Collegeaantekeningen Asw in de Praktijk - wk 1-8 - Universiteit Utrecht - Algemene Sociale Wetenschappen

Collegeaantekeningen gebaseerd op de colleges zoals gegeven in 2015

College 1: Inleiding criminologie

Lombrosso is grondlegger van criminologie.

Vroeger bestond de klassieke vergeldingstheorie: oog om oog, tand om tand.

Lombrosso ging er van uit dat crimineel gedrag biologisch is bepaald, het is een terugval in de evolutie. Ze zijn herkenbaar aan: uitstekende wenkbrauwbogen, diepliggende ogen, dichte haarinplant, naar voor geplaatst gebit, over ontwikkelde onderkaak.

Atavisme: Crimineel gedrag is een minder geëvolueerd persoon.

 

Doel van criminologie: een humaner strafrecht krijgen.

Definitie criminologie (uitgangspunt): De criminologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van de aard en achtergronden van menselijke gedragingen die door de wetenschap strafbaar zijn gesteld en de wijze waarop de overheid en de overige maatschappij daarop reageert.

Belangrijk bij deze definitie is: Het is empirische wetenschap, georiënteerd op onderwerp, niet op methode en de overheid en wetgeving gelden als uitgangspunt.

Recht is veranderlijk, verwachtingen van de overheid ook. Criminaliteit is een sociale constructie.

 

Soorten criminologie

Beschrijvende criminologie: Er wordt beschreven over criminologie

Etiologie: De leer van de oorzaken: Waar komt crimineel gedrag vandaan? Verdeeld in psychologische stroming en sociologische stroming.

Preventie: Hoe kan je crimineel gedrag voorkomen?

Penologie: Hoe moeten we reageren op crimineel gedrag?

Victimologie: Hoe moeten we reageren op de slachtoffers?

Kritische criminologie: De machtsstructuur uit de maatschappij.

Vandaag wordt er ingegaan op de sociologische stroming van etiologie. Die gaat over strain, subculturen, sociale controle, sociale labellen en maatschappelijke rollen.

 

De strain-theorie van Merton

Strain houdt ‘innerlijke spanning’ in. Hierbij is de oorzaak de spanning tussen culturele doelen (doelen die je wilt halen) en legitieme middelen (waarmee je het doel kunt bereiken).

Het gaat er om hoe sociale structuren non-conformistisch gedrag kunnen stimuleren.

Wanneer je onvoldoende middelen hebt (onderwijs, baan, contacten, uiterlijk) om succes te kunnen behalen dan levert dat een spanning op. Om die spanning gaat de strain.

De legitieme middelen worden bepaald door ‘wat hoort’. Wij weten ‘wat hoort’ door de maatschappij die laat zien wat er van ons wordt verwacht (in media en samenleving)

Je kunt op 5 verschillende manieren reageren.

  1. Conformiteit: Er is cultureel doel en legitiem middel aanwezig.

  2. Vernieuwing: Je hebt wel een cultureel doel maar geen middelen. Je mag dus niet meedoen, waardoor mensen gaan kijken of er illegale manieren zijn om alsnog het culturele doel te halen. Dit zou een verklaring zijn voor criminaliteit. Hierbij is de oorzaak dus dat we de lat zo hoog hebben gelegd om zo’n cultureel doel te halen.

  3. Ritualisme: Er is geen cultureel doel maar er zijn wel de middelen.

  4. Terugtrekking: Je houdt je met beide niet bezig, je plaatst je buiten de maatschappij.

  5. Rebellen: Mensen die naar een andere samenleving toe willen dus zich met beide niet volledig bezighouden.

Kritische punten hierbij zijn: Het verklaart niet waar zinloos geweld vandaan komt. Het verklaart niet waar belastingfraude door rijken vandaan komt. Het verklaart niet waarom er nou eigenlijk zo weinig criminelen zijn aangezien veel mensen bij Vernieuwing horen. Het verklaart niet waarom er gelegenheidscriminaliteit is. En het verklaart niet waarom onze samenleving zo geworden is.

Waarom is het dan toch interessant? Sommige dingen zijn er wel mee te verklaren.

Wat leren we er van? Voor minder criminaliteit moet je de culturele doelen realistischer krijgen en door legitieme middelen wat toegankelijker te maken.

 

Delinquente subcultuur van Cohen

Het is een verbijzondering van de strain-theorie: Een verklaring voor crimineel gedrag dat in groepsverband plaats vindt. Hij zegt: Voor sommige klassen zijn de conventionele waarden onbereikbaar. Dit komt doordat de jongeren minder toegerust worden (door slechte opvoeding en omgeving) waardoor zij niet sociaal zijn waardoor je constant in de problemen komt. De jongeren krijgen een laag gevoel van eigenwaarde en hierdoor ontstaat de statusfrustratie. Statusfrustratie is de kern van Cohen.

Wanneer je statusfrustratie ervaart ga je groep gelijkgezinden zoeken en dan ga je een eigen cultuur ontwikkelen: de collectieve subcultuur met eigen waarden. Hier kunnen zij dan wel status en waardering krijgen.

Kenmerken van delinquente subcultuur (Downes en Rock, 2003):

  • Economische rationaliteit grotendeels afwezig

  • Groot deel crimineel gedrag uit zich in kwaadaardigheid.

  • Expliciete verwerping dominante waarden (erg afzetten tegen de andere cultuur)

  • Gedragingen gang(-leden) hedonistisch en gericht op korte termijnbeloning

  • Gevarieerd crimineel gedrag

  • Loyaliteit primair op gang gericht (je bent constant bezig met waar je je respect vandaan kunt halen).

 

Cloward en Ohlin

Hoe sommige groepen crimineel gedrag gaan plegen. Maar zij zeggen: Ze zijn niet in hun aard agressief. Terwijl dat bij de delinquente subcultuur wel is want die verzetten zich tegen de gewone cultuur. Er zijn ook criminelen die uit de armoede willen komen en daarom crimineel zijn. Er is besef van gedepriveerde status, wat leidt tot vervreemding. Hierdoor gaan mensen zich dus richten op de illegitieme middelen. Drie dominante subculturen kenbaar: (1) criminele subcultuur, (2) conflict subcultuur, (3) terugtrekkingsgroep

Cloward en Ohlin hebben het dus over criminele subcultuur als mensen wel een cultureel doel hebben, maar geen legitieme middelen hebben dus gebruik maken van illegitieme middelen. Wanneer er geen illegitieme middelen zijn in de buurt dan moet je op eigen creatieve manier op zoek naar je doelen. Dit wordt de conflict subcultuur genoemd. Het is dus niet hun bedoeling agressief te zijn, maar soms gebeurd dat wel omdat ze het niet goed aangeleerd hebben.

Wat leren we met de subculturen?

  • We leven in een samenleving waar sommige mensen niet mee kunnen doen, om wat voor reden dan ook (slecht onderwijs, arbeidsmarkt en huisvesting). Dat kan leiden tot crimineel gedrag.

  • Sociale uitsluiting en marginalisering kunnen leiden tot het gevoel van een ‘tweederangs’ burger. Als je daar wat aan wilt doen wordt je strafrechtelijk beoordeeld. Dit komt doordat de maatschappij zo is ingericht.

 

Sociale labelling

De sociale labelling hoort bij de kritische criminologie. Er is een kritische analyse van normen en waarden. Georganiseerde burgers bepalen het strafrecht. Sociale labelling gaat niet om dat je een crimineel direct een straf moet geven (dus je moet niet reageren op het gedrag) maar je moet zeggen ‘criminelen horen niet bij de maatschappij dus hij moet uit de samenleving’. Dus strafrecht is een degradatieceremonie. Als iemand eenmaal erkent is als crimineel is hij outcast geworden: hij hoort er niet meer bij. Hierdoor wordt hij dé crimineel en niet èèn crimineel.

