Boeksamenvatting Critical Thinking van Moore, Parker - 12e druk
- 1139 keer gelezen
We kunnen kijken naar de geloofwaardigheid van een bewering zelf, maar ook naar de geloofwaardigheid van de bron waar een bewering vandaan komt. Het is belangrijk om te weten dat geloofwaardigheid in gradaties komt. Geloofwaardigheid is dus niet een alles-of-niets principe. Bronnen (vaak mensen) zijn niet allemaal even geloofwaardig. Iemands geloofwaardigheid kan ook minder worden, bijvoorbeeld wanneer je hoort dat iemand een strafblad heeft, of groter worden omdat je hoort dat iemand een masters diploma in neuropsychologie heeft.
In het algemeen kan het volgende gezegd worden over een bewering; een bewering kan als ongeloofwaardig beschouw worden als; de inhoud van de bewering in tegenstelling staat met was we al weten (background knowledge), of als de bron van de bewering er een belang bij heeft dat jij de bewering gelooft.
Op deze factoren letten we dus op als we willen bepalen of iemand geloofwaardig is. Vaak baseren we ons oordeel helaas op kenmerken die er niet toe doen, zoals leeftijd, geslacht, afkomst, accent, kleding en lengte. Eigenlijk zouden we ons oordeel over iemands geloofwaardigheid niet op deze factoren moeten baseren. Het is belangrijk om een aantal vuistregels te onthouden als we het over de geloofwaardigheid hebben:
We wantrouwen beweringen die niet overeenkomen met onze observaties. Als we bijvoorbeeld net de rode auto van meneer X hebben gezien en meneer Y vertelt dat meneer X een blauwe auto heeft, dan vinden we meneer Y niet geloofwaardig. Onze observaties worden beïnvloed door allerlei factoren: vermoeidheid, afleiding, zorgen over een andere gebeurtenis en emotionele problemen. Ook worden onze observaties beïnvloed door onze persoonlijke interesses en cognitieve biases (eerder besproken in hoofdstuk 1). Er zijn ook factoren in de buitenwereld die onze observaties kunnen beïnvloeden: hoeveelheid licht, hoeveelheid geluid en de snelheid van gebeurtenissen. Daarnaast worden onze observaties ook beïnvloed door onze verwachtingen en angsten. Als je hoort dat er muizen in de flat zijn gezien waarin jij woont, dan denk je al snel dat je zelf ook muizen in je huis hebt lopen (bijvoorbeeld als je vliegensvlug iets in je ooghoek ziet bewegen terwijl je op de bank zit). Ook worden onze observaties beïnvloed door persoonlijke belangen en denkfouten.
Als we het over achtergrondkennis (‘background knowledge’) hebben, dan hebben we het over onze overtuigingen die bestaan uit feiten die we geobserveerd en geleerd hebben. Veel van onze achtergrondkennis wordt bevestigd door meerdere bronnen. We geloven beweringen niet die in tegenstrijd zijn met onze achtergrondkennis. Als we voor het eerst een bewering horen, dan proberen we eerst te achterhalen hoe geloofwaardig deze bewering is (‘initial plausibility’). Als blijkt dat een bewering niet in tegenstrijd is met onze achtergrondkennis, dan heeft de bewering een gemiddelde geloofwaardigheid voor ons. Als echter blijkt dat de bewering tegenstrijdig is met onze achtergrondkennis, dan wijzen we een lage geloofwaardigheid toe aan de bewering. Alleen als dan nog zeer sterk bewijs voor de bewering wordt gegeven, zullen we geloven dat de bewering klopt.
Belangrijk is om een onderscheid te maken tussen geïnteresseerde partijen (‘interested parties’) en ongeïnteresseerde partijen (‘uninterested parties’). Een ongeïnteresseerde partij bestaat uit mensen die er baat bij hebben wanneer hun beweringen worden geloofd door anderen. Een ongeïnteresseerde partij bestaat uit mensen die er niet per se baat bij hebben wanneer hun beweringen worden geloofd door anderen.
