11. Inductief redeneren

Hoe zien argumenten gebaseerd op analogie er uit?

Een argument gebaseerd op analogie is een argument dat iets een bepaalde eigenschap heeft, omdat een gelijk ding dezelfde eigenschap heeft. Bijvoorbeeld:

Bill houdt van vissen.

Daarom houdt zijn broer Sam van vissen.

De analogen in het bovenstaande voorbeeld zijn Bill en Sam. De conclusie-analoog (Sam) wordt een bepaalde eigenschap toegeschreven (van vissen houden), omdat de premisse-analoog (Bill) van vissen houdt.

Welke richtlijnen voor kritisch denken over een argument gebaseerd op analogie zijn er?

Hier volgt een aantal richtlijnen voor het evalueren van argumenten gebaseerd op analogie.

  • Des te meer gelijkheden er bestaan tussen de premisse-analoog en de conclusie-analoog, des te sterker is het argument.
  • Des te minder gelijkheden er bestaan tussen de premisse-analoog en de conclusie-analoog, des te zwakker is het argument.
  • Wanneer er meer dan één premisse-analoog is wordt het argument sterker.
  • Wanneer er meer dan één premisse-analoog is en er zijn weinig tegengestelde premisse-analogen (een premisse-analoog die niet de bepaalde eigenschap heeft), des te sterker het argument.

Wanneer wordt bewezen dat een argument gebaseerd op analogie niet klopt, is sprake van ‘het aanvallen van analogie’Zwakke analogie (ook wel foute analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke gelijkenissen tussen twee of meer dingen.

Wanneer generaliseer je een steekproef?

Je generaliseert van een steekproef wanneer je een bepaalde eigenschap toeschrijft aan leden van een bepaalde populatie, omdat dit bij een kleine groep is bewezen.
De meest belangrijke principes voor het evalueren van dergelijke argumenten zijn:

  • Des te a-typischer de steekproef is, des te zwakker is de generalisatie. Als jij een steekproef bij basis school kinderen heb, maar dit doe je op een school voor super slimme kinderen zal de generalisatie zwak zijn.
  • Des te minder gevarieerd de steekproef is, des te zwakker is de generalisatie. Als je een steekproef over racisme doet en je doet dat met alleen maar blanken zullen je resultaten erg eentonig zijn.
  • Generalisaties die gebaseerd zijn op steekproeven die te klein zijn om de gehele populatie te spiegelen zijn zwak. Drie mensen zijn niet erg representatief voor een wereld van zeven miljard.

De ‘sampling frame’ is een definitie van de populatie en het attribuut. Het helpt ons om vast te stellen of een individu in de populatie hoort en of ze het attribuut bezitten. Het is dus een deel van de populatie (ofwel: een steekproef) dat we vast hebben kunnen stellen om te bestuderen. We weten echter niet zeker of de waarden die uit de steekproef voortvloeien precies hetzelfde zijn in de populatie. Op welke partij mensen stemmen hangt bijvoorbeeld ook samen met sekse, leeftijd, religie en inkomen. Een steekproef representeert een populatie als de variabelen gelinkt aan het attribuut in dezelfde verhouding aanwezig zijn in de steekproef als in de populatie.

Een steekproef is biased wanneer de variabele niet in dezelfde verhouding in de steekproef aanwezig is als in de populatie.

Van steekproef tot steekproef verschilt de spreiding die berekend wordt, ofwel: er ontstaat een willekeurige (of random) variatie. Dit wordt ook wel de errormarge genoemd. De errormarge kan berekend worden aan de hand van (1) de steekproefgrootte en (2) het betrouwbaarheidsniveau (‘confidence level’). Het betrouwbaarheidsniveau laat zien wat de kans is dat de proportie die in een steekproef wordt gevonden binnen de errormarge valt. Om een errormarge te verlagen kan een steekproef vergroot worden. In spreektaal gebruiken we informele termen om aan te geven hoe groot de kans is dat een conclusie klopt, bijvoorbeeld door termen als ‘waarschijnlijk’ en ‘het is bijna zeker dat...’ te gebruiken.

Een random steekproef is dus niet helemaal vrij van biases, omdat de variabelen toch kwetsbaar zijn voor random variatie.

Statistische syllogismes

Als je van algemeen naar specifiek wilt redeneren, dan heeft dat de volgende vorm:

  • ‘De meeste X-en zijn Y-en’.  
  • ‘Dit is een X’.
  • Conclusie: ‘Daarom is dit een (ook) een Y’.

Voorbeeld:

‘De meeste docenten (X) zijn SP-stemmers (Y)’.

‘Dit is een docent’

Conclusie: ‘Daarom is hij/zij een SP-stemmer’.

In het bovenstaande voorbeeld is sprake van een inductief syllogisme (ook wel statistisch syllogisme genoemd). De kracht van een inductief syllogisme hangt af van het algemene statement, namelijk ‘De meeste X-en zijn Y-en’. Als deze namelijk niet klopt, dan kloppen de conclusies ook niet die uit dit statement voortvloeien. Hoe vaker de meeste X-en een Y zijn (bijvoorbeeld hoe vaker het voorkomt dat docenten op de SP stemmen), hoe sterker het argument is dat iemand die docent is wel SP-stemmer moet zijn.

Wat zijn causale statements?

Een causaal statement beschrijft de oorzaak van een bepaalde gebeurtenis. Een causale hypothese is een statement waarbij wordt beschreven dat X een andere variabele (Y) veroorzaakt. Het is belangrijk dat men niet onterecht een bepaald causaal patroon beschrijft. Hierbij gelden drie principes:

  1. Wanneer iets ongewoons gebeurt, hoeft dit niet per se de oorzaak te zijn van datgene wat volgt. Het is daarom belangrijk om te bekijken of er in dezelfde tijd iets anders ongewoons gebeurde dat ook een verklaring kan zijn. Dit noemt men het paired unusual events principle.
  2. Common variable principle: een variabele die gemeenschappelijk is voor meerdere verschijningen van iets kan gerelateerd zijn aan causaliteit. Zoals; ’20 man zijn gister uit eten geweest en nu hebben 5 van die groep buikpijn. Deze 5 hadden gister allemaal de kip besteld. De kip is hier dus de common variable.
  3. Covariatie principe: wanneer een variabele in een fenomeen wordt vergezeld door de variatie in een ander fenomeen is sprake van covariatie of correlatie. Er is dan niet direct sprake van causaliteit. Bijvoorbeeld: er wordt aangenomen dat X → Y. Echter is er een derde variabele (de covariaat) die ervoor zorgt dat X leidt tot Y. Dit wordt zo genoteerd: X → Z → Y.

Methoden om causale statements te bevestigen

In een gerandomiseerd experiment worden proefpersonen ‘random’ (onwillekeurig) toegewezen aan één van de condities: de experimentele conditie of de controle conditie.

