels die we onbewust gebruiken bij het schatten van waarschijnlijkheden.

Vraag 5

Een claim is ‘waar’ wanneer deze vrij is van error.

Check page access:
Public
This content is related to:
Boeksamenvatting Critical Thinking van Moore, Parker - 12e druk
Check more or recent content:

Boeksamenvatting Critical Thinking van Moore, Parker - 12e druk

1. Wat is kritisch denken?

1. Wat is kritisch denken?


Wat is het belang van kritisch denken en hoe vormt zich een overtuiging?

Het is voor ons van belang om kritisch na te denken zodat we goede keuzes kunnen maken. We hebben vaak niet door hoe irrationeel sommigge beslissen die we maken zijn. Kritisch denken, oftewel, critical thinking is in principe het denken over nadenken. Er wordt gebruik gemaakt van logica om te bepalen of een bewering waar is, of de redenering klopt, en of we een verband kunnen trekken. Het gaat in dit geval niet om het bedenken van beweringen, maar het gaat om het evalueren van (de juistheid van) beweringen die gemaakt zijn om zo uiteindelijk de juiste conclusies te vormen.

Om dit te kunnen bereiken evalueren we ons denken op basis van rationaliteit. Wanneer we begrijpen hoe we kritisch moeten denken, kunnen we deze kennis gebruiken om kritisch te zijn ten opzichte van meerdere onderwerpen die ons in het dagelijks leven bezighouden. Tevens is het belangrijk om te onthouden dat het bekritiseren van andermans ideeën niet inhoud dat we mensen aanvallen, maar dat we de logica ergens in zoeken. Daarnaast is kritiek op iemand geven niet altijd een voorbeeld van kritisch nadenken. Men kan de meest onlogische, ondoordachte kritiek geven, zonder er over na te denken of de redenering logisch of waar is.

Wanneer we tot een conclusie komen, hebben we een overtuiging. Een overtuiging is propositioneel en kan dus waar of onwaar zijn. Een overtuiging is hetzelfde als een oordeel en een mening. Als een overtuiging in een verklarende zin gebruikt wordt, dan geeft dat als resultaat een bewering (=’statement/claim’), en over beweringen kan kritisch nagedacht worden.

Wat zijn belangrijke elementen van kritisch denken?

Bij kritisch denken gaat het vooral om drie dingen: (1) beweringen, (2) kwesties en (3) argumenten. Deze elementen moeten in een gesprek (of in geschreven vorm) vastgesteld kunnen worden om ze verder te kunnen analyseren.

1. Beweringen (‘claims’)

Beweringen zijn dingen die we zeggen of schrijven om informatie over te brengen. Het gaat bij beweringen vaak om stellingen, meningen of overtuigingen. Beweringen kunnen waar of onwaar zijn en kunnen over van alles gaan. Van sommige beweringen is het meteen duidelijk of ze waar of onwaar zijn.

.....read more
Access: 
Public
2. Twee manieren van redeneren

2. Twee manieren van redeneren


Wat is een argument?

Een argument wordt gebruikt om een stelling te bewijzen of te ondersteunen. Een argument heeft altijd twee onderdelen; een premisse en een conclusie. Als een bewering niet uit deze twee onderdelen bestaat is het geen argument. “God bestaat’ is geen argument, en ‘God bestaat, en als je dat niet gelooft ga je naar de hel,’ ook niet. Die laatste is alleen maar een manier om je bang te maken, niet een argument.

 ‘Iets heeft het universum wel moeten scheppen, dus God bestaat’ is wel een argument De premisse steunt de conclusie die getrokken wordt. Een premisse is gericht op het leveren van redenen om de conclusie te accepteren.

Hoe verhouden conclusie en premisse zich tot elkaar?

Dezelfde stelling kan de conclusie zijn van het ene argument en de premisse zijn van een ander argument. Een voorbeeld:

  1. Premisse: De remmen, motor en het stuur van de auto zijn kapot.
  2. Conclusie 1: De auto is niet meer bruikbaar.
  3. Conclusie 2: Er moet een nieuwe auto gekocht worden.

De stelling ‘De auto is niet meer bruikbaar’, is de conclusie die volgt op premisse 1, maar vormt tevens de premisse voor de conclusie dat er een nieuwe auto gekocht moet worden. Conclusie 1 is naast een conclusie dus ook een premisse voor Conclusie 2.

Wat bedoelen we met onuitgesproken premissen?

