Boeksamenvatting bij The Transactional model of development: How children and contexts shape each other van Sameroff
Deze samenvatting is bruikbaar bij het vak OPB: Evidence based intervention 1 aan de RUG (Personen met beperkingen: Early childhood interventies, Pedagogische Wetenschappem, Jaar 3)
- 1. HET TRANSACTIONEEL MODEL
- 2. DESIGNS VOOR TRANSACTIONEEL ONDERZOEK
- 3. TRANSACTIES TUSSEN WAARNEMING EN REALITEIT
- 4. TRANSACTIONELE PROCESSEN IN DE ONTWIKKELING VAN VROEGE GEDRAGSAANPASSING
- 5. ONTWIKKELINGSOVEREENKOMSTEN TUSSEN GEDRAGSPROBLEMEN VAN JONGENS EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN VAN MOEDERS
- 6. VOORSPELLEN EN VOORKOMEN VAN KINDERMISHANDELING
- 7. SOCIALE INFORMATIEVERWERKING EN AGRESSIEF GEDRAG
- 8. EEN MODEL VAN CULTUUR-, OUDER- EN KINDTRANSACTIES
- 9. SOCIALE EN CULTURELE TRANSACTIES IN DE COGNITIEVE ONTWIKKELING
- 10. DE TRANSACTIE NAAR SCHOOL
1. HET TRANSACTIONEEL MODEL
Transacties zijn overal en tegelijkertijd aanwezig. Iedereen beïnvloedt een ander of wordt beïnvloed door een ander. Alles beïnvloedt iets anders of wordt beïnvloedt door iets anders. Wetenschap is gewijd aan twee parallelle doelstellingen: een empirische taak van het continu identificeren van fundamentele dingen en een theoretische taak van het begrip van hun ‘thingness’. De identificatie van fundamentele deeltjes gedefinieerd als het bevatten van niets kleiner, is verschoven naar toenemende oneindige eenheden.
Een algemene impuls voor de wetenschap is altijd ‘verklaring’ geweest. Dit met de ultieme hoop van controle door gerichte interventies. Een algemene vereiste voor het bereiken van zulke doelen is succesvol voorspellen. De beslissing om te focussen op of de dingen op zichzelf of op hun relaties voor deze voorspellingen, is gebaseerd op een overtuiging dat een nadruk productiever zal zijn dan de ander.
De geschiedenis van ontwikkelingspsychologie wordt gekenmerkt door slingerbewegingen tussen een mening van de meerderheid dat de determinanten van een individuele gedraging kan worden gevonden in zijn / haar onherleidbare fundamentele eenheden of in zijn / haar onherleidbare fundamentele ervaringen. De overtuiging van Galton in de late jaren van 1800 dat alles erfelijk is, is gevolgd door Watson’s overtuiging in de vroege jaren van 1900 dat alles aangeleerd is. Deze thema’s zijn voortgedragen in zowel gedragsgenetische als leertheorieën.
De interactie tussen nature en nurture is de huidige mantra van ontwikkelingswetenschap voor het verklaren van de voortgang van kinderen vanaf de geboorte en verder. Als genetische variatie zichzelf uit, heeft het een omgeving nodig dat die variatie ondersteunt. Ervaring wordt nog steeds gezien als de drijfveer van ontwikkeling, maar ervaring wordt vergemakkelijkt of bemoeilijkt door verschillen in intelligentie en persoonlijkheid.
Vanuit een voorspellend perspectief gezien, is de interactionele strategie van het betrekken van zowel het individu als de omgeving beter dan beiden apart te gebruiken. Dit is bewezen door een groot aantal onderzoeken. Ondanks de voorspellende uitvoerbaarheid van het interactionistisch model, blijft het theoretisch gebrekkig. Het interactionele model heeft zich niet gevorderd tot modellen waarbij iedere relatie gedrag van het object verandert.
Ook reflecteert het niet de huidige biologische revolutie waarbij iedere stap in het levensproces een transactie is.
Het originele transactionele model dat wordt gebruikt om de menselijke ontwikkeling te verklaren, is een meer algemene theoretische uitspraak van de relatie tussen iedere levende entiteit en zijn ervaring. Het is ontleend aan een dialectische filosofische traditie en bedekt gedeeltelijk op verschijnende empirische data over de relatie tussen nature en nurture.
In het transactionele model wordt ontwikkeling van ieder individueel proces beïnvloedt door een samenspel met processen in de context van het individu gedurende de tijd. De ontwikkeling van het kind is een product van de continue dynamische interacties van het kind en de ervaring door zijn / haar sociale omgevingen. De kern van het interactionele model is de analytische nadruk die geplaatst is in de bidirectionele, onafhankelijke effecten op het kind en de omgeving.
De centrale vraag van dit boek is of transactionele onderzoeksdesigns meer informatie produceren dan interactionele onderzoeksdesigns.
Interacties en transacties
Sameroff en Chandler (1975) hebben geprobeerd om een moeilijke, empirische vraag te beantwoorden. Namelijk: Waarom hebben zuigelingen met een verscheidenheid van medische afwijkingen, zoals vroeggeboorte of anorexia, niet de verwachte cognitieve en emotionele problemen? De dan geldende medische ‘belangrijkste effect’-model voorspelt een lineair verband tussen biologische problemen en psychologische problemen. Toch groeit een grote meerderheid van de at-risk kinderen normaal op binnen de normale range van ontwikkelingsfunctioneren.
Het inzicht van Sameroff en Chandler was om een dergelijke vraag te stellen over afwijkend ouderschap. De literatuur over kindermishandeling maakt een sterk argument dat mishandelende ouders een duidelijke persoonlijkheid hebben dat geen goed voorteken is voor hun nakomelingen. Dit is een andere lineaire, ‘belangrijkste-effect’ voorspelling. Ook hier was er een onverwachte bevinding dat ouders met persoonlijkheden die geassocieerd worden met verwaarlozende en mishandelende ouderschapsstijlen vaak kinderen hebben die niet worden verwaarloosd of mishandeld.
Het voorstel van Samaroff en Chandler was dat in de eerste plaats een omgeving met hoge hulpbronnen, zoals in groepen met een hogere SES, het kind helpt om vroegere moeilijkheden te compenseren. En in de tweede plaats rapporteert het kind dat wordt mishandeld temperamentvolle moeilijkheden dat mishandeling van ouders triggert, dit in tegenstelling tot zijn / haar broertjes en zusjes die makkelijker in omgang zijn.
Het interactionele model vergroot de algemene efficiëntie van voorspellingen, vanaf risicofactoren naar arme ontwikkelingsuitkomsten. Echter, het is zowel methodologisch als theoretisch beperkt. Het onderliggende probleem van het interactionele model is dat kind- en omgevingsvariabelen worden gedefinieerd als statische entiteiten, terwijl ze in werkelijkheid dynamisch zijn. ontwikkelingswetenschap heeft de mogelijkheid om levenslange veranderingen van het individu te beschrijven. Ook kan het, met toevoeging van levensloopperspectieven, veranderingen over de tijd in de omgeving beschrijven. Echter, deze methoden beginnen nu pas de complexere kwesties in de ontwikkeling aan te raken.
Een eenvoudig voorbeeld van het verschil tussen een transactie en interactie tussen twee individuen is op zijn plaats. In het voorbeeld ontmoeten twee individuen elkaar op straat, praten zij met elkaar en gaan weer verder. In de interactionele serie is de dialoog zoiets als:
A: Hello.
B: How are you?
A: I’m fine.
B: That’s nice.
Van de buitenkant lijkt dit op een transactie waarbij de reactie van het individu contingent is aan de reactie van de ander. Maar de hoofdvraag is: ‘Zijn zij veranderd door deze sociale episode?’ Bij een interactie is het antwoord nee. Een transactionele serie zal er als volgt uit kunnen zien:
A: Hello.
B: How are you?
A: I’m dying of cancer (in plaats van ‘I’m fine’).
B: Whoops!
Als de ‘whoops’ het resultaat is van een nieuwe inschatting dat bijvoorbeeld een gevoel van empathie produceert, gevolgd door een sympathieke reactie, dan is het een transactie. B heeft namelijk een gewijzigd schema voor toekomstige ontmoetingen met A. Maar in het geval van een ongevoelige of niet-aandachtige B, kan er nog steeds een reactie op A zijn met ‘that’s nice’. Er zal dan geen transactie verschijnen. Dit is vaak het geval bij ouders of leerkrachten die niet-sensitief of niet-aandachtig zijn naar de individuele toestand en behoeften van de kinderen waarmee zij omgaan.
Het transactionele model benadrukt het plastische karakter van de omgeving en het organisme als een actieve participant in zijn eigen groei. Ontwikkelingsveranderingen worden gedefinieerd als veranderingen in de manier waarop het kind interacteert met ervaringen. Ze worden gedreven door nieuwe complexiteiten. Binnen sommige gebieden bestaat de complexiteit al in de ervaring, zoals taal. Binnen andere gebieden komt het spelenderwijs als het kind toenemende niveaus van volwassenheid bereikt, zoals onderwijs.
Volwassenheid: evenwicht tussen een individu en de context, waarbij onderwijs is afgerond en werk- en gezinsrollen gestabiliseerd zijn. Het individu heeft reacties ontwikkeld voor de meeste contextuele ervaringen en de context neemt niet langer in complexiteit toe. Er zijn ook evenwichten waarin een stabiele niet-normatieve continuïteit in individuele ervaringsinteracties kunnen resulteren van fysieke of mentale beperkingen bij de individuen of hun ervaringen. Deze kunnen voor de volwassenheid ontstaan. Ontwikkelingsbeperkingen plaatsen restricties aan de reeks van contexten die kunnen worden ervaren, bijvoorbeeld blind- en doofheid. Ervaringsbeperkingen kunnen ook resulteren in functioneringsstabiliteit. Dit wordt vaak geïnterpreteerd als een karaktertrek. Een voorbeeld hiervan is daar waar geen scholen bestaan, zullen kinderen academische mislukkelingen zijn.
Regulatie
Een andere belangrijke tekortkoming van het interactionele model is dat het de kwestie van regulatie negeert. Er is niet alleen verandering, maar ook een schijnbare gerichtheid in de ontwikkeling. Het grootste deel van de manier van spreken over zelfregulatie geeft de illusie dat regulatie een bezit is van het individu.
Maar het moet worden benadrukt dat zelfregulatie alleen kan verschijnen als er een sociale omgeving is dat betrokken is bij ‘andere regulatie’. Het is deze regulatie van anderen dat de toegenomen complexe, sociale, emotionele en cognitieve ervaringen biedt waarbij het kind zelf moet reguleren en het ‘veiligheidsnet’ wanneer zelfregulatie mislukt.
Het complexe begrip ‘regulatie’ is de kern van de moderne ontwikkelingstheorie, maar drie versterkingen zijn nodig:
Evolutie is niet beperkt tot biologische verandering en de resulterende transacties verschijnen in toegenomen complexe, menselijke, sociale omgevingen en ervaringen;
Binnen dit evolutionaire proces, blijft de individuele ontwikkeling een co-constructie van de zelfregulatieve capaciteiten van het kind en de andere regulatieve capaciteiten van de sociale wereld. Dit vergemakkelijkt of beperkt de ontwikkeling;
Er zijn kinderen wiens zelfregulatieve capaciteiten zo in het gedrag komen dat bestaande sociale co-regulaties om de ontwikkeling te verhogen ineffectief zijn. En er zijn soms omgevingen die zo chaotisch of kwaadwillig zijn dat een kind geen positieve uitkomst kan bereiken.
Het transactioneel model afgebeeld
Het begrijpen van complexiteit heeft zijn eigen ontwikkelingsverloop en afbeeldingen bieden zowel een krachtige vereenvoudiging als een dynamisch begrip dat minder gemakkelijk kan worden overgebracht door woorden. In figuur 1.1 (pagina 12) staat C voor kind en E voor ervaring. Door het negeren van enige continuïteit in kind of ervaring markeert het figuur de dynamieken van de relatie tussen hun als de primaire motor voor ontwikkelingsverandering. Bovendien is de omgeving gereduceerd (of wellicht verheven) tot dezelfde status als de samenstelling in die transformatie in plaats van dat identiteit wordt gezien als het fundamentele proces.
Vanuit Piaget’s perspectief heeft de omgeving geen actieve rol in de ontwikkeling. Vanuit Vygotsky’s perspectief is de omgeving een actieve kracht in de ontwikkeling. De transactionele representatie produceert een nieuwe manier van kijken naar dingen en voor dingen. Terwijl eerder ontwikkelingsonderzoek uitsluitend gewijd was aan het zien van de effecten van dingen die kinderen zijn aangedaan, kan hedendaags onderzoek worden gericht op het onderzoeken hoe kinderen hun individuele en ontwikkelingsverschillen invloed heeft op hun onderwijs en socialisatie.
