Boeksamenvatting bij The pursuit of history. Aims, methods and new directions in the study of modern history van Tosh

1 – Historisch Bewustzijn

Zoals persoonlijke ervaringen bepalend zijn voor een begrip van de wereld om ons heen, zo heeft een samenleving een geheugen dat plaats en richting geeft voor een groep binnen een groter geheel. Enige kennis van de geschiedenis is noodzakelijk om de maatschappelijke inrichting en ontwikkelingen te kunnen begrijpen.

Er zit een verschil tussen maatschappelijk geheugen en historisch bewustzijn: de eerste is nogal selectief, aangepast aan de eisen en bezwaren van het heden, terwijl de laatste het doel heeft zo compleet en nauwkeurig mogelijk het gebeurde weer te geven.

Een collectief geheugen is een voorwaarde voor een gemeenschappelijke identiteit. Hierbij kan de nadruk op een ontstaansmythe liggen, of op belangrijke gebeurtenissen in de ontwikkeling van de desbetreffende groep. Het delen hiervan zorgt vaak voor een bereidheid zich actief voor de groep in te spannen: het historische narratief biedt een zingevende verklaring voor het heden. Dit sociale geheugen verwijst naar een universeel verschijnsel, dat in elke samenleving inspiratie of troost kan bieden.

Gemeenschappelijk geheugen kan leiden tot een besef van omvatting maar ook tot een nadruk op onderdrukking en uitsluiting, bijvoorbeeld in het geval van bewegingen ter emancipatie van zwarten, arbeiders en vrouwen. Deze bewegingen leggen de nadruk op het schrijven van een eigen groepsgeschiedenis, aangezien de heersende stroming in de geschiedkunde hun stem zou hebben onderdrukt.

De historistische benadering, opgekomen in de negentiende eeuw, vormt de basis van de professionele geschiedschrijving. Kenmerkend voor deze stroming was de waardering van het verleden op zichzelf, onafhankelijk van politieke beweegredenen. De historisten zagen in elk tijdperk een eigen cultuur, waarbij het verstrijken van de tijd de omstandigheden van het menselijk leven zodanig verandert, dat men enkel met behulp van een hoop bronnen en een rijk voorstellingsvermogen toegang zou kunnen krijgen tot het verleden. Dit verleden moest in haar eigen waarden begrepen worden. Bovendien kon de maatschappij volgens historisten alleen begrepen worden door een blik op de ‘historische wortels’.

Begin negentiende eeuw ging men met nieuwe interesse naar het verleden kijken. Binnen de romantiek ging men op zoek naar inspiratie in het verloren geraakte verleden. Leopold von Ranke zag het als taak van de historicus om het verleden te laten zien zoals het geweest was. Om de beweegredenen te achterhalen van de mensen van vroeger, was het nodig de context waarbinnen ze leefden te herscheppen. Ranke zag het als ideaal als historici zich zoveel mogelijk zouden verwijderen van de heersende denkbeelden en belangen van hun eigen tijd.

 

Er zijn drie zaken die een voorname rol spelen bij de totstandkoming van historisch bewustzijn. Ten eerste is het van belang om de afstand te erkennen die de historicus scheidt van de tijd die hij onderzoekt. Zaken die men nu als vanzelfsprekend ziet, werden vroeger vaak in een heel ander licht bekeken. Het onderschatten van de kloof die het verstrijken van de tijd met zich mee brengt, leidt dikwijls tot anachronismen. Om deze reden is empathie erg belangrijk: om de vreemde bewoners van het verleden te begrijpen dient men zijn voorstellingsvermogen aan het werk te zetten. Dit kan leiden tot afkeer, maar ook tot herkenning.

 

Een manier om de afstand te meten is door indeling in tijdperken. Dit kan door de gebruikelijke indeling in eeuwen en decennia, maar historici bedenken ook zelf labels gebaseerd op omslagpunten, zoals de Franse Revolutie. Hierbij moet opgemerkt worden dat de inwoners van het verleden hun eigen tijd vaak heel anders labelden en dat de tijdsindelingen van historici vaak vooral de gebeurtenissen in de Europese geschiedenis volgen.

 

Een tweede factor voor historisch bewustzijn is context. Binnen de geschiedkunde moet men de gebeurtenissen niet geïsoleerd zien: historici dienen deze vanuit de omstandigheden die toen golden te kunnen verklaren. Enkel het opmerken van de afstand is niet genoeg. Om deze context te kunnen scheppen is een uitgebreid overzicht van de ontwikkelingen in een bepaald tijdperk nodig. Dit is wat de professionele historicus vaak onderscheid van de amateuristische: deze laatste volgt nauwkeurig een bepaalde ontwikkeling, vaak zonder een goed beeld te hebben van andere aspecten binnen hetzelfde tijdperk.

 

Tenslotte is het ook van de belang om relevantie van bepaalde gebeurtenissen te kunnen zien, bekeken vanuit een groter historisch verband. Hoezeer men een gebeurtenis ook van context voorziet, bepaalde zaken krijgen extra betekenis wanneer bekeken vanuit een historisch continuüm, bijvoorbeeld als ze de voorbode of de aanzet vormen tot veel grotere ontwikkelingen. Het door middel van dit grotere beeld dat men dat men processen in kaart kan brengen die het grote verschil tussen het ene tijdperk en het andere kunnen verklaren, de 'weg' die maatschappij is gegaan. Dit houdt evenwel in dat elk aspect van onze huidige samenleving een veranderlijk, historisch te duiden verschijnsel betreft, hoezeer men ook geneigd is eerbied te schenken aan leeftijd van instituties of gebruiken.

 

De nadruk van de historisten op de vreemdheid en onafhankelijkheid van het verleden heeft voor een grotere kloof gezorgd tussen de professionele geschiedkunde en de populaire omgang met het verleden. Deze laatste zit vaak vol eigentijdse opvattingen en heeft maar selectief oog voor hoe het nou eigenlijk echt was. Drie aspecten van het gemeenschappelijke geheugen treden vaak verstorend op.

 

De eerste is de eerbied voor traditie. In een kleine gemeenschap waar de samenhang erg gebaseerd is op het in stand houden van vaste gebruiken en gewoonten, kan het nuttig zijn om het oude te vereren, om het verleden als een maatstaf te gebruiken voor het heden. Grotere, meer dynamische samenlevingen hebben hier echter niet veel aan. Een dergelijk geloof kan belangrijke veranderingen onderdrukken of zelfs terugdraaien. Niet alleen ontmoedigt een nadruk op traditie verandering: het leidt bovendien vaak tot het ontkennen van de historische wording en ontwikkeling van zaken die om hun ouderdom worden verheerlijkt.

 

Een belangrijk voorbeeld van een dergelijke verstoring is de verering van natiestaten. Ook deze hebben hun wortels en zijn sterk van vorm veranderd in de loop der eeuwen. Historici – ook de historisten – hebben echter actief meegedaan aan het componeren van narratieven ter verheerlijking van het vaderland. Dergelijke mythevorming heeft sterk bijgedragen aan de vorming van nationale identiteiten. De volksgeest werd gezien als een soort exclusieve, tijdloze essentie die zich door de eeuwen heen manifesteert in taal, cultuur en veldslagen. Dit heeft gezorgd voor een zeer selectief 'shoppen' in de geschiedenis. Bovendien beziet men de identiteit als losstaand van elke historische context.

 

Voor nieuwe natiestaten is het misschien zelfs onmogelijk om de noodzakelijke samenhang te scheppen, zonder het bedenken van een, vaak roemrijk, verleden dat het bestaan van zo'n natie rechtvaardigt. Echter, ook lang bestaande natiestaten kunnen gebruik maken van het verleden om nationalistische gevoelens aan te wakkeren, zeker op momenten van crisis. Hierbij worden verschil en verandering vaak verwijderd, ten gunste van eenheid.

 

Nostalgie is een tweede verstorend aspect, waarbij men in het verloop van de geschiedenis enkel achteruitgang ervaart. Het bestaan van dergelijke gevoelens is van alle tijden: desalniettemin is nostalgie het sterkst aanwezig wanneer de veranderingen elkaar hevig en snel opeenvolgen. Men kan troost vinden in herinnering wanneer vertrouwde zaken lijken te verdwijnen, al is hierbij snel geneigd om het verleden te idealiseren, enkel de mooie aspecten te conserveren in gedachten. Een veelvoorkomende uiting hiervan is 'erfgoed', waarbij men de neiging heeft het oude op een aantrekkelijke manier onder de aandacht te brengen.

 

Niet alleen is nostalgie vaak een soort ontsnapping en daarmee een manier om handelen in het heden te ontmoedigen; bovendien leidt dit sentiment vaak tot slechte geschiedschrijving omdat het verleden tegenover het heden wordt geplaatst in plaats van ervoor. Het verschil wordt enkel moreel geduid: een spiegel van misstappen.

Een derde verstoring is het geloof in vooruitgang, eigenlijk het tegenovergestelde van nostalgie. Dit geloof leidt ertoe dat men elke verandering als een stap in de goede richting ziet. Het idee van vooruitgang stamt uit de Verlichting en hangt sterk samen met Moderniteit en het idee van een 'ontwikkelde wereld'. Verlichtingsdenkers beschouwden de geschiedenis als een weg van eindeloze vooruitgang, waartegen het verleden barbaars afstak. Al is het geloof in een dergelijke positieve verandering tegenwoordig wat schaarser, een dergelijke overtuiging heeft een sterke invloed uitgeoefend op de ontwikkelingen van de afgelopen twee eeuwen.

 

Aangezien men bij het geloof in vooruitgang het heden automatisch boven het verleden plaatst, een waardeoordeel dat het verleden altijd als meer primitief bestempelt, leidt deze opvatting ertoe dat men de beweegredenen van mensen uit het verleden niet begrijpt. Ook wordt vaak enkel gekeken naar de ontwikkelingen die tot het rationele, verlichte heden zouden hebben geleid. Historisme, met zijn focus op 'het beoordelen van het verleden naar zijn eigen maatstaven', is deels ontstaan als een reactie tegen deze verlichtingsgeest.

 

Al deze drie verstoringen komen voort uit een menselijke behoefte naar veiligheid. Het probleem ermee is dat het verleden afgestemd moet worden op dergelijke, hedendaagse behoeften. Men zoekt naar een zingevend narratief dat eigen overtuigingen bevestigt.

 

Geschiedkundigen leggen graag de nadruk op hun afstand van dergelijke populaire attitudes, al blijkt deze in de praktijk vaak lastig te behouden. Toch vormt deze afstand wel de voornaamste doelstelling van de geschiedkunde. Het is de taak van de historicus om foutieve, ideologisch geladen interpretaties van het  verleden te corrigeren, of deze nu nationalistisch, socialistisch of conservatief zijn. Het punt is dat men vaak niet op dergelijke correcties zit te wachten, omdat de gekoesterde ideeën bouwstenen van identiteit vormen.

 

Een strikte scheiding tussen de historische academici en de verdedigers van het gemeenschappelijke geheugen is echter niet aan de orde. Zo is er een, meer postmoderne, stroming met de opvatting dat herschepping van het verleden niet mogelijk is en dat elke poging in die richting meer een spiegel van het heden is dan van het verleden. Ondanks de geringe steun voor deze denkwijze onder historici kan men erop wijzen dat amateurs wel degelijk tot nauwkeurige bestudering van het verleden in staat zijn en dat de origine van bepaalde academische richtingen in een politieke strijd ligt. Ook is het gemeenschappelijk geheugen zelf een veel bestudeerd onderwerp binnen de geschiedkunde.

 

Toch is het onderscheid belangrijk: hierbij gaat het er vooral om dat geschiedkunde als doel heeft om het verleden meer te laten zijn dan een instrument van het heden.

2 – Verschillende toepassingen van geschiedenis

 

Kunnen we wat leren van geschiedenis?

De vraag “wat kunnen we leren van geschiedenis”  heeft binnen de geschiedenis tot vele discussies geleid. Het feit dat historici zelf verschillende antwoorden geven laat al zien dat dit een vraag is die zich niet gemakkelijk laat beantwoorden. Iemand die zich voor onbepaalde tijd wil verdiepen in het vak geschiedenis moet ook reflecteren op wat het nut hiervan is.

 

Metageschiedenis staat als benadering van geschiedenis aan de ene kant van het spectrum die op deze vraag een antwoord wil geven. Binnen deze opvatting heerst de gedachte dat de geschiedenis ons vertelt wat wij nodig hebben voor de toekomst. Door het bestuderen van de geschiedenis kunnen we inzichtelijk maken wat er in het verschiet ligt. Deze opvatting vereist een schematische interpretatie over de oorzaak van menselijke ontwikkeling. Het geloof in deze opvatting is sinds de val van het communisme sterk afgenomen. Aan de andere kant van het spectrum heerst de gedachte dat geschiedenis ons niets kan leren.