Als mensen letten we ook op het fysieke uiterlijk van de andere partij. Is iemand nerveus, kijkt deze persoon je niet aan of veel weg – dan zijn we eerder geneigd te geloven dat iemand liegt. Is de persoon zelfverzekerd en aantrekkelijk, dan zijn we eerder geneigd het te geloven.
Als een bewering afkomstig is van een partij die er een belang bij heeft dat we de bewering geloven, dan moeten we deze partij wantrouwen. Toch kan het ook voorkomen dat een dergelijke bewering wél klopt. Wanneer we het hebben over geloofwaardigheid van een bron, dan kunnen we het hebben over twee dingen: (1) of de bron wel genoeg kennis heeft over het onderwerp waar hij of zij over praat en (2) of de bron betrouwbaar, objectief en accuraat is. Of iemand genoeg kennis heeft over een onderwerp, hangt af van iemands expertise en ervaring. Expertise beoordelen we aan de hand van iemands opleiding, ervaring, prestaties, reputatie en positie. Iemands prestaties zijn alleen van belang als deze prestaties op een relevante manier samenhangen met datgene wat hij of zij beweert. Dit geldt ook voor ervaring. Het is belangrijk om te onthouden dat als iemands een expert is op een bepaald gebied, dit niet hoeft te betekenen dat hij op alle gebieden een expert is.
Een van de redenen waarom de kwaliteit van het nieuws is afgenomen is dat televisiezenders in Amerika tegenwoordig in handen zijn van maar een handvol grote bedrijven. Het is daarom belangrijk om kritisch te zijn ten opzichte van de nieuwsberichten die door verschillende zenders worden getoond. Het komt vaak voor dat de media politieke visies gebruikt om nieuwsberichten te interpreteren. Daarom is het belangrijk om de volgende dingen te onthouden.
Hoewel het internet grote voordelen biedt, moet de informatie die we er vandaan halen voorzichtig geanalyseerd worden. Er zijn twee soorten informatiebronnen op het internet: institutionele/commerciële bronnen (overheidsinstellingen, nieuws organisaties) en individuele bronnen/groepssites (al het andere). Wikipedia is een site waaraan iedereen zijn steentje bij kan dragen; hierdoor kan de kwaliteit van de informatie drastisch verschillen. Het is een goed startpunt voor generieke kennis, maar je moet altijd teruggaan naar de bron van de informatie en het zou nooit je enige bron mogen zijn. Blogs zijn 'dagboeken' op het internet over allerhande onderwerpen. Mensen kunnen erop zetten wat ze maar willen, dus daar dien je uiterst kritisch mee om te gaan. Ook dit zou nooit je enige bron mogen zijn en je moet altijd de bron van het blog checken.
Reclame wordt gemaakt om allerlei soorten producten te verkopen. Tegenwoordig wordt dit op een steeds meer geavanceerde manier gedaan. Reclamemakers weten hoe de menselijke geest werkt en gebruiken deze kennis dan ook bij het maken van reclamespotjes. Ze weten waar mensen gevoelig voor zijn en hoe ze ervoor kunnen zorgen dat mensen hun product toch kopen. Vaak kopen mensen hierdoor zelfs dingen die ze niet eens nodig hebben.
Er zijn twee soorten reclamespotjes:
De reclamespotjes uit de tweede categorie kunnen onderverdeeld worden in drie categorieën:
Natuurlijk is het ook mogelijk twee of alle van deze opties te combineren.
Advertenties proberen ons over te halen tot allerhande gedragingen: de aanschaf van een nieuw TV-meubel, stemmen op een lokale politicus, het stopzetten van een slechte gewoonte, etcetera. Adverteerders kennen onze angsten en gebruiken die maar wat graag tegen ons, ze kennen onze behoeftes en spelen daar op in.
Er bestaan twee soorten advertenties:
De laatste categorie speelt vaak in op gevoel, gebruikt mensen waar wij tegenop kijken om het product te adverteren of laat situaties zien waarin wij ons maar wat graag zouden bevinden. Soms worden alle drie de elementen in een advertentie verwikkeld.
Adverteerders die ons redenen geven voor de aanschaf van een product, vertellen ons vaak wel wat over het product, maar niet veel. De beloftes die de verkoper doet biedt in veel gevallen geen garantie en blijft een beetje vaag. In sommige gevallen is de boodschap waarmee de adverteerder ons over de streep wil trekken zelfs misleidend te noemen.