Dit beeld is zeer bruikbaar voor de theoretische doelen van het benadrukken van bidirectionele effecten, maar is minder empirisch bruikbaar omdat het enige continuïteit in zowel kind als context negeert. Een tweede figuur is ontworpen om een meetmodel beter te reflecteren dat kan dienen als basis voor testbare hypothesen. Dit figuur (figuur 1.2) staat op pagina 13. In dit figuur zijn er metingen van de omgeving en het kind gedurende de tijd voor het beoordelen van normatieve ontwikkelingsverandering als een achtergrond naar de analyses van het effect van het kind op de omgeving en andersom.
Nu er een meetmodel is, worden er nieuwe vragen zichtbaar. Waar staan de C’s en E’s voor? Omdat het primaire belang van het model het begrijpen van de kinderontwikkeling is, representeren de E’s voor het grootste gedeelte de ervaring die wordt geboden door de context in de dienst van verandering representeert het kind de C’s. in dit geval is ervaring veel complexer en representeert het een som van potentiële reacties van de context als geheel.
Het verbreden van de definitie van de omgeving om alle sociale settingen van het kind erin te betrekken, zoals in een sociaal-ecologisch model, vereist een uitgebreidere structuur om familie, leeftijdsgenoten, gemeenschap en andere sociale en culturele factoren te includeren. Het combineren van de veelvuldige settings die de ontwikkeling van het kind kunnen beïnvloeden vereist het hypothetiseren van een overkoepelende structuur voor ervaring, dat wordt door Sameroff het omgevingstype genoemd.
Het omgevingstype
Het belang van het identificeren van verschillende bronnen van regulatie van de menselijke ontwikkeling is vanzelfsprekend als men is geïnteresseerd in ontwikkelingsuitkomsten. Er is een contextuele organisatie dat de manier reguleert waarop mensen zich ontwikkeling in volwassen leden van de samenleving. Dit staat afgebeeld in figuur 1.3 (pagina 15). Dit omgevingstype bestaat uit familie en culturele socialisatiepatronen die analoog zijn aan het biologische genotype.
Het gedrag van een kind op een bepaald moment is een product van transacties tussen het fenotype (de persoon), het omgevingstype (de bron van externe ervaring) en het genotype (de bron van biologische organisatie). Dit regulatieve systeem is wederzijds bepaald op ieder moment van de ontwikkeling. Wanneer het kind verandert als gevolg van een reeks aan ervaringen, kan die reeks aan ervaringen worden geremd en kan een andere reeks worden geactiveerd in reactie op de veranderde status van het kind.
Het omgevingstype bestaat uit subsystemen dat niet alleen transacteren met het kind, maar ook transacteren met elkaar, zoals de familie en de school. Het Venndiagram van Bronfenbrenner – met daarin de categorieën microsysteem, mesosysteem, exosysteem en macrosysteem – is een standaardmodel geworden voor de sociale ontwikkeling.
Het omgevingstype is verondersteld te zijn samengesteld uit een reeks van vertegenwoordigde codes binnen zulke settingen als de cultuur, de familie en de individuele ouder die belangrijk was voor het reguleren van de ontwikkeling. De codes representeren een reeks van potentiële reacties. Het algemene gevolg van deze codes is het produceren van een volwassen lid van de samenleving wie een rol kan spelen in het reproduceren van die samenleving. Zo’n regulatie gedurende de kindertijd is gericht op cognitieve, gedrags- en sociaal-emotionele aanpassing.
Codes zijn verschillend van gedragingen. Het omgevingstype is niet meer dan een beschrijving van ervaring net als het genotype een beschrijving is van het kind, maar ook niet minder dan dat. De codes hebben een organisatorisch en regulatieve invloed leidend tot volwassenheid, maar worden alleen geactiveerd in gedrag als een consequentie van hun interacties of transacties.
Wachs waarschuwt tegen het definiëren van de omgeving als omschreven door een observator wanneer de omgeving als ervaren door het kind volledig kan verschillen. Hij benadrukt de behoefte aan specificiteit in het beschrijven van interacties tussen organisme en omgeving.
Individuele verschillen en ontwikkelingsmijlpalen
Sinds het transactioneel model is ontwikkeld, lag de focus op individuele verschillen binnen het kind of de ouder. Echter, er zijn meer culturele, universele normatieve transacties die gekoppeld zijn aan fysiek of sociaal gedefinieerde mijlpalen van het kind.
Wanneer onderzoekers ontwikkelingstransities analyseren, maken zij over het algemeen onderscheid tussen normatieve transities (zoals mijlpalen) en niet-normatieve transities (zoals ongelukken en historische gebeurtenissen). Dit onderscheid is belangrijk bij het onderzoeken van iemands levensloop. Een voorbeeld van een fysieke mijlpaal dat voor veel verandering zorgt in de sociale ervaring is het lopen. Vanuit het perspectief van het kind gezien, opent het lopen een wereld van nieuwe mogelijkheden voor ervaringen voor het kind. Vanuit sociaal perspectief gezien stelt het het kind bloot aan grotere risico’s van gevaar etc.
Continuïteit als een achtergrond voor transactionele discontinuïteit
Het transactioneel model benadrukt discontinuïteiten wanneer ouder en kind beiden hun normale manier van doen veranderen. Echter, om veranderingen te herkennen, moet men continuïteiten herkennen.
De asymmetrische kracht om een ander niveau te beïnvloeden is weergegeven in een diagram als iets in twijfel trekken wanneer men kijkt naar transactionele effecten. De neerwaartse effecten zijn groter van sociaal niveau van de ouder dan van de ouder naar het kind en van het kind naar de ouder. Dit kan per ontwikkelingsgebied veranderen naarmate een kind verschuift van ‘kind’ naar ‘adolescent’ en ‘volwassene’, waarbij de invloed van de kinderen op de ouder groter is dan andersom.
Het effect van kinderen op hun ouders is krachtiger wanneer ouders minder gedwongen worden door sociale regelgeving. In plaats van het gelijk behandelen van alle kinderen of alle kinderen rond dezelfde leeftijd, worden ouders sensitiever en gaan zij zelfs op zoek naar de individualiteit van hun kinderen zodat zij hen speciale ervaringen kunnen bieden.
De toekomst van het transactionele model
De transactionele visie is centraal geworden voor huidige modellen van regulatie en zelfregulatie. Het individu heeft een belangrijke rol in het wijzigen van sociale ervaring door zowel eliminatie- als selectieprocessen. Ook heeft het individu een belangrijke rol in het wijzigen van biologische ervaring door management en medicatie. Deze regulaties biedt duidelijk bewijs voor de biopsychosociale eenheid van menselijk functioneren.
Transacties zijn het makkelijkst te beschrijven in relaties tussen ouders en kinderen, maar kinderen en hun ouders zijn betrokken bij vele ecologische settings welke ook veranderen en worden veranderd door hun deelnemers. Het verklaren van ontwikkelingsuitkomsten vereist aandacht voor deze meervoudige bronnen van invloed.
Een aantal dingen zijn duidelijk geworden, namelijk:
Kinderen beïnvloeden hun omgevingen en andersom;
Omgevingen beïnvloeden en worden beïnvloed door elkaar;
Deze effecten veranderen gedurende de tijd in respons op normatieve en niet-normatieve gebeurtenissen.
2. DESIGNS VOOR TRANSACTIONEEL ONDERZOEK
Gedurende de afgelopen drie decennia wordt er in de literatuur veel verwezen naar het transactioneel model. Echter, de vraag bleef hoe er een onderzoek kan worden ontworpen dat het model test. De experimentele designs die de sterkste testen zijn van het model, gebruikten een directe manipulatie van het gedrag van de ouder of het kind om te bekijken hoe de ander zal reageren. Andere versies van experimentele designs zijn interventiestudies waarbij er een expliciete inspanning is om het gedrag te veranderen van een van beide.
Theoretisch en operationeel gezien moeten transacties worden gescheiden van interacties. Interacties worden beschreven door het vinden van afhankelijkheden waarbij de activiteit of één element samenhangt met de activiteit van de ander. Bijvoorbeeld een glimlach dat wordt beantwoord met een glimlach. Transacties worden beschreven wanneer de activiteit van een element de gebruikelijke activiteit van een ander verandert. Dit kan kwantitatief door het vergroten of verkleinen van het niveau van de gebruikelijke respons of kwalitatief door het uitlokken of initiëren van een nieuwe respons.
Een probleem dat de auteurs identificeerden in hun review van de literatuur, is dat er een schaarste is van theoretisch-specifieke, structurele modellen. Figuur 2.1 (pagina 26) laat een bruikbaar gegeneraliseerd transactioneel model zien. Het originele transactionele model is geschematiseerd in de middelste twee rijen, welke het gedrag van de ouder (P) of het kind (C) weergeeft. Er staan twee bijgevoegde rijen, namelijk representaties van de moeder (rM) en van het kind (rC).
De beste manier om bidirectionele invloeden in het model aan te geven, wordt een interessante vraag. Over het algemeen wordt het model gebruikt in longitudinaal onderzoek waarbij een meting van een partner van een relatie (de ouder of het kind) op een bepaald moment een meting van de andere partner op een later moment voorspelt.
Ouders en kinderen
Het tweede deel van het boek bevat vijf hoofdstukken dat ieder een verschillend perspectief aanneemt op de relaties tussen ouder en kind en tussen gedrag en representatie in het gegeneraliseerde transactionele model. In de tabel hier onder staat een beschrijving van deze vijf hoofdstukken en de bijbehorende onderwerpen.
Hoofdstuk | Auteur | Onderwerp |
3 | MacKenzie en McDonough | Toewijzingen aan de ouders. |
4 | Olson en Lunkenheimer | Representaties spelen een kleine rol, terwijl ze bij de andere hoofdstukken een centrale rol spelen. |
5 | Shaw, Gross en Moilanen | Representaties spelen een kleine rol, terwijl ze bij de andere hoofdstukken een centrale rol spelen. |
6 | Bugental | Toewijzingen aan de ouders. |
7 | Fontaine en Dodge | Toewijzingen aan het kind. |
Socialisatie en educatie
In het derde deel van het boek worden een verscheidenheid van uitbreidingen van het gegeneraliseerde model beschreven, waarbij andere niveaus van ervaring en andere uitkomsten zijn onderzocht. Ook hiervan volgt een tabel.
Hoofdstuk | Auteur | Onderwerp |
8 | Bornstein | Cultuur staat centraal. |
9 | Gauvain | De nadruk op de sterke verbinding tussen cultuur en gedrag zet zij voort, maar zij verschuift haar aandacht naar de cognitieve ontwikkeling. |
10 | Morrison en Connor | Onderzoeken de transactionele relatie tussen verschillende onderwijsmethoden en het lezen van het kind. |
11 | Gershoff, Aber en Clements | Nieuwe richtingen voor transactioneel onderzoek. |
Nieuwe richtingen
Aan het einde van het boek, namelijk in hoofdstuk 12 en hoofdstuk 13, wordt er gewezen naar de toekomst door zowel theoretische als methodologische uitbreidingen te positioneren welke het model verrijken voor het oplossen van complexere onderzoeksvragen. In hoofdstuk 12 catalogiseert Gonzalez de methodologische kwesties die voortvloeien uit het transactioneel model. Het transactioneel model is gebaseerd op dialectische principes. Echter, empirische moeilijkheden hebben geleid tot een belangrijke verwaarlozing van deze aspecten. Kucynski en Parkin bieden een belangrijke verbetering voor deze verwaarlozing in hoofdstuk 13.
Nawoord
In het laatste hoofdstuk van het boek, namelijk hoofdstuk 14, biedt Fogel reviews van de voorgaande hoofdstukken en bediscussieerd hoe succesvol zij communiceren met de transactionele principes. Hij concludeert dat de auteurs in dit boek zich begeven naar nieuw territorium waar interacties voortdurende processen beïnvloeden.
3. TRANSACTIES TUSSEN WAARNEMING EN REALITEIT
Het onderzoek naar de menselijke ontwikkeling bestond lange tijd uit zowel elementaire wetenschappelijke inspanningen om de onderzoeker zijn bekwaamheid om de causale wetten onderliggend aan het proces van individuele verandering over de tijd uit te breiden als uit parallel toegepaste agenda’s gericht op het gebruik dat voorspellende kracht in inspanningen bevorderd om verandering in problematische ontwikkelingstrajecten te voorkomen en te beïnvloeden. Echter, deze probabilistische realiteit past niet bij de tendens te kijken naar lineaire verklaringen voor en oplossingen van problemen van een individu of gezin.
