Oefententamen 1 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2014/2015.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A, Casus Woeste Wilfried

Deel I

Mohammed van Manen en Wilfried van Wateren zijn al enkele jaren buren in de Rozenstraat in de Bloemenbuurt. Omdat Wilfried door de economische crisis met zijn klusbedrijf de laatste tijd nauwelijks opdrachten binnenhaalt, is hij begonnen met de verbouwing van zijn eigen huis. In de buurt staat Wilfried bekend als ‘Woeste Wilfried’, niet alleen omdat hij een woest uiterlijk heeft, maar ook omdat hij erg tekeer kan gaan als hij kwaad is. De verbouwing van zijn huis pakt hij aan op een manier die past bij zijn bijnaam: met grof geweld. De verbouwing veroorzaakt dan ook veel overlast voor de buren, met name voor Mohammed. De containers met bouwafval staan voor de deur van Mohammed en het voortdurende boren, zagen en timmeren heeft al meermalen tot woordenwisselingen geleid. Daardoor is de spanning tussen de buurmannen flink opgelopen.

Op een mooie zomeravond zit Mohammed in de tuin na te genieten van een heerlijke barbecue. Op dat moment wordt de rust verstoord door het indringende geluid van een slijptol. Het lawaai is afkomstig uit de woning van Wilfried. Voor Mohammed is de maat vol. Hij loopt de tuin van Wilfried in en roept richting de openstaande tuindeuren of Wilfried niet kan stoppen met die herrie. Wilfried komt oververhit zijn huis uit gestormd. ‘Stomme idioot, ik mag in mijn huis doen wat ik wil! Ik zal jou eens verbouwen.’ Terwijl hij slaande bewegingen richting Mohammed maakt, voegt hij daar nog aan toe: ‘Mijn tuin uit of ik haal een mes en snij je kapot!’ Daarop draait Wilfried zich om en rent zijn huis in. Even later komt hij weer naar buiten gestormd en schreeuwt: ‘Ben je hier nou nog?! Wegwezen, ik heb hier een mes.’ En hij maakt met zijn hand een beweging richting zijn broekzak.

Op dat moment grijpt wijkagent Paulus in. De wijkagent was net bezig met zijn ronde in de Bloemenbuurt. Hij is op het geschreeuw afgekomen en heeft de hele woordenwisseling tussen Mohammed en Wilfried gehoord. Wijkagent Paulus houdt Wilfried aan en fouilleert hem. Daarbij wordt er in een van Wilfrieds broekzakken een stiletto gevonden.

Vervolgens wordt Wilfried meegenomen naar het bureau en verhoord door de hulpofficier van justitie in verband met bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Sr). Na dat verhoor beveelt de hulpofficier de inverzekeringstelling van Wilfried.

Vraag 1a

Beoordeel de rechtmatigheid van de fouillering door de wijkagent.

Vraag 1b

Beoordeel de rechtmatigheid van het bevel tot inverzekeringstelling.

Deel II

De politie van bureau Bloemenbuurt krijgt de dag na de aanhouding van Wilfried een anonieme tip binnen over een donkergrijze Mercedes-Benz Vito, een busje met aan de zijkant de opdruk ‘Wilfried Werkt’ en kenteken 88-RWT-5. In dit busje zouden enkele bundeltjes met valse 50 euro bankbiljetten zijn verstopt in een afgesloten kast. Volgens de tipgever zou het busje in de Dahliastraat staan, tegenover nummer 69. Uit navraag blijkt dat het busje op naam van Wilfried van Wateren staat. Wilfried van Wateren is bij de politie ambtshalve bekend in verband met verschillende veroordelingen voor geweldsdelicten, wapenbezit en witwassen. Ook blijkt uit de justitiële documentatie dat Wilfried eerder in verband is gebracht met oplichting en vals geld, maar dat die zaak wegens gebrek aan bewijs niet is doorgezet. Navraag bij de Belastingdienst leert bovendien dat het klusbedrijf van Wilfried sinds het begin van de crisis in 2008 vrijwel geen inkomsten meer genereert en dat er geen andere bron van inkomsten of vermogen bekend is.

Wanneer twee agenten de Dahliastraat inrijden treffen ze daar inderdaad een donkergrijs busje aan van het type Mercedes-BenzVito. De deuren van het busje blijken niet op slot. In de laadruimte zien de agenten alleen gereedschap liggen. Vervolgens breken zij de ladekastin de laadruimteopen. Daarin vinden zij drie bundeltjes met 50 euro biljetten, die zij in beslag nemen. Deze biljetten blijken bij nader onderzoek vals te zijn (art. 209 Sr).

Vraag 2

Beoordeel de rechtmatigheid van het politieoptreden in de auto.

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

Patries heeft al jaren een hekel aan haar vader Harry. Nadat Harry weer eens een rotopmerking naar Patries haar hoofd heeft geslingerd, is ze het zat: ze pakt een briefopener en steekt Harry in zijn hart. Meteen daarop vlucht ze weg. Harry overlijdt ter plekke. Door een rechercheur in opleiding wordt de briefopener veiliggesteld met als doel het uitvoeren van onderzoek naar vingerafdrukken en DNA. Patries wordt, mede op basis van het hieruit voortgekomen DNA-bewijs, vervolgd ter zake van doodslag (art. 287 Sr). Patries haar raadsman voert ter terechtzitting aan dat de briefopener niet volgens de juiste procedure is veiliggesteld. De rechercheur heeft deze namelijk in een niet-afsluitbaar boterhamzakje gestopt. Bovendien heeft deze rechercheur zijn opleiding nog niet afgerond, waardoor hij niet in staat was de veiligstelling van bewijsmateriaal vakkundig uit te voeren. De DNA-bevindingen zijn daarom, aldus de raadsman, onbetrouwbaar en mogen dus niet voor het bewijs worden gebruikt. De raadsman heeft dit verweer opgenomen in zijn pleitnota en die aan de rechtbank overgelegd om aan het proces-verbaal van de zitting te worden gehecht. De rechter acht het verweer niet aannemelijk. Dient hij de verwerping van dit verweer in zijn vonnis op te nemen en te motiveren?

Vraag 2

‘Het aanwenden van controlebevoegdheden jegens een verdachte is in strijd met het verbod van détournement de pouvoir en daarom onrechtmatig.’

Beoordeel deze stelling.

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Indien aan de orde, dient in eerste instantie te worden gezocht naar en getoetst aan een bevoegdheid in de bijzondere wetgeving (die immers doorgaans minder vereisten kent dan de desbetreffende bevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering).