Advertenties die redenen geven om iets aan te schaffen rechtsvaardigen nooit de aanschaf – het zijn geen argumenten. Ze kunnen wel onze keuze beïnvloeden en onze redenering aanpassen voor het wel of niet aanschaffen van een product.
In welke drie gevallen schieten beweringen tekort in geloofwaardigheid?
Welke factor bepaalt of de bron wel genoeg kennis heeft over het onderwerp?
Wat is een van de redenen dat de kwaliteit van het nieuws is afgenomen?
Welke drie dingen zijn belangrijk om te weten aangaande de geloofwaardigheid van de media?
Welke drie categorieën bestaan van reclamespotjes die geen redenen gebruiken om ons een bepaald product te laten kopen?
Beweringen schieten tekort in geloofwaardigheid wanneer zij (1) onze observaties tegenspreken, (2) niet overeenkomen met onze ervaringen of onze achtergrondkennis, of (3) afkomstig zijn van niet-betrouwbare bronnen.
Of een bron genoeg kennis heeft over een onderwerp, hangt af van iemands expertise en ervaring.
Een van de redenen waarom de kwaliteit van het nieuws is afgenomen is dat televisiezenders in Amerika tegenwoordig in handen zijn van een klein aantal coöperatie.
Het is belangrijk om de volgende drie dingen in de gaten te houden aangaande de geloofwaardigheid van de media: (1) mensen in de media maken, net zoals wij, ook fouten; (2) de media kunnen druk ervaren van de overheid en zijn gevoelig voor manipulatie; en (3) de meeste media willen winst maken.
Reclamespotjes waarin geen redenen worden gegeven om ons een product te laten kopen bestaan uit drie categorieën: (1) spotjes die gevoelens in ons losmaken, (2) spotjes die laten zien dat mensen waar wij bewondering voor hebben het product gebruiken, en (3) spotjes die een product laten zien in een situatie waar we graag zelf in zouden willen verkeren.
Het is voor ons van belang om kritisch na te denken zodat we goede keuzes kunnen maken. We hebben vaak niet door hoe irrationeel sommigge beslissen die we maken zijn. Kritisch denken, oftewel, critical thinking is in principe het denken over nadenken. Er wordt gebruik gemaakt van logica om te bepalen of een bewering waar is, of de redenering klopt, en of we een verband kunnen trekken. Het gaat in dit geval niet om het bedenken van beweringen, maar het gaat om het evalueren van (de juistheid van) beweringen die gemaakt zijn om zo uiteindelijk de juiste conclusies te vormen.
Om dit te kunnen bereiken evalueren we ons denken op basis van rationaliteit. Wanneer we begrijpen hoe we kritisch moeten denken, kunnen we deze kennis gebruiken om kritisch te zijn ten opzichte van meerdere onderwerpen die ons in het dagelijks leven bezighouden. Tevens is het belangrijk om te onthouden dat het bekritiseren van andermans ideeën niet inhoud dat we mensen aanvallen, maar dat we de logica ergens in zoeken. Daarnaast is kritiek op iemand geven niet altijd een voorbeeld van kritisch nadenken. Men kan de meest onlogische, ondoordachte kritiek geven, zonder er over na te denken of de redenering logisch of waar is.
Wanneer we tot een conclusie komen, hebben we een overtuiging. Een overtuiging is propositioneel en kan dus waar of onwaar zijn. Een overtuiging is hetzelfde als een oordeel en een mening. Als een overtuiging in een verklarende zin gebruikt wordt, dan geeft dat als resultaat een bewering (=’statement/claim’), en over beweringen kan kritisch nagedacht worden.
Bij kritisch denken gaat het vooral om drie dingen: (1) beweringen, (2) kwesties en (3) argumenten. Deze elementen moeten in een gesprek (of in geschreven vorm) vastgesteld kunnen worden om ze verder te kunnen analyseren.