Observationele studies zijn geen experimenten. De onderzoeker manipuleert niet de toewijzing van mensen aan een bepaalde groep. De groepen worden louter geobserveerd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een prospectief (iets wat nog moet plaatsvinden) en een retrospectief (iets wat al heeft plaatsgevonden wordt onderzocht) design.

Het berekenen van statistische kansen

Wanneer we de kans willen berekenen dat twee onafhankelijke gebeurtenissen samen voorkomen (X en Y), dan dienen we de kans op X en de kans op Y met elkaar te vermenigvuldigen. Veel mensen gaan hierbij in de fout en tellen de kansen bij elkaar op. Echter, willen we de kans berekenen dat één van deze twee gebeurtenissen voorkomt (X of Y), dan tellen we de kansen van X en Y wel bij elkaar op.

De geschatte waarde is het resultaat van hoeveel je verwacht te winnen gecombineerd met de hoeveelheid die je kan winnen. Wanneer de geschatte waarde groter is dan 0 dan heeft het zin om de gok aan te gaan.

Oefenvragen

Vraag 1

Wat is een propositie? Wat is het verschil tussen een enkelvoudige en samengestelde propositie? Wat is de rol van voegwoorden hierbij?

Vraag 2

De twee deductieregels die met de conditionele propositie “Als … dan…” samenhangen zijn de Modus Ponens (MP) en Modus Tollens (MT). Geef de waarheidstabel voor “Als .. dan...”. Laat zien wat de redeneerschema’s voor MP en MT zijn. Laat met de waarheidstabel voor “Als .. dan...” zien waarom MP en MT geldige redeneerschema’s zijn. Geef ook 2 voorbeelden van ongeldige redeneringen.

Vraag 3

Wat zijn voegwoorden in de propositie logica? Welke voegwoorden zijn er? Geef de waarheidstabel van twee voegwoorden.

Vraag 4

Wat is een drogreden? Waarom wordt verificatie ook wel ‘drogreden van de consequens’ genoemd? Leg dit uit aan de hand van het redeneerschema (syllogisme) van verificatie en de bijbehorende waarheidstabel.

Vraag 5

Wat zijn physical causal explanations? Wat zijn behavioral causal explanations? Deze vraag is gebaseerd op de 10e druk van het boek

Vraag 6

Wat wordt bedoeld met de Best Diagnosis Method? Waarvoor wordt deze methode gebruikt? Wat is de rol van background knowledge daarbij? Deze vraag is gebaseerd op de 10e druk van het boek

Vraag 7

a Wat is een argument gebaseerd op analogie?

b. Uit welke delen bestaat een dergelijk argument?

Vraag 8

Wanneer is sprake van generalisatie?

Vraag 9

Welke drie principes gelden bij een causale statement?

Vraag 10

Welke methoden bestaan er die kunnen worden uitgevoerd om een causale statement te bevestigen?

Antwoorden

Vraag 1

Een propositie is een stelling die waar of onwaar kan zijn, het kan niet verder vereenvoudigd worden (Paul is thuis -> waar of niet waar). Een enkelvoudige propositie is een enkele stelling. Een samengestelde propositie, bestaat uit 2 proposities die op verschillende manieren met elkaar verbonden kunnen worden doormiddel van voegworden (bijv A en B).

Vraag 2

Waarheidstabellen helpen je onderzoeken of een formule geldig of vervulbaar is. Ze kunnen ook worden gebruikt om uit te vinden of een gevolgtrekking geldig is en of twee formules logisch equivalent zijn. In waarheidstabellen kan de waarheid of onwaarheid van een propositie op verschillende manieren worden aangeduid. Men kan simpelweg "waar" of "onwaar" te schrijven, maar meestal schrijft men een T (voor true, waar) en F (voor false, onwaar). Men gebruikt ook wel de 1 voor waar en 0 voor onwaar.

P

Q

P → Q

1

1

1

1

0

0

0

1

1

0

0

1

De waarheidstabel voor ‘als .. dan’, is als volgt:

N.B. ‘Als A, dan B’ is altijd 1, behalve als A = 1 en B = 0.

A is hierbij de antecedens en B de consequens. Dus ‘als A dan B’ is alleen onwaar wanneer de antecedens waar is en de consequens onwaar. Als zowel A als B onwaar is, is de bewering nog steeds correct. Bijvoorbeeld: Als Jan harder dan 50 rijdt (A), dan krijgt Jan een boete (B). Als A en B allebei onwaar zijn, dus Jan rijdt niet harder dan 50 en Jan krijgt geen boete, klopt de bewering nog steeds.

Modus ponens

Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en P = 1 dan moet Q altijd 1 zijn. Dit heet de modus ponens, ook wel stellende wijs of afkappingsregel.

Modus tollens

Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en Q = 0, dan moet P ook 0 zijn. Dit wordt ook wel de opheffende wijs genoemd. De modus tollens wordt gebruikt bij falsificatie.

Voorbeelden van redeneringen:

Geldig: Modus Ponens

  • [1] Als A, dan B [1]
  • Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek.
  • [2] A [2] Je konijn eet wolfskers .
  • [3] Dus: B [3] Dus: hij wordt ziek.

Geldig: Modus Tollens

  • [1] Als A, dan B [1]
  • Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek
  • [2] Niet B [2] Je konijn is niet ziek
  • [3] Dus: Niet A [3] Hij heeft dus geen wolfskers gegeten.

Ongeldig: Bevestiging consequens

  • [1] Als A, dan B [1]
  • Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek.
  • [2] B [2] Je konijn is ziek.
  • [3] Dus: A [3] Dus: hij heeft wolfskers gegeten.

Ongeldig: Ontkenning van het antecedent

  • [1] Als A, dan B [1]
  • Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek.
  • [2] Niet A [2] Je konijn eet geen wolfkers
  • [3] Dus: Niet B [3] Dus: hij wordt niet ziek.

Bij de twee ongeldige varianten wordt A (het 'als'-gedeelte) gezien als een noodzakelijke voorwaarde, terwijl het hier een voldoende voorwaarde betreft. Kijk bijvoorbeeld naar de ongeldige bevestiging van de consequens: er kunnen allerlei andere redenen zijn waarom je konijn ziek is, hij hoeft niet per se wolfskers te hebben gegeten.

Vraag 3

De proposities in een samengestelde propositie worden met elkaar verbonden door voegwoorden. Deze voegwoorden zijn enof en als .. dan. Ook de negatie (´niet´) wordt onder de voegwoorden gerekend.

Elk voegwoord of negatie heeft een waarheidstabel, die laat zien hoe de waarheid van een samengestelde propositie afgeleid kan worden uit de deel-proposities. De waarheidstabel laat zien wat het voegwoord doet als de twee proposities worden samengesteld. Hierbij is ‘waar’=1 en ‘niet waar’=0. Bijvoorbeeld: Als ‘A’ waar (1) is en ‘B’ ook (1), is ‘A en B’ waar (1). Als ‘A’ waar (1) is en ‘B’ niet (0), is ‘A en B’ niet waar (0).