In de casus is gegeven dat de stiletto van Wilfried een wapen is in de zin van de Wet Wapens en Munitie, blijkens art. 2 lid 1 categorie I onder 1 WWM. Tevens is gegeven dat de wijkagent ‘fouilleert’. Het gaat hier dan ook om een onderzoek aan de kleding op basis van de Wet Wapens en Munitie. Art. 52 lid 2 WWM geeft aan opsporingsambtenaren de bevoegdheid de kleding van een persoon te onderzoeken, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens in de zin van deze wet zijn gebruikt (sub a), een gepleegde overtreding van artikel 13, 26 of 27 (kort gezegd: vervaardigen of voorhanden hebben van wapens in de zin van deze wet) (sub b) of aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd (sub c). Wijkagent Paulus is een opsporingsambtenaar in de zin van art. 141 onder b Sv jo. art. 2 Politiewet 2012, want er is gegeven dat hij politieagent is.

Het gaat om onderzoek van kleding van ‘personen’. Daar valt Wilfried uiteraard onder. Wilfried is weliswaareen verdachte, maar dat is geen vereiste voor de uitoefening van de bevoegdheid van art. 52 lid 2 WWM.

De bevoegdheid tot het onderzoeken van de kleding mag worden uitgeoefend wanneer daartoe ‘redelijkerwijs aanleiding bestaat’ op grond van ‘aanwijzingen dat een strafbaar feit zal worden gepleegd waarbij een wapen zal worden gebruikt’ (art. 52 lid 2 onder c jo. a WWM). De bedreiging die de wijkagent Wilfried heeft horen uiten (‘ik snij je kapot’), het huis in rennen, vervolgens roepen ‘ik heb hier een mes’ en het grijpen in de richting van de broekzak, kunnen worden gezien als aanwijzingen dat met een mes een strafbaar feit zal worden gepleegd (namelijk (zware) mishandeling/poging tot doodslag) en daardoor bestond er dus redelijkerwijs aanleiding voor de fouillering: het voorkomen dat Wilfried zijn bedreiging kracht zou kunnen bij zetten door Mohammed met het mes aan te vallen.

Ook kan worden betoogd dat het een fouillering betreft in de zin van art. 52 lid 2 onder b jo. art. 27 WWM: er bestond redelijkerwijs aanleiding tot de fouillering op grond van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van de WWM. De bovengenoemde omstandigheden (de bedreiging ‘ik snij je kapot’, en het naar binnen en weer naar buiten rennen en roepen ‘ik heb hier een mes’, al grijpend in de richting van de broekzak) duiden erop dat Wilfried een mes in zijn broekzak had, dat heel goed een wapen in de zin van de WWM kon zijn. Deze omstandigheden geven derhalve in redelijkheid aanleiding om te fouillerenop grond van de WWM.

Het doel van de fouilleringsbevoegdheid van artikel 52 lid 2 onder c WWM is kennelijk preventief: zij mag worden ingezet als er aanwijzingen zijn dat een strafbaar feit met een wapen zal worden gepleegd, dus strekt tot het voorkomen dat het wapen wordt ingezet voor het plegen van een strafbaar feit. Het doel van artikel 52 lid 2 onder b WWM lijkt in het algemeen meer strafvorderlijk van aard: het verzamelen van bewijsmateriaal (via inbeslagneming ex art. 52 lid 1 WWM) dat de persoon in kwestie het strafbare feit van het dragen van verboden wapens heeft gepleegd. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de fouillering werd ingezet voor een ander doel dan preventie en/of bewijsvergaring.

De casus geeft geen informatie waaruit zou kunnen worden afgeleid dat niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan (zie HR 12 december 1978, NJ1979, 142, Braak bij binnentreden). Er is geen aanleiding te denken dat de fouillering niet proportioneel heeft plaatsgevonden en van de agent kon niet worden gevergd dat hij Wilfried eerst de gelegenheid zou geven de inhoud van zijn broekzakken aan hem te overhandigen; de situatie vroeg juist om snel optreden, nu Wilfried woest was en al bezig het mes tevoorschijn te halen.

De conclusie luidt dat de fouillering rechtmatigheeft plaatsgevonden.

Het uitoefenen van de bevoegdheid ex art. 56 lid 1 jo. lid 4 Sv is in dit geval ook mogelijk. Hoewel in lid 1 de officier van justitie bevoegd wordt verklaard, blijkt uit lid 4 dat ook ‘overige opsporingsambtenaren’ mogen fouilleren. Agent Paulus is een opsporingsambtenaar (zie hierboven).

Degene die op grond van lid 4 kan worden gefouilleerd, is ‘den aangehoudene’. Wilfried is op het moment van de fouillering aangehouden, zo is in de casus gegeven.Deze aanhouding moet wel rechtmatig zijn geschied, wil de fouillering rechtmatig zijn. Derhalve dient ook de aanhouding te worden beoordeeld.

Aanhouding kan plaatsvinden op grond van art. 53 Sv en op grond van art. 54 Sv. In dit geval gaat het om aanhouding op grond van art. 53 Sv, op heterdaad. Heterdaad staat omschreven in artikel 128 Sv: op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt of terstond nadien. De wijkagent houdt aankort nadat Wilfried de bedreiging heeft geuit: er was dus sprake van heterdaad.

Artikel 53 Sv stelt als eis dat de verdachte wordt aangehouden. Ten aanzien van Wilfried moet dus een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestaan (art. 27 lid 1 Sv). De volgende feiten en omstandigheden brengen mee dat de agent een redelijk vermoeden had dat Wilfried zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht: de woorden van Wilfried aan het adres van Mohammed die door agent Paulus zijn gehoord (vooral: ‘mijn tuin uit of ik haal een mes en snij je kapot’) ,de waarneming dat Wilfried naar binnen rende en weer buiten kwam, beweerde dat hij een mes bij zich had en erg kwaad was.

Het doel van aanhouding is overbrenging naar een plaats om te worden verhoord. De aangehoudene moet dan ook conform artikel 53 lid 3 Sv ten spoedigste voor de (hulp)officier van justitie worden geleid. Blijkens de casus is hieraan voldaan. Er is op basis van de casus geen reden te twijfelen aan de proportionaliteit en subsidiariteit van de aanhouding (zie HR 12 december 1978, NJ1979, 142, Braak bij binnentreden).

