Oefententamens Strafprocesrecht - UU
- 2398 keer gelezen
Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2012/2013.
Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.
Deel I
Op 1 oktober 2007 krijgt de politie in Twello telefoon van een verwarde Karel Koning dat er in zijn tuin aan de Drumstraat een ongeluk heeft plaatsgevonden. Ter plaatse treffen de opsporingsambtenaren een man, genaamd Stefan, aan die kreunend onderaan de stalen brandtrap in de tuin van Karel ligt. Terwijl het inmiddels gearriveerde ambulancepersoneel druk doende is Stefan op een brancard te krijgen en de brancard de steile stalen trap op te hijsen, vertelt een dronken Karel de voor zijn huis toegestroomde buurtgenoten dat hij Stefan alleen een ‘heel klein duwtje’ heeft gegeven, en dat deze toen ‘zomaar’ van de trap is gevallen.
Terwijl de belangstelling toeneemt, let niemand op Karel die de straat uitwaggelt. Stefan overlijdt op weg naar het ziekenhuis aan de verwondingen opgelopen door de val van de trap. De politie wenst Karel te horen op verdenking van doodslag. Nu hij zich al een tijd niet meer in en rond zijn huis heeft vertoond, wordt vermoed dat hij zich in het huis van zijn zoon Jaap ophoudt. Verschillende keren aanbellen bij Jaap levert niets op, maar buurtbewoners vertellen de politie Jaap en een oudere man wel eens voor de ramen te zien.
Op 1 november 2007 begeven drie politieagenten, in bezit van een schriftelijke machtiging van de hulpofficier van justitie tot binnentreden in een woning ter aanhouding van Karel, zich naar de woning van Jaap. Zij bellen aan, maar er wordt niet open gedaan. Zij kijken door het raam naar binnen en zien een slapende man op de bank liggen. Daarop beuken zij de voordeur in. Zij maken de slapende man wakker en vragen hem naar zijn naam en adres. De man geeft aan Karel Koning te zijn en op de Drumstraat te Twello te wonen. De agenten houden hem daarop aan en geven hem de cautie. Terwijl twee van de agenten Karel mee naar de auto nemen, loopt Bas, de derde agent, de trap op. De deur die toegang geeft tot de zolderkamer blijkt afgesloten. Bas forceert deze deur en treft in de kamer een grote hoeveelheid planten aan, die eruit zien als hennepplanten. Hij verzamelt de planten en neemt deze mee naar de auto. Met de planten en Karel rijden de drie agenten naar het politiebureau. Bij aankomst wordt Karel voorgeleid aan de officier van justitie. De drie agenten maken intussen een proces-verbaal van aanhouding van Karel en een procesverbaal van inbeslagneming van de hennepplanten op.
Is het betreden van de woning van Jaap rechtmatig geschied?
Ga er bij de beantwoording van de volgende vragen telkens van uit dat het betreden van Jaaps woning rechtmatig was.
Was de aanhouding van Karel rechtmatig?
Hadden de agenten Karel de cautie moeten geven voordat ze hem naar zijn personalia vroegen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Was het optreden van opsporingsambtenaar Bas rechtmatig?
Deel II
Op het politiebureau worden van de planten monsters genomen, die vervolgens worden getest met de daarvoor bestemde apparatuur. Het blijkt om cannabis te gaan. Op grond van de desbetreffende richtlijn wordt door de officier van justitie aan Jaap een transactie aangeboden van 3000 euro. Jaap, dankbaar dat hem een openbare terechtzitting bespaard wordt, accepteert de transactie en vertelt de barman in het buurtcafé opgelucht wat hem overkomen is. Zo komt de buurman van Jaap daags na de acceptatie ter ore dat Jaap er met een transactie vanaf komt. Deze buurman heeft al jaren last van de geur en de warmte die uit het huis van Jaap komen. Hij had gehoopt dat Jaap na de vorige twee transacties terzake van hennepteelt zijn lesje wel zou hebben geleerd, maar nu wil hij dat Jaap eindelijk voor de rechter wordt gebracht.
Kan de buurman zich ex artikel 12 Sv beklagen over de beslissing Jaap een transactie aan te bieden? Motiveer uw antwoord.