Waarheidstabellen

Waarheidstabel van het voegwoord EN

P

Q

P  Q

1

1

1

1

0

0

0

1

0

0

0

0

Waarheidstabel van het voegwoord OF

P

Q

P  Q

1

1

1

1

0

1

0

1

1

0

0

0

Waarheidstabel van het voegwoord NIET

P

¬P

1

0

0

1

 

Vraag 4

Een drogreden is een stelling die niet geverifieerd kan worden op basis van een argument, omdat dit argument ontbreekt, of omdat het argument niet van toepassing is op de stelling.

Stel: ‘Als P dan Q’ = 1 en Q = 1 dan kan P zowel 1 als 0 zijn. Dit kun je zien in de eerste en een na laatste regel van de waarheidstabel. Verificatie geeft dus geen zekerheid en wordt ook wel de drogreden van de consequens (fallacy of the consequent) genoemd. Verificatie wordt gebruikt bij het testen en accepteren van hypothesen, maar geeft volgens de propositie logica dus geen zekerheid. De hypothese klopt ten aanzien van de observatie, maar kan ook door iets heel anders veroorzaakt worden.

Vraag 5

Verklaringen en argumenten zijn verschillende dingen, maar ze kunnen wel wat met elkaar gemeen hebben. Verklaringen kunnen namelijk als argument gebruikt worden, namelijk als premisse en als conclusie. Er bestaan veel soorten verklaringen. Twee daarvan zijn: (1) fysieke causale verklaringen en (2) gedragsmatige causale verklaringen.

    1. Fysieke causale verklaringen

Bij een fysieke causale verklaring wordt een causale verklaring gevraagd voor een gebeurtenis in termen van de fysieke achtergrond. De fysieke achtergrond gaat over de algemene condities waarin een gebeurtenis is voorgekomen. Voorbeelden van deze algemene condities zijn temperatuur of vochtigheid. Vaak worden deze condities niet specifiek belicht, omdat we ze al kennen. Wanneer de condities niet verwacht worden, is het vaak wel nodig om ze specifiek te belichten. Ook gaat het bij de fysieke achtergrond van een gebeurtenis over de directe oorzaak van een gebeurtenis. In werkelijkheid is het echter zo dat meerdere oorzaken bijdragen aan een gebeurtenis. Onze interesses en kennis bepalen welke link in een causale ketting we identificeren als de oorzaak van de gebeurtenis. Voorbeelden van vragen waarbij het gaat over fysieke causale verklaringen zijn: ‘Hoe komt het dat mijn band leeg is?’, ‘Hoe komt het dat ik een hoge bloeddruk heb?’, ‘Waarom zijn sommige diersoorten uitgestorven?’ en ‘Hoe ontstaat de opwarming van de aarde?’

    1. Gedragsmatige causale verklaringen

Wanneer we ons afvragen wat de oorzaak van een gedraging is, dan wordt een gedragsmatige causale verklaring gezocht. Dit gebeurt in termen van redenen en motieven. Net zoals bij fysieke causale verklaringen, bevatten gedragsmatige causale verklaringen vaak ook relevante achtergrondinformatie en een poging om de oorzaak van het gedrag vast te stellen. De causale achtergrond gaat vaak over politieke, sociale, economische en psychologische factoren. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen een reden om iets te doen en een specifieke reden van een persoon om iets te doen. Er kan een specifieke reden zijn waarom iemand een dakloze helpt, maar dezelfde reden hoeft niet ten grondslag te liggen aan het hulpgedrag van andere mensen. Bij een ‘reden’ om iets te doen geven we een argument waarom iemand iets doet en bij een ‘specifieke reden van een persoon’ om iets te doen verklaren we waarom iemand iets doet. Voorbeelden waarbij het gaat om gedragsmatige causale verklaringen zijn: ‘Waarom heeft het bestuur het contract niet goedgekeurd?’, ‘Waarom was Piet tegen het idee?’, ‘Waarom vechten mensen?’ en ‘Waarom worden butlers meer betaald wanneer ze een Engels accent hebben?’

Vraag 6

De ‘Beste Diagnose Methode’ is iets anders dan de Methode van Verschil of de Methode van Overeenstemming. Het gaat over de beste verklaring van verschillende symptomen bij het vaststellen van een ziekte. Deze methode kan echter ook gebruikt worden in andere, niet-medische situaties. Wanneer een moord gepleegd wordt, dan kunnen de aanwijzingen als ‘symptomen’ dienen, terwijl de moord de ‘ziekte’ genoemd kan worden. De best mogelijke verklaring van de moord, wordt in dit geval de ‘Beste Diagnose Methode’ genoemd.

Vraag 7

a. Een argument gebaseerd op analogie is een argument dat iets een bepaalde eigenschap heeft, omdat een gelijk ding dezelfde eigenschap heeft.

b. Een dergelijk argument bestaat uit twee analogen: een premisse-analoog en een conclusie-analoog.

Vraag 8

Je generaliseert van een steekproef wanneer je een bepaalde eigenschap toeschrijft aan leden van een bepaalde populatie, omdat dit bij een kleine groep is bewezen.

Vraag 9

Hierbij gelden drie principes: het ‘paired unusual events principle’, het ‘common variable principle’ en het covariaat principe.

Vraag 10

Deze methoden zijn (1) een gerandomiseerd experiment, (2) prospectieve observationele studie, en (3) retrospectieve observationele studie.

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Boeksamenvatting Critical Thinking van Moore, Parker - 12e druk

1. Wat is kritisch denken?

1. Wat is kritisch denken?

Wat is het belang van kritisch denken en hoe vormt zich een overtuiging?

Het is voor ons van belang om kritisch na te denken zodat we goede keuzes kunnen maken. We hebben vaak niet door hoe irrationeel sommigge beslissen die we maken zijn. Kritisch denken, oftewel, critical thinking is in principe het denken over nadenken. Er wordt gebruik gemaakt van logica om te bepalen of een bewering waar is, of de redenering klopt, en of we een verband kunnen trekken. Het gaat in dit geval niet om het bedenken van beweringen, maar het gaat om het evalueren van (de juistheid van) beweringen die gemaakt zijn om zo uiteindelijk de juiste conclusies te vormen.

Om dit te kunnen bereiken evalueren we ons denken op basis van rationaliteit. Wanneer we begrijpen hoe we kritisch moeten denken, kunnen we deze kennis gebruiken om kritisch te zijn ten opzichte van meerdere onderwerpen die ons in het dagelijks leven bezighouden. Tevens is het belangrijk om te onthouden dat het bekritiseren van andermans ideeën niet inhoud dat we mensen aanvallen, maar dat we de logica ergens in zoeken. Daarnaast is kritiek op iemand geven niet altijd een voorbeeld van kritisch nadenken. Men kan de meest onlogische, ondoordachte kritiek geven, zonder er over na te denken of de redenering logisch of waar is.