[Aanhouding buiten heterdaad ligt minder voor de hand. Hooguit zou betoogd kunnen worden dat de heterdaad-situatie al voorbij was toen de wijkagent aanhield en dat de aanhouding dus niet terstond na de bedreiging plaatsvond. In dat geval zou de aanhouding gebaseerd moeten zijn op art. 54 Sv. Dan geldt opnieuw dat wijkagent Paulus een opsporingsambtenaar moet zijn en Wilfried verdachte (zie hiervoor). Het doel van aanhouding is geleiden naar een plaats voor verhoor. Onder het regime van artikel 54 lid 3 Sv geldt dat de opsporingsambtenaar de verdachte onverwijld voor de (hulp)officier van justitie moet leiden. Dat is gebeurd. Aanhouding buiten heterdaad is alleen toegestaan als het gaat om een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 54 lid 1 Sv). Blijkens art. 67 lid 1 onder b Sv is voor art. 285 Sr voorlopige hechtenis toegelaten. Voorts moet er spoed zijn geboden, zodat het optreden van de officier van justitie of een hulpofficier niet kan worden afgewacht (art. 54 lid 2 en 3Sv). In casu kan worden betoogd dat, gelet op het gevaar voor Mohammed, afwachten geen optie was. Als goed beargumenteerd wordt dat het hier niet om een heterdaadsituatie gaat, is de conclusie dat de aanhouding op grond van artikel 54 Sv rechtmatig was.]

Een onderzoek aan de kleding ex art. 56 lid 4 Sv mag alleen plaatsvinden als er tegen de aangehouden verdachte ernstige bezwaren bestaan. Er is sprake van ernstige bezwaren als de waarschijnlijkheid dat de verdachte het feit heeft begaan groot is. Er moet dus meer dan een ‘redelijk’ vermoeden zijn, een bijzonder sterk vermoeden van schuld. Dat is in ieder geval zo als zich een heterdaadsituatie voordoet, (de opsporingsambtenaar die fouilleert, heeft dan dikwijls het feit zelf waargenomen en/of er zijn (andere) ooggetuigen. Dat is in deze casus het geval. Agent Paulus en Mohammed hebben de bedreiging gehoord en gezien dat Wilfried naar binnen ging en naar buiten kwam, bewerend een mes bij zich te hebben. Het is zeer waarschijnlijk dat Wilfried het feit waarvan hij wordt verdacht (bedreiging), heeft begaan, dus Wilfried is een verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan.

Het doel van het onderzoek aan de kleding ex art. 56 Sv is ‘het belang van het onderzoek’ (zie lid 1). De fouillering moet dus van belang zijn voor de waarheidsvinding in deze zaak, dat wil zeggen het vergaren van bewijsmateriaal. De vondst van het mes zet de bedreiging kracht bij en maakt duidelijk dat deze serieus was. De fouillering kan dienen als steundwangmiddel voor de inbeslagneming. Het doel van de fouillering kan dan worden omschreven als het in beslagnemen van daarvoor vatbare voorwerpen. Voor inbeslagneming vatbare voorwerpen zijn die voorwerpen die dienen voor de waarheidsvinding of voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer (art. 94 leden 1 en 2 Sv).De fouillering diende in dit geval de waarheidsvinding, maar kon ook worden gericht op verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het mes (zie artt. 33a en 36c Sr). De casus biedt geen aanleiding te menen dat de fouillering niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie hierboven).

Conclusie: ook op grond van art. 56 lid 4 Sv was de fouillering rechtmatig.

Vraag 1b

De inverzekeringstelling is geregeld in art. 57 Sv jo. 58 Sv. Bevoegd tot het bevelen van inverzekeringstelling is ingevolge artikel 57 lid 1 Sv de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid (of die de verdachte zelf heeft aangehouden). In de casus is het de hulpofficier voor wie Wilfried door wijkagent Paulus is geleid, die de inverzekeringstelling van Wilfried beveelt. Hij was daartoe dus bevoegd. Alleen een verdachte (die is voorgeleid aan of is aangehouden door de (hulp)officier) kan in verzekering worden gesteld. Hierboven is al uitgewerkt dat Wilfried als verdachte in de zin van artikel 27 lid 1 Sv kan worden aangemerkt. Het doel van inverzekeringstelling is het belang van het onderzoek (artikel 57 lid 1, tweede volzin Sv). Het belang van het onderzoek wordt in art. 57 Sv niet nader gespecificeerd, afgezien van dat daaronder mede wordt verstaan het aan de verdachte in persoon uitreiken van mededelingen over de strafzaak. In casu kan goed worden betoogd dat het van belang is voor het onderzoek dat Mohammed wordt gehoord en diens verklaring wordt vastgelegd, zonder dat Wilfried in de buurt is. Het doel kan heel ruim wordt opgevat en houdt ook het onderzoek naar de aanwezigheid van gronden waarop voorlopige hechtenis kan worden gevorderd in. In dat verband kan bovendien worden betoogd dat – gelet op de bedreiging en het halen van het mes – moet worden onderzocht of er een gevaar bestaat dat Wilfried een misdrijf van zes jaar of meer zal begaan dat de gezondheid van personen in gevaar brengt (vgl. art. 67a, lid 2 onder 2 Sv) en dat, nu hij wordt verdacht van het plegen van het feit omschreven in art. 285 lid 1, moet worden onderzocht of hij in de afgelopen vijf jaar is veroordeeld terzake van een misdrijf genoemd in art. 67a lid 2 onder 3 Sv en of er in dat verband een recidiverisico bestaat. De overige voorwaarden voor inverzekeringstelling zijn dat de verdachte moet zijn verhoord (art. 57 lid 1 Sv) – uit de casus blijkt dat Wilfried is verhoord voordat de hulpofficier de inverzekeringstelling beveelt – en dat voor het strafbare feit voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 58 lid 1 Sv). Het feit waarvan Wilfried wordt verdacht, is strafbaar gesteld in art. 285, eerste lid Sr. Deze bepaling wordt genoemd in art. 67 lid 1 onder b Sv, dus het betreft een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit liggen besloten in de wettelijke voorwaarden dat het gaat om een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat de inverzekeringstelling plaatsvindt in het belang van het onderzoek (welke subsidiariteitseis nog kracht wordt bijgezet in art. 57 lid 5 en art. 58 lid 3 Sv waarin wordt aangegeven dat, zodra het belang van het onderzoek dit toelaat, de invrijheidsstelling moet worden bevolen). Er is overigens in de casus geen aanleiding gegeven om te menen dat de inverzekeringstelling van Wilfried niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie HR 12 december 1978, NJ 1979, 142, Braak bij binnentreden).

Conclusie: de inverzekeringstelling is rechtmatig.