 

Deze afkeer van historie heeft twee redenen:

 

  1. Een verdediging tegen het totalitarisme. De praktische consequenties van het beroep doen op de geschiedenis om het communisme te verantwoorden is bij vele intellectuelen tijdens de koude oorlog in het verkeerde keelgat geschoten. Dit heeft er voor gezorgd dat überhaupt  denken dat geschiedenis enige bewijzen/handvaten bied voor de toekomst volkomen in diskrediet is gebracht. 
  2. Het zich afkeren van geschiedenis is een obligatie naar moderniteit. Waarom zou jij je bezighouden met het verleden? Je leeft immers in het heden.

 

Allebei deze redenen, zowel de metageschiedenis als de totale afkeer van geschiedenis hebben nadelen. Metageschiedenis mag dan wel de historicus de rol van profeet geven maar dit heeft vaak verdraaiing dan wel ontkenning van menselijk handelen in de geschiedenis tot gevolg. Het afwijzen van de geschiedenis zou natuurlijk betekenen dat de bestudering zwaar gelimiteerd zou worden. De studie van de geschiedenis zou dan een genotzuchtig oudheidkundig streven worden waarin men wel interesse zou hebben voor de historische details en artefacten zonder te verwijzen naar hun wijdere context of significantie. Uiteindelijk zal het meest overtuigende antwoord, op de vraag hoe geschiedenis kan leiden tot relevante inzichten, ergens tussen deze twee extremen in liggen. Historici proberen hun vergaarde kennis zinvol te maken door gebruik te maken van de drie principes: verschil, context en proces.

 

Met historisch verschil wordt bedoeld dat men zich probeert in te leven in een andere tijd. Om een historische gebeurtenis te kunnen interpreteren is het nodig om zich ervan bewust te zijn dat dit zich in een geheel andere tijd heeft afgespeeld en er zijn dan ook meerdere manieren van interpretatie mogelijk. Als men de geschiedenis wil beschrijven/interpreteren moet men zich verplaatsten naar die tijd. We maken een soort databank van het verleden. Hieruit vormt zich een verzameling van ervaringen, deze laat allerlei verschillende mogelijkheden en door de geschiedenis aangedragen oplossingen voor problemen zien. Hierdoor kunnen wij geschiedenis gebruiken als  instrument  om onze controle over het heden te vergroten.

 

Er kan een gevoel van herkenning ontstaan wanneer men naar gebeurtenissen uit het verleden kijkt. Geschiedenis kan ook als therapie fungeren. Om pijn uit het verleden te helen moet men de geschiedenis erkennen en  begrijpen. Dit is bijvoorbeeld te zien bij de politiek van de Glasnost uitgeroepen door Gorbatsjov in 1980. Hij realiseerde zich hoe zwaar de psychische last was bij de bevolking zolang het diep verborgen bleef. Hij opende de archieven voor historici en stond hier toe dat de bevolking in het openbaar erkenning moest nemen van de verschrikkingen van het Stalin bewind.

 

Het is belangrijk om de geschiedenis in zijn context te zien. De discipline van het in een  context plaatsen komt uit de historicus’ overtuiging dat je altijd het geheel in je achterhoofd moet houden om de delen te begrijpen. Dit denken wordt steeds moeilijker omdat onze samenleving erg complex geworden is wat leidt tot een zeer overdreven vertrouwen in specialistmes en expertises zonder rekening te houden met het grotere plaatje. Door de complexiteit van de samenleving zijn wetenschappers/onderzoekers het normaal gaan vinden om één aspect zeer gedetailleerd te bestuderen en andere aspecten onder te belichten en hierdoor veronderstellingen te doen over het bestudeerde onderwerp. Een historicus moet dit juist niet doen, en over de grenzen heen kijken van zijn eigen specialisatie.

 

Herhaling van geschiedenis

Herhaalt de geschiedenis zichzelf? Het antwoord op deze vraag is volgens de meeste historici nee. Mensen streven ernaar om van hun fouten uit het verleden te leren (dit gaat ook op voor samenlevingen). Het idee dat men zowel praktische als morele lessen kan halen uit de geschiedenis was vooral populair tijdens de renaissance. Ook politici waren zeer gecharmeerd van het idee om een soort leidraad te vinden in de geschiedenis in de vorm van praktische lessen uit publieke aangelegenheden. Zo wordt tegenwoordig door historici niet meer gedacht, men moet juist uitkijken dat de geschiedenis niet wordt gebruikt als een gids voor de toekomst. Een gebeurtenis bestaat uit een unieke combinatie van omstandigheden en juist om deze moet het gaan. De waarheid dat de geschiedenis zichzelf nooit herhaald, limiteert ook het denken dat door bestudering van de geschiedenis de toekomst voorspelt kan worden. Ook al kan een factor van een al plaatsgevonden gebeurtenis terugkeren, er zijn altijd andere factoren in het spel die een gebeurtenis bepalen en uniek maken waardoor de toekomst nooit voorspelt kan worden. Het controleren of voorspellen van de toekomst is een illusie, en een leven in onzekerheid over de toekomst maakt deel uit van het menselijk bestaan.

Het proces is net zo productief in het geven van inzicht, en het zou ons kunnen helpen om de wereld om ons heen te verklaringen. De conclusies die wij trekken uit historische processen moeten dan wel gedaan worden d.m.v. zorgvuldig onderzoek. Deze kunnen dan weer leiden tot bescheiden maar bruikbare voorspellingen. Deze voorspellingen kunnen wij   ‘sequential’ (opeenvolgende) voorspellingen noemen om deze te scheiden van de ‘repetitive’ of ‘recurrent’ (zich herhalende) voorspellingen. Deze heersende overtuigingen over een historisch proces moeten getest worden en wellicht vervangen worden door een meer accuraat perspectief. Soms is het spotten van een valide en passend historisch proces moeilijk door de aanwezigheid van één of meer ‘trajectory’. Door deze processen in de geschiedenis te bestuderen kan er een alternatief geboden worden voor de aanname in het hedendaagse denken bij mensen dat naties of landen onveranderd blijven of tijdloos zijn. Vaak denken zij dat hun land onveranderd blijft ondanks de veranderlijke of wispelturige tijd. Er wordt ook biologisch deterministisch gedacht over wat sociaal gestructureerd is. Landen en de sociale processen die zich daarin afspelen staan niet ‘vast’ en zijn ook niet voorbestemd voor een bepaald pad. Zij zijn door mensen gemaakt en zijn dus bedachte samenlevingen die wij zelf vormen en aansturen door beslissingen die wij maken in het verleden.

 

Nut bestuderen van geschiedenis

Er wordt door historici zeer verschillend gedacht over wat nou relevant is aan het bestuderen van geschiedenis en hoe dit kan leiden tot nuttige of bruikbare informatie. In de late 19e eeuw vond er binnen de geschiedwetenschap professionalisering plaats. Sommige historici vonden dat geschiedenis bestudeerd moest worden puur omwille van het vak geschiedenis zelf en niet teveel aandacht te besteden aan de praktische voordelen of lessen die uit deze benadering gehaald kunnen worden. Dit heeft  geresulteerd dat sommige historici het zich tot hun missie heeft gemaakt om de geschiedenis te laten herleven. Dit kan als een positief verschijnsel worden beschouwd in het bestuderen van geschiedenis voor de geschiedenis vanuit een persoonlijke fascinatie met gebeurtenissen in het verleden. Dit persoonlijke streven van het bestuderen van de geschiedenis kan ook leiden tot een persoonlijk zelfbewustzijn door uit zijn of haar eigen wereld te stappen.                              

 

Hier tegenover zijn er veel historici die vinden dat het bestuderen van geschiedenis gaat over het verklaren van het verleden in plaats van het herleven van geschiedenis. Hun doel is het interpreteren van de geschiedenis als een proces. Er is dus een verschil tussen recreëren en verklaren van het verleden.

 

Echter, het is mogelijk dat bepaalde onderwerpen van historische uitleg te voorzien zonder hierbij te refereren aan sociale relevantie. Onderwerpen zoals de oorzaken van WOI kunnen bestudeerd en verklaard worden op een onafhankelijke manier zonder enige herkenning dat zij mogelijk onze keuzes voor hedendaagse beslissingen beïnvloeden.  Academische syllabussen worden soms nog steeds ingedeeld met het idee dat de geschiedenis bestaat uit een paar bepalende gebeurtenissen en kern thema’s. Hierover wordt gedacht dat zij het beste materiaal bieden om het intellect te trainen. Nieuwe thema’s worden als zijwegen van de “echte geschiedenis” beschouwd. Het is moeilijk om in deze gedachtegang niet iets fundamenteels conservatief te herkennen. Het blijft zo dat de studie van geschiedenis nog steeds zeer aantrekkelijk is voor diegene die het niet eens is met de huidige gang van zaken binnen de sociale of politieke wereld. Zij refereren graag terug naar een simpelere tijd en hebben soms de gedachte dat “vroeger alles beter was”.

 

Sociale relevantie van geschiedenis wordt niet alleen van de hand gedaan door conservatieve gedachtegangen. Vaker worden deze beargumenteerd door de gedachtegang dat “relevante” geschiedenis onverenigbaar is met de historicus’ zijn primaire obligatie om eerlijk te zijn naar het verleden en met de eisen voor wetenschappelijke objectiviteit.

 

Het staat de historicus dus vrij om zijn eigen keuze in onderwerp binnen de geschiedenis te maken op basis van de relevantie voor de huidige samenleving. Deze moet hierbij wel uitkijken dat zijn of haar perspectief op geschiedenis niet misbruikt wordt door ideologieën. Zij moeten met hun historische perspectief over voorbeelden van historische processen bijdragen aan het debat of algemene discussie over een bepaald onderwerp. Voldoen aan de vraag naar historische relevantie voor onze huidige situatie betekend niet dat deze vrij staat bepaalde aspecten van de geschiedenis te verdraaien, maar dat deze ons bepaalde aspecten niet laat vergeten die juist nu weer relevant zouden zijn voor onze huidige situatie. Door dit te bieden aan de niet-historicus wordt deze er op gewezen dat er alternatieven voor handen waren waarover hij of zij in de eerste instantie niet over had nagedacht en dat veel dingen die gezien worden als vanzelfsprekend helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn.

 

De maatschappij verwacht een interpretatie van het verleden die relevant is voor het heden en dat deze een basis vormt voor het formuleren van keuzes in de toekomst. Historici mogen dan wel zeggen dat zij zich bezig houden met het verleden en niet met de toekomst en dat geschiedenis om objectief te willen blijven niet sociaal relevant kan zijn, zij ontlopen hierdoor een bredere verantwoordelijkheid. Het is juist erg belangrijk dat de samenleving door historici worden voorzien van een goed beargumenteerd historisch perspectief voor hedendaagse problemen. Als dit niet gedaan wordt of gedaan wordt door ongekwalificeerde non historici bestaat er het risico dat er foute interpretaties gegeven worden aan zaken van het verleden. De historici zijn de enige die mensen die gekwalificeerd genoeg zijn om de mens te voorzien van een waar historische perspectief om hen te redden van de schadelijke effecten van de blootstelling van historische mythes. Hieruit volgt de gedachte dat de contemporaine geschiedenis ( na 1945) veel aandacht moet krijgen. Dit omdat voornamelijk uit het recente verleden conclusies over menselijk handelen worden getrokken die weer moeten leiden tot antwoorden op problemen in de toekomst.

Volgend op het debat of geschiedenis nou wel of geen sociale waarde heeft , heeft er lang een debat bestaan onder welke faculteit het vak geschiedenis moet vallen. Traditioneel gezien word deze vaak gerekend tot de geesteswetenschappen (humanities). Kenmerkend voor deze wetenschappen is dat zij vinden dat alles wat de mens tot nu toe gepresteerd heeft een intrinsieke waarde bezit, ongeacht of deze nu wel of geen praktisch nut bied voor de samenleving. Andere vinden dat geschiedenis als vak onder de sociale wetenschappen moet vallen. Deze vinden over het algemeen gezien dat bestuderen van menselijk handelen kan leiden dat antwoorden op hedendaagse vragen op het gebied van economie, poltiek of maatschappij.

3 – De verschillende velden binnen de geschiedenis

Het is onmogelijk voor de historicus om zich met de hele geschiedenis bezig te houden. Er is zoveel te vertellen en te bestuderen dat het specialiseren van de geschiedenis in sub velden onmisbaar is voor het juist bestuderen ervan. Dit maakt de bestudering van het vak niet alleen goed werkbaar, het verbreed ook het denken over bepaalde historische gebeurtenissen doordat wij deze bekijken door verschillende ‘brillen’. Deze specialisatie ging in eerste instantie vaak op tijd en plaats, hiernaast werd er vervolgens ook gespecialiseerd in thema.

 

Er is een grote variëteit aan velden binnen het vak geschiedenis. Naast de politieke geschiedenis bestaat ook de: sociale, economische , religieuze, globale , locale, micro en totale geschiedenis. Historici hebben dus hun horizon enorm verbreed en houd zich allang niet meer enkel bezig met de politieke geschiedenis.

