Rechtseconomie - Rechten - UL - B2 - Oefententamens
- 3669 keer gelezen
Een grote bank genaamd Bonk heeft een contract gesloten met softwareontwikkelaar Slok voor de levering van een nieuw computerprogramma. Bonk heeft de overeengekomen prijs van € 8 miljoen vooruit betaald.
Bonk verwacht met het nieuwe computerprogramma aanzienlijk goedkoper te kunnen werken. De brutowinst zal daardoor toenemen met € 12 miljoen. In dat bedrag is de aanschafprijs van het nieuwe computerprogramma echter nog niet meegenomen. Ook niet meegenomen zijn de kosten van de voorbereidingsinvestering van € 1 miljoen; voorafgaand aan de ingebruikneming van het programma moeten namelijk alle PC’s vervangen worden. Bonk wacht met deze voorbereidingsinvestering totdat het nieuwe programma daadwerkelijk beschikbaar is.
Bij het sluiten van het contract heeft Slok de ontwikkelingskosten van het nieuwe computerprogramma geschat op € 7 miljoen. Omdat eerst nog een andere opdracht moest worden afgemaakt, neemt Slok de opdracht van Bonk pas na enige tijd ter hand. Als dat moment is aangebroken, komt Slok tot de conclusie dat de opdracht aanzienlijk ingewikkelder is dan eerder gedacht. De ontwikkelingskosten zullen niet uitkomen op € 7, maar op € 9 miljoen. Slok vraagt zich af of nakoming van het contract nog wel zinvol is.
In het contract is overeengekomen dat Bonk bij niet-nakoming recht heeft op restitutie. De transactiekosten zijn zo hoog zijn, dat ze heronderhandeling uitsluiten.
Zal Slok het contract nakomen of niet? Is die uitkomst efficiënt?
In hoeverre veranderen de antwoorden onder a. als de transactiekosten verwaarloosbaar klein zouden zijn?
Stel dat de partijen in het contract niet zouden hebben geopteerd voor restitutie bij niet-nakoming, maar voor schadevergoeding op basis van het positieve contractbelang.
Zou Bonk in dat geval ook hebben gewacht met de voorbereidingsinvestering?
Uitgaande van het antwoord onder c., zou SlokSlok het contract nakomen of niet? Is die uitkomst efficiënt?
Een land heeft 2 miljoen woningen, die door hun specifieke ligging verschillen wat betreft het inbraakrisico. Op basis van postcode en huisnummer kunnen twee even grote groepen worden onderscheiden: voor de woningen in groep 1 is het inbraakrisico 20%, voor de woningen in groep 2 is het inbraakrisico 40%.
Overigens zijn de woningen in de twee groepen volstrekt vergelijkbaar. Per woning verdienen de bewoners € 30.000 per jaar. Als er in een woning wordt ingebroken, bedraagt de schade € 20.000. De nutsfunctie, die aangeeft welk nut de bewoners ontlenen aan het beschikbare inkomen, is voor elke woning gelijk en wordt gegeven door figuur 2. Zie Bijlage 2
Er zijn tal van particuliere verzekeringsmaatschappijen die verzekeringen aanbieden om het risico van woninginbraak te dekken. De uitvoeringskosten per polis bedragen € 1.000. De verzekeringsmarkt wordt gekenmerkt door volledige mededinging en verkeert in een lange termijn evenwicht.
Hoe hoog is de premie die de bewoners van de twee onderscheiden groepen woningen maximaal voor een verzekering tegen woninginbraak willen betalen?
Welke premie brengen de verzekeringsmaatschappijen aan de onderscheiden groepen in rekening? Wie verzekert zich?
In de politiek wordt scheef aangekeken tegen de ontstane situatie. Het wordt niet passend geacht dat burgers puur op basis van postcode en huisnummer verschillende premies voor een inbraakverzekering zouden moeten betalen.
Stel dat de overheid de verzekeringsmaatschappijen zou verbieden om puur op basis van postcode en huisnummer premiedifferentiatie toe te passen. Wie zullen dan uiteindelijk een inbraakverzekering afsluiten?
Levert die ingreep van de overheid een verbetering van de maatschappelijke welvaart op? Wat betekent de ingreep voor de verdeling van die welvaart?