Wanneer we tot een conclusie komen, hebben we een overtuiging. Een overtuiging is propositioneel en kan dus waar of onwaar zijn. Een overtuiging is hetzelfde als een oordeel en een mening. Als een overtuiging in een verklarende zin gebruikt wordt, dan geeft dat als resultaat een bewering (=’statement/claim’), en over beweringen kan kritisch nagedacht worden.

Wat zijn belangrijke elementen van kritisch denken?

Bij kritisch denken gaat het vooral om drie dingen: (1) beweringen, (2) kwesties en (3) argumenten. Deze elementen moeten in een gesprek (of in geschreven vorm) vastgesteld kunnen worden om ze verder te kunnen analyseren.

1. Beweringen (‘claims’)

Beweringen zijn dingen die we zeggen of schrijven om informatie over te brengen. Het gaat bij beweringen vaak om stellingen, meningen of overtuigingen. Beweringen kunnen waar of onwaar zijn en kunnen over van alles gaan. Van sommige beweringen is het meteen duidelijk of ze waar of onwaar zijn. Als iemand jou vertelt dat hij of zij op Saturnus heeft rondgelopen,

.....read more
Access: 
Public
2. Twee manieren van redeneren

2. Twee manieren van redeneren

Wat is een argument?

Een argument wordt gebruikt om een stelling te bewijzen of te ondersteunen. Een argument heeft altijd twee onderdelen; een premisse en een conclusie. Als een bewering niet uit deze twee onderdelen bestaat is het geen argument. “God bestaat’ is geen argument, en ‘God bestaat, en als je dat niet gelooft ga je naar de hel,’ ook niet. Die laatste is alleen maar een manier om je bang te maken, niet een argument.

 ‘Iets heeft het universum wel moeten scheppen, dus God bestaat’ is wel een argument De premisse steunt de conclusie die getrokken wordt. Een premisse is gericht op het leveren van redenen om de conclusie te accepteren.

Hoe verhouden conclusie en premisse zich tot elkaar?

Dezelfde stelling kan de conclusie zijn van het ene argument en de premisse zijn van een ander argument. Een voorbeeld:

  1. Premisse: De remmen, motor en het stuur van de auto zijn kapot.
  2. Conclusie 1: De auto is niet meer bruikbaar.
  3. Conclusie 2: Er moet een nieuwe auto gekocht worden.

De stelling ‘De auto is niet meer bruikbaar’, is de conclusie die volgt op premisse 1, maar vormt tevens de premisse voor de conclusie dat er een nieuwe auto gekocht moet worden. Conclusie 1 is naast een conclusie dus ook een premisse voor Conclusie 2.

Wat bedoelen we met onuitgesproken premissen?

Het komt vaak voor dat argumenten onuitgesproken premissen of conclusies bevatten. Een voorbeeld van een onuitgesproken premisse:

  1. Je kunt geen boeken lenen zonder bibliotheekpas.
  2. Jan kan geen boeken lenen bij de bibliotheek.

De onuitgesproken premisse hier is dus dat Jan geen bibliotheekpas heeft. Dit verklaart
namelijk dat hij geen boeken kan lenen bij de bibliotheek.

Daarnaast kunnen ook conclusies onuitgesproken zijn. Een voorbeeld: ‘De politieke partij die het meest als de stem van het volk gezien wordt, zal de verkiezingen winnen. De SP zal de verkiezingen dus winnen’. De onuitgesproken conclusie is hier dat de SP het meest als de stem van het volk wordt gezien.

.....read more
Access: 
Public
3. Hoe schrijf je een goede tekst?

3. Hoe schrijf je een goede tekst?

Wat is het gevolg van vaag taalgebruik in een tekst?

Soms zijn geschreven stukken niet goed te begrijpen. Dit komt vaak doordat er vage taal in de tekst wordt gebruikt. Een term wordt vaag genoemd, wanneer het niet duidelijk is waar de grens wordt getrokken, in betrekking tot de term. Een voorbeeld van zo een term is ‘kaal’. Er zijn mensen die helemaal kaal zijn, maar ook mensen die half-kaal zijn door hun haarverlies. Het is dan niet duidelijk in hoeverre de term ‘kaal’ voor hen geldt. In de rechtspraak komen ook vaak vage begrippen voor. Een voorbeeld is dat het woord ‘marteling’ niet duidelijk afgebakend is in de wet. Soms maken politici opzettelijk gebruik van vage termen om geen antwoord te geven op lastige vragen. De vuistregel is dat enige mate van vaagheid acceptabel is, mits duidelijk blijft waar de informatie of bewering over gaat.

Wanneer mogen we spreken van ambiguïteit?

Van ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin meer dan één betekenis heeft en dus op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Er worden drie soorten ambiguïteit onderscheiden: (1) semantische-, (2) groep gerelateerde-, en (3) syntactische ambiguïteit.

1. Semantische ambiguïteit

Van semantische ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin wordt gebruikt die gepaard gaat met ambiguïteit. Een Engels voorbeeld is: ‘Jessica is cold’. Wordt hiermee bedoeld dat ze het koud heeft of dat ze een koude persoonlijkheid heeft? Je kan deze ambiguïteit voorkomen door de desbetreffende woorden of woordgroepen te vervangen met een duidelijkere omschrijving.

2. Groepsgerelateerde ambiguïteit (‘grouping ambiguity’)

Van groep gerelateerde ambiguïteit is sprake wanneer een woord gebruikt wordt om over een gehele groep te praten terwijl het niet helemaal klopt voor leden van een groep. Een voorbeeld: ‘Secretaressen verdienen meer dan advocaten’. Op groepsniveau klopt dit, omdat er meer secretaressen zijn dan advocaten. Samen verdienen deze secretaressen dus meer geld. Op individueel niveau klopt het echter niet. Een secretaresse verdient niet meer dan een advocaat. Er zijn twee denkfouten die gebaseerd zijn op deze

.....read more
Access: 
Public
4. Wanneer is iets geloofwaardig?

4. Wanneer is iets geloofwaardig?

We kunnen kijken naar de geloofwaardigheid van een bewering zelf, maar ook naar de geloofwaardigheid van de bron waar een bewering vandaan komt. Het is belangrijk om te weten dat geloofwaardigheid in gradaties komt. Geloofwaardigheid is dus niet een alles-of-niets principe. Bronnen (vaak mensen) zijn niet allemaal even geloofwaardig. Iemands geloofwaardigheid kan ook minder worden, bijvoorbeeld wanneer je hoort dat iemand een strafblad heeft, of groter worden omdat je hoort dat iemand een masters diploma in neuropsychologie heeft.