Stel: aan Jaap wordt geen transactie aangeboden, maar hij wordt gedagvaard ter zake van overtreding van art. 3 onder b jo. 11 lid 2 Opiumwet. Stel bovendien dat de rechter het optreden van opsporingsambtenaar Bas onrechtmatig oordeelt.
Welk(e) rechtsgevolg(en) kan de rechter aan deze onrechtmatigheid verbinden? Motiveer uw antwoord.
Noem drie vervolgingshandelingen van de officier van justitie.
Wilfried wordt verdacht van seksueel misbruik van het dertienjarige dochtertje van zijn buren (art. 245 Sr). De raadsman van Wilfried deelt tijdens het onderzoek ter terechtzitting mee dat de verdediging tijdens het vooronderzoek niet in staat is gesteld de getuige te ondervragen en verzoekt de rechtbank om de getuige op te roepen om ter zitting te verschijnen. De rechtbank weigert dit, omdat zij aan een speciaal daartoe opgemaakt deskundigenrapport het gegronde vermoeden ontleent dat de gezondheid van deze getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht. De verklaringen van het slachtoffer zijn vastgelegd op een videoband, die ter terechtzitting wordt afgespeeld. Wilfried wordt door de rechtbank veroordeeld en het bewijs rust in beslissende mate op de in het vooronderzoek door het slachtoffer afgelegde verklaring.
a. Op grond van welke bepaling uit het Wetboek van Strafvordering heeft de rechtbank het verzoek van de raadsman afgewezen?
b. Getuigt de bovengenoemde gang van zaken van een formele of van een materiële invulling van het onmiddellijkheidsbeginsel? Beargumenteer uw antwoord.
Bespreek twee ontwikkelingen in de jurisprudentie waardoor het negatief-wettelijk bewijsstelsel (art. 338 Sv) in de praktijk vrijwel een vrij bewijsstelsel is geworden.
De bevoegdheid tot betreden van plaatsen is altijd een steundwangmiddel. In casu is het een steundwangmiddel van het dwangmiddel aanhouding (art. 55 lid 2 Sv) en het staat in het teken van het doel van de aanhouding. De machtiging tot binnentreden is gekoppeld aan een bepaald doel, in casu aanhouding.
Art. 2 Awbi houdt in dat een opsporingsambtenaar die zonder toestemming van de bewoner een woning wil binnentreden, een schriftelijke machtiging moet hebben. In casu is er inderdaad sprake van binnentreden zonder toestemming (voordeur inbeuken) en er is een schriftelijke machtiging gegeven door de hulpofficier (art. 3 lid 1 Awbi). De machtiging is gegeven aan opsporingambtenaren (politieagenten zijn o.g.v. art. 141 sub b opsporingsambtenaren) die bevoegd is een woning binnen te treden (art. 4 Awbi jo art. 55 lid 2 Sv). Er moet nog gekeken worden of er aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan (Braak bij binnentreden-arrest). In casu is er een inbreuk gemaakt op het recht van huisvrede (voordeur inbeuken). Als overgegaan wordt tot een inbreuk op het recht van huisvrede, moet dit op zodanige wijze geschieden dat de inbreuk niet groter is dan wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden (Braak bij binnentreden). Het gaat er dus om dat een redelijke verhouding tussen inbreuk en omstandigheden wordt gezocht, hetgeen in dit geval neer zou komen op de gelegenheid geven aan de bewoners om de opsporingambtenaar binnen te laten. De politieagenten hebben al eerder verschillende keren aangebeld. Alvorens binnen te gaan bellen ze weer aan. Er is dus aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan. Kortom, binnentreden ter aanhouding is rechtmatig.
Het antwoord dat het binnentreden onrechtmatig is omdat er niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is ook goed gerekend, mits goed beargumenteerd.
De aanhouding lijkt problematischer te zijn. Er zijn twee soorten aanhouding: aanhouding bij heterdaad en aanhouding buiten heterdaad. Voor aanhouding bij heterdaad (art. 53 Sv) is er geen bevel/toestemming nodig en de aanhoudingbevoegdheid komt aan eenieder toe. Artikel 128 Sv geeft aan wanneer er sprake is van ontdekking op heterdaad: “Ontdekking op heterdaad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is”. Het geval van ontdekking op heterdaad wordt niet aanwezig geacht, dan kort na het feit van ontdekking (art. 128 lid 2 Sv). In casu is het feit op 1 oktober begaan en de aanhouding vindt plaats op 1 november. Er is dus geen sprake van aanhouding bij heterdaad.