In een land leven 50 drugsdealers. Ze zijn allemaal rationeel en risiconeutraal. Ieder van hen heeft met de handel in drugs een aanzienlijk vermogen opgebouwd van € 2.000.000.
Iedere drugshandelaar is in de gelegenheid om met de productie en verkoop van drugs een persoonlijk gewin te realiseren van € 400.000 per jaar. Met die drugs brengt iedere handelaar een schade toe aan de volksgezondheid van € 300.000 per jaar.
De overheid is gebonden aan internationale verdragen en probeert de drugshandel aan te pakken. Dat is echter een arbeidsintensieve en dus dure aangelegenheid. De kosten van het realiseren van een pakkans bedragen € 250.000 per procent per jaar. De pakkans kan in stapjes van steeds 1% worden veranderd. De tenuitvoerlegging van gevangenisstraf kost de overheid € 400 per persoon per dag.
Vanwege de beperkte middelen heeft de overheid tot nu toe gekozen voor een beleid met een pakkans van 2% per jaar. Op de handel in drugs is een gevangenisstraf gezet van 250 dagen.
Gevangenisstraf betekent voor een drugshandelaar een aanzienlijk verlies aan welbevinden. Weliswaar kan hij ook vanuit de gevangenis zijn business blijven aansturen, zodat van inkomensderving geen sprake is. Maar hij kan natuurlijk niet voluit genieten van het opgebouwde vermogen. Al met al kan de waarde van een dag gevangenisstraf voor een drugshandelaar worden geraamd op € 800.
Wat zijn de consequenties voor de maatschappelijke welvaart als de overheid deze vorm van criminaliteit ongemoeid zou laten?
Welke gevolgen heeft de door de overheid gekozen aanpak voor de omvang van de drugshandel?
Leidt het door de overheid ontwikkelde criminaliteitsbeleid tot een maatschappelijke welvaartsverbetering ten opzichte van de situatie onder a.?
De overheid krijgt het advies het drugsbeleid te intensiveren. In dat verband wordt overwogen om een kaalpluk-regeling in te voeren. Die zou inhouden dat drugshandelaren die worden gepakt niet alleen een gevangenisstraf moeten uitzitten, maar ook te maken krijgen met een ontneming van het met drugshandel opgebouwde vermogen.
Ga na welke gevolgen die maatregel heeft voor de omvang van de drugshandel. In hoeverre verandert de maatschappelijke welvaart ten opzichte van de situatie onder c.?
Dader Arie A. kan door zijn handelen schade toebrengen aan slachtoffer Billy B. Billy B. van zijn kant heeft geen enkele invloed op het ontstaan van de schade.
De kans op schade is afhankelijk van de zorg die Arie A. bij zijn handelen betracht. Betracht Arie A. geen zorg, dan ontstaat er zeker schade. De kans op schade wordt kleiner, naarmate Arie A. meer zorg betracht. Wanneer Arie A. maximale zorg betracht, wordt de kans op schade zelfs tot nul teruggebracht. Als er schade ontstaat, is deze gelijk aan € 1.000.
Het verloop van de verwachte schade (S) wordt weergegeven in figuur 1. De figuur geeft ook het verloop van de kosten van zorg (K).Zie Bijlage 2
Bepaal het efficiënte zorgniveau.
Stel dat het geldende aansprakelijkheidsrecht ruimte laat voor interpretatie. Daardoor kan er in geval van schade discussie ontstaan over wie nu precies die schade dient te dragen. Om duidelijkheid te krijgen kunnen partijen hun geschil voorleggen aan de rechter. Billy B. stelt recht te hebben op schadevergoeding en denkt een kans van 60% te hebben op het winnen van een rechtszaak. Arie A. meent dat Billy B. de schade zelf dient te dragen en denkt een kans van 40% te hebben om een rechtszaak te winnen. De proceskosten bedragen € 250.
Kan Billy B., indien er sprake is van schade, geloofwaardig dreigen met het aanspannen van een rechtszaak tegen Arie A. Zo ja, komt het dan tot een schikking of een rechtszaak?
Gegeven uw antwoord onder b., welk zorgniveau zal Arie A. kiezen?
Critici van het geldende aansprakelijkheidsrecht stellen dat het uit oogpunt van efficiëntie goed zou zijn om de rechtspositie van het slachtoffer te versterken.