In het algemeen kan het volgende gezegd worden over een bewering; een bewering kan als ongeloofwaardig beschouw worden als; de inhoud van de bewering in tegenstelling staat met was we al weten (background knowledge), of als de bron van de bewering er een belang bij heeft dat jij de bewering gelooft.

Op deze factoren letten we dus op als we willen bepalen of iemand geloofwaardig is. Vaak baseren we ons oordeel helaas op kenmerken die er niet toe doen, zoals leeftijd, geslacht, afkomst, accent, kleding en lengte. Eigenlijk zouden we ons oordeel over iemands geloofwaardigheid niet op deze factoren moeten baseren. Het is belangrijk om een aantal vuistregels te onthouden als we het over de geloofwaardigheid hebben:

  • ‘Interested parties’ zijn minder geloofwaardig dan andere bronnen
  • Als zowel de bewering zelf als de bron (waar de bewering vandaan komt) niet geloofwaardig zijn, dan moet de bewering gewantrouwd worden. Het is dus belangrijk om bij twee dingen stil te staan: (1) de inhoud van een bewering zelf en (2) waar de bewering vandaan komt (de bron).
  • Een bewering is ongeloofwaardig als deze niet overeenkomt met onze observaties, onze (achtergrond)kennis en/of met andere geloofwaardige beweringen.

Observaties

We wantrouwen beweringen die niet overeenkomen met onze observaties. Als we bijvoorbeeld net de rode auto van meneer X hebben gezien en meneer Y vertelt dat meneer X een blauwe auto heeft, dan vinden we meneer Y niet geloofwaardig. Onze observaties worden beïnvloed door allerlei factoren: vermoeidheid, afleiding, zorgen over een andere gebeurtenis en emotionele problemen. Ook worden onze observaties beïnvloed door onze persoonlijke interesses en cognitieve biases (eerder besproken in hoofdstuk 1). Er zijn ook factoren in de buitenwereld die onze observaties kunnen beïnvloeden: hoeveelheid licht, hoeveelheid geluid en de snelheid van gebeurtenissen. Daarnaast worden onze observaties ook beïnvloed door onze verwachtingen en angsten. Als je hoort dat er muizen in de flat zijn gezien waarin jij woont, dan denk je al snel dat je zelf ook muizen in je huis hebt lopen (bijvoorbeeld als je vliegensvlug iets in je ooghoek ziet bewegen terwijl je op de bank zit). Ook worden

.....read more
Access: 
Public
5. Hoe werkt overtuiging?

5. Hoe werkt overtuiging?

Wat zijn "rhetorical devices"?

Woorden kunnen veel overtuigingskracht hebben (‘rhetorical force/ emotive meaning’). Ze kunnen beelden, gevoelens en emoties bij ons oproepen. Goede sprekers passen een aantal technieken toe die ons aanspreken en overtuigen met behulp van retoriek.

Retoriek (‘rhetoric’) gaat over het onderzoek naar overtuigend schrijven. We kunnen bijvoorbeeld op verschillende manieren een stuk schrijven dat de Hamas-leden afschilderd als vrijheidsstrijders of juist als terroristen. Er is natuurlijk niets mis mee wanneer iemand anderen ergens van probeert overtuigen. Het is echter wel belangrijk om kritisch te denken en dus onderscheid te maken tussen argumenten en retoriek. Retoriek zou niets moeten toevoegen aan de geloofwaardigheid van een bewering, omdat het bij retoriek niet om inhoudelijke argumenten gaat. Bij retoriek wordt er vaak gebruik gemaakt van ‘rhetorical devices’. Dit zijn overtuigingsmethodes die soms door retoriek ingezet wordt.

Welke soorten retorische methoden zijn er?

Retorische methoden zijn onder te verdelen in verschillende groepen methoden. De eerste groep bestaat gebruikelijk uit enkele woorden of korte zinnen die positief of negatief zijn. Zij worden ook wel ‘slanters’ genoemd. Voorbeelden zijn eufemisme en dysfemisme en weaselers. De tweede groep methoden is afhankelijk van ongewettigde assumpties. Voorbeelden zijn stereotypen, innuendo en geladen vragen. De derde groep bestaan uit methoden die te maken hebben met humor. Groep 4 bestaat uit methoden die gebruik maken van definities, verklaringen en analogieën. Voorbeelden zijn retorische analogieën en retorische definities.

Retorische methoden I

Eufemismen en dysfemisme

Een eufemisme wordt gebruikt om iets als positief of neutraal uit te drukken in plaats van negatief. Een voorbeeld is dat de eigenaar van een winkel waar tweedehandskleding wordt verkocht, het heeft over ‘kleding met een geschiedenis’ in plaats van kleding waar een ander al heel vaak in heeft rondgelopen. Een dysfemisme is het tegenovergestelde van een eufemisme. Een dysfemisme wordt dus gebruikt om een negatief gevoel bij iemand op te roepen. ‘Vrijheidsstrijder’ is een eufemisme, terwijl termen als ‘rebel’ en ‘terrorist’ dysfemisme zijn.

Weaselers

Een ‘weaseler’ is een taalkundige methode waarmee je een onderwerp kunt afdekken. Er wordt bijvoorbeeld gebruik van gemaakt door het aan een bewering toe te voegen. Het zorgt er namelijk voor dat de bewering niet bekritiseerd kan worden.

Een voorbeeld is een reclamespotje dat over kauwgom zonder suiker gaat. In het reclamespotje wordt beweerd

.....read more
Access: 
Public
6. Hoe werkt relevantie?

6. Hoe werkt relevantie?

Een denkfout is een redeneerfout; een argument dat niet de inhoud ervan ondersteunt. Bij een relevantie denkfout (relevance fallacy) is de premisse niet relevant voor de conclusie of het punt in de vraag. De denkfouten die in dit hoofdstuk worden behandeld zijn allemaal relevantie denkfouten. Dergelijke denkfouten worden ook wel rode haringen genoemd (red herrings). Dit is omdat als je een haring rondtrekt over de vloer, het voor een hond onmogelijk wordt om ook maar iets anders te ruiken dan de haring, en daarom het spoor bijster raakt – net zoals met men denkfouten het spoor bijster kan raken.

Wat is de "ad hominem" denkfout?

De ‘ad hominem fallacy’ (ook wel ‘argumentum ad hominem’ genoemd) is de meest voorkomende denkfout. We beoordelen hierbij een bewering die iemand maakt aan de hand van de bron van de bewering en niet zozeer de bewering zelf. Een voorbeeld is dat iets wat een professor zegt wel waar moet zijn, aangezien hij of zij over veel kennis beschikt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier soorten ‘ad hominem’ denkfouten.