Het komt vaak voor dat argumenten onuitgesproken premissen of conclusies bevatten. Een voorbeeld van een onuitgesproken premisse:

  1. Je kunt geen boeken lenen zonder bibliotheekpas.
  2. Jan kan geen boeken lenen bij de bibliotheek.

De onuitgesproken premisse hier is dus dat Jan geen bibliotheekpas heeft. Dit verklaart
namelijk dat hij geen boeken kan lenen bij de bibliotheek.

Daarnaast kunnen ook conclusies onuitgesproken zijn. Een voorbeeld: ‘De politieke partij die het meest als de stem van het volk gezien wordt, zal de verkiezingen winnen. De SP zal de verkiezingen dus winnen’. De onuitgesproken conclusie is hier dat de SP het meest als de stem van het volk wordt gezien.

.....read more
Access: 
Public
3. Hoe schrijf je een goede tekst?

3. Hoe schrijf je een goede tekst?


Wat is het gevolg van vaag taalgebruik in een tekst?

Soms zijn geschreven stukken niet goed te begrijpen. Dit komt vaak doordat er vage taal in de tekst wordt gebruikt. Een term wordt vaag genoemd, wanneer het niet duidelijk is waar de grens wordt getrokken, in betrekking tot de term. Een voorbeeld van zo een term is ‘kaal’. Er zijn mensen die helemaal kaal zijn, maar ook mensen die half-kaal zijn door hun haarverlies. Het is dan niet duidelijk in hoeverre de term ‘kaal’ voor hen geldt. In de rechtspraak komen ook vaak vage begrippen voor. Een voorbeeld is dat het woord ‘marteling’ niet duidelijk afgebakend is in de wet. Soms maken politici opzettelijk gebruik van vage termen om geen antwoord te geven op lastige vragen. De vuistregel is dat enige mate van vaagheid acceptabel is, mits duidelijk blijft waar de informatie of bewering over gaat.

Wanneer mogen we spreken van ambiguïteit?

Van ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin meer dan één betekenis heeft en dus op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Er worden drie soorten ambiguïteit onderscheiden: (1) semantische-, (2) groep gerelateerde-, en (3) syntactische ambiguïteit.

1. Semantische ambiguïteit

Van semantische ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin wordt gebruikt die gepaard gaat met ambiguïteit. Een Engels voorbeeld is: ‘Jessica is cold’. Wordt hiermee bedoeld dat ze het koud heeft of dat ze een koude persoonlijkheid heeft? Je kan deze ambiguïteit voorkomen door de desbetreffende woorden of woordgroepen te vervangen met een duidelijkere omschrijving.

2. Groepsgerelateerde ambiguïteit (‘grouping ambiguity’)

Van groep gerelateerde ambiguïteit is sprake wanneer een woord gebruikt wordt om over een gehele groep te praten terwijl het niet helemaal klopt voor leden van een groep. Een voorbeeld: ‘Secretaressen verdienen meer dan advocaten’. Op groepsniveau klopt dit, omdat er meer secretaressen zijn dan advocaten. Samen verdienen deze secretaressen dus meer geld. Op individueel niveau klopt het echter niet. Een secretaresse verdient niet meer dan

.....read more
Access: 
JoHo members
4. Wanneer is iets geloofwaardig?

4. Wanneer is iets geloofwaardig?


We kunnen kijken naar de geloofwaardigheid van een bewering zelf, maar ook naar de geloofwaardigheid van de bron waar een bewering vandaan komt. Het is belangrijk om te weten dat geloofwaardigheid in gradaties komt. Geloofwaardigheid is dus niet een alles-of-niets principe. Bronnen (vaak mensen) zijn niet allemaal even geloofwaardig. Iemands geloofwaardigheid kan ook minder worden, bijvoorbeeld wanneer je hoort dat iemand een strafblad heeft, of groter worden omdat je hoort dat iemand een masters diploma in neuropsychologie heeft.

In het algemeen kan het volgende gezegd worden over een bewering; een bewering kan als ongeloofwaardig beschouw worden als; de inhoud van de bewering in tegenstelling staat met was we al weten (background knowledge), of als de bron van de bewering er een belang bij heeft dat jij de bewering gelooft.