Beweringen zijn dingen die we zeggen of schrijven om informatie over te brengen. Het gaat bij beweringen vaak om stellingen, meningen of overtuigingen. Beweringen kunnen waar of onwaar zijn en kunnen over van alles gaan. Van sommige beweringen is het meteen duidelijk of ze waar of onwaar zijn. Als iemand jou vertelt dat hij of zij op Saturnus heeft rondgelopen,
.....read moreEen argument wordt gebruikt om een stelling te bewijzen of te ondersteunen. Een argument heeft altijd twee onderdelen; een premisse en een conclusie. Als een bewering niet uit deze twee onderdelen bestaat is het geen argument. “God bestaat’ is geen argument, en ‘God bestaat, en als je dat niet gelooft ga je naar de hel,’ ook niet. Die laatste is alleen maar een manier om je bang te maken, niet een argument.
‘Iets heeft het universum wel moeten scheppen, dus God bestaat’ is wel een argument De premisse steunt de conclusie die getrokken wordt. Een premisse is gericht op het leveren van redenen om de conclusie te accepteren.
Dezelfde stelling kan de conclusie zijn van het ene argument en de premisse zijn van een ander argument. Een voorbeeld:
De stelling ‘De auto is niet meer bruikbaar’, is de conclusie die volgt op premisse 1, maar vormt tevens de premisse voor de conclusie dat er een nieuwe auto gekocht moet worden. Conclusie 1 is naast een conclusie dus ook een premisse voor Conclusie 2.
Het komt vaak voor dat argumenten onuitgesproken premissen of conclusies bevatten. Een voorbeeld van een onuitgesproken premisse:
De onuitgesproken premisse hier is dus dat Jan geen bibliotheekpas heeft. Dit verklaart
namelijk dat hij geen boeken kan lenen bij de bibliotheek.
Daarnaast kunnen ook conclusies onuitgesproken zijn. Een voorbeeld: ‘De politieke partij die het meest als de stem van het volk gezien wordt, zal de verkiezingen winnen. De SP zal de verkiezingen dus winnen’. De onuitgesproken conclusie is hier dat de SP het meest als de stem van het volk wordt gezien.
Soms zijn geschreven stukken niet goed te begrijpen. Dit komt vaak doordat er vage taal in de tekst wordt gebruikt. Een term wordt vaag genoemd, wanneer het niet duidelijk is waar de grens wordt getrokken, in betrekking tot de term. Een voorbeeld van zo een term is ‘kaal’. Er zijn mensen die helemaal kaal zijn, maar ook mensen die half-kaal zijn door hun haarverlies. Het is dan niet duidelijk in hoeverre de term ‘kaal’ voor hen geldt. In de rechtspraak komen ook vaak vage begrippen voor. Een voorbeeld is dat het woord ‘marteling’ niet duidelijk afgebakend is in de wet. Soms maken politici opzettelijk gebruik van vage termen om geen antwoord te geven op lastige vragen. De vuistregel is dat enige mate van vaagheid acceptabel is, mits duidelijk blijft waar de informatie of bewering over gaat.
Van ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin meer dan één betekenis heeft en dus op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Er worden drie soorten ambiguïteit onderscheiden: (1) semantische-, (2) groep gerelateerde-, en (3) syntactische ambiguïteit.
Van semantische ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin wordt gebruikt die gepaard gaat met ambiguïteit. Een Engels voorbeeld is: ‘Jessica is cold’. Wordt hiermee bedoeld dat ze het koud heeft of dat ze een koude persoonlijkheid heeft? Je kan deze ambiguïteit voorkomen door de desbetreffende woorden of woordgroepen te vervangen met een duidelijkere omschrijving.