Aanhouding buiten heterdaad (art. 54 Sv) is alleen toegelaten in gevallen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten zoals omschreven in art. 67 lid 1 Sv. Er moet sprake zijn van een verdenking van:
a) een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, of
b) een misdrijf genoemd in art. 67 lid 1 sub b en c. Op doodslag staat een gevangenisstraf van maxima al 15 jaar (art. 287 Sr). Aan deze eis is dus voldaan. Er moet ook sprake zijn van een verdachte.
Karel is verdachte in de zin van art 27 lid 1 Sv, want uit feiten en omstandigheden, namelijk het aantreffen van Stefan in de tuin van Karel onderaan de brandtrap, het vertellen tegen buurtbewoners dat hij Stefan een klein duwtje heeft gegeven en het verdwijnen van Karel, vloeit een redelijke vermoeden van schuld aan een strafbaar feit (namelijk doodslag) voort. Buiten heterdaad komt de aanhoudingsbevoegdheid niet aan eenieder toe. Ten eerste is de officier van justitie bevoegd (art. 54 lid 1 Sv). Als zijn optreden niet kan worden afgewacht, dan mag de hulpofficier aanhouden (art. 54 lid 2 Sv) onder de voorwaarde dat hij van de aanhouding kennis geeft aan de officier van justitie. Kan op het optreden van de hulpofficier niet worden gewacht dan, en alleen in die situatie, is iedere opsporingambtenaar bevoegd (art. 54 lid 3 Sv), onder de voorwaarde dat verdachte onverwijld voor de officier van justitie of hulpofficier wordt geleid. Indien de zaak niet spoedeisend is en op het optreden van de officier van justitie kan worden gewacht, behoeft de officier van justitie niet daadwerkelijk zelf op te treden. Hij kan de aanhouding ook bevelen. Zo een bevel moet dan wel worden gegeven. Het is dan een bevel en geen machtiging: er moet dan gevolg aan worden gegeven. In casu geschiedt de aanhouding door politieagenten die krachtens art. 141 Sv opsporingsambtenaren zijn. Zij hebben dus een bevel van de officier van justitie nodig, tenzij de situatie als spoedeisend wordt beschouwd. Hier zijn er drie antwoorden mogelijk:
In de praktijk wordt doodslag als een spoedeisende situatie beschouwd en het kan dus gezegd worden dat in casu de politieagenten geen bevel van de officier van justitie nodig hadden, omdat het over doodslag gaat en op het optreden van de officier van justitie niet kan worden gewacht. Karel wordt bij aankomst aan de officier van justitie voorgeleid, dus de aanhouding is rechtmatig.
Er is sprake van een spoedeisende situatie en er kan niet worden gewacht op het optreden van de officier van justitie. Op grond van art. 54 lid 2 Sv treedt de hulpofficier op en het bevel tot aanhouding ligt impliciet besloten in de machtiging tot binnentreden in een woning ter aanhouding. Karel is ook onverwijld aan de officier voorgeleid, dus de aanhouding is rechtmatig.
In casu lijkt er geen sprake van een spoedeisende situatie te zijn. Bovendien is er ook geen bevel gegeven door de officier van justitie. Het is een wens van de politie (terwijl de opsporing onder het gezag van de officier van justitie valt, art. 132a Sv). Kortom, de aanhouding lijkt onrechtmatig.
De cautieplicht geldt bij verhoren van verdachte. Daarvan is sprake indien in een persoonlijk contact tussen opsporingsambtenaar en de verdachte de laatste vragen worden gesteld over strafbare feiten. Het vragen naar personalia wordt door de Hoge Raad niet als verhoor gezien. Alleen in gevallen waarin het vragen van personalia een onderdeel van de waarheidsvinding is en dus een schakel in het bewijsvoering, wordt het vragen van personalia als onderdeel van het verhoor opgevat en dus moet de cautie worden gegeven. Daar staat tegenover dat de wetgever blijkens art. 52 Sv het vragen naar personalia klaarblijkelijk als een aparte, naast het verhoor staande, handeling heeft gezien. In casu lijkt geen sprake te zijn van een situatie waarin het vragen van personalia als een onderdeel van het verhoor kan worden opgevat, dus is er geen cautie nodig.