Om de transitie van deterministisch denken naar probabilistisch denken te belichten, bestaat de volgende presentatie uit twee verweven delen. De eerste is kritisch, de tweede is een poging om constructief te zijn. Het eerste is dat de basisrelatie tussen het subject en de objecten in zijn wereld inherent relationeel en dus dynamisch zijn. Oftewel, het leven is relationeel. Het tweede is dat de auteurs pleiten voor een overkoepelende dialectische benadering ten opzichte van het onderzoek naar de menselijke ontwikkeling waarbij subject en object – in dit geval ouder en kind – gezien worden als een samenhangend geheel.
Voorbij determinisme en reductionistische opvattingen over ontwikkeling
Wetenschappelijk denken heeft zich geleidelijk ontwikkelt en is meer een afspiegeling van discontinue veranderingen in langdurige wereldbeelden en benaderingen naar vragen die de fundaties van menselijk denken en gedrag omvatten. Deze wereldbeelden, of vooroordelen over de menselijke ontwikkeling, biedt een kader dat niet alleen het type vragen dat onderzoekers stellen leidt, maar ook waar en hoe ze kijken naar de antwoorden op deze vragen. Hoe ontwikkelingswetenschappers de oorzaak van een probleem definiëren is verbonden met hun wereldbeeld. Dit heeft implicaties voor waar hun interventie-inspanningen op gericht zijn of zelfs op de beslissingen of zij überhaupt een interventie doen.
Men kan niet met kinderen werken die zijn blootgesteld aan vroege trauma’s en kindermishandeling en tegelijkertijd zich niet bewust zijn van de connectie tussen hun vroege negatieve sociale ervaringen en hun biologische groei en ontwikkeling.
Biologische vernauwingen op ontwikkelingstheorieën
Deterministisch denken in de biologie wordt gekenmerkt door de klassieke conceptualisatie van het gen, zoals geïllustreerd door Watson. Wat niet in zijn conceptualisatie zit, is dat zijn vertaling nooit zal verschijnen zonder een relatie met een biologische context: de passieve DNA-molecuul creëert niet iets in isolatie. Om een begrip van de biologische ontwikkeling adequaat aan te pakken, moeten ‘gen en omgeving’ worden geconceptualiseerd op een meer transactionelere manier dat hen plaatst binnen een uniform dialectisch systeem.
Gottlieb en Halpern verzinnen de term ‘analysis of variance mentality’ om de manier te vangen waarop een breed gebruikte statistisch hulpmiddel en algemene Cartesian aanpak heeft bij ontwikkelingswetenschappers geleid tot de overtuiging dat de variabelen die bijdragen aan een specifieke uitkomst in feite onafhankelijke en afzonderlijke bijdragen aan die uitkomst maken. Dus nature kan inderdaad van nurture worden gescheiden.
Welke benadering is nu het meest geschikt voor onderzoek naar de menselijke ontwikkeling? Het dialectische perspectief neemt de interne en externe relatie tussen deel en geheel zeer serieus.
Dialectiek en het transactioneel model
De beperking van ieder interactionistisch perspectief is dat het twee onderscheidende en afzonderlijke entiteiten aanneemt: organisme en omgeving. Maar er kan geen individu zijn zonder een omgeving en er is geen omgeving zonder het individu. Dewey en Bentley onderscheiden een sterke definitiekwestie tussen de termen ‘interactie’ en ‘transactie’. De transactieterm is van nature dialectisch in zijn kern. Hoewel woorden gebruikt kunnen worden om de wereld kunstmatig te verdelen, de basisrealiteit is dat ze onafscheidelijk zijn.
In aansluiting om Dewey voegt Sameroff het concept van transactie toe aan wat hij waarneemt als een gebrek van waardering voor de wederzijds opgerichte relatie tussen kind en de ervaringen die gedurende de ontwikkeling door de context worden aangeboden. Dit theoretisch aspect van het transactioneel model verschijnt van belangrijke theoretische stromingen, waarbij individu en context in een relatie worden gekoppeld om de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling te verbeteren.
De complexe wisselwerking van relaties waarin ieder subject een aandeel heeft in veel grotere gehelen, evenals een geheel zijn samengesteld uit dynamische interacterende delen vormen de basis van de interne en onoplosbare tegenstelling in alle dingen.
Hoewel dialectische tradities zijn verdwenen uit het huidige denken in de menselijke ontwikkeling, een constellatie van factoren zweert samen in het veld en suggereert een behoefte aan het heronderzoeken van de plaats van zo’n oriëntatie. Dialectisch denken richt zich op de onafscheidelijkheid van subject en object en organisme en omgeving en is ook gericht op het verschuiven van de nadruk van het statische naar de verandering en de onophoudelijke stroom dat alle dingen kenmerkt.
Het dialectische idee van wederzijdse beïnvloeding ligt in de kern van transactionele ontwikkelingsmodellen waarbij wederzijdse conconstructie zodanig is dat een entiteit in de eerste plaats een oorzaak is en in de tweede plaats een effect. Bell’s herinterpretatie van de richting van effecten in onderzoek naar de kinderontwikkeling, schetst aandacht aan de bijdragen die gemaakt worden door het gedrag en de eigenschappen van het kind. Dit was een belangrijke eerste stap in het bepalen van socialisatiemodellen waarin ouder en cultuur lineair bepalen hoe een kind zich gedraagt. De tweede stap was het realiseren dat nieuwe indrukken op het kind niet een compleet beeld biedt, tenzij deze uiteen zijn gezet in een model van wederzijdse invloeden. Het transactioneel model is zo’n dynamische benadering.
Een voorbeeld van een transactionele case
Pogingen om het begrip van ontwikkelingswetenschappers over waarnemingen van de opvoeder van een huilbaby en andere regulerend gedrag te verbeteren, vereist een kijkje naar de rol van de totale cognities van de opvoeder in het gezinsleven.
‘Michigan family study’
Dit onderzoek is ontworpen om de risicofactoren in de omgeving en verstoringen in de ouder-kindrelatie te beoordelen om te bepalen of zij kunnen bemiddelen bij de connectie tussen regulatieproblemen van het kind en latere emotionele, sociale en gedragsproblemen.
Bij 33 maanden zijn moeder-kindinteracties gefilmd en gecodeerd middels de National Institute of Child Health and Development (NICHD). Er is gefocust op één globale code van interactief gedrag, namelijk ‘maternal supportive presence’.
Na zeven maanden is ook de WMCI (een systematische beoordeling van een ouder zijn / haar representatie van zijn of haar kind en zijn of haar relatie met het kind) gebruikt. De interviews waren gericht op de ouder zijn / haar subjectieve ervaringen van de zwangerschap tot de huidige interacties. De interviews zijn gecodeerd en toegewezen aan één van de volgende drie typologieën: gebalanceerd, ‘disengaged’ of vervormd. Opvoeders lijken psychologisch minder betrokken bij het kind als ze ‘disengaged’ zijn dan ouders die gebalanceerd zijn. De vervormde naratieven zijn verward, inconsistent of onrealistisch.
De waarnemingen van de opvoeder die het huilen van een kind van zeven maanden als verstorend of problematisch ervaren, zijn niet gevonden als samenhangend met de werkelijke hoeveelheid van gelijktijdig huilen van het kind. als deze waarnemingen niet direct komen van het werkelijke gedrag van het kind, welke factoren beïnvloeden de oordelen van de moeder? Dat zijn ecologische risicofactoren, zoals ouderlijke stress, verbondenheid met het ouderschap, moederlijke angst, de ervaring van belangrijke levensgebeurtenissen en aanpassingsproblemen van het gezin.
De gegevens tot dusver laten dus zien dat ecologische risicofactoren bijdragen aan negatieve waarnemingen van de moeder. De resultaten zijn opvallend. Voor gebalanceerde ouders maakt het niet uit of hun kind veel of weinig huilt. Zij worden waarschijnlijk niet gehinderd door het huilen van hun kind. Voor de andere twee typologieën wordt het huilen belangrijk. Als het kind weinig huilt, worden zij niet gehinderd door het huilen van hun kind. Dat is wel het geval als het kind veel huilt.
Over het algemeen is er een sterke ondersteuning gevonden voor het belang van ouderlijke cognities met betrekking tot daaropvolgend ouderlijk gedrag en kinduitkomsten. Dat waarnemingen van het huilen van het kind worden meer worden gedreven door ecologische risico’s en relatierepresentaties dan door het daadwerkelijke huilen van het kind zelf, is in overeenstemming met bevindingen in andere domeinen van regulerend gedrag van kinderen, zoals eet- en slaapproblemen.
Het belang van moederlijke waarnemingen met betrekking tot het huilen van haar kind voor latere gedragsuitkomsten, vergeleken met de daadwerkelijke huiltijd, biedt belangrijk inzicht in de transactionele natuur van deze ontwikkelingspaden. Sameroff en Fiese hebben een transactioneel model ontwikkeld van een interventie dat zij de ‘drie R’en’ noemen: ‘remediation’, ‘redefinition’ en ‘reeducation’.
Moederlijke waarnemingen en toeschrijvingen met betrekking tot kindgedrag worden negatief beïnvloed door stressvolle effecten van ecologische risico’s en dragen bij aan latere moeilijkheden in de mentale gezondheid van het kind. In extreme gevallen kan het zelfs een rol spelen in de etiologie van kindermishandeling.
Conclusie
Er is enige consensus over dat kinderen spelers zijn in een complex web van transacties waarbij zij worden beïnvloed door de relatie met hun opvoeder(s) en de omliggende omgeving. Zij zijn eveneens vormgevers van de relatie en omgeving door wederzijdse processen. Waar de basiswetenschap van ontwikkeling voortdurend de grenzen van kennis van dynamische processen vooruit en achteruit duwt, kunnen interventie en beleidsinspanning het beste worden gericht op de probabilistische en transactionele natuur van het leven.
4. TRANSACTIONELE PROCESSEN IN DE ONTWIKKELING VAN VROEGE GEDRAGSAANPASSING
Een meting van de kracht van een theorie is hoeveel nieuwe generaties studenten de theorie hebben opgenomen in hun eigen denken en onderzoek. Sameroff’s transactionele model heeft een diepe impact op onze ontwikkeling als psychologen. Het transactionele model lijkt zo tijdig als altijd. Het heeft zich voortgezet om de manieren te inspireren waarop nieuwe generaties van psychologen en verwante professionals ontwikkeling, psychopathologie en interventie opvatten.
Het weergeven van transactionele dynamieken in onderzoek heeft een ontzagwekkende uitdaging: er is een grote kloof tussen theorie en empirisch onderzoek. Als een manier om deze kloof te overbruggen, pleiten de auteurs dat concepten van zelfregulatie bruikbare ramen biedt in de aard van transactionele processen in de ontwikkeling.
Concepten van zelfregulatie
Het begrijpen van zelfregulatie is, volgens Posner en Rothbart, het meest cruciale doel voor het bevorderen van ons begrip over ontwikkeling en psychopathologie. Het bereiken van adequate niveaus van zelfregulatie onderbouwt gezond sociaal en emotioneel functioneren gedurende de levensloop. Echter, het definiëren van het concept is een voortdurende uitdaging. Nalevingsgedrag wordt door vele ontwikkelingstheoretici gezien als een vroege vorm van zelfregulerende competentie.
In feite ontwikkelen de meest moeilijke peuters geen hardnekkige problemen. Dus moeten we stellen op een van nature transactionele vraag: ‘Wat zijn de ontwikkelingsprocessen die vroege kwetsbaarheden van het kind koppelen aan stabiele patronen van slechte regeling?’ Vele vormen van psychopathologie, met name de ontwrichtende stoornissen, weerspiegelen falen in de ontwikkeling van normale zelfregulerende competenties. Wat bedoelen we met normale zelfregulerende competentie? Huidige definities benadrukken dat zelfregulatie een voortdurend proces is van het regelen van aandachtige, gedragsmatige en emotionele reacties op manieren die sociaal adaptieve uitkomsten versterken.