Van groep gerelateerde ambiguïteit is sprake wanneer een woord gebruikt wordt om over een gehele groep te praten terwijl het niet helemaal klopt voor leden van een groep. Een voorbeeld: ‘Secretaressen verdienen meer dan advocaten’. Op groepsniveau klopt dit, omdat er meer secretaressen zijn dan advocaten. Samen verdienen deze secretaressen dus meer geld. Op individueel niveau klopt het echter niet. Een secretaresse verdient niet meer dan een advocaat. Er zijn twee denkfouten die gebaseerd zijn op deze
.....read moreWe kunnen kijken naar de geloofwaardigheid van een bewering zelf, maar ook naar de geloofwaardigheid van de bron waar een bewering vandaan komt. Het is belangrijk om te weten dat geloofwaardigheid in gradaties komt. Geloofwaardigheid is dus niet een alles-of-niets principe. Bronnen (vaak mensen) zijn niet allemaal even geloofwaardig. Iemands geloofwaardigheid kan ook minder worden, bijvoorbeeld wanneer je hoort dat iemand een strafblad heeft, of groter worden omdat je hoort dat iemand een masters diploma in neuropsychologie heeft.
In het algemeen kan het volgende gezegd worden over een bewering; een bewering kan als ongeloofwaardig beschouw worden als; de inhoud van de bewering in tegenstelling staat met was we al weten (background knowledge), of als de bron van de bewering er een belang bij heeft dat jij de bewering gelooft.
Op deze factoren letten we dus op als we willen bepalen of iemand geloofwaardig is. Vaak baseren we ons oordeel helaas op kenmerken die er niet toe doen, zoals leeftijd, geslacht, afkomst, accent, kleding en lengte. Eigenlijk zouden we ons oordeel over iemands geloofwaardigheid niet op deze factoren moeten baseren. Het is belangrijk om een aantal vuistregels te onthouden als we het over de geloofwaardigheid hebben:
We wantrouwen beweringen die niet overeenkomen met onze observaties. Als we bijvoorbeeld net de rode auto van meneer X hebben gezien en meneer Y vertelt dat meneer X een blauwe auto heeft, dan vinden we meneer Y niet geloofwaardig. Onze observaties worden beïnvloed door allerlei factoren: vermoeidheid, afleiding, zorgen over een andere gebeurtenis en emotionele problemen. Ook worden onze observaties beïnvloed door onze persoonlijke interesses en cognitieve biases (eerder besproken in hoofdstuk 1). Er zijn ook factoren in de buitenwereld die onze observaties kunnen beïnvloeden: hoeveelheid licht, hoeveelheid geluid en de snelheid van gebeurtenissen. Daarnaast worden onze observaties ook beïnvloed door onze verwachtingen en angsten. Als je hoort dat er muizen in de flat zijn gezien waarin jij woont, dan denk je al snel dat je zelf ook muizen in je huis hebt lopen (bijvoorbeeld als je vliegensvlug iets in je ooghoek ziet bewegen terwijl je op de bank zit). Ook worden
.....read moreWoorden kunnen veel overtuigingskracht hebben (‘rhetorical force/ emotive meaning’). Ze kunnen beelden, gevoelens en emoties bij ons oproepen. Goede sprekers passen een aantal technieken toe die ons aanspreken en overtuigen met behulp van retoriek.
Retoriek (‘rhetoric’) gaat over het onderzoek naar overtuigend schrijven. We kunnen bijvoorbeeld op verschillende manieren een stuk schrijven dat de Hamas-leden afschilderd als vrijheidsstrijders of juist als terroristen. Er is natuurlijk niets mis mee wanneer iemand anderen ergens van probeert overtuigen. Het is echter wel belangrijk om kritisch te denken en dus onderscheid te maken tussen argumenten en retoriek. Retoriek zou niets moeten toevoegen aan de geloofwaardigheid van een bewering, omdat het bij retoriek niet om inhoudelijke argumenten gaat. Bij retoriek wordt er vaak gebruik gemaakt van ‘rhetorical devices’. Dit zijn overtuigingsmethodes die soms door retoriek ingezet wordt.
Retorische methoden zijn onder te verdelen in verschillende groepen methoden. De eerste groep bestaat gebruikelijk uit enkele woorden of korte zinnen die positief of negatief zijn. Zij worden ook wel ‘slanters’ genoemd. Voorbeelden zijn eufemisme en dysfemisme en weaselers. De tweede groep methoden is afhankelijk van ongewettigde assumpties. Voorbeelden zijn stereotypen, innuendo en geladen vragen. De derde groep bestaan uit methoden die te maken hebben met humor. Groep 4 bestaat uit methoden die gebruik maken van definities, verklaringen en analogieën. Voorbeelden zijn retorische analogieën en retorische definities.