  1. Poisoning the well’: wanneer sprekers verkeerd voorspellen wat iemand zal gaan zeggen door gebruik te maken van iemands karaktereigenschappen. Doordat iemand iets negatiefs zegt over deze persoon, neemt het publiek deze negatieve houding aan. Deze (foute) afschildering gebeurt vaak van te voren, zodat mensen het opvolgende argument niet meer geloven.
  2. Guilt by association’: het concept waarbij een persoon wordt veroordeeld door de mensen/mening met wie hij of zij zich omringt of zou omringen. Een voorbeeld hiervan is zeggen; Jij vindt dat het goed met de economie gaat? Ugh, dat klinkt als iets dat een democraat zou zeggen.
  3. Genetic fallacy’: van de ‘genetic fallacy’ is sprake wanneer we een bewering niet serieus willen nemen, omdat we vinden dat er iets mis is met de persoon die het beweert of de geschiedenis van de bewering. Veris je niet, in dit geval betekent ‘genetic’ niet dat het iets met genetica te maken heeft – ‘genetic’ betekend hier ‘van de oorsprong’. Voorbeeld: ‘God is gewoon een idee dat mensen verzonnen hebben toen de wetenschap nog niet bestond.’
  4. De Strawman denkfout. Hierbij maakt iemand zich schuldig aan deze denkfout wanneer hij of zij de visie van de tegenpartij opzettelijk verkeerd interpreteert of overdrijft, zodat zijn of haar standpunt beter overkomt. Met de Strawman is het vaak een overdreve extreme conclusie die wordt getrokken. Voorbeeld: ’Russische immigranten? Nouja zeg, dan kunnen we ook gewoon het hele land aan Putin overhandigen!’

Vals dilemma?

In dit geval doet iemand alsof er maar twee opties zijn, terwijl er in werkelijkheid meer dan twee

.....read more
Access: 
Public
7. Inductieve denkfouten

7. Inductieve denkfouten

Inductieve denkfouten zijn bedoeld om de waarschijnlijkheid van hun conclusies te ondersteunen, maar zijn in werkelijkheid te zwak om dit te kunnen doen. In hoofdstuk 11 zal verdere informatie worden gegeven over inductief redeneren. Deze informatie is echter niet noodzakelijk om dit hoofdstuk te kunnen begrijpen. Dit hoofdstuk wordt besteed aan inductieve denkfouten.

Wat zijn denkfouten bij inductieve generalisaties?

Twee denkfouten komen vaak voor bij inductieve generalisaties: (1) te snel generaliseren (‘hasty generalizing’) en (2) foutief generaliseren (‘biased generalizing’). Hieronder wordt een overzicht gegeven van de denkfouten die gemaakt worden bij inductieve generalisaties:

  • Fallacy of hasty generalization: deze denkfout ontstaat wanneer de kans wordt overschat dat een argument klopt op basis van een te kleine steekproef. Dit wordt ook wel de ‘fallacy of Small Sample’ genoemd. Wij mensen zijn snel geneigd om deze fout te maken, door een eenmalige persoonlijke ervaring te gebruiken voor een algemene conclusie. Zo’n ‘small sample’ kan een persoonlijke ervaring, of een vriendengroep of een buurvrouw, etc. zijn.
    • Fallacy of the Lonely Fact: wanneer een conclusie wordt gemaakt op basis van één enkel feit. Dit is een alternatief van de eerder genoemde denkfout.
    • Argument by Anecdote: dit is een vorm van te snel generaliseren. Vaak wordt een argument in dit geval gebaseerd op één persoon of gebeurtenis. De kans dat een argument klopt wordt dan overschat.

Generalizing from exceptional cases betekent dat er een bewering wordt gemaakt op basis van een zeldzame of gebiaste steekproef. Dit laatste wordt ook wel de ‘fallacy of biased sample’ genoemd. Een andere vorm van generalizing from exceptional cases is ‘self-selection fallacy’. Dit is het overschatten van de juistheid van een conclusie, die is afgeleid van een relatief groot, maar zelf geselecteerde steekproef. Een voorbeeld is een online poll – mensen vergeten vaak dat maar een hele specifieke groep überhaupt de poll zal vinden.

De denkfout van ‘ongeluk’ is het omgekeerde van de generalisering van bijzondere gevallen. Het komt voor wanneer een spreker of schrijver aanneemt dat een algemene stelling automatisch ook geldt voor een specifieke casus die exceptioneel is.

De zwakke analogie

De denkfout ‘zwakke analogie’ (ook wel valse analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke overeenkomsten tussen twee of meer dingen. Vaak is deze overeenkomst compleet uit context gehaald om de analogie te kunnen maken. Voorbeeld; ‘Als je iemand ombrengt met een mes is het moord, dus als een chirurg iemand ombrengt op de operatie tafel is het ook moord.’

.....read more
Access: 
Public
8. Formele denkfouten

8. Formele denkfouten

Formele denkfouten

De drie formele denkfouten die zullen worden besproken zijn ‘bevestiging van de consequent’, ‘ontkenning van het antecedent’ en ‘het onverdeelde midden’.

Bevestiging van de consequent

In dit hoofdstuk worden telkens voorbeelden gegeven waarbij sprake is van twee premissen en een conclusie. Hieronder wordt een foutief voorbeeld gegeven:

  1. Als P, dan Q.
  2. Q.
  3. Daarom P.

Bij dit voorbeeld vormt het eerste deel van de premisse na ‘als’ de antecedent van de bewering (zin 1). Het deel na ‘dan’ vormt de consequent (zin 2). Het voorbeeld vormt de denkfout ‘bevestiging van de consequent’. Een premisse bevestigt namelijk onterecht de consequent van de andere. Wanneer P en Q in (2) en (3) worden omgedraaid is het argument wel valide.

Voorbeeld;

    1. Als een hond zwanger is, dan is het een vrouwtje. (Als P, dan Q)
    2. De hond is een vrouwtje. (Q)
    3. Dus de hond is zwanger. (P)

Ontkenning van het antecedent

Hierbij ontkent een premisse het antecedent van de andere. Een voorbeeld hiervan is:

  1. Als P, dan Q.
  2. Niet-P.
  3. Daarom niet-Q.

Voorbeeld;

  1. Als iets een reptiel is dan is het een dier.
  2. Een schaap is geen reptiel.
  3. Dus, een schaap is geen dier.

Het onverdeelde midden

Deze denkfout vindt plaats wanneer de spreker of schrijver veronderstelt dat twee dingen die gerelateerd zijn aan een derde ding tevens aan elkaar zijn gerelateerd. Een voorbeeld is:
 

Alle katten zijn zoogdieren.

Alle honden zijn zoogdieren.

Daarom zijn alle katten honden.

 

Een voorbeeld van zo’n schema is:

  1. X heeft kenmerken a, b, c, etc.
  2. Y heeft kenmerken a, b, c, etc.
  3. Daarom geldt: X is Y.

Dit is een foutieve redenering.