Vraag 2

De agenten gaan het busje binnen, kijken daarin rond en breken een ladekast open. Hun optreden gaat dus verder dan zoekend rondkijken en vanwege het openbreken van de ladekast moet het worden gekwalificeerd als doorzoeking. Art. 96b Sv geeft de bevoegdheid tot doorzoeking van vervoersmiddelen. Uiteraard kan de bus worden aangemerkt als een vervoersmiddel. Bevoegd tot doorzoeking van vervoersmiddelen zijn opsporingsambtenaren. De twee agenten zijn opsporingsambtenaren (art. 141 onder b Sv jo. art. 2 Politiewet 2012). De doorzoeking moet als doel inbeslagneming hebben (art. 96b lid 1 Sv). In de casus is gegeven dat de biljetten in beslag worden genomen; dit geschiedt met het oog op waarheidsvinding (bewijs van het plegen van het feit) en/of onttrekking aan het verkeer (vgl. artikel 134 Sv, waarin inbeslagneming wordt gedefinieerd als het onder zich gaan houden ten behoeve van de strafvorderingen artikel 94 Sv, dat bepaalt welke voorwerpen vatbaar zijn voor inbeslagneming). Het moet voorts gaan om een geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of om verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv (art. 96b lid 1 Sv). In casu vindt de doorzoeking niet plaats naar aanleiding van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit, maar op basis van de anonieme tip dat er valse 50 euro bankbiljetten in het busje verborgen zouden zijn. Uit het arrest Aanslag op Hoog Catharijne (HR 11 maart 2008, NJ 2008, 329) volgt dat een redelijk vermoeden kan worden aangenomen op basis van een anonieme melding, maar dat deze informatie zoveel mogelijk getoetst en onderzocht moet worden en dat de bruikbaarheid van de tip onder andere afhankelijk is van de mate waarin daarin concrete informatie wordt gegeven. In casu geeft de tip zeer specifieke informatie over het geld, de locatie daarvan en de kenmerken van het busje waarin dat geld verstopt zou zijn. De politie heeft de tip gecontroleerd en daarbij bleek dat het busje op naam staat van Wilfried van Wateren en dat Wilfried antecedenten heeft in de sfeer van vals geld. Bovendien heeft navraag uitgewezen dat het onduidelijk is hoe hij de verbouwing van zijn huis financiert. De tip biedt dus, in combinatie met de informatie die de controle daarvan heeft opgeleverd, een redelijke vermoeden dat in het busje vals geld aanwezig is. Artikel 209 Sr (gegeven in de casus) betreft een misdrijf in de zin van artikel 67 lid 1 onder a Sv: de maximale gevangenis straf is negen jaar.

Tot slot moet nog worden getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie HR 12 december 1978, NJ 1979, 142, Braak bij binnentreden). De casus geeft geen aanleiding te menen dat in strijd met deze beginselen is gehandeld. De tip gaf concreet aan waar de wapens verstopt zouden zijn en in dat geval is het openbreken van het ladekastje niet disproportioneel. Aan Wilfried kon niet worden gevraagd de valse bankbiljetten te overhandigen, want Wilfried was in verzekering gesteld.

Conclusie: de doorzoeking van het busje was rechtmatig.

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

Het verweer kan worden opgevat als een betrouwbaarheidsverweer. De raadsman betoogt dat het DNA-bewijs vanwege onbetrouwbaarheid moet worden uitgesloten, aangezien de rechercheur onvoldoende was opgeleid om het bewijs vakkundig te verzamelen en (hierdoor) het DNA-materiaal op een onjuiste manier heeft veiliggesteld. In het arrest Orthopedisch schoenmaker (HR 27 januari 1998, NJ 1998, 404) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat verweren die de deskundigheid van de deskundige betwisten, gemotiveerd moeten worden verworpen en tevens aangegeven op welke punten die motivering zou moeten ingaan (r.o. 6.4).

Sinds 2005 kent het Wetboek een algemene responsieplicht die is opgenomen in de tweede volzin van artikel 359 lid 2 Sv. Dit voorschrift houdt in dat in het vonnis, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen moeten worden opgegeven die daartoe hebben geleid. Om deze responsieplicht in het leven te roepen moet het verweer van de raadsman dus beschouwd kunnen worden als een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ in de zin van deze bepaling. In HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 (Hennepkwekerij) overweegt de Hoge Raad daaromtrent het volgende (r.o. 3.7.1): ‘Op grond van de door de wetgever gebezigde woorden “uitdrukkelijk onderbouwde standpunten” moet evenwel worden aangenomen dat niet ieder ter terechtzitting ingenomen standpunt bij niet-aanvaarding noopt tot een nadere motivering. Tevens moet op grond van die bewoordingen worden aangenomen dat de verdachte of zijn raadsman dan wel het Openbaar Ministerie, wil het ingenomen standpunt de - uiteindelijk in cassatie te toetsen – verplichting tot beantwoording scheppen, zijn standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren dient te brengen. In dat opzicht gelden overeenkomstige eisen als worden gesteld aan een beroep op schending van een vormvoorschrift in de zin van artikel 359a Sv (vgl. HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376, Afvoerpijp).’

De raadsman moet er voorts voor zorgen dat zijn verweer schriftelijk wordt vastgelegd, door zijn pleitnota te overleggen dan wel te verzoeken dat het gevoerde verweer en de gronden waarop het berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting worden aangetekend (r.o. 3.7.2).

In casu kan het volgende over het verweer van de raadsman worden gezegd. Het kent een ondubbelzinnige conclusie: het DNA-bewijs is onbetrouwbaar en moet derhalve van het bewijs worden uitgesloten. Deze conclusie wordt geschraagd door verschillende argumenten (namelijk: de onjuiste veiligstelling van het DNA-materiaal door het gebruik van een boterhamzakje en de niet afgeronde opleiding van de rechercheur). Er is dus sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van artikel 359 lid 2, tweede volzin Sv. De raadsman heeft deze argumenten genoemd in zijn pleitnota en de pleitnota overgelegd aan de rechtbank om in het proces-verbaal van de zitting te worden opgenomen en heeft daarmee ook voldaan aan de verplichting te bewerkstelligen dat zijn standpunt schriftelijk komt vast te liggen.

De rechter dient dus op basis van art. 359 lid 2 tweede volzin Sv in het vonnis in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt; de rechtbank dient een beargumenteerde weerlegging te geven van het standpunt van de raadsman. (Hennepkwekerij, r.o. 3.8.2).