Een eufemisme wordt gebruikt om iets als positief of neutraal uit te drukken in plaats van negatief. Een voorbeeld is dat de eigenaar van een winkel waar tweedehandskleding wordt verkocht, het heeft over ‘kleding met een geschiedenis’ in plaats van kleding waar een ander al heel vaak in heeft rondgelopen. Een dysfemisme is het tegenovergestelde van een eufemisme. Een dysfemisme wordt dus gebruikt om een negatief gevoel bij iemand op te roepen. ‘Vrijheidsstrijder’ is een eufemisme, terwijl termen als ‘rebel’ en ‘terrorist’ dysfemisme zijn.
Een ‘weaseler’ is een taalkundige methode waarmee je een onderwerp kunt afdekken. Er wordt bijvoorbeeld gebruik van gemaakt door het aan een bewering toe te voegen. Het zorgt er namelijk voor dat de bewering niet bekritiseerd kan worden.
Een voorbeeld is een reclamespotje dat over kauwgom zonder suiker gaat. In het reclamespotje wordt beweerd
.....read moreEen denkfout is een redeneerfout; een argument dat niet de inhoud ervan ondersteunt. Bij een relevantie denkfout (relevance fallacy) is de premisse niet relevant voor de conclusie of het punt in de vraag. De denkfouten die in dit hoofdstuk worden behandeld zijn allemaal relevantie denkfouten. Dergelijke denkfouten worden ook wel rode haringen genoemd (red herrings). Dit is omdat als je een haring rondtrekt over de vloer, het voor een hond onmogelijk wordt om ook maar iets anders te ruiken dan de haring, en daarom het spoor bijster raakt – net zoals met men denkfouten het spoor bijster kan raken.
De ‘ad hominem fallacy’ (ook wel ‘argumentum ad hominem’ genoemd) is de meest voorkomende denkfout. We beoordelen hierbij een bewering die iemand maakt aan de hand van de bron van de bewering en niet zozeer de bewering zelf. Een voorbeeld is dat iets wat een professor zegt wel waar moet zijn, aangezien hij of zij over veel kennis beschikt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier soorten ‘ad hominem’ denkfouten.
In dit geval doet iemand alsof er maar twee opties zijn, terwijl er in werkelijkheid meer dan twee
.....read moreInductieve denkfouten zijn bedoeld om de waarschijnlijkheid van hun conclusies te ondersteunen, maar zijn in werkelijkheid te zwak om dit te kunnen doen. In hoofdstuk 11 zal verdere informatie worden gegeven over inductief redeneren. Deze informatie is echter niet noodzakelijk om dit hoofdstuk te kunnen begrijpen. Dit hoofdstuk wordt besteed aan inductieve denkfouten.
Twee denkfouten komen vaak voor bij inductieve generalisaties: (1) te snel generaliseren (‘hasty generalizing’) en (2) foutief generaliseren (‘biased generalizing’). Hieronder wordt een overzicht gegeven van de denkfouten die gemaakt worden bij inductieve generalisaties:
Generalizing from exceptional cases betekent dat er een bewering wordt gemaakt op basis van een zeldzame of gebiaste steekproef. Dit laatste wordt ook wel de ‘fallacy of biased sample’ genoemd. Een andere vorm van generalizing from exceptional cases is ‘self-selection fallacy’. Dit is het overschatten van de juistheid van een conclusie, die is afgeleid van een relatief groot, maar zelf geselecteerde steekproef. Een voorbeeld is een online poll – mensen vergeten vaak dat maar een hele specifieke groep überhaupt de poll zal vinden.
De denkfout van ‘ongeluk’ is het omgekeerde van de generalisering van bijzondere gevallen. Het komt voor wanneer een spreker of schrijver aanneemt dat een algemene stelling automatisch ook geldt voor een specifieke casus die exceptioneel is.
De denkfout ‘zwakke analogie’ (ook wel valse analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke overeenkomsten tussen twee of meer dingen. Vaak is deze overeenkomst compleet uit context gehaald om de analogie te kunnen maken. Voorbeeld; ‘Als je iemand ombrengt met een mes is het moord, dus als een chirurg iemand ombrengt op de operatie tafel is het ook moord.’