Equivocation en amphiboly denkfouten?

Ambigue beweringen kunnen een denkfout produceren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de denkfout equivocation. Dit is gerelateerd aan semantische ambiguïteit. Bij deze denkfout worden beweringen als premissen en/of conclusies gebruikt

.....read more
Access: 
Public
9. Deductieve argumenten I

9. Deductieve argumenten I

Hoe kan je argumenten analyseren?

Er zijn twee technieken voor het maken en evalueren van deductieve argumenten. In dit hoofdstuk gaat het vooral over categorische logica. Dit is logica die gebaseerd is op de verbanden van insluiting en uitsluiting tussen categorieën in categorische beweringen. Categorische logica is bruikbaar bij het verduidelijken en analyseren van deductieve argumenten. Wanneer we begrijpen hoe dit werkt, kunnen we kritischer en preciezer zijn ten opzichte van stellingen en argumenten en ambiguïteit vermijden.

Categorische claims

Een categorische claim zegt iets over categorieën van objecten. Een standaard-vorm categorische claim is een claim die ontstaat wanneer namen of beschrijvingen worden toegevoegd aan categorieën. Hier zijn vier soorten van:

  • De A-claim: ‘Alle … zijn …’. Voorbeeld: ‘Alle protestanten zijn christenen’.
  • De E-claim: ‘Geen … zijn …’. Voorbeeld: ‘Geen atheïsten zijn christenen’.
  • De I-claim: ‘Sommige … zijn …’. Voorbeeld: ‘Sommige christenen zijn Arabisch’.
  • De O-claim: ‘Sommige … zijn niet …’. Voorbeeld: ‘Sommige christenen zijn niet katholiek.’

Met ‘sommige’ bedoelen we ‘minstens één’.

Termen

De woorden die op de bovenstaande stippellijnen komen te staan worden termen genoemd. Het woord dat op de eerste stippellijn in een claim komt te staan, wordt de ‘subject term’ genoemd. Het woord dat op de tweede stippenlijn komt te staan wordt de ‘predicate term’ genoemd.

De woorden die als ‘subject term’ en als ‘predicate term’ dienen in een zin, worden samen ook wel klassen genoemd. De bovenstaande claims kunnen ook in Venndiagrammen worden verwerkt en weergeven. Zo'n Venn diagram is een grafische voorstelling van alle mogelijke hypothetische logische relaties tussen een eindige verzameling van statements. Visueel neergezet is dit een cirkel voor elke categorie, die overlappen op het moment dat zij een gemeenschap hebben. Dankzij de overlap tussen sommige beweringen kan je conclusies trekking uit de beweringen; er zijn verhoudingen zichtbaar.

De claim ‘sommige honden bijten’, zou dus gerepresenteerd worden door twee overlappende cirkels – één cirkel voor ‘honden’, en één cirkel voor ‘bijten’. De overlap is dan dus ‘honden die bijten’. Omdat het in deze claim hier gaat om alle honden, maar om sommige honden zet je een kruisje in het overlappende stuk om aan te geven dat minimaal één hond bijt.

De A- en I-claims worden bevestigende claims genoemd, omdat ze een deel van een andere klasse insluiten. De E- en O-claims worden negatieve claims genoemd, omdat ze een deel van een klasse van een ander uitsluiten.

.....read more
Access: 
Public
10. Deductieve argumenten II

10. Deductieve argumenten II

Wat zijn waarheidstabellen?

Dit hoofdstuk gaat over ‘truth-functional’ logica (ook wel ‘propositional/ sentential logic’ genoemd). Het gaat hierbij specifiek over het toepassen van beginselen van de logica op beweringen en analogieën. In dit verband worden vaak waarheidstabellen (‘truth tables’) gebruikt. In deze tabellen komen vaak twee letters voor: P en Q. Dit worden ook wel claimvariabelen genoemd en zijn een symbolische representatie van premissen en conclusies.

Een claim, P, is waar (T) of onwaar (F). Dit wordt aangegeven door de letter P te noteren, daar een streepje onder te zetten en vervolgens de letter T en F onder elkaar te noteren. Door het zo te noteren worden de mogelijke waarheidswaarden voor P weergeven. Soms worden er getallen gebruikt, waarbij ‘waar’=1 en ‘niet waar’=0.

Welke soorten waarheidstabellen zijn er?

  1. Negation (~): in dit geval wordt het tegenovergestelde (~P) van de claim verwerkt in de tabel. Een voorbeeld van zo’n soort claim is ‘Jamie is niet thuis.’ In dit geval is P dat ‘Jamie is thuis’ en ~P dat Jamie niet thuis is.
    De waarheidstabel van het voegwoord NIET (truth table for negation) laat zien dat welke waarde P ook mag hebben, de ontkenning ervan (~P) altijd het tegenovergestelde is:

Waarheidstabel van het voegwoord NIET

P

~P

1

0

0

1

  1. Conjunction (&): dit is een claim die bestaat uit twee claims. Deze claims worden conjuncten genoemd. Een conjunctie is alleen waar als de twee claims waaruit de algemene claim bestaat, waar zijn (dus als P en Q waar zijn). En voorbeeld van een conjunctie is; Jamie is thuis en Sophie is aan het werk. Jamie is P en Sophie is Q.

Waarheidstabel van het voegwoord EN

P

Q

P & Q

1

1

1

1

0

0

0

1

0

0

0

0

.....read more
Access: 
Public
11. Inductief redeneren

11. Inductief redeneren

Hoe zien argumenten gebaseerd op analogie er uit?

Een argument gebaseerd op analogie is een argument dat iets een bepaalde eigenschap heeft, omdat een gelijk ding dezelfde eigenschap heeft. Bijvoorbeeld:

Bill houdt van vissen.

Daarom houdt zijn broer Sam van vissen.

De analogen in het bovenstaande voorbeeld zijn Bill en Sam. De conclusie-analoog (Sam) wordt een bepaalde eigenschap toegeschreven (van vissen houden), omdat de premisse-analoog (Bill) van vissen houdt.

Welke richtlijnen voor kritisch denken over een argument gebaseerd op analogie zijn er?

Hier volgt een aantal richtlijnen voor het evalueren van argumenten gebaseerd op analogie.

  • Des te meer gelijkheden er bestaan tussen de premisse-analoog en de conclusie-analoog, des te sterker is het argument.
  • Des te minder gelijkheden er bestaan tussen de premisse-analoog en de conclusie-analoog, des te zwakker is het argument.
  • Wanneer er meer dan één premisse-analoog is wordt het argument sterker.
  • Wanneer er meer dan één premisse-analoog is en er zijn weinig tegengestelde premisse-analogen (een premisse-analoog die niet de bepaalde eigenschap heeft), des te sterker het argument.