Opbouw: De primaire deviantie is dat je voor de eerste keer een delict pleegt. Als je dan toegewezen wordt als crimineel komt het secundaire deel: Mensen gaan je behandelen als crimineel. Tot slot krijg je de tertiaire deviantie: Je gaat je ernaar gedragen, het zit in je identiteit.

Wanneer mensen eenmaal weten dat je een crimineel bent gaan mensen je de hele tijd in dat licht bekijken. Alles wat de crimineel heeft gedaan en gaat doen wordt dan als crimineel bekeken. Dat is retrospectief en projectief labellen.

 

Sociale controle-theorie (bonding theory) van Hirschi

Waarom zouden we ons bezighouden met het verklaren van criminaliteit? Het is veel verwonderlijker dat helemaal niet zoveel mensen crimineel zijn. Hij zoekt naar hoe mensen aan een goede gewetensvorming komen zodat ze geen crimineel worden. Hij gaat uit van de gewetensvorming via socialisatie. De binding van de omgeving is beslissend:

  • Attachment: (emotionele) gehechtheid. Je trekt je iets aan van wat andere mensen vinden.

  • Commitment: Investeren i.v.m. eigen belang. Je bent gevormd tot een sociaal mens, en dat als je dan crimineel gedrag gaat tonen, dan zal je directe omgeving je afkeuren.

  • Involvement: Gebondenheid met je omgeving.

  • Belief: Houding t.a.v. conventionele normen en waarden. Je zult je gedragen op de manier waarop de groep waar je bij hoort zich gedraagt.

Stanford prison experiment: Er kwamen 20 studenten: 8 bewakers, 12 gevangenen. De bewakers moeten de gevangenen bewaken zonder geweld te gebruiken. De rol die hen werd toebedeeld ging men heel serieus nemen. De bewakers gingen toch gebruik maken van intimidatie. Ze vonden allerlei manieren om te straffen zonder geweld te gebruiken. De gevangenen gingen ook proberen de bewakers beïnvloeden. Dus de rollen die je toedeelt, daar zal je je ook naar gedragen.

Leerexperiment Milgram: Als je bepaalde opdrachten krijgt dan zal je dat best snel doen terwijl je dat in het normale leven nooit zou doen. Denk aan de elektrische schokken toedienen.

Deze twee experimenten zeggen:

  • Groepen neen meer risico dan individu

  • Angst verhogende informatie niet toelaten

  • Verloedering interpreteren

In het kort:

Strain-theorie: onvoldoende toerusting voor succes.

Subcultuur: strain o.b.v. status / legitieme middelen.

Labelling: Maatschappelijke positie ‘outcast’.

Sociale controle-theorie: Slechte gewetensvorming door slechte binding.

Oplossingen

Lombrosso: opsluiting/ aangepast werk

Deprivatie/ strain: Achterstandsbeleid/ sociale cohesie

Labelling: Abolitionisme / hulpverlening

Sociale controle: opvoeding/ onderwijs.

College 2: Wetenschap en beleid

Dit college gaat over wetenschap en beleid. De casus gaat over kickboksen en criminaliteit. Tot slot gaat het over het artikel van Van Steden: Gemeenschap als bron van positieve veiligheid.

Wetenschap en beleid

Wetenschap en beleid is afhankelijk van hoe je je rol als wetenschapper ziet. Wanneer je het artikel van Weber leest merk je dat hij een wat oudere wetenschapper is, dus heel anders naar wetenschap kijkt.

In de praktijk kom je allerlei dilemma’s tegen: Definities van sociale problemen verschillen, belangen conflicteren, politieke overwegingen en beschikbare middelen (bijv. hoeveelheid geld) bepalen gekozen remedies.

 

Beleid dat werkt en onderzoek dat ertoe doet – Uitermark et al, 2012

Volgens dit artikel bestaat goed onderzoek uit:

  1. Problematiseert morele overtuigingen: er is sprake van moreel effectiviteitsdilemma: wat moreel is, is niet altijd effectief en andersom.

  2. Problematiseert beleid: Is op zijn best onafhankelijk en dwingt tot reflectie.

Daarnaast is volgens Gerrit-Bartus ook nog belangrijk dat goed onderzoek zich baseert zich op veelvoud van studies/ bronnen.

Wetenschap als beroep revisted – Weber

Max Weber: Hij is klassiek (cultuur) socioloog. Hij heeft 2 artikelen geschreven over dit onderwerp: Wetenschap als beroep (in 1917) en Politiek als beroep (in 1919).

In politiek als beroep schrijft hij over politici in hoe je de wereld maakt/ veranderd vanuit macht. Bij wetenschap als beroep gaat het over de roeping tot en het beroep van wetenschapper. Deze artikelen wegen tegen elkaar af.

Context 1: Historie

In welke context werden deze artikelen geschreven?

1917: Groeiend inzicht dat DU de 1e WO gaat verliezen dus er is economische en culturele ontwrichting in het vooruitzicht.

1919: DU heeft 1e WO verloren, dus er is een revolutionaire tijd.

Weber vraagt zich af: Wat is en zinvolle en verantwoorde manier om politiek te bedrijven en de samenleving van ontwrichting te redden?

Context 2: Cultuuranalyse

Waar kan Weber geplaatst worden in de geschiedenis van de sociologie?

Weber focust op sociaal handelen, dat is betekenisvol handelen. Hij let dus minder op sociale structuren. Dus er bestaan wel sociale structuren maar het gaat vooral om het sociale handelen. Elke handeling die je doet voor een ander is sociaal handelen. De wereld van betekenissen en betekenisgeving, daar draait het leven om. Het gaat om het proces te snappen van binnen uit.

‘Er was sociologie vóór Weber en ná Weber’.

De moderne tijd waar wij volgens Weber staan:

Niet langer een moreel kader, maar een veelvoud van strijdige wereldbeelden en politieke opvattingen. Hij vindt dit goed maar de systematische wereld moet niet in het dagelijkse leven terecht komen. Het private leven moet kunnen worden beschermd. Hij noemt rationeel alles wat denkt vanuit een bepaalde consistentie. Die veelkleurigheid van rationaliteit wil hij neutraliseren.

Als je onderzoek gaat doen kan dat volgens Weber in drie stappen. Dit heet het drieluik van Weber:

Stap 1: Probleemkeuze en definiëring. Deze keuzes zijn waarde georiënteerd.

Stap 2: Empirisch onderzoek. Dit moet waarderingsvrij zijn anders dan wordt het onderzoek afhankelijk aan wat jij vindt. Zo komt wetenschap niet tot zijn recht.

Stap 3: Aanbevelingen doen voor beleid. Wat ga je met de bevindingen doen die je hebt gevonden? Dit is wel weer waarde georiënteerd. Je geeft je resultaten vrij maar je mag hierbij geen uitspraak doen over hoe iets moet gaan gebeuren.

Je moet wel opletten voor scientisme: dogmatisch geloof in wetenschap. Dus wanneer je iets onderzocht hebt, dan is het gewoon zo.

Opzet beleidsnotitie

Wanneer wij een beleidsnotitie gaan maken moet er een logica in zitten:

1. Probleemstelling (keuze voor een sociaal probleem)

2. Beschrijvende analyse ( actualiteit, wat precies, consequenties, cijfers)

3. Verklarende analyse (perspectieven, ontstaansgeschiedenis)

4. Bestaand beleid (wat is er en werkt dat? Waarom wel/niet?)

5. Gewenst beleid (concrete aanbevelingen, voortbouwend op onderzoek)

Probleemstelling: Je kiest een sociaal probleem om een bepaalde reden, het interesseert je, het is actueel. De casus gaat over kickboksen en criminaliteit. Is het een sociaal probleem? Er zijn duidelijke regels bij kickboksen en het is een echte sport. Soms komt er criminaliteit voor maar lang niet. Maar het wordt een sociaal probleem als je hoort van de conflicten die er plaats vinden.