.....read moreDe drie formele denkfouten die zullen worden besproken zijn ‘bevestiging van de consequent’, ‘ontkenning van het antecedent’ en ‘het onverdeelde midden’.
In dit hoofdstuk worden telkens voorbeelden gegeven waarbij sprake is van twee premissen en een conclusie. Hieronder wordt een foutief voorbeeld gegeven:
Bij dit voorbeeld vormt het eerste deel van de premisse na ‘als’ de antecedent van de bewering (zin 1). Het deel na ‘dan’ vormt de consequent (zin 2). Het voorbeeld vormt de denkfout ‘bevestiging van de consequent’. Een premisse bevestigt namelijk onterecht de consequent van de andere. Wanneer P en Q in (2) en (3) worden omgedraaid is het argument wel valide.
Voorbeeld;
Hierbij ontkent een premisse het antecedent van de andere. Een voorbeeld hiervan is:
Voorbeeld;
Deze denkfout vindt plaats wanneer de spreker of schrijver veronderstelt dat twee dingen die gerelateerd zijn aan een derde ding tevens aan elkaar zijn gerelateerd. Een voorbeeld is:
Alle katten zijn zoogdieren.
Alle honden zijn zoogdieren.
Daarom zijn alle katten honden.
Een voorbeeld van zo’n schema is:
Dit is een foutieve redenering.
Ambigue beweringen kunnen een denkfout produceren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de denkfout equivocation. Dit is gerelateerd aan semantische ambiguïteit. Bij deze denkfout worden beweringen als premissen en/of conclusies gebruikt
.....read moreEr zijn twee technieken voor het maken en evalueren van deductieve argumenten. In dit hoofdstuk gaat het vooral over categorische logica. Dit is logica die gebaseerd is op de verbanden van insluiting en uitsluiting tussen categorieën in categorische beweringen. Categorische logica is bruikbaar bij het verduidelijken en analyseren van deductieve argumenten. Wanneer we begrijpen hoe dit werkt, kunnen we kritischer en preciezer zijn ten opzichte van stellingen en argumenten en ambiguïteit vermijden.
Een categorische claim zegt iets over categorieën van objecten. Een standaard-vorm categorische claim is een claim die ontstaat wanneer namen of beschrijvingen worden toegevoegd aan categorieën. Hier zijn vier soorten van:
Met ‘sommige’ bedoelen we ‘minstens één’.
De woorden die op de bovenstaande stippellijnen komen te staan worden termen genoemd. Het woord dat op de eerste stippellijn in een claim komt te staan, wordt de ‘subject term’ genoemd. Het woord dat op de tweede stippenlijn komt te staan wordt de ‘predicate term’ genoemd.
De woorden die als ‘subject term’ en als ‘predicate term’ dienen in een zin, worden samen ook wel klassen genoemd. De bovenstaande claims kunnen ook in Venndiagrammen worden verwerkt en weergeven. Zo'n Venn diagram is een grafische voorstelling van alle mogelijke hypothetische logische relaties tussen een eindige verzameling van statements. Visueel neergezet is dit een cirkel voor elke categorie, die overlappen op het moment dat zij een gemeenschap hebben. Dankzij de overlap tussen sommige beweringen kan je conclusies trekking uit de beweringen; er zijn verhoudingen zichtbaar.
De claim ‘sommige honden bijten’, zou dus gerepresenteerd worden door twee overlappende cirkels – één cirkel voor ‘honden’, en één cirkel voor ‘bijten’. De overlap is dan dus ‘honden die bijten’. Omdat het in deze claim hier gaat om alle honden, maar om sommige honden zet je een kruisje in het overlappende stuk om aan te geven dat minimaal één hond bijt.
De A- en I-claims worden bevestigende claims genoemd, omdat ze een deel van een andere klasse insluiten. De E- en O-claims worden negatieve claims genoemd, omdat ze een deel van een klasse van een ander uitsluiten.