Op deze factoren letten we dus op als we willen bepalen of iemand geloofwaardig is. Vaak baseren we ons oordeel helaas op kenmerken die er niet toe doen, zoals leeftijd, geslacht, afkomst, accent, kleding en lengte. Eigenlijk zouden we ons oordeel over iemands geloofwaardigheid niet op deze factoren moeten baseren. Het is belangrijk om een aantal vuistregels te onthouden als we het over de geloofwaardigheid hebben:

  • ‘Interested parties’ zijn minder geloofwaardig dan andere bronnen
  • Als zowel de bewering zelf als de bron (waar de bewering vandaan komt) niet geloofwaardig zijn, dan moet de bewering gewantrouwd worden. Het is dus belangrijk om bij twee dingen stil te staan: (1) de inhoud van een bewering zelf en (2) waar de bewering vandaan komt (de bron).
  • Een bewering is ongeloofwaardig als deze niet overeenkomt met onze observaties, onze (achtergrond)kennis en/of met andere geloofwaardige beweringen.

Observaties

We wantrouwen beweringen die niet overeenkomen met onze observaties. Als we bijvoorbeeld net de rode auto van meneer X hebben gezien en meneer Y vertelt dat meneer X een blauwe auto heeft, dan vinden we meneer Y niet geloofwaardig. Onze observaties worden beïnvloed door allerlei factoren: vermoeidheid, afleiding, zorgen over een andere gebeurtenis en emotionele problemen. Ook worden onze observaties beïnvloed door onze persoonlijke interesses en cognitieve biases (eerder besproken in hoofdstuk 1). Er zijn ook factoren in de buitenwereld die onze observaties kunnen beïnvloeden: hoeveelheid licht, hoeveelheid geluid en de snelheid van gebeurtenissen. Daarnaast worden onze observaties ook beïnvloed door onze verwachtingen en angsten. Als je hoort dat er muizen in de flat zijn gezien waarin jij woont, dan denk je al snel dat je zelf ook muizen in je huis hebt lopen (bijvoorbeeld als je vliegensvlug iets in je

.....read more
Access: 
JoHo members
5. Hoe werkt overtuiging?

5. Hoe werkt overtuiging?


Wat zijn "rhetorical devices"?

Woorden kunnen veel overtuigingskracht hebben (‘rhetorical force/ emotive meaning’). Ze kunnen beelden, gevoelens en emoties bij ons oproepen. Goede sprekers passen een aantal technieken toe die ons aanspreken en overtuigen met behulp van retoriek.

Retoriek (‘rhetoric’) gaat over het onderzoek naar overtuigend schrijven. We kunnen bijvoorbeeld op verschillende manieren een stuk schrijven dat de Hamas-leden afschilderd als vrijheidsstrijders of juist als terroristen. Er is natuurlijk niets mis mee wanneer iemand anderen ergens van probeert overtuigen. Het is echter wel belangrijk om kritisch te denken en dus onderscheid te maken tussen argumenten en retoriek. Retoriek zou niets moeten toevoegen aan de geloofwaardigheid van een bewering, omdat het bij retoriek niet om inhoudelijke argumenten gaat. Bij retoriek wordt er vaak gebruik gemaakt van ‘rhetorical devices’. Dit zijn overtuigingsmethodes die soms door retoriek ingezet wordt.

Welke soorten retorische methoden zijn er?

Retorische methoden zijn onder te verdelen in verschillende groepen methoden. De eerste groep bestaat gebruikelijk uit enkele woorden of korte zinnen die positief of negatief zijn. Zij worden ook wel ‘slanters’ genoemd. Voorbeelden zijn eufemisme en dysfemisme en weaselers. De tweede groep methoden is afhankelijk van ongewettigde assumpties. Voorbeelden zijn stereotypen, innuendo en geladen vragen. De derde groep bestaan uit methoden die te maken hebben met humor. Groep 4 bestaat uit methoden die gebruik maken van definities, verklaringen en analogieën. Voorbeelden zijn retorische analogieën en retorische definities.

Retorische methoden I

Eufemismen en dysfemisme

Een eufemisme wordt gebruikt om iets als positief of neutraal uit te drukken in plaats van negatief. Een voorbeeld is dat de eigenaar van een winkel waar tweedehandskleding wordt verkocht, het heeft over ‘kleding met een geschiedenis’ in plaats van kleding waar een ander al heel vaak in heeft rondgelopen. Een dysfemisme is het tegenovergestelde van een eufemisme. Een dysfemisme wordt dus gebruikt om een negatief gevoel bij iemand op te roepen. ‘Vrijheidsstrijder’ is een eufemisme, terwijl termen als ‘rebel’ en ‘terrorist’ dysfemisme zijn.

