Boeksamenvatting bij de 11e druk van Medieval Europe. A Short History van Bennett en Hollister

1: De Romeinse tijd en de introductie van het geloof

Het Romeinse Rijk was op haar hoogtepunt één van de grootste rijken ooit. Het Rijk overlapte een grote diversiteit aan talen, geloven en volkeren. Het Rijk had echter een aantal bindende factoren. Dit waren: de kracht van het Romeinse leger, de bureaucratie in de steden en de loyaliteit van de elites aan het Romeinse bestuur (bovendien was de taal van de elite Latijn, ongeacht de afkomst van een persoon). Een nieuwe unificatie factor was het Christendom. Het Christendom was pas vanaf de vierde eeuw na Christus sterk genoeg om Rome langzaam te veranderen.

 

Van 31 v.Chr. tot 180 n.Chr.

Hoewel Rome een aantal bedenkelijke keizers heeft gekend, denk maar aan Caligula en Nero, waren een aantal van de eerste keizers zeer bekwaam. Het Rijk had een leger van maar liefst 300.000 tot 500.000 soldaten. Op zee kwamen de Romeinen weinig weerstand tegen. De restanten van de macht van het Rijk zijn in nog vele landen te vinden. In landen als Frankrijk, Spanje, Turkije, Italië, Noord-Afrika zijn noemrijke overblijfselen te vinden. Denk bijvoorbeeld aan badhuizen, amfitheaters, scholen en tempels. Het Rijk had ongeveer vijftig miljoen inwoners. De meesten woonden in het oosten van het Rijk, omdat het oosten al veel verder ontwikkeld was. Een Grieks-Romeinse cultuur verspreidde zich over het Mediterrane gebied. De rijke Romeinen spraken zowel Grieks als Latijn. In dorpen bleven mensen hun eigen taal spreken en hadden de mensen dikwijls een eigen religie en eigen gebruiken.

Ten oosten van het Rijk lag het latere Perzische Rijk. Andere grenzen van het Rijk waren ontstaan vanwege het moeilijk begaanbare landschap, zoals de Sahara, de Kaukasus en de bosrijke gebieden rondom de Rijn. Tijdens de Pax Romana, de ‘Romeinse Vrede’, werd het Rijk op orde gesteld. Dit hield in dat de Romeinse bureaucratie en de cultuur over het hele Rijk verspreid werd. Dit leidde tot een romanisering van de samenleving. Toen inmiddels Augustus aan de macht was, vielen veel provincies onder de invloedssfeer van Rome. Hierdoor werd het Romeinse burgerschap aan meer lieden toegekend. Vanaf 212 was elke inwoner van het Rijk een Romeinse burger.

De macht van het Romeinse Rijk lag in de steden. Rome had ongeveer één miljoen inwoners, andere grote steden waren bijvoorbeeld Constantinopel, Antioch en Alexandrië. In het westen van het Rijk waren veel kleinere steden met bijvoorbeeld slechts 5000 inwoners. Toch had zelfs een kleine stad macht over het omringende platteland. Hierdoor ontstonden stedelijke elites die o.a. belastingen inden. Grofweg drie procent van de bevolking behoorde tot de elite, terwijl de elite bijna één derde van al het land en goederen van het Rijk in haar bezit had.

Hoewel rijkdom was te vinden in de steden, was de economie afhankelijk van de productie op het platteland. Het soort producten dat werd geproduceerd verschilde van streek tot streek. De meest voorkomende producten in het dieet van de mensen in het Rijk waren graan, druiven en olijven. Van deze producten werden twee belangrijke consumptiemiddelen geproduceerd: brood en wijn. Land was verdeeld in grote stukken met elk een landeigenaar. Het land werd bewerkt door slaven, of half vrije boeren. Het aantal slaven nam drastisch af, omdat minder slaven buit werden gemaakt tijdens oorlogen. Hierdoor gingen landeigenaren stukken land verhuren aan deelpachter, coloni. De coloni waren horige boeren die gebonden waren aan een stuk land. Deze vorm van horigheid gold ook tijdens de middeleeuwen als het belangrijkste systeem op het platteland.

De eerste twee eeuwen van het Romeinse Rijk waren minder vredig dan de term Pax Romana doet vermoeden. Het Rijk werd meerdere malen aangevallen door Barbaren. Bronnen wijzen er bovendien op dat in verschillende streken lokaal oproerigheden uitbraken. Slaven, coloni, en de armen hadden het zeer slecht. Er was slechts een kleine bovenlaag die daadwerkelijk floreerde. Het grootste deel van de bevolking leefde rond de armoedegrens en was ondervoed. Mannen hadden de macht over hun kinderen, was een kind lelijk of gehandicapt, dan werd het kind verstoten. Vrouwen van hoge komaf moesten thuis blijven, de ‘gewone’ vrouw moest werken. Dergelijke economische en sociale situaties waren in die tijd waarschijnlijk niet alleen aanwezig in het Romeinse Rijk. Toch doet dit af aan het idee dat tijdens de Pax Romana het Rijk floreerde en iedereen het goed had. De vrede en stabiele economie was slechts relatief.

 

Van 180 n.Chr. tot 395 n. Chr.

Gedurende de derde eeuw werd het rijk vaker aangevallen. Leiderschap was onzeker, tussen 235 en 285 zijn meer dan twintig verschillende keizers aan de macht geweest. De hoge belastingdruk zorgde voor meer armoede. Bovendien was door slechte oogsten voedsel schaars. De derde eeuw was duidelijk een eeuw van verval. Keizer Diocletianus wist het roer enigszins om te gooien. De volgende maatregelen onder zijn heerschappij zorgden ervoor dat het Romeinse Rijk voort kon bestaan. Het leger wist veroverde delen van het rijk terug te winnen en de barbaarse en Perzische legers terug te dringen. Lonen en voedselprijzen werden vastgelegd. Bovendien kreeg de overheid meer macht over de steden, die onder de leiding van de heersende elites in verval waren geraakt. Een gevolg hiervan was een sterke toename van ambtenaren.

Vanaf de tijd van Diocletianus gingen keizers zich anders gedragen. Ze zagen zichzelf als dominus et deus, ‘heer en god’. Onder Diocletianus en zijn opvolger Constantijn werd het rijk opgedeeld in een oostelijk en een westelijk deel. Het rijk werd in de Balkan gescheiden. De hoofdstad van het westelijke deel was Rome, van het oostelijke deel Constantinopel.

Het Christendom was één van de vele geloven in het Rijk. De nieuwe mystieke geloven zoals het Christendom waren alternatieven voor de geloven en gebruiken die in het Rijk heersten. In het Christendom was plaats voor persoonlijke gevoelens en verlangen, in tegenstelling tot de oude Griekse en Romeinse goden die vaak werden aanbeden voor de welvaart van een stad of streek. Het Christendom kwam uit Palestina. De Romeinse en Griekse goden werden niet meteen verworpen. Maar langzaam maar zeker sprak het Christendom een grotere groep van de bevolking aan. De armen die in de derde eeuw getroffen waren door de economische malaise zagen heil in het Christendom, net als de elite. Men begon zich steeds minder zorgen te maken over het wereldlijke en steeds meer over het leven na de dood. Neoplatonisme was een filosofische stroming, ontstaan door de werken van filosoof Plotinus (205-270). Het idee achter deze stroming was dat er één god was, die slechts bereikbaar was via mystieke ervaringen.

Veel uitgangspunten van het Christendom, zoals dopen, de wederopstanding van een god of sacramenten waren niet nieuw. Hetgeen waarin het Christendom zich onderscheidde van andere mystieke geloven waren twee punten. Het eerste was het feit dat een historisch persoon werd aanbeden, Jezus. Deze persoon stond dichter bij het volk dan bijvoorbeeld Isis (Isiscultus kwam uit Egypte). Ten tweede was de Christelijke god de enige God. Hij was de God die over ieder heerste die zich liet dopen op Christelijke wijze.

Jezus was een Jood, geboren en gestorven in de Romeinse provincie Judea. In Judea woonden veel Joden en was dan ook een merkwaardige provincie binnen het Rijk. Jezus werd geboren rond 4 v.Chr. Volgens de vier evangeliën was Jezus een warm een charismatisch persoon. Hij bracht velen wonderen tot stand zoals het helen van de zieken. De belangrijkste zaken die Hij predikte waren liefde, medeleven en nederigheid. In 30 n.Chr. werd Jezus gekruisigd, een niet ongewone straf voor een niet-Romein. Het belangrijkste wonder dat hij verrichte volgens de evangeliën was zijn wederopstanding.

Na zijn dood ontstond een discussie over de aard van de persoon Jezus, een discussie die tegenwoordig nog steeds bestaat. In de tweede eeuw waren er gnostici die zeiden dat Jezus geen mens was maar een goddelijke geest. Arianen zeiden dat Jezus niet geheel goddelijk was, Hij was namelijk niet gelijk aan God. Langzaam werden de meesten Christenen het eens dat Jezus zowel menselijk als goddelijk was. Bovendien werd de heilige drie eenheid door velen geaccepteerd. De verschillende stromingen leiden uiteindelijk tot orthodoxie, terwijl sommige theorieën werden afgedaan als ketters.      

Sint Paul (5 n.Chr. – 67 n.Chr.) zorgde ervoor dat de Christenen meer één koers volgden. Hoewel hij Joods was, predikte hij dat de Joodse dieetregels niet gevolgd hoefden te worden, noch dat mannen besneden moesten worden. Het geloof was voor iedereen die in Jezus en God geloofde. Het geloof was populair onder verschillende lagen van de bevolking, vooral onder de armen. De meeste Christenen woonden in de steden. De heilige maaltijd van brood en wijn werd de Eucharistie genoemd. Dit ritueel was een sacrament, een manier waarop de ontvanger in aanraking komt met de geest van Christus. Een ander sacrament was de doop. Vier teksten over het geloof, Matheus, Marcus, Lukas en Johannes, vormden de evangeliën, de kern van het Nieuwe Testament. Een ander onderdeel van het geloof waren de sinten. Sinten werden alom geëerd. Er was geen duidelijk reden waarom iemand een sint was, men geloofde simpelweg of iemand een sint was of niet. Veel sinten waren celibaat of martelaren. De verhalen over sinten verschenen in de vorm van een hagiografie. Een bekende hagiografie die overgebleven is, is die over Sint Perpetua.

Het geloof raakte meer georganiseerd. De clerici leidden het bestuur en voerden de sacramenten uit. De clerici bestond uit verschillende ranken. De priesters voerden religieuze zaken uit zoals de Eucharistie. De bisschoppen stonden boven de priesters en waren in feite leiders van een geloofsgemeenschap. Aartsbisschoppen waren bisschoppen van grote steden, die verschillenden districten met bisschoppen onder zich hadden. De hoogste leiders waren de bisschoppen van Rome, Alexandrië, Antioch, Jeruzalem en Constantinopel. De bisschop van Rome claimde een directe afstammeling van de eerste bisschop van Rome te zijn, Petrus. Pas eeuwen later werd de bisschop van Rome erkend als paus.

 

Het geloof en andere facetten van de samenleving

Vooral in de eerste eeuwen na Christus was het Christendom vermengd met Griekse en Joodse denkwijzen. Philo van Alexandrië (13 v.Chr. – 50 n.Chr.) kwam met het allegorisch denken waarmee hij de teksten uit de Bijbel verenigde met filosofie. Deze manier van denken werd bovendien toegepast op de Jppdse Bijbel, het Oude Testament. Zo zagen theologen het hout dat Abraham droeg toen hij zich klaarmaakte om zijn zoon Isaac te offeren als een voorafschaduwing van het kruis waaraan Jezus stierf. Filolosofische benaderingen waren voor velen een manier om het Christendom te legitimeren. Tertullianus (150-225) was hier fel op tegen, hij zag geen verband tussen wat hij noemde Athene (de rede), en Jeruzalem (het geloof). Hij had veel tegenstanders. Deze spanningen zouden zich zelfs nog in de twaalfde eeuw uitten tussen Petrus Abelardus en Bernard van Clairvaux.

Christenen namen gebruiken over van de heidenen maar pasten zich niet helemaal aan de samenleving aan. Dit leidde soms tot vervolgingen, maar deze hadden niet als gevolg dat het Christendom verdween. Sterker nog, de veroordeelden werden martelaren en maakten het geloof sterker. Constantijn zorgde in 313 ervoor dat Christenen officieel getolereerd werden en bescherming kregen. Zijn moeder Sint Helena was Christelijk en hij had een ‘goddelijke ervaring’ opgedaan. In aanloop naar een veldslag in 312 had Constantijn een visioen van een kruis gehad, waarna hij zijn leger die veldslag liet vechten met kruistekens bij zich. Deze veldslag werd gewonnen door zijn leger en wordt de slag bij de Milvische Brug genoemd.

Concilies kregen van keizers de taak om twistpunten binnen het geloof op te lossen en om kerken te stichten. Het sociale leven veranderde hierna, gladiatorgevechten werden bijvoorbeeld verboden. Bisschoppen uitten hun dank naar Contstantijn toe door hem tot dertiende apostel te benoemen, de leider van alle kerken. 400 Na Christus was Christendom het grootste geloof. Heidendom bestond echter nog wel, vooral op het platteland. Het geloof verloor een zekere spirituele aantrekkingskracht en werd meer geïnstitutionaliseerd. Het Concilie van Nicaea besloot in 325 het Arianisme te veroordelen tot heidens geloof. Keizer Theodosius verbood heidense geloven geheel. Het Christendom had een stabiele plek in de samenleving. Dit zorgde voor ruimte over vragen binnen het geloof. Wat was de aard van God? Hoe kan de heilige drie-eenheid één zijn? Dergelijke vragen werden opgelost door de eerder genoemde concilies. Het Concilie van Nicaea boog zich behalve over het Arianisme tevens over de aard van Christus. Dit concilie verklaarde Jezus als zowel goddelijk als menselijk. Concilies schepten duidelijkheid, maar zorgen er bovendien voor dat er groepen heidenen ontstonden. Westerse Christenen keken vooral op tegen de paus. De pausen verklaarden de baas te zijn over alle gelovigen, dus voortaan werden het woord katholiek gebruikt, wat universeel betekende. De gelovigen in het Oost-Romeinse Rijk keken juist op tegen de patriarch van Constantinopel. In 1054 leidde dit uiteindelijk tussen een schisma tussen de katholieke Christenen en de orthodoxe Christenen. In de vierde en vijfde eeuw nam de kerk tradities over van de Romeinen. De politiek was hetzelfde inricht, net als de bureaucratie. Bovendien stichtte de kerk haar eigen wetten, de canon, gebaseerd op de Romeinse wetgeving. In 70 en 135 v. Chr. hadden Joodse oproeren plaatsgevonden, waarna Joden niet meer in Jeruzalem mochten komen. Veel Joden verlieten Judea. In de tijd van Constantijn leefden inmiddels veel Joden verspreid over het hele Romeinse Rijk. Zij werden vrijwel zonder problemen getolereerd door de Christenen. 

 

Kerkvaders

Constantijn zorgde ervoor dat het Christendom vermengd raakte met de Grieks-Romeinse cultuur. Sint Ambrosius, Sint Hiëronymus (wordt soms ook wel Jeroen/Jerome/Jerom genoemd), en Sint Augustinus zijn kerkvaders die na Constantijn veel invloed hebben gehad op het Christendom van de generaties die na hen kwamen.

Ambrosius (339-397), bisschop van Milaan, gebruikte in zijn essays talloze verwijzingen naar o.a. Plato en Cicero. Hij stond op voor het Christelijk moraal. Keizer Theodosius had de inwoners van Thassalonika uitgeroeid toen daar een opstand plaatsvond. Ambrosius liet Theodosius liet hem pas weer toe tot de kerk van Milaan toen hij publiek boete had gedaan. Hiëronymus (340-420) was een soort nomade die op veel plekken heeft geleefd. Zijn monniken kopieerden Latijnse werken. Dit werd een traditie die ervoor gezorgd heeft dat veel stukken uit de Grieks-Romeinse oudheid bewaard zijn gebleven. Het belangrijkste wat Hiëronymus heeft bereikt was het vertalen van de Bijbel vanuit het Grieks en Hebreeuws naar het Latijn. Deze definitieve versie wordt ook wel het Vulgaat genoemd.

Augustinus (354-430) was de bisschop van Hippo (in Noord-Afrika). Hij was een filosoof die zich bezig hield met zaken als de aard van de drie-eenheid, ketterij, dualisme en voorbestemming. In Confessiones beschrijft hij zijn relatie met God. Zowel Augustinus als Hiëronymus maakten zich zorgen om wat heidense teksten met de Christelijke ziel zou doen. Beiden kwamen tot de conclusie dat heidense teksten niet voor vermaak gebruikt moesten worden, maar nuttig waren voor Christelijke doeleinden. Kortom, werken van Cicero en Aristoteles mochten gebruikt worden, zolang het doel was om de Bijbelteksten bijvoorbeeld nader te verklaren. Volgens Augustinus was het doel voor Christenen om verlossing of genade te vinden. Dit is een centraal thema in De civitate Dei. In dit boek gaat hij in tegen het idee dat geschiedenis zichzelf herhaalt in cycli. Volgens Augustinus daarentegen is de geschiedenis een proces dat uiteindelijk zal eindigen wanneer Jezus weer op aarde terugkomt. De mensen die in ‘Gods stad’ wonen zullen eeuwig verlost worden, de mensen die in de ‘Aardse stad’ wonen zullen verdoemd worden. Augustinus heeft bovendien veel invloed gehad op hoe Christenen over het huwelijk denken. In de tijd van Augustinus werd het leven als celibaat populair. Een bekende monnik die heel sober leefde was Sint Antonius. Hij was een voorbeeld voor veel Christenen. Augustinus erkende echter dat het monnikendom, hoewel bewonderbaar, niet voor iedereen was weggelegd. Hij promootte juist het huwelijk voor ‘gewone Christenen’. Volgens hem was een huwelijk bovendien Gods plan omdat op de mensheid zich kon voortplanten. Naar zijn ideeën zijn kerkelijke wetten opgesteld die zich bijvoorbeeld tegen anticonceptie keerden.  

 

 

2: Einde van het Romeinse Rijk, begin van de Middeleeuwen

 

West-Europa had een perfect klimaat om veel verschillende producten te produceren. Het grote aantal rivieren in West-Europa zorgde er bovendien voor dat veel uitgewisseld kon worden. Dit varieerden van producten, tot mensen en ideeën. De grootste steden zoals Parijs, Londen en Milaan waren gesitueerd aan grote rivieren. Een oude opvatting is dat West-Europa nauwelijks bewoond werd. Tegenwoordig zijn historici ervan overtuigd dat de nederzettingen wijder verspreid en complexer waren dan voorheen werd gedacht. Romeinse sporen waren in de vijfde eeuw nog duidelijk te zien in West-Europa. Veel grote steden waren bovendien gesticht door Romeinen. Voordat West-Europa bezet werd door de Romeinen woonden hier Kelten, door de Romeinen Galliërs genoemd. Het begrip ‘Kelt’ is veel breder dan vaak doet vermoeden. Men denkt hierbij namelijk vaak aan een volk dat vooral op de Britse eilanden en in Frankrijk leefde. Hun leefgebied strekte zich echter uit van het Iberische schiereiland, door Gallië, tot aan Britannië. De Kelten stonden bekend om hun poëzie, muziek, ijzerwerk en kleermakerij. Zij waren echter niet opgewassen tegen de militaire kracht van de Romeinen. De Keltische nederzetting werden geassimileerd in het Romeinse Rijk. De Kelten werden echter onderdrukt. De meeste landbezitters werden horige boeren. Veel Kelten verrichtten gedwongen arbeid onder de Romeinse heerschappij. Barbaren verplaatsten zich naar het westen en mengden zich in dit gebied. Zij werden niet bepaald met open armen ontvangen maar werden niet als een serieuze dreiging gezien.

 

De Barbaren

Het hedendaagse woord ‘barbaar’ heeft een negatieve lading. De Grieken en Romeinen bedoelden met de term ‘barbaar’ simpelweg ‘buitenlander’. Barbaren vormden vooral een dreiging in het Zuidoosten van het Romeinse Rijk. De barbaren bestonden eerst uit losse groepen mensen die zich verzameld hadden rondom een krachtige leider. Later waren duidelijk grotere groepen te onderscheiden. Dit waren de Franken, Vandalen, Angelen, Saxen, de Ostrogoten, Visigoten, en enkele andere kleinere groepen. Barbaren creëerden eigen mythen rondom hun volkeren. Zij konden niet lezen of schrijven, waardoor we tegenwoordig weinig bronnen hebben over barbaren. Bovendien gebruikten de barbaren dikwijls hout, dus kunnen we ons ook niet tot de archeologie richten. De meeste bronnen die we hebben zijn geschreven door Romeinen, zoals Tacitus, die het boek Germania schreef. Via de Danube en de Rijn werd veel handel gedreven tussen de Romeinen en barbaren. Barbaren mochten soms in kleine gemeenschappen binnen de grenzen van het Romeinse Rijk wonen. Deze barbaren werden echter wel geacht om mee te vechten met de Romeinen bij invallen van andere barbaren.

Tegen 370 werd de dreiging van de barbaren groter. De barbaren waren tegen die tijd niet meer het volk dat volgens de Romeinen inferieur was. In tegendeel. Tegen 370 waren veel barbaren Christelijk en hadden een aantal Romeinse gebruiken overgenomen. Onder de barbaren waren goede ambachtslieden die mooi ijzerwerk afleverden voor bijvoorbeeld wapens. De sociale banden waren in barbaarse gemeenschappen heel sterk en van levensbelang. Familieleden moesten elkaar steun en liefde bieden, en tevens bescherming. Familieleden moesten een gewond of gedood familielid wreken. Uiteindelijk mocht de familie van de dader een afkoopsom betalen, een wergild. De familie van het slachtoffer hoefde de som niet per se te accepteren, wat in een dergelijk geval alsnog tot bloedvergiet leidde. Familiebanden waren sterk, net als banden tussen strijders. Een groep soldaten die bij elkaar hoorde wordt ook wel een comitatus genoemd. Wat hen verbond was hun loyaliteit naar de leider toe. De banden waren gebaseerd op eer, trouw, dapperheid en respect.

De Romeinse wetgeving was gebaseerd op de macht van de staat, met de bijbehorende ambtenaren en bureaucratie. De wetgeving van de barbaren was gebaseerd op gewoontes en tradities. Elke stam had zijn eigen wetten. Waar echter alle stammen naar streefden was een zo vredig mogelijk samenleven. Barbaren gebruikten dikwijls het lot om mensen schuldig te verklaren. Dit gebeurde vaak door middel van een beproeving. Een wond werd bijvoorbeeld toegediend, heelde deze dan was de persoon in kwestie onschuldig. Gebeurde dit niet, dan werd de persoon bestraft. Dit lijkt cru, maar dergelijke straffen moesten de vrede bevorderen. Na de val van het Romeinse Rijk bleef de Romeinse wetgeving gefragmenteerd voortbestaan en werd volledig behouden in het oostelijke Rijk. De leiders van de barbaarse stammen wisten hun prestige te vergroten. Dit gebeurde bijvoorbeeld als een stam onder een bepaalde leider veel veldslagen won. Zij claimden bijvoorbeeld dat zij afstamden van een goddelijke voorouder.

Zoals eerder genoemd creëerden veel barbaarse volkeren hun eigen mythen. Een hele bekende is die van Arthur. Niet zeker is of deze dappere koning ooit heeft bestaan. De verhalen over Arthur groeiden echter wel uit tot een symbool van de Keltische identiteit, dit komt omdat hij dapper zou hebben gevochten tegen de Saxen. De eerste ‘Arthurlegendes’ zijn vastgelegd door Geoffrey van Monmouth, begin twaalfde eeuw, in het werk History of the Kings of Britain.