Vraag 2

Controlebevoegdheden zijn bevoegdheden die, in tegenstelling tot opsporingsbevoegdheden, kunnen worden gehanteerd zonder dat er een (vroeg)verdenking van een strafbaar feit bestaat en die er in algemene zin toe strekken de naleving van de wet te controleren. Deze bevoegdheden zijn hetzij vormen van ‘repressieve controle’, die vallen onder het begrip opsporing in de zin van artikel 132a Sv, maar waarbij het niet gaat om het ophelderen van strafbare feiten, maar om het daaraan voorafgaand ontdekken van mogelijke strafbare feiten enerzijds (voorbeeld alcoholverkeerscontrole); en anderzijds vormen van ‘preventieve controle’ of toezicht, het bestuursrechtelijke toezicht op de naleving van de wet (gemeentelijke controle op naleving van de voorwaarden van vergunningen).

Het verbod van détournement de pouvoir (ook wel: het beginsel van zuiverheid van oogmerk) houdt in dat de overheid een bevoegdheid niet voor een ander doel mag gebruiken dan waarvoor deze is gegeven.

In HR 21 november 2006, NJ 2006, 653 (Zigeunerdames) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat “het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door politieambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen” (r.o.3.5.1.). Het aanwenden van controlebevoegdheden jegens een verdachte is dus als zodanig niet ontoelaatbaar en dus niet in strijd met het beginsel van détournement de pouvoir. Daarvan is volgens de Hoge Raad slechts sprake indien de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruik voor een ander doel (zoals het verrichten van opsporingshandelingen) dan waarvoor deze is verleend (r.o. 3.5.2.).

De stelling is dus onjuist.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Strafprocesrecht - UU

Oefententamen 17/18: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 17/18: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Deel A Open vragen

De auteurs van het op Blackboard gepubliceerde artikel 'Het verdachtenverhoor: nieuwe dynamiek voor een vaste waarde' (Tijdschrift voor de Politie, jaargang 79/nr. 4/17) stellen dat het verdachtenverhoor - ondanks recente ontwikkelingen en toenemende complexiteit - niet aan belang heeft ingeboet.

Vraag 1

Licht toe waarom de auteurs tot deze conclusie komen. (10 punten / max 200 woorden)

Vraag 2

Noem twee correctiemechanismen op het opportuniteitsbeginsel. Licht toe wat deze correctiemechanismen inhouden en waar zij zijn opgenomen in de wet. (15 punten / max 300 woorden)

 

Deel B Casus “De alerte getuige”

Op maandagochtend 4 april 2019 komt bij de politie een melding binnen van een oplettende getuige. Een aantal gemaskerde mannen zou bezig zijn in te breken bij een woning. Als de politie ter plaatse komt, kan in de omgeving van de woning een drietal verdachten worden aangehouden die voldoen aan de opgegeven signalementen. Twee van hen hebben een grote tas met inbrekerswerktuig bij zich. De derde roept vlak voor de aanhouding tegen zijn handlangers, duidelijk hoorbaar voor de politieagenten: ‘Oh nee! Ik heb mijn tas binnen laten liggen!’ Naar aanleiding van het bovenstaande gaat de politie direct over tot een nader onderzoek in de desbetreffende woning. Meteen bij het betreden van de woning wordt duidelijk dat er een XTC-laboratorium aanwezig is in de keuken. Een 56-jarige man, genaamd Karel, die in de woning aanwezig is, wordt ook aangehouden op verdenking van het bereiden en/of vervaardigen van XTC-pillen (artikel 2, aanhef en onder B of D jo. art. 10 lid lid 4 Opiumwet. XTC bevat namelijk MDMA, een harddrug die op de zogenaamde “lijst I” van de Opiumwet staat). De XTC en de materialen worden in beslag genomen.

Vraag 3

Was het betreden van de woning rechtmatig? (20 punten / max 400 woorden)

 

Vervolg: Ga er los van het antwoord op vraag 1 van uit dat het binnentreden rechtmatig was. Karel is rechtmatig aangehouden en meegenomen naar het bureau. Hij blijkt al vaker voor het bereiden/ vervaardigen van XTC te zijn veroordeeld. Hij wordt op rechtmatige wijze verhoord en in verzekering gesteld en uiteindelijk wil de officier van justitie dat de rechter-commissaris een bevel tot bewaring verleent en doet daartoe een vordering.

Vraag 4

Kan een bevel tot bewaring tegen Peter worden verleend? (30 punten / max 600 woorden)

 

We keren terug naar de drie inbrekers. De inbrekers worden vervolgd wegens poging tot diefstal met braak, in vereniging gepleegd, tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd (art. 311 lid 1, aanhef en onder 3e , 4e en 5e , jo lid 2 Sr). De drie verdachten beroepen zich alle drie op hun zwijgrecht. In het dossier zit een proces-verbaal van de politie waarin verslag wordt gedaan van de aanhouding van de verdachten. Ook is er een proces-verbaal van sporenonderzoek in de woning en een proces-verbaal van technisch onderzoek. Uit deze processen-verbaal blijkt dat het inbrekerswerktuig dat is aangetroffen, is gebruikt voor de inbraak en dat er vingerafdrukken van alle drie

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 15/16: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 15/16: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2015/2016.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A. Casus: De Motorclub

Deel I

De motorclub ‘The Eagles’ bestaat uit een twintigtal leden met een passie voor Harley Davidsons. Bij de politie en het Openbaar Ministerie bestaat het vermoeden dat de motorclub zich bezig houdt met illegale activiteiten. In de afgelopen drie jaar zijn verschillende leden van de club, onder wie Sjaak (de president van de club), veroordeeld voor gewelds- en drugsdelicten. Bovendien rijden de leden van de motorclub altijd op de duurste en nieuwste motoren, terwijl uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat Sjaak leeft van een bijstandsuitkering en geen andere bron van inkomsten heeft.

Begin april 2015 meldt zich een zekere Kees bij de politie. Kees is vrachtwagenchauffeur. Hij wil wraak nemen op Sjaak, omdat Sjaak zijn vrouw heeft lastiggevallen. Kees vertelt de politie dat hij in het vrachtwagencircuit heeft gehoord dat de club handelt in automatische vuurwapens (dit is strafbaar op grond van art. 2 lid 1 WWM jo. art. 31 lid 1 WWM jo. art. 55 lid 3 sub a WWM). Ook vertelt hij de politie dat hij heeft vernomen dat deze handel via de Rotterdamse haven plaatsvindt.

Ten behoeve van het onderzoek wordt op de mobiele telefoons van enkele leden van de club een telefoontap geplaatst. Uit deze telefoontaps blijkt dat die leden van de club regelmatig praten over ‘kratten meisjes’ en hoe die het beste vervoerd kunnen worden. Ambtshalve is bij de politie bekend dat ‘meisjes’ als synoniem voor drugs, wapens of andere illegale goederen wordt gebruikt. Hoewel duidelijk is dat de club druk bezig is met de ‘kratten meisjes’, lukt het de politie niet om op basis van de telefoontaps vast te stellen waar de clubleden in handelen. Bovendien vormt de club een gesloten netwerk, waardoor het niet goed mogelijk is om een agent op onopvallende wijze lid te laten worden.

Net op moment dat het onderzoek naar de club dreigt vast te lopen, meldt Kees zich opnieuw, nu bij de officier van justitie. Kees vertelt dat hij is gevraagd om lid te worden van de motorclub, omdat hij als vrachtwagenchauffeur de club goede diensten kan verlenen. De officier van justitie laat deze kans niet liggen en vraagt Kees om lid te worden van de club. Op deze manier kan worden achterhaald waar de motorclub zich precies mee bezig houdt. De officier van justitie en Kees spreken af dat Kees de ontgroening van de club zal doorlopen: het plegen van strafbare feiten is daarbij niet uitgesloten. De officier van justitie legt de met Kees gemaakte afspraken schriftelijk vast, conform de wettelijke vereisten.

Kees doet alles wat nodig is om de leden van de club te.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 1 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 1 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2014/2015.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A, Casus Woeste Wilfried

Deel I

Mohammed van Manen en Wilfried van Wateren zijn al enkele jaren buren in de Rozenstraat in de Bloemenbuurt. Omdat Wilfried door de economische crisis met zijn klusbedrijf de laatste tijd nauwelijks opdrachten binnenhaalt, is hij begonnen met de verbouwing van zijn eigen huis. In de buurt staat Wilfried bekend als ‘Woeste Wilfried’, niet alleen omdat hij een woest uiterlijk heeft, maar ook omdat hij erg tekeer kan gaan als hij kwaad is. De verbouwing van zijn huis pakt hij aan op een manier die past bij zijn bijnaam: met grof geweld. De verbouwing veroorzaakt dan ook veel overlast voor de buren, met name voor Mohammed. De containers met bouwafval staan voor de deur van Mohammed en het voortdurende boren, zagen en timmeren heeft al meermalen tot woordenwisselingen geleid. Daardoor is de spanning tussen de buurmannen flink opgelopen.

Op een mooie zomeravond zit Mohammed in de tuin na te genieten van een heerlijke barbecue. Op dat moment wordt de rust verstoord door het indringende geluid van een slijptol. Het lawaai is afkomstig uit de woning van Wilfried. Voor Mohammed is de maat vol. Hij loopt de tuin van Wilfried in en roept richting de openstaande tuindeuren of Wilfried niet kan stoppen met die herrie. Wilfried komt oververhit zijn huis uit gestormd. ‘Stomme idioot, ik mag in mijn huis doen wat ik wil! Ik zal jou eens verbouwen.’ Terwijl hij slaande bewegingen richting Mohammed maakt, voegt hij daar nog aan toe: ‘Mijn tuin uit of ik haal een mes en snij je kapot!’ Daarop draait Wilfried zich om en rent zijn huis in. Even later komt hij weer naar buiten gestormd en schreeuwt: ‘Ben je hier nou nog?! Wegwezen, ik heb hier een mes.’ En hij maakt met zijn hand een beweging richting zijn broekzak.

Op dat moment grijpt wijkagent Paulus in. De wijkagent was net bezig met zijn ronde in de Bloemenbuurt. Hij is op het geschreeuw afgekomen en heeft de hele woordenwisseling tussen Mohammed en Wilfried gehoord. Wijkagent Paulus houdt Wilfried aan en fouilleert hem. Daarbij wordt er in een van Wilfrieds broekzakken een stiletto gevonden.

Vervolgens wordt Wilfried meegenomen naar het bureau en verhoord door de hulpofficier van justitie in verband met bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Sr). Na dat verhoor beveelt de hulpofficier de inverzekeringstelling van Wilfried.

Vraag 1a

Beoordeel de rechtmatigheid van de fouillering door de wijkagent.

Vraag 1b

Beoordeel de rechtmatigheid van het bevel tot inverzekeringstelling.

Deel II

De politie van bureau Bloemenbuurt krijgt de dag na de aanhouding van Wilfried een anonieme tip binnen over een donkergrijze Mercedes-Benz.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 2 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2014/2015.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A Casus: De advocaat-stagiaire

Deel I

Marja is een pas afgestudeerde juriste met een uitdagende functie als advocaat-stagiaire. Een heel interessante functie, maar echt rijk wordt ze er (nog) niet van. Desondanks laat Marja geen uitverkoop schieten en is ze na werktijd nog vaak te vinden in de dure winkels op de Dam. Al gauw stapelen haar geldproblemen zich op. In een poging om haar diverse schulden af te betalen, neemt Marja een rigoureus besluit: samen met haar vriend Martijn richt ze de gehele zolder van haar woning in als wietplantage. Ze besluiten het goed aan te pakken en investeren in professionele lampen en een flink aantal stekjes. Al snel kunnen Marja en Martijn hun eerste oogst verkopen aan één van de hoofdstedelijke coffeeshops. Marja's geldzorgen lijken eindelijk opgelost.

Het gesjouw met lampen, zakken zand en stekjes is hun opdringerige buurvrouw Truus niet ontgaan. Truus heeft door de vele hennepplanten ook behoorlijk wat last van stank. Ze is ervan overtuigd dat Marja ‘één van de grootste drugsdealers van ons land is’ en besluit daarom anoniem de politie in te lichten over haar vermoedens. Aan de telefoon vertelt Truus uitvoerig wat ze allemaal heeft gezien en geroken en geeft ze een uitgebreide beschrijving van Marja. Politieagenten Boom en De Vries gaan naar aanleiding van de melding naar de woning van Marja. De agenten ruiken buiten een sterke hennepgeur en constateren dat de zolderramen van de woning geblindeerd zijn. Bij terugkeer op het politiebureau wordt contact opgenomen met de energiemaatschappij en uit de opgevraagde gegevens blijkt dat Marja buitensporig veel elektriciteit gebruikt. De officier van justitie overweegt Marja te vervolgen ter zake van overtreding van artikel 3 sub b jo. artikel 11 lid 3 Opiumwet, maar wil daartoe meer duidelijkheid over de omvang van de eventuele hennepplantage en over de klantenkring van Marja.

Hij vaardigt het bevel uit om de gesprekken die worden gevoerd via Marja's mobiele telefoon op te nemen. De rechter-commissaris geeft de hiervoor benodigde machtiging af die voldoet aan alle in de wet gestelde eisen. De machtiging wordt verleend voor een periode van twee weken.