Weaselers

Een ‘weaseler’ is een taalkundige methode waarmee je een onderwerp kunt afdekken. Er wordt bijvoorbeeld gebruik van gemaakt door het aan een bewering toe te voegen. Het zorgt er namelijk voor dat de bewering niet bekritiseerd kan worden.

Een voorbeeld is

.....read more
Access: 
JoHo members
6. Hoe werkt relevantie?

6. Hoe werkt relevantie?


Een denkfout is een redeneerfout; een argument dat niet de inhoud ervan ondersteunt. Bij een relevantie denkfout (relevance fallacy) is de premisse niet relevant voor de conclusie of het punt in de vraag. De denkfouten die in dit hoofdstuk worden behandeld zijn allemaal relevantie denkfouten. Dergelijke denkfouten worden ook wel rode haringen genoemd (red herrings). Dit is omdat als je een haring rondtrekt over de vloer, het voor een hond onmogelijk wordt om ook maar iets anders te ruiken dan de haring, en daarom het spoor bijster raakt – net zoals met men denkfouten het spoor bijster kan raken.

Wat is de "ad hominem" denkfout?

De ‘ad hominem fallacy’ (ook wel ‘argumentum ad hominem’ genoemd) is de meest voorkomende denkfout. We beoordelen hierbij een bewering die iemand maakt aan de hand van de bron van de bewering en niet zozeer de bewering zelf. Een voorbeeld is dat iets wat een professor zegt wel waar moet zijn, aangezien hij of zij over veel kennis beschikt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier soorten ‘ad hominem’ denkfouten.

  1. Poisoning the well’: wanneer sprekers verkeerd voorspellen wat iemand zal gaan zeggen door gebruik te maken van iemands karaktereigenschappen. Doordat iemand iets negatiefs zegt over deze persoon, neemt het publiek deze negatieve houding aan. Deze (foute) afschildering gebeurt vaak van te voren, zodat mensen het opvolgende argument niet meer geloven.
  2. Guilt by association’: het concept waarbij een persoon wordt veroordeeld door de mensen/mening met wie hij of zij zich omringt of zou omringen. Een voorbeeld hiervan is zeggen; Jij vindt dat het goed met de economie gaat? Ugh, dat klinkt als iets dat een democraat zou zeggen.
  3. Genetic fallacy’: van de ‘genetic fallacy’ is sprake wanneer we een bewering niet serieus willen nemen, omdat we vinden dat er iets mis is met de persoon die het beweert of de geschiedenis van de bewering. Veris je niet, in dit geval betekent ‘genetic’ niet dat het iets met genetica te maken heeft – ‘genetic’ betekend hier ‘van de oorsprong’. Voorbeeld: ‘God is gewoon een idee dat mensen verzonnen hebben toen de wetenschap nog niet bestond.’
  4. De Strawman denkfout. Hierbij maakt iemand zich schuldig aan deze denkfout wanneer hij of zij de visie van de tegenpartij opzettelijk verkeerd interpreteert of overdrijft, zodat zijn of haar standpunt beter overkomt. Met de Strawman is het vaak een overdreve extreme conclusie die wordt getrokken. Voorbeeld: ’Russische immigranten? Nouja zeg, dan kunnen we ook gewoon het hele land aan Putin overhandigen!’

Vals dilemma?

In dit geval doet iemand alsof er

.....read more
Access: 
JoHo members
7. Inductieve denkfouten

7. Inductieve denkfouten


Inductieve denkfouten zijn bedoeld om de waarschijnlijkheid van hun conclusies te ondersteunen, maar zijn in werkelijkheid te zwak om dit te kunnen doen. In hoofdstuk 11 zal verdere informatie worden gegeven over inductief redeneren. Deze informatie is echter niet noodzakelijk om dit hoofdstuk te kunnen begrijpen. Dit hoofdstuk wordt besteed aan inductieve denkfouten.

Wat zijn denkfouten bij inductieve generalisaties?

