College-aantekeningen bij Geschiedenis van de Psychologie aan de Universiteit Leiden - 2018/2019

Week 1

Inleiding & mechanicisme

Leerdoelen:

  • Met de belangrijkste historische opvattingen in de psychologie van 1600 tot 1950 kennismaken.

  • Begrijpen dat psychologie als wetenschap en het psychologisch functioneren van mensen kan veranderen met de tijd.

  • Begrijpen dat onder andere door de ontwikkelingen in de maatschappij opvattingen over wat ‘wetenschappelijk’ is bepaald worden. .

  • Met de basisbegrippen uit de filosofie en de wereld kennismaken.

Opvattingen over psychologie als wetenschap en het psychologisch functioneren van mensen verschillen door de tijd heen. De psychologie verandert altijd, momenteel gaat deze bijvoorbeeld richting de biologische kant. Ontwikkelingen in de wetenschap gaan gepaard met ontwikkelingen in de maatschappij. Thema’s die nu van belang zijn binnen de psychologie, hebben echter wel oorsprong in het verleden. Drie van zulke thema’s zijn:

  • cognitie vs. emotie

  • mind – body probleem

  • nature – nurture debat

 

Cognitie vs Emotie

Hierbij gaat het over ratio of emoties. Vroeger ging men uit van de ratio (het menselijk denkvermogen), in deze tijd meer van emoties.

Descartes (1596 - 1650): “Ik denk, dus ik ben”. (Cognitie = denken). Met deze uitspraak wordt duidelijk dat Descates dualistisch was: hij scheidt de geest van het lichaam. Door middel van verschillende experimenten wordt het Descartes duidelijk dat hij er niet zeker van kan zijn dat hij een lichaam heeft, maar wel dat hij een geest heeft. Ook vindt Descartes dat de mens zich onderscheidt van de dieren door de ratio. Descartes stelt dat men letterlijk alles in twijfel moet trekken. Het moet echter wel, zelfs in al deze twijfel, duidelijk zijn dat men twijfelt en dus dat men denkt. Zo kwam hij bij de uitspraak “Cogito ergo sum”, oftewel “ik denk, dus ik ben”; men weet niet waar de geest zich bevindt, maar wel dat er een geest is. Eigenlijk spreekt Descartes zichzelf in deze stelling tegen. Hij stelt dat niets zeker is, maar als overal aan getwijfeld moet worden, hoe kan hij dan wel zeker zijn van het feit dat niets zeker is?

Damasio (1944 – heden): “Ik voel, dus ik ben”. (Emotie = voelen). Damasio schreef het boek ‘Descartes Error: Emotion, Reason and The Human Brain’. Hierin schrijft hij over de fout van Descartes. Gedrag van mensen kan namelijk niet alleen vanuit cognitie verklaard worden maar ook vanuit emotie. De lichamelijke status die bekend is door eerdere ervaringen, wordt gekoppeld aan een emotie. Deze informatie is bepalend voor sociaal gedrag en het nemen van beslissingen. Voor zijn stelling gebruikt hij onder andere het geval van Phineas Gage (1848) als onderbouwing. Gage kreeg een ongeluk waarbij een 3 cm dikke puntige metalen staaf vanaf onder zijn linker jukbeen door het frontale gedeelte van zijn hersenen aan de bovenkant van zijn schedel weer uitstak.

Nadat Gage verwondingen genezen waren, leek hij alles nog te kunnen. Hij kon praten, bewegen en ook zijn geheugen functioneerde normaal. Alleen zijn persoonlijkheid was drastisch veranderd. Hij was niet meer de trouwe, zorgzame man van voor het ongeluk. Hij werd een werkloze, vervelende alcoholist. Doordat het frontale gedeelte van Gage’ hersenen beschadigd was, miste Gage emotionele binding bij een besluit.

Damasio kwam tot de conclusie dat als je geen emotie meer hebt, je niets meer bent dat jou, als mens, onderscheidt van een dier met dierlijke instincten. Zo ontstond “ik voel, dus ik ben”.

 

Mind - Body probleem

John Anderson schreef in 2007 een boek en won de Heinekenprijs. Hij stelde de vraag: how can the human mind occur in the physical universe?

De kern van dit debat: “Wat is de relatie tussen lichaam en geest?”. Hierin zijn verschillende visies:

  1. Lichaam en geest bestaan uit compleet verschillende substanties, dus er bestaat een strikte scheiding tussen de twee. Het lichaam is gemaakt van tastbare en zichtbare materie, terwijl de geest een ontastbare, onzichtbare eenheid is. Deze denkwijze wordt Dualisme genoemt. Hierbij rijst echter wel de vraag hoe het mogelijk is voor lichaam en de geest om met elkaar in contact te kunnen staan.

  2. Lichaam en geest bestaan uit een en dezelfde substantie. Dit heet Monoisme. Monisme splits zich op in twee stromingen;

  • Realisme: Lichaam en geest bestaan allebei uit materie.