Vraag 1

Beoordeel of het opnemen van de telefoongesprekken rechtmatig is geschied.

Deel II

De methode heeft succes. De eerste dag al horen agenten Boom en Van Dijk, die zijn belast met het afluisteren, dat Marja telefonisch contact heeft met Willem, eigenaar van coffeeshop Smoke. In het gesprek geeft Marja aan dat ze nu naar Willem toekomt om de opbrengst van haar tweede oogst bij hem af te leveren. Gealarmeerd springen agenten Boom en Van Dijk in hun dienstvoertuig en spoeden zich naar coffeeshop Smoke Happy. Wanneer beide.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 12/13: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 12/13: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2012/2013.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A Casus: De Val

Deel I

Op 1 oktober 2007 krijgt de politie in Twello telefoon van een verwarde Karel Koning dat er in zijn tuin aan de Drumstraat een ongeluk heeft plaatsgevonden. Ter plaatse treffen de opsporingsambtenaren een man, genaamd Stefan, aan die kreunend onderaan de stalen brandtrap in de tuin van Karel ligt. Terwijl het inmiddels gearriveerde ambulancepersoneel druk doende is Stefan op een brancard te krijgen en de brancard de steile stalen trap op te hijsen, vertelt een dronken Karel de voor zijn huis toegestroomde buurtgenoten dat hij Stefan alleen een ‘heel klein duwtje’ heeft gegeven, en dat deze toen ‘zomaar’ van de trap is gevallen.

Terwijl de belangstelling toeneemt, let niemand op Karel die de straat uitwaggelt. Stefan overlijdt op weg naar het ziekenhuis aan de verwondingen opgelopen door de val van de trap. De politie wenst Karel te horen op verdenking van doodslag. Nu hij zich al een tijd niet meer in en rond zijn huis heeft vertoond, wordt vermoed dat hij zich in het huis van zijn zoon Jaap ophoudt. Verschillende keren aanbellen bij Jaap levert niets op, maar buurtbewoners vertellen de politie Jaap en een oudere man wel eens voor de ramen te zien.

Op 1 november 2007 begeven drie politieagenten, in bezit van een schriftelijke machtiging van de hulpofficier van justitie tot binnentreden in een woning ter aanhouding van Karel, zich naar de woning van Jaap. Zij bellen aan, maar er wordt niet open gedaan. Zij kijken door het raam naar binnen en zien een slapende man op de bank liggen. Daarop beuken zij de voordeur in. Zij maken de slapende man wakker en vragen hem naar zijn naam en adres. De man geeft aan Karel Koning te zijn en op de Drumstraat te Twello te wonen. De agenten houden hem daarop aan en geven hem de cautie. Terwijl twee van de agenten Karel mee naar de auto nemen, loopt Bas, de derde agent, de trap op. De deur die toegang geeft tot de zolderkamer blijkt afgesloten. Bas forceert deze deur en treft in de kamer een grote hoeveelheid planten aan, die eruit zien als hennepplanten. Hij verzamelt de planten en neemt deze mee naar de auto. Met de planten en Karel rijden de drie agenten naar het politiebureau. Bij aankomst wordt Karel voorgeleid aan de officier van justitie. De drie agenten maken intussen een proces-verbaal van aanhouding van Karel en een procesverbaal van inbeslagneming van de hennepplanten op.

Vraag 1

Is het betreden van de woning van Jaap rechtmatig geschied?

Ga er bij de beantwoording van de volgende vragen telkens van uit dat het betreden.....read more

Access: 
Public
Extra oefententamen 1: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Extra oefententamen 1: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht


Vragen

Vraag 1

Bespreek aan de hand van het arrest Al-Khawaja & Tahery t. Verenigd Koninkrijk (EHRM 15 december 2011, EHRC 2012, 56) of de zogenoemde ‘sole or decisive rule’ een absoluut karakter heeft.

Casus

Op 9 oktober 2013 rijdt Jelle met zijn auto over de Zijlsingel in Leiden. Op het moment dat hij de Kooilaan nadert, wordt hij aangehouden door een arrestatieteam van de politie. Op de vloer bij de bijrijdersstoel treffen de politieagenten een plastic tas aan met daarin twee blauwkleurige diepvrieszakjes met witte stof met een totaalgewicht van één kilogram. Uit een test blijkt later dat het hier gaat om cocaïne.

Jelle wordt vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van één kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (art. 2 jo. art. 10 Opiumwet). Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de aanhouding – met machtiging van de rechter-commissaris – op grond van art. 126m Sv rechtmatig telefoongesprekken van Jelle zijn afgeluisterd, waarin over cocaïne werd gesproken.

Naar aanleiding van de inhoud van deze opnames heeft de officier justitie op grond van art. 126g Sv een rechtsgeldig bevel gegeven tot stelselmatige observatie van Jelle, met het doel om hem op heterdaad te betrappen op het bezit van cocaïne en tot aanhouding over te gaan. Op basis van een tapgesprek bestaat het vermoeden dat Jelle op woensdagochtend 9 oktober 2013 ergens in Leiden cocaïne heeft gekocht. De politie wil daarom onmiddellijk tot aanhouding van Jelle overgaan, maar het observatieteam is Jelle op dat moment net uit het oog verloren. Ook vindt er die dag geen telefoonverkeer plaats via de getapte mobiele telefoon van Jelle. Om die reden besluit de politie om twee stealth-sms-berichten te versturen naar de mobiele telefoon van Jelle, zodat kan worden vastgesteld waar Jelle zich op dat moment (ongeveer) bevindt. Deze informatie leidt ertoe dat hij enige tijd later kan worden aangehouden in Oegstgeest, waarbij de cocaïne in zijn auto wordt aangetroffen.

Door een zogenoemde stealth-sms (‘stille sms’) te verzenden kan de politie op elk gewenst moment vaststellen met welke zendmast een bepaalde telefoon tijdens het ontvangen van dat bericht in verbinding staat. Wanneer iemand een sms-bericht ontvangt, wordt door de ontvangende mobiele telefoon contact gemaakt met een zendmast. De politie kan hiervan gebruik maken om een telefoon te lokaliseren, in de zin dat bepaald kan worden binnen het bereik van welke zendmast de telefoon zich bevindt. Normaliter lukt dat alleen als de betreffende telefoon wordt gebruikt. Door een stealth-sms te zenden hoeft de politie niet te wachten totdat de gebruiker van de telefoon zelf belt of een bericht verstuurt, dan wel door een derde wordt gebeld of bericht. Een stealth-sms is een sms-bericht zonder inhoud, waarvan de ontvanger niet kan zien dat hij dat bericht heeft ontvangen,

.....read more
Access: 
Public
Extra oefententamen 2: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Extra oefententamen 2: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht


Vragen

Het beginsel van interne openbaarheid speelt een belangrijke rol in het Nederlandse strafproces. Beperkingen op het beginsel zijn echter in het vooronderzoek en in het eindonderzoek mogelijk. Daardoor kan het voorkomen dat bepaalde stukken niet aan de processtukken worden toegevoegd, waardoor zelfs ten tijde van het eindonderzoek de verdediging deze stukken niet te zien krijgt.