Beschrijvende analyse: Het wicked problem is een langslepend en complex vraagstuk. Er is veel (misdaad)journalistieke interesse maar weinig onderzoek. Er is veel bekend over kickboksen en criminaliteit en als je een beleidsnotitie zou willen maken dan is daar zeker informatie over te vinden.

Verklarende analyse: Theorieën en oorzaken. Bij de beleidsnotitie ga je dan zoeken naar de theorieën en oorzaken van het probleem waarover je schrijft.

Bestaand beleid: Er bestaat al een beleid over.

Gewenst beleid: Wat zou kunnen werken?

Gemeenschap als bron voor positieve veiligheid – Van Steden et al, 2010

In hoeverre het behoren tot een gemeenschap bescherming biedt.

Er komen enkele begrippen voorbij:

Negatieve veiligheid: tegengaan en voorkomen van onveiligheid (criminaliteit, overlast, terrorisme en ander onheil)

Positieve veiligheid: gevoel hebben erbij te horen, ingebed zijn, hangt nauw samen met de idee van ‘gemeenschap’ – ‘sense of belonging’

De vraag die speelt: Kan gemeenschapsgevoel nog wel een reële bron van veiligheid zijn?

Modernisering als structurele differentiatie: meer arbeidsdeling en fragmentatie van levenssferen, maar wat gebeurt er met de sociale cohesie?

Gevolgen structurele differentiatie:

  1. Grotere mobiliteit

  2. Meer individuele (keuze) vrijheid

  3. Meer diversiteit, maar ook lossere sociale verbanden.

De traditionele gemeenschap is grotendeels verdwenen. De vraag is of wat er overblijft nog voldoende is om gemeenschap te zien als bron van sociale veiligheid.

Gemeenschap kan een concrete plek, losse netwerken zijn of een gevoel ‘sens of community’. Er worden theoretische notities gegeven maar het komt allemaal neer op: Als er meer banden zijn tussen mensen, zijn er meer subjectieve gevoelens voor veiligheid.

Maar vaak komt de gemeenschap in de gevarenzone. De redenen hiervoor zijn te vinden op BlackBoard, sheet 27.

Samenhang tussen veiligheid, bescherming en belonging is niet verdwenen maar heeft een ander, meer duiventilachtig karakter gekregen.

Voor de moderne samenlevingen zijn lichte gemeenschappen als haalbaar alternatief. Lichte gemeenschappen worden gekenmerkt als:

  • Geen nostalgie naar het verleden.

  • Nog gehecht aan groepen maar lossere banden. Relaties zijn vluchtiger en veelvuldiger dan vroeger.

  • In de global village valt men voor een deel terug op ‘het eigene’ maar staan ze ook open voor het bouwen van bruggen tussen minder nabije mensen en groepen (bridging).

Zwakke banden hebben bepaalde krachten.

  • Zwakkere banden zijn belangrijker dan sterke banden voor het gevoel van veiligheid in moderne sociale omgevingen.

  • De zwakke banden vragen wel om minimale omgangsvormen.

  • In/ uitstappen van mensen in groepen kan onderlinge acceptatie van en respect voor wat onderscheidt vergemakkelijken.

  • De ander kan worden ingesloten in een ruimere wereld dan slechts een nauwe groep of familie.

Lichte gemeenschappen verwijst naar zwakke banden. Maar deze zwakke banden zijn juist weer sterk. Er is vrijheid voor identificatie, participatie en assimilatie.

Afsluiting

Er is sprake van ‘new identity narrative’.

De gemeenschap van tolerante en wetsgetrouwe burgers. Bestaat deze gemeenschap daadwerkelijk? En kan deze bevorderd worden in de huidige sociale ontwikkelingen? Deze vragen zijn belangrijk om over na te denken.

College 3: Burgerinitiatieven in de verzorgingsstaat I

Inleiding

College 3 en 4 hebben het centrale thema: Burgerinitiatieven in de verzorgingsstaat.

Seren Dalkiran is gastspreekster en kijkt terug op de onderzoeken die zij heeft gedaan.

Ze is er van overtuigd dat iedereen geboren is met een reden. Ze was 12 toen ze er achter kwam dat er iets mis is met de wereld, en ze begon de vragen te stellen wat er mis is. Ze ziet de multiculturele samenleving als een mislukking.

 

Millennial Generation

Hoe de wereld nu is, was al verwacht en nu wordt het realiteit. Dat wij dit aan hadden kunnen zien komen dat staat vast want er is al eerder over gespeculeerd.

Onze generatie heet ‘Millennial Generation’. Dit is de generatie dit zich rond het millennium ontwikkelde. Van mensen van deze generatie wordt gezegd dat ze zelfverzekerd en kritisch zijn, maar ook sociaal en optimistisch. Ze zijn opgegroeid met de verworvenheden van de informatie- en communicatietechnologie en verwachten dat alles snel gaat.

Volgens YouthSpeak Report: ‘Learning for Millennials goes beyond the classroom. They see the world and their social networks as a vibrant space for learning and development.’

 

Vragen

Ze vertelde haar autobiografie maar vindt het vooral belangrijk dat we nadenken over de volgende vragen:

  1. What would you like to learn and get out of your studies? How can you make the most out of your education and broaden your horizons? What are your needs and what kind of support would you need to enable that?

  2. Do you have any idea what your passion and purpose might be (e.g. think about what you are most interested in or what you really love?)? What defines who you are? What do you value most? What are your qualities, talents and strengths that you are aware of? When you think about growing towards your (full) potential, can you envision what that might look like? What are the conducive conditions you might need to enable this to develop yourself?

  3. Can you identify obstacles, personal challenges and difficulties that withhold you from growing towards your (full) potential at the moment? If yes, how would you be able to overcome them?

  4. What contribution would you like to make in your direct environment, your community and (future) work field?

  5. Can you think any commitment you would like to make in what you aspire to learn how you would like to educate yourself in your current studies and also broaden your horizons beyond your current education (in personal and professional development)? Can you also think of how you might apply it to your everyday life and (future field) you aspire to work in?

     

College 4: Burgerinitiatieven in de verzorgingsstaat II

Dit college gaat over ‘Particulier initiatief in de verzorgingsstaat’. Er horen hier twee artikelen bij: Social Origins of Civil Society en Particulier initiatief en overheid in historisch perspectief.

Het programma voor vandaag is:

  1. Wat is particulier initiatief?

  2. Waarom PI?

  3. Een kleine geschiedenis van het PI in Nederland

  4. Oud en nieuw PI in Nederland

  5. Naar een participatiesamenleving?

De particuliere organisaties zijn erg verweven met de overheid. Het is een merkwaardige samenhang want ze kunnen niet met maar ook niet zonder elkaar. Waarom zit dit zo in elkaar?

Wat is particulier initiatief (PI)?

Nederland is het land met de meeste burgerinitiatieven van de westerse wereld. Dit is een opmerkelijk resultaat omdat de VS en de UK bekend staat om hun grote sector. Maar dit is een verkeerde vergelijking. De scholen en ziekenhuizen in Nederland zijn niet te vergelijken met die van de VS. In Nederland wordt deze namelijk grotendeels gefinancierd en gereguleerd door de overheid, toch wordt dit als particulier initiatief. In de VS wordt alles door particulieren gefinancierd.

Er is sprake van particulier initiatief wanneer er sprake is van:

‘Voluntary sector’: Oprichting van particuliere initiatieven is gebaseerd op spontaniteit en er is vrijwillige oprichting door particulieren.

‘Civil society organisations’: los van de staat, dus alleen door burgers gereguleerd.

‘Non-profit sector’: los van de markt, niet naar winst streven.

‘Third sector’: los van markt én staat. Hoogenboom vindt dit een goede benaming.

Wanneer is iets een particulier initiatief organisatie? De vragen die je stelt zijn:

Wordt het gerund door privé personen? Hierop moet het antwoord Ja zijn.

Is de organisatie niet-commercieel? Hierop moet het antwoord Ja zijn.

Is het een publiek orgaan? Hierop moet het antwoord Nee zijn.

Daarnaast moet er sprake zijn van een formele organisatie en er moet enige continuïteit zijn.

Waarom PI?

Er zijn drie alternatieven voor waarom er particulier initiatief bestaat. Dat zijn de volgende:

  • Heterogeniteitsthese: Hier gaan ze uit van marktfalen en overheidsfalen voor publieke goederen.

  • Subsitutiethese: wat een particulier initiatief niet produceert wordt door de overheid geproduceerd en andersom. Maar niet alles wordt zomaar overgenomen door de particulieren, zeker niet als iets heel duur is.

  • Zero-sum-game : Daar waar je goed in bent doe je ook. Zo is de overheid beter in grootschalige projecten en de particuliere initiatieven beter in kleinschalige projecten.

  • Complementariteitsthese: Er ligt arbeidsdeling tussen de overheid en PI. de zero-sum-game is niet noodzakelijk.

Er zou sprake zijn van een ideale toestand wanneer er strikte scheiding is tussen overheid, bedrijfsleven en particulier initiatief.

Enkele voorbeelden, wel of niet particulier initiatief?

Universiteit wel particulier, maar ook weer niet

Ronald McDonals Kinderfonds, is commercieel dus deels wel en deels niet.

Pensioen fonds: een verstrengeling van particulier initiatief, de overheid en het bedrijfsleven.

De Kamer van Koophandel: Commercieel, niet met privé personen en publiekelijk dus staat totaal buiten het particulier initiatief.

Wat dus valt te concluderen is dat een echt particulier initiatief nauwelijks voorkomt.

Een kleine geschiedenis van het particulier initiatief in Nederland

Hoe komt het dat er in Nederland bijna geen onderscheid meer is tussen overheid, bedrijven en particulier initiatief?

Tot aan 18e eeuw, dus de moderne tijd was er vervlechting van de drie.

Er was tot aan de 18e eeuw een standensamenleving. Particulier initiatief, overheid en bedrijfsleven was hier dus onlosmakelijk met elkaar verdeeld. Er was sprake van het feodalisch stelsel waardoor al het land over een klein deel van de bevolking was verdeeld, namelijk de plaatselijke adellijke familie. In de stad was er patriciaat, ook een soort adel.

Hierdoor was dus de macht, status en rijkdom onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Vanaf de 18e eeuw gaat dit stelsel langzaam weg. Dit komt door de opkomst van het kapitalisme en de opkomst van de natiestaat en de rechtsstaat.

Opkomst kapitalisme: Dit gebeurd in de 18e en 19e eeuw. Er is sprake van doorbreking van de monopolie en er worden nieuwe bedrijven opgericht. Dus buiten de statenmacht ontstaan er bedrijven. Dit zijn grotendeels familiebedrijven. Vanaf het einde van de 19e en begin 20e eeuw ontstaan er naamloze vennootschappen, dus die zijn gebaseerd op aandelen, niet op families.

De opkomst van de rechtsstaat en democratie (natiestaat): Dit gebeurd in de 19e en vroege 20e eeuw. Allereerst komt er een scheiding tussen kerk en staat. Daarnaast is er scheiding tussen staat en economie. Ook is er sprake van formalisering publieke ambten. Dus voortaan krijg je geen taak meer door erving van je familie, maar heb je gewoon de kans wanneer je een goede ambtenaar bent.

Het verweesde particulier initiatief: Aan het eind van de 19e eeuw zijn particuliere organisaties die niet meer zoveel te maken hebben met economische en politieke macht. Ze komen dus voor het eerst op eigen benen te staan.

Er komen op heel veel plaatsen nieuwe particuliere initiatieven bij, in het onderwijs, in de zorg, in de pers, enz. Zo ontstaan er ook vakbonden en werkgeversorganisaties. De oorzaak hiervan is verzuiling. In heel Europa is er een stijging van particuliere initiatieven maar in Nederland is het helemaal enorm.

De zuilen worden heel erg machtig. Vanaf 1918 trekken ze het staatsbestuur naar zich toe, dit duurt tot 1994.

Vanaf de jaren ’20 is er sprake van het poldermodel, de overheid maakt niet alleen het beleid maar de vakbonden en werkgevers die hebben er ook macht over. Er is dus sprake van corporatisme.

Eind 20e eeuw is er ‘ontvlechting’. De redenen hiervoor zijn ontzuiling en postindustrialisering. Mensen trekken zich steeds minder aan van de zuilen. Men wil ook lid worden van neutrale of andere vakbonden of andere organisaties van andere zuilen. Zo verliezen de verzuilde organisaties hun identiteit want wat heb je aan en katholieke vakbond als niemand zich het katholieke er van aantrekt.

Industrialisering zorgt ervoor dat de vakbonden erg sterk zijn. De beweging van industrialisatie naar postindustrialisatie. Hiervoor zijn twee redenen: De Nederlandse industrie wordt weggeconcurreerd door lage lonen landen. Hierdoor komt de winst onder druk te staan. Vervolgens verdwijnt in de jaren ‘60 de industrie razendsnel uit Nederland. Dus is er postindustrialisatie. Nederland gaat zich richten op de dienstensector. In een diensteneconomie, mochten en kunnen ook vrouwen werken en zo ontstaat er een flexibele economie. Dit komt door de parttime werkers. Het vakbondslidmaatschap daalt.

Oud en nieuw particulier initiatief

Er is heroriëntatie van het particuliere initiatief. Het is los van de staat (hierdoor heeft de staat machtsverlies).

Daarnaast gaat het particulier initiatief nadenken over de financiering. Particuliere initiatief organisaties zoeken een alternatief, dus bijvoorbeeld rijke particulieren.

Vanaf de jaren ’70 is er een opkomst van nieuwe particuliere organisaties. Deze verschillen van anderen op de oude particuliere organisaties op de volgende vlakken:

  • De doelen zijn anders: Dit gaat om milieu, en ontwikkelingshulp etc.

  • De schaal is anders: lokaal en internationaal.

  • Andere medewerkers: kortdurend, concreet en gevarieerd.

Er zijn twee overgeërfde reflexen:

Allereerst door de overheid: neiging tot beheersing van PI. Het particuliere initiatief is een instrument voor overheidsdoelstellingen.

Daarnaast het PI: Neiging tot zoeken van steun van de overheid.

Een voorbeeld is: Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Door de ontzuiling ging de overheid zich zorgen maken over sociale cohesie, want wat houdt de samenleving nu nog bij elkaar? In 2007 werd besloten met deze wet dat de burgers het zelf moeten gaan doen. Vroeger als je een probleem had, dan was je reflex dat de overheid het moet gaan doen. Dit kan niet langer meer, je moet eerst kijken of je het niet zelf op kunt lossen.

College 5: Riskant gedrag in de pubertijd

Dit college wordt gegeven door Ninette van Hasselt. Ze wil focussen op pubers en het riskante gedrag in de puberteit.

  1. Pubers en riskant gedrag

  2. Riskant gedrag in het uitgaansleven, verdeeld in alcohol- en drugsgebruik en geweld.

  3. Middelenpreventie in het uitgaansleven.

Pubers en riskant gedrag

Dahl zegt dat puberteit de gezondste levensfase is alleen bij riskant gedrag heb je 400% keer meer kans dat je overlijdt.In het puberbrein ontwikkelt het limbisch systeem zich sneller dan de prefrontale cortex.Het limbisch systeem is het oudere dierlijke systeem in het brein, vooral emoties. De prefrontale cortex gaat over plannen, risico’s overzien, etc. Maar in de puberteit, vooral tussen 15 en 16 zijn deze systemen heel erg uit balans waardoor je al heel veel wilt maar niet overziet wat voor consequenties er zijn.

De hormonen van testosteron van jongens gaan enorm naar boven rond de 14 jaar. Hierdoor worden ze ‘echte etterbakkies’. Testosteron gaat om het gevoel van eer. Bij meisjes stijgt het ongeveer een kwart. Groepsdruk gaat een enorme rol spelen. De middelbare schooltijd bestaat uit allerlei rangen en standen, dat komt daar door. De kick is groot als zij ineens in een bepaalde omgeving zijn. Groepsinvloed werkt ook heel erg als het gaat om spiegelgedrag/ copy-paste. Daarnaast speelt een rol dat je mensen om je heen kiest die een beetje op je lijken. Je doet aan selectie en er zijn allerlei subculturen.

Wie zijn er kwetsbaar?

Vroege pubers, sensatiezoekers en impulsievelingen, jongens. Dat is allemaal redelijk breed maar dit zijn echt duidelijke factoren. Wanneer je er meer dan 5 hebt, dan is de kans groot dat je verslaving gaat ontwikkelen in alcohol en drugs.

  • Ontwikkelingsstoornissen, PTSS

  • Negatief zelfbeeld

  • Familie met verslavingservaring

  • Lage SES

  • Ouders met matige opvoedvaardigheden.

  • Matige ouder-kind relatie.

Wanneer je kijkt naar schoolniveaus valt er te zien dat middelengebruik bij laag onderwijs veel meer escaleert dan bij havo/vwo.

Pubers en uitgaan en riskant gedrag

Het blijkt dat het reguliere uitgaan steeds belangrijker wordt. Redenen om uit te gaan zijn vooral muziek, ontspanning, dansen, mensen leren kennen. Seks staat onderaan maar daar is een kanttekening bij te plaatsen. Wanneer men eenmaal in een vaste relatie zit gaat men veel minder uit dus dat lijkt dan toch om de seks te gaan.

Uitgaan hangt samen met een toename in het risico op:

  • Geluid tijdens uitgaan: 80dB is maximaal voor de oren, in clubs en disco’s is het vaak 105dB waardoor je dus zelf gehoorschade moet voorkomen. Geschat wordt dat 1 op 10 jongeren ernstige gehoorproblemen heeft.

  • Verkeersongevallen: vooral mannen, vooral in het weekend, veelal onder invloed van alcohol en/of drugs, veelal meerdere personen in een auto.

  • Slaapproblemen: ‘het grote uitgaansonderzoek’ laat zien dat veel festival- en clubbezoekers moeite hadden om wakker te blijven op werk/ school en verzuimt op werk of spijbelt op school.

  • Meer (leuke en vervelende) seksuele ervaringen: 22% van de meisjes en 19% van de jongens tussen de 15 en 25 jaar hebben een ongewenste seksuele ervaring, waarbij gebruik werd gemaakt van dronkenschap. Bij ongewenste seks bij mannen was middelengebruik de belangrijkste risicofactor.

Verklaringen voor de rol van middelengebruik: minder waakzaamheid, moeilijker avances weerstaan (meisjes voelen zich minder weerbaar), moeilijker situatie goed in te schatten en (seksuele) signalen goed te interpreteren en mannen die losse seksuele contacten zoeken. Er zijn ook allerlei verwachtingen van de drinkende persoon: ze zijn seksueel beschikbaar, neemt seksueel initiatief en heeft seksuele intenties. Ook hebben mannen vaak een ‘bierbril’ op, ze denken dat vrouwen seksuele interesse hebben en vinden vrouwen sneller aantrekkelijk.

  • Onveilig vrijen: Alcohol met een stijging van o.1 mg/ml laat de bereidheid tot onveilige seks met 2,9% stijgen. Middelengebruik is heel vaak een excuus voor sociaal onacceptabel gedrag (bijv. onveilige seks).

Drugs in drankjes: 2% van de veronderstelde drugs-in-drankjes gevallen is aantoonbaar. Vaak zijn de drugs-in-drankjes niet betrouwbaar en gebruikt men dit excuus alleen zodat de ouders denken dat zij slachtoffer zijn.

Kans op seksueel misbruik stijgt door vrijwillig middelengebruik.

Middelengebruik in het uitgaansleven

Wie zijn de grote drinkers: vooral WO’ers, veel minder hbo en mbo. Dit heeft heel erg te maken met dat zij waarschijnlijk meer geld hebben en ook wat ouder zijn.

Er is onderzoek gedaan door het Trimbos-instituut onder 3335 uitgaanders. Hoe vaker je uit gaat hoe groter de kans is dat je stevig drugs gebruikt.

Ook het XTC gebruik ligt relatief hoog. Hetzelfde verhaal voor amfetamine. Het lijkt allemaal heel vanzelfsprekend maar inmiddels is het echt in beeld.

Waar een zuivere XTC markt is, is haast geen NPS, zoals in Nederland. Maar waar dat niet is gaat men op zoek naar iets wat lijkt op XTC. Dit wordt verkocht door Chinezen, dit is gevaarlijk omdat je niet weet wat de lange termijn effecten en er van zijn.

Daarnaast is GHB is een ontzettend verslavende stof.

In Nederland is een erg zuivere XTC markt. Dit is alleen zo zuiver dat de gemiddelde dosering MDMA de afgelopen drie jaar omhoog geschoten is naar 140 mg/tablet in 2014. Waarschijnlijk komt dit door degenen die de pillen maken een soort ‘wedstrijd’ is, wie de zuiverste pil kan maken. Dit is alleen juist gevaarlijk omdat er hierdoor veel meer stof in zit.

Vroeger kwam XTC vooral in de lage SES voor maar dat is inmiddels niet meer zo. Dit komt o.a. door de opkomst van grote evenementen. Daarnaast denken mensen dat XTC onschuldig is maar dat is niet zo.

Uitgaansgeweld

Bij 35-50% van al het geweld speelt middelengebruik een rol. In het uitgaansleven wordt 75-100% van het geweld gepleegd door iemand die onder invloed is. Daarbij is in 15% van de gevallen sprake van drugs (en alcohol) maar bij het meeste geweld werd alleen alcohol gebruikt. De kans op incidenten neemt toe in de loop van de avond.

Wie zijn de verdachten van het uitgaansgeweld? In 42% van de gevallen zijn het jonge mannen tussen de 16 en 24. Vaak zijn zij al eerder in aanraking geweest met de politie. Bij uitgaansgeweld is in bijna de helft van de gevallen sprake van zwaar geweld.

Slachtoffers zijn ook heel vaak onder de invloed. Onder invloed ben je veel kwetsbaarder voor geweld.

Er is altijd een interactie tussen persoon, het middel en de omgeving.

  • De persoon:

Bepaalde kenmerken van personen zorgen voor eerder agressief gedrag wanneer men onder invloed is. Dit geldt vooral voor jonge mannen. Daarnaast is ook gebrek aan ervaring met alcohol en uitgaan een reden. Groepen zijn ook interessant omdat het het groepsgevoel versterkt. ‘De ander’ is ineens veel meer fout.

  • De omgeving

Fysieke setting: beschikbaarheid van alcohol, beperkt aanbod van eten en geen faciliteiten. Morele setting: sociale controle, time out situatie, regels en naleving ervan.

Alleen bij alcohol, amfetamine en cocaïne is verstoring deels gerelateerd aan gewelddadig gedrag. GHB kan bij ontwaken voor een agressieve reactie zorgen. Er is geen verband tussen gebruik van andere middelen, werking ervan op de hersenen en gewelddadig gedrag. Cannabis zorgt eerder voor afzwakking maar door de omgeving kan alsnog geweld ontstaan.

Bij teveel alcohol heb je meer zelfoverschatting, meer focus op het hier en nu, minder op de lange termijn gevolgen en minder impulsbeheersing.

Preventie

Trimbos-instituut houdt zich veel bezig met preventie. Advies m.b.t. preventie- en handhavingsplan. Ouders zijn een heel belangrijke doelgroep. Maar juist ouders die veel spreken met hun kinderen hebben veel invloed. Ook zullen ze investeren in aanbod voor universiteiten en hogescholen.

College 6: Van wetenschap naar praktijk

Inleiding

Dit college wordt door Ina Koning gegeven en gaat om ´Van wetenschap naar praktijk´. De focus ligt hierbij op het alcoholgebruik van jongeren.

Cijfers en feiten

In 2014 gaf 11% van de 13jarigen aan afgelopen maand te hebben gedronken, in 2012 was dit 19%. Er is dus sprake van een afname. Binge drinken van 15 jarigen was 72% in 2014 en 40% in 2012 dus toename. Naar mate de leeftijd stijgt, stijgt ook het percentage dat maandelijks alcohol drinkt. Meisjes drinken minder dan jongens. Vanaf 1999 hebben steeds meer meisjes ´ooit´ gedronken.

Minister Hoogervorst heeft in januari 2006 gezegd dat: Jongeren zijn de zuipschuiten van Europa. De vraag is, is dat erg? Want als we veel zouden sporten dan maakt het allemaal niet meer uit. Maar je kunt jezelf ook afvragen, is het erg, het is tenslotte een drug.

Balkenende deed mee aan een campagne waarbij hij zegt: ‘Fuck drugs’ maar hij heeft wel een biertje vast. Dat laat zien hoe lastig het is om het alcoholgebruik aan te pakken.

Er zijn op de eerste hulp speciale alcohol polies. Vanaf 2000 is bijgehouden hoeveel opnames er op deze afdeling en dit is voor de 10-14 jarigen zes keer zoveel toegenomen. Ook voor jongeren van 15-19 is het toegenomen. Een kanttekening: vanaf dat je gaat registreren zie je altijd een stijging omdat je het beter in kaart gaat brengen. Maar toch is er een sterke toename van over de tijd heen.

Risico’s vroeg beginnen met alcohol

  1. Alcohol brengt schade aan de hersenen. Bijvoorbeeld dat men zich minder goed kan concentreren. Maar jongeren die normatief drinken (dus niet op de eerste hulp belanden) zullen niet slechter presteren bij cognitieve taken.

  2. Meisjes zijn vaker slachtoffer

  3. Onveilige of ongewenste seks

  4. Meer kans op verslaving

  5. Meer agressie en geweld

  6. Alcoholvergiftiging

Dus preventie is van belang!

Hoe komen kinderen aan drank?

Kinderen onder de 18 jaar zouden helemaal niet aan alcohol moeten kunnen komen. Toch komen ze er vaak aan. Ouders spelen hier een belangrijke rol in. Het is zelfs zo dat ouders vaak hun kind het 1e drankje geven. Dit werd eerder ook aangeraden zodat je je kind verantwoordelijk kunt leren drinken. Maar later is bewezen dat dit een averechts effect heeft. Van der Vorst et al. en Koning et al. kwamen met de alcohol-specifieke opvoeding: regels stellen. Vanaf 2006 kwam deze verandering.

Wat weten we over de alcohol-specifieke opvoeding?

Regels met betrekking tot alcohol hebben een positieve invloed op alcoholgebruik. Een hoge relatie van communicatie is positief voor het gebruik van alcoholgebruik maar het is slechts een correlatie, dus er valt niet een direct verband te stellen. Preventie alcoholgebruik scholieren (PAS) is een verband tussen twee universiteiten en het Trimbos-instituut. De universiteiten nemen het onderzoek op zich, het Trimbos instituut zorgt ervoor dat daar geld voor is. Het oude programma was dat kinderen streng op moeten worden gevoed. Dit werd gedaan door een presentatie op de eerste ouderavond van het jaar in de eerste, tweede en derde klas. Dit was slechts 15 minuten. Daarnaast wilde men zorgen voor overeenstemming tussen ouders. Anders was er sprake van ‘Pietje mag wel drinken en ik niet’, terwijl nu alle kinderen dezelfde regels mee zouden krijgen. Daarnaast krijgen de ouders nog een folder toegestuurd. Het leerlingen programma heeft een ander doel, namelijk: verhogen zelfcontrole en gezonde attitude m.b.t. alcoholgebruik. Dit door middel van vier digitale interactieve lessen en later nog een herhaling.

Hoe zet je zo’n programma in elkaar om te weten te komen dat dit ook echt werkt? Ze selecteerden 19 scholen: 5 scholen het oude programma, 5 scholen het leerlingenprogramma, 5 scholen beide programma’s en 4 scholen helemaal niks (controlegroep). Van 12 tot 16 jaar werden de jongeren gevolgd: start middelbare school tot (de toen) legale koopleeftijd.

Voor dit soort onderzoeken heb je erg veel participanten nodig anders weet je niet of het betrouwbaar en valide is. Meer dan 3000 jongeren en ouders deden mee. Er werden vragenlijsten afgenomen. Meteen bij de start werd een basismeting afgenomen (T0), 10 maanden later (T2) en zo steeds een jaar later tot T4. Er werd gekeken naar wekelijks drinken en zwaar wekelijks drinken.

Wat werkt? De groepen zijn verdeeld in: alleen de ouders, alleen de jongeren, de ouders en de jongeren en de controlegroep. Er is alleen een significant verschil bij 13 jarigen bij de combinatie groep van ouders en jongeren. Bij 14 jarige leeftijd is datzelfde effect waarneembeer. De andere groepen zorgen ook voor een effect maar niet zoveel. Dus de conclusie van deze resultaten: zowel ouders als jongeren moeten betrokken worden bij preventie.

Hoe werkt het? Hier kijkt men naar mediatie. Een mediator is een factor die het effect van x op y kan verklaren. In dit geval is er een effect van een interventie, maar wat zorgt daar nou voor? Het idee is dat de interventie gedraging verandert (strikter zijn opgevoed) en dat zorgt ervoor dat jongeren later gaan drinken. Bij het leerlingenprogramma staat zelfcontrole centraal. Verandert de interventie het gedrag? Ja dat is het geval want de combinatie interventie zorgt voor betere attitude, regels en zelfcontrole.

Beïnvloed dit het starten van wekelijks drinken? Strengere regels en zelfcontrole zorgen voor de invloed op het starten van wekelijks drinken. De combinatie interventie en het starten wekelijks drinken is een indirect effect.

Bij wie werkt het? Er zijn altijd verschillen tussen groepen: meisjes vs. jongens, vmbo vs. havo/vwo. Hier is de baseline drinkers vs. niet-drinkers. De jongeren die niet drinken, hebben die ook baat bij de interventie? Van jongeren in de controle groep zijn steeds meer deelnemers wekelijks gaan drinken. Als jongeren al drinken op 12 jarige leeftijd helpt het toch zeker om dit te gaan verlagen wanneer je dit vergelijkt met de controle groep. Ook heeft het effect op niet-drinkers. Verschillen in effecten worden gemeten door moderatoren. Er werd gekeken naar geslacht, alcoholgebruik van ouders, opleidingsniveau, externaliserend probleemgedrag en regels en zelfcontrole op 12 jarige leeftijd. Ouders die zelf veel alcohol drinken kunnen toch goede regels geven. Regels hebben het meeste effect voor jongeren op het vmbo. De interventie is effectiever als er meer regels worden gesteld. Jongeren met externaliserend gedrag die een combinatie interventie krijgen, gaan erg omlaag met hun alcoholgebruik. Wanneer zij in de controle groep zitten dan zullen zij wel veel drinken.

Gevolgen

In 2006 werd dus gezegd dat jongeren de zuipschuiten van Europa zijn. Maar in 2014 stond NIX18 in Nederland centraal. Deze verandering heeft te maken met nieuwe inzichten die uit onderzoek voort zijn gekomen. Ouders zijn over de tijd heen strikter geworden. Het alcoholgebruik is in alle leeftijdsgroepen naar beneden gegaan.

Wat nu? Enerzijds moet deze informatie worden geïmplementeerd in de praktijk. Tegelijkertijd moet deze kennis worden gedeeld. Dus publiceren voor de rest van wereld.

4 take home messages

  • Preventie is belangrijk

  • School en ouders (jongeren en ouders) moeten samen aan de slag

  • Zelf controle en strikte regels zijn van belang

  • Preventie ook effectief bij jongeren die al dronken.

College 7: Culturele diversiteit en contact tussen etnische groepen

Inleiding

Dit college wordt gegeven door Tobias Stark en het gaat over culturele diversiteit en contact tussen etnische groepen. Allereerst de verandering van de bevolkingssamenstelling van Nederland. Er wonen 5% minder autochtonen in Nederland vergeleken met 10 jaar geleden. De prognose voor 2050 is dat er nog maar 70% autochtonen zijn in Nederland. Hierbij wordt de vluchtelingencrisis niet eens behandeld want het onderzoek komt uit 2014.

De allochtonen (hierbij gaat het vooral over Turken en Marokkanen) zijn niet netjes verdeeld over het hele land. Zij wonen vooral in de grote steden en vooral in de Randstad. Wat hebben al deze veranderingen voor een gevolgen?

Doel van het college is het begrijpen van de begrippen stereotypes, vooroordelen en discriminatie. Vervolgens gaat hij in op een oud onderzoek dat inzicht geeft over hoe vooroordelen kunnen bestaan. Vervolgen de contact theorie uitleggen en tot slot het toepassen van de contact theorie op onderwijssegregatie.

Beeldvorming

Stereotype: Vaak wordt het negatief gebruikt maar het woord op zich is niet positief of negatief. Het is een generaliserend beeld dat je bij een bepaalde groep hebt. Dus een bepaalde karakteristiek toeschrijven aan een groep. Stereotypen gebruiken we omdat:

  1. Reduceert complexiteit: je moet veel informatie verwerken, stereotypen helpen hierbij. Als je met iemand omgaat waar je een bepaald stereotype over hebt dan weet je wat je kunt verwachten.

  2. Helpen waargenomen verschillen te creëren en te beschermen. Je probeert de wereld een beetje te plaatsen.

  3. Creëren en legitimeren van groepen ideologieën. Een beetje de negatieve manier van stereotypen: een Marokkaan kan geen baan vinden want ‘hij is lui’.

Vooroordelen zijn op cognitief vlak negatieve stereotypen. Affectief zijn het negatieve gevoelens, afkeur en hekel. In gedrag gaan de vooroordelen om discriminatie. Negatieve discriminatie: je hebt geen reden om een groep anders te behandelen. Positieve discriminatie draait bijvoorbeeld om dat oudere mensen AOW krijgen.

Hoe ontstaan vooroordelen? Geleerd van sociale omgeving, geschiedenis van conflicten, statusverschil.

Ontstaan van vooroordelen

Tot in de jaren ’50 was er het idee dat vooroordelen uit bepaalde persoonlijkheidskarakteristieken ontstaan.

Authoritarian personality: onderdanig, wil sociale orde beschermen tegen mensen die ‘anders’ zijn.

Frustratie-agressie hypothese: Je raakt gefrustreerd over iets dus word je agressief.

Daarna ontstond twijfel want het gaat niet om een individu maar vaak om hele groepen. Ook ontstond de vraag of de meeste Duitsers rond WOII een ‘authoritarian’ persoonlijkheid hadden?

Hierbij is het Robbers Cave Experiment gedaan. Er waren 22 jongeren die in 2 groepen waren verdeeld maar daar wisten de jongeren niets van. Er waren drie fasen:

Fase 1: Er was groepsvorming met de 11 jongeren bij elkaar. Ook de andere groep van 11 deed aan groepsvorming. Ze wisten nog niet van elkaar dat er een andere groep was.

Fase 2: Groepscompetitie. Ze lieten de groepen samen wat wedstrijden doen en daarmee konden ze leuke prijzen winnen. Toen veranderde de groepsdynamiek heel erg: Er kwam ingroup-favoritism en outgroup homogeneity: we zijn beter dan de anderen i.p.v. we vinden elkaar wel aardig. Dit had ook negatieve gevolgen want zo kwamen er tussen de groepen negatieve interacties. Dit was leuk voor de onderzoekers want de realistic conflict theory is zo ontstaan. Dus er hoeft helemaal niet echt iets aan de hand te zijn om bepaalde vooroordelen te krijgen.

Fase 3: Integratie: Omdat ze de kinderen niet zo naar huis lieten gaan, lieten ze ze gezamenlijke activiteiten doen. Hierdoor ontstonden echter etensgevechten. De volgende oplossing wilden zij vinden door de groepen te laten samenwerken aan urgente problemen. Samen werkten ze hier aan en zo verdween het conflict pas echt. De conclusie van Muzafer Sherif over hoe je een conflict kunt oplossen: Gezamenlijke doelstelling en dat doel kan alleen worden bereikt door coöperatie.

Contacttheorie

Gordon Allport beweerde: Contact tussen mensen van verschillende groepen reduceert vooroordelen. In zijn boek van 1954 gaf hij daar veel voorbeelden van. Maar waarom werkte contact niet direct in het Robbers Cave Experiment? Er wordt verschil gemaakt tussen de mogelijkheid tot contact en daadwerkelijk contact. De 4 randvoorwaarden van contact zijn volgens Allport:

  • Een gezamenlijk doel

  • Coöperatie tussen de groepen (afhankelijkheid)

  • Gelijke status van de groepen. Het zal nooit werken als er een duidelijke dominante groep is.

  • Ondersteuning door autoriteit en wet.

De eerste 3 van deze randvoorwaarden zijn altijd van belang in vriendschappen. Daarom is intergroeps-vriendschap meest effectieve vorm van contact.

Er is een meta-analyse gedaan door Pettigrew over 515 studies. Zij zeggen: contact reduceert vooroordelen. Randvoorwaarden helpen, maar zijn niet noodzakelijk. Ze keken ook naar een causaal verband en kwamen tot de conclusie dat contact vooral voor minder vooroordelen zorgt. Waarom werkt contact?

  • Verhoogt kennis over elkaar (cognitief)

  • Reduceert angst voor ontmoeting (affectief)

  • Reduceert het gevoel van bedreiging door de andere groep (affectief)

  • Verhoogt empathie (affectief)

  • Herkennen van positieve normen in de andere groep. (affectief)

Bij dit contact verandert dus de kijk op de andere groep.

Samenvatting tot nu toe:

  • Vooroordelen ontstaan erg makkelijk: in-group bias.

  • Daadwerkelijk contact tussen leden van verschillende groepen reduceert vooroordelen.

  • Contact heeft voornamelijk effect op affectieve vorm van vooroordelen.

Etnische segregatie in het onderwijs

In Nederland is 21% allochtoon en 12% niet-westerse allochtoon. Wanneer je het hebt over een zwarte school dan is 60% (volgens CBS), 75%(volgens OCW) en zelfs 80%(volgens andere instituties) van niet-westerse allochtone afkomst. Het percentage basisscholen met meer dan 80% niet-westerse allochtone leerlingen is moeilijk te bepalen omdat men zich niet altijd bezighoudt met de achtergrond van de leerlingen. In 2006 was het 4%. In de 4 grote steden zijn er meer zwarte scholen dan witte scholen. Het is niet eerlijk verspreid over het land en hierdoor zijn er op bepaalde plekken heel veel goedkope woningen. Moet hier iets aan worden gedaan? Het doel van onderwijs is: (1) kwalificatiefunctie (2) selectie- en allocatiefunctie en (3) socialisatiefunctie. Wanneer er aan 1 van deze 3 niet wordt voldaan zou er iets aan moeten worden gedaan. De algemene verwachting is dat allochtone leerlingen profiteren van autochtone klasgenoten. Tegelijkertijd bestaat de angst onder autochtone ouders (daarom ook de witte vlucht). Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er nauwelijks verband is tussen klassensamenstelling en prestatie. SES heeft wel invloed maar dat komt niet door klassamenleving maar omdat iemand uit een hoge SES betere ondersteuning krijgt.

Je zou dan zeggen, je kunt scholen net zo goed mengen want het heeft toch geen effect. Maar wat is het effect van mengen op integratie? Er zijn verschillende antwoorden gekomen uit onderzoeken: Minder vooroordelen in gemengde klassen, geen verschil of meer vooroordelen in gemengde klassen. Toen was de conclusie van de overheid: besteed er maar geen aandacht meer aan. De minister van onderwijs zei toen: zwarte scholen zijn gewoon een feit, mengen is geen doel meer. Kwaliteit van onderwijs is belangrijker en keuzevrijheid van ouders is ook belangrijker. Maar de contacttheorie zegt wel degelijk dat wanneer je ze in contact brengt dat vooroordelen dan reduceren.

Onderzoek naar contact in het onderwijs

Er is geprobeerd verschillende vormen van contact in beeld te brengen. Het hebben van Marokkaanse klasgenoten heeft helemaal geen effect op het samenwerken in de klas. Het heeft echter wel invloed op vriendschap. Als je bevriend bent met Turken of Marokkanen dan is je beeld positiever. Als je iemand ‘heel erg leuk’ vindt dan is het beeld helemaal positief.

Dus mengen reduceert vooroordelen wel degelijk. Want vriendschappen en positieve relaties leiden tot een betere beeldvorming maar er spelen ook andere processen in schoolklassen. Uit onderzoek blijkt dat contact ook averechts kan werken. De contacten kunnen ook negatief zijn. Bijna evenveel kinderen hebben positieve relaties als negatieve relaties. Daarnaast is het effect van positief contact en van negatief contact ongeveer even sterk.

Maar je kunt ook denken: moeten we allemaal vriendjes zijn? Want het is logisch dat er ook negatieve contacten zijn. Nee, maar negatieve relaties mogen niet langs etnische scheidslijnen lopen. Daarom: Hoe bevorder je positieve relaties? Dan kom je weer terecht bij de randvoorwaarden van Allport. Op basis van deze randvoorwaarden is The Jigsaw Classroom bedacht. Er is een groepsopdracht en iedereen gaat aan de slag met één onderdeel en uiteindelijk leg je uit aan de rest van je groep wat je hebt gevonden. Dit werkt goed.

Het wetenschappelijk advies is om te mengen maar mengen is niet genoeg. Er moeten aanvullende maatregelen zijn zodat positieve relaties worden bevorderd.

Echter zijn er problemen in de praktijk:

  • Politieke belangen

  • Keuzevrijheid ouders is belangrijk.

Uitdagingen voor de toekomst zijn de volgende:

  • Hoe mengen we scholen? (keuzevrijheid beperken, etnische segregatie van wijken tegengaan?)

  • Wat doen we met gesegregeerde scholen? (contact leggen tussen leerlingen van witte en zwarte scholen?)

  • Hoe bevorderen we positieve relaties binnen scholen? (onderwijsmethodes aanpassen?)

College 8: The Elusive Quest for social justice in Higher Education in the US

Vandaag is er een gastspreker: Orlando L. Taylor. Het onderwerp is ‘The Elusive Quest for social justice in higher education in the U.S’.

Het is belangrijk dat de universiteit open staat voor diversiteit. Hij heeft 2 onderwerpen:

Hij zal een historische achtergrond geven en vertellen over de situatie van nu.

Diversity and inclusion in US colleges and universities

Diversity focust zich op verschillen tussen mensen.

Inclusion draait om ‘voice’. Verschillende mensen hebben een verschillende stem.

Als je geen diversiteit hebt dan ben je in hebt nadeel op de universiteit want je hebt geen verschillende stemmen. Er is dan dus te weinig inclusion.

In de onafhankelijkheidsverklaring van 1776 van de VS stond: We hold these truths tobe self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable rights, that among these are life, liberty and the pursuit of happiness.

Er zijn verschillende argumenten voor diversiteit/inclusion in het hoger onderwijs in de VS:

  1. Social justice

  2. Preparation of citizens to function successfull in multicultural america and the global community.

In deze zaal zit nu veel te veel wit, het is niet representatief voor hoe de wereld er nu uit ziet. Dus als we ons diploma hebben zullen we in een heel andere wereld terecht komen. De studenten zullen voorbereid moeten zijn.

  1. Workforce needs and global competiveness.

  2. Enrichment the university curriculum and research.

In de VS is onderwijs voor iedereen belangrijk.

Je had de private schools en die waren vooral voor de elite. De publieke scholen wares voor de ‘massa’ maar er zaten in die tijden alleen mannen. Donkere mensen hebben vaak de kracht niet om te concurreren met blanken omdat ze achtergesteld zijn. Dit komt ook omdat ze naar publieke scholen gaan. Wanneer je rijkdom hebt zorgt dit voor discriminatie omdat zij naar private schools kunnen zijn.

Unequal opportunity race

‘All men are created equal’ or are they? The legal Challenges.

Momenteel is 35% van de mensen gekleurd, in 2042 zal dat de meerderheid zijn. In 2020 zal de meerderheid van de studenten op de universiteit gekleurd zijn. Dat is een enorme verandering met eerst.

De meerderheid van studenten is vrouwelijk, toch komt ook hier discriminatie naar voren. Dat kan je zien aan dat mannen meer PhD’s halen, terwijl ze in de minderheid zijn. Dus mannen domineren nog altijd. As degree levels become higher, diversity decreases.

Doll experiment: het was een onderzoek dat kinderen moesten aangeven bij allerlei poppen welke het slimste is, en de beste cijfers zou gaan halen. Daar kwam uit dat witte poppen beter worden beoordeeld. Dus volgens de kinderen zouden de witte poppen betere cijfers halen en slimmer zijn.

Patricia Gurin’s psychology research on diversity

Racial and ethnic diversity enhances learning outcomes for all students.

Ze heeft onderzoek gedaan naar de voordelen van diversiteit. Ze heeft zich gefocust op 5 potentiële voordelen. Ze kwam o.a. tot de volgende conclusies: ‘We live in a diverse and interconnected world. All countries benefit equal university access. Diversity requires studens’. De discussie leeft nog altijd.

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Social Science Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1955