Integratie tussen multilevel-systemen
Het concept zelfregulatie brengt meerdere coördinerende systemen onder die de invloeden van een brede range van interne en omgevingsfactoren weerspiegelen. Wellicht het meest interessant: regulerende gedragingen van kinderen veranderen door omgevingsinvloeden, maar worden ook constant veranderd door omgevingsinvloeden. Oftewel, concepten van zelfregulatie omvatten meerdere coördinerende responssystemen binnen het kind, zoals neurofysiologische systemen, aandachtssystemen, emotionele systemen en gedragssystemen. Bovendien is het duidelijk dat de natuur van kinderen hun regulerende responsen de sociale interactieprocessen in verschillende contexten weerspiegelen. Dat speelt op zijn beurt een belangrijke rol in het vormen van de kwaliteit van de regulerende competentie van het kind. Dus wat psychologen ‘zelf’-regulatie noemen, weerspiegelt nauwkeuriger opkomende sociale regulatieve processen op de verbinding tussen het individu en zijn / haar sociale partners.
Dynamische processen in ‘real time’
In sommige onderzoeken wordt zelfregulatie gedefinieerd als een soort statische uitkomstvariabele. Echter, zelfregulatie is van nature een dynamisch construct. Er is te weinig aandacht gegeven aan het in kaart brengen van componenten van individuele kindresponsen ten opzichte van uitdagende gebeurtenissen die fluctueren in de werkelijkheid. Zelfs binnen een enkel responssysteem is er opmerkelijke individuele variabiliteit in onderliggende processen, bijvoorbeeld in de reactie van kinderen op stress. Kinderen hun reactie op enkele stressoren kunnen worden beschreven als complexe ‘kettingen’ van neurocognitieve processen die de activatie, intensiteit, duur en expressie van arousal regelen. Dus de patroonvorming van het individu zijn moment-tot-momentreactie op stressvolle uitdagingen kunnen een belangrijke voorloper zijn van de regulatieve competentie van kinderen in de ontwikkeling.
Het veranderen van contexten in ontwikkelingstijd
Kinderen hun regulerende vaardigheden ontstaan in onderscheidende ontwikkelingsfasen, evenwijdig lopend met de groei in het cognitief functioneren. Iedere fase wordt gekenmerkt door verschillende regulatieve uitdagingen die moeten worden overwonnen voor een soepele overgang naar de volgende fase. Dus iedere fase kan worden gezien als een kantelpunt voor succesvolle versus niet-succesvolle gedragsaanpassing. Het ontstaan van flexibele aanpassing is het kenmerk van juiste regulerende competentie.
Omdat de vroege kindertijd een tijd is van kritische ontwikkeling in zelfregulatie, is het ook de tijd van speciale kwetsbaarheid voor risicokinderen. Stabiele individuele verschillen in de mogelijkheid om invloeden en impulsen te kunnen reguleren, kan worden ontdekt in de eerste drie levensjaren en voorspellen aanpassingsuitkomsten in belangrijke ontwikkelingstransities.
Mislukkingen in zelfregulatie zijn belangrijke mechanismen in de epigenese van gedragsproblemen bij het kind. De auteurs beschrijven drie definitiecomponenten van zelfregulatie die ons bruikbare hulpmiddelen bieden voor het begrijpen van de ontwikkeling van zowel competentie als psychopathologie:
Integratie in meerdere niveaus (biologisch, gedragsmatig en sociaal);
Dynamische microprocessen die een individu zijn reactie op ‘real-time’-uitdagingen en verstoringen definiëren;
Ophopende en veranderende contexten gedurende de ontwikkelingstijd.
De rol van de interpersoonlijke of sociale context overwegend in al deze zelfregulerende componenten, vooral met betrekking tot de vroege kindertijd wanneer cruciale individuele verschillen in zelfregulatie voor het eerst ontstaan.
Ouder-kindcoregulatie van affectie als een transactioneel proces
Het transactionele model is een benadering dat de relaties tussen ontwikkelingsprocessen illustreert, zoals de relatie tussen individu en diadische ontwikkeling. Een transactie tussen componenten van een systeem begint met een kwalitatieve of kwantitatieve verandering, maar vervolgens kan deze nieuwe dynamiek tussen elementen zich ontwikkelen in een stabiel patroon van gedragsorganisatie. Dus de relatie tussen ouder en kind is een actieve, zelforganiserend systeem waarbij stabiele patronen ontstaan gedurende voortdurende ouder-kindtransacties.
Banden tussen ouder-kindinteractie en gedragsproblemen bij het kind worden verondersteld mislukkingen in de ontwikkeling van zelfregulatie te weerspiegelen. Onderzoekers zijn het eens dat vroege ouder-kindinteractie een primaire context zijn voor de ontwikkeling van zelfregulatie en ontregeling.
Regelmatig worden individuele beoordelingen van ouder- en kindeigenschappen gebruikt om de dynamische relatie tussen hen te onderzoeken. Het kan inderdaad wel de bijdragen van zowel ouder als kind weerspiegelen, maar het impliceert nog steeds lineaire en aparte pijlen en variabele gecentreerd. Om de rol van zelfregulatie in de etiologie van gedragsproblemen van kinderen te begrijpen, moeten we rechtstreeks de tijdelijke ontvouwing en patronen van emotie-uitwisselingen tussen ouder en kind onderzoeken.
Affectregulatie als een interpersoonlijk proces
De ontwikkeling van zelfregulatie weerspiegelt sterk wederzijdse dyadische uitwisselingen tussen kind en zijn of haar opvoeder. De coregulatie van affectie begint in de kindertijd als opvoeder en kind elkaars affectieve toestanden matchen in nauwe temporele nabijheid, dus gezamenlijk het kind zijn positieve arousal reguleren gedurende face-to-face-interacties.
Coregulatieve processen zijn beschreven met behulp van een verscheidenheid van constructen, zoals ouder-kind dyadische coregulatie, wederzijdse regulatie, dyadische of positieve synchronie en dyadische wederkerigheid. Specifieke aspecten van coregulaite die zijn onderzocht, zijn:
Toevalligheid;
Responsiviteit;
Gedragsmatige / affectieve flexibiliteit;
Temporele coördinatie van affectie.
Hoewel theoretische conceptualisaties van coregulatie verschillen, wordt ‘dyadische synchronie’ gedefinieerd als: ‘een observeerbaar patroon van dyadische interactie dat wederzijds is gereguleerd en wederkerig en harmonieus is. Dus coregulatie kenmerkt een stijl of patroon van interactie, terwijl synchronie de adaptieve aspecten van dit proces weerspiegelt.
Zoals gezegd begint ouder-kindcoregulatie in de kindertijd. Theoretici zijn het over het algemeen eens dat er een ontwikkelingspad is van coördinerende dyadische interacties met drie maanden naar zelfregulatie van het kind met drie jaar. Feldman et al. definiëren coregulatie als de temporele coördinatie van veranderingen in op affectie gebaseerd moeder-kindspel.
Moeder-kindcoregulatie met drie en negen maanden en de regulerende mogelijkheid van het kind met twee jaar zijn significant gecorreleerd. Moeder-kindmatching van affectieve toestanden verbeterd bij drie, zes en negen maanden, hoewel synchronie dat niet doet. Globale ordening van responsiviteit van ouder en kind met zeven maanden voorspellen beiden de partner zijn / haar responsiviteit met 15 maanden. Oftewel, onderzoeken wijzen erop dat coregulatie tussen ouder en kind over het algemeen verbetert gedurende de tijd.
Van coregulatie wordt gedacht dat het dient voor verschillende doelen als het kind een gelijkere partner in ouder-kinduitwisselingen wordt, zoals delen, wachten op de beurt, initiatieven nemen en algemene betrokkenheid. Kwaliteit van ouder-kindcoregulatie wordt met name belangrijk in de kleuterjaren wanneer chronische gedragsproblemen ontwikkelen. In de kleutertijd worden conflictueuze en wederzijds negatieve ouder-kindinteracties vaker voorkomend. Er wordt gedacht dat het potentiële voorlopers zijn van gedragsproblemen op de lange termijn.
Onderzoek dat gebruik maakt van opeenvolgende tijdserie-assessments toont veelbelovende bevindingen aan met betrekking tot het belang van coregulerende processen in de ontwikkeling.
Michigan longitudinaal onderzoek
Veel onderzoeken hebben zich exclusief gericht op moeder-kinddyades. De ‘Michigan longitudinal study’ is een prospectief, longitudinaal onderzoek naar de ontwikkeling van externaliserende problemen bij kinderen in de overgangsperiode tussen vroege kleuterjaren en basisschoolentree. Longitudinale, structurele vergelijkingsmodellen laten zien dat kleuters die meestal reageren op positieve affectie van hun ouders met een toename in hun eigen positieve affectie, minder externaliserende problemen laten zien in de overgang naar de basisschool dan vastgesteld door moeders, vaders en leerkrachten. Patronen van affectieve coregulatie tussen ouders en hun jonge kinderen zijn verbonden met individuele verschillen binnen externaliserende gedragsproblemen van kinderen in een kritische ontwikkelingstransitie.
Samenvatting en conclusies
Met hun van nature dynamische en multisystematische eigenschappen, bieden concepten van zelfregulatie een reeks hulpmiddelen voor onderzoek. De auteurs concluderen dat een noodzakelijke basis voor het vertaalproces is de aanwezigheid van waarnemingsgegevens die moment-tot-momentvariaties bevatten. Een juiste representatie van transactionele processen in de ontwikkeling draait om nauwe aandacht voor interpersoonlijke uitwisselingen terwijl zij getijen in de tijd en uiteindelijk naar de bijzonderheden van individuele levens.
5. ONTWIKKELINGSOVEREENKOMSTEN TUSSEN GEDRAGSPROBLEMEN VAN JONGENS EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN VAN MOEDERS
Ondanks het feit dat kindeffecten op ouderschapspraktijk en opeenvolgend kindgedrag zijn aangenomen sinds Bell’s primitieve theoretische artikel en op breder niveau door Sameroff en Chandler’s transactionele perspectief, onderzoeken relatief weinig studies transactionele processen tussen moederlijke depressie en aanpassing van het kind.
Depressie van de moeder en aanpassing van het kind
Ouderlijke psychopathologie blijkt een consistente en robuste correlatie te hebben met onaangepastheid van het kind. Vanwege de prevalentie van depressie, met name bij vrouwen, is moederlijke depressie de focus geweest van vele onderzoeken naar ouderlijke psychopathologie en het verband met kinderlijke psychopathologie. Bevindingen in de literatuur bieden wezenlijk bewijs voor een verband tussen moederlijke depressie en negatieve kinduitkomsten. Hoewel er een grote hoeveelheid onderzoeken zijn naar wederkerige effecten tussen ontwricht gedrag van het kind en aspecten van ouderschap, is er wezenlijk weinig aandacht geschonken aan mogelijke bidirectionele effecten tussen ontwricht gedrag van het kind en de mentale gezondheid van de ouder, zoals depressieve symptomen. De term ‘moederlijke depressie’ of ‘depressie van de moeder’ wordt hier gebruikt voor zowel klinische depressie als subklinische verhoogde depressie.
Er zijn samenhangende bevindingen die moederlijke depressie linken naar ontwrichtingen in zowel socio-emotionele en instrumenteel functioneren.
Kindeffecten op ouders en wederkerige modellen
Kindeffectmodellen benadrukken de invloed van eigenschappen en gedragingen van het kind op hun ouders. Net als dat gedrag van het kind ouderschap beïnvloedt, zijn er een aantal onderzoeken gevonden met bewijs voor kindeffecten op andere volwassen gedragingen, zoals kwaliteit van het huwelijk, alcoholgebruik, sociaal leven, ouderlijke zelfredzaamheid en ouderlijke stress. Bovendien is er een groeiende hoeveelheid onderzoek naar kindeffecten en moederlijke depressie.
Onderzoeksbevindingen die een kindeffectmodel ondersteunen van moederlijke depressie omvatten hogere scores van depressiesymptomen bij de moeder in steekproeven van klinisch doorverwezen versus normale kinderen en bij moeders wiens kinderen hogere niveaus van gedrags- of emotionele problemen hebben. Er zijn onderzoeken die hebben gevonden dat gedragsproblemen en prikkelbaarheid in de kindertijd worden geassocieerd met de hardnekkigheid en aanvang van moederlijke klinische depressie.
De timing van effecten
Een belangrijke vraag blijft over de timing van deze effecten. Met name is het onduidelijk of er ontwikkelingsperioden zijn wanneer bidirectionele of unidirectionele relaties duidelijker zijn dan andere perioden. Over het algemeen is het zo dat, wanneer moederlijke depressie is onderzocht in relatie tot kinduitkomsten, de vroege kindertijd en adolescentie worden gezien als momenten waarop kinderen met name kwetsbaar zijn. Beiden zijn namelijk belangrijke overgangen in het leven.