Vraag 1

a. Geef aan op welke wijze in het Nederlandse recht is geregeld welke stukken aan de processtukken moeten worden toegevoegd en of hierop een uitzondering mogelijk is.

b. Hoe verhoudt deze regeling zich tot de jurisprudentie van het EHRM op dit punt?

Casus

Jasper wordt gedagvaard wegens vernieling (art. 350 Sr).

In het dossier zitten de volgende stukken. Alle betrokkenen zijn volwassen. De afkorting PV staat voor ‘proces-verbaal’.

  1. Een PV van verhoor door de politie van getuige Lotte, die verklaart: ‘Ik zag een groep van vier jongemannen lopen. De kleinste van de groep herkende ik als Jasper, een buurjongen. Jasper had een groene jas aan. Ik zag dat hij met een verfspuitbus een graffiti tag zette in de vorm van een pentagram. Daarna gooide hij de spuitbus weg. Ik heb toen de politie gebeld met dit verhaal en heb duidelijk het signalement en de naam van Jasper doorgegeven. Ik doe hierbij aangifte van vernieling, want mijn muur is nu beklad. en dat is een heel gedoe om die weer schoon te krijgen.’

  2. Een PV van verhoor door de politie van verdachte Jasper, die verklaart: ‘Ik liep door de straat waar Lotte woont. Ik woon daar ook. Ik heb geen graffiti tag gezet. Ik had een groene jas aan. We waren met z’n vieren. Ik ben de kleinste van de groep’.

  3. Een PV van bevindingen van opsporingsambtenaren Jansen en Mulder, waarin staat dat zij naar aanleiding van de melding van Lotte meteen poolshoogte zijn gaan nemen. Op de muur van Lotte zien zij een graffiti tag in de vorm van een pentagram. De verf was nog nat. Op een pleintje verderop treffen zij vier mannen en ze horen dat één van hen (de kleinste, met een groene jas) ‘Jasper’ wordt genoemd. De mannen worden aangehouden terzake van vernieling (art. 350 Sr) en voorgeleid op het bureau. Nadat zij de cautie hebben gekregen en met een advocaat hebben gesproken, zijn de ze door de politie verhoord. De spuitbus die Jasper volgens Lotte zou hebben weggegooid is de dag na het voorval niet meer teruggevonden.

  4. Een aantal PV’s van verhoor door de politie van de andere verdachten. Zij ontkennen iedere betrokkenheid bij het zetten van de tag en verklaren ook alle drie dat zij niet gezien hebben dat Jasper een tag zette en dat hij ook geen spuitbus met verf bij zich had.

Ga er van uit dat

.....read more
Access: 
Public
Extra oefententamen 3: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Extra oefententamen 3: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht


Vragen

Deel A: Casus lekkende rechercheur

Bij de politie Rotterdam is al enige tijd een man werkzaam als rechercheur, genaamd Piet. Piet staat onder leiding van een districtschef, waarbij al enige tijd het vermoeden bestaat dat Piet informatie lekt over zijn werk naar het criminele milieu. De chef komt er toevalligerwijs achter dat Jurian, de neef van Piet met wie Piet altijd op dinsdagmiddag voetbalt, een van de verdachten is in het grootschalige opsporingsonderzoek naar drugshandel door de biljartclub “Angels of the sea”. Omdat de chef graag wil weten of zijn vermoedens kloppen, besluit hij deze vermoedens verder te gaan onderzoeken en daartoe maakt hij een gefingeerd proces-verbaal op, waarin wordt gerelateerd dat een lid van de biljartclubclub aan de CIE bijzonder waardevolle informatie over een op
handen zijnde transport heeft gegeven. Aan Piet wordt gevraagd dit p-v te bezorgen bij de Ovj belast met het onderzoek naar de “Angels of the sea”. Ondertussen wordt door de districtschef opdracht gegeven om Piet te observeren. Opsporingsambtenaar Eva van de Nationale Recherche wordt ingeschakeld als observant. Hij zit op dinsdagmiddag vanaf 13.00 uur aan een tafeltje
bij de voetbalclub van Piet. Om 13.30 uur komt Piet binnen, gaat bij Jurian aan tafel zitten en overhandigt hem direct een papier: “Moet je dit eens lezen”. Na lezing gaat Jurian naar buiten en staat daar enige tijd te telefoneren. Als hij terugkomt, hoort Eva hem tegen Piet zeggen: “Hij is
woest en komt nu direct naar mijn huis.” Eva volgt Piet en Jurian naar het huis van
Jurian. Kort nadat Piet en Jurian naar binnen zijn gegaan, ziet Eva dat een man bij het
huis aanbelt en wordt binnengelaten. Een kwartier later ziet Eva de man en Jurian het huis
verlaten, en later ook Piet. De volgende dag verschijnt Piet op zijn werk. Hij kijkt een beetje bleek. Vervolgens wordt hij aangehouden.

Vraag 1

Was de observatie, onder leiding van Eva, rechtmatig?

Vervolgens wil het toeval dat de Ovj ook een bevel tot opnemen van vertrouwelijke communicatie in het huis van Jurian heeft gegeven. Uit onderzoek was gebleken dat veel Angels, waaronder ook de verdachten in het drugsonderzoek vallen, regelmatig bij hem thuis komen. Een paar dagen eerder is door de politie in het huis van Jurian afluisterapparatuur geplaatst. De opname van dezelfde dag als waarop de observatie plaatsvond, laat in de namiddag een woedende stem horen die schreeuwt: “Waar is dat papier?”, “Wie is die vent?”, “Hoezo weet je dat niet, agentje? Dan ga je dat nu uitzoeken! Anders is het over met de deal, nee, dan is het over met jou!” En een andere stem: “Hé, don’t shoot the messenger, kom mee, laat hem met rust.”

Nadat Piet is overgebracht naar een van de verhoorkamers, delen de verhorende

.....read more
Access: 
Public
Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafprocesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie van de website. Zoek bijvoorbeeld op auteur, titel van een boek maar ook bijvoorbeeld op naam van een arrest.
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1986
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.