.....read moreDit hoofdstuk gaat over ‘truth-functional’ logica (ook wel ‘propositional/ sentential logic’ genoemd). Het gaat hierbij specifiek over het toepassen van beginselen van de logica op beweringen en analogieën. In dit verband worden vaak waarheidstabellen (‘truth tables’) gebruikt. In deze tabellen komen vaak twee letters voor: P en Q. Dit worden ook wel claimvariabelen genoemd en zijn een symbolische representatie van premissen en conclusies.
Een claim, P, is waar (T) of onwaar (F). Dit wordt aangegeven door de letter P te noteren, daar een streepje onder te zetten en vervolgens de letter T en F onder elkaar te noteren. Door het zo te noteren worden de mogelijke waarheidswaarden voor P weergeven. Soms worden er getallen gebruikt, waarbij ‘waar’=1 en ‘niet waar’=0.
Waarheidstabel van het voegwoord NIET
P | ~P |
1 | 0 |
0 | 1 |
Waarheidstabel van het voegwoord EN
P | Q | P & Q |
1 | 1 | 1 |
1 | 0 | 0 |
0 | 1 | 0 |
0 | 0 | 0 |
Een argument gebaseerd op analogie is een argument dat iets een bepaalde eigenschap heeft, omdat een gelijk ding dezelfde eigenschap heeft. Bijvoorbeeld:
Bill houdt van vissen.
Daarom houdt zijn broer Sam van vissen.
De analogen in het bovenstaande voorbeeld zijn Bill en Sam. De conclusie-analoog (Sam) wordt een bepaalde eigenschap toegeschreven (van vissen houden), omdat de premisse-analoog (Bill) van vissen houdt.
Hier volgt een aantal richtlijnen voor het evalueren van argumenten gebaseerd op analogie.
Wanneer wordt bewezen dat een argument gebaseerd op analogie niet klopt, is sprake van ‘het aanvallen van analogie’. Zwakke analogie (ook wel foute analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke gelijkenissen tussen twee of meer dingen.
Je generaliseert van een steekproef wanneer je een bepaalde eigenschap toeschrijft aan leden van een bepaalde populatie, omdat dit bij een kleine groep is bewezen.
De meest belangrijke principes voor het evalueren van dergelijke argumenten zijn:
De ‘sampling frame’ is een definitie van de populatie en het attribuut. Het helpt ons om vast
.....read moreEen waardeoordeel (‘value judgment’) is een term voor een bewering waarin een oordeel naar voren komt. Een waardeoordeel beoordeelt de waarde of de wenselijkheid van iets of iemand. Een voorbeeld is een docent die over een leerling, die fraude heeft gepleegd, zegt: ‘Hij verdient een 3 voor zijn verslag’. De docent beschrijft de leerling niet, maar spreekt een oordeel over de leerling uit.
Bij moreel redeneren wordt er geprobeerd om morele waardeoordelen (‘moral value judgments’) vast te stellen. Niet elk waardeoordeel drukt een moreel waardeoordeel uit. Als er gezegd wordt: ‘onze koningin kleedt zich mooi’, is het een waardeoordeel, maar niet moreel. Een moreel waardeoordeel bevat vaak woorden als ‘goed’, ‘fout’ en ‘slecht’. Een voorbeeld van een moreel waardeoordeel is: ‘Het was fout van de docent om informatie achter te houden’.
Consequentialisme heeft als uitgangspunt dat de gevolgen van een beslissing of handeling de morele waarde bepalen. Als een handeling meer geluk produceert dan de alternatieven, dan is het de juiste handeling om uit te voeren. Hier is dan sprake van utilitarisme. Hierbij wordt er een afweging gedaan tussen de verschillende gevolgen van alternatieven om vervolgens te kiezen voor de handeling die het meeste geluk oplevert. Dit perspectief levert problemen op. Wanneer we afwegen of we iets wel of niet moeten doen, houden we rekening met verschillende zaken, bijvoorbeeld de rechten van anderen en onze eigen plichten. Een andere consequentialistische theorie is het ethisch egoïsme. Hierbij wordt er als uitgangspunt genomen dat als een handeling meer geluk voor jezelf oplevert dan de alternatieven, dan is het juist om
.....read moreJoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution