Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 4

 

Vragen

Vraag 1

Per 1 januari 2015 is een groot deel van de overheidstaken op het terrein van de Jeugdwet, de zorg voor ouderen en langdurig zieke (wet maatschappelijke ondersteuning 2015) en voor mensen die niet in hun eigen onderhoud kunne voorzien (Participatiewet) overgeheveld van het Rijk (of soms: de provincie) naar de gemeenten. Gesproken wordt wel van ‘decentralisaties in het sociale domein’. Het betekent dat iedere gemeente voortaan naar eigen inzicht de uitvoering van deze drie wetten ter hand kan en zal nemen, uiteraard met inachtneming van de wettelijke kaders.
A: Waarom heeft een dergelijke decentralisatie alleen zin als gemeentebesturen beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering van deze wetten?

B: Is er bij de uitvoering van deze drie wetten in het sociale domein sprake van autonomie of medebewind? Licht uw antwoord toe.

C: Welke juridische risico’s kleven aan deze overheveling van taken naar de gemeenten?

Vraag 2

De positie van het OM is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet RO.
A: Leg uit waarom hier sprake is van deconcentratie, zoals in het Handboek behandeld op p. 856.

B: Bestudeer art. 127 Wet op de Rechterlijke organisatie. Acht u deze bepaling juridisch nodig?

Vraag 3

Volgens art. 150 lid 1 Gemw moet de gemeenteraad een verordening vaststellen waarin regels worden gesteld mbt de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.
A: Gaat het hier om een autonome taak of een medebewindstaak? Betrek art. 124 Gw en art. 108 lid 2 Gemw.

B: Welke rechtsgevolgen zijn verbonden aan het onderscheid tussen autonomie en medebewind?

C: Wat is ‘taakverwaarlozing’ en wie kan er ‘in de plaats treden’ als een medebewindstaak wordt verwaarloosd?

D. Kunnen Gedeputeerde Staten de inspraakverordening bedoeld in vraag 3a vaststellen als de raad dit verzuimt?

Vraag 4

Er is veel discussie over de beste aanstellingswijze van de burgemeester. Verschillende varianten zijn denkbaar: door de kroon benoemd, zoals nu het geval is, door de raad benoemd of rechtstreeks gekozen.
A: Welke consequenties zal een rechtstreeks gekozen burgemeester hebben voor de (controlerende) positie van de gemeenteraad?

B: Waarom ligt het bij een rechtstreeks gekozen burgemeester voor de hand dat zijn takenpakket wordt vergroot en hij zijn eigen wethouders zal willen benoemen?

C: In hoeverre kan de huidige verhouding tussen raad en burgemeester worden gekwalificeerd als een verhouding waarin de vertrouwensregel geldt?

Vraag 5

Stel, de gemeenteraad verbiedt in een autonome verordening het stoken van houtkachels vanwege de overlast die dit voor buurtbewoners oplevert. Mevrouw, bekend om haar ‘natuurlijke’ levensstijl, stookt al jaren uitsluitend op hout, en zij meent dat het met de stank en overlast wel meevalt. Ze vindt de geur ‘heel natuurlijk’ en een stuk gezonder dan al die elektromagnetische straling van al die mobiele telefoons, maar daar klaagt zij toch ook niet over? Volgens haar gaat de gemeente er trouwens ook helemaal niet over, wat ze thuis doet, moet ze toch zeker zelf weten?
A: Heeft mevrouw Bos gelijk als ze stelt dat de gemeente niets te zeggen heeft over wat ze in haar eigen huis doet?’

B: Stel, de gemeentelijke verordening blijft juridisch overeind en inspireert het provinciebestuur tot het maken van een vergelijkbare provinciale regeling. PS menen echter op die manier het milieubelang te behartigen. Uit de toelichting blijkt bovendien duidelijk dat de provinciale verordening de bescherming van dit milieubelang uitputtend beoogt te regelen. Wat gebeurt er op het moment van inwerkingtreding van de provinciale verordening met de bepaling uit de gemeentelijke verordening?

    C: Kunt u uitleggen waarom de ‘motieftheorie’ de autonomie van de gemeentebesturen beschermt en vergroot?

    Vraag 6

    De Vuurwerkverbod Hilversum-uitspraak betreft de interne verdeling van de bevoegdheden over gemeentelijke bestuursorganen.
    A: Waarom meenden appellanten dat art. 2.7.3 van de APV Hilversum onverbindend was?

    B: Wat moet volgens de Afdeling worden verstaan onder het begrip ‘handhaving van de openbare orde?

    C: Waarom is het antwoord op 6b van belang voor het bepalen van de bevoegdheid van het college?

    Vraag 7

    Omdat veel gemeenten de uitvoering van de drie decentralisaties in het sociale domein niet zelfstandig aankunnen, hebben zij veelal besloten tot formele samenwerking. Dat gebeurt op basis van de Wgr. Op basis van deze wet is het mogelijk een nieuw openbaar lichaam in het leven te roepen met een eigen algemeen bestuur dat uit zijn midden een dagelijks bestuur vormt. In het algemeen bestuur zitten per deelnemende gemeenten een of enkele raadsleden of collegeleden, namens hun gemeente. Samen beslissen zij over de wijze waarop de bevoegdheden die aan de gemeenschappelijke regeling zijn overgedragen worden uitgeoefend. Het dagelijks bestuur legt aan het algemeen bestuur verantwoording af.
    A: Er is veel kritiek op de democratische gebrekkigheid van de gemeenschappelijke regelingen met zo een openbaar lichaam. Leg dat uit aan de hand van hoofdstuk 1, afdeling 2 paragraaf 2 van de Wgr.

    B: Als alternatief wordt wel voor fusie van gemeenten gepleit. Wat zijn daarvan de nadelen?

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    A: De voorzieningen die nodig zijn in het sociale domein kunnen van gemeente tot gemeente verschillen. Bij verschillende omstandigheden (geografisch, leeftijd, politiek enzovoort) horen ook verschillende voorzieningen. Je kan alleen maar rekening houden met plaatselijke omstandigheden als je beleidsvrijheid hebt. Bijvoorbeeld de gemeenteraadsverkiezingen. In elke gemeente wordt een ander beleid gevoerd.

    B: Er is sprake van medebewind, art. 124 lid 2 grondwet. Er wordt iets gevorderd van de gemeente op grond van een andere wet dan de Grondwet of gemeentewet, namelijk de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet. De wetgever regelt de belangrijkste regels/beleidskeuzes in een wet in de formele zin. Op decentraal niveau moet er nadere invulling aan worden gegeven. Op het moment dat ambtenaren worden ingeschakeld vordert hij medewerking in zijn beleid.

    C: Risico’s zouden kunnen zijn dat er te grote verschillen ontstaan in verschillende gemeentes en er dus ongelijkheid is. Een voorbeeld zou kunnen zijn bijzondere bijstand.

    Vraag 2

    A: Het Openbaar ministerie is een onderdeel van het ministerie van Justitie en veiligheid. Je moet onderscheid maken tussen de interne relatie tussen het ministerie en het Openbaar ministerie en de externe relatie tussen de wet in de formele zin en het Openbaar ministerie.

    B: Het is niet nodig, omdat de bevoegdheid om aanwijzingen te geven al blijkt uit het feit dat ze ondergeschikten zijn. Dit artikel is ontstaan om te verduidelijken wat er al gold. Omdat de minister de baas is van het ministerie kan hij aanwijzingen geven. Het artikel suggereert dat als het er niet zou staan, het niet zo zou zijn. Ondergeschiktheid betekent dat de minister als bovengeschikte aanwijzingen mag geven.

    Vraag 3

    A: Het gaat om een autonome taak. Bij autonomie gaat het om dat wat op eigen initiatief en eigen inzicht wordt geregeld, dit blijkt uit art 124 lid 1 Gw.  en om beslissingen die worden gevorderd in de gemeentewet. Dat is hier het geval, namelijk art 150 lid 1 Gemw. Ook 108 lid 2 Gemw herhaalt eigenlijk het art. in de Grondwet. Als de gemeentewet zelf iets vordert dan is het geen medebewind maar autonomie. Je ziet dit terug in de tekst van 108 lid 2 Gemw!, niet in 124 Gw. Geldt op provinciaal niveau hetzelfde. Medebewind is meewerken aan beleid specifieke hogere regelgeving.

    B: Het enige rechtsgevolg is dat er in art. 132 lid 5 onderscheid wordt gemaakt bij de toepassing van taakverwaarlozing. Eerste zin 132 lid 5 = medebewind, want er wordt verwezen naar de Grondwet en dat is een beleid specifieke hogere regelgeving. 124 Gemw is uitwerking van 132 lid 5 1e zin Gemw.

    C: Taakverwaarlozing houdt in dat er in een gemeente of provincie iets had moeten gebeuren, wat niet is gebeurd. Er is echter wel een verschil met grove taakverwaarlozing, wat inhoudt dat er als gevolg van chaos in een gemeente of provincie niet behoorlijk meer bestuurd kan worden en er geen besluitvorming meer mogelijk is.  Het gemeentebestuur is een verzamelnaam voor hoofdorganen van de gemeente: waaronder de raad, het college en burgemeester.

    D: Nee, want er is sprake van een medebewindstaak en geen autonome taak.

    Vraag 4

    A: De gedachte dat de Raad een legitimatie heeft om de burgemeester te controleren. Als de burgemeester rechtstreeks wordt gekozen door de bevolking dan heeft hij net zo’n democratische legitimatie, en de Raad is dan niet meer in de positie om met gezag de burgemeester te controleren.

    B: Een gekozen burgemeester die campagne gaat voeren en die van alles belooft gaat lobbyen bijvoorbeeld in het College en gaat proberen bevoegdheden naar zichzelf toe te trekken om alsnog zijn beloftes waar te maken.

    C: Formeel geldt de vertrouwensregel niet. Deze geldt wel voor de wethouders, die hebben een vertrouwensrelatie. Op gemeentelijk niveau is dit zelfs gecodificeerd in 49 Gemw. De burgemeester valt hier niet onder. Er is wel een voorziening die erop lijkt, 61B gemw.

    Vraag 5

    A: Nee, mevrouw Bos heeft geen gelijk. De benedengrens van art 149 Gw is dat de raad niet mag treden in de privésfeer van burgers. Maar aangezien de rook de privésfeer verlaat en omwonenden last ervaren, gaat het om het algemeen belang. 3 grenzen: boven, beneden en territoriaal. Wilnisser Visser arrest.

    B:  Kijken naar Emmense Baliekluivers. Er is sprake van een anterieure verordening, want de gemeentelijke verordening was er eerder. Het motief verschilt, dus niet hetzelfde onderwerp, dus je kan 122 gemw niet toepassen. De bepaling vervalt niet van rechtswege, blijft dus bestaan.

    Hoe los je dit op?

    • Vaststellen of het gaat om een anterieure of posterieure gemeentelijke verordening. Anterieur 122, posterieur 121.
    • Hebben de regelingen hetzelfde onderwerp? Toepassen arrest Emmense baliekluivers. Onderwerp = object + motief.

    C: Een regeling blijft eerder overeind of mag eerder worden gemaakt als hij een ander motief heeft. Er is veel minder snel beperking van de bevoegdheid, want er is minder snel sprake van zelfde onderwerp.

    Vraag 6

    A: Appelanten stelden dat het verkeerde bestuursorgaan was aangewezen. R.o. 2: onverbindendheid van de algemene plaatselijke verordening.

    B: R.O.. 2.4. Volgens wetsgeschiedenis betekent ‘handhaving van de openbare orde’ het feitelijk herstellen en bewaren van de openbare orde.

    C: Als er sprake is van handhaving in de betekenis van 6b dan zal de burgemeester bevoegd zijn. De hoofdregel is dat college bevoegd is tenzij de burgemeester dat is.

    Vraag 7

    A: Als je de bevoegdheden overdraagt, dan ga je er zelf niet meer over. Dit leidt tot een democratisch probleem, het Dagelijkse bestuur wordt gecontroleerd door het Algemene bestuur en die neemt bindende besluiten terwijl ze niet rechtstreeks zijn gekozen.

    B: Er ontstaat dan een kloof tussen burgers en de gemeente en leidt tot verlies van identiteit en minder invloed. Voordelen van kleinschaligheid verdwijnen en de decentralisatie paradox gaat op (we dragen bevoegdheden over aan gemeenten om dichter bij burgers te staan, mar dit is te veel en daarom moeten ze samenwerken en daardoor staan ze weer verder van burgers af).

    Check page access:
    Public
    Check more or recent content:

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Werkgroepopdrachten 2018/2019

    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 1

    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 1


    De vragen zijn beantwoord aan de hand van hoofdstuk 2,12,13,17,25 en 28 van het Handboek van het Nederlands staatsrecht.

    Vraag 1

    In het voorjaar van 2018 verscheen een wet in het Staatsblad die in overweging geeft om in de Grondwet, voor artikel 1, een ongenummerde algemene bepaling op te nemen die luidt: ‘De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat.’

    Nieuwe wetgeving en hoofdstuk 12 uit het handboek (pagina 180).

    A: Hoe kan worden verklaard dat de memorie van toelichting (zoals die i 2016 aan de Tweede Kamer is aangeboden) voor de algemene bepaling een andere formulering gebruikt dan die uiteindelijk in heg Staatsblad is verschenen?

    B: Uit welke elementen bestaat volgens de memorie van toelichting een rechtsstaat, en voldoet Nederland volgens u momenteel aan die vereisten? 

    C: Wat is het nut van het opnemen van een dergelijke algemene bepaling in de Grondwet en hoe verhoudt deze bepaling zich volgens de regering tot de andere bepalingen in de Grondwet? 

    D: Leg uit of in de memorie van toelichting een materiële of een formele democratie-opvatting wordt gehanteerd.

    E: Welke kritiek heeft het Handboek op de rechtsstaatidee, en in hoeverre gaat het Handboek uit van een andere democratie-opvatting dan de memorie van toelichting? 

    Vraag 2

    Verschillende filosofen hebben op verschillende manieren geprobeerd de staat en het staatsgezag te funderen en legitimeren. Bij zowel Locke, Montesquieu als Rousseau zien we een staatsinrichting die de burger tegen willekeurige machtsmisbruik door de overheid beschermt. Hoe wordt in elk van hun theorieën de burger tegen een dergelijk machtsmisbruik beschermd? 

    Vraag 3

    Wat moet volgens het Handboek worden verstaan onder het begrip 'soevereiniteit' en wat is het belang van dit begrip voor het staatsrecht?

    Vraag 4

    Geef van de onderstaande handelingen aan in hoeverre ze op gespannen voet staan met de eisen van een democratische rechtsstaat: 

    A: De AIVD gaat moslims van wie het vermoeden bestaat dat ze 'geradicaliseerd' zijn, 24 uur per dag volgen. 

    B: Google slaat alle persoonsgegevens van gebruikers op buitenlandse servers, en gebruikt deze informatie o.a. voor het aanbieden van gerichte advertenties.  

    C: De overheid besluit de (gesubsidieerde) rechtsbijstand niet langer te vergoeden, en verhoogt bovendien de griffierechten aanzienlijk.

    D: Schiphol, een naamloze vennootschap waarvan alle aandelen in handen zijn van de Rijksoverheid, verbiedt bij voorbaat alle demonstraties in (de directe nabijheid van) de aankomst- en vertrekhallen.

    Vraag 5

    Spelen politieke partijen bij de vormgeving van de Nederlandse representatieve democratie een rol, en in hoeverre is het bezwaarlijk dat de ledentallen van politieke partijen steeds verder lijken af te nemen?

    Vraag 6

    De Refah Partisi-uitspraak van de grote kamer van het

    .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 2

    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 2

     

    Vragen

    Vraag 1

    De uitspraak van het EHRM in de zaak Yumak en Sadak t. Turkije heeft betrekking op de uitleg van art. 3 van het Eerste Procotol bij het EVRM.

    Artikel 3. Recht op vrije verkiezingen

    De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen.

    Verplichting aan de Staten. Hof interpreteert deze bepaling als een recht op burgers om aan verkiezingen deel te nemen. Maar dit staat er niet.

    1. Waarom is er volgens klagers sprake van een schending van art. 3?

    2. Aan de hand van welke criteria toetst het Hof of art. 3 EP EVRM geschonden is?

    3. Welk oordeel geeft het Hof over de Turkse kiesdrempel, en ogv welke argumenten?

    Vraag 2

    De notie ‘De parlementaire orde is een politieke orde’ van J.Th. J. van den Berg is geschreven ten behoeve van een zogeheten ‘parlementaire zelfreflectie’ (2007-2009) waarin de Tweede Kamer nadacht over haar eigen functioneren.

    1. Wat wordt Van den Berg met de stijlen ‘standing for’ en ‘acting for’?

    2. De Tweede Kamer vergadert zowel plenair als in commissieverband. Waarom leent het vergaderen in Kamercommissies zich in het algemeen beter voor de stijl ‘acting for’ en plenaire

    Vraag 3

    Net als veel Europese landen kent Nederland een zogeheten ‘parlementair stelsel’.

    1. Wat wordt bedoeld met het parlementaire stelsel?

    2. In 1848 werd het recht van kamerontbinding ingevoerd als tegenwicht tegen de toen geintroduceerde politieke ministeriele verantwoordelijkheid. Leg uit waarom introductie van dit recht als tegenwicht kon worden beschouwd.

    1. Volgens het handboek (pagina 652) is een ‘conflictontbinding’ thans mogelijk denkbaar. Leg dat uit aan de hand van de samenstelling en politieke verhoudingen tussen kabinet en kamer.

    2. Wat is dan vandaag de dag nog wel de functie van het ontbindingsrecht?

    Vraag 4

    Het artikel ‘De Eerste Kamer’ van A.W. Heringa inventariseert onder meer de voor-en nadelen van het Nederlandse tweekamerstelsel en de rol van de Eerste kamer daarbinnen.

    1. Welke bezwaren tegen het Nederlandse tweekamerstelsel zouden kunnen worden weggenomen door de veranderingen die Heringa noemt op pagina 87-89 van het artikel?

    2. Welke garanties biedt het Nederlandse staatsrecht voor een terughoudende opstelling door de Eerste Kamer?

    Vraag 5

    Heringa bespreekt enkele varianten om

    .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 3

    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 3

     

    Vragen

    Vraag 1

    In de hoofdstukken 13 en 36 van het Handboek wordt onder meer geschreven over de (rol van de rechter bij de) interpretatie van de Grondwet.
    A: Wat wordt bedoeld met ‘’tweesporigheid’’ in de uitleg van de Gw?
    B: Wat is het verband tussen het toetsingsverbod van art. 120 Gw en de vanaf p. 849 beschreven grenzen aan de rechtsvormende taak van de rechter?

    Vraag 2

    Verhey en Aal bespreken in hun artikel Delegatie van regelgevende bevoegdheid in Nederland: tijd voor herbezinning de grenzen die het Nederlandse staatsrecht stelt aan delegatie van de bevoegdheid tot regelgeving.

    A: Wat wordt verstaan onder een zelfstandige algemene maatregel van bestuur?

    B: Het uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) is een zelfstandig bestuursorgaan dat belast is met onder meer de uitvoering van de Werkloosheidwet en de Ziektewet. Daartoe heeft het UWV bij wet de bevoegdheid gekregen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen over de wijze van inning van premies. Artikel 73, tweede en derde lid van de Wet financiering sociale verzekeringen bepaalt daarover:

    1. Het UWV kan nadere regels stellen met betrekking tot de premie.

    2. De door het UWV op grond van het tweede lid gestelde regels behoeven de goedkeuring van onze Minister.

    Wat is de staatsrechtelijke verklaring voor het bestaan van het derde lid?

    C: In de moderne verhoudingen is de praktijk van het opnemen van ruime delegatiegrondslagen een groter probleem dan de uitgifte van zelfstandige algemene maatregelen van bestuur. Welke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen zulke ruime delegatie?

    D: Hoe kunnen de bezwaren zoals geformuleerd naar aanleiding van vraag 2c worden ondervangen?

    Vraag 3

     In 1989 wees de HR het Harmonisatiewet-arrest.

    A: De Hoge Raad bespreekt diverse argumenten die steun geven aan het oordeel de rechter bevoegd te achten een wet in formele zin te toetsen. Welke rol speelt de kwaliteit van het proces van wetgeving in dit verband?

    B: In het arrest worden ook argumenten besproken die tot de conclusie voeren dat de rechter niet bevoegd is een wet in formele zin te toetsen. Welke zijn dat?

    C: Acht de Hoge Raad rechterlijke toetsing van de formele wet aan fundamentele rechtsbeginselen onder alle omstandigheden uitgesloten?

    Vraag 4

    In het geschil dat leidde tot het Faunaverordening Fryslan-arrest werd een zogeheten bevel tot wetgeving geëist.
    A: Welke staatsrechtelijke bezwaren kunnen worden ingebracht tegen een rechterlijk bevel tot wetgeving?

    B: Gaan de argumenten die de Hoge Raad er in deze zaak toe brengen de vordering af te wijzen, in gelijke mate op wanneer gevorderd

    .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 4

    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 4

     

    Vragen

    Vraag 1

    Per 1 januari 2015 is een groot deel van de overheidstaken op het terrein van de Jeugdwet, de zorg voor ouderen en langdurig zieke (wet maatschappelijke ondersteuning 2015) en voor mensen die niet in hun eigen onderhoud kunne voorzien (Participatiewet) overgeheveld van het Rijk (of soms: de provincie) naar de gemeenten. Gesproken wordt wel van ‘decentralisaties in het sociale domein’. Het betekent dat iedere gemeente voortaan naar eigen inzicht de uitvoering van deze drie wetten ter hand kan en zal nemen, uiteraard met inachtneming van de wettelijke kaders.
    A: Waarom heeft een dergelijke decentralisatie alleen zin als gemeentebesturen beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering van deze wetten?

    B: Is er bij de uitvoering van deze drie wetten in het sociale domein sprake van autonomie of medebewind? Licht uw antwoord toe.

    C: Welke juridische risico’s kleven aan deze overheveling van taken naar de gemeenten?

    Vraag 2

    De positie van het OM is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet RO.
    A: Leg uit waarom hier sprake is van deconcentratie, zoals in het Handboek behandeld op p. 856.

    B: Bestudeer art. 127 Wet op de Rechterlijke organisatie. Acht u deze bepaling juridisch nodig?

    Vraag 3

    Volgens art. 150 lid 1 Gemw moet de gemeenteraad een verordening vaststellen waarin regels worden gesteld mbt de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.
    A: Gaat het hier om een autonome taak of een medebewindstaak? Betrek art. 124 Gw en art. 108 lid 2 Gemw.

    B: Welke rechtsgevolgen zijn verbonden aan het onderscheid tussen autonomie en medebewind?

    C: Wat is ‘taakverwaarlozing’ en wie kan er ‘in de plaats treden’ als een medebewindstaak wordt verwaarloosd?

    D. Kunnen Gedeputeerde Staten de inspraakverordening bedoeld in vraag 3a vaststellen als de raad dit verzuimt?

    Vraag 4

    Er is veel discussie over de beste aanstellingswijze van de burgemeester. Verschillende varianten zijn denkbaar: door de kroon benoemd, zoals nu het geval is, door de raad benoemd of rechtstreeks gekozen.
    A: Welke consequenties zal een rechtstreeks gekozen burgemeester hebben voor de (controlerende) positie van de gemeenteraad?

    B: Waarom ligt het bij een rechtstreeks gekozen burgemeester voor de hand dat zijn takenpakket wordt vergroot en hij zijn eigen wethouders zal willen benoemen?

    C: In hoeverre kan de huidige verhouding tussen raad en burgemeester worden gekwalificeerd als een verhouding waarin de vertrouwensregel geldt?

    Vraag 5

    Stel, de gemeenteraad verbiedt in een autonome verordening het stoken van houtkachels vanwege de overlast die dit voor buurtbewoners oplevert. Mevrouw, bekend om haar ‘natuurlijke’

    .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 5

    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 5

     

    Vragen

    Vraag 1

    Zijn niet-eenieder verbindende bepalingen van verdragen waar het Koninkrijk partij bij is, toepasbaar in de Nederlandse rechtsorde?

    Vraag 2

    Het Handboek verwijst op p. 716-719 enkele malen naar het Spoorwegstaking-arrest. In dat arrest sprak de HR zich uit over de vraag hoe de rechter toepassing moet geven aan de art. 93 en 94 Gw. In het arrest CAN/de Staat bespreekt de HR dezelfde vraag.

    A: Op welke wijze moet de rechter volgens de Hoge Raad in CAN/De Staat beoordelen of een verdragsbepaling eenieder verbindend is in de zin van art 93 en 94 Gw?

    B: In een noot (na te lezen in AB 2015/21) bespreken Philipsen en De Wit hoe de benadering in het arrest CAN/de Staat zich verhoudt tot eerdere jurisprudentie, waaronder het Spoorwegstaking-arrest. Zij concluderen ‘’dat bij een onverkorte toepassing van deze (CAN/staat benadering in een veel groter aantal gevallen sprake zal zijn van (schending) van rechtstreeks werkend verdragsrecht’’. Waarom komen de nootschrijvers tot deze conclusie?

    Vraag 3

    In het artikel Rechtstreekse werking van internationale verdragen: een Hollands probleem met een Amerikaanse of Franse oplossing? Bespreken de auteurs onder meer een initiatief van het kamerlid Taverne om de staatsrechtelijke regels rondom goedkeuring van verdragen aan te passen. Daarnaast maken ze een vergelijking tussen de staatsrechtelijke regeling van de doorwerking en voorrang van verdragsrecht in Nederland, Frankrijk en de VS.

    A: Inmiddels is het voorstel-Taverne in gewijzigde vorm aanvaard en heeft het geleid tot art. 2, tweede lid van de Rwg&bw. Waarin verschilt die bepaling van het oorspronkelijke voorstel van Taverne, zoals Van Rossem en Spijkers het beschrijven?

    B: Vertoont de Nederlandse doorwerkingsregel meer verwantschap met die van Frankrijk of die van de Verenigde Staten?

    Vraag 4

    De Rwg&bv geeft enkele voorschriften over de goedkeuring van een verdrag dat van de Gw afwijkt.

    A: Waarom verplicht het tweede lid van art. 6 Rwg&bv tot vermelding van de toepasselijkheid van art. 91, derde lid van de Gw?

    B: Hoe kunnen de Tweede, respectievelijk de Eerste Kamer uitdrukking geven aan hun overtuiging dat een goed te keuren verdrag van de Gw afwijkt, in het geval de regering meent dat van zo’n afwijking geen sprake is?

    Vraag 5

    Het Handboek bespreekt op p. 737-741 de rechtstreekse werking en voorrang van Unierecht. In het Rusttijden-arrest oordeelt de HR over vragen naar de verhouding tussen gemeenschapsrecht en nationaal recht.

    A: Waarop baseert de Hoge Raad zijn oordeel over de doorwerking van Europees recht?

    B: Hoe verhoudt dit oordeel van de Hoge Raad zich art. 93 en 94 van de Grondwet?

    .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 6

    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 6

     

    Vragen

    Vraag 1

    De inzet in de Occupy Amsterdam-zaak was of een tentenkamp een betoging in de zin va art. 9 Gw kan zijn.

    A: Op grond van welke overwegingen was de burgemeester van Amsterdam tot de conclusie gekomen dat de Occupy-kampeerders geen aanspraak konden maken op de bescherming van art. 9 Gw?

    B: Hoe bepaalt de ABRvS of de appellanten bescherming van art. 9 Gw genieten?

    Vraag 2

    Het Handboek bespreekt op p. 271 e.v. de vraag wie subject van een grondrecht kunnen zijn.

    A: Komt aan overheidsorganen een beroep op grondrechten toe?

    B: Welke complicatie speelt bij de vraag of ambtenaren subject van grondrecht kunnen zijn?

    Vraag 3

    In de verkenning inzet en juridische mogelijkheden Mosquito worden enkele opmerkingen gemaakt over de relevante grondrechtelijke normen bij de inzet van een Mosquito.

    A: Stel dat u erop uit bent een geplaatste Mosquito te verwijderen. Op welk grondrecht kunt u voor dat doel zich het beste beroepen?

    B: In par. 3.2.2. van de notitie wordt gesteld dat uitzonderingen op de voorwaarde van herleidbaarheid tot een grondwettelijke beperkingsclausule, zoals de redelijke uitleg, in dit geval niet van toepassing zijn. Waarom geldt die uitzondering hier niet?

    Vraag 4

    Ten tijde van de Drugspand Venlo-uitspraak bestond art. 174a Gemeentewet nog niet. De burgemeester had zich gebaseerd op een verordening die steunde op art. 149 Gemeentewet. Waarom concludeert de rechter desondanks dat de vereiste grondslag voor het besluit ontbreekt?

    Vraag 5

    De Sunday Times-uitspraak van het EHRM is van belang voor de interpretatie van diverse beperkingsclausules in het EVRM.

    A: Hoe bepaalt het Hof of sprake is van een beperking die ‘’bij wet is voorzien’’ ?

    B: Hoe bepaalt het Hof of sprake is van een beperking die ‘’in een democratische samenleving noodzakelijk is’’?

    Vraag 6

    De Önerylidiz-uitspraak geeft een goede illustratie van het leerstuk van de positieve verplichtingen onder het EVRM.

    A: Wat is de inhoud en het nut van het onderscheid tussen het ‘’substantieve aspect’’ en het ‘’procedurele aspect’’ van art. 2 EVRM?

    B: Waarom heeft Turkije volgens het Hof beide aspecten van art. 2 EVRM geschonden?

    C: Biedt de uitspraak steun voor de stelling dat de Nederlandse overheid gehouden is de winning van aardgas in het door aardbevingen getroffen Groningenveld te staken?

    D: Op grond van vaste Nederlandse jurisprudentie genieten openbare lichamen en hun bestuurders strafrechtelijke immuniteit voor ‘’gedragingen die naar hun aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuur functionarissen kunnen worden verricht in

    .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 7

    Staatsrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019 - Week 7

     

    Vragen

    Vraag 1

    Het SGP-arrest betreft de consequenties van de anti-discriminatiebepaling zoals die is opgenomen in het VN-Vrouwenverdrag.

    A: Wat is voor de Staat het inhoudelijke argument om te bepleiten dat het arrest van het gerechtshof zou worden vernietigd?

    B: Waarom moet volgens de HR in dit geval een beperking op de vrijheid van de SGP om uiting te geven aan haar levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging worden aanvaard?

    Vraag 2

    De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) werkt met de begrippen ‘’direct onderscheid’’ en ‘’indirect onderscheid’’.

    A: Waarin verschilt direct onderscheid van indirect onderscheid?

    B: Commerciële aanbieders van producten of diensten hanteren soms verlaagde tarieven voor bepaalde groepen, bijvoorbeeld voor vrouwen of senioren. Onder welke voorwaarde zijn deze praktijken in overeenstemming met de Awgb?

    Vraag 3

    In zijn noot onder de Jezus redt-uitspraak beschrijft Schutgens de stand van de jurisprudentie over art. 7 Gw.

    A: Wat is het voornaamste verschil in beschermingsreikdwijdte tussen de leden 1 en 3 van art. 7 Gw?

    B: Waarom concludeert de Afdeling Bestuursrechtspraak in de zaak- Jezus redt dat de appellant zich niet met succes op zijn recht op vrije meningsuiting kan beroepen?

    Vraag 4

    In de uitspraak van het EHRM in de zaak Von Hannover t. Duitsland II draaide het onder meer om de bescherming die roddelbladen genieten onder art. 10 EVRM.

    A: Waarom kan van art. 10 EVRM worden gezegd dat het zowel een ruimere als beperktere mate van bescherming biedt dan art. 7 Grondwet?

    B: Welke betekenis hecht het Hof aan de positie of status van de persoon over wie gepubliceerd wordt, de positie of status van het medium dat publiceert en de aard van het onderwerp waarover de publicatie handelt?

      Vraag 5

      De Onderwijsraad heeft in 2012 op verzoek van de Tweede Kamer een advies uitgebracht over de vraag of de interpretatie van art. 23 Gw nog past in de huidige maatschappelijke context.

      A: Welke garanties biedt art. 23 Gw aan het openbaar onderwijs?

      B: Welke garanties biedt art. 23 Gw aan het bijzonder onderwijs?

      Vraag 6

      Enkele jaren geleden werd bekend dat de kwaliteit van het onderwijs op sommige bijzondere scholen (vooral in de grote steden) onder de maat was. De verantwoordelijke wethouders zinden op manieren om de betreffende scholen te dwingen de kwaliteit te verbeteren. Zijn de gemeenten bevoegd slecht presterende scholen om die reden te korten op hun financiering?

      Vraag 7

      Naast de Grondwet bevatten ook diverse verdragen garanties inzake het onderwijs. Waarin verschilt de verdragsrechtelijke bescherming

      .....read more
      Access: 
      Public
      Work for WorldSupporter

      Image

      JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

      Working for JoHo as a student in Leyden

      Parttime werken voor JoHo

      Check more of this topic?
      How to use more summaries?


      Online access to all summaries, study notes en practice exams

      Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

      There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

      1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
      2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
      3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
      4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
      5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

      Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

      Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

      Field of study

      Access level of this page
      • Public
      • WorldSupporters only
      • JoHo members
      • Private
      Statistics
      1522
      Comments, Compliments & Kudos:

      Add new contribution

      CAPTCHA
      This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
      Image CAPTCHA
      Enter the characters shown in the image.
      Promotions
      Image

      Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

      Werkzaamheden: o.a.

      • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
      • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
      • PR & communicatie werkzaamheden

      Interesse? Reageer of informeer