Twee denkfouten komen vaak voor bij inductieve generalisaties: (1) te snel generaliseren (‘hasty generalizing’) en (2) foutief generaliseren (‘biased generalizing’). Hieronder wordt een overzicht gegeven van de denkfouten die gemaakt worden bij inductieve generalisaties:

  • Fallacy of hasty generalization: deze denkfout ontstaat wanneer de kans wordt overschat dat een argument klopt op basis van een te kleine steekproef. Dit wordt ook wel de ‘fallacy of Small Sample’ genoemd. Wij mensen zijn snel geneigd om deze fout te maken, door een eenmalige persoonlijke ervaring te gebruiken voor een algemene conclusie. Zo’n ‘small sample’ kan een persoonlijke ervaring, of een vriendengroep of een buurvrouw, etc. zijn.
    • Fallacy of the Lonely Fact: wanneer een conclusie wordt gemaakt op basis van één enkel feit. Dit is een alternatief van de eerder genoemde denkfout.
    • Argument by Anecdote: dit is een vorm van te snel generaliseren. Vaak wordt een argument in dit geval gebaseerd op één persoon of gebeurtenis. De kans dat een argument klopt wordt dan overschat.

Generalizing from exceptional cases betekent dat er een bewering wordt gemaakt op basis van een zeldzame of gebiaste steekproef. Dit laatste wordt ook wel de ‘fallacy of biased sample’ genoemd. Een andere vorm van generalizing from exceptional cases is ‘self-selection fallacy’. Dit is het overschatten van de juistheid van een conclusie, die is afgeleid van een relatief groot, maar zelf geselecteerde steekproef. Een voorbeeld is een online poll – mensen vergeten vaak dat maar een hele specifieke groep überhaupt de poll zal vinden.

De denkfout van ‘ongeluk’ is het omgekeerde van de generalisering van bijzondere gevallen. Het komt voor wanneer een spreker of schrijver aanneemt dat een algemene stelling automatisch ook geldt voor een specifieke casus die exceptioneel is.

De zwakke analogie

De denkfout ‘zwakke analogie’ (ook wel valse analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke overeenkomsten tussen twee of meer dingen. Vaak is deze overeenkomst compleet uit context gehaald om de analogie te kunnen maken. Voorbeeld; ‘Als je iemand ombrengt met een mes is het moord, dus als een

.....read more
Access: 
JoHo members
8. Formele denkfouten

8. Formele denkfouten


Formele denkfouten

De drie formele denkfouten die zullen worden besproken zijn ‘bevestiging van de consequent’, ‘ontkenning van het antecedent’ en ‘het onverdeelde midden’.

Bevestiging van de consequent

In dit hoofdstuk worden telkens voorbeelden gegeven waarbij sprake is van twee premissen en een conclusie. Hieronder wordt een foutief voorbeeld gegeven:

  1. Als P, dan Q.
  2. Q.
  3. Daarom P.

Bij dit voorbeeld vormt het eerste deel van de premisse na ‘als’ de antecedent van de bewering (zin 1). Het deel na ‘dan’ vormt de consequent (zin 2). Het voorbeeld vormt de denkfout ‘bevestiging van de consequent’. Een premisse bevestigt namelijk onterecht de consequent van de andere. Wanneer P en Q in (2) en (3) worden omgedraaid is het argument wel valide.

Voorbeeld;

    1. Als een hond zwanger is, dan is het een vrouwtje. (Als P, dan Q)
    2. De hond is een vrouwtje. (Q)
    3. Dus de hond is zwanger. (P)

Ontkenning van het antecedent

Hierbij ontkent een premisse het antecedent van de andere. Een voorbeeld hiervan is:

  1. Als P, dan Q.
  2. Niet-P.
  3. Daarom niet-Q.

Voorbeeld;

  1. Als iets een reptiel is dan is het een dier.
  2. Een schaap is geen reptiel.
  3. Dus, een schaap is geen dier.

Het onverdeelde midden

Deze denkfout vindt plaats wanneer de spreker of schrijver veronderstelt dat twee dingen die gerelateerd zijn aan een derde ding tevens aan elkaar zijn gerelateerd. Een voorbeeld is:
 

Alle katten zijn zoogdieren.

Alle honden zijn zoogdieren.

Daarom zijn alle katten honden.

 

Een voorbeeld van zo’n schema is:

  1. X heeft kenmerken a, b, c, etc.
  2. Y heeft kenmerken a, b, c, etc.
  3. Daarom geldt: X is Y.

Dit is een foutieve redenering.

Equivocation en amphiboly denkfouten?

Ambigue beweringen kunnen een denkfout produceren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de denkfout equivocation. Dit is gerelateerd aan semantische

.....read more
Access: 
JoHo members
9. Deductieve argumenten I

9. Deductieve argumenten I


Hoe kan je argumenten analyseren?

Er zijn twee technieken voor het maken en evalueren van deductieve argumenten. In dit hoofdstuk gaat het vooral over categorische logica. Dit is logica die gebaseerd is op de verbanden van insluiting en uitsluiting tussen categorieën in categorische beweringen. Categorische logica is bruikbaar bij het verduidelijken en analyseren van deductieve argumenten. Wanneer we begrijpen hoe dit werkt, kunnen we kritischer en preciezer zijn ten opzichte van stellingen en argumenten en ambiguïteit vermijden.

Categorische claims

Een categorische claim zegt iets over categorieën van objecten. Een standaard-vorm categorische claim is een claim die ontstaat wanneer namen of beschrijvingen worden toegevoegd aan categorieën. Hier zijn vier soorten van:

  • De A-claim: ‘Alle … zijn …’. Voorbeeld: ‘Alle protestanten zijn christenen’.
  • De E-claim: ‘Geen … zijn …’. Voorbeeld: ‘Geen atheïsten zijn christenen’.
  • De I-claim: ‘Sommige … zijn …’. Voorbeeld: ‘Sommige christenen zijn Arabisch’.
  • De O-claim: ‘Sommige … zijn niet …’. Voorbeeld: ‘Sommige christenen zijn niet katholiek.’

Met ‘sommige’ bedoelen we ‘minstens één’.

Termen

De woorden die op de bovenstaande stippellijnen komen te staan worden termen genoemd. Het woord dat op de eerste stippellijn in een claim komt te staan, wordt de ‘subject term’ genoemd. Het woord dat op de tweede stippenlijn komt te staan wordt de ‘predicate term’ genoemd.

De woorden die als ‘subject term’ en als ‘predicate term’ dienen in een zin, worden samen ook wel klassen genoemd. De bovenstaande claims kunnen ook in Venndiagrammen worden verwerkt en weergeven. Zo'n Venn diagram is een grafische voorstelling van alle mogelijke hypothetische logische relaties tussen een eindige verzameling van statements. Visueel neergezet is dit een cirkel voor elke categorie, die overlappen op het moment dat zij een gemeenschap hebben. Dankzij de overlap tussen sommige beweringen kan je conclusies trekking uit de beweringen; er zijn verhoudingen zichtbaar.

De claim ‘sommige honden bijten’, zou dus gerepresenteerd worden door twee overlappende cirkels – één cirkel voor ‘honden’, en één cirkel voor ‘bijten’. De overlap is dan dus ‘honden die bijten’. Omdat het in deze claim hier gaat om alle honden, maar om sommige honden zet je een kruisje in het overlappende stuk om aan te geven dat minimaal één hond bijt.

De A- en I-claims worden bevestigende claims genoemd, omdat ze een deel van een andere klasse insluiten. De E- en O-claims worden negatieve claims genoemd, omdat

.....read more
Access: 
JoHo members
10. Deductieve argumenten II

10. Deductieve argumenten II


Wat zijn waarheidstabellen?

Dit hoofdstuk gaat over ‘truth-functional’ logica (ook wel ‘propositional/ sentential logic’ genoemd). Het gaat hierbij specifiek over het toepassen van beginselen van de logica op beweringen en analogieën. In dit verband worden vaak waarheidstabellen (‘truth tables’) gebruikt. In deze tabellen komen vaak twee letters voor: P en Q. Dit worden ook wel claimvariabelen genoemd en zijn een symbolische representatie van premissen en conclusies.

Een claim, P, is waar (T) of onwaar (F). Dit wordt aangegeven door de letter P te noteren, daar een streepje onder te zetten en vervolgens de letter T en F onder elkaar te noteren. Door het zo te noteren worden de mogelijke waarheidswaarden voor P weergeven. Soms worden er getallen gebruikt, waarbij ‘waar’=1 en ‘niet waar’=0.

Welke soorten waarheidstabellen zijn er?