Wanneer wordt bewezen dat een argument gebaseerd op analogie niet klopt, is sprake van ‘het aanvallen van analogie’Zwakke analogie (ook wel foute analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke gelijkenissen tussen twee of meer dingen.

Wanneer generaliseer je een steekproef?

Je generaliseert van een steekproef wanneer je een bepaalde eigenschap toeschrijft aan leden van een bepaalde populatie, omdat dit bij een kleine groep is bewezen.
De meest belangrijke principes voor het evalueren van dergelijke argumenten zijn:

  • Des te a-typischer de steekproef is, des te zwakker is de generalisatie. Als jij een steekproef bij basis school kinderen heb, maar dit doe je op een school voor super slimme kinderen zal de generalisatie zwak zijn.
  • Des te minder gevarieerd de steekproef is, des te zwakker is de generalisatie. Als je een steekproef over racisme doet en je doet dat met alleen maar blanken zullen je resultaten erg eentonig zijn.
  • Generalisaties die gebaseerd zijn op steekproeven die te klein zijn om de gehele populatie te spiegelen zijn zwak. Drie mensen zijn niet erg representatief voor een wereld van zeven miljard.

De ‘sampling frame’ is een definitie van de populatie en het attribuut. Het helpt ons om vast

.....read more
Access: 
Public
12. Moreel, wettelijk en esthetisch redeneren

12. Moreel, wettelijk en esthetisch redeneren

Wat zijn waardeoordelen?

Een waardeoordeel (‘value judgment’) is een term voor een bewering waarin een oordeel naar voren komt. Een waardeoordeel beoordeelt de waarde of de wenselijkheid van iets of iemand. Een voorbeeld is een docent die over een leerling, die fraude heeft gepleegd, zegt: ‘Hij verdient een 3 voor zijn verslag’. De docent beschrijft de leerling niet, maar spreekt een oordeel over de leerling uit.

Wat is het doel van moreel redeneren?

Bij moreel redeneren wordt er geprobeerd om morele waardeoordelen (‘moral value judgments’) vast te stellen. Niet elk waardeoordeel drukt een moreel waardeoordeel uit. Als er gezegd wordt: ‘onze koningin kleedt zich mooi’, is het een waardeoordeel, maar niet moreel. Een moreel waardeoordeel bevat vaak woorden als ‘goed’, ‘fout’ en ‘slecht’. Een voorbeeld van een moreel waardeoordeel is: ‘Het was fout van de docent om informatie achter te houden’.

Twee principes van moreel redeneren

  1. Consistentieprincipe (‘concistency principle’). Als twee afzonderlijke zaken op alle relevante manieren niet verschillen, dan moeten ze op dezelfde manier behandeld worden. Als twee afzonderlijke zaken op dezelfde manier behandeld worden, zouden ze niet op alle relevante manieren moeten verschillen. Een voorbeeld is als een docent twee studenten dezelfde cijfer geeft, ondanks het feit dat student A het beter heeft gedaan dan student B. Hiermee schendt de docent het principe. Als er vermoed wordt dat iemand het consistentieprincipe schendt, dan is het aan degene die het principe schendt om te bewijzen dat hij of zij het principe niet schendt.
  2. Morele principes. Een moreel principe is een algemeen waardeoordeel. Het verwijst naar wat in het algemeen gedaan zou moeten worden. Een voorbeeld is: ‘Stelen is verkeerd’. Uit morele principes worden morele waardeoordelen gevormd. Een voorbeeld is: ‘Het is verkeerd van Piet om te stelen’.

Consequentialisme: utilitarisme, egoïsme en altruïsme

Consequentialisme heeft als uitgangspunt dat de gevolgen van een beslissing of handeling de morele waarde bepalen. Als een handeling meer geluk produceert dan de alternatieven, dan is het de juiste handeling om uit te voeren. Hier is dan sprake van utilitarisme. Hierbij wordt er een afweging gedaan tussen de verschillende gevolgen van alternatieven om vervolgens te kiezen voor de handeling die het meeste geluk oplevert. Dit perspectief levert problemen op. Wanneer we afwegen of we iets wel of niet moeten doen, houden we rekening met verschillende zaken, bijvoorbeeld de rechten van anderen en onze eigen plichten. Een andere consequentialistische theorie is het ethisch egoïsme. Hierbij wordt er als uitgangspunt genomen dat als een handeling meer geluk voor jezelf oplevert dan de alternatieven, dan is het juist om

.....read more
Access: 
Public
Bulletpoint samenvatting Critical Thinking -12e druk

Bulletpoint samenvatting Critical Thinking -12e druk

Wat is kritisch denken? - CH.1

  • We doen aan kritisch denken wanneer we onze gebruik maken van onze redeneringen om op conclusies te komen. Conclusies zijn overtuigingen: deze zijn propositioneel en kunnen waar of onwaar zijn.
  • Het gaat bij kritisch denken om drie dingen: (1) beweringen, (2) kwesties, en (3) argumenten. Beweringen kunnen objectief of subjectief zijn. Een argument bestaat uit een premisse (een bewering die wordt gebruikt als reden om te bewijzen dat een andere bewering waar is) en een conclusie.
  • ‘Cognitieve bias’ is een overtuiging die wordt beïnvloed door onbewuste kenmerken van de menselijke psychologie. Deze biases beïnvloeden de manier waarop informatie wordt verwerkt. Heuristieken zijn algemene regels die we onbewust gebruiken bij het schatten van waarschijnlijkheden.
  • Een claim is ‘waar’ wanneer deze vrij is van error. Wanneer je iets gelooft, je een sterk argument hebt waar je niet over twijfelt en geen reden hebt om te denken dat je niet gelijk hebt, dan kun je beweren dat je iets weet.

Twee manieren van redeneren - CH.2

  • Argumenten bestaan altijd uit twee delen: een premisse (of uit meerdere premissen) en een conclusie. Dezelfde claim kan als premisse dienen in het ene argument en als conclusie dienen in een ander argument.
  • Redeneren kan op twee manieren: deductief en inductief. Een deductief argument wordt gebruikt om een claim te bewijzen, terwijl een inductief argument wordt gebruikt om een claim te ondersteunen.
  • Een argument is valide wanneer het onmogelijk is dat tegelijkertijd de premissen waar zijn en de conclusie onwaar.
  • Ondersteuning is een kwestie van gradatie en niet van een alles-of-niets principe. Een argument dat meer bewijs geeft voor een conclusie is sterker dan een argument dat minder bewijs geeft voor een conclusie. Ondanks het feit dat sommige mensen sterk inductief bewijs als absolute term gebruiken, is het woord ‘sterk’ in deze context dus relatief.
  • Er zijn drie niveaus van overtuigingen: (1) ethos, (2) logos, en (3) pathos.
  • Als je het lastig vindt om (onderdelen van) argumenten te onderscheiden in
.....read more
Access: 
Public
Follow the author: Emy
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2045