  • Idealisme: De enige eenheid is de geest. Plato: de fysieke wereld die we ervaren is maar een afspiegeling van de realisteit. Alle zintuigelijke ervaringen die wij denken binnen te krijgen zijn verwerkt door de geest, die een beeld vormt van de realiteit om ons heen. Het is dus mogelijk dat de wereld die wij ervaren niet echt is. 

 

Nature - Nurture debat

Kern van dit debat: “Hoe komen we aan kennis?” en “Zijn er (aangeboren) verschillen tussen mensen?” Descartes legt de nadruk op aangeboren kennis.

Binnen dit debat bestaan er verschillende visies:

  1. Kennis is aangeboren, dus voor iedereen gelijk (Plato, ca. 427 – 347 v.C.). Dit wordt ook wel rationalisme genoemd. Ratio= rede, het denken.

  2. Kennis komt door ervaring. Dit wordt ook wel empirisme genoemd. Empeiria = ervaring. Het idee hierachter is dat kinderen, wanneer ze geboren worden, volledig blank van kennis zijn. Dit wordt ook wel tabula rasa genoemd, oftewel, een blank pagina. Over verloop van tijd, verwerft de mens kennis en informatie door zintuigelijke ervaringen.

 

De romantiek beïnvloedde de wetenschap omdat gevoelens belangrijk werden. Gedrag werd ook belangrijker in plaats van cognitie. Na 1950 keert cognitie weer terug als belangrijk thema. Belangrijke historische opvattingen over de psychologie:

Vanaf 1600 ontstond er een nieuw soort wetenschap. Rond 1600 mechaniseerde het wereldbeeld.

  • Het beeld dat de aarde het middelpunt was van het heelal werd vervangen door de opvatting van Copernicus: de zon is het middelpunt van het heelal. Hij wilde weten hoe het heelal in beweging kwam en wat er mechanisch gebeurde.

  • De maatschappij op dat moment was een standenmaatschappij, er was een vaste sociale orde. Dit vond men toen goed want men had een natuurlijke plaats, het was traditie. Maar dit veranderde. Vanuit de veranderende maatschappij ontstonden ook andere ideeën over hoe de wereld in elkaar zat.

  • In de wetenschap heeft alles een natuurlijke plaats en men streeft hier ook naar. Dit gold ook voor de maatschappij. Maar dit verandert door het mechanicisme. Dingen gebeuren niet omdat het streeft naar de natuurlijke plaats, maar er zit een mechanisme achter.

  • Binnen de wetenschap was men niet langer geïnteresseerd in het waarom, maar in het hoe. De vraag “hoe werkt het” werd centraal.

  • De maatschappij ontwikkelde zich tot een marktmaatschappij. Markt is een zelfregulerend mechanisme. Een voorwaarde voor het marktmechanisme is balans tussen vraag en aanbod. De natuurlijke prijs is de waarde, en het ruilmiddel geld. (Relatie met de wetenschap: kwantificering, belang van wiskunde).

 

Mechanicisme

Descartes ziet het lichaam als een mechanisme, de geest niet. Mechanistische methode: analyseren en kijken hoe het werkt per onderdeel Kwantitatieve/mathematische verschillen, zoals vorm, afmeting en ligging, bepalen materie. Later in de tijd wordt de geest echter wel als een mechanisme gezien. Beweging is de basis van causaliteit. Bij Descartes stopt dit bij de geest, hij vond daarom de psychologie ook geen wetenschap.

Binnen het mechanicisme bestaan twee stromingen:

  • Het rationalisme; wij komen aan kennis door na te denken, ideeën zijn aangeboren.

  • Het empirisme; wij kennen de werkelijkheid door onze zintuigen (perceptie) en wij leren door ervaring op te doen. Zonder ervaring is de geest een ongeschreven blad.

Het rationalisme tegenover het empirisme in de 17e-18e eeuw: Descartes was ervan overtuigd dat nieuwe kennis afgeleid wordt uit aangeboren kennis (nature). De associatie psychologie was van mening dat kennis samengevoegd wordt door ervaringen (nurture).

Het rationalisme tegenover het empirisme in de 20e-21e eeuw: de cognitieve psychologie zegt bijvoorbeeld dat taal aangeboren is (nature). In het behaviorisme leert men alle kennis van associaties (nurture).

 

Week 2

De wetenschap is een debat

Verschillende stromingen staan over het algemeen regelrecht tegenover elkaar en spreken elkaar tegen;

  • het Rationalisme (= kennis uit rede, kennis is mogelijk)

  • het Empirisme (= kennis uit ervaring, kennis is mogelijk)

  • het Scepticisme (= kennis is fictie, bestaat niet).

 

Descartes

Descartes was een rationalist, mechanicist en een dualist. Hij was tegen het scepticisme en empirisme. Volgens hem komt kennis uit ratio = rede (het menselijk denkvermogen), en de beste manier om aan kennis te komen was introspectie. Dit betekent letterlijk 'naar binnen kijken'. Hoewel Descartes tegen het scepticisme was, nam hij wel èèn belangrijk punt over: de basis van alle kennis is ‘twijfel’. De enige kennis waar we 100% zeker van kunnen zijn is de kennis waar we niet aan kunnen twijfelen.