De opsporingsambtenaren hebben de woning rechtmatig betreden. Dan geldt dat zij bevoegd zijn in de woning rond te kijken en eventueel tot inbeslagneming van hetgeen als toevallige vondst wordt aangetroffen en voor inbeslagneming vatbaar is. Bas gaat naar de zolderverdieping, treft daar hennepplanten aan en neemt deze in beslag. Dat gebeurt echter als het doel van de betreding van de woning, de aanhouding van Karel, reeds is bereikt. De bevoegdheid tot betreden van plaatsen is altijd een steundwangmiddel; in deze casus is het een steundwangmiddel van het dwangmiddel aanhouding (art. 55 lid 2 Sv) en staat het in het teken van het doel van de aanhouding. Dat blijkt ook uit de machtiging tot binnentreden die is gekoppeld aan een bepaald doel, in casu aanhouding. (Art. 6 lid 1 sub c Awbi). De bevoegdheid in de woning rond te kijken vervalt dus zodra het hoofddwangmiddel, in casu aanhouding, is bereikt. Voor een ander doel dan de aanhouding mag de bevoegdheid aanwezig te zijn en rond te kijken in het huis niet worden gebruikt, op grond van het ongeschreven rechtsbeginsel van zuiverheid van oogmerk (of: verbod van détournement de pouvoir). Het is dan ook onrechtmatig in de woning rond te kijken na de aanhouding. De doorzoeking, die Bas in casu inzet (het forceren van de deur is een doorzoekingshandeling) is reeds daarom onrechtmatig. Bovendien voldoet Bas niet aan de vereisten van art. 97 Sv of art. 110 Sv. Uit de laatstgenoemde artikelen blijkt immers dat de bevoegdheid tot doorzoeking uitsluitend toekomt aan de rechter-commissaris, dan wel -in spoedgevallen- aan de (hulp)officier (met een machtiging van de rechtercommissaris). [Het kan hier al helemaal niet om 55a gaan, want Karel is al aangehouden] Het resultaat, inbeslagneming van de hennepplanten, is derhalve onrechtmatig geschied.
Er zijn drie voorwaarden wil een beklag ex art. 12 Sv ontvankelijk zijn.
De buurman moet rechtstreeks belanghebbende zijn in de zin van artikel 12 lid 1 Sv. Hij moet dan volgens de HR door het achterwege blijven van strafvervolging worden getroffen in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat. Hij moet een bijzonder belang hebben bij de strafvervolging, dat objectief bepaalbaar en redelijk is.
Er moet sprake zijn van niet of niet verdere vervolging van een strafbaar feit of van vervolging terzake van een ander feit dan klager wenst (art. 12 lid 1 Sv en arrest Zeeuwse motorrijder).
Het beklag moet binnen de termijn van drie maanden na de datum waarop de belanghebbende met de transactie bekend is geraakt, zijn ingesteld. (Art.12k lid 1 Sv)
Ad 1) Er zijn twee antwoorden mogelijk op de vraag of de buurman ‘rechtstreeks belanghebbende’ in de zin van artikel 12 Sv is:
Ja, de buurman heeft een objectief bepaalbaar (niet afhankelijk van een andere subjectieve waardering van het niet vervolgen) en redelijk belang bij de vervolging. Zijn woongenot is in het geding en de overlast is meetbaar.
Nee, onder ‘rechtstreeks belanghebbende’ wordt een (rechts)persoon verstaan die in nader verband tot het strafbare feit staat dan de buurman in casu. Alleen van de direct benadeelde, het slachtoffer, en nabestaanden is zeker dat deze aan de eis voldoen.
Ad 2) Er is sprake van niet vervolgen van een strafbaar feit. Met het aanbieden en aanvaarden van een transactie is sprake van een beslissing Jaap niet te vervolgen; de acceptatie door Jaap doet immers ingevolge art. 74 lid 1 Sr het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie vervallen.
Ad 3) De buurman is ‘daags na’ de acceptatie bekend geraakt met de transactie. Hij kan dus binnen de termijn van drie maanden die in art. 12k lid 1 Sv wordt genoemd, een beklag indienen.
Ingevolge artikel 359a Sv heeft de rechter vier mogelijkheden indien hij optreden in het vooronderzoek onrechtmatig oordeelt: oplegging van een van de sancties genoemd in art. 359a lid 1 onder a, b, en c, en het geven van het oordeel dat onrechtmatig is gehandeld, zonder daaraan een rechtsgevolg te verbinden (zie arrest Afvoerpijp, r.o.3.6.1) Bij de keuze dient de rechter acht te slaan op de drie factoren genoemd in art. 359a lid 2 Sv: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim – dit moet worden beoordeeld door acht te slaan op de omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid – en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Niet alle vier de rechtsgevolgen zijn een optie in dit geval. Niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie is niet aan de orde, want tot die sanctie dient de rechter alleen te komen bij een ernstige inbreuk op beginsel en van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (Afvoerpijp, r.o.3.6.5), of wanneer het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt.
De andere rechtsgevolgen zijn alle drie mogelijk.
Bewijsuitsluiting is aan de orde indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, door de onrechtmatigheid een belangrijk strafvorderlijk voorschrift is geschonden en wel in aanzienlijke mate (Afvoerpijp r.o. 3.6.4). Betoogd kan worden dat aan deze voorwaarden is voldaan. Het bewijs van het strafbare feit – proces-verbaal van inbeslagneming – is rechtstreeks afkomstig van het onrechtmatige optreden, het voorschrift dat is overtreden (de regeling van betreden van een woning) strekt ertoe het huisrecht, een belangrijk grondrecht, te beschermen, en het onbevoegd rondneuzen in iemands huis en openbreken van deuren is een aanzienlijke overtreding van deze regeling. Daar komt nog bij (mate van verwijtbaarheid) dat de ambtenaar zich van de overschrijding van zijn bevoegdheid terdege bewust moet zijn geweest.
Strafvermindering is aan de orde indien de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft geleden, veroorzaakt door het verzuim welk nadeel geschikt is voor compensatie door strafvermindering en strafvermindering in het licht van de ernst van het verzuim en het belang van het geschonden voorschrift ook is gerechtvaardigd. (Afvoerpijp r.o. 3.6.3). Betoogd kan worden dat strafvermindering zal worden toegepast: Jaap heeft door het onrechtmatige optreden van Bas daadwerkelijk nadeel geleden, het is zijn huis, dus hij is in zijn huisrecht aangetast, de planten zijn gevonden en hebben geleid tot strafvervolging). Dit nadeel is geschikt voor compensatie door strafvermindering, terwijl het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim niet van dien aard zijn dat strafvermindering niet gerechtvaardigd kan worden geacht. Het geschonden voorschrift dient weliswaar het huisrecht, maar de aanwezigheid van Bas was oorspronkelijk wel rechtmatig, hij was slechts kort onbevoegd in het huis aanwezig en Jaap was zelf niet thuis, dus van een aanmerkelijke schending van het voorschrift is geen sprake.
Ook is het niet geheel ondenkbaar dat de rechter het verzuim constateert en er geen rechtsgevolg aan verbindt, omdat hij gelet op de wegingsfactoren van lid 2 (belang van het voorschrift, ernst van het verzuim en veroorzaakt nadeel) geen aanleiding ziet de verdachte te compenseren. Dan moet wel betoogd worden dat er geen aanleiding is tot compensatie van de verdachte tegen de achtergrond van het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel. In lijn met het arrest Parfumflesje – daar werd de redenering gevolgd dat de onrechtmatige fouillering geen nadeel voor de verdachte opleverde in de zin van artikel 359a lid 2, aangezien de diefstal was gezien en de verdachte waarschijnlijk hoe dan ook zou zijn ‘gepakt’ (gefouilleerd door de ingeschakelde politie of via de verklaring van de ooggetuige) – zou geredeneerd kunnen worden dat het slechts toeval was dat de agenten Karel direct al aantroffen, en dat ze anders hoe dan ook het huis doorgelopen zouden zijn en de planten waarschijnlijk hadden ontdekt.
Vervolgen is het betrekken van een rechter in de zaak door het Openbaar Ministerie (NB: door de introductie van de strafbeschikking bij invoering van de wet OM-afdoening wordt de definitie van het vervolgingsbegrip gewijzigd: onder bepaalde voorwaarden kan het Openbaar Ministerie zelfstandig strafbare feiten vervolgen en afdoen met oplegging van een sanctie). De officier van justitie kan een rechter in de zaak betrekken door: het vorderen van voorlopige hechtenis (art. 63 e.v. Sv), de vordering tot instelling van een gerechtelijk vooronderzoek (art. 181 Sv), het dagvaarden van de verdachte voor het onderzoek ter terechtzitting (art. 253 Sv).