De bestaande literatuur biedt theoretische modellen en enige empirische ondersteuning voor wederkerige effectmodellen die zowel ouder- als kindeffecten tussen moederlijk welzijn en gedragsproblemen van het kind rekenen.
Er zullen twee onderzoeken worden beschreven. Waar het eerste onderzoek zicht richt op hoe vroeg ontwrichtend gedrag van het kind mogelijk relateert aan de longitudinale loop van moederlijke depressie, gebruikt het tweede onderzoek dicht bij elkaar gelegen verslagen van moederlijke depressie en gedragsproblemen bij het kind om transactionele effecten gedurende de tijd te onderzoeken.
Het eerste onderzoek
Er wordt een lange termijnperspectief gebruikt om vroege vormen van kinderlijk ontwricht gedrag te identificeren dat mogelijk wordt geassocieerd met trajecten van moederlijke depressie. De kindgedragingen zijn: negatieve emotionaliteit, ongehoorzaamheid en agressie. Ook de internaliserende problemen op adolescente leeftijd zijn onderzocht als een uitkomstvariabele om de kwestie van specificiteit van verbanden tussen moederlijke depressie en latere kindaanpassingen te benadrukken.
De resultaten van dit onderzoek zijn consistent met een transactioneel perspectief van ontwikkelingspsychopathologie, welke het dynamische samenspel benadrukt tussen kind- en oudereigenschappen en daaropvolgend toegenomen risico voor onaangepastheid van het kind.
In dit onderzoek is ongehoorzaamheid van het kind gevonden als meest samenhangende voorspeller van moederlijke depressietrajecten. Kindagressie en negatieve emotionaliteit van het kind laten weinig of geen significante effecten zien wanneer zij binnen een multivariaat kader worden onderzocht. Dit laatste is nogal een verrassend resultaat. We denken dat opstandige en uitdagende kindgedragingen waarschijnlijk een grotere opstapelend effect heeft op ouderlijke gemoedstoestand dan minder frequente incidenten van fysieke agressie of minder intense uitbarstingen van negatieve emotionaliteit gedurende het tweede jaar. Hogere niveaus van moederlijke depressiesymptomen zijn geassocieerd met zowel jeugd- als leerkrachtverslagen van antisociale uitkomsten op de leeftijden 11 en 13 jaar. Met betrekking tot kindeffecten op moederlijke depressiesymptomen zijn vroege vormen van ontwrichtend kindgedrag een primaire oorzaak van moederlijke depressie. De bevindingen suggereren dat ontwricht kindgedrag mogelijk een informatieve risico is om te onderzoeken onder moeders die hoge niveaus van depressieve symptomen laten zien.
Het tweede onderzoek
Dit onderzoek is ontworpen om explicieter de validiteit van Sameroff’s originele transactionele model te onderzoeken bij het onderzoeken van ouder- en kindeffecten op moederlijke depressie en gedragsproblemen van het kind tussen de leeftijden 1,5 en 8 jaar.
Model 1
Aanvankelijk leek het best passende model voor groei in moederlijke depressie van kinderleeftijden 1,5 tot 10 jaar kwadratisch, waarbij moeders aanvankelijk matig hoge niveaus van depressie rapporteren, gevolgd door geleidelijke dalingen bij de leeftijd 10 jaar. Voor de groei van gedragsproblemen bij jongens leek een kubisch model het best te passen. Gemiddeld genomen hebben jongens hoge niveaus van externaliserende problemen op de leeftijd van twee jaar, verder toenemend op de leeftijd 3,5 jaar en daaropvolgend dalend op de leeftijd van tien jaar.
Model 2
Ook de groeicurves en autoregressieve modellen tussen moederlijke depressie en jongensverslagen van antisociaal gedrag tussen de leeftijden 10 en 15 jaar zijn onderzocht. Het best passende model voor de groei in moederlijke depressie gedurende deze periode is een lineair model, met een bescheiden positieve, ook al is het niet significant, helling tussen de leeftijden 10 en 15 jaar. Voor het antisociale gedrag van jongens biedt een kwadratische functie de beste ‘fit’. Het aanvankelijke antisociale gedrag is laag, blijft relatief stabiel gedurende de leeftijd 12 jaar en neemt vervolgens duidelijk toe tussen de leeftijden 12 en 15 jaar.
In het tweede onderzoek verwachtten de auteurs dat ouder- en kindeffecten prominenter zijn in perioden van fysieke en sociale overgang dan is ondersteund door de gegevens. Moederlijke depressie is het sterkst gerelateerd aan externaliserend kindgedrag in de peutertijd. Oudereffecten zijn nog steeds significant, hoewel iets zwakker, gedurende de overgang naar de middenkindertijd. Uiteindelijk, gedurende de overgang naar vroege adolescentie, verbanden tussen moederlijke depressie en delinquent gedrag van jongens waren wederom duidelijk.
Discussie
Hoewel resultaten van het eerste onderzoek ondersteuning indiceren voor transactionele effecten in bredere tijdsperioden en resultaten van het tweede onderzoek een meer microlevel perspectief biedt in één- tot twee-jarige periodes, benadrukken de huidige resultaten geen specifieke mechanismen waarbij symptomen van moederlijke depressie en gedragsproblemen van het kind mogelijk elkaar beïnvloeden.
Er zijn een aantal methodologische beperkingen aan beide onderzoeken:
De participanten waren voornamelijk Europees-Amerikaanse en Afrikaans-Amerikaanse jongens die leven in een stedelijke omgeving, afkomstig uit gezinnen met lage inkomens;
Men kan de rol van mogelijke derde variabelen op de leeftijd van 1,5 jaar of gedurende de periode van 1,5 tot 10 jaar niet uitsluiten.
De resultaten van beide studies zijn consistent met de bevindingen in de bestaande literatuur dat hogere niveaus van moederlijke depressiesymptomen geassocieerd worden met lage uitkomsten bij kinderen. Er is een behoefte aan vroege identificatie en preventieve interventies.
6. VOORSPELLEN EN VOORKOMEN VAN KINDERMISHANDELING
In dit hoofdstuk worden de pathologieversterkende transactionele processen beschouwd die betrekking hebben op:
Volwassenen die opvoedersuitdagingen interpreteren als bedreigingen en die reageren op zulke bedreigingen met defensieve reacties;
Kinderen die uitzonderlijk reactief zijn naar hun sociale omgeving.
Ook wordt het nut van interventieprocessen die vroeg in het leven plaatsvinden beschouwd. Een transactionele benadering kan niet alleen worden gebruikt voor de verklaring of het voorspellen van kindermishandeling, maar ook als een conceptueel kader voor remediëring.
Achtergrond van de vraag
Psychologen lokaliseren causaliteit voornamelijk binnen ouderlijke psychopathologie, omdat men geloofde dat alleen ouders met enige soort van psychische aandoening betrokken zijn bij zulk gedrag. Sociologen daarentegen zouden eerder een lineair model voorstellen waarin causaliteit verblijft binnen stressoren en problemen die zich voordoen in de maatschappij.
Opkomende modellen van kindermishandeling
In het onderzoeken van voorbijgegane verslagen van slecht functioneren of mishandelende gezinnen, is het gemakkelijk te zien dat de focus gericht is op de eigenschappen en effecten van ouders. Deze benadering was consistent met het toenmalig heersende oudereffectenmodel. Echter, er was ook opkomend bewijs dat eigenschappen van kinderen hun risico op mishandeling vergroten.
Transactionele modellen zijn geïntroduceerd om de wederkerige beïnvloeding tussen ouders en kinderen te benadrukken. Dat wil zeggen: het uitdagingsproces dat zich over de tijd voor doet binnen dyadische (of gezins-)relaties.
Wanneer de aandacht is gericht op pathologische processen, is er ook aandacht gegeven aan de specifieke dyadische combinaties die psychopathologie versterken of verzwakken. Negatieve kinduitkomsten zijn voorspeld wanneer ouders negatief reageren op het temperatmentpatroon van het kind. Transactionele modellen zijn uitgebreid om zulke uitkomsten te conceptualiseren als verblijvend in de aangepastheid (of onaangepastheid) van de relatie tussen individu en context.
De ontwikkeling van cognitief model van kindermishandeling
Kinderen die worden geïdentificeerd als ‘moeilijk’ en die ontvangers zijn van harder en mishandelend ouderschap, tonen verschillende gedragspatronen dan hun ‘makkelijkere’ broertjes en zusjes. Ouders die harde of mishandelende tactieken gebruiken, zullen eerder dan andere ouders de problematische interacties met kinderen verklaren als een resultaat van factoren dat het kind kan controleren (zoals koppigheid) of van factoren die de ouder niet kan controleren (zoals ziekte).
Experimentele test van het transactionele model
Er zijn een reeks onderzoeken uitgevoerd waarbij men een experimentele test van de voorgestelde transactionele relaties biedt.
Volwassen cognities als moderators van hun reacties naar kinderen
De meest negatieve en ambivalente reacties zijn getoond door ouders met lage waargenomen kracht, gepaard met een moeilijk kind. Binnen een dergelijk koppel laten ouders met lage waargenomen kracht eerder een communicatiepatroon zien dat zowel hun controle-inspanningen als hun waargenomen gebrek aan controle onthult. Ouders met lage waargenomen kracht laten ook vaak tegengestelde patronen in verschillende contexten zien. Ouders met lage waargenomen kracht laten een hardere interactiestijl zien.
Biologische mediators van de relatie tussen ouderlijke cognitie en gedrag
Als steun ontstaan voor de cognitieve factoren die mishandelende en vijandige reacties bevorderen, ontstaan er andere vragen. Het is belangrijk om de mediërende variabelen te bepalen. Over de tijd zijn er toegenomen voordelen voor de inclusie van biologische factoren binnen sociale relaties gevonden. Beschouwing van transactionele processen binnen gezinnen heeft de inclusie van deze variabelen verbreed. Zoals verwacht laten dreiginggeoriënteerde ouders, wanneer gekoppeld met een moeilijk kind, hoge activatie van fysiologische stressresponssystemen zien. Op soortgelijke wijze: moeders met hun eigen kind hebben een toenemende fysiologische activatie laten zien als een functie van hun vooringenomen waarnemingen en de moeilijke aard van hun kinds temperament. Moeders met lage waargenomen kracht laten eerder toegenomen cortisolniveaus zien in reactie op een stressvolle interacite wanneer hun kinderen ook een moeilijk temperamentspatroon laten zien.
Kinderreacties op de responsstijl van ‘bedreigingsgevoelige opvoeders’
Het lijkt erop dat kinderen zich eerder terugtrekken of los maken van de reactiestijl van een bedreigingsgevoelige ouder. Dus de reactiestijl van bedreigingsgevoelige ouders heeft de neiging reacties van kinderen uit te lokken die uiteindelijk dienen om de verwachtingen van deze ouders te bevestigen.
Longitudinaal onderzoek binnen gezinnen
Er was behoefte aan een longitudinaal onderzoek dat de transactionele processen volgt die verschijnen tijdens de kindertijd. Er is een korte termijn longitudinaal onderzoek uitgevoerd bij gezinnen die geïdentificeerd zijn als risico voor mishandeling.
De combinatie van medisch risico bij het kind bij de geboorte en de eigenschappen van moeder voor de geboorte, dienen als een significante voorspeller voor:
Moederlijke depressie;
Gebruik van de moeder van harde praktijken (zoals slaan);
Moederlijke verwaarlozing in het onderhouden van veiligheid voor het kind.
Er zijn geen significante verschillen gevonden als een resultaat van moederlijke gelijkheid. Dus het lijkt erop dat moederlijke eigenschappen eerder voorspellers dan reflecties van hun geschiedenis met een specifiek kind zijn.
Mishandelingspreventie bij ‘high risk’-gezinnen
Eén van de sterks mogelijke testen van een transactioneel model is de omvang waarin het bruikbaar kan zijn in het ontwerpen van een programma dat effectief de psychopathologieversterkende effecten voorkomen. Er is hierom een interventie ontworpen dat bewust is gemodelleerd na bestaande huisvisites. Er waren drie condities waaraan gezinnen konden worden toegewezen:
Groep C: controleconditie waarbij ouders informatie kregen over bestaande hulpverleningsmogelijkheden die voor hen in de maatschappij beschikbaar zijn;
Groep B: deze groep gebruikte daadwerkelijk het Healthy Startmodel en richt zich op traditionele oudereducatie;
Groep A: in deze groep werden moeders geholpen bij het leren hoe zij effectieve informatiezoekers en probleemoplossers worden, dus een combinatie van B en C.
De laagste niveaus van mishandeling zijn gevonden in de A-conditie. Bovendien zijn er in deze groep lagere niveaus van moederlijke depressie gevonden dan in de B- en C-conditie. Moeders in de A-conditie pasten daarnaast minder snel hardere opvoedpraktijken toe dan de moeders in de B-conditie.
Differentiële reactiviteit van kinderen op de sociale context
Kinderen verschillen in hun reactiviteit naar de sociale context. Kinderen met ernstigere problemen bij de geboorte bleken zowel de meest als de mist adaptieve hormonale reacties op de basis van hun sociale omgeving te geven. in een onderzoek van Bugental, Beaulieu en Schwartz is gevonden dat premature kinderen gevoeliger reageerden op moederlijke depressie dan voldragen kinderen.
Integratie
Het model dat is getest met betrekking tot ouderschapsprocessen in high-risk gezinnen, begint met een nadruk op de rol van ouderlijke cognities als moderators van de verschillende reacties richting moeilijke kinderen.
Als een toekomstige richting worden de transactionele processen die zich voordoen in de wederkerige effecten van biologie en levenservaring onderzocht. Deze twee benaderingen zijn in toenemende mate begrepen in een geïntegreerde manier. De eerste visie (biologie) richt zich op de mate waarin het kind (en hun ouders) zijn ontworpen voor adaptieve reacties naar problemen die steeds terug keren binnen een evolutionaire geschiedenis. De tweede visie (levenservaring) richt zich op de mate dat er verandering in het kind is in reactie op de natuur van hun vroege omgeving. Deze twee benaderingen worden nu begrepen als goed samenwerkend als een adaptief transactioneel proces.
Kortom, het transactioneel model, dat van origine is voorgesteld door Sameroff, heeft bewezen flexibel te zijn in het toelaten van de oprichting van ideeën die geschetst zijn van een verscheidenheid van theoretische perspectieven.
7. SOCIALE INFORMATIEVERWERKING EN AGRESSIEF GEDRAG
Transactionele theorie spreekt een duidelijke voortdurende wederkerige uitwisseling uit tussen het zelf en iemands ervaringen met zijn of haar sociale wereld. Hoewel het zelf in deze theorie voornamelijk is geoperationaliseerd als gedrag, moet het duidelijk cognitieve handelingen omvatten. De theorie van de sociale informatieverwerking (SIV) veronderstelt dat gedrag richting anderen in de kindertijd en adolescentie een functie ontwikkelt van de outputs van een complexe reeks van sociaal-cognitieve handelingen. Een reeks van SIV-handelingen dat bijzonder belangrijk lijkt voor de adolescentontwikkeling heet ‘responsevaluatie en –beslissing’ (REB).
Transacties tussen ‘het zelf’ en ‘de sociale wereld’
Transactionele theorie veronderstelt dat een individu zijn ontwikkeling het product is van een voortdurende bidirectionele beïnvloeding op het individu en zijn of haar omgeving. Dit perspectief wordt gebruikt om patronen van zowel adaptieve als niet-adaptieve ontwikkeling te verklaren.
Ontwikkelings- en fenomenologische focus varieerden van de wederkerige invloed van ouderlijke stress en responsiviteit en kindtemperament tot transacties van ouderlijke depressiesymptomen en gedragsproblemen van de adolescent en zelfrespect. In het bijzonder zijn benaderingen die persoon-omgevingstransacties erkennen in onderzoek naar antisociale ontwikkeling benadrukt.
Een specifieke vorm van transactie is dat tussen het zelf zijn sociale cognities en zijn of haar gedragsinteracties met de wereld. Een transactioneel perspectief van sociale cognitie en gedrag stelt dat sociaal-cognitieve handelingen die zich voordoen in de werkelijkheid, sociale gedragingen veroorzaakt en dat, op zijn beurt, sociale gedragingen ervaringen en consequenties in de wereld vereisen welke toekomstige sociaal-cognitieveverwerking informeren. Het kritische idee is dat omgevingsfactoren niet iemands toekomstige gedrag beïnvloed, maar eerder worden gemedieerd door voortdurende cognitieve handelingen die binnenkomende informatie dusdanig organiseert dat het kan worden gebruikt als richtlijn voor daaropvolgend gedrag.
SIV beweert dat asociaal gedrag van jeugdige het product is van een complexe reeks van sociaal-cognitieve processen die geactiveerd worden als het individu informatie van zijn of haar omgeving ontvangt en leest en hen voorbereidt op de reactie hierop. Vijf processen zijn verondersteld:
De jeugdige encodeert en organiseert functies van de sociale stimulus (= encoding of cues);
Eigenschappen van affectie, intentie en causaliteit worden gemaakt (= interpretations of cues);
De jeugdige identificeert en prioriteert zijn interesses in de gegeven situatie (= clarification of goals);
Eén of meer reacties op het signaal worden gegenereerd, hetzij door het beoordelen ervan vanuit het geheugen of door het opnieuw te construeren (= respons acces or construction);
Deze reacties worden vervolgens geëvalueerd binnen meerdere domeinen, zoals het waarschijnlijke succes van de reactie en welke uitkomsten daaruit kunnen resulteren (= response decision);
Uiteindelijk wordt de reactie geselecteerd.
Jeugdig geweld
Een wetenschappelijke trend is de toename van aandacht voor algemeen cognitief functioneren en het nemen van beslissingen, evenals specifieke SIV-mechanismen van agressie. Adolescentie wordt gekenmerkt door een aantal unieke kwaliteiten:
Adolescentie blijkt een kritische periode te zijn voor de rijping van de hersenen en de ontwikkeling van executieve functievaardigheden;
De adolescent ontwikkelt zijn of haar identiteit, zelfconcept en karakter en is daarnaast bijzonder gevoelig voor invloed van zijn of haar peers;
Adolescenten moeten het hoofd bieden aan contexten die ongewoon zijn in belangrijke manieren.
Een uitgebreid model van sociale informatieverwerking
Fontaine en Dogde hebben eerdere formuleringen van de responsbeslissingstap van de SIV uitgewerkt en veronderstellen meerdere domeinen van een responsbeslissingmodel, de REB. Fontaine en Dogde herkennen meerdere soorten van inadequate reacties:
Een reactie kan irrelevant zijn in dat het niet van toepassing is op de gegeven situatie;
De reactie kan onuitvoerbaar zijn als resultaat van unieke functies van de sociale situatie;
Een reactie kan opdringerig zijn op andere manieren zodat het extreem is.
Middelgerichte responsoordelen zijn ook geïdentificeerd in het REB-model:
Respons-efficacy: het proces waarbij een reagerende jeugdige beschouwt hoe waarschijnlijk het is dat hij of zij in staat zal zijn om succesvol een gedraging uit te dragen die hij of zij overweegt;
Respons valuation: een schattingsproces waarmee het reagerende individu bepaalt hoeveel hij of zij zich kan identificeren met het gedrag in kwestie als een ‘sociale speler’ en ‘morele agent’.
Een kritische hypothese van REB is dat de agressieve jeugdige zijn schatting van de sociaal-morele aard van een gedraging onderscheidend is van de uitkomsten waarmee de gedraging is geassocieerd. Het idee is dat de aard waarmee een match wordt waargenomen tussen een overwogen gedraging en een individu zijn persoonlijke identiteit. Dit wordt sociaal-morele congruentie genoemd.
Fontaine en Dodge herkennen twee subprocessen, namelijk ‘oucome valuation’ en ‘outcome expectancy’. Outcome valuation is het proces waarbij er sprake is van enige positieve of negatieve schatting van een mogelijk resultaat van een specifieke manier van handelen. Outcome expectancy is de geschatte waarschijnlijkheid dat gedraging X zal leiden tot uitkomst Y. Naast de verwachtingen van positieve versus negatieve uitkomsten, hebben Fontaine en Dodge een hypothese opgesteld dat alternatieve uitkomstverwachtingen (zoals verwachtingen van instrumentele, sociale en emotionele uitkomsten) bijdragen aan reactiebeslissingen.
De laatste processen die verondersteld worden door het REB-model zijn ‘response comparison’ en ‘response selection’. Bij response comparison wordt de beste algemene respons geïdentificeerd op basis van de waarden dat is toegewezen door schattingen van zijn sociaal-morele functies en de uitkomsten waarmee de respons wordt geassocieerd. Fontaine, Burks en Dodge vonden ondersteuning voor de hypothese dat sociaal-morele oordelen over agressieve reacties de relatie mediëren tussen vijandige eigenschapsstijl van de adolescent en antisociaal gedrag.
Transacties tussen sociale informatieverwerking en antisociaal gedrag
Het transactionele perspectief beweert dat procespatronen zich ontwikkelen door wederkerige interacties tussen het zelf en iemands sociale ervaringen. procespatronen leiden gedrag en sociale ervaringen, maar sociale ervaringen hebben ook een impact op hoe men toekomstige stimuli reproduceert. Een model van voortdurende wederkerige invloeden tussen het zelf en de sociale wereld impliceert niet dat sociale cognities veranderen met iedere sociale ontmoeting en hebben maar kleine stabiliteit gedurende de tijd. Dogde en Price vonden dat SIV-patronen opmerkelijke stabiliteit blootleggen in de basisschool.
Gedurende de tijd komt het kind minder en minder situaties tegen dat het kind zijn procesoordelen kan falsifiëren. Als de tijd verstrijkt versmalt de cyclus van uitwisseling tussen een kind en zijn of haar sociale omgeving totdat het een spiraal van vijandigheid wordt. Granic en Patterson noemen zulke uitwisselingen tussen een kind en zijn of haar omgeving een ‘coërcieve cyclus’. Wanneer onverwachte en cognitief tegenstrijdige ontmoetingen zich voordoen, kan dit een krachtige invloed hebben op verandering in het gedrag van het kind.
Lochman en Wells ontwikkelden een sociaal-cognitieve vaardigheidstraining (Coping Power Program), welke positieve effecten blijkt te hebben op het verminderen van agressief gedrag. Kazdin ontwikkelde een benadering (Problem-Solving Skills Training) welke succes boekt in het terugdringen van agressief gedrag dat langer dan twaalf maanden duurt in zowel de thuis- als schoolse situatie.
In de richting van een model van de transactionele invloed van responsevaluatie en -ontwikkeling en agressief gedrag
Fontaine et al. voerden een vijfwegstudie uit naar de longitidunale wederkerige invloed van agressieve REB-verwerking van adolescenten en externaliserende gedragsproblemen van groep drie tot groep acht. Drie belangrijke hypothesen zijn getest:
Adolescente REB-verwerking van agressieve gedragingen medieert veranderingen in de vroege adolescentie;
Adolescent antisociaal gedrag medieert verandering in agressieve REB in de midden-adolescentie;
Als een uitbreiding op de eerste hypothese: agressieve REB duurt voort om de ontwikkeling van antisociaal gedrag in de late adolescentie te mediëren.
Er waren vier belangrijke bevindingen binnen dit onderzoek: (I) metingen van antisociale gedragingen binnen adolescentie en agressieve REB van periode twee tot periode vier waren hoog stabiel; (II) antisociaal gedrag is voorspeld door prior sociaal-cognitieve verwerking en agressieve REB is voorspeld door eerdere externaliserende gedragsproblemen; (III) agressieve REB medieert verandering in antisociaal gedrag in de vroege adolescentie van periode één tot periode drie en ook van periode drie tot periode vijf; (IV) antisociaal gedrag medieert agressieve REB-verwerking van periode twee tot periode vier. Deze bevindingen ondersteunen de opgestelde hypothesen.
Toekomstige richtlijnen voor onderzoek
Er moet meer aandacht komen voor de rol van evaluatieve besluitvorming in de ontwikkeling van antisociaal en crimineel gedrag in de adolescentie. Ook moet de rol van jeugdig gedrag in de ontwikkeling van de sociale cognitie nader worden onderzocht. De noodzaak voor meer longitudinaal en experimenteel onderzoek op dit gebied is essentieel. Tot slot is het essentieel voor het onderzoek van transactionele ontwikkeling van antisociaal gedrag om de rol van SIV mee te nemen in het onderzoek.
8. EEN MODEL VAN CULTUUR-, OUDER- EN KINDTRANSACTIES
Transactionele processen binnen ouder-kinddyades zijn een alledaagse kwestie, maar hun vorm en functie variëren drastisch binnen verschillende culturen.
Consistentie bij kind, ouder en cultuur
Mensen verschillen drastisch op ieder psychologisch construct, structuur, functie of proces. De auteur gebruikt ‘P’ voor een dergelijke entiteit. Consistentie in de ontwikkeling hangt af van de P, de leeftijd van het individu wanneer P wordt beoordeelt, de hoeveelheid of duur van de P-beoordeling, het tijdelijke interval tussen de beoordelingen van P en of assessments van P gemaakt zijn binnen dezelfde of verschillende contexten.
Psychologische consistentie belangrijk voor meerdere redenen:
De fysiologische systemen van mensen of andere levende organismen vereisen bepaalde consistente condities;
Consistentie biedt basisinformatie over het algemene ontwikkelingsverloop van een gegeven P;
Het is algemeen aangenomen dat een P wezenlijke consistentie over de tijd moet laten zien om betekenisvol te zijn;
Psychologische consistentie beïnvloedt de omgeving.
Consistentie bij kinderen
Kinderen dragen gedurende hun ontwikkeling hun cognitieve stijlen, persoonlijkheid, temperamenten en andere aspecten van hun uniekheid met zich mee. Dit is heet intra-individuele consistentie.
Consistentie bij ouders
Consistentie bij ouders bestaat uit twee soorten: (I) intra-individuele consistentie en (II) transgenerationele consistentie (= consistentie van ouder naar kind).
Consistentie in de omgeving
De omgeving van de menselijke ontwikkeling heeft zowel fysieke functies (zoals klimaat) als sociale functies (zoals cultuur). Culturen bestaan uit onderscheidende patronen van aansluiting evenals normen, ideeën, waarden en aannames over leven dat wordt gedeeld door een groep of mensen en die specifieke gedragingen leiden en reguleren en gewaardeerde en adaptieve competenties inprenten. Cultuur vormt een abstracte entiteit van aangeleerde betekenissen en gedeelde informatie die van de ene generatie wordt overgedragen op de andere generatie door sociale interactie.
Transactie in de theorie en transacties in de werkelijkheid
Figuur 8.1 (pagina 143) laat bovenstaande consistenties en veranderingen zien voor kind, ouder en omgeving. het laat ook gelijktijdige interacties en tijdelijke transacties tussen niveaus zien.
Ouder-kind- en kind-oudertransacties
Kind en ouder brengen onderscheidende kenmerken met zich mee, maar ieder verandert ook als resultaat van interacties met de ander. Zowel ouder als kind betreden dan de volgende interactie als veranderde individuen.
Twee-termentransacties
Wanneer het kind de ouder beïnvloedt (= kindeffecten) of de ouder het kind beïnvloedt (= oudereffecten) zijn twee-termentransacties aan de orde. Een wederkerig effect of transactioneel model verklaart dat ouders niet alleen hun kind beïnvloedt, maar het kind beïnvloedt ook de ouders.
Ouderlijke cognities en praktijken beïnvloeden de kinderontwikkeling door verschillende paden, zelfs door zoveel paden dat de ontwikkelingswetenschap maar enkele van deze processen kan blootleggen: psychodynamisch, leren en cognitie.
Transactionele theoretische formuleren erkennen de rol van het kind in de interactie met de ouder. Bell benadrukt de belangrijke rol die kindeffecten spelen in de socialisatie. Kinderen (zelfs in hetzelfde gezin) veroorzaken verschillende interacties. Niet alleen omdat zij verschillen in leeftijd, cognitief niveau, persoonlijke karaktertrekken of geslacht, maar ook omdat verschillende kinderen de interacties met hun ouders verschillend interpreteren.
Drie-termentransacties
Drie-termentransacties definiëren dynamieken waarbij het kind de ouder verandert en op zijn beurt verandert door de veranderde ouder. Of de ouder verandert het kind wie op zijn beurt de ouder verandert.
Cultuur-ouder- en ouder-cultuurtransacties
Net als dat er wederkerige relaties zijn tussen kind en ouder (zie de onderste twee rijen in figuur 8.1), zijn er ook wederkerige relaties tussen omgeving en de ouder (zie de bovenste twee rijen in figuur 8.1). Het ouderschap is cultureel georganiseerd. Ouders structureren interacties met hun kinderen in alledaagse situaties door strategieën te gebruiken die gericht zijn op het actualiseren van socialisatiedoelen die worden benadrukt door hun culturele waardesysteem. In deze zin zijn ouders cultuurdragers. Socialisatie bevat niet alleen de inprenting en acceptatie van waarden, standaarden en gewoonten van de samenleving, maar ook het vermogen om te functioneren op een adaptieve manier in de grotere sociale context.
Culturele representaties
Ouders dragen hun cultuur over op hun kinderen. Het zij actief of passief, in grotere of mindere mate, bewust of onbewust. Ouderschap is een belangrijke reden waarom individuen in verschillende culturen zijn wie zij zijn en vaak zo verschillen van elkaar.
De rol van cultuur in ouder-kindtransacties voegt een laag van complexiteit toe aan het traditionele transactionele model. Verschillende activiteiten kunnen uiteraard verschillende betekenissen in verschillende culturen hebben. Cultuur is de voornaamste context voor het vaststellen van verbanden tussen activiteit en betekenis, vorm en functie. Ontwikkeling in cultuur is de voornaamste situatie om te onderzoeken hoe de betekenissen van een activiteit worden geboden, gevormd en aangeleerd.
Verschillende vormen en verschillende functies
Normaal gesproken geven verschillende gedragingen verschillende betekenissen te kennen. zo’n constructie geeft een voortreffelijk voorbeeld van cultuurspecificiteit. Amerikaanse ouders wensen bijvoorbeeld autonomie te bevorderen bij hun kinderen. En zij organiseren ouder-kindinteracties om fysieke en verbale onafhankelijkheid bij hun kinderen te verbeteren. Dit in tegenstelling tot Japanse ouders. Zij zien hun kinderen als een verlenging van hunzelf en werken met hun kinderen om een wederzijdse afhankelijkheid tussen moeder en kind te versterken. Deze interacties weerspiegelen verschillende relaties: verschillende kinderen van interacties voorspellen om en worden gevormd door individualistische versus collectivistische culturele tendensen.
Dezelfde vormen en dezelfde functies
Het kan ook het geval zijn dat een enkele vorm dezelfde betekenis heeft in verschillende culturen. Dezelfde vorm-dezelfde functierelaties worden vaak gezien als culturele algemene begrippen. Een voorbeeld hiervan is moederlijke responsiviteit.
Dezelfde vormen en verschillende functies
Echter, soms heeft dezelfde vorm verschillende functies of betekenissen, afhankelijk van de cultuur. In bijvoorbeeld menselijke moeder-kinddyades is moederlijke staarrichting een aanleiding voor interpersoonlijke communicatie en sociale interactie. Maar bij zoogdieren betekent langdurig staren het signaleren van gevaar.
Verschillende vormen en dezelfde functies
Verschillende vormen zijn soms eindpunten op zich, maar kunnen ook dienen als vergelijkbare culturele doelen. Dat wil zeggen dat verschillende activiteiten ook leiden tot cultuurgelijke patronen van sociale aanpassing. Een aanname dat verschillende vormen dezelfde functie of betekenis hebben is dat ouders overal delen en werken naar enkele dezelfde doelen voor hun kinderen, zoals fysieke gezondheid en psychologisch welzijn.
Cultuur Ouder Kind
Centraal binnen het concept cultuur is de verwachting dat verschillende mensen verschillende overtuigingen en gedragen bezitten op verschillende manieren met betrekking tot hun ouderschap. Op zijn beurt is het een specifieke en voortdurende taak van ouders hun kinderen op te voeden. Dat wil zeggen: hen voor te bereiden op maatschappelijk geaccepteerde fysieke, economische en psychologische situaties die kenmerkend zijn voor de cultuur waarin zij leven. Overtuigingen van ouders hebben vermoedelijk betrekking op gedragingen van ouders en op zijn beurt op de ontwikkeling van kinderen. Verwachtingen over ontwikkelingsnormen en –mijlpalen beïnvloeden ouderlijke schattingen van hun kinds ontwikkeling.
Conclusies
Binnen een transactie interacteren minstens twee mensen op een dusdanige manier dat de intenties of acties van iemand wederkerig de intenties en acties van de ander beïnvloedt. Het transactieprincipe erkent dat de eigenschappen van een individu zijn of haar ervaringen vormt en dat ervaringen de eigenschappen van het individu vormt.
Het specificiteitsprincipe stelt dat specifieke ervaringen specifieke ouders specifieke kinderen biedt op specifieke tijden effecten uitoefent op specifieke manieren over specifieke aspecten van de kinderlijke ontwikkeling. Dit principe is in overeenstemming met een situationele, contextuele visie van ouderschap.
De kinderlijke ontwikkeling wordt beïnvloedt door meerdere factoren. Binnen iedere cultuur worden kinderen gevormd door de fysieke en sociale settings waarbinnen zij leven. Er zijn meerdere en onderscheidende paden voor het socialiseren van kinderen om bekwame volwassenen te worden. Optimale ontwikkeling is dan ook grotendeels gedefinieerd door het culturele betekenissysteem.
9. SOCIALE EN CULTURELE TRANSACTIES IN DE COGNITIEVE ONTWIKKELING
Het transactionele model is gebruikt om psychologische ontwikkeling op meerdere gebieden te beschrijven. Dit hoofdstuk somt de breed opgezette bijdrage van deze benadering aan theorie en onderzoek op. Het onderzoek van cognitieve ontwikkeling is in vele opzichten het onderzoek naar cultuur. Mensen bezitten het vermogen te participeren in producten van cultuur. Cultuur biedt de ervaringen en voorwerpen die mediëren binnen mentale activiteit en deze betekenissen beïnvloeden hoe kinderen de wereld begrijpen en ermee interacteren. Kinderen leren over de wereld op verschillende manieren.
Culturele handhaving en culturele verandering
Mensen leven in een cultuur. De noodzaak voor kinderen om onderdeel te zijn van de cultuur en voor de cultuur om voor te bouwen op zijn prestaties binnen generaties zijn aanvullende en generatieve krachten. Er zijn vele definities van ‘cultuur’. Sommigen benadrukken de gemeenschapscultuur terwijl anderen historische beschrijvingen aanmoedigen en weer anderen zich concentreren op psychologische functies. Ondanks verschillen bevatten alle definities impliciet of expliciet dat culturen sociale groepen bevatten die afhankelijk zijn van de overerving binnen generaties.
Kinderlijke socialisatie, cognitieve ontwikkeling en culturele verandering
Gedurende socialisatie worden kinderen geïntroduceerd aan culturele manieren van handelen en denken. Ze nemen enkele van deze gebruiken over, passen anderen aan, zetten anderen opzij en introduceren nieuwe gebruiken en innovatieve vormen.
Is de kindertijd zijn een bron van culturele verandering?
Eigenschappen van de kindertijd en de sociale processen waarin kinderen betrokken zijn als zij leren over en participeren in de cultuur werken als bronnen voor culturele verandering. Een bron is gedefinieerd als bron van continu aanbod. Kinderen hun onervarenheid met de wereld, de beperkte aard van hun cognitie en verantwoordelijkheden, hun strevingen naar autonomie, hun affiniteit naar peers en hun geneigdheid naar spel bieden allen beschikbaarheid of openheid naar ervaringen die duidelijk verschillen van de ervaringen die volwassenen hebben.
Deze eigenschappen van de kindertijd bieden unieke mogelijkheden voor culturele verandering. Dit is bijvoorbeeld te zien in de snelle toename van mobiele telefoons en iPods onder jeugdigen en de bijbehorende veranderingen om te communiceren en te leren.
Het idee dat aandrang en mogelijkheden voor culturele verandering geïntegreerd zijn in de menselijke psychologische ontwikkeling, betekent niet dat de cross-generationele veranderingen, die ontstaan uit deze processen, zijn gepland of een blijvend voordeel hebben. De processen die verandering ondersteunen en leiden, doen zich voor in lokale situaties. Deze processen putten uit en zijn grotendeels gericht op de vaardigheden en kennis die nodig is in die situatie en op dat moment.
Culturele verandering, op zijn minst sommige soorten van verandering, is een normatieve functie van ontwikkeling. Sociale en psychologische processen die bijdragen aan de cognitieve ontwikkeling omvatten zowel manieren van onderhouden als manieren van veranderen van cultuur.
Cognitieve ontwikkeling en culturele verandering
De sociale en psychologische ervaringen waardoor kinderen over de cultuur leren en in de cultuur participeren, biedt de contexten waarin culturele praktijken en hulpmiddelen nauwkeurig worden onderzocht, aangenomen, gewijzigd en soms worden opgegeven door kinderen. Het transactioneel model is ideaal voor het beschrijven van deze processen. In het transactionele model zijn zowel kind als de omgeving actieve elementen van een systeem dat gelijktijdig neigt naar stabiliteit (‘maintenance’) en toegang creëren naar aanpassing (‘change’). Oftewel, verandering is onafscheidelijk verbonden met dit systeem: het ontstaat uit de dynamische uitwisselingen die zich voordoen tussen niveaus van het systeem.
De sociale en culturele aard van cognitieve ontwikkeling
Veel van het onderzoek over de cognitieve ontwikkeling, richt zich op wat kinderen weten en hoe zij informatie voor zichzelf verwerken. Om een volwassenniveau van competentie te bereiken, moeten kinderen veel leren over hun cultuur. Hiertoe vertrouwen culturele leden op vele sociale leerprocessen inclusief observatie, imitatie, aandachtregulatie, demonstratie, instructie, herhaling, vorming, ‘scaffolding’, geleide participatie en ‘trial en error’. In iedere cultuur zijn er ook opgerichte settingen waarin leren zich voor doet, zoals scholen, rituelen etc. Deze settingen bevatten acties die gedeeld zijn door en betekenis hebben voor groepsleden.
Hoewel de socioculturele benadering sociale en cognitieve ontwikkeling als wederzijds gevormd ziet, beweert het niet dat biologische en andere interne bijdragen (zoals emotionele processen), onbelangrijk zijn. Deze bijdragen helpen bij het opzetten van de grenzen en het tempo van de ontwikkeling en activiteit op een bepaald punt in de groei.
In de socioculturele benadering is de context van cognitieve ontwikkeling gedefinieerd in brede termen en omvat:
Sociale interactie;
De signalen en hulpmiddelen die mensen gebruiken om het denken te ondersteunen en uit te breiden;
Culturele waarden die bekrachtigd worden in routines, rituelen en gebruiken.
Cognitieve ontwikkeling is niet de directe consequentie van socioculturele ervaring. Het zijn eerder de transacties die de menselijke sociale ervaring vormen die deze ontwikkeling genereren.
Zoals kinderen leren over de wereld door sociale ervaringen en door activiteiten die worden gemedieerd door culturele tekenen en hulpmiddelen, zo gaat hun denken om het opnemen van het begrip en de praktijken van de cultuur. De geleidelijke integratie van tekenen en hulpmiddelen in mentaal functioneren zijn evident in de ontwikkeling van het kind.
Hoewel mensen actieve vertegenwoordigers zijn, zijn er beperkingen op alle niveaus – het kind, de cultuur en de mediërende middelen – en deze beperkingen beïnvloeden transacties die cognitieve ontwikkeling ondersteunen. Ook beïnvloeden ze transacties die culturele verandering ondersteunen. Als gevolg zijn deze transacties niet chaotisch, willekeurig of doelloos, maar worden ze gereguleerd door vele interne en externe factoren en daardoor hebben bepaalde vormen van ervaring of input prioriteit.
Menselijke evolutie in relatie tot de sociale en culturele basis van cognitieve ontwikkeling
Hoewel fylogenetische, historische en ontogenetische veranderingen plaatsvinden op enorm verschillende tijdschalen, is een evolutionair perspectief samenhangend met de visie van cognitieve ontwikkeling als een sociaal en cultureel proces. Een evolutionaire visie biedt een historische en biologische basis voor het verband tussen cognitieve ontwikkeling en sociale en culturele processen.
Processen van cognitieve ontwikkeling in sociale context
Cognitieve ontwikkeling is het proces van socialisatie aan het intellectuele leven van de gemeenschap waar van kinderen wordt verwacht dat ze volwassen en bekwame leden worden. De sociale wereld draagt op drie manieren bij aan de cognitieve ontwikkeling:
Het bepaalt wat kinderen er van denken;
Het beïnvloedt hoe kinderen denken;
Het zorgt voor sociale processen waardoor kinderen over de wereld leren en cognitieve vaardigheden ontwikkelen.
Peerinteracties
Kinderen hebben de vaardigheden en waarden van hun cultuur ontwikkeld en onderzoek laat zien dat dit begrip soms peerinteractie kan leiden. Echter, peerinteracties kunnen ook leiden tot sociale processen die conventionele vormen uitdagen of ondermijnen. Daardoor functioneren deze peerinteracties als aantastingen van culturele verandering.
Volwassene-kindinteracties
Peerinteracties zijn niet de enige vorm van culturele verandering. Soms streven ouders er naar hun kinderen een leven te geven die enorm verschilt van het leven dat zij hebben ervaren. Bovendien zullen, wanneer ouders en kinderen samenwerken, verschillen in expertise mogelijk processen genereren die leeftijdsgerelateerde status en affectverandering vernietigen. Neem bijvoorbeeld het feit dat de jeugd meer van computers en technologie af weet dan de ouders. Weerstand kan ook een vorm van volwassene-kindtransactie zijn dat bijdraagt aan culturele verandering.
Conclusie
Sociale transacties met mensen en met de tekenen of hulpmiddelen van cultuur, in combinatie met biologische mogelijkheden, vormen de basis van cognitieve ontwikkeling. Deze transacties zijn essentieel voor zowel de organisatie en aanpassing van het individu als integraal voor de duurzaamheid van cultuur.
10. DE TRANSACTIE NAAR SCHOOL
De ontwikkeling van het kind is een product van de voortdurende dynamische interacties van het kind en de ervaring die wordt geboden door zijn of haar familie en sociale context (inclusief school). De transactionele visie heeft de familiecontext in theorie en onderzoek benadrukt op de complexe wisselwerking van kind en omgeving in menselijke ontwikkeling. Deze focus benadrukt uiteraard de variërende patronen van voortdurende interactie dat de meeste ouder-kindrelaties kenmerkt over belangrijke tijdperiodes in het leven van het kind.
Voorbij de ‘oorlogen’ van het lezen
Er is sprake van een langdurig geschil met betrekking tot de beste manier om kinderen te leren lezen. Het debat is gericht op de doeltreffendheid van fonemische of codegebaseerde instructie versus ‘hele taal’ of betekenisgebaseerde instructie. Fonemische instructie concentreert zich op het helpen van kinderen om de code van het lezen te leren kraken. Betekenisgebaseerde instructie ziet leren lezen als een meer natuurlijk proces dat rijke ervaringen met boeken en andere afdrukken binnen een literatuurrijke omgeving vereist.
Code- versus betekenisgerichte activiteiten
De code- versus betekenisgerichte dimensie bevat de inhoudsfocus van taal- en geletterdheidsactiviteiten. Codegerichte activiteiten bevatten kinderen leren hoe ze hun naam en letters moeten schrijven, woorden rijmen, letters koppelen aan de geluiden die zij maken en fonologisch decoderen. Betekenisgerichte activiteiten bevatten activiteiten die ontworpen zijn om leerlingen woorden en passages te begrijpen, begrijpen wat hen wordt voorgelezen en wat zij zelf lezen, het verbeteren van receptieve en expressieve taalvaardigheden zoals luistervaardigheid.
Leerkracht-gemanagede versus leerkracht / kind-gemanagede versus peer-gemanagede versus kind-gemanagede activiteiten
Een belangrijk element van klassikaal leren weerspiegelt hoe de aandacht van het kind is gericht of of de aandacht gezamenlijk gericht is. Leerlingen met hoge vocabulaire niveaus profiteren het meest van kind-gemanaged leren. Leerlingen met ontwikkelingsvaardigheden profiteren het meest van leerkracht- en leerkracht / kind-gemanagede ervaringen. In tabel 10.1 (pagina 186) staan de geobserveerde instructie-activiteiten georganiseerd door instructiedimensies.
Expliciete versus impliciete dimensies
Deze dimensie bevat het idee dat activiteiten centraal of incidenteel gericht kunnen worden op het verbeteren van een specifieke uitkomst. Deze dimensie wordt gedefinieerd ten opzichte van de uitkomst dat kan worden onderzocht.
Klassikaal- versus leerlingniveau dimensie
Deze dimensie beschouwt de mate waarin instructie hetzelfde of verschillend is voor ieder kind in de klas. Bepaalde activiteiten kunnen op beide niveaus – dus klassikaal of individueel – plaatsvinden.
Verandering in de hoeveelheid instructie gedurende het schooljaar
De laatste dimensie doorsnijdt de voorgaande vier veranderingen in instructie-activiteiten. Sommige leerkrachten veranderen hun instructienadruk gedurende het schooljaar.
De dimensies bij elkaar brengen
Een belangrijk kenmerk van de dimensies is dat zij gelijktijdig opereren. Dus activiteiten zijn wellicht fundamenteel aangewezen als leerkracht-, leerkracht / kind-, peer- of kind-gemanaged, maar wijst dan drie andere modificerende middelen aan om de focus van de inhoud (code versus betekenis), de aard van de inhoud (expliciet versus impliciet) en het niveau (klassikaal versus leerling) te weerspiegelen waarop zij opereren. Samen kunnen deze dimensies worden gecombineerd om in totaal zestien mogelijke aanduidingen te produceren.
Kindfactoren
Eigenschappen van kinderen spelen onafhankelijke en interactieve rollen in het vormen van geletterdheidstrajecten gedurende de vroege basisschooljaren. Een aantal geletterdheidvaardigheden in de vroege jaren voorspellen het lezen en academisch succes van het kind op langere termijn. Bovendien speelt zelfregulatie een centrale rol in de vroege geletterdheidsontwikkeling en academisch succes.
Kind X instructie-interacties
Voor kinderen die het jaar starten met relatieve lage woord-decoderingsvaardigheden, wordt meer tijd gespendeerd aan leerkracht-gemanagede, codegerichte instructie. Dit brengt grotere leeswinsten voort. Voor kinderen met hogere initiële decodeervaardigheden, maakt het spenderen van meer tijd aan leerkracht-gemanagede, codegerichte instructie geen verschil. Voor kinderen met sterkere woordenschat, brengt meer tijd aan kind-gemanagede, betekenisgerichte activiteiten grotere verbetering gedurende het jaar voort. Hoewel meer tijd minder verbetering produceert voor kinderen met initiële lagere woordenschatscores.
Kind X instructie-interacties ontstaan als een pervasief kenmerk van vroege geletterdheidsontwikkeling.
Van interactie naar transactie
Er is onderzoek geweest naar het verschil tussen leerlingen uit groep 3 en groep 4. Er zijn vier instructievariabelen geïdentificeerd voor beide groepen. Iedere variabele representeert de hoeveelheid instructie dat dagelijks wordt aangeboden. Tabel 10.2 (pagina 194) geeft de interacties tussen instructiedimensies en eigenschappen van het kind weer. Gemiddeld gezien laten kinderen winst zien in woordenschat en leesvaardigheden. Er was daarin wel opvallende variabiliteit.
Consequenties van instructiediscontinuïteit
De scholingservaringen van kinderen kunnen zeer gefragmenteerd worden met enorme consequenties voor hun academische vooruitgang. Drie opvallende kenmerken van deze versnipperende aanpak omtrent de kinderlijke ontwikkeling verdient aandacht, evenals hun mogelijke consequenties.
Variabiliteit van omgevingservaringen
De instructiediscontinuïteit tussen groepen, die onafscheidelijk verbonden zijn aan ons onderwijssysteem, heeft de variabiliteit van onderwijservaringen die kinderen van onze samenleving ontvangen vergroot. Een consequentie hiervan is dat een wezenlijk aantal individuele kinderen niet de hoeveelheden en soorten instructie ontvangen die zij iedere groep nodig hebben om optimaal te groeien.
Het negeren van ontwikkeling
De discontinuïteit van onderwijservaringen die kinderen wordt aangeboden, negeert de continuïteit van ontwikkeling welke de transactionele visie benadrukt.
Afstand doen van individualisatie
De losgekoppelde beweging van kinderen van groep naar groep en de algemene hervorming van de praktijk met ieder kind op dezelfde pagina betekent dat leerkrachten te veel, in het plannen van hun instructie, niet gericht zijn op individuele kinderen en hun leren, maar eerder op het curriculum en hun klas. Hierdoor ontvangen de zwakke leerlingen niet datgeen wat ze nodig hebben.
Neem de transactionele visie serieus
Het individualiseren van de instructie is een cruciale stap in onze inspanningen om de geletterdheid te verbeteren. Om dit waardevolle doel te behalen, moeten we het idee van ontwikkeling serieus nemen en moeten we de transactionele aard van ontwikkelingsprocessen omarmen. Het vroeg en voortdurend beoordelen van de taal- en leesvaardigheid, gecombineerd met het delen van informatie tussen groepen en tussen leerkrachten en ouders, zal de focus op individuele kinderen vergemakkelijken.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3222 | 1 |
Add new contribution