 

Politieke geschiedenis wordt conventioneel gezien als de studie naar al die aspecten van het verleden die te maken hebben met de formele organisatie van macht binnen een samenleving (of staat).  Dit veld heeft voor lange tijd binnen het vak geschiedenis een zeer prominente plek ingenomen.  De kentering kwam rond de eeuwwisseling. Steeds vaker en luider kwam er protest uit de hoek van de historici over de politieke focus van academische geschiedenis. Men pleitte in verschillende landen voor een nieuwe en bredere aanpak. Er werd steeds meer een link gelegd tussen sociale en economische omstandigheden en Geschiedenis. Deze nieuwe vorm van geschiedenis werd voor het eerst echt uitgewerkt door Marc Bloch en Lucien Febre die in 1929 een historisch tijdschrift op poten hebben gezet onder de naam: Annales d’histoiresociale et économigue  vaak simpelweg afgekort tot Anneles. In het eerste volume eiste zij van hun collega-historici niet alleen een bredere aanpak maar pleitte zij ook voor een bewustwording over datgene wat men kan leren van andere disciplines, vooral die binnen de sociale wetenschappen ook al houden deze zich vaak alleen bezig met hedendaagse problemen.  Hierdoor konden juist historici zich ervan bewust worden dat er een enorm meer aantal vragen gesteld kunnen worden aan bepaalde historische bronnen. Het is hoofdzakelijk door dit soort initiatieven dat het aantal specialisaties binnen het vak zo is toegenomen.

 

Het kan binnen het zeer omvangrijke gebied wat wij het vak geschiedenis noemen zeer onduidelijk en oncoherent overkomen wat een historicus nu precies doen. Tosh heeft er dan ook voor gekozen om in dit hoofdstuk in te delen in drie “cross sections”

1-      Contrast tussen het individu met de maatschappij of de massa

2-      contrast tussen materiële wereld met de mentale of culturele aspecten van de ervaring

3-      Contrast tussen het locale en globale

 

Deze tezamen zeggen iets over het bereik van historische studie.  Elk historisch werk geeft een balans tussen het individu of de samenleving, tussen het materiële en mentale, en tussen het globale en locale.  Waar de balans komt te liggen is aan de onderzoeker. Academische trends beïnvloeden vaak het resultaat aangezien historici graag vooroplopen of anticiperen. De verscheidenheid aan opties is enorm, wat maar weer laat zien dat geschiedenis geen disciplinaire grenzen kent. Juist deze hoeveelheid aan opties binnen het vakgebied maak de geschiedenis zo’n stimulerende streven.

4 – De verschillende bronnen

Historische bron

Goed historisch onderzoek staat of valt bij de beschikbaarheid, karakter en of aanwezigheid van bronnen. Geschiedenis studenten gebruiken zeer zelden historische bronnen in hun originele staat. Vaak zijn de bronnen secundair en hebben zij weinig overeenkomst met het origineel. Dit hoofdstuk geeft een vollediger beeld over de herkomst van, en problemen met de verschillende soorten bronnen die historici gebruiken.

Onder de term historische bron valt alles wat maar te maken heeft met geschiedenis en wat is overgebleven uit een bepaalde tijd, dus ook het niet geschreven woord zoals schilderijen, foto’s en architectonische overblijfselen. De nadruk bij historische bronnen ligt voor de historicus echter wel op het geschreven woord. De boekdrukkunst heeft er voor gezorgd dat er een enorme toename kwam in documenten. In de 15e en 16e eeuw besloten bedrijven en instanties vaker om meerdere redenen hun administratie te archiveren.

Het gebruik van het geschreven woord als bron voor de historicus is vaak een gecompliceerd gebeuren. Zowel in hun keuze voor onderwerp als in het uiteindelijke boek zijn historici beïnvloedt door wat er is geschreven door voorgangers waardoor zij veel bewijzen en  interpretaties die zij hieruit opmaken voor lief nemen.

Een historisch werk moet altijd getest worden op hoe er is omgegaan met alle bewijzen die voorhanden zijn en of  de bron nog bruikbaar is. Dit kan gedaan worden door te kijken of deze nog in overeenstemming is met het gangbare beeld van datgene wat hij of zij wil beschrijven.

 

Primaire bronnen

De originele bronnen (het originele document ) worden als primair beschouwd, alles wat de historicus of anderen geschreven hebben over een originele bron wordt secundair genoemd. Waar de lijn getrokken wordt tussen primair en secundair is subjectief. Deze is niet zo simpel als het op het eerste ook lijkt hoewel zeer fundamenteel voor elk historisch onderzoek. Als ‘orginele bron’ wordt vaak gezien alles wat geschreven of gemaakt is in de tijd waarin de gebeurtenis heeft plaatsgevonden. De historicus zou altijd die bronnen prefereren die het dichts bij de gebeurtenis staan, maar de bronnen die verder weg staan hebben weer zo hun eigen voordelen. Het is ook zeer belangrijk dat een historicus de bronnen die hij of zij gebruikt ook zeer goed bestudeerd of deze wel accuraat zijn, niet alle primaire bronnen hoeven goede bronnen te zijn.

 

Om zich een weg te banen tussen de enorme hoeveelheid primaire bronnen die voorhanden zijn voor hun historicus is er een soort classificatie systeem nodig. Er zijn twee soorten primaire bronnen: gepubliceerde en ongepubliceerde. De tweede kan weer onderverdeeld worden in een verschil tussen de auteurs. Aan de ene kant dan  het de overheid zijn, aan de andere kant bedrijven, coöperaties instellingen of individuen.

 

Wat belangerijk is, is of datgene wat geschreven is, op papier is gezet met de bedoeling om bepaalde zaken op te schrijven voor het nageslacht. Er is dus bewust nagedacht over datgene wat hij of zij op papier gezet heeft in de vooronderstelling dat dit gelezen wordt door de volgende generaties. De meest onthullende bronnen zijn die, die niet geschreven zijn voor het nageslacht zoals bijvoorbeeld brieven en dagboeken. Voorbeeld van bronnen die wel voor het nageslacht geschreven zijn is de autobiografie.

 

Een voordeel van deze bronnen is dat deze goed bewaard en goed leesbaar zijn gebleven. Nadeel is dat zij vaak verre van objectief zijn. Autobiografie kan gezien worden als de moderne variant van de middeleeuwse kroniek. Deze hebben als nadeel dat zij vaak in eigenbelang van de auteur of voor diegene waar het geschreven voor is geschreven zijn. Dit leidt tot verdraaiing van feiten. In de 18e eeuw kwamen de memoires op, met de bedoeling dat deze pas jaren na de dood onthuld/gepubliceerd werden. Groot voordeel van deze is dat hierin vaak echt de waarheid in verteld kan worden.

 

Een andere belangrijke primaire bron is de krant, hiervoor zijn drie redenen:

1 Zij laten zien welke politieke en sociale perspectieven er in die tijd de ronde deden. Wat er speelde in de samenleving van toen.

2 zij geven een ‘day to day record’ van gebeurtenissen

3 Kranten presenteren de resultaten van grondig gedaan onderzoek

Ook kan literatuur een goede bron zijn voor de historicus, deze bied vaak inzicht in de sociale, materiële en intellectuele milieu van de auteur.

 

De overheid geeft af en toe ook officiële publicaties uit, het nadeel hieraan echter is dat deze bronnen vaak niet objectief zijn aangezien zij vertellen wat de overheid belangrijk acht om het publiek te vertellen. Hierom zijn ongepubliceerde vertrouwelijke bronnen vaak veel interessanter voor de historicus.

Andere officiële instanties die ongepubliceerde documenten archiveren zijn de kerk en locale autoriteiten en “private firms’. Deze documenten zijn vaak belangrijk voor sociaal geschiedkundig onderzoek.

De kerk en staat zijn de oudste “record keeping” instanties van de westerse samenleving, vanaf de 15e eeuw veranderde dit echter. Vanaf deze tijd kunnen historici zich ook bezighouden met de altijd groter wordende records gemaakt door privé coöperaties en instellingen zoals de universiteit, politieke partijen en groeperingen.

Een andere bron zijn de privé correspondenties die bewaard zijn gebleven. Deze zijn vaak onthullend en wat objectiever aangezien deze niet geschreven zijn om bestudeerd te worden.

 

Voortbestaan van bronnen en het conserveren ervan

Waarom ‘overleven’ deze bronnen ? Privé brieven en dagboeken overleven vaak door de behoefte van de auteurs om na hun dood beroemd te worden of om de familie geschiedenis in stand te houden voor het nageslacht. Openbare registers zijn om meer eenvoudigere redenen bewaard gebleven, de overheid had wel een goed register nodig om een duidelijk overzicht te krijgen en te houden over de bevolking. Later kunnen zij dan ook in de registers terug lezen hoe bepaalde dingen enkele jaren geleden gingen zoals  bijvoorbeeld diplomatische onderhandelingen en omgangen met buitenlandse machthebbers. Wat ook mee heeft gespeeld in het willen vastleggen en bewaren van de geschiedenis was het groeiende historisch bewustzijn in de westerse wereld.

Deze combinatie van factoren maken onze documentatie van het verleden zo uniek van andere grote literaire culturen zoals China, India en de Moslim wereld waar het overleven van literaire bronnen vaak onregelmatig gebeurd is.

Het bewaren van historische bronnen is één ding, het conserveren ervan is weer iets heel anders. Officiële documenten zijn al vaak goed bereikbaar en geconserveerd in één van de vele archieven of “copyright” bibliotheken wat het onderzoek doen voor historici makkelijker maakt. De ongepubliceerde  bronnen zijn een ander verhaal. De conservatie van deze materialen die nooit gemaakt zijn met de bedoeling om opgeslagen te worden zijn een behoorlijke uitdaging. In sommige gevallen is het probleem opgelost door deze documenten wel te publiceren wat erg veel tijd kost om te doen. Het internet begint een steeds grotere rol te spelen in het opstellen van zulke publicaties in de vorm van online archieven waar historici makkelijk en snel bij bronnen kunnen komen.

 

Echter hebben historici niet altijd de volledige vrijheid om tot archieven toegang te krijgen. Sommige openbare registers van de overheid komen pas jaren later vrij.  Hoe vervelend deze restricties ook zijn, overheid’s archieven zijn in ieder geval wel goed bereikbaar en gecentraliseerd. Dit is totaal anders bij privé archieven waar de noodzaak om documenten georganiseerd te bewaren vaak niet gebeurd en het materiaal ook vaak slecht geconserveerd wordt waardoor het vaak moeilijk te gebruiken is. In de meeste Europese landen hebben de bibliotheken die zijn opgezet in de 19e eeuw ook de functie om deze privé archieven in veiligheid te stellen.

Nog erger is historisch materiaal wat in handen is van gewone mensen die geen flauw idee hebben dat zij beschikken over geschiedkundig belangrijk materiaal. Het is voor historici van groot belang om deze documenten ook boven water te krijgen zodat zij aan de aspiratie kunnen voldoen om niet de meesters maar de massa te dienen met hun geschiedkundig onderzoek.

5 – Gebruik van de bronnen

Er zijn twee verschillende benaderingen binnen historisch onderzoek die door de historicus gebruikt kunnen worden:

1.  Bron-georienteerd: dit betekend dat de historicus één of meerdere bronnen binnen hetzelfde onderwerp opzoekt en doorspit en vervolgens daaruit haalt wat van waarde is waarbij de inhoud van de bronnen de aard van het onderzoek bepaald en hieruit volgend ook het resultaat.

2. Probeem-georienteerd: Bij deze benadering wordt (meestal na het bestuderen van één of meerdere bronnen) een specifieke historische probleemstelling geformuleerd en vervolgens worden alleen de relevante primaire bronnen bestudeerd die een antwoord kunnen geven op de probleemstelling. Bij de bestudering van deze bronnen wordt niet gekeken naar bijzaken maar de onderzoeker gaat alleen puur in op het probleem wat hij of zij aan het onderzoeken is.

Beide methodes hebben zo hun nadelen. De bron-georienteerde methode kan uiteindelijk niets meer opleveren dan een onsamenhangend geheel van feitjes. De probleem-georienteerde methode wordt vaak gezien als de meest voor de handliggende methode van onderzoek doen en voldoet aan het beeld wat de meeste mensen hebben bij het doen van onderzoek. Het is echter zeer moeilijk vast te stellen wanneer een bron nu wel of niet relevant is.

Het bronnenmateriaal is meestal zo enorm in omvang of onhandelbaar dat de historicus nogmaals moet onderselecteren. In de praktijk worden de bovengenoemde methodes vaak beide gebruikt in historisch onderzoek, er moet tussen de twee dan wel een goede balans gevonden worden.