 

Volksverhuizingen

Vanaf 370 vormden de barbaren een grote dreiging voor het Romeinse Rijk. Het ironische is dat de barbaren het Rijk zagen als iets om van te genieten, niet om te vernietigen. De barbaren werden aangetrokken door de rijkdommen, de landbouw en misschien zelfs het mediterrane klimaat. De druk om hier gebruik van te maken groeide nadat de barbaren zelf werden aangevallen. De Goten werden onderworpen door de Hunnen. De overlevenden van de Goten, bekend als de Visigoten, mochten van keizer Valens (r.364-378) in het Oost-Romeinse Rijk wonen. In het Rijk werden de Visigoten spoedig onderdrukt door de Romeinen. Valens ondernam een veldtocht tegen de Visigoten in 378, verloor en liet hierbij het leven. De opvolger van Valens, Theodoius I (r. 378-395) bracht een einde aan de onderdrukking van de Visigoten en liet de Visigoten zich vestigen in de Balkan. Zij kregen eten en onderdak, mits zij de Romeinen militaire ondersteuning gaven. Dit is een voorbeeld van de wijze waarop meerdere barbaarse volkeren zich wisten te vestigen in het Romeinse Rijk.

Theodosius werd opgevolgd door zijn twee zonen. Arcadius werd leider van het Oost-Romeinse Rijk, Honorius leider van het West-Romeinse Rijk. Theodosius was de laatste leider die regeerde over het hele rijk. De Visigothen trokken onder leiding van Alaric ten strijde tegen de Romeinen. De Romeinen trokken hun troepen rondom de Rijn terug om mee te vechten. Dit had desastreuze gevolgen. De Rijn was hierdoor slecht bewaakt. Aangezien het december was, en de Rijn bevroren, trokken Vandalen en andere stammen het Rijk binnen. De Romeinen verlieten Brittannië, dat vervolgens werd overspoeld door onder meer Saxen. In 410 bereikten de Visigothen Rome. De stad werd drie dagen lang geplunderd. De inname van Rome was slechts een kwestie van tijd geweest.

De Visigoten vestigden zich hierna in Zuid-Gallië en vervolgens Iberië. Hier bleven zij tot de komt van de moslims. De Vandelen vestigden zich in Noord-Afrika. In 430, het jaar waarin Augustinus stierf, namen zij de stad Hippo in. Hun rijk was gecentreerd rondom de oude stad Carthago. De Vandalen waren beruchte piraten op de Mediterrane wateren. Attila en zijn Hunnen trokken naar het westen. Tegen 440 had Attila macht over de belangrijkste barbaarse stammen in centraal Europa. In de buurt van het huidige Boedapest bevond zich de hoofdstad van het rijk van de Hunnen. Attila en de Hunnen waren berucht, wat ervoor zorgde dat het Oost-Romeinse Rijk jaarlijkse tributen betaalde. De Hunnen trokken naar het westen, waar ze een nederlaag leden tegen de Visigoten. Teruggekomen in Rome werd de stad verdedigd door Paus Leo I. Attila trok zich uiteindelijk terug uit het westen, om nooit meer terug te komen. Hij stierf kort hierna en de Hunnen werden opgenomen in andere volkeren.

In 476 zette generaal Odovacar de laatste Westerse keizer af, Romulus Augustulus. Odovacar zond een boodschap naar Constantinopel. Odovacar wilde een soort senator zijn van het Oost-Romeinse Rijk. De Oost-Romeinse keizer Zeno reageerde hier in eerste instantie niet op. Tien jaar later stuurde Zeno de Ostrogoten op Odovacar af, onder leiding van Theodoric. Theodoric vermoorde Odovacar en nam zelf de leiding over. Odovacar wordt soms gezien als het figuur van overgang tussen het Romeinse Rijk en de Middeleeuwen. Theodoric (r.493-526) wordt in dat geval gezien als de eerste Middeleeuwse koning.

 

Middeleeuwse koningen

Theodoric regeerde meer dan drie decennia over het Italiaanse schiereiland. Hij herstelde veel van de Romeinse cultuur, zoals aquaducten en gebouwen. Filisoof Boethius (480-524) werkte aan het hof van Theodoric. Hij vertaalde werken van Aristoteles en Plato naar het Latijn. Hij zette het middeleeuwse curriculum op dat bestond uit het quadrivium (rekenkunde, meetkunde, muziek en astronomie) en het trivium (grammatica, retorica en logica). Zijn bekendste werk is Over de vertroosting der wijsbegeerte, dat gaat over het lot. Cassiodorus (490-583) werkte eveneens voor Theodoric. Hij was schrijver en rechtsgeleerde. Hij schreef belangrijke werken en stimuleerde monniken om klassieke stukken te kopiëren, net als Hiëronymus.

Clovis (r.482-511) regeerde over het Frankische Rijk. Hij vermoorde simpelweg politieke tegenstanders. Clovis was onder invloed van zijn vrouw Clotilde bekeerd tot het katholicisme. Hierdoor werd hij geroemd in de Geschiedenis van de Franken, geschreven door bisschop Gregorius van Tours. Hij had een goede band met de landadel, de landheren behielden onder de heerschappij van Clovis hun macht. Dit was eveneens een reden waarom Gregorius positief over Clovis schreef, aangezien Gregorius zelf door geboorte ook bij die elitegroep hoorde.

 

Tijd van verval in het westen

In vergelijking tot het Oost-Romeinse Rijk liep het voormalig West-Romeinse Rijk achteruit. In 330 stichtte keizer Constantijn aan de Bosporus een nieuwe hoofdstad, Constantinopel. Het Romeinse Rijk begon zich op te splitsen na de maatregelen van Diocletianus. Dit proces was voltooid in 395. In het westen was Latijn de belangrijkste taal, in het oosten het Grieks. Het Oost-Romeinse Rijk had een andere economie. Landen als Egypte en Griekenland waren meer ontwikkeld dan landen in West-Europa. De ‘val van het westen’ is talloze keren onderzocht en meer dan 210 verschillende redenen zijn uit de onderzoeken voortgekomen. Een plausibele reden is dat het West-Romeinse Rijk aan het eind geen goede leiders meer had. Bovendien ging de economie achteruit. Vanwege plunderingen ging de landbouwproductie achteruit. In plaats landbouwinnovaties te stimuleren, bleven de landbouwtechnieken van de derde eeuw hetzelfde. Landheren hadden geen behoefte om veel geld of energie in vernieuwingen te stoppen. Hierdoor werden zij geconfronteerd met armoede, hoge belastingen, stagnatie van de bevolkingsgroei, enzovoorts. De landheren trokken zich terug uit hun publieke functies en vermeden de stad. De steden raakten in verval. Deze redenen zijn allemaal legitiem, maar waarschijnlijk zullen wij nooit helemaal zeker weten welke reden precies de doorslag gaf voor de val van het West-Romeinse Rijk.

 

Erfenis

Romeins-Griekse cultuur bleef voortbestaan in West-Europa. Romeinse wetgeving vormde het voorbeeld voor de kerkelijke wetten. Het Latijn bleef de taal van de geschoolden. De Romeinse bureaucratie werd op sommige plaatsen in het westen gebruikt. Barbaarse koningen gebruikten bijvoorbeeld de expertise van Romeinse bureaucraten. Met de val van de macht van de staat kregen bisschoppen meer macht. Bisschoppen namen gretig taken op zich die voorheen aan ambtenaren toebehoorden.

 

 

3: De vroege Middeleeuwen en het geloof

 

De vroege Middeleeuwen worden vaak afgeschilderd als een saai tijdperk, terwijl in deze periode maatschappelijke, politieke en religieuze veranderingen plaatsvonden. In de zevende en begin achtste eeuw raakten de steden in verval en sommige steden verdwenen totaal. Het etnische karakter van Europa veranderde door de komst van de barbaren. Onduidelijk is of de koningen simpelweg het volk een identiteit opdrongen. Hoe dan ook, nieuwe stammen bewoonden West-Europa zoals Bavariërs, Saxen en Franken. De nieuwe samenleving was gewelddadiger. Liederen gingen vaak over dappere daden van strijders. Een bekend verhaal is dat van Beowulf, een verhaal van Deense origine. Hoewel polygamie verboden werd door de kerk, hadden rijke mannen soms meerdere vrouwen. Een formeel huwelijk werd gesloten als de vader van de bruid zijn toestemming had gegeven.

 

Politiek

Het bureaucratische systeem raakte gedecentraliseerd. Dit kwam omdat er steeds meer verzet kwam tegen belastingen die door de staat werden geheven. Op het platteland hadden aristocratische families de macht. Een boer had alleen te maken met zijn heer of dame, aan wie hij belasting moest betalen. De heer of dame bood in ruil hiervoor dikwijls enige vorm van (juridische) bescherming aan de boer. De economie bleef in sommige steden overeind, vooral dankzij de kathedralen die machtspunten waren binnen een stad. Bisschoppen genereerden inkomsten afkomstig van pelgrims. In kathedralen lagen bijvoorbeeld relieken die gretig bezocht werden. Heiligen lagen vaak opgebaard in kathedralen wat eveneens pelgrims aantrok. Bisschoppen kregen hierdoor meer macht. Koningen hadden nog macht maar claimden vaak dat ze machtiger waren dan werkelijk het geval was. In de zesde eeuw vonden grote veranderingen plaats. Het Ostrogotische Rijk werd aangevallen en vervangen door de Lombarden. De Lombarden zouden uiteindelijk overwonnen worden door Karel de Grote. De Vandalen hadden de meeste macht in Noord-Afrika. Vanaf de zesde eeuw was Noord-Afrika voornamelijk Byzantijns. In Brittannië breidden de Anlo-Saxen hun nederzettingen uit. Zij vermengden zich met de lokale bevolking door zich tussen hen te vestigen en huwelijken te sluiten.

 

Gallië en Iberië

Gallië was in 500 veroverd door de Franken onder leiding van Clovis. Zijn opvolgers worden de Merovingers genoemd, vernoemd naar een afstammeling van Clovis genaamd Merovech. Het land werd door een leider eerlijk onder zijn zoons verdeeld. Dit zorgde voor bittere rivaliteit onder de kinderen van een leider. Dikwijls werd er door de zonen gevochten tot er één winnaar uit de strijd kwam. De Merovingen hadden een slechte reputatie door de werken van Gregorius van Tours. Een bekwame Merovingische leider was Dagobert I (r. 629-638). Hij had een goede band met de kerk. Zo gaf hij de abdij van Sint Denis toestemming om een jaarlijkse markt te organiseren. Zo kwam hij bij gelovige in een goed daglicht te staan en wist hij handel te stimuleren. In tegenstelling tot de eerder genoemde gebieden die in de zesde eeuw grote veranderingen doormaakten, wisten de Merovingen voor meer dan twee eeuwen de macht te behouden in Francia. 

In Iberië waren de Visigoten aan de macht. De Visigotische koning Recarred bekeerde zich tot het katholicisme, voorheen waren de Visigotische koningen aanhangers geweest van het Arianisme. Recarred zorgde ervoor dat in 589 in de hoofdstad Toledo werd bepaald dat de twee kerken samengingen. In het rijk van de Visigoten werden Joden gediscrimineerd. Regelmatig werd gepoogd om de Joden onder dwang te bekeren. Het rijk van de Visigoten ging ten onder toen de moslims in de achtste eeuw binnenvielen.

 

Op zoek naar de perfecte Christen

De eerder genoemde Sint Antonius (c.250-355), zette een soort trend. Hij trok de Egyptische woestijn in om een teruggetrokken bestaan te leiden. Hierna volgden meer mensen zijn voorbeeld. Antonius creëerde een gemeenschap waar kluizenaars samen in konden leven. Kluizenaars zoals Antonius werden door veel mensen bewonderd. Zij werden gezien als een schakel tussen God en mens. Sommigen vonden de kluizenaars te extreem. Er werden gematigdere gemeenschappen opgericht van monniken, en soms nonnen. Vooral in West-Europa waren de kloosters populair. In Ierland, waar het geloof een andere ontwikkeling had doorgemaakt, hadden de kloosters zelfs de functie van die van de grote kerken in andere Europese landen. Volgens de Ierse clerici was pelgrimage belangrijk. Op een kruistocht moesten mensen bekeerd worden en nieuwe kloosters gesticht worden. Tijdens de Middeleeuwen waren er niet per se verschillende kloosters voor mannen en vrouwen. In Ierland, Brittannië, Gallië en Iberië waren sommige kloosters voor zowel mannen als vrouwen.

Sint Benedictus (480-550) wordt gezien als de grondlegger van het kloosterleven, hoewel dit zelfs al voor zijn geboorte bestond. Hij schreef de Regula Benedicti. Hij was een intelligente man die in zijn werk beargumenteert hoe het perfecte kloosterleven eruit moet zien. Hij heeft een aantal kloosters gesticht, de bekendste is gesitueerd bij Monte Casino, tussen Rome en Napels. Het kloosterleven dat hij ontworpen had was niet alleen bedoeld voor de ‘allerfanatieksten’, maar kon ook geleefd worden door gewone christenen. De gemeenschappen waren bovendien bedoeld voor kinderen. Kinderen konden onderwijs krijgen in de kloosters. Dit heette offergave, en de kinderen waren oblaten. Zowel monniken als nonnen leefden en leven van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. De drie grote zondes waren geld, seks en ambitie. Drie eeuwen na de dood van Benedictus was zijn Regula verspreid door heel West-Europa. Benedictus had voor ogen dat zijn kloosters spirituele plekken zouden zijn. Na zijn dood waren de kloosters echter dusdanig machtig dat de nonnen en monniken een politieke functie kregen. De monniken hadden een onderwijsfunctie en bewaarden veel belangrijke teksten die anders voorgoed verdwenen zouden zijn. De grote stukken grond die de kloosters bezaten werden soms gebruikt voor landbouw. De monniken en nonnen moesten persoonlijk in armoede leven, maar de kloosters hadden als een soort moderne corporaties veel macht en geld. Het kloosterleven bleef echter draaien om toewijding aan God.

Paus Gregorius schreef een boek over Sint Benedictus. Ook hielp hij het gedachtegoed van Augustinus van Milaan te verspreiden door middel van zijn werk. Zijn werken hebben veel invloed gehad en werden veel gelezen in de Middeleeuwen. Gregorius leefde eerst een kluizenaars bestaan. Toen hij verkozen was tot paus moest hij naar zijn troon gesleurd worden. Eenmaal in functie als paus, zette hij zich volledig in voor zijn ambt. Hij zorgde voor meer geld voor liefdadigheidswerk. Hij was bovendien een goede onderhandelaar dat hij met de Lombarden over vrede onderhandelde.

Gregorius stuurde Augutinus van Canterbury naar Engeland als missionaris. Hij werd hartelijk ontvanger door koningin Bertha van Kent, vrouw van Ethelbert van Kent. Augutinus werd de eerste aartsbisschop van Canterbury. Vanaf Kent verspreide het Romeinse Christendom zich naar het noorden. Het Ierse Christendom verspreidde zich echter zuidwaarts. Omdat verschillende gelovigen met elkaar geconfronteerd werden leverde dit vreemde situaties op. De geloven hadden een andere culturele achtergrond. Bovendien werden door de twee groepen Pasen niet op dezelfde datum gevierd. Bij de synode in het klooster van Whitby in 664 werd bepaald dat de Romeinse datum de officiële datum van Pasen werd. Theodore van Tarsus kreeg de opdracht van de paus om de Angelsaksische Kerk op te delen in bisdommen en diocesen.

 

Het geloof en de gewone man

De macht van bisschoppen sterkte vaak tot de stadsmuren. Soms werden parochies georganiseerd zodat boeren gehoord konden worden. Er was een onderscheid tussen de gewone clerici, de kloosterleiders en de seculiere clerici. De seculiere clerici hadden pastorale verplichtingen. Dit onderscheid werd niet tijdens de eerste paar eeuwen van de Middeleeuwen gemaakt. De kerklui werden echter vaak aangezien als landadel en handhavers van de wet. Dit is niet verwonderlijk, aangezien kerklui familieleden waren van adel of zelfs koningen. Hilda, abdis van het klooster van Whitby, was gerelateerd aan een Koninklijke familie. Bede schreef een korte biografie over haar in zijn werk Ecclesiastical History. Gregorius van Tours behoorde tot de Gallo-Romeinse aristocratie. Paus Gregorius I was een nazaat van een rijke Romeinse familie.

Heidense gebruiken werden nog eeuwenlang door het volk toegepast. Volgens paus Gregorius was het zelfs vrijwel onmogelijk om de gebruiken te doen verdwijnen. Zolang er geen heidense geloven waren, mochten heidense gebruiken blijven bestaan.

De cultuur van Rome was inmiddels verdwenen en maakte plaats voor een nieuwe cultuur. Bisschoppen hadden hier een belangrijke rol in, maar de rol van monniken en nonnen moet niet onderschat worden. Bisschop Gregorius van Tours schreef het bekende Geschiedenis van de Franken. Het boek staat echter vol met spelfouten aangezien hij het in het Latijn schreef en de taal blijkbaar niet goed beheerste. Paus Gregorius poogde over filosofie te schrijven, wat niet tot een perfect resultaat leidde. Isidore, Bisschop van Sevilla, schreef   Etymologieën. Dit werk heeft eveneens veel kritiek ontvangen, omdat hij een soort plak- en knip- werk had geleverd. Zij waren zich echter bewust van het feit dat hun werk niet perfect was. Gregorius biedt in zijn werk bijvoorbeeld zijn excuses aan voor zijn slechte taalgebruik.

In de Ierse kloosters wisten de monniken echter perfect gebruik te maken van de Latijnse en Griekse taal. De Ierse kloosterscholen waren zelfs de beste uit die tijd. Een rijke artistieke traditie werd ontwikkeld, een bekend voorbeeld is het Boek van Kells. Benedictijnse kloosters waren eveneens goede leerscholen. Zij hadden vaak een scriptorum waar werken werden gekopieerd en bestudeerd. De Benectijnse en Ierse kloosters hadden in de zevende en achtste eeuw hun eigen renaissance. De belangrijkste figuur uit die renaissance is de schrijver Bede. Zijn bekendste werk is het eerder genoemde Ecclesiastical History. Het is het eerste grote historische werk waarin de moderne chronologie wordt toegepast. Na de dood van Bede in 735 verschoof het culturele hart naar het westen. Een belangrijk cultureel centrum werd het hof van Karel de Grote. Hier was de belangrijkste persoon de monnik Alcuin, een leerling van Bede.   

 

 

4: Europa onder druk

 

Het Byzantijnse Rijk en het geloof

Rond 700 was een nieuwe speler aanwezig in het Mediterrane gebied, namelijk de Islam. De Islam was ontstaan in Arabia. De Balkan, Klein-Azië, het Midden-Oosten en Egypte vormden het Byzantijnse Rijk. Terwijl het voormalig West-Romeinse Rijk opgesplitst werd, floreerde het Oost-Romeinse Rijk. De beschavingen in het oosten zat veel meer vastgeroest in de samenleving dan in het westen, de steden waren groter en de boeren hadden relatief veel vrijheid. Het Oosten werd beter geregeerd. Op militair gebied was het Oosten eveneens sterk. Bovendien had het rijk een bloeiende handel. Het rijk won en verloor soms territorium. Rond 800 was Klein-Azië en een deel van de Balkan het enige gebied waar het rijk soevereiniteit over had. Het rijk werd meer een Grieks rijk, dan een Romeins rijk. De keizers noemden zichzelf echter nog wel Romeinse keizers, maar de focus lag meer naar het oosten gericht dan naar Rome toe.

Het bureaucratische systeem was nog wel Romeins, net als het belastingsysteem. Voor de Byzantijnen was zelfbehoud en verdediging belangrijker dan veroveren. Dit werd reflecteerd in de overheid. De politieke figuren in het Byzantijnse Rijk namen nooit tot nauwelijks risico’s. Het leger was klein, maar goed opgeleid. Toch nam het leger voerde het leger ook een beleid van weinig risico’s ondernemen.

Het Byzantijnse Rijk was Christelijk. Constantinopel vormde het hoofd van de Orthodoxe Kerk. Byzantijnen zagen het geloof als iets waar hun hele bestaan om draaide. Byzantijnse leiders konden bouwen op loyaliteit van hun onderdanen. Het volk zag de leiders namelijk als verlengstukken van God. De keizer was beschermheer van de kerk. Het Christendom vormde in het Byzantijnse Rijk een stimulans voor nationalisme. Het feit dat de leider het hoofd van de kerk was leverde lastige situaties op. Een twistpunt was de aard van Jezus. Het concilie van Chalcedon had in 451 bepaald dat Christus zowel goddelijk als menselijk was. Monophysieten dachten hier anders over. Volgens hen was Christus niet zowel goddelijk als aards. In het Rijk woonden veel Monophysieten, vooral in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Het twistpunt bleef bestaan totdat de meeste monophysieten werden opgenomen in het Kalifaat.

Een ander twistpunt in de achtste eeuw was het gebruik van iconen. Iconen in voornamelijk kloosters werden aanbeden. Sommigen vonden echter dat de aanbidding van het object zelf te ver ging. Keizer Leo (r.717-741) besloot het gebruik van iconenen te verbieden en iconoclasme te promoten. Iconoclasme houdt letterlijk het kapotslaan van iconen in. Als de afbeeldingen zouden verdwijnen, zou verkeerde aanbidding verdwijnen, was het idee hierachter. Iconoclasme hield geen stand in het Byzantijnse Rijk. In het westen had dit idee nooit veel steun gehad. Het feit dat de keizer in het Oosten iconoclasme promootte heeft voor een grotere breuk tussen de katholieken en orthodoxen geleid.

 

Cultuur

Het Byzantijnse Rijk had een Romeins bestuursapparaat, en een Griekse cultuur. De cultuur had echter wel veranderingen ondergaan vanaf het klassieke Athene. Het mystieke element in de samenleving was heel belangrijk. In plaats van theologie te studeren was het belangrijker om op zoek te gaan naar persoonlijke genade. De kunst bestond uit figuren die lang waren met grote gewaden aan. Hun gezichtsuitdrukkingen waren ernstig. Techniek en perspectief, zaken die in de klassieke cultuur uiterst belangrijk waren, waren nu bijzaken. Belangrijk waren uitgesproken kleuren, die iets goddelijks uitstraalden. In het Byzantijnse Rijk werden prachtige kerken gebouwd, zoals de Hagia Sophia. Het interieur van deze kerken was prachtig, met veel mozaïeken van Christen, heiligen, leiders, etc.

Hoewel de cultuur een iets andere wending had genomen dan de Griekse klassieke cultuur, was het rijk Grieks. Grieks was voor de meeste inwoners van het rijk de moedertaal. Het was sowieso de taal van de overheid. Griekse klassiekers, zoals die van Homerus en Plato werden in het Rijk gelezen. In het westen las men Latijnse werken zoals die van Ovidius. De Bijbel in het Oosten was in het Grieks. In West-Europa las men het Latijnse Vulgaat van Hiëronymus.

 

Politiek

Een belangrijke keizer was keizer Justinianus (r.527-565). Hij zorgde ervoor dat de Romeinse wetten in één coherente jurisprudentie werden gevat. Tijdens zijn regeren maakte het rijk een gouden tijd door. Zijn vrouw Theodora had veel invloed op zijn politieke beslissingen. Zij was net zo ambitieus als haar man, en samen zorgden zij voor vernieuwingen. Na de oproerigheid van 532 wilden zij de stad nieuw aanzien geven. Justinianus gaf de opdracht voor de bouw van de Hangia Sophia. Dit prachtige gebouw moest een soort connectie zijn tussen de aarde en de hemel. De eerder genoemde bundeling van wetten vond plaats in 529. Deze bundeling wordt ook wel Corpus Juris Civilis genoemd. Eeuwenoude wetten werden vervangen door een systematisch systeem. De codex vormden een legitimering van koninklijk absolutisme. Justinianus wilde zijn macht in rome herstellen. Hij stuurde zijn leger naar Italië. Ruim twintig jaar vochten zijn troepen tegen de Ostrogoten in Italië, een episode die ook wel de Gotische Oorlogen wordt genoemd. Justinianus wist uiteindelijk een groot deel van de Mediterranen bij zich te voegen. De laatste jaren van zijn regeren waren donkere jaren. In 548 stierf zijn vrouw Theodora. De Gotische Oorlog hadden de schatkist behoorlijk leeg gemaakt. De plaag was een aanslag op de economie. Bovendien had Justinianus moeite om zijn rijk bij elkaar te houden. Slaven en Bulgaren trokken naar de Balkan. Zij werden onderworpen door de Avaren. In het oosten moest Justinianus met lede ogen de dreigende druk van de Perzen aanzien.