  1. Negation (~): in dit geval wordt het tegenovergestelde (~P) van de claim verwerkt in de tabel. Een voorbeeld van zo’n soort claim is ‘Jamie is niet thuis.’ In dit geval is P dat ‘Jamie is thuis’ en ~P dat Jamie niet thuis is.
    De waarheidstabel van het voegwoord NIET (truth table for negation) laat zien dat welke waarde P ook mag hebben, de ontkenning ervan (~P) altijd het tegenovergestelde is:

Waarheidstabel van het voegwoord NIET

P

~P

1

0

0

1

  1. Conjunction (&): dit is een claim die bestaat uit twee claims. Deze claims worden conjuncten genoemd. Een conjunctie is alleen waar als de twee claims waaruit de algemene claim bestaat, waar zijn (dus als P en Q waar zijn). En voorbeeld van een conjunctie is; Jamie is thuis en Sophie is aan het werk. Jamie is P en Sophie is Q.

Waarheidstabel van het voegwoord EN

P

Q

P & Q

1

1

1

1

0

0

0

1

0

0

.....read more
Access: 
JoHo members
11. Inductief redeneren

11. Inductief redeneren


Hoe zien argumenten gebaseerd op analogie er uit?

Een argument gebaseerd op analogie is een argument dat iets een bepaalde eigenschap heeft, omdat een gelijk ding dezelfde eigenschap heeft. Bijvoorbeeld:

Bill houdt van vissen.

Daarom houdt zijn broer Sam van vissen.

De analogen in het bovenstaande voorbeeld zijn Bill en Sam. De conclusie-analoog (Sam) wordt een bepaalde eigenschap toegeschreven (van vissen houden), omdat de premisse-analoog (Bill) van vissen houdt.

Welke richtlijnen voor kritisch denken over een argument gebaseerd op analogie zijn er?

Hier volgt een aantal richtlijnen voor het evalueren van argumenten gebaseerd op analogie.

  • Des te meer gelijkheden er bestaan tussen de premisse-analoog en de conclusie-analoog, des te sterker is het argument.
  • Des te minder gelijkheden er bestaan tussen de premisse-analoog en de conclusie-analoog, des te zwakker is het argument.
  • Wanneer er meer dan één premisse-analoog is wordt het argument sterker.
  • Wanneer er meer dan één premisse-analoog is en er zijn weinig tegengestelde premisse-analogen (een premisse-analoog die niet de bepaalde eigenschap heeft), des te sterker het argument.

Wanneer wordt bewezen dat een argument gebaseerd op analogie niet klopt, is sprake van ‘het aanvallen van analogie’Zwakke analogie (ook wel foute analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke gelijkenissen tussen twee of meer dingen.

Wanneer generaliseer je een steekproef?

Je generaliseert van een steekproef wanneer je een bepaalde eigenschap toeschrijft aan leden van een bepaalde populatie, omdat dit bij een kleine groep is bewezen.
De meest belangrijke principes voor het evalueren van dergelijke argumenten zijn:

  • Des te a-typischer de steekproef is, des te zwakker is de generalisatie. Als jij een steekproef bij basis school kinderen heb, maar dit doe je op een school voor super slimme kinderen zal de generalisatie zwak zijn.
  • Des te minder gevarieerd de steekproef is, des te zwakker is de generalisatie. Als je een steekproef over racisme doet en je doet dat met alleen maar blanken zullen je resultaten erg eentonig zijn.
  • Generalisaties die gebaseerd zijn op steekproeven die te klein zijn om de gehele populatie te spiegelen zijn zwak. Drie mensen zijn niet erg representatief voor een wereld van zeven miljard.

De ‘sampling frame’ is een

.....read more
Access: 
JoHo members
12. Moreel, wettelijk en esthetisch redeneren

12. Moreel, wettelijk en esthetisch redeneren


Wat zijn waardeoordelen?

Een waardeoordeel (‘value judgment’) is een term voor een bewering waarin een oordeel naar voren komt. Een waardeoordeel beoordeelt de waarde of de wenselijkheid van iets of iemand. Een voorbeeld is een docent die over een leerling, die fraude heeft gepleegd, zegt: ‘Hij verdient een 3 voor zijn verslag’. De docent beschrijft de leerling niet, maar spreekt een oordeel over de leerling uit.

Wat is het doel van moreel redeneren?

Bij moreel redeneren wordt er geprobeerd om morele waardeoordelen (‘moral value judgments’) vast te stellen. Niet elk waardeoordeel drukt een moreel waardeoordeel uit. Als er gezegd wordt: ‘onze koningin kleedt zich mooi’, is het een waardeoordeel, maar niet moreel. Een moreel waardeoordeel bevat vaak woorden als ‘goed’, ‘fout’ en ‘slecht’. Een voorbeeld van een moreel waardeoordeel is: ‘Het was fout van de docent om informatie achter te houden’.

Twee principes van moreel redeneren

  1. Consistentieprincipe (‘concistency principle’). Als twee afzonderlijke zaken op alle relevante manieren niet verschillen, dan moeten ze op dezelfde manier behandeld worden. Als twee afzonderlijke zaken op dezelfde manier behandeld worden, zouden ze niet op alle relevante manieren moeten verschillen. Een voorbeeld is als een docent twee studenten dezelfde cijfer geeft, ondanks het feit dat student A het beter heeft gedaan dan student B. Hiermee schendt de docent het principe. Als er vermoed wordt dat iemand het consistentieprincipe schendt, dan is het aan degene die het principe schendt om te bewijzen dat hij of zij het principe niet schendt.
  2. Morele principes. Een moreel principe is een algemeen waardeoordeel. Het verwijst naar wat in het algemeen gedaan zou moeten worden. Een voorbeeld is: ‘Stelen is verkeerd’. Uit morele principes worden morele waardeoordelen gevormd. Een voorbeeld is: ‘Het is verkeerd van Piet om te stelen’.

Consequentialisme: utilitarisme, egoïsme en altruïsme

Consequentialisme heeft als uitgangspunt dat de gevolgen van een beslissing of handeling de morele waarde bepalen. Als een handeling meer geluk produceert dan de alternatieven, dan is het de juiste handeling om uit te voeren. Hier is dan sprake van utilitarisme. Hierbij wordt er een afweging gedaan tussen de verschillende gevolgen van alternatieven om vervolgens te kiezen voor de handeling die het meeste geluk oplevert. Dit perspectief levert problemen op. Wanneer we afwegen of we iets wel of niet moeten doen, houden we rekening met verschillende zaken, bijvoorbeeld de rechten van anderen en onze eigen plichten. Een andere consequentialistische theorie is het ethisch egoïsme. Hierbij wordt er als uitgangspunt genomen dat als een handeling meer geluk

.....read more
Access: 
JoHo members
Bulletpoint samenvatting Critical Thinking -12e druk

Bulletpoint samenvatting Critical Thinking -12e druk


Wat is kritisch denken? - CH.1

  • We doen aan kritisch denken wanneer we onze gebruik maken van onze redeneringen om op conclusies te komen. Conclusies zijn overtuigingen: deze zijn propositioneel en kunnen waar of onwaar zijn.
  • Het gaat bij kritisch denken om drie dingen: (1) beweringen, (2) kwesties, en (3) argumenten. Beweringen kunnen objectief of subjectief zijn. Een argument bestaat uit een premisse (een bewering die wordt gebruikt als reden om te bewijzen dat een andere bewering waar is) en een conclusie.
  • ‘Cognitieve bias’ is een overtuiging die wordt beïnvloed door onbewuste kenmerken van de menselijke psychologie. Deze biases beïnvloeden de manier waarop informatie wordt verwerkt. Heuristieken zijn algemene regels die we onbewust gebruiken bij het schatten van waarschijnlijkheden.
  • Een claim is ‘waar’ wanneer deze vrij is van error. Wanneer je iets gelooft, je een sterk argument hebt waar je niet over twijfelt en geen reden hebt om te denken dat je niet gelijk hebt, dan kun je beweren dat je iets weet.

Twee manieren van redeneren - CH.2

  • Argumenten bestaan altijd uit twee delen: een premisse (of uit meerdere premissen) en een conclusie. Dezelfde claim kan als premisse dienen in het ene argument en als conclusie dienen in een ander argument.
  • Redeneren kan op twee manieren: deductief en inductief. Een deductief argument wordt gebruikt om een claim te bewijzen, terwijl een inductief argument wordt gebruikt om een claim te ondersteunen.
  • Een argument is valide wanneer het onmogelijk is dat tegelijkertijd de premissen waar zijn en de conclusie onwaar.
  • Ondersteuning is een kwestie van gradatie en niet van een alles-of-niets principe. Een argument dat meer bewijs geeft voor een conclusie is sterker dan een argument dat minder bewijs geeft voor een conclusie. Ondanks het feit dat sommige mensen sterk inductief bewijs als absolute term gebruiken, is het woord ‘sterk’ in deze context dus relatief.
  • Er zijn drie niveaus van overtuigingen: (1) ethos, (2) logos, en (3) pathos.
  • Als
.....read more
Access: 
JoHo members
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2672
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Follow the author: Emy