 

Het selecteren en gebruiken van bronnen

Beginnende onderzoekers gaan vaak niet nieuwe bron materialen doorspitten maar gaan vaak voor wel bekende bronnen die al vaker onderzocht zijn door andere historici maar laten hier dan andere vraagstellingen op los. Dit wordt vaak gedaan omdat er op Ph.D. kandidaten vaak een druk ligt om snel resultaten de produceren. Kritiekpuntje op de methode is wel dat men vaak een veelgebruikte bron willens en wetens anders gaan interpreteren om er maar een “nieuw” antwoord uit te halen en dit gaat dan soms gepaard met verdraaiing of het uit de context halen van de bron.

De relatie tussen de historicus en zijn bron materiaal is er één van geven en nemen. Vaak genoeg begin je met een specifieke vraagstelling bij een bron die vervolgens kan leiden tot hele nieuwe vragen en sturen deze je op een ander pad.

De rede dat onderzoek nooit compleet of perfect is ligt niet alleen aan de enorme omvang aan bronnen maar ook dat elke bron zorgvuldig getaxeerd en geanalyseerd moet worden. Primaire bronnen moeten dus uiterst kritisch  geëvalueerd worden. Ranke’s idee is dat dit evalueren/analyseren en het beschrijven van geschiedenis dan ook gedaan moet worden door dezelfde persoon in dit geval de historicus die hier met zijn of haar getrainde oog goed naar kan kijken.

De eerste stap in het evalueren van een document is om te kijken of het wel authentiek is (ook wel “external criticism” genoemd). Het is dan belangrijk of de herkomst achterhaald kan worden, en of de auteur, locatie en datum overeen met die van het document en wat we hierover al weten.  Hierna moet de inhoud van de bron/document kritisch bestudeerd worden. De vorm kan belangrijke aanwijzingen leveren over de echtheid. Ook filologisch onderzoek naar het document kan nuttig zijn. Verder kan er gekeken worden of de opmaak van een document overeenkomt met de standaard opmaak ervan zoals bij officiële brieven van bepaalde instanties vaak het geval is. Dit soort onderzoek wordt “Diplomatic” genoemd. Verder kan het document ook nog onderzocht worden door technische specialisten die het document aan chemische tests kunnen onderwerpen.

Het zou misleidend zijn om te zeggen dat historici aan de lopende band bezig zijn met het ontmaskeren van vervalsers of met het testen van authenciteit van elk document wat ze tegen komen.

De tweede stap is het begrijpen/interpreteren van de tekst ook wel de interne kritiek genoemd. Hierbij is het zeer belangrijk om de tekst juist te vertalen vanuit een vreemde taal en hierbij is het noodzakelijk om kennis te nemen van de historische context waarin het document geplaatst kan worden. Dit is dus niet simpel vertalen van een tekst aangezien woorden in verschillende tijden en verschillende contexten hele andere betekenis hebben.

Na deze stappen is de volgende vraag of de bron in kwestie wel betrouwbaar is. Geen enkele bron kan gebruikt worden zonder eerst een schatting te maken van de mate van historische betrouwbaarheid. Deze betrouwbaarheid wordt het meest aangetast door de positie van de auteur, wat heeft deze beïnvloed en is hij of zij bevooroordeeld? Deze vooroordelen mits zij gedetecteerd zijn, kunnen ook zeer interessant zijn voor het onderzoek. Een subjectieve visie van een auteur kan zijn normen en waarden aan ons laten zien waardoor wij weer beter inzicht krijgen in dat desbetreffende milieu.

Men moet wel in het achterhoofd houden dat zelfs een auteur die iets geschreven heeft zonder hierbij niet van publicatie uit te gaan toch niet echt de waarheid op tafel legt. Een document wat er op het eerste oog uitziet als een zeer oprecht verslag van een gebeurtenis kan alsnog dan wel bewust of onbewust verdraait zijn door vooroordelen van de schrijver. Het moge duidelijk zijn zoals al eerder gezegd dat deze bron niet meteen hierdoor links gelegd moet worden, de historicus kan hier juist in zijn voordeel gebruik van maken mits hij of zij notie neemt van de subjectiviteit van de bron. Zelfs de meest subjectieve bron die doordrongen is van vooroordelen kan assisteren in het reconstrueren van het verleden.

Nog een zeer belangrijke stap in het gebruik van historische bronnen is dat ze gelezen moeten worden in de context waarin zij geschreven zijn. De historische bron maakt ook vaak onderdeel uit van een breder arsenaal aan bronnen uit bijvoorbeeld dezelfde instantie of archief. Het is daarom ook nuttig ook deze andere bronnen te bestuderen om zo een volledig beeld te krijgen. Verder moet getracht worden om de bron de lezen in de taal van zijn culturele/sociale context.

Kennisname van administratieve en archivale procedures is ook van groot belang voor de historicus als deze alert wil zijn op verdraaiing of het express weglaten van bepaalde stukken. Het komt vaak voor dat stukken die kunnen zorgen voor genante of belastende situaties vaak achterovergedrukt worden. Als de historicus kennis heeft over deze instanties en zijn of haar administratieve werkwijze kan dit in ieder geval er voor zorgen dat de historicus niet gedupeerd wordt door het bestaan van deze “gaten”.

Waar sommige documenten voorzichtig aan het oog van de historicus zijn onttrokken, zijn sommige documenten juist enorm in de spotlight gezet. Het is belangrijk dat deze collecties niet zomaar als speciaal gezien moeten worden alleen omdat ze zo makkelijk in te kijken zijn. Bijna altijd representeren deze een selectie die gemaakt is met een ander vaak politiek doeleind. Het is altijd verstandig om te proberen om de originele documenten in handen te krijgen dan je blind te staren op de selectieve collectie documenten waarin vaak subjectief gehandeld is. Mocht je hieraan niet kunnen komen, dan moet de collectie uiterst zorgvuldig onderzocht worden en zoveel mogelijk bekeken worden in de situatie waarin deze samengesteld is.

Het moge duidelijk zijn dat historisch onderzoek geen kwestie is van het uitzoeken wat de autoritaire bron is en deze dan uitbuiten voor je onderzoek. Het grootste gedeelte van bronnen is op een of andere manier inaccuraat, niet compleet of aangetast door vooroordelen of eigenbelang. Men moet zoveel  mogelijk stukjes/bewijzen/conclusies uit verschillende bronnen opstapelen. Eventuele gaten die men opspoort in bepaalde bronnen kunnen wellicht aangevuld worden door bevindingen in andere bronnen.

Hierdoor komen eerder onnauwkeurigheden of vervormingen aan het licht. Elke type bron heeft zo weer zijn zwakke en sterke kanten, deze moeten tegen elkaar afgewogen worden. Dan is er een kans dat zij de waarheid laten zien, of iets waar hier in de buurt van komt. Het omgaan met al deze verschillende type bronnen (dagboek, biografie, documenten van instanties, overheden etc) is dan ook een hallmark van de historicus. Het kan ook zo zijn dat er in bronnen verborgen sporen gevonden kunnen worden. Soms kunnen er aan bronnen verschillende vragen gesteld worden, en kan er hierdoor antwoorden of bewijzen naar boven komen die men nooit had verwacht.

 

Kwantitatieve bronnen

De historicus kan ook te maken krijgen met kwantitatieve data, deze moeten echter net zo zorgvuldig onderzocht worden als alle andere geschreven bronnen die men onder ogen kan krijgen. Een historicus zou in kwantitatieve data, zoals bijvoorbeeld uitkomsten van vragenlijsten of andere tabellen, een trend kunnen ontdekken. De getallen moeten niet alleen getest worden op hun betrouwbaarheid, maar ook op hun vergelijkbaarheid. Het overgrote aandeel in kwantitatieve geschiedschrijving is niet op al bestaande statistieken gebaseerd, het was pas in de late 17e eeuw dat men de voordelen zag van een statistische benadering van openbare kwesties. Pas in de 19e eeuw werden er door de staat ook echt instanties opgericht en gefinancierd die zich hiermee bezig moesten houden en pas in de 20e eeuw werd er echt een grote stap gezet in het  bij elkaar brengen van statistische informatie. Voor de meeste onderzoeksvragen betekent dit dat de statistieken gemaakt moeten worden gebaseerd op relevante overgeleverde materialen. Het construeren van kwantitatieve data waaruit weer valide conclusies getrokken kunnen worden is zeker niet makkelijk.

6 – Het schrijven en interpreteren van geschiedkundig onderzoek

Het schijven van historisch onderzoek

De uitkomsten van historisch onderzoek kunnen op zeer veel verschillende manieren worden gepresenteerd. Sommige historici hebben de mening dat geschiedkundig schrijven niet echt nut heeft, alleen het bestuderen van de originele bronnen in het liefst hun originele staat is het summum. Dit gaat echter geheel in tegen het idee dat historici hun bevindingen moeten communiceren naar het bredere publiek.  Het is in het opschrijven dat historici hun bevinden uit onderzoek kunnen ordenen en logisch maken (hout laten snijden) en hierdoor het in beeld brengen van hun inzichten van het verleden.

Er zijn drie basis technieken voor het schrijven van historisch onderzoek: Beschrijving, vertelling en analyse. Deze kunnen weer eindeloos gecombineerd worden en elke combinatie heeft weer zo zijn eigen problemen. Er is niet één literair format waarin geschiedschrijving gegoten kan worden. Het is vaak het resultaat van verschillende en soms tegenstrijdige doeleinden achter historisch schrijven en bovendien de tensie tussen het willen herscheppen of interpreteren van het verleden.

Bij een beschrijving probeert een historicus de historische gebeurtenis door zijn lezer te laten ervaren alsof hij of zij er zelf bij was, herscheppen dus. Dit kan de historicus niet doen door alleen boven zijn bronnen materiaal te staan, hij of zij moet ook over een scherp oog voor detail en fantasie beschikken. Bij een vertelling (narrative) probeert de historicus ook het verleden te recreëren. Deze worden vaak gekenmerkt door een levendige en suggestieve vertelling van de gebeurtenis. Vaak wordt de gebeurtenis beschreven van uur tot uur (bij een slag) of een  dag tot dag (bij een politieke crisis)vertelling van de gebeurtenis. Soms wordt te vertelling gedaan vanuit het perspectief van meerdere individuen.

De historicus is niet alleen bezig met het herscheppen van de geschiedenis. Historische gebeurtenissen worden opgevat als schakels, als onderdeel van een groter proces. De vragen “wat er precies gebeurde” en “wat waren de condities hiervoor” zijn maar het begin voor de vraag “ waarom iets gebeurde” en “welke resultaten deze uiteindelijk hebben gegeven”.  De “waarom” vraag is moeilijker dan het lijkt, hoe eerlijk en coherent motieven van bijvoorbeeld historische figuren kunnen zijn, ze geven ons niet een totaalbeeld.

Juist de vragen die er toe doen kunnen niet verklaard worden uit alle bij elkaar gesprokkelde motieven van mensen. Dit komt omdat er onder de oppervlakte een verborgen geschiedenis schuilgaat van historische processen. Denk bij deze processen aan veranderingen in de economische structuur, of de waarden en normen van een bepaalde tijd in de samenleving. Mensen uit een bepaalde tijd waren zich nauwelijks bewust van deze veranderingen en daardoor zijn wij dat ook niet vanzelfsprekend. Verder kunnen tijdgenoten ook niet de consequenties overzien van een historische gebeurtenis. Voor het nageslacht zijn de consequenties die een bepaalde ingang gezette historische gebeurtenis heeft gebracht vaak van grotere betekenis dan de oorzaken omdat zij vaak bepalen hoeveel belang wij hechtten aan een gebeurtenis.

Door gebruik te maken van de analyse van gebeurtenissen en de kennis die wij hieruit achteraf kunnen extraheren kunnen we conclusies maken. Het behandelen van oorzaak en consequenties van historische gebeurtenissen is bij analyses van groot belang om weer de geschiedenis te kunnen interpreteren.

In oorzaken kan een onderscheid gemaakt worden tussen oorzaken die vooral op de achtergrond spelen en de oorzaken die duidelijker zichtbaar zin die ook vaak de als “de aanleiding” gezien worden. Een historische gebeurtenis kan ook uitgelegd worden als een kruising van twee paden

De analytische complexiteit van de “vertelling” (narratief) maakt het tot een problematische techniekvoor historische geschiedschrijving. er zijn twee problemen te onderscheiden: een vertelling kan een lezer laten denken dat omdat B achter A wordt gezet , dat A  dan ook de aanleiding is van B. dit wordt ook wel het  “Post hoc propter hoc” bedrog genoemd. Ten tweede, de vertelling simplificeert het behandelen van de verschillende oorzaken. In een vertelling kan men niet een oneindig aantal oorzaken behandelen en onderverdelen in een rangorde. Hierdoor worden er maar een paar oorzaken behandeld en deze kunnen het beeld van hele grote historische gebeurtenissen zeer versimpelen.  De ‘vertelling’ schiet vooral tekort in het verhalend schrijven over institutionele en economische veranderingen. Analytische geschiedenis heeft ook zo weer zijn sterke als zijn zwakke punten. Een pure analytische geschiedschrijving is statisch. Wat deze benadering wint aan intellectuele helderheid verliest het op rechtstreeksheid, de lezer verliest het directe contact met de geschiedenis wat hij of zij wel heeft bij het beschrijvende of narratieve (verhalende).

 

Flexibiliteit in gebruik van methodes

In de praktijk werkt het beter als de historicus flexibel omgaat met zowel de analytische als de vertellende/verhalende benadering in het schrijven over geschiedenis. Het verhalende/vertelende geeft juist een frame en richting aan wat anders een vormloze incoherente warboel zou zijn. Het narratieve/verhalende wordt veelal gebruikt door historici die aan sociale geschiedschrijving doen. Hiermee kunnen ze goed weergeven wat er in een bepaalde tijd in de samenleving speelde, denk hierbij aan de sociale structuren, levens cycli en culturele waarden. Dit doen ze dan niet door een beeld te schetsen van de gehele samenleving van toen, maar zij stellen voorbeeldige of illustrerende verhalen samen die het best “micro narratieve” genoemd kan worden.  Deze laatste paar decaden laten een revival zien op het gebied van de narratieve geschiedschrijving.

 

Monografie en overzichtswerk

De academische monografie, ofwel een studie over één duidelijk afgebakend onderwerp is vaak de manier voor het schrijven voor een thesis om de P.hd. status te bereiken. Deze  monografieën zijn vaak zeer technisch en onnavolgbaar als je geen geschiedenis student of afgestudeerd historicus bent. Er wordt hierin vaak alleen gebruik gemaakt van primaire bronnen en secundaire bronnen worden niet behandeld. Dit legt een restrictie op het bereik van de desbetreffende studies alhoewel zij technisch wel degelijk een contributie maken aan de geschiedwetenschap. Deze is echter wel vaak van een summiere betekenis. De druk om  een acceptabele thesis in een paar jaar te produceren om zo een academische baan veilig te stellen veroorzaakt vaak dat de onderzoeker het op veilig speelt met gebruik van bronnen in zijn of haar onderzoek. Lucien Febre zei hierover dat de meeste historische werken van deze aard geschreven worden door historici met het idee om te laten zien dat zij de regels van hun professie kennen en respecteren.

Naast de monografieën die over één duidelijk afgebakend onderwerk gaan staat het overzichtswerk. Als de monografie gezien kan worden als een secundaire bron, dan kan het overzichtswerk gezien worden als een tertiaire bron. De historicus die een overzichtswerk doet vaak krachtige uitspraken over bepaalde gebeurtenissen die vaak gebaseerd zijn op niet meer dan het lezen van standaard secundaire bronnen of autoriteiten. Vaak ontbreekt het in het overzichtswerk dan aan onderlinge verbanden en zijn het vaak mechanische opsommingen van historische gebeurtenissen en worden deze vaak bekrompen in hokjes geduwd.

Er zitten aan het overzichtswerk ook goede kanten. Ten eerste is het dit een goed middel om nieuwe inzichten over  van historische gebeurtenissen op een meer beschrijvende manier aan het publiek te tonen. Hierdoor voldoet de historicus aan zijn obligatie naar het bredere publiek. Ten tweede kunnen er door een overzichtswerk nieuwe vragen worden gesteld. Door het breder kijken van een overzichtswerk kunnen er nieuwe patronen en correlaties gevonden worden maar dan weer nieuw gedetailleerd onderzoek naar gedaan kan worden. Er kan dan met een ander oog naar de al bestaande bronnen gekeken worden. Ten derde wordt bij het schrijven van een overzichtswerk vragen gesteld die bij werken over korte periode niet gesteld zouden worden. Deze gaat voornamelijk over de vraag in welke richting gebeurtenissen opgaan. Dit wordt niet echt aangekaart in studies die gaan over een kortere periode, maar deze staat centraal als men wil proberen om een beeld te krijgen van een tijdperk. Zo kan er een goed historisch begrip gekweekt worden.

Er is ook nog een ander type overzichtswerk, deze gaan over een specifiek verschijnsel wat zich in meerdere plaatsten heeft voorgedaan. Deze vraagstellingen worden ook wel een geografische synthese genoemd en deze worden uitgewerkt in een vergelijkende of comparatieve methode .

Fernand Braudel (1902-1985) die tot de annales school gerekend kan worden onderscheid drie niveaus van tijd. De lange termijn, het middellange/conjuncturele en de korte termijn. Bij de lange termijn gaat over de invloed van de natuurlijke omgeving en onbewuste culturele gewoontes. Bij de middellange/conjuncturele niveau gaat het om de economische en politieke tendensen in een maatschappij. Bij de korte termijn staat het individu en de ‘l’histoire événementielle’ centraal. De moeilijkheid ligt in het beschrijven, vertellen en interpreteren van een gebeurtenis in één coherent verhaal. Baudel kwam zelf ook niet verder dan door te concluderen dat een gebeurtenis op de drie verschillende tijdniveaus moet worden behandeld in drie aparte hoofdstukken. Een historicus moet proberen om de verworven kennis die men heeft opgedaan door bestudering van geschiedenis en onderzoek te doen naar gebeurtenissen in een lopend verhaal te plaatsen. Hierbij komen een aantal kwaliteiten van de historicus om de hoek kijken om dit te kunnen doen. Men moet beschikken over literaire capaciteiten, beschikken over voldoende fantasie. Het hebben van een flinke portie levenservaring op verschillende terreinen kan hierbij van groot nut zijn.

7 – De grens van historische kennis

Historici proberen altijd hun vakgebied te verantwoorden, en proberen altijd op hun eigen manier antwoord te geven op de vraag of geschiedenis überhaupt wel is weer te geven zoals het ook daadwerkelijk was, en is het niet zo dat elke historicus zo weer zijn eigen subjectieve versie geeft van de geschiedenis? De filosofische vraag die hierachter ligt is of wij wel ware kennis kunnen vergaren uit de geschiedenis, en of het wel wetenschappelijk genoemd kan worden.

 

Positivisten,  idealisten en postmodernisten

Er kan grofweg gezegd worden dat er drie kampen zijn: de positivisten, die van mening zijn dat historici door het kritisch benaderen van hun vakgebied en zorgvuldig onderzoeken wel degelijk in staat moeten zijn om hierover valide conclusies te formuleren die gehaald worden uit feiten die geformuleerd zijn uit harde bewijzen. Deze feiten die weer kunnen leiden tot algemene weten die iets zeggen over een cultuur en of samenleving. Er is hierin geen ruimte voor persoonlijke overtuigingen van de historicus. Geschiedenis is dus in hun ogen een wetenschap die ook wetenschappelijk uitgevoerd moet worden. Het doel van iedere historicus is dan ook om feitelijke kennis te vergaren. Feiten die geverifieerd zijn door gebruik te maken van een kritische methode op primaire bronnen, deze feiten zullen weer bepalen hoe het verleden uitgelegd of geïnterpreteerd moet worden. Deze feiten leiden ook weer tot generalisaties die logisch voortkomen uit de feiten. Éen van de meest invloedrijke positivistische filosoof van de 19e eeuw, Auguste Comte stelde dan ook dat in de loop van de tijd de historicus in staat zou zijn om de wetten vast te stellen van historische ontwikkeling.Tegenwoordig zijn er nog weinig historici die voor de volle 100 % achter de positivistische benadering staan, zij maken meer gebruik van een wat gematigdere versie.

Hiertegenover staan de idealisten die weer zeggen dat de wetten van sociale wetenschappen niet op geschiedenis gelegd kunnen worden. Zij zijn dan ook tegen het positivistische idee dat bestudering en onderzoek naar geschiedenis kan leiden tot algemene weten. Zij benadrukken dan ook dat de historische archieven waarin veel historisch onderzoek gedeeltelijk of geheel plaats vindt incompleet en imperfect is (zie hoofdstuk vier). Hierdoor moet de historicus in een aanzienlijke mate intuïtief en fantasievol te werk gaan om de gaten in de data op te vullen. Hierdoor kunnen we nooit met totale zekerheid een feit vaststellen zoals bijvoorbeeld natuurkundigen dit wel kunnen. Er kan wel ingegaan worden op de waarschijnlijkheid van een feit, maar het gevolg hiervan is oneindig veel feiten waarvan bij elk weer een vraagteken geplaatst van worden. Bij historisch onderzoek gaat het om het uitbreiden van kennis over de geschiedenis, niet om het ene met het andere te vervangen. Een goede vraagstelling kan veel helderheid bieden vooral als deze ook weer getest kan worden met het gevonden bewijs in verschillende bronnen. Deze vraagstellingen kunnen ook leiden tot nieuwe inzichten en ook weer, nieuwe vragen.  Het is dus volgens idealisten die veel nadruk op intuïtie en inlevingsvermogen onmogelijk om een algemene theorie aan te nemen van causale verbanden binnen de wetenschap van geschiedenis.

Ook  de historicus wordt weer door zijn eigen tijd, waarin hij leeft bepaald en beïnvloed door de heersende ideeën, normen en waarden van de maatschappij. Aangezien deze aan verandering onderhevig zijn, is ook de bril waardoor wij naar geschiedenis kijken ook elke keer weer anders. En zien we ook weer andere vanuit een ander perspectief een hele nieuwe conclusie van een historische gebeurtenis. Een historicus selecteert daarom dan ook subjectief en daarom kan historische kennis ook nooit objectief zijn  De historicus maakt ook deel uit van de geschiedenis en er moet dus ook aandacht besteed worden aan de persoonlijkheid van hem of haarzelf. Sociale afkomst en de zeitgeist van een bepaalde periode is dus iets wat iedereen met zich meedraagt. Dit betekend niet dat historische kennis daarom arbitrair of een illusie is, maar wel moeten de vooronderstellingen en houding van de historicus zelf veel aandacht geven voordat we tot enige conclusie kunnen komen over de echte status van historische kennis.

De natuurlijke wetenschappen en geschiedwetenschappen hebben dan wel wat overeenkomsten in hun methodologische veronderstellingen, er zijn veel grotere verschillen:

·        Ten eerste, in het vak Geschiedenis is er een veel grotere rol vastgelegd voor de verbeelding. Men houd zich bezig met het recreëren en reconstrueren vaan de geschiedenis om niet alleen te het verleden te verklaren, maar ook om deze te beleven.  Om te laten zien hoe  men in een bepaalde tijd dacht en leefde.

·        Ten tweede, bij Geschiedenis is er met de  uiteindelijke verklaring nooit een wetenschappelijke consensus. Aan de feiten die op tafel gelegd zijn wordt dan misschien niet getwijfeld maar hoe deze geïnterpreteerd en verklaard kunnen worden blijft een eindeloos debat. Elke situatie is uniek, en kan in zijn hoedanigheid dan ook nooit exact meer nog een keer voorkomen.  In de praktijk moet daarom elke situatie opnieuw onderzocht worden met de sterke mogelijkheid dat hieruit weer hele nieuwe vindingen gedaan worden. Hieruit resulteert dat een allesomvattende theorie van historische causaliteit niet kan bestaan in het vak Geschiedenis.

Het gevaar van subjectiviteit in geschiedkundig onderzoek, denken en schrijven ligt altijd op de loer. Met moet altijd goed in de gaten houden dat er voldoende over de historische context  nagedacht wordt als men een historische gebeurtenis wil onderzoeken. Verder is het belangrijk om na te gaan of er niet zaken achterwege worden gelaten.

Door de ogen kijken van verschillende sociale groepen zoals bijvoorbeeld de diplomaten gaat de historicus verbazingwekkend goed af, het wordt echter lastig om een perspectief te vinden als men een reconstructie van een gehele samenleving wil geven. Een beschrijving geven van hoe het precies was is al een onmogelijk opgave, dit omdat wij al voorkennis hebben over wat er staat te gebeuren. Achteraf een gebeurtenis bestuderen kan beter als een voordeel gezien worden die nog nader uitgebuit moet worden dan als iets wat zo veel mogelijk uit de weg moet worden gegaan. Juist doordat wij achteraf een gebeurtenis kunnen analyseren kunnen we het verleden leren begrijpen.

Als derde zijn er de postmodernisten die de positie van zowel de positivisten als de idealisten uitdaagt in hun visie. Het postmodernisme komt op rond ca. 1960 en draait voornamelijk om taal. De Franse taalkundige Ferdinand de Saussure (1857-1913) heeft in een postuum uitgegeven boek gesteld dat taal bestuurd wordt door zijn eigen structuur en dat er geen verband bestaat tussen een woord en het concrete object waarnaar dat woord zou moeten verwijzen. Postmodernisten concluderen dat er buiten de taal geen werkelijkheid zou bestaan. Spraak en schrijven moeten begrepen worden als een taalkundige structuur die weer beheerst wordt zijn eigen wetten en niet als een reflectie van de realiteit. Taalgebruik beïnvloed alles, ook aan dat wat de historicus ons wil vertellen is beïnvloed door het taalgebruik en helemaal geen concrete feiten weergeven. Als je tekst zo gaat begrijpen, dan betekent dit dat de status van de schrijver enorm naar beneden gaat. Dat schrijvers accuraat hun betekenis van iets kunnen overbrengen aan de lezer is hiermee van tafel gedaan, oftewel, ‘de dood van de auteur’(Roland Barthes). Het is niet zo dat elke taal over de hele wereld dezelfde structuur en conventies heeft. Nee, elke taal heeft weer zijn eigen complexe netwerk van betekenissen die in verschillende landen, in verschillende tijden hele verschillende betekenissen kunnen hebben.

Deconstructie is een term bedacht door de postmodernist Jacques Derrida voor het analyseren van teksten. De betekenis die het meest voor de hand ligt wordt opzij geschoven zodat er een andere minder voor de hand liggende betekenis naar boven kan komen. Elke tekst kan dus op meerdere manieren uitgelegd worden. Taal is inherent instabiel, en variabel in zijn betekenis na verloop van tijd, en betwist in zijn eigen tijd. Het wordt hierdoor zinloos om te kijken of een tekst klopt met wat we al weten van gebeurtenissen uit een bepaalde periode.  Om nog iets te kunnen zeggen over teksten moeten we alle teksten die gerelateerd zijn aan elkaar kunnen we een cultuurbepaald concept van taalgebruik formuleren, dit wordt ook wel een discours (woordencontext) genoemd. Postmodernisten claimen dat elke geschiedenis zijn wortels in het heden heeft omdat datgene wat is opgeschreven door een auteur weer afhankelijk is de persoonlijke informatie van de schrijver bijvoorbeeld  zijn of haar politieke voorkeur.

Vele historici verwelkomen bepaalde aspecten van het  postmodernisme. Hiervoor werd alles vanuit een westers perspectief benaderd. Zij keren zich echter wel af tegen het idee van het postmodernisme dat er geen concrete werkelijkheid beschreven kan worden door gebruik te maken van taal. We kunnen echter wel concluderen dat historici nooit een historisch document volledig kunnen interpreteren of analyseren.

Door alle kritiek die op geschiedschrijving wordt afgevuurd door zowel de positivisten als de postmodernisten blijven historici ook scherp. Het feit dat er zoveel sceptisch is ontstaan over het feit of geschiedenis wel wetenschappelijk is heeft er toe geleid dat de historici onder elkaar, elkaars ergste vijand zijn geworden. Hierdoor kan de historicus streven om het verleden zo accuraat mogelijk op te schrijven.
 

Er zijn drie eisen waaraan historisch onderzoek aan moet voldoen:

-         Altijd bewust zijn van zijn of haar eigen vooroordelen en normen & waarden.

-         Duidelijke hypothese die ook getest kan worden die vervolgens aangenomen, gewijzigd of verworpen wordt.

-         Historische context moet altijd hoog in het vaandel gehouden worden

8 – Sociale theorieën binnen Geschiedwetenschap en de voor en nadelen hiervan

Een hypothese is niet alleen maar een voorlopig antwoord op de vraag over een historisch onderwerp. Meestal is het een afspiegeling van bepaalde veronderstellingen over het karakter van een cultuur en een samenleving of anders gezegd een hypothese komt mede tot stand door het toepassen van theorieën. Onder theorie verstaat de historicus het kader  van verschillende denkbeelden/interpretaties die een impuls geeft aan een onderzoek en dat zowel het onderwerp als de richting als de uitkomst van een onderzoek beïnvloedt.

Historici verschillen van mening over de legitimatie voor het gebruik van theorieën in onderzoek. Terwijl sommige een theorie als leidraad nemen in historisch onderzoek, vinden andere het maar helemaal niets. De laatste zien het gebruik van theorieën zelfs als een verraderlijke inbreuk op de autonomie van geschiedenis als discipline.

Er zijn drie redenen/problemen die zich voordoen waardoor historici ertoe gezet worden om sociale theorieën toe te passen:

-         Het menselijk bestaan en de cultuur van een samenleving van een bepaalde tijd kent vele verschillende aspecten en het is daarom ook moeilijk om hierover het overzicht te krijgen in één totaalplaatje als men niet een theorie gebruikt om deze verschillende aspecten (zoals de politieke, economische en sociale geschiedenis van een bepaald land in een bepaalde tijd) met elkaar in verband te brengen. Als men dit doet kan men ook zien hoe deze deelgebieden over een weer elkaar beïnvloeden.

-         Een andere reden is om historische verandering ( of het gebrek hieraan) te verklaren. Voornamelijk gaat het er hierom wat de spreekwoordelijke ‘motor’ achter een verandering dan moet zijn geweest zoals bij een revolutie.

-         De derde en laatste reden is om te kunnen herleiden uit de historische veranderingen wat hiervan de richting is, waar brengt het ons heen? Deze theorieën houden zich bezig met het interpreteren van menselijk lot door een betekenis toe te schrijven aan geschiedenis. In de middeleeuwen werd de geschiedenis beschouwd als een lineair proces vanaf de Creatie tot het laatste oordeel die door God word gedomineerd. Later bleef deze gedachte in een mildere vorm een sterke greep uitoefenen op het interpreteren van de geschiedenis. Men zag het de geschiedenis als een lineair proces van materiële en intellectuele vooruitgang wat uiteindelijk in de toekomst zou leiden tot de triomf van de rede en menselijk geluk. Tegenwoordig wordt er niet zo meer gedacht, zeker niet na de verschrikkingen die de 20e eeuw gekend heeft maar nog steeds zijn er theorieën over progressieve verandering die nog veel gebruikt worden op sociaal en economisch gebied.

Alle drie de redenen hebben gemeen dat zij streven om het grotere geheel in beeld te brengen. Nu zijn naast de historici die het gebruik van theorieën in geschiedkundig onderzoek omarmen ook historici die dit niet doen, deze worden ook wel traditionalistische historici genoemd.

 

Bezwaren gebruik van Sociale theorie

 Er zijn verschillende bezwaren tegen het gebruik van sociale theorie. Ten eerste geven de traditionalistische historici  toe dat er patronen en regelmatigheden bestaan binnen de geschiedenis maar dat deze verder niet toegankelijk zijn voor gedisciplineerd onderzoek. Het is in hun optiek al moeilijk genoeg om van één specifieke gebeurtenis een goede verklaring te geven, laat staan dat je verschillende gebeurtenissen aan elkaar gaat linken of deze gaat onderbrengen in één overkoepelende categorie. Hierdoor wordt  de onderzoeker op een onprettige afstand van de verifieerbare feiten geplaatst. Door deze critici wordt theoretische geschiedschrijving gezien als een speculatieve bezigheid en dit moet worden overgelaten aan filosofen en profeten.  In de praktijk betekent dit dat de angst bestaat dat (als er theoretisch onderzoek wordt verricht) de gaten die in het overgeleverde bronnenmateriaal bestaan worden opgevuld met theorieën. De feiten worden dus langzaam aan overgenomen. Hier moet wel de kanttekening geplaatst worden dat ook het onderzoek van historici die theorieën zwaar bekritiseren gevoelig is voor gevaar. Dit is het gevaar dat het gebruik van bepaalde bronnen ook weer onderhevig is aan je eigen vooronderstellingen, normen en waarden. Deze selectie en interpretatie van het bewijs wat jij uit bronnen gehaald hebt is getekend door jou als individu. John Tosh stelt dat de weg vooruit niet is terugvallen naar een onhoudbaar empirisme maar om hogere standaarden in te voeren in het testen van theorieën.

Ten tweede word het gebruik van sociale theorieën aangevallen door de gedachte van traditionalisten die vinden dat het gedrag van mensen niet in één mal gegoten of gemodelleerd kan worden. De menselijke cultuur is zo divers dat elke gebeurtenis als iets unieks gezien moet worden. 

Ten derde bestaat er nog het argument van het deterministisch denken door het gebruik maken van sociale theorieën. Zoals net gezegd zijn de critici van mening dat sociale theorie het unieke karakter van gebeurtenissen teniet doet aangezien zij bezig zijn om verschillende gebeurtenissen met elkaar in verband te brengen en zij over het geheel iets willen zeggen. Maar niet alleen wordt het unieke karakter van een gebeurtenis kwaad aangedaan, ook de waardigheid van het individu en kracht van het menselijk handelen wordt op de tocht gezet. Bij het verhalende of narratieve wat ontdaan is van elk verklarend kader (van sociale theorieën) is er nog plek voor persoonlijkheid. Door het gebruik maken van sociale theorieën worden individuen steeds abstracter omdat er naar terugkerende aspecten wordt gekeken binnen sociale structuren.  Er kan gesteld worden dat er in sociale theorieën altijd wel iets deterministisch zit omdat zij het unieke karakter van gebeurtenissen ontkennen en proberen te weten te komen waarnaar toe de geschiedenis zich beweegt. Dit doet dus af aan de vrijheid van het menselijk handelen. Zoals de historicus A.J.P. Taylor zei: geschiedenis bestaat uit ongelukken en blunders.

Ten vierde vinden de traditionalistische historici dat theoretische geschiedwetenschap geen gebruik maakt van zijn eigen gemaakte modellen/kaders. Zij passen de theoretische uitkomsten van economisch, sociologisch en antropologisch onderzoek toe op hun eigen onderwerpen. Deze zijn gebaseerd op het heden en kunnen dus niet zomaar worden toegepast worden op de geschiedenis.

Tosh stelt dat het gebruik van theorieën mits zij kritisch gecontroleerd en getest worden wel degelijk een toevoeging kunnen zijn voor het doen van historisch onderzoek en dat de resultaten hiervan een verrijking zijn voor het historisch begrip. Het argument dat theorie geen oog heeft voor het unieke van een gebeurtenis weerlegt hij door te zeggen dat historici nooit geschreven hebben over gebeurtenissen alsof deze geheel uniek waren omdat het onmogelijk is om te doen. Alleen al het gebruik van taal legt een classificatie op aan hun materiaal. De historicus gaat ervan dat zijn lezer hetzelfde idee heeft bij begrippen zoals ‘revolutie’. Men begrijpt deze begrippen omdat men juist vele verschillende gebeurtenissen van verschillende tijden onder een dezelfde categorie schaart en is het dus juist nodig om in kaders te denken. Generalisatie is dus volgens hem noodzakelijk.

Tosh zet zo ook zijn vraagtekens bij het argument dat men ook het individuele aspect kwaad aan doet met het gebruik van sociale theorieën. Gaat geschiedenis überhaupt wel over individuen? Historici zijn constant bezig om mensen in groepen in te delen. Dit doen zij omdat in groepsverband individuen informatie verlenen/loslaten over hen als sociale wezens.

Wat alle groepen met elkaar gemeen hebben is dat zij allemaal op een bepaalde manier binnen de groep denken en handelen tot een punt dat men zelfs hun reactie kan voorspellen. Niet twee individuen zijn ooit helemaal gelijk, maar hoe zij reageren en handelen kan wel degelijk leiden tot het inzicht in een bepaald patroon. Door deze nadruk op groepsactiviteit wil de historicus niet de individualiteit van de mens ontkennen. De historicus wil hier juist mee laten zien dat wat de individu doet in samenwerking met anderen vaker een veel grotere impact heeft op de geschiedenis dan dat alles wat hij of zij verder alleen doet. Verder zegt Tosh dat het cumulatieve effect van acties die ondernomen worden door groepen die bepaalde doelstellingen wil behalen hun gedrag willen institutionaliseren. Dit wil niet zeggen dat menselijk handelen gedetermineerd is, bepaalde patronen van gedrag zijn misschien voor de handliggend in sommige gevallen, maar deze kunnen altijd afgewezen of aangepast worden door een nieuwe generatie.  In contrast, de historicus die nog wel de focus legt op daden en gedachte van het individu vind waarschijnlijk geen vorm in deze en in plaats hiervan ziet men de chaotische opeenvolging van ongelukken en blunder. Er kleven echter nog wel wat problemen aan het gebruiken van sociale wetenschap in geschiedkundig onderzoek. Ten eerste de tunnelvisie, en ten tweede het feit dat de sociale wetenschap niet gefundeerd is op  de historische discipline. Deze wetenschap moet dus nog wel aangepast worden zodat historici op een goed verantwoorde manier gebruik kunnen maken van de sociale wetenschappen en zijn visies.

 

Kart Marx & het Marxisme

Karl Marx is samen met Friedrich Engels grondlegger van het Marxisme. Na de dood van Marx in 1883 is zijn marxistische leer door je jaren heen nogal versimpeld en deze is vele malen complexer en subtieler.

De geschiedenis wordt in de marxistische visie bepaalt door economische factoren, hierdoor volgen alle samenlevingen het pad naar socialisme via dezelfde stages. Kapitalisme is de stage waar de meeste westerse samenlevingen nu aanbeland zijn of inzitten. De individu is het product van zijn of haar klasse en tijd en hoe talentvol of krachtig deze ook is, hij of zij is nooit in staat om de loop van de geschiedenis te beïnvloeden. Het is de massa die de geschiedenis beïnvloedt maar dit gaat alleen via een vooraf bepaalde patroon. Volgens Marx is wat de mens van dieren onderscheidt is het feit dat de mens bestaansmiddelen kan produceren. Geschiedenis ging volgens hem over de groei van de productieve kracht van de mens, en kijk uit naar een tijd waarin voor iedereen de basisbehoeftes bevredigd zouden zijn. Alleen dan zou de mens tot totale zelfontplooiing komen en zal deze volle potentie behalen in elk aspect van het leven. Marx onderscheidde zich van zijn mede historici die zich toen vooral vastpinden op de thema’s  nationalisme, vrijheid of religie. Marx zijn visie past onder de door Engels bedachte term: Historische materialisme.

 

Er zijn volgens hem in de samenleving drie niveaus/levels waaruit deze is opgebouwd:

-         1 Productieve krachten ( werktuigen, technieken, materialen en de arbeiders die het productieve potentie realiseert)

Deze hebben weer bepaalde implicaties voor:

-         2 Productieve relaties ( Hiermee bedoelt hij de arbeidsverdeling en economische structuur van de samenleving)

Deze structuur vormt weer de basis waarop het derde niveau is gebouwd:

-         3 De Supercultuur (samengesteld uit de wettelijke en politieke instellingen en hun ideologie)

 

Het bovenstaande model is volgens Tosh niet zo deterministisch als men denkt. Marx heeft ook een periodisering van de geschiedenis gemaakt bestaande uit drie tijdperken, ten eerste de antieke wereld (Grieken en Romeinse tijd) , vervolgens de feodale maatschappij die opkwam na de val van Romeinse rijk, en dan de kapitalistische wereld die voor het eerst zijn intrede deed in Engeland in de 17e eeuw. Hij zag een dialectiek tussen productieve krachten (1e niveau) en de relaties van productie (2e niveau). In deze dialectiek kwamen deze twee niveaus na verloop van tijd tegenover elkaar te staan waardoor zij met elkaar in conflict raken. Hierdoor kan er een tijdperk aanbreken van sociale revolutie en deze zal later zijn weerklank hebben in het derde niveau de superstructuur. Marx geloofde dat deze dialectiek het basisprincipe was voor historische verandering op de lange termijn. Elk stadium van productie droeg de beginsels van het volgende stadium in zich, deze moet alleen aangewakkerd worden door een dialectiek tussen productieve krachten en relaties. Dit is een abstracte opvatting van historische verandering maar deze wordt door Marx zichtbaarder gemaakt in zijn opvatting over het klassenconflict. 

Marx vond dat de historici van zijn tijd hun vakgebied verkeerd beoefenden. Marx stond een economische geschiedenis voor. Hij vond dat de historici van toen geen objectief beeld konden geven omdat zij zich teveel bezig hielden met historische figuren en diens doelen en motieven. Zij zouden zich volgens Marx bezig moeten houden met de economische structuren van de samenleving.

Het Marxisme vond vooral navolging onder historici uit de Sovjet-Unie,. Vanaf de jaren 50 werd de invloed van het marxisme alleen maar groter. Het meeste werd et Marxisme nog gebruikt door actieve leden van de communistische partij. De historici hadden in deze tijd grote behoefde aan theorie, daarom was het marxisme zo aantrekkelijk voor hen. Met  het marxisme in de hand konden historici volksbewegingen analyseren en interpreteren, hierdoor kon met ook patronen ontdekken in samenlevingen zodat zij instaat zijn om veranderen in en het verloop van de geschiedenis te (re)-construeren. Deze geeft zoals we al eerder hebben kunnen lezen ruimte voor het gevaar dat gaten in historische bronnen opgevuld zouden worden door theorie.

De redenen waarom het Marxisme niet snel zou als irrelevant zou worden afgedaan is omdat de noodzaak voor een theoretische oriëntatie die zowel gaat over de sociale structuur en sociale verandering er nog altijd is. Geen andere theorie bied zo’n uitgebreid model aan over sociale structuur of zo’n dynamische theorie over sociale en politieke verandering. Deze theorie geeft historici de handvaten om antwoord proberen te geven op de grotere vragen van de geschiedenis.

9 - Culturele theorie en de ‘Culturele wending’

Waar de sociale theorieën (besproken in het vorige hoofdstuk) zich focussen op structuur, verandering en instanties, gaan culturele theorieën over betekenis en representatie. Tot een zekere hoogte gaat culturele geschiedenis uit van de gevestigde discipline van de kunstgeschiedenis, maar de insteek van culturele theorieën op vragen binnen de geschiedenis is veel sterker beïnvloed door de literaire theorie en antropologie.

 

Betekenis en toepassing van het begrip ‘Cultuur’

Het woord ‘Cultuur’ kan vele betekenissen hebben, als men spreekt over ‘culturele geschiedenis’ of culturele wending moet men soms diep graven om erachter te komen over welke betekenis van cultuur het gaat. Men refereert vaak naar literaire en kunstzinnige activiteiten als men het heeft over cultuur, dit wordt soms ook ‘high culture genoemd.

Bij kunstgeschiedenis wordt deze ‘high culture’ nader bestudeerd. De kunstgeschiedenis houd zich zowel bezig met de studie van kunst voor de elite, zoals sculptuur en schilderijen. Het idee dat cultuur alleen iets is voor de elite is flink veranderd door de opkomst van de popcultuur of ‘populair culture’. Deze kan gezien worden als de tweede dimensie van cultuur. De gewone mens mag dan wel voor het overgrote deel buitengesloten zijn van ‘hogere’ kunst maar andere vormen van cultuur hebben er juist voor gezorgd dat deze mensen ook hun eigen visie konden creëren over de wereld, voorbeelden die hiervoor gegeven kunnen worden zijn: de religieuze kunst van de middeleeuwen,  de volksboeken van de 17e eeuw, en ,massacultuur door de populaire pers en bestsellers van de 20e eeuw. Deze pop of populaire cultuur heeft niet net zoals de elitecultuur of ‘high culture’ een aparte academische discipline als de kunstgeschiedenis die heb nader bestudeerde. Historici hebben deze kans aangegrepen om dit wel te gaan doen. De studie naar de populaire cultuur van de moderne samenlevingen brengt een enorme lading aan bronmateriaal.

Westerse samenlevingen werden in de tijd dat de popcultuur opkwam door een gemoderniseerde elite bestuurt en wisten ook dat zij door middel van advertenties/reclames te gebruiken hun idealen of waardes op konden leggen aan het volk. Door bestudering van de populaire cultuur kan men onderzoeken in hoeverre bepaalde zaken of producten echt populair waren, of dat dit een marketing stunt was van de elite.

 

Opkomst van de foto & film

In de 20e eeuw is de studie van de popcultuur getransformeerd door de opkomst van de foto en de film. Foto en film zijn net zoals de geschreven bronnen documenten voor de historicus. Net zoals andere primaire bronnen leveren zij bewijzen over de tijd waarin zij gemaakt zijn. Het verschil is dat zij het verleden zichtbaar maken, het verleden word toonbaar gemaakt en speelt zich af voor onze eigen ogen. Binnen de film zijn er twee genres die van belang zijn, de documentaire en de speelfilm. De documentaire had vaak een politieke en sociale boodschap in zich. Dit was omdat de makers (soms de staat) wist dat de docu een grote impact maakt op het publiek. De speelfilm is op zichzelf al een cultureel product en ook bijzonder krachtig. Het culturele belang van de speelfilm werd al vanaf het begin gezien, filmmakers waren zorgvuldig bezig met het weglaten van inhoud die gezien zou kunnen worden als te seksueel of politiek geladen. De films die in een bepaalde tijd geproduceerd werden kunnen ook iets zeggen over de waardes die toen leefden onder de mensen in een maatschappij. De foto en de film worden als bron steeds belangrijker gevonden, beide zijn ze onthullend en geven zijn inzicht in de cultuur van toen.

Beide studies, zowel naar de geschiedenis van de kunst als van de populaire cultuur gaat het over objecten. Hier staat tegenover dat de term cultuur voor  historici niet gebonden is aan een specifieke culturele vorm zoals kunst of literatuur of een specifiek object, maar het is weer een web van betekenissen die een samenleving karakteriseren en de samenleving zelf wordt ook door dit web bij elkaar gehouden. Peter Burke heeft cultuur gedefinieerd als een systeem van gedeelde betekenissen, houdingen, en de symbolische vormen waarin deze worden geuit of belichaamd. De begrippen betekenis en waarden worden door hem voor de vormen gezet waarin deze termen worden belichaamd. Culturele geschiedenis gaat dan over de reconstructie van de mentale, emotionele en conceptuele wereld van het verleden. Hierin kan volgens hem ook kunstgeschiedenis van belang zijn. Een schilderij kan een vrij realistische representatie bieden van het leven in een samenleving in een bepaalde tijd, denk hierbij aan details van het alledaagse leven zoals kleding, gebouwen en gereedschappen. Een andere categorie binnen de kunst die van groot belang is voor historici is de kunst die in opdracht van de staat of door tegenstanders van de staat is geproduceerd. Visuele bronnen worden dus niet weggelaten maar maken deel uit aan het scala van andere vormen van menselijk gedrag die begiftigd zijn met betekenis.

 

Gebruik van de methodes van culturele geschiedenis binnen verschillende disciplines

Binnen het brede veld van de culturele geschiedenis wordt deze gebruikt door verschillende vakgebieden die er weer verschillende theorieën/visies op los laten, de drie meest verlichtende zijn volgens Tosh: psychologie, literatuurwetenschap en antropologie.

Bij psychologie gaat het om de ‘psychohistory’. Dit is de studie naar de psychologische motivaties achter historische gebeurtenissen. Er wordt geprobeerd om de inzichten van de psychotherapie van Freud te combineren met de onderzoeksmethodologie van sociale wetenschappen om zo iets over het gedrag van historische persoonlijkheden te weten te komen (bijvoorbeeld Leonardo Davinci), het is hiermee ook de bedoeling dat deze begrepen wordt door de historicus. Op zijn best, zo stelt Tosh, wordt de biografie hierdoor verrijkt met een psychologisch realisme. Meer kan ‘psychohistory’ zeggen over groepen en naties.

Er zijn twee serieuze bewaren tegen de ‘psychohistory’:

·        Er is een probleem met het bewijs, de historicus heeft alleen maar documenten in tegenstelling tot de psycholoog die ook daadwerkelijk met de patiënt in gesprek kan en zijn of haar gedrag op vele facetten kan analyseren zoals dromen, uitspraken etc. De documenten die de historicus in handen krijgt bevatten niet zulke zaken.

·        Het wil niet zeggen dat de psychoanalyse zomaar op elke tijd losgelaten kan worden. Freuds idee bij emotionele ontwikkeling is erg  cultureel gebonden aan de late19e eeuw waarin hij deze analyse heeft ontwikkeld en toegepast heeft op burgers en patiënten van die tijd. Het toepassen van psychoanalyse op individuen die leefden in een andere tijd in een hele andere wereld is anachronistisch.

Bij literatuurwetenschap gaat het vooral om de cultuur gebondenheid van de teksten te waarborgen. Een tekst kan door verschillende tijden een hele andere betekenis krijgen, er is zoals de deconstructivisten onder het postmodernisme zeiden, geen authentieke auteurs stem. De literatuurwetenschap geeft de historicus het vertrouwen om voorbij het geschrevene in de tekst te gaan en zich zo open te stellen voor andere interpretaties van bronnen.

De culturele antropologie heeft ook een belangrijke bijdrage geleverd aan de culturele geschiedenis en is dan ook erg populair bij historici. Zij proberen namelijk de mentaliteit van een cultuur te pakken te krijgen en besteden hierbij veel aandacht aan de symbolische gedragingen ,waaronder ook rituelen, van culturen waardoor men meer inzicht krijgt in de culturele waardes van samenlevingen. Het bestuderen van symbolen en rituelen van samenlevingen kan de historicus veel kennis opleveren over ongeletterde samenlevingen uit  het verleden. Er zijn ook limieten aan het gebruik van deze tak voor geschiedkundig onderzoek, ook hier moet de historicus de grenzen kennen van zijn bronnen. Waar de antropoloog is in staat om een ritueel als getuige en observeerder mee te maken,  moet de historicus het doen met datgene wat erover is opgeschreven en zit dus op de tweede rang. Ook houden antropologen zich meer bezig met het observeren als buitenstaander. De historicus moet niet vergeten dat hij naast dit observeren van trends of patronen als buitenstaander ook ,om respect te houden voor het verleden, moet kijken naar de wereld door de ogen van de mensen en culturen die toen leefden.

Historici spreken vandaag de dag veelal over een ‘culturele wending’ (cultrural turn). Dit gaat zowel over de opkomst van  nieuwe subdisciplines als over een heroriëntatie van de prioriteiten van de historicus. Culturele geschiedenis kan op zeer uiteenlopende zaken toegepast worden, van politieke conflicten tot de positie van de vrouwen en nog veel meer. Er wordt dan ook wel geconcludeerd dat cultuur de belangrijkste dimensie is van de historische ervaring. Dit heeft voor een tensie gezorgd tussen de culturele en sociale aanpak/theorie en de laatste heeft ook flink in moeten leveren aan populariteit. De nadruk ligt dus niet meer op het politieke en economische vlak, maar is verschoven naar betekenis en cultuur.

10 - De opkomst van “Gender” en Postkoloniale Geschiedenis

“Gender” en Postkoloniale Geschiedenis kunnen samen behandeld worden omdat beide subvelden dezelfde mogelijkheden als problemen opleveren voor historici. Beide proberen onderbelichte groepen onder de aandacht te brengen en deze worden vanuit een nieuw perspectief bekeken. Deze twee takken van geschiedenis betekenen niet alleen een verbreding van het vakgebied geschiedenis, maar er is ook een kans dat deze twee het in zich hebben om het karakter van Geschiedenis als discipline in zijn geheel te veranderen.

 

Opkomst van de vrouwengeschiedenis en de shift naar ‘gender’

De vrouwengeschiedenis kwam voort uit het feminisme rond 1970, zij nam een belangrijke functie in binnen de ‘Womens Liberation’ beweging. De meeste impact had de vrouwengeschiedenis op sociale geschiedenis. Door de nieuwe focus op vrouwen kwamen er onderzoeken naar de interne dynamiek in de familie en huishouden. Het ging echt om het analyseren van het familie leven zoals de leden ervan het ervaren zouden moeten hebben en niet meer om kwantitatieve analyses. Het boek dat deze fase van vrouwengeschiedenis het beste weergeeft is ‘The Prospect Before Her’ door Olwen Hufton.

De vrouwengeschiedenis heeft drie principes die deze karakteriseert

·         De vrouw is niet langer onderdeel van een ongedifferentieerde sociale categorie

·         De vrouw wordt niet langer meer door de man onderdrukt

·        Ten derde heeft de vrouwengeschiedenis langzaam ook de geschiedenis van de man geïncorporeerd in hun onderzoek. Het gaat hier niet om de man als geslachtsloze autonoom wezen maar als de andere helft van de mensheid. Omgekeerd gebeurde dit niet bij de mannelijk georiënteerde geschiedenis.

 

Vrouwengeschiedenis probeert dus om zowel het mannelijk als vrouwelijk geslacht te onderzoeken en zo de complexe relatie tussen de twee weer te geven. Er zijn bepaalde (maatschappelijke) verschillen tussen de man en vrouw die (naast de biologische) cultureel en sociaal bepaald zijn en hierom moet deze begrepen worden als de uitkomst van historisch proces. Deze nieuwe richting binnen de vrouwengeschiedenis betekende ook dat er een nieuwe naam moet komen: Gender. ‘Gender’ geschiedenis is hiervoor dan ook een betere benaming omdat de vrouwengeschiedenis de aspiratie had om het niet alleen exclusief over vrouwen te hebben. Gender is een gereedschap voor het uitdiepen van onze kennis over sociale structuren uit het verleden en gaat ook diepzinnig in op subjectiviteit en identiteit.

 ‘Gender’ heeft net zoals het marxisme dezelfde spanning gekend tussen de vraag naar historische uitleg en emancipatie (wat bij marxisme de klasse was). Wat ‘gender’ wel heeft gedaan wat het marxisme niet deed is dat zij in plaats van de publieke sfeer de privé sfeer naar de voorgrond heeft gebracht.

 

Vragen over culturele identiteit zijn zeer complex maar vanaf nu maakt ‘gender’ geschiedenis hier een wezenlijk deel vanuit. Er is ook geen simpel antwoord te geven op de vraag wat ‘gender’ bij heeft gedragen aan de discipline geschiedenis.

 

Postkolonialisme

Het postkolonialisme is een stroming die de effecten en nawerkingen van het kolonialisme van de westerse wereld analyseert van zowel de cultuur van de kolonialisten als van de gekolonialiseerde gebieden.

Net als bij ‘gender’ is het bij postkolonialisme zo dat het gaat om het bestuderen van een grote groep mensen die in het verleden gemarginaliseerd werden.  Alleen het verschil met ‘gender’ is dat postkolonialisme een veel breder bereik heeft. Post koloniaal onderzoek kan betrekking hebben op mondiale onderzoeksvragen terwijl historisch ‘gender’ onderzoek zich vaak beperkt tot landsgrenzen.

Met het postkolonialisme in de hand probeerde men vanuit een ander perspectief te kijken naar de gekolonialiseerde gebieden, niet meer door de bril van de westerse kolonialisten maar vanuit de bevolking van het voormalig gekolonialiseerde gebied. Belangrijke postkoloniale denkers zijn Homi Bhabha, Gayatri Chakravorty Spivak en Edward W Said.    De laatste heeft met zijn boek “Orientalism” (1978) veel impact gehad op het postkolonialisme. Hierin gaat hij in gaat op de misinterpretaties van het westen op niet-westerse samenlevingen. Hij doet dit onder andere door het begrip Orientalisme te herdefiniëren als een westers streven naar onderdrukking van gebieden die wij inferieur achtten aan de onze.  Deze vermeende inferioriteit werd uitgelegd aan de hand van racistische ideologieën die ontwikkeld werden tijdens het koloniale tijdperk.

Het postkolonialisme is een zeer breed gebied en wordt gebruikt door vele verschillende disciplines waaronder geschiedenis. Wat voorvoor historici zeer belangrijk is uit het postkolonialistisch denken is het kijken vanuit het perspectief van de onderdrukte in plaats van de overheerser. Er was nu ook plaats voor de gedachte dat het kolonialisme de cultuur en mentaliteit van het gekolonialiseerde gebied ingrijpend veranderd het, net zoals zij dat ook bij ons hebben gedaan. Bij het gebruik van deze theorie struikelt de historicus ook weer over enige problemen en obstakels. Nadere uitleg over wat deze precies inhouden is terug te vinden op pagina 297.

11 - Belang van het gesproken woord als bron voor Geschiedenis

Geschiedenis is zowel een vorm van het geheugen als een discipline die is gebaseerd op het geheugen als bronmateriaal. Orale bronnen hebben een enorme impact gemaakt op sociale geschiedenis en op de prekoloniale geschiedenis van Afrika. Het interpreteren van orale bronnen brengt voor de historicus zowel vele nieuwe inzichten als enorme valkuilen met zich mee. 

De historicus vandaag de dag is geïnteresseerd in twee vormen van geheugen. Het collectieve en het individuele geheugen. Het collectieve geheugen zijn collectieve representaties van het verleden zoals zij nu circuleren in de populaire of popcultuur. Bij de ander gaat het om de herinneringen van het individu over zijn eigen mensenleven tijdens een bepaalde historische gebeurtenis.

 

Collectieve geheugen

Het verre verleden is niet alleen maar in geschiedenisboeken en archieven opgeschreven, deze maakt ook een onderdeel uit van het  collectieve of sociale geheugen van een samenleving. Historici hopen door het onderzoeken van het collectieve of sociale geheugen te kunnen begrijpen hoe de constructie van de populaire cultuur in elkaar zit. In westerse samenlevingen wordt het collectieve geheugen van bepaalde gebeurtenissen in stand gehouden door de media, speelfilms, documentaires, musea, (oorlogs)monumenten en herdenkingsceremonies. Een voorbeeld hiervan is het collectieve beeld wat de Britse samenleving heeft bij de eerste en tweede wereldoorlog, te lezen op pagina 308.

In de studie naar het collectieve geheugen worden vaak de verhalen van individuen niet echt gehoord, omdat het verleden niet het persoonlijke eigendom is van de individu, maar een gemeenschappelijk bezit is. Een ander verhaal is het bij een getuigenis, als we een verhaal uit de eerste hand horen.

 

Individuele geheugen en de orale bronnen

In de late jaren 60 van de 20e eeuw zijn historici een methodologie gaan ontwerpen om deze verhalen en observaties vast te legen en te interpreteren, deze resulteerde in de interview. Deze nieuwe vorm van het verkrijgen van bronmateriaal was vooral voor de linkse historici een frisse adem want nu konden zij eindelijk de geschiedenis van de gewone man in hun eigen woorden vertellen in plaats van het vertrouwen van officiële documenten en observaties die zijn overgeleverd door auteurs die tot de elite van de samenleving behoorden. De techniek van het interviewen wordt ook wel de orale geschiedenis genoemd. Deze word gewaardeerd om twee redenen, ten eerste kan het verleden hierdoor pas echt tot leven komen. Ten tweede levert het waardevolle bewijzen over hoe het verleden nog steeds doorleeft in de gedachtes van mensen nu.

Het is pas zeer recent dat historici ervaring hebben opgedaan in het serieus verzamelen van orale bronnen. Vandaag te dag worden deze bronnen door een meerderheid van de historici nog steeds met een sceptische houding bekeken en willen zij ook nog niet echt in discussie gaan over  wat nou precies de voor en nadelen van orale bronnen zijn. Men heeft toch meer vertrouwen in de schriftelijke variant. Hierbij moe ironisch genoeg wel gezegd worden dat ook de schriftelijke bronnen ooit oraal zijn overgeleverd voordat zij opgeschreven werden. De enige reden waarom ook critici van deze orale techniek er gebruik van maken is omdat er over bepaalde gebieden van de geschiedenis geen schriftelijke bronnen zijn. Dit is het geval bij recente politieke geschiedenis, recente sociale geschiedenis en de ongeletterde samenlevingen.

Orale geschiedenis laat de stem horen van de gewone mens zoals die is. Zo neem de gewone mens zijn plaats in de geschiedenis in en heeft ook zo een rol in het produceren van historische kennis. De dagelijkse routine en sociale relaties die ooit zo gewoon leken nemen historici nu niet meer voor lief, deze geven juist een persoonlijk/menselijk gezicht aan de geschiedenis. Door deze orale geschiedenis hiermee mogelijk maakt is dat de geschiedenis weer opnieuw tot leven komt. 

 

De nadelen van orale geschiedenis

Er zijn natuurlijk ook problemen bij deze vorm van geschiedenis die om te hoek komen kijken.  Wat er tijdens het vergaren van orale bewijzen bij een interview wordt gezegd is geen objectieve of pure geschiedenis. De historicus in de rol van ondervrager beïnvloed op zijn manier de persoon die wordt ondervraagd. Zij sturen de antwoorden door de manier waarop ze vragen stellen, zo maken historici hun eigen bewijs, dit kan gevaarlijk zijn. Ten tweede zijn de herinneringen van mensen nooit in een perfecte staat, hun gedachtes zijn beïnvloed door bijvoorbeeld de media en nostalgie waardoor een herinnering nou nooit echt authentiek of zuiver te noemen is. Ook kunnen de pijnlijke aspecten aan een herinnering worden weggestopt en dus ook weggelaten in het interview zodat een belangrijk deel van bewijs van een orale bron wegvalt voor de historicus. Ten derde een enorm aantal verklaringen van individuen tezamen maakt nog geen een historische realiteit. Het blijft ontoereikend als een representatie van het verleden  zelfs ook al zou orale geschiedenis authenitiek en zuiver zijn.

Orale bronnen moeten net zoals alle andere vormen van historische bronnen kritisch geanalyseerd  worden voor gebruik. Als men goed de bronnen bestudeerd op subjectiviteit van diegene die het verhaal heeft verteld kan men deze in zijn voordeel gebruiken.

De vastgelegde herinnering van een individu zouden we eigenlijk volgens Tosh geen orale geschiedenis moeten noemen. Dit zou namelijk impliceren dat het hier om een nieuw specialisme gaat net zoals diplomatische of economische geschiedenis. Orale geschiedenis is niet een nieuwe tak maar een nieuwe techniek. Maar desalniettemin staat de orale geschiedenis wel centraal voor een nieuwe manier in het historisch onderzoek naar het geheugen.

251096_pursuit_of_history_1213.doc

 

     Bron:

  • Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Image

Check summaries and supporting content in teasers:
Boeksamenvatting bij The Pursuit of History van Tosh

Boeksamenvatting bij The Pursuit of History van Tosh

1 COLLECTIEF GEHEUGEN VERSUS HISTORICISME

 

Ieder mens heeft historisch bewustzijn. In zijn persoonlijk leven gebruikt iedereen zijn geheugen om zijn sociale positie te duiden (wat is mijn identiteit en hoe ben ik daar gekomen?), om er achter te komen wat er misschien in de toekomst mogelijk is, maar ook bijvoorbeeld om te beoordelen of andere mensen betrouwbaar zijn of niet. Iedereen kent de ervaring.........Read more

Access: 
Public
Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Society and culture - Theme

Society and culture - Theme

Image
Summaries, study notes, internships, tips and tools for study and work in society and culture

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
4609 1