De net veroverden gebieden werden aangevallen door verschillende volkeren. In Italië moesten de Byzantijnen het veld ruimen voor de Lombarden, op een klein stuk van Zuid-Italië na. In Iberië heroverden de Visigoten hun gebied. Noord-Afrika kwam in handen van de moslims. De Perzen hadden rond 600 inmiddels macht over Syrië, Palestina en Egypte. Keizer Heraclius (r. 610-641) was een groot staatsman. Hij wist de Byzantijnse macht over de Balkan te herstellen. Bovendien wist hij gebieden terug te winnen van de Perzen. Hij zou heel succesvol geweest zijn, als het Kalifaat niet werd uitgebreid ten koste van zijn grondgebied. Het Kalifaat was het moslimrijk dat was ontstaan in Arabia en zich uitbreidde. Belangrijk doel van het rijk, destijds het Umayyaden Rijk genoemd, was het veroveren van Constantinopel. Vooral in 717-718 viel de stad bijna in de handen van de moslims. Dit kon ternauwernood voorkomen worden. Het Byzantijnse Rijk had echter veel land verloren en bestond voortaan uit Klein-Azië, een klein deel van de Balkan en een klein deel van Italië. Steden in het Byzantijnse Rijk werden kleiner of verdwenen geheel. Het Rijk was meer dan ooit gecentreerd om Constantinopel, de enige echt grote stad van het Rijk.

850 tot 1050 wordt ook wel de ‘Macedonische herleving’ genoemd. Basil I (r.867-886) had een sterke dynastie gecreëerd. Hij wist het Byzantijnse Rijk enorm uit te breiden. De naam ‘Macedonische’ is een misvatting. Het ging om een gebied ten noorden van de Danube waar veel Macedoniërs gevangen zaten. Basil zelf was Armeens. De Macedoniërs grepen de macht over Noord-Syrië en over de Balkan. In deze periode werd het grootste gedeelte van de Balkan bekeerd tot het orthodoxe geloof. Dit gebeurde onder leiding van missionarissen Sint Cyril en Sint Methodius. Sint Cyril introduceerde het cyrillische alfabet, dat in de Balkan en Rusland nog steeds wordt gebruikt. De Russische staten werden eveneens bekeerd. De Macedonische keizers wilden warme diplomatieke banden aanhalen met de staten en promootten het Orthodoxe geloof. Het geloof werd makkelijk overgenomen door leiders die graag de stammen onder hun gezag wilden verenigen. De Byzantijnse invloed werd het meest gevoeld in de Balkan.

 

Het Kalifaat

De molsims wisten binnen een eeuw het Perzische Rijk te annexeren, net als delen van Azië en het Iberische schiereiland. De macht van de Islam in Iberië was moeilijk voor de Christenen, omdat het zo dichtbij was. Generaal al-Tarig trok van Noord-Afrika naar het Iberische schiereiland en stichtte daar de Islamitische staat al-Andalus. In de elfde eeuw viel dit rijk uit elkaar en begonnen de Christenen aan hun reconquista, herovering. Pas in de vijftiende eeuw was heel al-Andalus weer in Christelijke handen. Het moslimrijk had een heel eigen cultuur, met eigen inoovaties. Zij brachten nieuwe ideeën, technieken en producten mee.

Arabia was al lange tijd een belangrijk handelsgebied geweest. De meeste Arabieren waren nomadische Bedoeïenen. Zij waren polytheïstisch. De belangrijkste handelsstad was Mekka. In Mekka werd in 571 Mohammed geboren. Mohammed had de leiding over een kamelenkaravaan van de rijke weduwe Khadija. Mohammed kwam door de handel in aanraking met het Jodendom, het Christendom en het Zoroastrinisme. Hij trouwde uiteindelijk met Khadija. Hij kreeg visioenen van engel Gabriel. De engel vertelde Mohammed over God, Allah. ‘Islam’ betekent ‘overgeven aan’. ‘Moslims’ betekent ‘zij die zich overgeven’. Mohammed kreeg weinig aanhang en vluchtte in 622 naar Medina. Die vlucht wordt de Hijra genoemd. Dit is het begin van de Mohammedaanse jaartelling. In Medina kreeg hij wel veel aanhang en hij verkreeg politiek leiderschap over de stad. Medina vocht tegen Mekka en in 630 werd Mekka toegevoegd aan het groeiende rijk van Mohammed. Hij stierf in 632. Dankzij hem waren de Arabaieren verenigd. Voorheen bestond het gebied uit losse stammen. Na zijn dood was het gebied goed georganiseerd, goed bewapend en er heerste religieuze eenheid.

Het boek van de Islam is de Quran of de Koran. Volgens moslims moet het boek niet vertaald worden, maar gelezen worden in de originele taal, het Arabisch. Met de verspreiding van de Islam, verpsreidde hierdoor ook de Arabische taal. Hadithen zijn verhalen over het leven en uitspraken van Mohammed. Deze verhalen waren eerst een orale traditie en werden uiteindelijk vastgelegd. Deze verhalen zijn niet heilig, zoals de koran. De Islam is gebouwd op vijf pilaren:

-        Geloofsbekentenis (Allah is de enige God en Mohammed is de boodschapper)

-        Vijf keer per dag bidden

-        Vasten tijdens de Ramadan

-        Liefdadigheid

-        Pelgrimage naar Mekka

 

Volgelingen werden gevraagd mee te doen aan de jihad. Dit houdt de expansie van de geloofsgemeenschap in. Een interne of persoonlijke jihad is een worsteling tegen het ongeloof van anderen. De kaliefen, de opvolgers van Mohammed, moesten het geloof en geloofsgemeenschap beschermen.

De monophysieten waren dusdanig slecht behandeld onder Byzantijns gezag dat ze de moslims graag in hun gebied binnenlieten. Zonder groot plan trokken de moslims het Byzantijnse en Perzische Rijk binnen. Syrië werd snel geannexeerd, net als Perzië en de Perziche hoofdstad Ctesiphon. De Perzen namen het geloof over, maar behielden hun eigen taal. De moslims trokken naar het oosten, waar ze de macht grepen over hedendaags Pakistan en Bangladesh. Op zee wisten ze Cyprus en Rhodos te veroveren.

De opvolging van Mohammed ging tussen de rijke Umayyaden familie en Ali, de schoonzoon van Mohammed. De volgelingen van Ali vonden dat alleen een afstammeling van Mohammed de macht mocht grijpen. Bij de Umayyaden hoorde Aisha, een weduwe van Mohammed. Zij reed in 656 op een kameel ten strijde tegen de troepen van Ali, een episode die ook wel ‘de slag van de kameel’ wordt genoemd. In 661 werd Ali vermoord. De Sjiieten zijn volgelingen van Ali en zien hem nog steeds als de ware opvolgers van Mohammed.

De Umayyaden probeerden zonder succes Constantinopel in te nemen. Het rijk van de Vandalen in Noord-Afrika werd wel succesvol geannexeerd. Vervolgens werd al-Andalus gesticht in Iberië. De opwaartse mars van de moslims kwam tot een halt bij Tours. In 732 vond daar de slag van Tours plaats, waar de moslims verslagen werden, onder leiding van de Frankische leider Karel Martel.

In de eerste eeuwen na Mohammed was de Islam vooral bedoeld voor Arabieren. Christenen en Joden mochten onder moslimgezag gewoon hun eigen geloof belijden. In onder andere Syrië en Egypte bekeerden veel Christenen zich echter tot de islam. Dit kon voortkomen uit praktische redenen, zoals belastingvoordeel. Niet moslims werden dhimmis genoemd. In sommige moslim staten, zoals al-Andalus waren meer niet-moslims dan moslims aanwezig.

Na 750 kwamen de Abbasieden aan de macht. Zij verplaatsten de hoofdstad van Damascus naar Baghdad. Zij waren bovendien meer gericht op Azië dan Arabië. De islam verspreidde zich tot in India en China aan toe. De Abassieden waren Perzen en met hun leiderschap kwam een eind aan de Arabische monopolie op de machtszetels. Veel Perzische tradities werden overgenomen. Het rijk had veel slaven, vooral afkomstig uit Afrika. De Abbasieden legden grote irrigatienetwerken aan. Baghdad was één van de belangrijkste steden in de wereld. Het was een groot handelscentrum, waar Azië en Europa samenkwamen. De cultuur bereikte een hoogtepunt onder Harun al-Rashid (r. 786-809). Zijn zoon stichtte het ‘Huis van Wijsheid’, een instituut dat de functie had van een bibliotheek en een centrum was om te studeren en vertalen. Tijdens deze periode werd het Sufisme populair, een mystieke tak van de Islam.

 Na 950 begon het Kalifaat te fragmenteren. Al-Andalus, Marokko en Tunesië werden steeds meer door lokale dynastieën geregeerd. Een belangrijke dynastie was de Fatimiden dynastie (r.909-1171). Zij stamden af van Mohammed’s dochter Fatima. Zij hadden macht over Egypte, het grootste deel van Noord-Afrika, Sicilië en Damadcus. Vanaf prins Abd al-Rahman, had al-Andalus ook eigen leiders. Vanaf 929 namen zijn afstammelingen de term ‘kalief’ aan. Voortaan was er niet meer één kalief die de baas over het hele rijk. Er waren voortaan meerdere kaliefen. Al-Andalus floreerde vooral onder het gezag van al-Rahman. Cordoba was de hoofdstad van de staat. Na 1000 begin het rijk te versprokkelen in kleine prinsdommen.

Arabisch was een taal die, net als het Latijn, vele volkeren verbond en zich uitspreidde over verschillende continenten. Moslims namen succesvol overblijfselen van beschavingen over die zij veroverden. In die gebieden ontstond een unieke combinatie van de oude cultuur, gemengd met de moslimcultuur. Architecten bouwden naar Grieks-Romeins voorbeeld. Filosofen gebru8ikten teksten van Plato en Aristoteles. Astronomen bouwden het systeem van Ptolemy verder uit. Algebra werd afgekeken van de Hindoestanen. Steden werden culturele centra. In heel West-Europa was geen stad die kon tippen aan Cordoba, de hoofdstad van al-Andalus. Die stad had een groot inwonersaantal, mooie huizen, moskeeën, aquaducten, badhuizen, markten, etc. De ontwikkeling van Europa in de eeuwen hierna werd gestimuleerd door de invloed van de moslims. De Europeanen namen veel ideeën en technieken over. Het kalifaat was een geciviliseerde buurman van West-Europa, die veel invloed heeft gehad op de vooruitgang van Europa.

 

 

5: Karel de Grote en zijn rijk

 

Rond 700 waren  het Byzantijnse Rijk en het Kalifaat grote rijken. Rijken waarbij Francia in het niet viel. Constantinopel en Damascus waren grote steden, belangrijke handelscentra. Francia was een voornamelijk agrarische samenleving. Het gebied had geen duidelijke bestuurscentra. Toch zou dit gebied uitgroeien tot een machtig rijk, namelijk het Frankische Rijk. Het rijk werd verenigd onder Karel de Grote (r. 768-814). Hij fuseerde verschillende bevolkingsgroepen. Zelf was hij daar een voorbeeld van. Hij kleedde zich als een Frank, droeg de titel van Romeinse keizer en begreep Latijn en Grieks. De menging van Gallo-Romeinse, Christelijke en barbaarse tradities vormden een nieuwe Europese cultuur. Tegenwoordig bestaat de discussie of Karel de Grote het ‘eerste Europa’ heeft gecreëerd. Destijds was het vooral een religieuze eenheid. Hoe dan ook, het rijk verschilde enorm van voorgaande rijken. Het was voornamelijk agrarisch, en het zwaartepunt lag in het noorden van het rijk. Andere rijken hadden zich voorheen voornamelijk gecentreerd rondom de Middellandse Zee.

In 700 was het klimaat in Francia kouder en natter dan tegenwoordig. Dorpen waren geïsoleerde eenheden die verstopt in bossen lagen. Nog steeds werd er belang gehecht aan grote families. Familiebanden waren sterk. Veel boeren waren horigen. Andere vrije boeren hadden een eigen stuk land en waren de aristocratie geen betaling schuldig. De stukken land werden gedomineerd door landheren, koningen, bisschoppen en kloosters. Het geven van cadeaus was een kwestie van prestige voor de aristocratie. Zo konden zij volgelingen aan zich binden en rivalen de ogen uitsteken. Het belangrijkste in de aristocratisch wereld was oorlogvoeren. Mannen konden hierbij hun kracht tonen. Vanaf 600 moesten de Merovingen in veel aristocratische families hun meerdere erkennen. Francia was inmiddels opgesplitst in drie belangrijke gebieden, Neustrië, Austrasië en Bourgondië. Terwijl de macht van de Merovingen afnam, werd een andere familie machter, namelijk de Karolingen. Zij woonden in Austrasië en hadden een grote groep loyale volgelingen om hen heen verzameld. Na 687 hadden de Karolingen de macht over zowel Austrasië als Neustrië.

Karel Martel was een succesvol leider. Hij versloeg in 732 met een leger de moslims bij Tours, en had vele andere militaire successen op zijn naam staan. Hij beloonde zijn trouwste aanhangers met stukken land, die hij inpikte van de Frankische Kerk. De kerk kon hier vrijwel niks tegen doen aangezien Karel martel een held was na de slag bij Tours. Karel Martel stierf in 741. Hij liet zijn land en macht na aan zijn twee zoons, Carloman en Pepijn de Korte. Carloman ging na zes jaar met pensioen. Pepijn de Korte kreeg hierdoor veel macht. Pepijn was machtig, maar was geen officiële koning. Hij haalde banden aan met de paus. Paus Zacharius besloot dat Pepijn koning van de Franken moest zijn. Hierdoor had Pepijn een dynastie met de beste legitimering van zijn macht, namelijk goddelijke legitimering. De Merovingische koning werd afgezet. De pausen hadden een goede reden om de Frankische koning te ondersteunen, op die manier hadden zij een sterke bondgenoot. De paus hoopte op militaire hulp van de Franken tegen de dreiging van de Lombarden. De paus wilde de Byzantijnen niet om hulp vragen. De paus was tegen het feit dat de Byzantijnse leiders iconoclasme promootten. Bovendien geloofden zij niet in de macht van het Byzantijnse leger. Pepijn stuurde een leger naar Italië. De Lombarden werden verslagen en vervolgens kregen de Pauselijke Staten langzaam vorm. De paus kreeg de ‘Donatie van Pepijn’ een formele erkenning van de macht van de paus in het gebied. In de jaren 740 werd een document geproduceerd door de kanselarij van de paus. Dit document heet de ‘Donatie van Constantijn’. In dit nepdocument zou Constantijn de paus de macht over Italië en West-Europa toezeggen. Dit is waarschijnlijk de bekendste vervalsing ooit gemaakt. Na de dood van Martel in 768 was het Frankische Rijk groter en beter georganiseerd dan in de tijd voor hem.

 

Missionarissen

Het Christendom werd in het westen vooral verspreid door missionarissen. De bekendste is waarschijnlijk de Anglo-Saksiche monnik Sint Bonifatius. Hij verliet in 716 Wessex op missie naar Friesland. Tot zijn dood in 754 probeerde hij mensen te bekeren. Hij stichtte veel kloosters. Bonifitius kreeg steun van Pepijn en Carloman. Karel Martel wilde echter niet dat Bonifatius zich ging bemoeien met het geloof in Francia, aangezien Martel veel grond van de kerk had afgepakt. Na de dood van Martel trok Bonifatius naar Francia. Daar reoganiseerde hij de Frankische Kerk. Hij hervormde kloosters naar de Benedictijnse richtlijnen en zorgde voor de oprichting van kloosterscholen. Bonifatius heeft gezorgd voor een nieuwe kerk in het hedendaagse Duitsland en heeft de Frankische Kerk hervormd. In 754 trok hij terug naar Friesland, waar hij datzelfde jaar als een martelaar stierf.

 

Platteland

De politiek was hervormd door de Karolingen en de kerk door Bonifatius. Een derde zaak veranderde in de achtste eeuw. Grote landerijen deden hun intrede. Het land of behoorde toe aan een heer of dame. Het land werd bewerkt door boeren of slaven. Het land had een deel genaamd demesne. De oogst van dat stuk ging naar de schuren van de landerij. De andere stukken werden verhuurd aan boeren. Een boer had een manse, een stuk land dat genoeg was voor één huishouden. De dame of heer van het land had de macht om rechtspraak uit te oefenen over de arbeiders. Daartegenover stond dat de huurders bescherming kregen. Voor boeren in die periode was de politiek hun landerij waaraan ze verbonden waren. De Karolingen gebruikten de landerijen uiteindelijk om de politiek te centraliseren.

 

Karel de Grote

Karel de Grote was letterlijk een lange man. Dit weten we dankzij de biografie van Einhard. Einhard diende Karel lang aan het hof en wist veel van de keizer. Volgens Einhard sprak Karel Latijn en Grieks en was geïnteresseerd in de vrije kunsten. EInhard merkt echter wel op dat Karel de Grote nooit heeft leren schrijven. Karel de Grote zorgde voor een herleving van het Christendom in zijn rijk. Gek genoeg hield hij zich zelf niet aan de ideeën die hij promootte. In vier jaar tijd was hij tweemaal geschieden en tweemaal getrouwd.

In 774 overwon Karel de laatste Lombarden. Hij noemde zichzelf voortaan de ‘koning van de Franken en Lombarden’. In 778 startte hij met de ‘Spaanse Mars’. In het Roelandslied 200 jaar later geschreven, wordt Karel de Grote als een soort goddelijke overwinnaar afgeschilderd tijdens deze tochten. Karel de Grote veroverde veel gebieden in het oosten. In 787 nam hij de macht in Bavaria. In de jaren 790 vernietigde hij het rijk van de Avaren. De oorlogsbuit van die veldslagen hebben de Frankische geldkist enorm gespekt. Tegen 804 had hij bovendien de macht over Saksen. Hij zorgde ervoor dat het Christendom in Saksen een dominante plek in de samenleving kreeg.

Rond 800 was Karel de Grote de machtigste man in het westen. In 800 werd hij door paus Leo III tot ‘Romeinse kezier’ verklaard. Hiermee beledigde hij de keizerin van het oosten, Irene. Het was ultieme bezegeling van de alliantie tussen het Frankische Rijk en de paus. Volgens Einhard werd Karel de Grote die dag verrast door de paus met zijn nieuwe titel. Latere historici zijn hier echter sceptisch over. Karel de Grote was hier namelijk al lang mee bezig geweest. Hij wilde een rijk creëren dat kon tippen aan het Byzantijnse Rijk. Hij maakte van Aken de hoofdstad. Hij liet een kerk bouwen die niet kon tippen aan de Haghia Sophia, maar die desalniettemin indrukwekkend was. De pausen zagen de Frankische leider echter als een onderdaan. Karel de Grote zag dit zelf anders. Hij nodigde de paus zelfs niet uit bij de kroning van zijn zoon.

Het Frankische Rijk was echter economisch gezien onontwikkeld. Karel introduceerde een kwaliteit munteenheid, sloot een alliantie om handelaren te beschermen en stimuleerde de bouw van wegen. Geruchten gaan zelfs dat hij Joden stimuleerden om zich in zijn rijk te vestigen ok de economie te stimuleren. Karel creeerde nieuwe wetten. Hij zond afgezanten, missi dominici genoemd, erop uit om te checken of de nieuwe wetten nageleefd werden. Karel bleef echter afhankelijk van de steun van de aristocratie. Edelen moesten hem officieel steunen, maar deze regeling was zeer fragiel. Rijke families hadden soms volledige macht over hun eigen territoria. Het rijk had te kampen met veel geweld. Dit varieerde van familievetes tot overvallen. Lokale ambtenaren gaven gehoor aan de wetten van Karel de Grote. Niet per se omdat zij zich verbonden voelden met het rijk, maar meer omdat zij loyaliteit toonden naar Karel zelf. Graven voelden een band met de ‘oorlogskoning’.

 

Scholing

Karel wilde het intellectuele niveau binnen het rijk opkrikken. Karel verzamelde geleerde vanuit heel Europa in Aken. De belangrijkste kwam uit York, Alcuin (732-804). Net als Bonifatius, heeft Alcuin voor veel hervormingen gezorgd. Ten eerste introduceerde hij de zeven kunsten (trivium en quadrivium). Vanaf 789 moesten kerken en kloosters de taak van scholing op zich nemen. Dit waren de enige plekken waar iedereen kon lezen en schrijven. Latijn was de taal waarin kinderen onderwezen werden. De kinderen die onderwezen werden hoefden niet per se een carrière binnen de kerk na te streven. Kloosters die kwalitatief goed onderwijs boden waren die van Fulda, Tours en Reichenau. Walafrid Strabo, een bekende schrijver over heiligen, poëet, diplomaat en leraar voor een toekomstige koning, was in Fulda en Reichenau onderwezen. Alcuin produceerde een nieuwe editie van het Vulgaat. Onder de Karolingen ontstond een nieuw, duidelijker soort handschrift. Dit werd het Karolingische schrift genoemd.

Na de dood van Karel de Grote bleven kloosters bezig met het kopiëren van boeken. In de negende eeuw werden zo’n 500.000 boeken geproduceerd door monniken. Om de intellectuele traditie voort te zetten, werden encyclopedieën opgezet. Na de dood van Karel gaf zijn zoon Lodewijk Sint Benedictus van Aniane de opdracht om de kloosters te hervormen. In 817 kwam hij met een aangescherpte versie van de Benedictijnse Regels. In diezelfde tijd maakte de filofie veranderingen door. Naoplatonistische ideeën deden hun herintrede, voornamelijk dankzij John Scottus Eriugena (c.810-877).

 

 

6: De Middeleeuwen vanaf 800

 

Het rijk van Karel de Grote kon, hoe groots het ook was, niet tippen aan het Byzantijnse, noch het Islamitische Rijk. Zelfs de losse kalifaten waren sterk voor westerse maatstaven. Interne verdeeldheid en externe dreigingen deden het Frankische Rijk de das om.  In 843 was het Frankische Rijk verdeeld over de kleinzoons van Karel de Grote. Hieruit kwam een aantal staten voort, namelijk Engeland met een gecentraliseerd koningschap, autonome gebieden in West-Francia, machtige steden in Italië en het Heilige Roomse Rijk.

De zoon van Karel de Grote, Lodewijk de Vrome, was een bekwaam staatsman. Het ontbrak hem echter aan de hulpmiddelen om het rijk bij elkaar te houden. De veroveringstochten maakten plaats voor verdediging van het grondgebied. De schatkist raakte leeg. De zonen van Lodewijk maakten onderling ruzie over de troonsopvolging van hun vader. Het Verdrag van Verdun in 843 verdeelde het rijk uiteindelijk in drieën. Lotharius kreeg de titel van keizer. Hij werd leider van het middelste rijk. Lodewijk de Germaan werd leider van Oost Francia. Karel de Kale werd leider van West Francia.

 

Dreigingen van buitenaf

Vanaf de achtste en negende eeuw werd het westen voortdurend aangevallen. In het zuiden van Europa vreesde men voor de moslims. In Noord-Italië voelde men de druk van de Magyaren, een volk dat vanuit het oosten Europa binnendrong. In de zevende en achtste eeuw vestigden de moslims zich op de plekken die zij binnenvielen. In de negende eeuw waren de moslims voornamelijk plunderaars. Zij vertoefden zich op zee en plunderden kuststeden. Door de plunderingen werden de moslims nog meer gehaat door de Christenen. De Magyaren  vestigden zich in de Karpaten eind negende eeuw. In de elfde eeuw namen de Magyaren het Christendom over. De Hongaren waren een groep Magyaren die uiteindelijk deel bleven uitmaken van Europa.

Het meest gevreesd waren de Vikingen. Scandinavië had weinig steden. Land was schaars waardoor veel kleine oorlogen plaatsvonden. Scandinavië was echter een belangrijk handelscentrum. Rond 800 was de bevolking dusdanig gegroeid dat velen hun geluk elders gingen zoeken. De wil van koningen vormde een grotere last voor de bevolking, ook dit zorgde voor een grote emigratie. Bovendien hadden de Scandinaviërs goede schepen om te water te gaan. Die schepen werden vanaf 800 belangrijke plunderwapens. De Vikingen waren berucht. Zij vielen vooral weerloze plekken aan zoals kloosters. De Vikingen waren altijd goed voorbereid. Zij wisten immer waar een zwakke koning aan de macht was, waar ze dus makkelijk konden plunderen. Zij kwamen door hun handelsnetwerken aan deze informatie. De goederen die zij buit maakten zorgden ervoor dat zij nog meer konden gaan handelen. De Denen hadden zich voornamelijk op West-Francia gefocust. De Noren voornamelijk op Schotland en Ierland. De Zweden trokken meer naar de Baltische staten toe.

Engeland was het eerste slachtoffer van Vikingplunderingen. In 842 plunderden de Denen Londen. Tegen 870 was alleen het koninkrijk Wessex aan de Deense macht ontkomen. Op het vasteland gingen de Vikingen basissen vestigen, waaruit zij andere plekken aanvielen. De Vikingen stuitten op weinig weerstand. Koning Alfred de Grote van Wessex wist echter een grote veldslag in 878 te winnen. Hiermee wist hij de Denen terug te dringen. Koning Karel de Simpele van West Francia (r. 898-922) wist een alliantie te sluiten met de Noorse Vikingenleider Rolf. Samen konden zij een barrière vormen tegen andere plunderaars. Rolf trouwde zelfs met de dochter van Karel, en werd Christen. Zijn territorium werd groter en wordt tegenwoordig Normandië genoemd, vernoemd naar Rolf en zijn Noormannen die daar gevestigd waren.

De Vikingen namen tussen 875 en 930 IJsland in. Vanuit IJsland trokken zij naar Groenland. Zij wetigden zich zelfs in Noord-Amerika, een half millennium voor Columbus. De Zweden trokken naar het oosten overspoelden Finland. Zonder veel succes vielen de Zweden meerdere keren Constantinopel aan. De Zweden wisten zich wel te vestigen in de Russische Staten. Terwijl de Vikingen Scandinavië verlieten, kregen de koningen in Scandinavië meer macht. De samenleving werd vrediger, en zelfs Christelijk. De Vikingen namen het geloof over van de plekken die zij plunderden.

 

Engeland

Alfred de Grote kwam in 871 in Wessex aan de macht. Na de komst van de Denen had hij zich eerst verstopt, om vervolgens met een sterk leger terug te slaan. De slag van Edington leidde ertoe dat de Deense leider Christen werd. Hij trok zich weg uit Wessex en beloofde eeuwige vrede. Andere Denen bleven aanvallen, en Alfred wist zijn macht uit  te breiden door ook deze aanvallen de kiem in te smoren. Hij liet zijn dochter trouwen met de koning van Mercia. Hierdoor had hij een sterke alliantie gevormd. Alfred zette wetboeken op, organiseerde het rondelen van soldaten, zette een vloot en landsverdediging op. In zijn biografie Life of Alfred wordt hij afgeschilderd als een volksheld. Alfred was een voorstander van scholing, hij probeerde bijvoorbeeld alfabetisme te stimuleren. Zijn nakomelingen Edward en Ethelfled zetten zijn werk voort. Zij werkten samen om hun landgoederen te beschermen tegen de Vikingen. Tegen de jaren negentig van de tiende eeuw was een groot deel van Brittannië in handen van Alfred’s nakomelingen.

Na de dood van Alfred was het relatief rustig en welvarend in Brittannië. De Denen in het noorden van het land waren niet blij met de Engelse heerschappij. In 978 kwam Ethelred, ook wel ‘the Unready’ genoemd, aan de macht. Hij was toen minderjarig. Hij was incompetent. LA snel stemde hij in met de eis van de Denen om een jaarlijks tribuut te betalen, genaamd danegeld. In 1017 werd hij opgevolgd door de Deense koning Kanute, ook wel Knut genoemd. Hij verenigde Noorwegen en Brittannië in zijn koninkrijk van Denemarken. Hij trouwde met Emma, die al twee zoons had van Ethelred. Kanute had reeds twee kinderen met Aelfgifu. Een zoon van Emma, Edward de Belijder, werd de koning van Engeland. Hij bleef kinderloos. In 1066 was de opvolgingscrisis een reden voor Willem de Veroveraar om vanuit Normandië in 1066 Engeland aan te vallen, beter bekend als de Slag van Hastings.

 

Het vaste land

In West Francia hadden de koningen moeite om zich te beschermen tegen de Vikingen. Graven, hertogen, en andere edelen maakten gebruik van het machtsvacuüm dat was ontstaan. Het rijk van Karel de Grote was gefragmenteerd in honderden vrijwel onafhankelijke hertogdommen en graafschappen. Vanaf 987 was de West Frankische kroon in handen van het huis van Capet (vernoemd naar Hugo Capet). Hun macht was gesitueerd rondom Parijs. Gedurende de tiende en elfde eeuw werden een aantal aristocratische families zeer machtig. Door middel van huwelijken en veroveringen hadden een aantal families veel grond. Zij heften organiseerden hun territoria goed, bijvoorbeeld door het heffen van belastingen. De samenleving was gewelddadig. Rond 100 probeerde de kerk het volk een Godsvrede op te leggen. Dit hield in dat geweld tegen de clerici en de armen verboden was. Dit had weinig effect. Toch was het rijk redelijk goed georganiseerd, dankzij de adel. De macht van de Capetingen was vooral theoretische macht. Frankrijk werd in feite geleid door de adel en was geen echt koninkrijk.

 

Feodalisme zorgde ervoor dat Frankrijk een politieke centrale macht zou krijgen. Er is een discussie over wat feodalisme precies inhoudt. Bovendien had men destijds geen benul van dit begrip. Laten we ervan uitgaan dat feodalisme de politieke en sociale structuren inhoudt, waarbij de landadel macht had over de gewone man.  Het ging om de relatie tussen een landheer en zijn vazal. Vazallen waren niet per se boeren. Gezien technologische ontwikkelingen was het moeilijk om zomaar een soldaat te worden. Soldaat worden werd ineens een serieuze carrière. Soldaten, of ridders, waren vazallen omdat zij huizing, eten en materieel nodig hadden. Vanwege de afwezigheid van een sterke centrale macht, waren de edelen degene die ervoor zorgden dat het land beschermd werd. Ridders waren niet per se van adel. Ridders hingen qua status in tussen de adel en het gewone volk.

In de tiende eeuw begonnen kastelen steeds meer een deel van het landschap uit te maken. Kastelen gaven machtige families een centrum voor hun macht. Kastelen, territoria en macht werden doorgegeven aan de oudste zoon. Het begrip ‘familie’ veranderde hierdoor. Voorheen was alle familie belangrijk, en de ene broer was niet belangrijker dan de ander. Vanaf de tiende eeuw gingen families van adel zich focussen op de mannelijke bloedlijn. Vrouwen hadden veel taken. Hun mannen waren vaak op veldtocht, waardoor de vrouwen taken van de mannen op zich namen. Vrouwen werden echter zwaar ondergewaardeerd. Feodalisme was redelijk ongeorganiseerd en had geen vaste regels. Toch was het een middenweg in een tijd van externe dreigingen.

 

Duitsland

Begin tiende eeuw bestond Oost Francia uit vijf hertogdommen:

-        Saksen

-        Swabia

-        Bavaria

-        Franconia

-        Lorraine

De hertogen waren echter niet opgewassen tegen de druk van de Magyaren. Hierdoor vielen zij allen onder de Duitse monarchie. De hertog van Saksen, Hendrik de Vogelaar, werd in 919 koning. Otto I, of Otto de Grote, volgde hem in 936 op. Otto I had drie doelen voor ogen:

-        Het beschermen van Duitsland tegen de Magyaren

-        Herstel van Koninklijke macht over de territoria die hertogen hadden ingenomen

-        Macht krijgen over middelste deel van voormalig Frankische Rijk

 

In 955 won Otto een cruciale slag tegen de Magyaren, die Duitsland voortaan met rust lieten. De paus werd lastiggevallen door de Lombarden en Otto schoot hem te hulp. In 962 kreeg hij van de paus de titel van keizer. Het Heilige Roomse Rijk, was noch heilig, noch rooms, noch een rijk. Otto had slechts beperkte macht over Italië en geen macht over Frankrijk. Otto liet zijn zoon, toekomstige koning Otto II met de Byzantijnse prinses Theophano trouwen. Zij stimuleerde culturele groei. In Duitsland was niet echt sprake van een feodaal-stelsel, zoals in Frankrijk wel het geval was. Vanaf de tijd van Otto waren de Roomse keizers in conflict met de pausen over wie de clerici mocht benoemen. Aangezien Otto I door de paus tot keizer van het Heilige Roomse Rijk was benoemd, zag hij zichzelf als leider over de kerk in zijn land. In Duitsland waren veel ‘familiekerken’. Dit waren kerken gesponsord door een familie. Zo’n familie wilde natuurlijk zelf inspraak hebben in heb beleid van de kerk, zoals de benoeming van de clerici. Otto I had zelf veel kerken en religieuze instituten opgebouwd en was het hier mee eens.

Het hof van de Ottonen had een bloeiende cultuur, mede dankzij prinses Theophano. Een bekende schrijfster die gestudeerd had in een klooster was Hroswitha (c.935-1003). Haar bekendste werk is Dulcitius genaamd. Zij was de eerste toneelschrijver uit de Middeleeuwen. De bekendste wetenschapper was Gerbert van Aurillac (c. 945-1003)

 

Italië

In 774 werd Lombardije veroverd door Karel de Grote. Het was een zeer vruchtbaar gebied. Eind negende eeuw waren er constante problemen over wie de macht over het gebied had. Die strijd ging vooral tussen ambitieuze families, zoals de Friuli en Spoleto. In de negende eeuw werd de dreiging van de Magyaren en Moslims groter. Steden vielen toen onder macht van bisschoppen. De bisschoppen hielpen de steden door de crisis heen. De adel had voortaan macht over het platteland, de bisschoppen over de steden. Otto I vernietigde moslim enclaves. Hij zorgde voor relatief veel vrede in Noord-Italië. Hij stimuleerde de groei van steden en handel. Genoa en Pisa groeiden destijds uit tot belangrijke handelssteden. Venetië was een stad die redelijk onafhankelijk was. Het was de belangrijkste handelsstad in West-Europa. Venetië exporteerde vooral zout en glas. Het Islamitische Rijk, het Byzantijnse Rijk en Venetië konden, in tegenstelling tot West-Europa, overleven van de handel.

 

Veranderingen van het jaar 1000

Er bestaat een discussie over hoe men vroeger tegen de komst van het jaar 1000 aankeek. Er waren zeker apocalyptische denkers die dachten dat de wereld ten onder zou gaan. De meeste mensen lieten de jaarwisseling waarschijnlijk onopgemerkt voorbijgaan. De priode van het jaar 1000 wordt ook wel de Centrale of Hoge Middeleeuwen genoemd. Nieuwe mogelijkheden dienden zich aan voor leiders. De Hoge Middeleeuwen is een periode van veranderingen en vernieuwingen. Volgens sommige historici is 950 een beter beginpunt voor deze periode, volgens anderen is dit 1050 of 1100. Het was in ieder geval een proces dat niet van dag op nacht was ontstaan.

Het Byzantijnse Rijk was in het jaar 1000 machtig en rijk. Basel II had de Bulgaren onder zijn gezag gebracht en ze zelfs het Orthodoxe geloof opgelegd. Door een huwelijk van zijn zus kreeg hij de macht over Kiev. Na zijn dood eindigde de Macedonische dynastie. De Seljuk Turken vormden een bedreiging voor het rijk. De Seljuken hadden feitelijk de macht over het Kalifaat. In 1065 namen de Seljuken Armenië in. In 1071 vond de Slag van Manzikert plaats. Dit was een cruciale slag, omdat hierna de Byzantijnen voor het eerst veel macht verloren over Klein-Azië. Keizer Alexius Comnunus riep de hulp in van de paus. Urbanus II stuurde ridders op kruistocht naar het oosten. nVan 1096 tot 1099 vond de eerste kruistocht plaats. Delen van het Byzantijnse Rijk werden teruggewonnen, zoals Jerusalem. De kruistochten zorgden voor veel vernielingen in het Byzantijnse Rijk.

In 1055 veroverden de Seljuk Turken Bagdad en de leider nam de titel ‘sultan’ aan. De Seljuken moesten twee eeuwen later het veld ruimen voor de Mongolen. In Egypte waren de Fatimiden aan de macht. Zij verloren Jerusalem aan de pelgrims tijdens de Eerste Kruistocht. Vervolgens kwamen in EGyoten de Ayyubiden aan de macht. Onder leiding van Saladin werd Jerusalem weer geconfisqueerd.

Al-Andalus was een bruisende staat. Vele steden zoals Cordoba en Sevilla hadden prachtige bouwwerken. Moslims, Joden en Christenen leefden vredig samen. Christelijke prinsen begonnen echter aan een ‘requonquista’, een herovering van verloren gebieden. Toledo kwam in 1085 als eerste grote stad weer in Christelijke handen.

De bevolking van West-Europa groeide vanaf het jaar 1000. Sterker nog, tussen 1000 en 1300 verdubbelde het bevolkingsaantal. Het dieet was gevarieerder en men droeg betere kleding. In veel landen vond centralisatie van de overheid plaats. Het alfabetisme steeg enorm. Het schrijven en bewaren van documentatie ging vooruit, van het jaar 1300 zijn bijvoorbeeld veel meer documenten overgebleven (of überhaupt geproduceerd) dan in 1100. De maatschappij bood ineens sociale mobiliteit en kansen. In de elfde eeuw ontstond het idee dat de samenleving uit drie groepen moest bestaan, zij die vechten (bellatores), zij die bidden (oratores) en zij die werken (laboratores). Dit ideaal was vrij moeilijk haalbaar, sommige groepen vielen hier simpelweg buiten. Dit waren vooral de vrouwen, stadsmensen en Joden. In deze periode groeide het zelfbewustzijn. Een bekende filosoof met veel aanhangers uit die tijd is Petrus Abelardus (1079-1142).

 

 

7: Veranderingen tijdens de Hoge Middeleeuwen

 

Niet helemaal zeker is de reden achter de groei tussen 1000 en 1300. De meeste historici zijn het echter over eens dat de veranderingen in het klimaat een grote rol hebben gespeeld. Voedsel kon hierdoor beter verbouwd worden, want de oogsten waren beter. Gedurende de Middeleeuwen leefden de meeste mensen op het platteland. Verschillende streken produceerden verschillende producten. In het zuiden waren olijven en wijn een belangrijk deel van wat dagelijks op de plank kwam. In het noorden at men meer graan en dronk men bier.

Land werd gebruiksklaar gemaakt door moerassen droog te leggen en bossen te kappen. Er kwam hierdoor meer landbouwgrond beschikbaar. Velen gebruikten een rotatiesysteem waarbij een stuk grond in drieën werd verdeeld. Twee stukken werden gebruikt, een stuk werd ongemoeid gelaten. Hierdoor raakte de grond minder snel uitgeput. Bovendien werd de productie gestimuleerd door landbouwinnovaties. Die innovaties waren bijvoorbeeld het gebruik nieuwe ploegen, meer gebruik maken van paarden, en het gebruik maken van watermolens. De bevolking groeide door de grotere voedselproductie en grote hongersnoden bleven uit. Het dieet bestond meer uit proteïnen zoals kaas en eieren. De levensverwachting steeg hierdoor enorm.

De bevolking schaarde zich in drie gebieden. Dat waren steden, het gebied van een leenman of parochies. Sommigen hadden te maken met alle drie de instituten. En soms overlapte een grondgebied van een landheer meer dan één dorp, of soms minder dan dat van één dorp. Men moest belastingen aan deze instituten betalen in de vorm van tienden.

Dorpen in Europa waren huizen die elkaar stonden, omringd door velden. Die omringelde velden worden ook wel open velden genoemd. Zij waren verdeeld in lange banen. Families beheerden vaak meerdere banen. Omdat materieel zoals ploegen duur waren, werden die vaak gedeeld. Naast hun huizen hadden dorpsbewoners kleine stukjes grond voor het verbouwen van groente en fruit. Daar werden tevens dieren gehouden. Vooral in Vlaanderen en Engeland werden veel schapen gehouden. Er waren in dorpen verschillende ambachten, zoals een ijzersmid of een slager. De ambachten waren slechts weggelegd voor mannen. De boeren produceerden een teveel aan voedsel. Dit namen zij mee naar de markt om te verhandelen voor producten die zij misten. Hierdoor raakten dorpen betrokken bij handelsnetwerken.

Stukken grond waar boeren aan verbonden waren kwamen vooral veel voor in Engeland en Frankrijk. De eigenaar van een stuk land was bijvoorbeeld een koning, een bisschop of iemand van hoge adel. De boeren waren vrij of horig. De horige boeren mochten het landgoed waar zij geboren waren nooit verlaten. Voor vrije boeren was horigheid soms een interessante optie in tijd van crisis. Vrije boeren hoefden alleen in producten te betalen aan de heer. Horigen moesten bovendien huur betalen door middel van arbeid verrichten. De landheren vingen bovendien geld voor het gebruik van bijvoorbeeld watermolens. Een landheer had vaak één gebied in zijn gebied. Soms had een heer of dame meerdere gebieden. In die gevallen huurde de heer in kwestie dikwijls een deurwaarder in om huur en heffingen te innen, en om het rechtssysteem in de gaten te houden (de landerijen hadden hun eigen rechtspraak). Horige boeren hadden het zwaar, hoewel zij het beter hadden dan de slaven in de klassiek tijd.

Parochies kwamen gedurende de Middeleeuwen onder streng toezicht van de bisschoppen. Parochie priesters waren vaak slecht opgeleid en konden daardoor niet heel goed lezen of schrijven. De parochiekerken waren grote, logge, stenen gebouwen. Parochiekerken waren van binnen echter wel vaak versierd. De kerken dienden als buurtcentra. De feestdagen die gevierd werden gaven een onderbreking aan de dagelijkse sleur. Op feestdagen werd er gedanst, gedronken, en voetbal gespeeld.

Vanuit hedendaags oogpunt leefden de Middeleeuwse boeren is armoede en waren ze smerig. De meeste boeren leefden in een huis dat slechts é’’en kamer had en geen tot nauwelijks meubels had. De boeren stonden bloot aan de weersomstandigheden, wat vele kwalen zoals reuma met zich meebracht. De huizen hadden geen ramen en stonken. Dieren leefden vaak binnen, zo werd een huis een beetje opgeward. Werk was verdeeld per sekse en leeftijd. Het werk op het veld werd gedaan door mannen. Vrouwen werkten soms op het veld, maar meestal rondom het huis of in het bos. Kinderen die mobiel genoeg waren moesten spoedig hun vader of moeder helpen met hun werk. Mensen waren vaak onvruchtbaar door ondervoeding. Eén derde van de kinderen stierf in hun eerste levensjaar. Sommige boeren leefden in relatieve welvaart. Zij hadden soms meer land, net iets meer eten en betere huizen.

Op het platteland ging het relatief goed in de elfde en twaalfde eeuw. Productie en de bevolking namen toe. Er ontstonden zelfs communes, groepen van boeren die van een heer of dame redelijk veel zelfbestuur kregen. In de dertiende eeuw werd land schaarser. De bevolking werd bovendien groter dan de voedselproductie. Juridische regels maakten het leven zwaarder voor de boeren.

 

Handel

De vooruitgang op het platteland in de elfde en twaalfde eeuw, stimuleerde de handel. Een grotere oogst zorgde voor meer bevolking, meer specialisatie, meer vraag en meer handel. De Vikingen hadden een belangrijke rol in de handel, net als de Joden. Ambitieuze mannen en vrouwen maakte ook gebruik van de handel om rijk te worden. Een voorbeeld hiervan is Godrich van Finchale. Grappig genoeg weten wij nu veel van hem omdat hij zijn rijkdommen vaarwel zei en een veelal bewonderde kluizenaar werd. Eind tiende eeuw waren er minder invasies, waardoor Europa’s handel meer ruimte kreeg. Koningen en keizers stimuleerden de intrede van wekelijkse markten. De bekendste hiervan waren die van Champagne.

Met de groei van de handel in de tiende eeuw was er een opkomst van nieuwe steden, en sommige oude steden leefden op. Sommige steden waren ‘geplant’ door edelen. Dit waren burchten. Handel zorgde ervoor dat Europese steden economische centra werden. De belangrijkste handelssteden lagen in Noord-Italië. De moslims hadden de Mediterrane handel in eerste instantie platgelegd. Zij waren uiteindelijk een voordeel voor de handelssteden. De kruisvaarders die tegen hen ten strijde gingen brachten de steden veel geld op, in ruil voor steun. Vele Arabische steden stichtten enclaves voor Italiaanse handelaren. In het noorden was Vlaanderen een belangrijke handelsstreek. Vanuit Vlaanderen werd gehandeld met Engeland, Frankrijk, het Rijngebied en de Baltische staten. In Vlaanderen was de productie van textiel bovendien heel hoog.

Gebieden focusten zich op producten die zij goed konden produceren. Locale gebieden hadden hierdoor hun eigen specialiteiten. Parijs exporteerde graan, Scandinavië hout, Polen zout, Noord-Duitsland zout en vis, Engeland wol, Vlaanderen textiel en Bourgondië wijn. Markten handelden op lokaal niveau, en was de afzetplek voor de producten van de boeren. Op groter niveau waren regionale markten. Vele markten in grote steden waren informeel. Andere markten waren formeel en voorspelbaar, zoals die van Champagne. Handelaren sloten vaak verbonden p, bijvoorbeeld hun transport te beschermen. Het grootste verbond was het verbond tussen de Hanzesteden. Halverwege de twaalfde eeuw werd dit verbond gesloten. Meer dan 150 steden waren hierbij aangesloten rond 1500. Handel bracht veel rijkdommen met zich mee. Die rijkdommen wedren bijvoorbeeld gebruikt voor de bouw van kathedralen.

 

Steden

Het aantal inwoners van steden bleef op peil door immigranten. Dit waren vooral vrouwen. Rouwen kregen bijvoorbeeld weinig kansen op het platteland, en trokken daarom naar de steden. Steden stonden oorspronkelijk onder de macht van de adel, bisschop of een klooster. Handelaren waren tegen de macht die hen opgelegd werd. Zij wilden meer vrijheden om te handelen. In de twaalfde eeuw kregen inwoners van steden mee privileges, die waren vastgelegd in de stedelijke charter. In Europa ontstonden hierdoor vele communes. Dit waren politieke en juridische eenheden. De communes hadden hun eigen rechtbank, eigen systeem van belastingen innen en eigen gebruiken. Inwoners van een stad betaalden enorme hoeveelheden geld om een charter te krijgen. Rijke handelaren hadden veel macht in de steden na de uitgave van de charters. Soms had een hele familie van handelaren de macht.

Vrouwen konden verschillende functies vervullen. Soms inden zij belastingen, versierden zij boeken of waren zij kapsters. Vrouwen waren echter nooit in de meerderheid als het ging om dergelijke beroepen. Vrouwen hadden vaak slecht betaald en onplezant werk, zoals wol spinnen en lijken schoonmaken. Joden hadden een belangrijke rol gespeeld in de groei van de steden. De Karolingen hadden bijvoorbeeld Joden gestimuleerd om zich in hun rijk te vestigen, net als de Engelse na 1066. Christenen mochten geen geld tegen rente uitlenen, Joden werden hierin niet belemmerd door dergelijke restricties. Joden gingen deze functie vervullen. Toch hadden de meeste Joden ‘gewone’ banen, zij waren bijvoorbeeld bakker, of leraar. Joden hadden een bijzondere plek in de samenleving. Zij horoden er nooit helemaal bij. Zij konden zich bijvoorbeeld niet mengen in de politiek, of zich aansluiten bij gilden. Ten tijde van de Eerste Kruisticht werden Joden in Europa aangevallen. Christenen vermoordden alle Joden in Mainz, Worms en Keulen.

 

Gilden

Gilden waren een essentieel onderdeel van Middeleeuwse steden.De handelsgilden kregen veel politieke functies. Gilden hadden verschillende functies, maar de economische functie was het belangrijkst. De meesters van de ambachtsgilden zetten regels op zoals prijsafspraken, kwaliteitseisen en werkprocedures. Jonge mannen waren een soort stagiaires bij deze meesters. Sommigen van hen hadden het geluk om na een lange leerperiode een eigen winkel te openen. Voor velen was de werkplek een thuishaven. De grezen vervaagden tussen familieleven en werkleven. Soms was dit in het voordeel van de vrouw. Vrouwen en dochters konden makkelijk meekijken met de mannen die hun werk deden, en hier veel van leren. Kinderen volgden vaak hun ouders op.

 

Leven in de grote stad

Londen was met haar 40.000 inwoners de grootste stad van Brittannië in de twaalfde eeuw. De straten waren overvol met dieren en mensen. De huizen waren van hout en brandgevaarlijk. De stad was bovendien smerig. De stad was goed beschermd tegen eventuele aanvallen. Binnen de stadsmuren kon men allerlei soorten producten vinden, van over de hele wereld. William fitz Stephen was een Londenaar uit de twaalfde eeuw, die veel heeft geschreven over het leven in de stad.

 

Ridders

Feodale aristocratie had twee kanten, die van de landheren en die van de ridders. Tijdens de Hoge Middeleeuwen werd het verschil tussen beide kleiner. Dor verhalen over bijvoorbeeld Lancelot ontstond het idee van ‘Christelijk ridderschap’. Veel edelen zagen zichzelf als ridders, die toevallig rijk waren. Hoewel ridders een nobele naam hadden, waren ze niet bepaald nobel. Hun doel was simpelweg om te vechten. Ridders kwamen echter niet vaak in gevaar, grote veldslagen waren zeldzaam. In tijd van vrede werden toernooien georganiseerd. Die leken op hedendaagse sportevenementen. Er waren veel toeschouwers en er kon gewed worden op deelnemers. De ridders konden ondertussen oefenen voor veldslagen. Ridders hadden ook andere functies, zoals toezicht houden op hun landgoederen.

Het leven van aristocraten veranderde in de dertiende eeuw. Hun huizen waren voorheen vooral houten torens en barakken. Vanaf de dertiende eeuw werden grote stenen landhuizen gebouwd. Behalve dat huizen van steen praktischer waren, gaven zij de adel meer aanzien. Vanaf de dertiende eeuw gingen troubadours liederen zingen over vrouwen. Zij idealiseerden vrouwen. Hierdoor veranderde de kijk op vrouwen enigszins. Vrouwen werden niet geacht te vechten, maar wilden of konden soms niet anders. Een machtige vrouw was Blanche van Castilië, de moeder van Koning Lodewijk IX van Frankrijk. Zij gaf leiding in zijn naam.  Sommige vrouwen van adel vochten soms in veldslagen.

 

 

8: Veranderingen in het Christendom

 

De economie en demografie waren aan het veranderen. Samen met de opkomst van steden veroorzaakte dit grote veranderingen. Christenen begonnen hun geloof anders te organiseren en belijden. Ook dit heeft bijgedragen aan grote veranderingen. Middeleeuws Christendom had vele vormen. De Christenen hadden echter één instituut gemeen, de katholieke kerk. Ook hadden zij één leider, de paus. Joodse gemeenschappen waren klein en verdeeld. Sommige Joden prefeerden een leven van vroomheid en waren in zichzelf gekeerd. Weer andere hingen de mystieke kant van het geloof aan. Joodse denkers zaten met hetzelfde dilemma als Christelijke denkers, namelijk de verhouding tussen het geloof en rede. Moses Maimonides  (1135-1204) schreef hier een boek over, genaamd ‘De Gids der Verdoolden’.

Hoewel de kerk gecentraliseerd was, verliep communicatie moeizaam. Het duurde een half jaar voordat dat bisschop van Canterbury in Rome aankwam. Binnen de kerk vond veel corruptie plaats. De clerici neigden oppervlakkig te zijn en te veel waarde te hechtten aan materiële zaken. Niet alle clerici waren hier mee bezig. Dit zien we bijvoorbeeld aan de bouwstijl die van de Romantische stijl overging in de Gotische stijl. Het mysterieuze karakter van de kerk werd vervanger dor een emotioneler karakter. Op kunstwerken van Christus is zijn pijn af te lezen. Het volk omarmde het idee van een liefhebbende God, een lijdende zoon en een vergevingsgezinde Maagd Maria. Men zag God vaak als een soort tovenaar die wonderen verrichtte. In die tijd waren veel relieken te bewonderen in verschillende kerken. Die varieerden van de babytandjes van Jezus tot een tuniek van Maria. Hierdoor werden veel plaatsen bedevaartsoorden. Behalve naar God, keek het volk vooral naar heiligen. Zij keerden zich tot heiligen voor allerlei zaken, veel heiligen waren bekend vanwege een specifieke ziekte. Iemand die aan een geestelijke aandoening leed kon zich bijvoorbeeld tot Sint Romane keren. De kerk stichtte een procedure om te bepalen welke mannen en vrouwen officieel heilig werden verklaard. De kerk kon zaken als pelgrimage niet echt tegengaan.

De kerk had via sacramenten veel invloed, dit waren er zeven. Sacramenten zijn handelingen die de Christen dichter bij God moeten brengen. Dit varieerde van de doop tot eucharistie en het huwelijk. Omdat de kerk bij belangrijke fases in het leven aanwezig was, kregen de priesters een speciale plek in de samenleving.

 

Ketters en andere gelovigen

De lijn tussen het belijden van het ware geloof en ketterij was erg dun. Soms waren mensen ketters vanwege kleine meningsverschillen met de kerk. De ketterij tijdens de Hoge Middeleeuwen floreerde vooral van de groeiende steden van Zuid-Europa. De stedelijke revolutie had een nieuw soort mens geschapen dat vaak geschoold was. Vaak twijfelden de stedelingen aan de noodzaak van de macht en rijkdommen van de kerk. De Katharen uit Zuid-Frankrijk, ook wel Albigenzen genoemd, waren de lastigste groep ketters. Zij waren tegen de macht en rijkdom van de clerici en hingen de Zoroastrische ideeën over dualisme aan. Zij erkenden het bestaan van twee goden, de ‘goede God’ die heerste over het geestenrijk, en de ‘slechte God’ die heerste over de materiële wereld. De fanatieke tak die heel vroom leefde bestond uit mannen en vrouwen die ook wel de perfecti worden genoemd. De paus was tegen het geloof van de Katharen. Er werd zelfs een kruistocht tegen hen uitgevaardigd (1209-1229). Halverwege dertiende eeuw was de Kathaarse Kerk verdwenen. Zoals eerder genoemd waren de Katharen vooral tegen de macht van de clerici. Andere groepen, zoals de Waldenzen, keerden zich hier ook tegen. De Waldenzen waren aanhangers van Peter Waldo. Waldo en zijn volgelingen leefden een leven van complete armoede.   

De kloosters waren continu aan veranderingen onderhevig. Dit was al zo in de tijd van Sint Benedictus in de vijfde eeuw. Benedictijnse kloosters hadden in dusdanig veel macht dat veranderingen binnen de kloosters steeds weer veel problemen opleverden. Begin tiende eeuw sloeg nam de Clunische beweging een radicaal standpunt in. De Bourgondische adbij van Cluny was gesticht door de Hertog van Aquitanië. Hij wilde dat het klooster los stond van invloeden vanuit de aristocratie. Clunische monniken focusten zich op het geloof. Cluny werd alom bewonderd. Cluny vormde het voorbeeld voor een grote hervormingsbeweging in kloosters door Europa. Gedurende de twaalfde eeuw leek het alsof de monniken van Cluny niet meer het goede voorbeeld gaven. Ook zij waren meer bezig met aardse zaken dan goddelijke zaken. De macht van de kloosters op het onderwijs verdween langzaam. Kathedraal scholen werden populair en in de dertiende eeuw werden universiteiten gesticht, zij vervingen op den duur de functie van de kloosterscholen.

Nieuwe religieuze bewegingen ontstonden. Hierbij stonden persoonlijke keuzes en spiritualiteit centraal. De grootste nieuwe monnikenbeweging in de twaalfde eeuw was die van de Cisterianen. Deze beweging was ontstaan uit onvrede over de levensstijl van monniken. Citeaux was de thuisbasis van deze beweging. Cisteriaanse abdijen waren saai en onversierd. De Cisterianen leefden een sober leven. Het sleutelfiguur in de verspreiding van de beweging was Sint Bernard van Clairvaux (1090-1153). Hij was een charismatische leider en een getalenteerde schrijver. Hij had dusdanig veel invloed dat zijn hulp regelmatig werd ingeroepen wanneer er religieuze disputen waren. Hij verzette zich tegen de trend om het geloof te fuseren met de rede. Hij ging hiermee fel in tegen de ideeën van Petrus Abelardus. Bernard had een reputatie in het verrichten van wonderen, zoals het genezen van kwalen. Het bestaan van zijn carriere sprak de ideeën van de Cisterianen tegen. Cisterianen distantieerden zich van de wereld, laat staan dat zij zich met seculiere zaken bezig hielden. Cisterianen merkten dat hun streven naar een zo puur mogelijk leven juist veel geld opbracht, Economisch succes maakte de orde rijk. Hierdoor werden de Cisteriaanse abdijen meer versierd en de Cisteriaanse levensstijl werd iets meer ontspannen.

Veel ordes lieten geen vrouwen toe. Zij zagen vrouwen als iets gevaarlijks. Veel vrouwen begonnen hierdoor hun eigen bewegingen. In De Duitse Staten en Nederland ontstonden succesvolle vrouwenbewegingen. De belangrijkste was de begijnenbeweging. De vrouwen die zich hierbij aansloten, konden wanneer zij maar wilden, de beweging verlaten. Dit is anders dan de eeuwige gelofte die nonnen afleggen. De kerk hield de bewegingen met veel argwaan in de gaten. In 1311 werden de bewegingen verboden door de paus. In latere eeuwen herleefden de bewegingen. 

 

Hervormingen binnen de kerk

De paus was het middelpunt van het geloof. Toch was zijn positie rond 1000 zwak. Eeuwige genade was voor gelovigen belangrijker dan aardse zaken. In een ideale situatie zouden staan priesters dus hoger op de ranglijst dan de adel. Dit was alleen niet het geval in de elfde eeuw. Bijna overal had de adel macht over de kerk. Koningen benoemden de clerici. Soms kon dit goed uitpakken, zoals in het geval van Karel de Grote. Hij gebruikte zijn macht om de kerk te hervorming. Meestal pakte dit echter slecht uit, de aristocratie koos vaak kandidaten die onbekwaam waren. De benoeming van de clerici was corrupt en werd simonie genoemd, vernoemd naar Simon de Magiër uit het Nieuwe Testament. Paus Benedictus IX (r. 1032-1048) was zelf een jonge aristocraat, die niet heel vroom was. Hij was zijn fuctie zlefs zat, en verkocht de functie van paus aan een ander. Hij veranderde van gedachte, en wilde weer paus worden. In 1046 waren drie mannen die claimden dat zij de legitieme paus waren.

Het morele karakter van de clerici moest aangepakt worden, net als de invloed van de kerklui op het kerkbeleid. Lastig was om het celibaat aan te pakken, de meeste priesters trouwden namelijk. Hier waren velen tegen op morele gronden, maar ook om het feit dat de priesters de kerk gronden gebruikten om hun gezin te onderhouden. Een radicale groep van voorstanders voor hervormingen vond dat de gelovige maatschappij opnieuw opgebouwd moest worden. De maatschappij moest Christelijker worden en een soort spirituele monarchie vormen die geleid werd door de paus. Veel bisschoppen waren tegen de hervormingen, zij waren gewend om met lokale prinses te werken. Veel leden van de adel waren voor de hervormingen.

Keizer van de Heilige Roomse Rijk, Hendrik III (r.1039-1056) was geshockt door de actie van Benedictus IX. Hij ging naar Italië en benoemde daar Leo IX tot paus (r. 1049-1054). Leo voerde fanatiek campagne tegen de corruptie van de kerk. Volgens velen was Leo IX te gematigd. Bovendien vonden velen zijn macht niet legitiem, omdat hij benoemd was door een koning. Invloed van de adel was juist iets waar de kerk tegen probeerde te vechten. Eén hervormer was Sint Peter Damian (1007-1072). Hij was kardinaal en probeerde constant het pausdom te hervormen. Hij reisde veel, om verbod te leggen op simonie en de clerici te hervormen. Andere hervormers waren Humbertus van Silva Candida (c. 1000-1061) en Hildebrand (1020-1085). Hildebrand werd uiteindelijk zelf paus, namelijk paus Gregorius VII in 1073. Hildebrand stierf uiteindelijk totaal verguisd in ballingschap. De kerkelijke hervormingen dragen nog wel zijn naam, namelijk de Gregoriaanse Hervormingen. In 1059 werd besloten dat pausen voortaan door kardinalen worden gekozen. Vanaf 1125 mochten priesters absoluut niet meer trouwen. Dit leidde ertoe dat de vrouw van een priester zijn concubine was. Andere priesters die alleen leefden bezochten dikwijls bordelen. Bovendien wist de paus langzaam invloed te krijgen over de kerkelijke hiërarchie. Milaan was de eerste stad die hiertegen in opstand kwam. De adel in Milaan wilde de oude situatie behouden. Hier zien we het begin van de Investituurstrijd.

In 1075 verbood paus Gregorius VII de benoeming van de clerici. De macht van de Heilige Roomse keizer Hendrik IV was voornamelijk gebaseerd op de steun van bisschoppen. In 1075 schreef hendrik een brief naar Gregorius, omdat hij tegen de het verbod was. Hendrik’s brief was beledigend. Gregorius keek anders tegen de zaak aan, volgens hem waren koningen en andere leiders niet heilig. Volgens Gregorius had hijzelf de macht om de keizer van het Roomse Rijk te benoemen. Hij verklaarde dat hij Hendrik uit zijn functie had gezet. Veel clerici en aristocraten weigerden vervolgens Hendrik als keizer te erkennen. In 1077 bood Hendrik in een dramatische episode zijn excuses aan aan de paus. Hendrik mocht zijn functie als keizer weer vervullen. Later zou Hendrik aanvallen en een nieuw persoon tot paus benoemen. In 1122 werd de Investituurstrijd beslecht met het Concordaat van Worms.

Gregorius stierf uiteindelijk in ballingschap. Hij werd opgevolgd door Urbanus II (r. 1088-1099). Hij was een radicaal leider, die opdracht gaf voor de Eerste Kruistocht. Toch was een goed diplomatiek leider, die de bureaucratie van de kerk had gereorganiseerd. Tegen 1200 was Innocentus III aan de macht. Hij was destijds de machtigste leider in heel Europa.

De pausen speelden een grote rol in de ontwikkeling van de bedelorden, zoals die van de Franciscanen en Dominicanen. Op die manier ontwikkelden zij een wapen tegen ketterij. De fraters van deze orde maakten een belofte van armoede, onthouding en gehoorzaamheid. De orde van de Dominicanen was opgericht door Sint Dominicus (1170-1221). De Dominicanen leefden een simpel, armoedig bestaan. Op verzoek van paus Innocentus III trok Dominicus naar Zuid-Frankrijk om te prediken tegen ketters. Hun leer raakte gedurende de dertiende eeuw verspreid tot aan Centraal-Azië. De Dominicanen namen een belangrijke plek in op de faculteiten van de net gestichte universiteiten. Sint Dominicus benadrukte het belang van educatie, vandaar dat zijn fraters goed geschoold waren. De Franciscanen waren volgelingen van de keer van Sint Franciscus van Assisi. Hij is waarschijnlijk één van de meest bewonderde figuren uit de Middeleeuwen geweest. Hij was de zoon van een rijke handelaar uit Assisi, maar gaf zijn rijkdommen op om een sober bestaan te leiden. Hij stelde zich vooral beschikbaar voor de verzorging van leprozen. Zijn familie vond hem een schande, en hij werd onterft door zijn vader. Franciscus werd net als Dominicus gesteund door de paus. Franciscus stierf in 1226. Tegen die tijd was zijn leer verspreid in onder andere Frankrijk en Engeland, maar ook in Noord-Afrika en het Heilige Land. Het ideaal van de Franciscanen was vooral om net als Jezus te leven. De orde werd rond 1220 te groot en moeilijk te organiseren. Na de dood van Fraciscus werd de orde langzaam kleiner. Vrouwen waren niet welkom in de ordes. Dominicus had weliswaar drie kloosters voor vrouwen gesticht, de nonnen mochten geen belangrijke functies uitoefenen. Franciscus was helemaal tegen de inmenging van vrouwen in het geloof. Bovendien was een armoedig leven op de straat, het leven dat de Franciscanen leefden, onveilig voor vrouwen.  

 

 

9: Roerige jaren, 1100-1300

 

Tijdens de Centrale Middeleeuwen vond veel verandering plaats. Zoals eerder genoemd groeide de oogst en het bevolkingsaantal. De handel breide zich uit, en hierdoor ontstond nieuwe steden. De adel creëerde een riddercultuur die gewelddadige elementen mengde met Christelijke uitgangspunten. De kerk was hervormd en nieuwe religieuze orden waren ontstaan. Op dit moment was het huidige Europa in de maak. Frankrijk, de Duitse Staten en Noord-Italië verspreidden cultuur en ideeën. Door veroveringen en kolonisatie kon onder andere het geloof verspreid worden. Staten werden bovendien meer een culturele eenheid. We zien in deze periode bijvoorbeeld dat men voor Europese namen koos voor de kinderen, en niet per se voor locale namen gebaseerd op lokale heiligen. Europa werd meer een eenheid, maar ondertussen werden Joden steeds meer buitengesloten.

 

Verspreiden van cultuur

Staten werkten in feite mee aan ‘interne veroveringen’. Zij kapten bomen en legden moerasgebieden droog. Hierdoor was er meer leefgebied binnen een staat. Bovendien was er ‘externe expansie’. Hiermee bedoel ik de verspreiding van de westerse, Christelijke cultuur. Veel jonge mannen sprak het idee aan van een avontuur om het geloof te verspreiden. Zij zochten roem en rijkdom. Vooral in Frankrijk trokken veel mannen naar het zuiden, waar zij begonnen met de herovering van het Iberische schiereiland. Na 1002 begon al-Andalus opgedeeld te raken in klein staatjes. De kleine staatjes waren uiteraard makkelijker te veroveren dan één grote staat. De Christelijke staat Castilë veroverde in 1085 de stad Toledo. Na de inname van Toledo duurde het lang voordat andere staten en steden veroverd werden. De moslims in Spanje vroegen eind elfde eeuw om de hulp van de Almovarieden uit Noord-Afrika. Zowel de moslims als de Christenen hadden te kampen met onderlinge onenigheid. In 1212 vaardigde paus Innocentus III een kruistocht uit naar Spanje. De kruistoch had succes. In 1236 viel de hoofdstad van de moslims, Cordoba, in de handen van het koninkrijk Castilië. Na 1264 was vrijwel het hele Iberische schiereiland in Christelijke handen, op de moslim enclave Granada na. Granada viel pas in 1492 in Christelijke handen. Veel moslims bleven in het Spanje wonen. Hoewel zij niet evenveel rechten hadden als Christenen, vond een vrijwel vredig samenleven plaats. Bovendien waren er veel Joden in Spanje. Zij werden echter wel het slachtoffer van geweld.

De adel van Normandië was waarschijnlijk de meest gewelddadige groep edellieden in heel Europa(hoewel gewelddadig misschien niet helemaal het goede woord is, geweld hoorde namelijk bij het ridderschap). Baron Tancres de Hauteville had dertien zonen waarvan acht naar Italië vertrokken om het gebied te veroveren. Zijn bekendste zoon is Robert Guiscard. Hij pluderde dorpen en stal geld van reizigers. Rond 1050 was hij de leider van de Noormannen in het gebied. Hij trouwde in 1058 met een prinses uit Lombardije, Sichegaita. Vanaf het Verdrag van Melfi (1059) waren de Pauselijke Staten en de Noormannen bondgenoten. De Noormannen namen langzaam Zuid-Talië in. Belangrijke overwinningen waren die op Sicilië en de stad Palermo. Paus Gregorius II vroeg Guiscard om hulp toen hij verstopt zat in een fort in Rome in nasleep van zijn conflict met keizer Hendrik IV. Guiscard trok naar Rome, zorgde ervoor dat de paus weer op zijn zetel werd gezet en plunderde vervolgens de stad. De stad Rome had nog nooit een dergelijke grote vernietiging meegemaakt.      

De neef van Guiscard, Roger de Grote, werd koning van het koninkrijk Sicilië. Sicilië was inmiddels een mengsel van allerlei culturen en volkeren,. Dit is tegenwoordig terug te zien in gebouwen zoals de Capella Palatina. Roger was een sterke, maar tolerante leider. De hoofdstad Palermo was een florerend handelscentrum, en bovendien een stad die veel geleerden aantrok. Palermo werd een stad die een traditie kreeg van het vertalen van Latijnse en Griekse teksten.

De Duitsers veroverden grondgebied in het oosten, voorbij de Elbe en onder de Danube. In tegenstelling tot de veroveringen in Italië en Spanje, waren deze veroveringen niet gepland door rijke edellieden, noch goedgekeurd door de paus. Deze veroveringen werden geleid door lokale adel en enkele rijkere boeren. Het was een verovering die langzaam maar gestaag plaatsvond tussen 1125 en 1350. De veroveringen gingen ten koste van de Slavische populatie. Sommige gebieden werden geassimileerd, andere gebieden werden overgenomen door Duitse boeren. Het veroverde gebied werd ‘ge-europaniseerd’, net als in Italië en Frankrijk. De Duitsers waren katholiek en stuitten op het Orthodoxe geloof. Soms verliep een confrontatie vredig, en soms gewelddadig. Uiteindelijk waren de Polen, Bohemen, Hongaren en Kroaten naar het westen gericht. Russen, Serviërs en Bulgaren waren meer op het oosten gericht.

 

Missies

De verspreiding van het Christendom vond soms op een zeer gewelddadige manier plaats. Een voorbeeld van militant Christendom zijn de kruistochten. In het oosten had het Byzantijnse Rijk veel grondgebied verloren aan de Seljuken. Het pausdom was inmiddels hervormd door de Gregoriaanse beweging. De Byzantijnse keizer Comnenus vroeg paus Urbanus II om hulp. De kruisridders werden gedreven door drie zaken: vroomheid, strijdlustigheid en hebberigheid. De paus had hierdoor veel macht, hij was de leider van een grote beweging. Bovendien kon hij hiermee eenheid scheppen onder de Christenen. Hij verbood Christenen onderling te vechten. Geweld werd gericht op de moslims, dit droeg bij aan vrede in West-Europa.

Urbanus riep de adel in Frankrijk op om hun dappere voorvaderen op te volgen. Bovendien beloofde hij iedereen die mee zou doen aan de kruistocht de hoogst mogelijke spirituele beloning. De eerste groep mannen was slecht bewapend. Zij vertrokken in het jaar 1095. Velen stierven onderweg en anderen stierven bij een confrontatie met de Seljuken. Een sterkere groep ging op kruistocht het daarop volgende jaar. De Byazntijnse bondgenoten hadden andere doeleinden dan de Westerse kruisvaarders. De westerlingen wilden het Heilige Land veroveren. De Byzantijnen wilden enkele voormalig Byzantijnse provincies heroveren. Spoedig werkten de groepen niet meer samen. In 1099 werd Jersulem ingenomen door de kruisvaarders. Dit werd gevierd door middel van het plunderen van de stad. De verovering van Jersulam was de grootste overwinning. De daarop volgende kruistochten waren minder succesvol. Het veroverde land werd opgedeeld in vier ‘kruisvaarder staten’.

De moslims heroverden hun gebieden. Volgens ooggetuigen was dit niet verwonderlijk, de Christelijke soldatenwaren krankzinnig geworden en leefden een losbandig bestaan. De heroveringen waren aanleiding voor de Tweede Kruistocht (1147-1148). De kruistocht was een blamage. De kruistocht brach bovendien een einde aan het huwelijk tussen Eleanor van Aquitaine en koning Lodewijk VII van Frankrijk. Lodewijk hield zeer vooral bezig met de kruistochten, Eleanor met het hofleven. Eleanor trouwde vervolgens met koning Henry II van Engeland. Hieruit werd Richard I geboren (r. 1189-1199), ook wel ‘the Lion-Hearted’ genoemd. Hij werd de held van de Derde Kruistocht.

De Egyptische staat was onder leiding van Saladin. Hij had vrede gesloten met de kruisvaarder staten. Deze vrede werd verbroken door geweld van de kruisvaarders. Saladin vocht terug en heroverde Jerusalem. Dit leidde tot de Derde kruistocht (1189-1193). Deze werd o.a. geleid door Richard I. Hij wist enig grondgebied terug te winnen, maar Jerusalem innemen bleek een utopie. Richard werd gevangen genomen door de vijand en werd pas vrijgelaten toen Engeland 100.000 pond had betaald.

De Vierde Kruistocht werd gestimuleerd door paus Innocentus III. Het heilige Land werd nooit bereikt. De kruisvaarders sloten een deal met de Venetianen om onderweg de haven Zara in te nemen. De paus was woest toen hij hoorde van de missie, en trok zijn handen af van de kruistocht. De kruisvaarders gingen stug verder met hun missie. Zij kwamen aan in Constantinopel en besloten de stad in te nemen. Wat vele andere volken niet gelukt was, lukte de kruisvaarders in drie dagen. Graaf Baldwin werd de nieuwe keizer. Een helave eeuw regeerden hij en zijn opvolgers in Constantinopel. De kruisvaarders hadden in feite de twee kerken samengebracht. Paus Innocentus III prees de overwinning van de kruisvaarders. Veel kruisvaarders trokken terug naar West-Europa en namen veel schatten en relieken mee. In 1261 werd de dynastie van Baldwin omvergeworpen en werd Constantinopel wederom geregeerd door Griekse leiders. De patriarch van Constantinopel hervatte zijn functie als leider van de onafhankelijke Oost Orthodoxe Kerk. De inname van Rome had een haat gecreëerd onder de Byzantijnen jegens West-Europa. De Europeanen hadden de stad geplunderd, veel mensen gedood en een stuk cultuur vernietigd.

De Vierde Kruistocht was niet de laatste kruistocht. De Vijfde Kruistocht leidde tot de inname van de Egyptische stad Damietta in 1219. De kruisvaarders werden spoedig omsingeld door moslims en een overstromende Nijl. De Zesde en Zevende Kruistocht brachten net zo weinig op. In 1291 viel Acre, aan de Syrische kust. Dit bracht een einde aan de kruisvaarder staten.

Naar aanleiding van het ‘kruisvaardersideaal’ ontstonden militaire orden. Voorbeelden hiervan zijn de Tempelridders en de Teutonische Ridders. De Teutonische Ridders richtten zich op Oost-Europa. Zij hadden als doel om door middel van geweld de gemeenschap te zuiveren. Dit kon zijn door middel van het geloof verspreiden en opleggen, of volkeren zoals de moslims wegjagen.

De kruistochten hadden een aantal actoren veel voordelen opgeleverd. De moslims waren sterker uit de Kruistochten gekomen. Zij hadden zich namelijk tijdens de kruistochten verenigd. De pausen hadden meer aanzien gekregen van koningen, die respect hadden voor de grote militaire expedities die zij opgezet hadden. Handelaren hadden ook geprofiteerd van de kruistochten, aangezien de kruisvaarders een brug hadden geslagen tussen de handel via het water in het westen en het oosten, zoals het Zwarte Zeegebied. De kruistochten hadden de westerlingen in contact gebracht met Byzantijnse en Islamitische invloeden.    

 

Gelovigen

De kruistochten hadden een haat aangewakkerd jegens andersdenkenden. Kruistochten werden niet alleen naar het oosten uitgevaardigd, maar tevens binnen Europa. De meest vernietigende missie binnen Europa was die van de Albigenzen tegen de Katharen. De Katharen waren machtig in Zuid-Frankrijk. De paus had eerder geprobeerd hun macht de kop in te drukken, zonder veel succes. De Albigenze voerden een kruistocht tegen de Katharen, waarbij binnen twee decennia (1209-1229) het Karthaarse geloof was uitgeroeid. Dit ging gepaard met veel bloedvergiet. Na de kruistocht probeerde de kerk door middel van een inquisitie overgebleven ketters te verwijderen. Dit was de eerste keer dat een dergelijke mate van geweld was gebruikt om ketterij te verwijderen. Paus Gregorius IX begon de inquisitie te organiseren door inquisiteurs aan te stellen. Dit waren vaak Franciscanen en Dominicanen. Zij gebruikten martelingen, net als geheime verklaringen om ketters te veroordelen. Zij werden vaak bekritiseerd, niet alleen op humanitaire gronden, maar tevens door de clerici die vonden dat de inquisiteurs te veel macht hadden. Hoewel tegenwoordig dergelijke praktijken met afschuw afgekeurd worden, paste dit binnen het tijdsbeeld. Veel Christenen hadden een hekel aan andersdenkenden, zij zagen hen als verraders van Christus.

Vanaf de twaalfde eeuw werden Joden met geweld veroordeeld. Historici geven verschillende verklaringen voor het geweld tegen de Joden. Twee worden het meest genoemd. Volgens velen hadden Joden Jezus vermoord. Dit idee werd langzaam populairder. Geweld tegen Joden werd een soort eerwraak. Bovendien wakkerden de kruistochten een haat jegens andersdenkenden aan. Vanaf de dertiende eeuw werd bezit van de Joden afgepakt en vaak werden ze uit het rijk verbannen. Joden waren door de komst van Italiaanse bankiers destijds minder onmisbaar. Het geweld tegen Joden was slechts een onderdeel van geweld tegen buitenstaanders van de samenleving. Men was bang voor mensen die ‘anders’ waren. Dit gold vooral voor prostituees, leprozen en homoseksuelen. Angst en vooroordelen hebben geleid tot de heksenjachten in de vijftiende eeuw. Begin veertiende eeuw zien we een voorbeeld van geruchten en vooroordelen die een groep de das om deden. De Tempelridders werden in die tijd namelijk aangevallen door Philip IV van Frankrijk. Hij nam hun bezit in en zette de leiders op de brandstapel. Dit deed hij omdat ze volgens hem schuldig waren aan homoseksuele activiteiten.

 

 

10: Het pausdom

 

 

Keizer Hendrik IV vroeg in 1077 paus Gregorius VII om vergiffenis vanwege zijn wangedrag jegens de paus. Deze ‘overgave’ vond plaats in Canossa. Destijds was Hendrik de machtigste monarch in Europa. De paus had destijds niet zoveel macht als hij verlangde. Hendrik misdroeg zich na de vergiffenis wederom. Dit was een voorbode voor wat komen ging. Het Heilige Roomse Rijk raakte gefragmenteerd, terwijl de macht van de paus voorlopig sterk bleef. 

Het Concordaat van Worms in 1122 had een einde gemaakt aan de Investituurstrijd. De strijd zelf draaide om politiek. Hoewel Karel de Grote met succes volledige macht had gehad over zijn de kerk in zijn rijk, was een dergelijke imperialistische politiek tegen 1122 ondenkbaar. Leiders werden niet meer gezien als een afgezant van God. Het vertrouwen in de paus groeide. In de paus werd echter wel een leider gezien die over alle zaken macht had. Leiders zoals koningen moesten niet verwijderd worden, maar stonden onder het gezag van de paus. Dit idee omschrijft Gregorius VII aan de hand van de ‘Twee Zwaarden Theorie’. De paus zou van God een zwaard hebben gehad. Deze zou hij over kunnen overdragen aan een koning, maar hij kon zijn zwaard altijd terugeisen. De positie van de clerici was dat kerk en staat samen konden werken.

Vanaf de Investituurstrijd hadden pausen meer macht. Dat zien we bijvoorbeeld als we kijken naar de kruistochten en het aantal man dat een paus op de been wist te brengen. Vooral de interne macht van de paus groeide. Denk maar aan de Gregoriaanse hervormingen die doorgevoerd werden, zoals het celibaat voor priesters. Vanaf 1123 werd de kerkelijke wetgeving gesystematiseerd. Wetgeving betekende macht. De kerk had kerkelijke rechtbanken met eigen advocaten. Voor die tijd was het canon recht een collectie van losse regels. De wetcodex van Justinianus werd ontdekt en bestudeerd. Hierop werd zowel canon recht als Romeins recht gebaseerd. Het systematiseren van de wetten vond plaats in Bologna. In 1140 was de definitieve collectie compleet dankzij de canon advocaat Gratianus. Dit werk staat bekend onder de naam Decretum.

Na het incident in Canossa, bleef Hendrik IV een dreiging voor Gregorius VII. Hendrik trok met zijn leger Rome in. Gregorius schakelde de hulp in van de Noorman Guiscard. Guiscard en zijn Noormannen hielpen de paus, maar plunderden tevens Rome. Gregorius was hierna dusdanig ongeliefd in Rome, dat hij samen met de Noormannen meeging naar Zuid-Italië. Paus Urbanus II en zijn opvolgers bleven Hendrik IV lastigvallen. Zelfs zijn zoon Hednrik V kwam in opstand tegen hem. Na de dood van Hendrik IV, kwam Hendrik V aan de macht. Hij had weinig macht over lokale prinsen. Bovendien kon hij niet op bouwen op de clerici, die allemaal achter de paus stonden. Hij probeerde maatregelen te treffen om meer steun te krijgen. Zo verleende hij veel steden de eerdergenoemde charters. Dit hielp niet in zijn zoektocht naar steun voor zijn macht. Een nieuwe aristocratie was ontstaan, die bestond uit ambitieuze landheren. Zij bouwden hun eigen kastelen en breidden hun grondgebied uit. Toen Hendrik stierf had de kroon een zwakke positie vanwege de nieuwe aristocratie. Bovendien brachten nieuwe verkiezingen de positie van koning of keizer aan het wankelen. Na de dood van Hendrik in 1125 zouden namelijk echte verkiezingen plaatsvinden. Dit leidde tot veel rivaliteit onder twee families, namelijk de Welfs van Saksen en de Hohenstaufers van Swabia. Tegen het einde van het leven de Hendrik V was zijn macht over Lombarije al aan het afnemen. In dit gebied ontstonden langzaam onafhankelijke stadsstaten.

 

Scholing

Gedurende de Hoge Middeleeuwen was er veel documentatie van zowel de overheid, als van individuen. Macht had steeds minder te maken met loyaliteit, en meer met hard bewijs zoals papierwerk. Dit zorgde voor veranderingen in de maatschappij en leidde tot een meer systematisch en rationeel denken. Bovendien bood dit kansen voor jonge mannen die goed geschoold waren . De beste scholen werden gesticht in de steden. Kathedraal scholen en gemeentelijke scholen bestonden al een paar eeuwen, maar werden in de elfde en twaalfde eeuw pas echt populair. Onderwijs was slechts bedoeld voor mannen, die voornamelijk uit de allerhoogste standen van de samenleving kwamen.  Universiteit betekende destijds een groep van leraren, zij gaven destijds nog geen les in grote gebouwen. De groepen van leerlingen en leraren verplaatsten zelfs als zij een onderkomen ongeschikt vonden. Leerlingen moesten ver reizen om scholing te genieten. Na het afronden van een curriculum kon een leerling leraar worden, of doorstuderen om zich te specialiseren in onder andere geneeskunde of recht. De belangrijkste universiteiten waren in Parijs, Bologna, Napels, Montpellier, Oxford en Cambridge. Prinsen en pausen waren voorstanders van de universiteiten, omdat hier geschoolde mensen vanaf kwamen die zij goed konden gebruiken.

 

Na de dood van Hendrik V

Hendrik V van het heilige Roomse Rijk werd opgevolgd door twee incompetente leiders. Na hun leiderschap werd Frederik I, Barbarossa (‘Roodbaard’), hertog van Swabia, keizer. Hiermee begon de dynastie van de Hohenstaufen. Hij probeerde lokale prinsen te stimuleren hun grondgebied uit te breiden ten koste van de landheren. Hij probeerde hiermee hun loyaliteit te winnen. Dit plan mislukte. Hij stimuleerde onderwijs omdat hij geloofde dat geschoolde mensen hem konden helpen macht te krijgen over de prinsen. Hij herstelde de Duitse macht over Lombardije. Hij had echter te maken met veel vijandigheid van de steden in het gebied. Ook de paus kwam in opstand, aangezien de paus veel macht had in Lombardije. Bovendien was Barbarossa dusdanig veel bezig met Lombardije dat hij kwetsbaar was voor rebellie in Duitsland. Paus Hadrianus IV had zelf ook problemen met opstanden. Velen keerden zich tegen de macht van de paus. De opstand werd geleid door Arnold van Brescia. Hij was tegen de macht en rijkdommen van de kerk. De paus en Barbarossa werkten samen, pakten Arnold op en veroordeelden hem tot de doodstraf.

De paus had Arnold niet kunnen vervolgens zonder de hulp van Barbarossa. Toch raakten de twee spoedig weer in conflict. De opvolger van paus Hadrianus was paus Alexander III (r. 1159-1181). Hij was de eerste paus die canon recht had gestudeerd. Veel pausen voor hem waren afkomstig uit kloosters. Paus Alexander III sloot een verbond met de steden in Lombardije. Die steden vormden voortaan samen de Lombardische Liga. Barbarossa verbrande in 1162 de stad Milaan. Hiermee wekte hij de woede op van de Liga. De Lombarden wonnen in 1176 een belangrijke slag bij Legnano. Barbarossa gaf de steden onafhankelijkheid. De steden erkenden zijn vage nieuwe functie als een soort monarch zonder macht. Barbarossa probeerde nog wel macht te krijgen over andere gebieden in Italië. Hij huwelijke zijn zoon uit aan Constance van Sicilië, waardoor het koninkrijk Sicilië uiteindelijk bij het Heilige Roomse Rijk hoorde. Hij had zijn zoon al tijdens zijn leiderschap tot nieuwe leider benoemd, waardoor na de dood van Barbarossa geen conflict ontstond over de troonsopvolging. Zijn zoon Hendrik Vi was leider over een rijk dat de pauselijke staten totaal insloot. Zijn opvolger Frederick II had te kampen met interne onrust.

De paus had sinds de Gregoriaanse hervormingen enorm veel macht. Deze groeide na de invoer van canon rechtbanken. Paus Innocentus III was de machtigste van de pausen die een opleiding hadden genoten. Hij steunde de Franciscanen in de strijd tegen de Katharen. Hij lanceerde de Vierde Kruistocht. In 1215 riep hij de Vierde Lateranen Raad bij elkaar die nieuwe regels doordrukte. Joden moesten bijvoorbeeld speciale badges dragen en de clerici mocht zich niet inlaten met barbaarse legale procedures. Innocentus III wist er bovendien voor te zorgen om Engeland, Hongarije, Portugal en Aragon hem als zijn meerdere te erkennen. Innocentus kreeg een conflict met koning John van Engeland over de benoeming van de aartsbisschop van Canterbury. Koning John moest uiteindelijk toegeven aan de eisen van Innocentus, die had gedreigd steun te geven aan Frankrijk om Engeland binnen te vallen.

De Duitse opvolging was een complex geheel. Engeland stond achter de Welfs familie, Frankrijk achter de Hohenstaufers. De driejarige Frederick was een Hohenstaufer en directe erfgenaam van Hendrik VI. Aangezien hij de troon nog niet kon overnemen, werd zijn oom, Filip van Swabia, de nieuwe keizer. Otto van Brunswick, van de Welf familie, was door een andere groep prinsen verkozen tot keizer. In Duitsland brak een burgeroorlog uit. Paus Innocentus steunde Otto, omdat hij geen aanspraak kon maken op het koninkrijk Sicilië. Toen Otto keizer was, benoemde hij zichzelf direct tot leider van de Duitse kerk. De paus was woedend, en zorgde ervoor dat de jonge Frederick keizer werd. Filip Augustus van Frankrijk steunde de paus en de Welf familie. Hierdoor werd Filip Augustus de machtigste monarch van Europa. Duitsland was niet meer het machtige rijk dat het was geweest onder Barbarossa. In het rijk heerste grote verdeeldheid. Zelfs paus Innocentus III was niet zo machtig als hij leek. Hij had bijvoorbeeld doorgevoerd dat Christenen elk jaar moest biechten. Uit onderzoek blijkt dat bijna niemand dit deed.

Frederick II negeerde gemaakte afspraken met de paus. Dit wekte veel haat bij de paus op, hij en zijn opvolgers noemen hem ook wel de antichrist. Frederik was een getalenteerde, intelligente man. Hij richtte een raad op die een uniform wetboek opstelde. Hij vergroote zijn macht op Sicilië, investeerde in handel, industrie en landbouw, en stichtte de universiteit in Napels. Hij richtte zijn aandacht bijna alleen op Italië, waardoor in Duitsland de lokale prinsen meer macht kregen. In Italië was hij niet heel geliefd door hoge belastingen en de macht die hij uitoefende. De pausen bleven proberen om Frederick tegen te werken. In 1245 besloot paus Innocentus IV Frederick te excommuniceren. Door het hele rijk braken oproeren uit. In 1250 stierf Frederick II.

 

Het Heilige Roomse Rijk na de dood van Fredrick II

Frederick II werd opgevolgd door zijn zoon, maar die stierf echter al in 1254. Vervolgens was er van 1254 tot 1273 geen leider aanwezig. In 1273 kreeg Rudolf van Hanbsburg (r.1273-1291) de zegen van de paus om de nieuwe keizer te worden. Rudolf deed zijn best om het rijk meer te centraliseren, en de macht van de lokale prinsen in te dammen. Hier was het echter al te laat voor. De Duitse staten dreven steeds verder uit elkaar. Duitsland zou de daaropvolgende 600 jaar gekarakteriseerd worden door zwakke keizers en machtige prinsen.

In noord-Italië waren onafhankelijke stadsstaten, zoals Florence, Siena, Venetië en Milaan. In de stadsstaten was een politieke strijd gaande. Aan de ene kant stonden de Ghuelfen die oorspronkelijke de Welf familie hadden gesteund. Aan de andere kant stonden de Ghibellijnen, die aan de kant hadden gestaan van Barbarossa, Hendrik VI en Frederick II. Op Sicilië had de zoon van Frederick de macht, Manfred. Op aandringen van paus werd Manfred afgzet en vermoord door Charles van Anjou, de jongere broer van koning LLodewijk IX van Frankrijk. Het volk zag liever een Hohenstaufen aan de macht dan een Fransoos. In 1282 beledigde een Franse soldaat en Siciliaanse vrouw. Hij werd vermoord. Dit resulteerde in een grote opstand, waarbij veel Fransozen vermoord werden. Vervolgens werd de kroon aangeboden aan Peter II van Aragon. Hij was de schoonzoon van Manfred. De strijd met Charles van Anjou en zijn opvolgers duurde nog twintig jaar. Uiteindelijk kregen de Fransen de macht over een deel van Zuid-Italië en Sicilië bleef in handen van Peter van Aragon. Deze oorlog heeft Sicilië voorgoed veranderd. Voorheen was het één van de rijkste plekken in Europa. De oorlog liet een arm eiland achter.

 

De paus na de dood van Frederick II

In de twaalfde en dertiende eeuw gingen pausen hun macht meer gebruiken om goed te doen. De kerk ging de oprichting van universiteiten, scholen en ziekenhuizen sponsoren. De macht van de paus bood tegenwicht aan de macht van keizers. Het pausdom had geld nodig, een bureaucratisch apparaat en een leger om dit soort zaken te bewerkstelligen. Steeds meer mensen gingen twijfelen aan de legitimiteit van de paus als hoofd van het geloof. Zij ergerden zich aan hoge belastingen van de kerk.

De koningen van Frankrijk en Engeland wilden belasting heffen op de kerk. Beide landen moesten de kosten dekken van oorlogsvoering. In 1294 besloten beide landen deze maatregel door te voeren. Paus Bonifatius VIII bracht in 1296 de pauselijke bul uit waarmee hij de clerici verbood hieraan me ete werken. Filip van Frankrijk negeerde deze bul en bleef belastingen heffen. Filip riep de Staten-Generaal bij elkaar en uitte en beschuldigde Bonifatius van zwarte magie en homoseksualiteit. Een Frans leger nam Bonifatius gevangen in zijn paleis in Anagni. Een paar dagen later werd de paus bevrijd door dorpelingen. In 1305 werd Clementus V (r.1305-1314) verkozen tot nieuwe paus. Hij verbrande de pauselijke bul en probeerde banden met Frankrijk aan te halen. Hij ging nooit naar Rome, maar verbleef in Avignon. Het conflict tussen de paus en de koning was deel van een proces dat al langer aan de gang was. Er was een grote kloof tussen de paus en de behoefte van de gewone mens aan het geloof. Bovendien waren de pausen nooit tevreden met de hoeveelheid macht die ze al hadden.

 

 

11: Staatsvorming

           

In de elfde, twaalfde en dertiende eeuw raakten Engeland en Frankrijk steeds meer gecentraliseerd. In Engeland werd destijds de Koninklijke macht reeds aan banden gelegd. Engeland had een monarch en een parlement, terwijl de koning in Frankrijk absolute macht had. Engeland had het meest effectieve bureaucratische systeem in heel Europa.

 

Engeland

Engeland was verdeeld in shires met aan het hoofd een sheriff. Een sheriff probeerde de belangen van zowel het volk, als de koning te behartigen. Hij vormde de link tussen de monarch en het volk. Willem de Veroveraar kwam in 1066 en was een legitieme erfgenaam van de troon. Hij maakte gebruik van Engelse wetten en gebruiken, en voegde nieuwe gebruiken uit Normandië toe. Hierdoor was zijn overheid sterk. Hij verving bijna alle Anglo-Saksische landheren door zijn eigen vazallen. De Noormannen trouwden vaak met lokale adel. Hierdoor ontstond een nieuwe Anglo-Normandische aristocratische cultuur. Willem zorgde ervoor dat ongeveer één zesde van het Engelse grondgebied in zijn bezit was. Op die manier zouden hij en zijn opvolgers meer macht hebben. De koning en de adel versterkten hun macht door de bouw van kastelen. Kastelen mochten alleen gebouwd worden met toestemming van de koning. Het leiderschap van Willem had in feite twee elementen:

-        De Anglo-Saksische traditie waarbij de koning machtiger was dan wie dan ook en dus bovenaan in de hiërarchie stond

-        Sterke grip op de vazallen

De zoon van Willem, Henry I was eveneens een succesvol diplomaat. Hij verwijderde oproerigheid, verbande opstandelingen en gebruikte koninklijk patronage om vrienden te maken. Vanaf Willem de Veroveraar was het bureaucratische apparaat gegroeid. Een voorbeeld hiervan is het Domesday Book, een onderzoek naar de rijkdommen van het land om de hoogte van belastingen te bepalen.

Koninklijke rechters reisden door het hele land om zaken bij te wonen aan de shirerechtbanken. Door Koninklijke rechters naar alle uithoeken van het rijk te sturen, had de koning grip op de sheriffs. Op deze manier kon hij corruptie tegengaan. Zowel Willem II als Henry I hadden een discussie met de aartsbisschop van Canterbury, St.Anselm, over het benoemen van de clerici. De strijd liep echter niet zo hoog op als in het Heilige Rooms Rijk. Henry I gaf toe aan St. Anselm maar had wel enige inspraak in de benoeming. Henry zal zich gerealiseerd hebben dat, als vader van tweeëntwintig bastaard kinderen, hij zich niet als een moraalridder moest gaan gedragen. Na de dood van Henry vochten zijn dochter Matilda en zijn neef Stephen van Blois om de troon. Henry had zijn troon aan zijn dochter toegezegd, maar de adel was een mannelijke leider gewend. Zij had echter wel een zoon, Henry, maar die was pas twee jaar oud. Stephen van Blois was een favoriet geweest van zijn oom. Hij had bovendien veel macht. De negentien jaar dat Matilda en Stephen om de kroon vochten worden ook wel Stephen’s Anarchy genoemd. In 1153 kwam een einde aan het conflict. Henry Plantagenet, de zoon van Matilda, werd erfgenaam van Stephen van Blois. Henry had toen al veel macht. Hij was hertog van Normandië, graaf van Amjou en getrouwd met Eleanor van Aquitaine. Stephen stierf het jaar hierop. Henry werd leider van het Angevijnse Rijk. Dit bevatte Engeland en Anjou. Dit rijk was meer een territoriale eenheid dan een politieke eenheid. Hij was een getalenteerd leider, die de economie stimuleerde. Hij maakte bovendien grote stappen in de ontwikkeling van het gewoonte recht.

Henry probeerde zijn macht uit te breiden ten koste van die van de kerk. In 1162 zorgde Henry ervoor dat zijn vriend Thomas Becket (c. 1118-1170) aartsbisschop van Canterbury werd. Becket veranderde toen hij de functie ging bekleden en werd de vijand van Henry. Becket was tegen de macht die de regering uitoefende op de kerk. In 1170 werd Becket vermoord door baronnen van Henry. Becket stond op dat moment bij het altaar. Hierna werd Becket een martelaar. Canterbury werd een plek voor pelgrims. Henry deed publiekelijk boete. Henry kreeg uiteindelijk wel wat hij wilde: meer macht over de kerk. De Franse monarch probeerde de zoons van Henry tegen hem op te zetten, om het Angevijnse Rijk op te breken. Henry sloeg opstanden neer. De twee zoons die overbleven na de dood van Henry, John en Richard, waren toen beiden tegen Henry.

Henry’s zoon Richard volgde hem op. RIhard I, ‘the Lion-Hearted’ (r.1189-1199), richtte zich vooral op de Franse bezittingen. Hij was een goed soldaat die meedeed aan de Derde Kruistocht. Hij bracht echter te weinig tijd in Engeland door. Hij stierf in 1199. Zijn broer John (in het Nederlands ook wel Jan zonder Land genoemd) volgde hem op. Hij had twee vijanden, Filip II Augustus van Frakrijk en paus Innocentus III. Filip veroverde land van John in Frankrijk, slecht een deel van Aquitaine bleef bij Engeland horen. Henry moest de macht van de paus erkennen over de Engelse kerk. Door deze gebeurtenissen konden baronnen de Magna Carta oprichten in 1215. In dit document werden de absolute macht van de monarch beperkt. Het document was bedoeld om de macht van de aristocratie ten opzichte van de monarch te vergroten. Dit document was de grondslag voor de constitutionele monarchie in Engeland. In 1216 stierf John. Hij werd opgevolgd door zijn xoon Henry III (r.1216-1272).

Na de val van het Angevijnse rijk waren de koning en veel Anglo-Normaanse baronnen een bron van inkomsten kwijt. Dit wekte onvrede op. Wat bovendien een twistpunt was, was het feit dat Henry beslissingen nam zonder de adel hierover te informeren. Engelse koningen hadden het gebruik om belangrijke beslissingen te overleggen met de curia regis (de rechtbank van de koning), edelen, prelaten (bestuurlijken van de kerk) en ambtenaren. Hoewel de raad alleen een adviesfunctie had, was het een traditie om de raad in te schakelen bij het maken van beslissingen. Henry III deed dit echter niet. Hij riep de curia regis alleen bijeen als het ging om het invoeren van nieuwe belastingen. In 1258 zat Henry in een financiële crisis. De adel wilde alleen geld geven, als hij toegaf aan de Provisions of Oxford. In dit document beloofde de koning dat hij beslissingen alleen mocht nemen in goed overleg met zijn magnaten. De Provisions bleek slecht uitvoerbaar en werd enkele jaren na de oprichting al niet meer gebruikt. Drie keer per jaar moest een parlement bijeenkomen, dat bestond uit mannen die geselecteerd waren door zowel de magnaten als door de koning.

In 1258 hervatte Henry zijn oude politiek, en ging zich wederom als een absolute monarch gedragen. In 1264 nam Simon de Montfort Henry gevangen. Vijftien maanden lang zat Simon op de troon. Een aantal baronnen waren trouwe aanhangers van de koning. Zij zorgden ervoor dat Edward, de zoon van Henry III, in 1265 aan de macht kwam.

Edward I riep dikwijls het parlement bijeen. Soms liet hij soldaten en poorters deel uitmaken van het parlement. Zijn regering begon op grote schaal nieuwe wetten door te voeren. Deze droegen bij aan het systematiseren van de bureaucratie. Edward gebruikte het parlement echter om zijn eigen doelen te bereiken. De koning had vier agentschappen onder zich, de kanselarij, de schatkist, de staatsraad en het huishouden. De kanselarij was een secretarieel bureau van de koning. De schatkist was het agentschap van boekhouders. De raad was een koninklijk entourage van rechters, magnaten, prelaten en administrateurs. Het huishouden was het agentschap dat altijd met de koning meereisde, zodat de koning eigenlijk vanaf elke plek kon regeren. Edward probeerde zijn territorium uit te breiden. Hij annexeerde Wales, en vanaf dat moment is de mannelijke troonopvolger de ‘Prince of Wales’. Hij vocht oorlogen tegen Schotland en Frankrijk, die als enige resultaat een lege schatkist opleverden. Edward stierf in 1307. Hij liet een rijk achter dat goed georganiseerd was, met een goed rechtssysteem.

 

Frankrijk

De Franse koning had rond 1066 alleen macht over een gebied rond Parijs, Ile de France. Franse monarchen claimden dat zij de macht hadden over prinsen en hertogen, terwijl dit eigenlijk niet zo was. De Capetanen introduceerden een bureaucratie die net zo goed georganiseerd was als die in Engeland. De eerste Capetaanse koning was Hugo Capet (r. 987-996). Om meer macht te krijgen moesten de Capetanen de volgende zaken aanpakkken:

-        Het overwinnen en verenigen van Ile de France

-        De macht van zijn dynastie uitbreiden over een groter territorium

-        Meer macht krijgen over feodale vorstendommen

Tegen 1300 hadden de Capetanen deze doelen bereikt en hadden zij macht over bijna heel Frankrijk.

In 1108 kwam Lodewijk de Dikke aan de macht. Hij was niet bijzonder intelligent, maar had gelukkig een intelligente vrouw, Adelaide van Murienne. Hij werd bovendien ondersteund door abt Suger (1098-1151) van het klooster Sint Denis. Zijn steun gaf de Capetanen prestige. Omgekeerd gaf de steun van de koning het klooster van Sint Denis prestige en rijkdom. Suger steunde tevens de opvolgers van Lodewijk de Dikke, Lodewijk VII. Hoewel onder zijn leiderschap een deel van het land werd toegevoegd aan het Angevijnse rijk, raakte het territorium dat overbleef meer verenigd. Ile de France werd langzaam het centrum van Frankrijk.

De opvolger van Lodewijk was de getalenteerde Filip II ‘Augustus’. Hij bracht het Angevijnse rijk ten val door de Engelse gebieden op het continent te annexeren. Koning John was op dat moment zeer onpopulair bij de adel in Anjou en Aquitaine. Filip kon het gebied vrij makkelijk innemen. Filip had een groep deurwaarders onder hem die hem trouw waren. Zij verwijderden langzaam de privileges van de aristocratie. De deurwaarders hadden nooit een band met het gebied waar ze werkten, waardoor de koning ze kon vertrouwen. Filip maakte van Parijs de hoofdstad. Hij bouwde stadsmuren en fort het Louvre. Parijs bloeide op en tegen 1300 had de stad 200.000 inwoners, op dat moment waarschijnlijk de grootste stad in Europa. Filip werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk VIII. Lodewijk gaf ongeveer één derde van het geannexeerde grondgebied aan jongere familieleden. Deze leengoederen worden ook wel apanages genoemd.   

Na de dood van Lodewijk was zijn weduwe Blanche van Castilië de regent van hun zoon Lodewijk IX, later benoemd tot Sint Lodewijk. Blanche was een toegewijde vrouw, die een belangrijke rol in de regering heeft gespeeld. Zij heeft bovendien enkele oproeren succesvol onderdrukt. Lodewijk zorgde voor culturele groei. Kerken en kathedralen werden in de nieuwe gotische bouwstijl gebouwd. De universiteit van Parijs was het belngrijkste intellectuele centrum van heel Europa. Zijn kruistocht was een mislukking. Hierna probeerde hij voor Frankrijk een goede Christelijke monarch te zijn, vandaar dat hij later Sint Lodewijk werd genoemd. Hij was een geliefde leider, die bovendien veel voor het rechtssysteem heeft gedaan. Hij was echter intolerant naar Joden toe. Joden werden verbannen uit zijn rijk. Hij stierf in 1270 toen hij op kruistocht in Tunesië was.

Zijn kleinzoon, Filip IV wilde de macht van de paus ondermijnen. Zijn mannen hebben paus Bonifatius VIII zelfs gearresteerd. Hij verlangde naar trouw van al zijn onderdanen, ongeacht hun rang of rijkdom. Filip wist een kloof te scheppen tussen hem en de adel waardoor hij meer macht had. Juridische zaken werden behandeld door het Parlement. Filip has echter wel geld nodig van zijn onderdanen. Hij drukte de belastingen op de clerici door. In de tijd van Filip kwam voor het eerst de Staten-Generaal bij elkaar. Filip IV was een sterke leider, sterke dan zijn tijdgenoten. Het is dan ook niet verwonderlijk te noemen dat juist hij de paus op z’n knieën kreeg.

Zowel in Engeland als in Frankrijk werd de macht over de kerk en baronnen aangescherpt. In beide landen werd bovendien de macht van de monarch ingedamd, door de komst van instituten. Dit waren de parlementen in Engeland en de Staten-Generaal in Frankrijk.

 

Andere rijken in West-Europa

 In Iberië probeerden koningen hun macht uit te breiden door gebieden te veroveren, wetten op te stellen en de overhand te krijgen over de adel en rijke handelslieden. Bovendien richtten de koningen adviesraden op, cortes genoemd. In Iberië waren de koningen minder succesvol dan in Frankrijk en Engeland in het versterken van hun macht. Ook in de Duitse staatjes zien we soortgelijk proces. Hoewel de staten deel uitmaakten van het Heilige Roomese Rijk, werden de staten zelf machtiger. Lokale Landfrieden hadden juridische macht, en zorgden ervoor dat de prinsen sterker werden. Net als Engeland en Frankrijk zien we hier dat wetgeving en gerechtigheid bijdroegen aan machtsconsolidatie. 

In Oost- en Noord-Europa waren prinsen minder succesvol in het consolideren van hun macht. In deze staten heerste interne chaos. Bovendien vielen in de dertiende eeuw de Mongolen onder leider van Djengiz Khan Oost-Europa binnen.

 

 

12: Cultuur

 

De economische, politieke en religieuze veranderingen gingen gepaard met culturele veranderingen. Op het gebied van drama, muziek, literatuur en beeldhouwkunst verschoven de aandachtspunten. Op het gebied van literatuur werden bijvoorbeeld fabels populair. Bovendien werden universiteiten belangrijker. Belangrijke discilpines waren recht, geneeskunde en filosofie. Een belang geleerde uit die periode is Thomas Aquinas (c. 1225-1274). De cultuur werd sterk beïnvloed door de cultuur van het Islamitische en Byzantijnse Rijk.

Het Byzantijnse Rijk was tussen 1000 en 1300 zwak, maar de cultuur floreerde. De Byzantijnse cultuur was gebaseerd op de klassieke cultuur. Door handel, kruistochten en veroveringen kwam het westen in aanraking met deze cultuur. Constantinopel was een intellectueel centrum waar het westen niet aan kon tippen. Literatuur zorgde in het Islamitische rijk voor een culturele eenheid. In het westen kwam men vooral met deze cultuur in aanraking via al-Andalus. Vooral Islamitische geleerden waren populair in het westen, zoals Ibn Sina (980-1037) en Ibn Rushd (1126-1198), net als Arabische literatuur. Contact met de Byzantijnse en Islamitische cultuur was niet nieuw, maar was wel intensiever vanaf 1000. Dit kwam door veroveringen van al-Andalus en Sicilië en kruistochten.

 

Geschreven werken

De literatuur was zeer gevarieerd tijdens de periode Hoge Middeleeuwen. Behalve in het Latijn werden gedichten tevens in andere talen geschreven. Onder de Franse adel was de epos, of chansons de geste, populair. Deze verhallen zitten vol met actie en realistisch omschreven veldslagen. De held heeft vaak bovennatuurlijke machten en is een trotste strijder. De bekendste chanson de geste is het Roelandslied. Dit verhaal gaat over een veldslag tussen het leger van Karel de Grote en de moslims. Dit lied werd al gezongen voordat het opgeschreven werd, nog voor de eerste kruistochten.

De Franse literatuur veranderde door de invloed van een romantische vorm van poëzie uit Zuid-Frankrijk. Een patroon van deze literatuur was Eleanor van Aquitaine. De lyrische dichters uit Zuid-Frankrijk werden troubadours genoemd. Eén van de bekendste was Bernard van Ventadour (c. 1140-1190). Hij werkte voor een patroon, die hem betrapte met zijn vrouw in bed. Hierna ging hij was Eleanor werken, de hertogin van Aquitaine. Hij schreef en speelde liederen voor de mensen aan haar hof. Hij werd rijk en beroemd door zijn liederen. Het gerucht gaat dat hij Eleanor’s minnaar was. De liederen van de troubadours brachten nieuwe ideeën over de liefde tussen man en vrouw de samenleving in. Jaufré Rudel werkte mee aan de ontwikkeling van een genre dat we nu hofliefde noemen. Dit ging altijd om een man, een nederige vazal, die op een afstand een vrouw bewonderde. De mannen ondernemen heroïsche daden om de aandacht van de vrouw te krijgen.

De liederen van de troubadours verspreidden zich naar Engeland en Duitsland. Zij brachten nieuwe ideeën met zich mee over hofmanieren en romantiek. Hieruit ontstond een nieuwe poëzievorm, de ridderroman. Net als de chanson de geste was het een lang verhaal, en net als de lyriek was het een sentimenteel verhaal. Veel verhalen uit het verleden werden gebruikt hiervoor, zoals de legende van Koning Arthur. De Franse poëet Chrétien de Troyes (c.1135-1183) schreef over Camelot. Hierin komen verschillende normen en waarden in conflict. Aan de ene kant was loyaliteit naar de koning belangrijk, aan de andere kant was de liefde belangrijk. Lancelot was verliefd op Guinevere, de vrouw van Arthur. Lancelot en Guinevere worden echter wel sympathiek neergezet. Ook werd de Christelijke moraal benadrukt. In het verhaal van Chrétien de Troyes daat Galahad, de zoon van Lancelot, op zoek naar de Heilige Graal. Galahad werd het prototype van de Christelijk ridder. In de Duitse staten schreven dichters genaamd Minnesingers hun eigen versies van de Arthur-verhalen. Eind dertiende eeuw kwam de populariteit van de ridderromans tot een eind. Aucassin et Nicolette is zelfs een satire uit die tijd, waarin de held niet heel heroïsch is en een veldslag wordt uitgevochten door kaas naar elkaar te gooien.    

De eerdergenoemde genres hadden vooral veel invloed binnen de aristocratie. Er is geen specifieke overlevering van literatuur voor het gewone volk, of de boeren. De overblijfselen zijn werken die in latere eeuwen pas zijn opgeschreven. Wel weten we zeker dat er in de Hoge Middeleeuwen een nieuwe stedelijke culturele traditie was. Die was er in vrom van fabels vertellen. Bekende fabels gingen over Reinard de Vos. Sommige steden begonnen toneelstukken te produceren. Deze waren vooral gebaseerd op verhalen uit de Bijbel. Ze waren bedoeld om de toeschouwer te vermaken en te onderwijzen over de Bijbelse geschiedenis.

Veel poëzie werd niet meer per se in het Latijn geschreven, maar in de landstaal. Misschien wel de bekendste gedichten die in de eigen taal geschreven zijn, zijn die van Dante Alighieri (1265-1321). In de traditie van de hofliefde omschreef hij zijn liefde voor Beatrice. In De Vulgari Eloquentia doet hij een beroep op de lezers om meer de eigen taal te gebruiken of waarderen. Zijn belangrijkste werk, geschreven in de Toscaanse landstaal, is De goddelijke comedie. Hierin omschrijft hij zijn eigen tocht door de hel, het vagevuur en het paradijs.

 

Bouwstijlen

In grote getallen werden tijdens de Hoge Middeleeuwen nieuwe kerken, scholen, gemeentehuizen en kastelen gebouwd. De bouw van Kathedralen was duur, en werd bekostigd door belastingen en investeringen van koningen, lokale bevolking of gilden. Uit die periode kunnen we stwee bouwstijlen onderscheiden. In de elfde eeuw overheerste de Romaanse bouwstijl. Vanaf de twaalfde eeuw was dit de Gotische bouwstijl. De overgang van Romaans naar Gotisch laat een verandering zien waarin de samenleving een soort emotioneler werd. De Gotische bouwstijl is namelijk indrukwekkend en dramatisch. Deze verandering vond ook plaats in de literatur.

Romaanse kerken hadden ronde bogen, die waren afgekeken van de Grieken en Romeinen. In de Romaanse stijl werden geen houten plafonds meer gebruikt, wat ervoor zorgde dat gebouwen brandveiliger waren. De Romaanse stijl had verschillende variaties. Romaanse kerken kathedralen hadden vaak een mystieke sfeer.

De architecten van de Gotische stijl probeerden nieuwe elementen uit. Bogen in de kerk werden bijvoorbeeld gekruist. In de jaren 90 van de twaalfde eeuw bereikte de Gotische bouwstijl haar hoogtepunt. Een nieuwe element werd destijds toegevoegd, namelijk zwevende gewelven. Hierdoor zweeft het plafond als het ware. Tijdens deze veranderingen werd het glas in lood uitgevonden, wat een extra dimensie gaf aan de nieuwe Gotische kerken. De belangrijkste Gotische kathedralen zijn te vinden in o.a. Reims, Amiens en Chartres. Kathedralen waren in feite buurthuizen. Ze waren een plek voor festivals, bijeenkomsten van de koning of feesten ter ere van een overwinning. Pelgrims konden er onderdak vinden. Op de grond lag stro waar ze konden slapen tussen de bedelaars, dronkaarden en prostituees.   

 

Scholing

De Universiteit van Parijs was waarschijnlijk de beste uit deze periode. De meeste studenten waren rond een jaar of zeventien wanneer ze aan hun studie begonnen. De studenten begonnen om vijf of zes uur ’s ochtends, wanneer de Notre Dame hen wekte. Les werd gegeven in grote koude hallen, met harde banken. Na de les deden de studenten dikwijls aan sport. De drie vakgebieden die men kon studeren waren geneeskunde, recht en filosofie.

De belangrijkste universiteit op het gebied van geneeskunde was die van Salerno, in Zuid-Italië. Geneeskunde was nog volop in ontwikkeling. Belangrijke vooruitgang is geboekt door Ibn Sina. De ontwikkelingen op het gebied van canon recht, zijn vooral te wijten aan het feit dat Romeins recht intensiever bestudeerd werd. In Bologna werd de Corpus Juris Civilis van keizer Justinianus bestudeerd. Het bestuderen van Romeins recht verspreide naar het nooren. In Montpellier, Zuis-Frankrijk werd een belangrijke school gesticht voor het bestuderen van dit recht. Tijdens de Middeleeuwen werd er geen onderscheid gemaakt tussen filosofie en theologie, de twee waren één. Sommige filosofen probeerden het geloof en de rede te verenigen. Er was een debat over de manier waarop dit gedaan moest worden. De filosofen haalden informatie uit zes verschillende bornsoorten:

  1. Bronnen uit het oude Griekenland, zoals Plato en Aristoteles.  
  2. Islamitische bronnen, die waren veelal gebaseerd op Griekse bronnen. Via de moslims kwam het westen trouwens in contact met de oud Griekse bronnen.
  3. Joodse bronnen, zoals die van Moses Maimonides.
  4. Vroeg Christelijke theologen, zoals Amrosius, Hiëronymus en Augustinus.
  5. Vroeg Middeleeuwse geleerden, zoals Alcuin.
  6. De Bijbel

Deze bronnen vormden destijds het hulpmiddel voor de scholastiek. Scholastici proberen betere analytische systemen te creëren om problemen op te lossen. Scholastici hielden zich vooral bezig met zaken als de zin van her bestaan en de aard van de mens. Hieruit ontstonden twee discussies, de relatie tussen rede en openbaring en het debat over de universalia.

Veel geleerden waren van mening dat de rede niet verenigd kon worden met het geloof. Aanhangers van dit idee waren Fracis van Assisi en Hildegard van Bingen. Toch was er ook een grote groep die hier tegenin gingen, zoals Clementus van Alexandrië (182-251), en Anselm (1033-1109). Anselm schreef hierover Cur Deus Homo. Het bekendste voorbeeld is Petrus Abelardus. Hij schrijf Sic et Non. Hierin beargumenteerd hij dat de logica veel morele vraagstukken kan oplossen. Hoe dit moet laat hij in het midden, dat moet de lezer voor zichzelf bepalen. Hij kreeg veel kritiek van Bernard van Clairvaux. Abelardus reisde rond en onderwees mensen over dit onderwerp. Abelardus stierf in Cluny in 1142.Zijn student Petrus Lombardus gebruikte dezelfde methode in zijn werken. Veel rationalisten waren het eens met Anselm, het geloof komt eerst en de rede kan eventueel gebruikt worden om het geloof uit te leggen.

Universalia zijn begrippen die een verzameling van soortgelijke elementen aanduiden. Het gaat hier om het begrip van een verzameling, niet om een individueel object. Dit idee is gebaseerd op de leer van Plato. Het begrip ‘kat’ is volgens Plato een reflectie van een model kat, een universele kat. Filosoof Riscelin (c.1050-1125) was het hier niet mee eens. Volgens hem is een term ‘kat’, of ‘paard’, of wat dan ook, simpelweg een woord. Namen die de mens verzonnen heeft om zaken te categoriseren, terwijl die categorieën niet echt bestaan. Volgelingen van dit gedachtegoed zijn Nominalisten. Aquinas zegt dat universalia bestaan, maar slechts door middel van ze te bestuderen. Zijn volgelingen heten Conceptualisten.  

John van Salisbury (c. 115-1180) schreef Politicraticus (1159). Dit werk heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van politieke filosofie. Hierin omschrijft hij de taak vaan een koning. Een koning werd gesteund door God, maar had beperkingen. Hij mocht niet veranderen in een tiran. Was dat wel het geval, dan mocht een goede Christelijke onderdaan hem vermoorden. Thomas Aquinas zei dat de regering een nodig kwaad was, het bestaan van een regering was onvermijdelijk na de val van Adam en Eva.

Buiten de universiteiten waren eveneens veel geleerden te vinden. Een bekend geleerde was een vrouw, namelijk de Duitse non Hildegard van Bingen (1098-1179). Zij heeft een bekende religieuze opera geschreven, Ordo Virtutum. Zij had bovendien verstand van geneeskunde, was een theologe en haar advies werd vaak gevraagd door koningen en pausen. Zij stond net als veel vrouwen bekend om het gebruik van mystiek. Heloïse (c.1100-1163) was een intelligente vrouw, die vooral bekend staat om haar relatie met Abelardus. Zij werden uit elkaar gedreven door een oom van Heloïse en trokken beiden een klooster in. Hun briefwisselingen zijn beroemd geworden. Heloïse werd onderwezen door Abelardus, en was op intellectueel vlak aan hem gewaagd.

De nieuwe interesse in filosofische denkwijzen en werken creëerden een probleem. Sommigen zagen het werk van Aristoteles als een bedreiging voor het Christendom. De Fraciscaanse frater Sint Bonaventure (1221-1274) predikte tegen het werk van Aristoteles, hij verklaarde dit werk zelfs ketters. Dominicanen probeerden juist de werken van Aristoteles samen te voegen met de Christelijke leer. Thomas Aquinas was iemand die de twee probeerde samen te voegen, zoals Augustinus dat had gedaan met het werk van Plato. Thomas Aquinas kwam uit een rijke familie, maar koos voor een arm bestaan in de bedelorde. Vervolgens ging hij naar de universiteit van Parijs. Hij schreef het werk Summa Theologica een gestructureerd werk waarin hij theologische problemen systematisch oplost. 

 Islamtische werken hebben de wetenschappen in het westen sterk beïnvloed. Gerbert van Aurillac bezocht al-Andalus en raakte geïnspireerd om een planetarium te bouwen. Adelard van Bath ging op pelgrimstocht naar Islamitische bibliotheken en vertaalden werken van Islamitische geleerden. Arabische boeken over algebra, astrlogie en geneeskunde werden steeds vaker vertaald. Het grootste wetenschappelijk centrum werd gesticht in Oxford. De belangrijkste wetenschapper daar was Robert Grosseteste (c. 1170-1253). Hij benadrukte het belang van observaties en experimenten om tot conclusies te komen. Zijn werk werd voortgezet door de Franciscaan Roger Bacon 9c.1214-1294).

 

Verschil tussen het jaar 1000 en 1300

Rond het jaar 1000 was de bevolking van West-Europa optimistisch. De economie groeide, het klimaat werd beter en er heerste relatieve rust in het gebied. De daarop volgende eeuwen groeide de bevolking, steden, universiteiten en de macht van leiders. Ron 1300 was de situatie minder rooskleurig. Het weer werd slechter, de groei van de landbouw stagneerde, er ontstonden nieuwe oorlogen en honger er ziektes werden steeds gewoner. Rond 1300 hadden de Ottomanen de macht over Klein-Azië. In 1315 was de eerste grote hongersnood in eeuwen tijd. In 1377 brak de Honderdjarige Oorlog uit tussen Engeland en Frankrijk. In de veertiende eeuw werd West-Europa geteisterd door de plaag. Eén op de drie Europeanen stierf aan de gevolgen van de ziekte.

In 1453 viel de stad Constantinopel in handen van de Ottomanen. Daarvoor was het Byzantijnse Rijk al geen machtig rijk meer. Het Ottomaanse Rijk was zeer machtig en bleef bestaan tot 1922. In 1492 viel Granada in de handen van de Katholieke Koningen. Hierna werd het moeilijker voor moslims en Joden om in Spanje te blijven. De tegenslagen maakten plaats voor nieuwe intellectuele stromingen, zoals scepticisme. De macht van de paus was tussen 1300 en 1400 enorm afgenomen, maar werd in de eeuw erna weer enigszins hersteld. Veel koninkrijken werden in de Late Middeleeuwen aangevallen, terwijl andere rijken juist stabiliseerden. Sommige steden werden geruïneerd door de plaag, maar werden in de vijftiende eeuw weer opgebouwd. Cultuur was voor velen beschikbaar omdat meer auteurs in hun eigen taal schreven. Tussen 1300 en 1500 werd gebouwd aan het huidige moderne Europa.           

 

 

13: Tegenslagen en herstel

 

Economische achteruitgang werd niet overal even hard gevoeld. De Italiaanse economie bleef sterk, dankzij de textielindustrie en de Italiaanse bankiers. Di Medici was een belangrijke bankiersfamilie die uiteindelijk de macht had over de stad Florence. Historici benadrukken dat de tegenslagen zoals het uitbreken van de plaag ook positieve consequenties had. Er was bijvoorbeeld meer land en meer voedsel voor de overgebleven bevolking.

Vele delen van Europa waren rond 1300 overbevolkt. De landbouwproductie stond niet gelijk aan het aantal mensen dat gevoed moest worden. Landheren maakten de situatie moeilijker door hoge huren te eisen. Koning heften hogere belastingen. Mensen hadden honger en financiële problemen. De levensstandaard daalde. Tussen 1315 en 1322 was de Grote Hongersnood, de ergste hongernood ooit in Europa. Tien procent van de bevolking liet het leven. Zoals we zien was Europa reeds voor het uitbreken van de plaag in de problemen.

De pest bestond uit drie gerelateerde varianten: de builenpest, de longpest en de septicaemia pest. De builenpest kwam als eerste naar Europa, naar Sicilië en Sardinië in 1347, via handelsschepen. De handel in graan gebeurde per schepen die vol met ratten zaten, zo kon de pest zich makkelijk verspreiden. Priesters stierven in grote getallen omdat ze voor de gewonden zorgden. De bevolking in Europa had geen idee wat de oorzaak was van de plaag. Spoedig na de eerste uitbraak kregen Joden de schuld. In 1349 werden veel Joden vermoord. Slachtoffers van de plaag zagen er angstaanjagend uit en stonken. Er waren te veel lijken om ze allemaal te begraven. De pest had een impact op het sociale leven, aangezien mensen zich gingen isoleren.

In 1361 brak de tweede plaag uit. Die trof vooral kinderen, die geen immuniteit hadden opgebouwd door een eerdere blootstelling aan de ziekte. De plaag kwam vervolgens ongeveer elke tien jaar terug tot aan halverwege de vijftiende eeuw. In 1500 waren er nog steeds minder mensen dan in 1300. De plaag maakte een einde aan de overbevolking. Er waren bovendien meer banen beschikbaar, met hogere lonen omdat er minder arbeiders waren. De levensstandaard steeg hierdoor. Bovendien was een eind gekomen aan de horigheid onder boeren (behalve in Oost-Europa). Dit kwam omdat boeren het land verlieten omdat er meer arbeidskansen waren en omdat er grote opstanden plaatsvonden. In 1358 kwamen boeren in Frankrijk in opstand, beter bekend als de Jacquerie. In 1381 was er een boerenopstand in Engeland. In andere Europese landen vonden soortgelijke opstanden plaats. Hoewel de opstanden vaak snel onderdrukt werden, kwam de boodschap vaak wel over op de adel. Vanwege de hoge kosten van de landbouw en de lage voedselprijzen, verhuurden veel landheren hun grond aan boeren.

Grote steden waren niet verdwenen door de plaag. De handel was totaal verstoord door de plaag. De elite had moeite haar positie te behouden. Dilden hadden een sterkere grip op de handel. Engeland was een succesvol exporteur van wol rond 1300, en een succesvol exporteur van stof tegen 1500. Duitsland investeerde in de mijnindustrie. In Vlaanderen ging men over van de productie van luxe stoffen naar goedkopere stoffen, voor een breder markt. Portugal legde handelslinken naar de westkust van Afrika. Drie zaken waren belangrijk voor de toekomst van Europa:

-        Het ontdekken van de wereldzeeën. De eerste tochten begonnen reeds in de veertiende eeuw, naar bijvoorbeeld de Canarische Eilanden. Tegen de zestiende eeuw waren vele nieuwe handelsroutes ontstaan. Deze veranderden de economie van Europa. 

-        Het ontstaan van een landbouwindustrie. Sommige entrepreneurs verplaatsen hun bedrijven buiten de stad, om stadsregels te ontlopen. 

-        Technologische ontwikkelingen. Nieuwe watermolen, mechanische klokken en spinnenwielen bevorderden de industrie. Dergelijke uitvindingen zorgden ervoor dat kleine werkplekken werden vervangen door grote fabrieken waar veel mensen samenwerkten.

 

De standen in de samenleving

Begin veertiende eeuw bestond de adel uit de hoge en de lage adel. Beide groepen werden hard getroffen door de plaag. Door het verminderen van de horigheid werden zij minder machtig. Een groter belang werd gehecht aan groei via je werk dan door militaire overwinningen. In Frankrijk ontstonden twee groepen edelen. De ene was de oude adel ‘van het zwaard’. De andere groep was de nieuwe adel die door hun werk hogerop waren gekomen. Dit waren bijvoorbeeld boeren die een stuk land kochten en steeds rijker werden. De oude adel wilde haar privileges behouden. Dit deden zij door banden aan te halen met de koning. Dit hielp enigszins. De aristocraten hadden in de Late Middeleeuwen minder macht over anderen en minder militaire macht, zij bleven een groep met geld en aanzien.

 

Het geloof in de Late Middeleeuwen

Gelovigen waren geschokt door de plaag. Waarom had de kerk hen niet gewaarschuwd over God’s woede? Behalve negatieve reacties, waren in deze periode tevens positieve reacties op de kerk. De kerk ging namelijk meer belang hechten aan de Eucharistie, in het bijzonder de Hostie. Hiervoor werd een feest opgericht genaamd Corpus Christi. Het werd een populair feest, dat elk jaar in juni gevoerd werd.

Tegen 1500 had de paus veel minder macht, in tegenstelling tot monarchen uit die tijd. Begin veertiende eeuw was het pausdom verplaatst naar Avignon. Vanwege de locatie in Frankrijk, zagen de vijanden van Frankrijk het pausdom niet meer als een onpartijdig instituut. Het pausdom werd rijker door belastingen, maar besteedde weinig aandacht aan het de spirituele kant van het geloof. In 1376 verhuisde paus Gregorius XI naar Rome. Hij wilde terug naar Avignon, maar stierf voordat dit gebeurde. Vervolgens werden twee mannen tot paus verkozen. Urbanus VI werd in 1370 verkozen tot paus omdat de kardinalen onder druk stonden van een woedende menigte in Rome. De kardinalen trokken terug naar Avignon en verkozen daar Clementus VII tot paus. De komende veertig jaar bleef het Grote Schisma bestaan. Frankrijk steunde de paus in Avignon. Engeland en het Heilige Roomse Rijk steunden de paus in Rome. In 1409 koos de Raad van Pisa een nieuwe paus. De twee huidige pausen erkenden de nieuwe niet. Hierdoor waren er drie pausen. De Raad van Constance (1415-1418) verklaarde uiteindelijk Martinus V tot paus, de andere pausen werden verwijderd.

De conciliaire beweging die hierna ontstond, pleitte ervoor om kerkraden meer macht te geven dan de pausen. Paus Martinus en zijn opvolgers onderdrukten deze beweging en na 1449 kwamen geen raden meer bij elkaar. Door de groei van de nationale kerken, brokkelde de macht van de paus af. Eind vijftiende en begin zestiende eeuw waren pausen meer bezig met het besturen van de pauselijke staten dan het Christendom. De meest ongeschikte paus was Alexander VI. Hij had een minnares en bovendien minimaal zes kinderen.

Door de plag waren veel mensen geconfronteerd met de dood. Men ging zich bezig houden met het vagevuur, de plek waar de ziel wordt gereinigd voordat je naar de hemel gaat. Christenen probeerden van alles om zo rein mogelijk te worden, zoals het ondernemen van kruistochten, het bidden tot sinten en het kopen van aflaten.

De doorsnee Christen ging zich meer richten op de mystieke kant van het geloof. In de mystieke leer gaat het om de individuele band tussen een persoon en God. Hildegard van Bingen en Thomas Aquinas waren hier in de dertiende eeuw al voorstanders van geweest. De mystieke leer van het Christendom werd populairder door de invloed van Meister Eckhart (c.1260-1327) en Sint Catherina van Siena (1347-1380). Catherina kwam uit een rijk gezin, maar zonderde zich af. Zij deed aan zelfkastijding, door bijvoorbeeld zo weinig mogelijk te eten of te slapen. Catherina had al op jonge leeftijd haar eerste visoenen van Jezus. Zij praatte paus Gregorius XI om, om terug te keren naar Rome. Vooral in Nederland en andere delen van Noord-Europa heerste het idee dat het Christelijke leven draait om vroomheid, soberheid en overpeinzen. Uit deze leer kwamen succesvolle mystici en humanisten voort, zoals Desiderius Erasmus (1466-1536) en Maarten Luther.

Zelfkastijding werd een onderdeel van het geloof in de Late Middeleeuwen. Flagellanten trokken en geselden zichzelf in het openbaar. De flagellanten werden tot ketters verklaard door de paus. Zelfs individualisme was ketters in de ogen van de kerk. John Wyvliff zette vraagtekens bij de sacramenten en benadrukte de belang van een individuele, spirituele reis op zoek naar God. Jan Hus was een professor aan de universiteit van Praag. Hij had veel kritiek op de kerk. In 1415 werd Hus gevangengenomen en verbrand. Dit was in het voordeel van de kerk, maar ook van het Heilige Roomse Rijk. Hus wakkerde namelijk nationalistische gevoelens aan in de Bohemen.

 

 

14: Onafhankelijke staten

 

In 1324 schreef Marsilius van Padua Defensor Pacis waarin hij de ideale verhouding tussen de kerk en staat omschrijft. Hij had duidelijk een voorkeur voor een systeem waarbij de staat soevereine macht had. Dit boek was een goede voorspellingen van de gebeurtenissen in de vijftiende eeuw. De machtsverhoudingen tussen kerk en staat veranderden in die eeuw aanzienlijk.

 

Honderjarige Oorlog

In 1337 brak de Honderjarige Oorlog uit tussen Engeland en Frankrijk. De oorlog duurde 116 jaar. Meerder redenen waren de oorzaak van de oorlog. De Engelsen beweerden dat delen van Frankrijk rechtmatig aan Engeland toebehoorden. Beide landen wilden de heerschappij hebben over Vlaanderen, een gebied dat economisch gezien belangrijk was. Tot slot was er onenigheid over de troonsopvolging. In 1328 stierf Charles IV van Frankrijk kinderloos. Edward III van Engeland maakte aanspraak op de troon via zijn moeder. Filip van Valois makte enige aanspraak via zijn vader. De Franse adel steunde Filip en lieten hem de troon bestijgen. In 1346 en 1356 verloren de Fransen grondgebied aan de Engelsen. In Frankrijk inspireerde Jeanne d’Arc (c. 1412-1431) de Franse troepen. Zij hoorde stemmen van sinten en engelen. Charles dacht dat zij gestuurd was door God om de troepen te helpen. Zij ging mee naar veldslagen en het tij keerde voor de Fransen. Zij zorgde ervoor dat Charles in 1422 tot Charles VII gekroond werd. Charles trok spoedig zijn handen van haar af. Zij werd verkocht aan de Engelsen en uiteindelijk verbrand. In 1920 is zij alsnog heilig verklaard. Waarom gaf dit boerenmeisje zoveel om de oorlog? De hele samenleving was in de ban van de oorlog. Boerenjongens werden naar het front gestuurd. Bovendien moesten boeren hun producten weggeven aan het leger. De belastingen werden elk jaar hoger om de oorlog te bekostigen. Tot slot werden dorpen verwoest door soldaten. Het feit dat Jeanne gaf om de koning van Frankrijk, is een bewijs van het groeiende nationalisme in die tijd. Het grotere belang van een eigen taal stimuleerde een gevoel van nationale eenheid.    

 

Engeland

De belangrijkste politieke ontwikkeling in Engeland was de ontwikkeling van de Parliament. Deze claimde de spreekbuis te zijn van het volk. Het parlement was verdeeld in twee groepen, de Lords en de Commons, ofwel de afgevaardigden van hoge, en van lagere komaf. Alle nieuwe belastingen die ingevoerd werden tijden de Honderjarige Oorlog moesten voortaan eerst goedgekeurd worden door de Commons. Dit was een belangrijke ontwikkeling, maar verder had het House of Commons niet veel macht. In de veertiende eeuw waren een aantal incidenten waarbij de aristocratie rebelleerde tegen de koning. De War of the Roses (1455-1485) was een periode waarin veel chaos was rondom de troonsopvolging. Edward IV begon met het versterken van de positie van zijn ambt. Zijn opvolger, Richard III, werd spoedig vervangen door de eerste Tudor koning, Henry VII (r.1485-1509). Hij ging verder met het verstevigen van de macht van de monarch. Dit leidde ertoe dat Engeland langzaam een van de eerste natiestaten in Europa werd.

 

Frankrijk

Frankrijk leed sterker onder de oorlog dan Engeland. De Franse koning maakte een aantal inschattingsfouten, waardoor de slag bij Crécy en de slag bij Poitiers uitliepen of fiasco’s.De Franse koning werd gevangen genomen door de Engelsen. De Staten-Generaal kwamen samen en besloten tijdelijk de macht te grijpen. In 1357 dwongen zij zijn zoon Charles een document te ondertekenen dat vastlegde dat de koning en de Staten-Generaal voortaan samen regeerden. De boeren oproeren verspreidden angst. De roep om de koning werd groter en het document werd ongeldig verklaard. Charles werd gekroond tot koning Charles V. Hij was een sterk leider met één slecht punt: een zoon die incapabel was. Zijn zoon werd in 1380 gekroond tot Charles VI. Door zijn slechte leiderschap ontstond een machtsvacuüm. Twee machtige families streden om meer macht, het huis van Orléans en van Bourgondië. Bourgondië was dusdanig machtig dat het een semionafhankelijke staat binnen het rijk was. De Borugondiërs stonden aan de kant van de Engelsen. Zowel de Engelse als de Franse monarch stierven voordat Engeland een offensief kon starten samen met Bourgondië. Charles VI werd opgevolgd door Charles VII. Hij wist veldslagen te winnen met Jeanne d’Arc aan zijn zijde. Zij opvolger, Lodewijk XI, wist succesvol de macht van de aristocratie in te dammen. Dit deed hij door aristocraten functies aan te bieden aan zijn hof, en door middel van strategische huwelijke regelen. Lodewijk XI investeerde bovendien in de economie, dat was iets wat zijn voorgangers te weinig hadden gedaan.

 

Spanje en Portugal

Spanje bestond uit Castilië en Aragon. Castilië was het grootst, met een grote wolproductie. Catalonia was het gebied in Aragon waar de rijke havenstad Barcelone zich bevond. Portugal richtte zich vooral op de Artlantische Oceaan, op zoek naar nieuwe handelsmogelijkheden. In 1469 trouwden Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon met elkaar. Hierdoor vormde Spanje een eenheid. Zij consolideerden hun macht op drie manieren. Ten eerste verkleinden zij de macht van de aristocratie. Ten tweede kregen zij meer macht over hun nationale kerk. Ten derde vernigden zij de Christenen in Spanje door een haatcampagne jegens de moslims en Joden te starten. Na de inname van Granda in 1492 kregen moslims en Joden de keus om zich te bekeren of om te emigreren. De conversos, de bekeerde Joden hadden het zwaar, want zij werden vaak aan de rechtbanken van de Inquisitie onderworpen.

 

Rijken in het oosten

De Mongolen hadden de macht over een groot deel van oost-Europa. De prinses van Rusland had enige vrijheid zolang zij tributen betaalde aan de Mongoolse leiders. In 1480 wist Ivan III, of Ivan de Grote (r. 162-1505) de macht van de Mongolen te verwijderen. Hij annexeerde Litouwen-Polen. Hij herbouwde het Kremlin en nam Byzantijnse symbolen over. Na de inname van Constantinopel door de Ottomanen zag Ivan zichzelf als de erfgenaam van het Byzantijnse Rijk en dus indirect opvolger van het Romeinse Rijk. Hij luisterde niet naar lokale raden. In Rusland bestond bovendien niet echt een rijke middenklasse die tegen hem in opstand kon komen. Zuidelijker hadden de Ottomanen de Seljuken vervangen. Zij regeerden over een rijk dat zich tot aan Servië strekte. Net als in Rusland waren de sultans van het Ottomaanse Rijk autocraten.

 

Duitsland

Kleine gebieden waren veelal homogeen en makkelijk te regeren. In de ogen van Middeleeuwse leiders betekende klein niet beter. Dit was duidelijk te zien in Duitsland, waar veel staatjes streefden naar gebiedsuitbreiding. De Gouden Bul uit 1356 was een document waarin vastgelegd was dat zeven Duitse prinsen de macht hadden om de keizer te kiezen. De Habsburgse dynastie nam de macht over van vele staatjes uit het Heilige Roomse Rijk. Een huwelijk tussen de Hanbsburgse Maximilliam (r. 1493-1519) en de Spaanse Joanna (1479-1555) zorgde ervoor dat de Hanbsburgse dynastie bestond uit een deel van het Heilige Roomse Rijk, Nederland, Spanje en delen van Amerika.

 

Italië en Oost-Europa

Italië bestond in de vijftiende eeuw uit vijf politieke eenheden,  het koninkrijk Napels, de pauselijke staten, en de drie stadsstaten Florencem Milaan en Venetië. Onderling en intern heersten vijandigheden. In 1513 schreef Machiavelli Il Principe, waarin hij de universele principes van het vorstendom omschrijft. De Italiaanse steden raakten vaak in oorlogen betrokken. Dit maakte de weg vrij voor ambassadeurs die een balance of power konden bewaken op het schiereiland. In de vijftiende eeuw vormden Polen en Litouwen samen een rijk. Jadwiga van Polen trouwde in 1386 met de Litouwer Jagiello. Hun rijk was op dat moment het grootste rijk in Europa.

 

 

15: Cultuur in de Late Middeleeuwen

 

De plaag had zowel het gewone volk, als kunstenaars beïnvloed. Giovanni Boccaccio (1313-1349) schreef Decameron, een serie van verhalen over de plaag. Hoewel de plaag veel vernietigd had, floreerde cultuur en onderwijs. Onderwijs werd zelfs enigszins toegankelijker voor vrouwen. Nieuwe universiteiten werden gesticht in onder andere Praag, Wenen en Krakow. Basisscholen werden opgerciht waar jonge jongens, en soms ook meisjes, een basisopleiding kregen. In de veertiende en vijftiende eeuw werden scholen opgericht die onderwijs gaven in een eigen taal. Deze scholen zorgden voor een kleine mate van alfabetisme in Europa. Er ontstond een leescultuur. Populaire schrijvers waren Dante Alighieri, Geoffrey Chaucer en Christine de Pizan. Bovendien ontstond een schrijfcultuur. Men schreef simpelweg meer op, zoals in een dagboek. Mensen kwamen meer te weten over Christelijke tradities. Hans Behem, een herder, had visoenen over de Maagd Maria. Hij vertelde en zong over de visioenen. Hij bracht duizenden pelgrims op de been. De lokale graaf voelde zich bedreigd door de macht van Behem. Behem werd gevangengenomen en verbrand.

Francesco Petrarchus (1304-1374) leidde de beweging die een hernieuwde interesse had in de klassieke werken, de humanisten. Hij zag een verschil tussen het ‘klassieke Latijn’ en het ‘Middeleeuwse Latijn’. Petrarchus ging op zoek naar oorspronkelijke teksten. Hij zag de bestudering van Romeinse literatuur en geschiedenis als de best mogelijke scholing. Humanisten vonden dat door middel van de bestudering van klassieke werken jonge mannen gevormd worden tot Christelijke burgers, Baldassare Castiglione schreef over het verschil van de rol van vrouwen en mannen in de samenleving. Hij vond dat vrouwen goed opgeleid moesten zijn, puur om mannen te kunnen vermaken.

Petrarchus schreef veel over ene Laura. Hij omschreef haar als mooi, een goed persoon en onbereikbaar, de humanistische versie van de hofdame die op een voetstuk staat. In Engeland waren twee gedichten enorm populair. Dit waren Piers Plowman en The Canterbury Tales. Die laatste is geschreven door Geoffrey Chaucher en is een serie van verhalen van pelgrims. Christine de Pizan was een Française die zichzelf kon onderhouden met haar werk. In Livre des Fais et bonnes Meurs du sage roy Charles V, gaat zij in tegen het antifeministische denken van Jean de Meun.

In Italië werd de Gotische bouwstijl vervangen door de oude bouwstijl van Rome, met koepels en ronde bogen. Beeldhouwers haalden eveneens hun inspiratie uit de oudheid. Een bekend beeldhouwwerk is David van Donatello. In Noord-Europa werd de Gotische bouwstijl nog steeds toegepast. Werken in het noorden werden nog meer gedecoreerd, en nog ‘dramatischer’.

Dankzij de humanisten kwam het werk van Plato weer in de spotlight te staan. Marsilio Ficino (1433-1499) vertaalde veel van het werk van Plato naar het Latijn. Hij probeerde het werk van Plato te verenigen met het geloof (zoals Aquinas had gedaan met het werk van Aristoteles). Zijn leerling Giovanni Pico della Mirandola probeerde alle bekende filosofieën in één raamwerk samen te brengen. Nicholas van Cusa was een Neoplatonist die God omschreef als een God die niet op een rationele manier benaderd kan worden, maar slechts door middel van een mystiek proces. Het universum van God was volgens hem oneindig.

Op de universiteiten werd niet alleen gebruik gemaakt van klassieke werken, maar ook van recente werken, zoals dat van Aquinas. Het werk van Aquinas, Summa Theologica was in de Late Middeleeuwen aan kritiek onderhevig. John Duns Scotus (c. 1266-1308) beaamde dat het geloof benaderd kon worden door middel van de rede, maar hij was hier voorzichtiger mee dan Aquinas. William van Ockhard was een tegenstander van de theorie van Aquinas. Volgens Ockhard konden God en de Christelijke leer alleen benaderd worden door middel van het geloof.

De politieke veranderingen in de Late Middeleeuwen zetten aan tot politiek denken. Papalisten waren aanhangers van het idee dat de paus boven alle koningen en andere leiders staat. Imperialisten waren van mening dat een koning of keizer net als Karel de Grote, moest regeren over zowel kerk als staat. De klerikalisten waren voorstanders van het idee dat de kerk en staat beiden aparte macht moesten hebben. Eind Late Middeleeuwen begonnen Marsilius van Padua en anderen te definiëren wat een politieke eenheid inhield en waar die recht op had. Bovendien kwam er aandacht voor de manier regeringen precies in elkaar zaten. Dit vinden we onder andere terug in het werk van Sir John Fortescue (c. 1394-1476).    

 

     Bron:

  • Deze samenvatting bij Medieval Europe. A Short History (Bennett) is geschreven in het studiejaar 2013-2014.

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Society and culture - Theme

Society and culture - Theme

Image
Summaries, study notes, internships, tips and tools for study and work in society and culture

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3237 1