Is het inderdaad mogelijk om een maatschappelijke welvaartsverbetering te bereiken door het versterken van de rechtspositie van het slachtoffer? Zo ja, op welke wijze(n)? Licht uw antwoord nader toe.
Bij nakoming is het resultaat:Zie Bijlage 2
en bij niet-nakoming:Zie Bijlage 2
Slok kiest voor niet-nakoming (0 > –1), maar dat is inefficiënt (0 < 2).
Als Slok kiest voor niet-nakoming en Bonk de contractprijs heeft teruggekregen, ligt de zaak weer open. Er is een wederzijds voordelige ruil mogelijk door alsnog te kiezen voor de ontwikkeling van het computerprogramma. Slok zal dan tenminste 9 willen ontvangen om uit de kosten te komen, Bonk zal maximaal 11 willen betalen om er zelf iets aan over te houden. (Of, als de contractprijs nog niet is terugbetaald: Bonk zal tenminste 1 moeten bijbetalen en is bereid tot maximaal 3 te gaan.) Conform het Coase-theorema komt alsnog de efficiënte uitkomst tot stand.
Nee, want dan zouden de investeringskosten in geval van niet-nakoming niet voor eigen rekening van Bonk zijn, maar worden vergoed door Slok. Bonk zou dus geen risico lopen. Bovendien is er een strategische reden om niet te wachten. Immers, door niet te wachten wordt de schadevergoeding bij niet-nakoming opgedreven, zodat de wederpartij minder snel geneigd zal zijn contractbreuk te plegen.
Bij nakoming verandert het resultaat niet:Zie Bijlage 2
Als Bonk niet wacht met de voorbereidingsinvestering is de schadevergoeding bij niet nakoming op grond van PCB gelijk aan 8 + 1 + 3 = 12. Het resultaat wordt dan: Zie Bijlage 2
S kiest nu voor nakoming (–1 > –4). Dat is efficiënt (2 > –1).
(Dat Bonk voortvarend aan de slag gaat met de voorbereidingen is hier geen probleem, lees: geen weggegooid geld, omdat het goed is dat de software toch beschikbaar komt.)
Groep 1: 20% kans op 20.000 schade, beschikbaar inkomen 10.000, nut 5 en 80% kans op geen schade, beschikbaar inkomen 30.000, nut 10. Verwacht nut is dus 0,2 x 5 + 0,8 x 10 = 9. Het zekere inkomen, Y*, is volgens de figuur 24.000. De premie die een huiseigenaar in deze groep maximaal wil betalen is dan Y – Y* = 30.000 - 24.000 = 6.000.
Groep 2: 40% kans op 20.000 schade, beschikbaar inkomen 10.000, nut 5 en 60% kans op geen schade, beschikbaar inkomen 30.000, nut 10. Verwacht nut is dus 0,4 x 5 + 0,6 x 10 = 8. Het zekere inkomen, Y*, is volgens de figuur 20.000. De premie die een huiseigenaar in deze groep maximaal wil betalen is dan Y – Y* = 30.000 - 20.000 = 10.000.
De kostendekkende premie voor elke groep is gelijk aan Sg + T, ofwel:
0,2 x 20.000 + 1.000 = 5.000 voor groep 1 en 0,4 x 20.000 + 1.000 = 9.000 voor groep 2. Bij deze premies verzekeren beide groepen zich.
Als de verzekeraars geen premiedifferentiatie mogen toepassen, zullen ze noodgedwongen aan iedereen de gemiddelde kostendekkende premie in rekening brengen. Die bedraagt 0,3 x 20.000 + 1.000 = 7.000.
Die premie is te hoog voor groep 1. Alleen groep 2 verzekert zich.
Maar dan blijkt de premie in tweede instantie niet hoog genoeg. Als alleen groep 2 zich verzekert, is de kostendekkende premie 0,4 x 20.000 + 1.000 = 9.000.
Uiteindelijk verzekert zich dus alleen groep 2.
Vóór de ingreep (zie onder b.) is het totale ruilvoordeel 1 mln x (6.000 – 5.000) + 1 mln x (10.000 – 9.000) = 2 miljard. Na de ingreep (zie onder c.) is het totale ruilvoordeel 1 mln x (10.000 – 9.000) = 1 miljard. De maatschappelijk welvaart neemt dus af.