Eventueel: de vordering tot het verlenen van een machtiging tot opening van een strafrechtelijk financieel onderzoek (art. 126 Sv), de vordering tot het verlenen van een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag in de zin van art. 94a Sv (art. 103 Sv).
a. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek gegrond op art. 315 Sv op grond van het noodzakelijkheidscriterium. Het verzoek is immers pas ter terechtzitting gedaan.
Het antwoord: de afwijzing is gegrond op art. 288, eerste lid, aanhef en sub b Sv is ook goed gerekend, indien duidelijk is gemaakt dat de verdachte of diens raadsman voorafgaande aan het onderzoek ter terechtzitting ex art. 263 Sv de getuige door de officier van justitie heeft doen oproepen, waarna deze oproeping door de officier van justitie op één van de gronden genoemd in art. 264 Sv is geweigerd, en de verdachte of diens raadsman vervolgens aan de zittingsrechter overeenkomstig art. 287, derde lid, aanhef en onder a Sv verzocht heeft de getuige alsnog op te roepen om ter terechtzitting te verschijnen.
b. De gang van zaken getuigt van een formele invulling van het onmiddellijkheidsbeginsel. Het onmiddellijkheidsbeginsel houdt in dat de zittingsrechter recht doet op basis van het materiaal dat ter zitting door hemzelf of ten overstaan van hem naar voren is gebracht. De Nederlandse rechter kan, sinds de De auditu-jurisprudentie, getuigenverklaringen voor het bewijs bezigen, ook al zijn deze verklaringen niet ten overstaan van hemzelf, dus tijdens het onderzoek ter terechtzitting, maar alleen tijdens het voorbereidend onderzoek afgelegd. Indien deze in het voorbereidend onderzoek afgelegde verklaringen zijn vastgelegd in een proces-verbaal, hoeven de getuigen niet ook nog op de terechtzitting te verschijnen. Indien deze processen-verbaal tijdens het onderzoek ter terechtzitting worden voorgelezen, dan worden de getuigenverklaringen geacht ter zitting te zijn afgelegd. Dit betekent dat wij in Nederland een formele betekenis hechten aan het onmiddellijkheidsbeginsel.
Het Nederlandse bewijsstelsel wordt aangeduid als een negatief-wettelijk stelsel. Het is een wettelijk stelsel, omdat het bewijs alleen maar met in de wet opgesomde bewijsmiddelen mag worden geleverd. De term negatief duidt erop dat de rechter het feit niet bewezen mag verklaren, als hij uit de bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen, dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan. Door de aanvaarding van de (schriftelijke) de auditu-verklaring behoeft het bewijsmateriaal, voorzover getuigenverklaringen behelzend, niet meer ten overstaan van de zittingsrechter te worden geproduceerd. De directe getuige blijft buiten de zittingszaal. Dit heeft tot gevolg gehad dat bij de bewijsgaring in strafzaken het accent van het eindonderzoek is verschoven naar het voorbereidend onderzoek. In veel zaken wordt ter terechtzitting slechts het tevoren vergaard bewijsmateriaal geëvalueerd.
Een andere ontwikkeling is dat de betekenis van de ‘unus testis nullus testis’-regel van artikel 342, tweede lid Sv is beperkt: het tweede bewijsmiddel hoeft de getuigenverklaring niet te bevestigen. Eén onderdeel van de tenlastelegging kan door de getuigenverklaring worden bewezen, terwijl een ander onderdeel door dat tweede bewijsmiddel kan worden bewezen. Nog een ontwikkeling betreft het voorschrift van artikel 341, derde lid Sv, dat in de praktijk opzij is gezet doordat alleen diegenen als medeverdachten worden aangemerkt wier zaken zijn gevoegd. Dat komt vrijwel niet voor, wel de gelijktijdige behandeling van de zaken tegen verscheidene verdachten. In processuele zin geldt de verklaring van de medeverdachte dan als getuigenverklaring.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens voor Strafprocesrecht aan de Universiteit Utrecht.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2329 |
Add new contribution