(Wat betreft de verdeling: per saldo verandert er niets voor groep 2, terwijl groep 1 erop achteruit gaat doordat het onmogelijk wordt een passende verzekering te vinden.)
Strafrisico = 0. Drugshandel is dan lonend. Baten voor de drugshandelaren: 50 x 400.000 = 20.000.000, schade voor de volksgezondheid 50 x 300.000 = 15.000.000. Per saldo draagt de drugshandel dan 5.000.000 bij aan de maatschappelijke welvaart.
Strafrisico = pakkans x geldwaarde vrijheidsstraf = 2% x 250 x 800 = 4.000 per jaar. Gezien het persoonlijke gewin van 400.000 per jaar blijft de drugshandel (zeer) lonend.
De schade voor de volksgezondheid blijft onveranderd 15.000.000.
De drugshandelaren hebben nog steeds baten van 20.000.000. Maar elk jaar wordt 1 van hen (2% van 50) voor 250 dagen vastgezet; de persoonlijke kosten van die gevangenisstraf zijn 1 x 250 x 800 = 200.000.
De overheid krijgt te maken met de kosten voor het realiseren van de pakkans: 2 x 250.000 = 500.000, plus de kosten van de executie van gevangenisstraf: 1 x 250 x 400 = 100.000, in totaal 600.000.
Per saldo gaat de maatschappelijke welvaart met 200.000 + 600.000 = 800.000 achteruit t.o.v. de situatie onder a.
Het strafrisico verandert en wordt nu: pakkans x (geldwaarde vrijheidsstraf + verlies vermogen) = 2% x (250 x 800 + 2.000.000) = 44.000 per jaar. Gezien het persoonlijke gewin van 400.000 per jaar blijft de drugshandel (zeer) lonend.
Ten opzichte van c. verandert er niets in de opbrengst en de schade van de drugshandel, en ook niet in de kosten van de opsporing en de uitvoering van de gevangenisstraf. Het enige dat er verandert is dat 1 drugshandelaar per jaar zijn vermogen van 2.000.000 moet afstaan aan de overheid. Dat is een plus-post voor de overheid en een min-post voor de drugshandelaren. De totale maatschappelijke welvaart verandert niet.
Het efficiënte zorgniveau is het zorgniveau dat leidt tot de laagste som van zorgkosten en verwachte schade. Intekenen van de verwachte totale kostencurve in de figuur leert dat het efficiënte zorgniveau bij 100% ligt. Zie Bijlage 2
De verwachte netto-opbrengst van een rechtszaak voor het slachtoffer is gelijk aan NB = PBillyS – (1–PBilly)K, ofwel: 0,6x1000 – 0,4x250 = 500. Dat is groter dan nul, dus Billy B. kan geloofwaardig dreigen.
Voor Arie A zijn de verwachte kosten van een rechtszaak gelijk aan R = (1–PArie)(S+K) = 0,6x(1000+250) = 750. Arie A. is dan goedkoper af met een voor Billy B. aanvaardbaar schikkingsbod Z = NBilly = 500. Het komt dus tot een schikking van 500.
Als er schade optreedt is deze gelijk aan 1000. Arie A moet dan bij wijze van schikking 500 schadevergoeding betalen aan Billy B. (de rest van de schade blijft bij Billy B.). De verwachte schadevergoedingskosten voor Arie A zijn dus slechts de helft van de verwachte schade. Intekenen van de verwachte totale kostencurve voor Arie A in de figuur leert dat Arie A het goedkoopste af is als hij geen zorg betracht. Zie Bijlage 2
Het door Arie A gekozen zorgniveau onder c. is niet efficiënt, doordat Arie A slechts een deel van de schade hoeft te dragen. En dat komt weer doordat Billy B er niet op kan rekenen om bij de rechter een volledige schadevergoeding te bereiken. Verhoging van PBilly (door de interpretatieruimte in het aansprakelijkheidsrecht te verkleinen) en verlaging van K (door lagere griffierechten e.d.) zouden voor Billy B tot een hogere verwachte netto-opbrengst van het aanspannen van een rechtszaak leiden. In het ideale geval zou Arie A zich daardoor gedwongen voelen de gehele schade te vergoeden. En dan zou de uitkomst onder a. tot stand komen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens uit 2011-2018 bij het vak Rechtseconomie aan de Universiteit Leiden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2062 |
Add new contribution