Descartes schreef het boek ‘Discourse on method (Penguin)’. Dit boek gaat over de wetenschap zoals wij die nu nog gedeeltelijk gebruiken. Descartes hield zich ook bezig met de vertaling van figuren naar getallen, waarvan we in deze tijd veel gebruik maken.

Descartes verdedigde zich als rationalist door middel van het Twijfel-experiment. Descartes was zelf heel sceptisch over alles wat hij geleerd had. Hij begint als scepticus maar hij wilde geen scepticus zijn.

 

Het Twijfel experiment van Descartes heeft verschillende bedoelingen gehad:

  1. Scepticisme is onhoudbaar want: “Ik twijfel aan alles” kan niet. Dan moet je namelijk ook twijfelen aan de uitspraak “Ik twijfel aan alles”. Er zijn dus volgens Descartes uitspraken waar je nooit aan kan twijfelen, zoals 'ik denk dus ik ben'.

  2. Tegen empirisme door middel van deductie. Deductie is de basis voor rationalisme. (deductie is een fase uit de empirische cyclus waarin uit een algemene hypothese een toetsbare werkhypothese wordt afgeleid). Vanuit een paar axioma’s (premissen) worden alle stellingen uit de meetkunde bewezen door deductie.

Voorbeeld deductie:

Premissen: Alle mensen zijn sterfelijk. Socrates is een mens.

Deductie: Socrates is sterfelijk.

Probleem: zijn de premissen waar? Op dit punt spreekt Descartes zichzelf tegen. Aangezien er aan alles getwijfeld moet worden, is ook dit dubieus. Dus stelt Descartes zijn stelling bij. Aan “ik denk, dus ik ben” kan niet getwijfeld worden, dus dit is een ware premisse. Dit is de basis voor deductie en dus de basis voor rationalisme.

  1. Als maat voor waarheid tegenover het Empirisme. Descartes: “ik denk dus ik ben” (cogito ergo sum). Dit idee is helder en duidelijk. Elk idee met deze eigenschap is waar (daar heb je geen zintuigen/perceptie voor nodig)

Het probleem met Descartes was dat hij elke keer in het begin grote stappen met een logische ondergrond maakte, en het daarna afraffelde met een onlogische conclusie. Hij spreekt zichzelf regelmatig tegen en deed aan 'wishful thinking'.

 

Descartes als mechanist

Vanuit het idee dat alles materie is, kwam voort uit het idee dat het lichaam niets meer is dan een machine. Aangezien het lichaam als machine beschouwd werd, kon deze wetenscappelijk onderzocht en verklaard worden. Dit was belangrijk omdat het de eerste stap was naar het zien van psychologie als een wetenschappelijke studie.

Een belangrijke ontdekking in dit verband is de bloedsomloop (William Harvey, 1628). Harvey ontdekte de bloedsomloop doordat hij een schatting maakte van de hoeveelheid bloed die per half uur het hart passeerde. Hij kwam hierbij uit op ongeveer 20 pond bloed. Dit leidde ertoe dat het idee van het ontstaan van bloed niet waar kon zijn. Om 20 pond bloed per half uur het hart te laten passeren, moest er door de lever vanuit het ingenomen voedsel een zeer grote hoeveelheid bloed per dag gevormd worden. De hoeveelheid voedsel die een persoon hiervoor nodig heeft, was groter dan welk mens in werkelijkheid deed en kon. Zo kwam Harvey tot de conclusie dat er een circulatie moest bestaan. Dus: Hart is een pomp, dus lichaam is mechaniek.

Descartes denkt dat zenuwen dunne buisjes zijn en daar moet dan een stof doorlopen die fijner is dan water. Dit noemt hij de amimal spirits. Als een mens met zijn hand iets heel heets aanraakt (bijvoorbeeld vuur) trekt hij deze meteen terug. Door het hete vuur wordt de vloeistof in beweging gezet, dit wordt naar de hersenen gestuurd en dan trekt de persoon zijn hand weg. Dit is een onwillekeurige beweging en een soort automatisme. Dus is het lichaam een machine.

Descartes als dualist

Descartes vond dat lichaam en geest strikt van elkaar gescheiden zouden zijn, als twee verschillende substanties. Het lichaam is een ruimtelijke, tastbare substantie. Substantie is wat onder alles staat, dus wat gemeenschappelijk is. Het lichaam was als een machine en dus analyseerbaar en mechanisch. Daartegenover is de geest de denkende substantie. De geest is niet analyseerbaar, niet tastbaar of zichtbaar, maar de geest stuurt wel het lichaam aan, dus er bestaat een soort interactiviteit tussen geest en lichaam. De geest regisseert het lichaam als het ware: interactionisme. Om te verklaren hoe deze twee substanties met elkaar kunnen communiceren, keek Descartes naar het brein. Volgens Descartes zat de geest in de pijnappelklier omdat deze niet symmetrisch deelbaar was (de rest van de hersenen had zowel een rechter en linkerhelft).

  • 1e probleem: een substantie staat op zich. Het heeft niets anders nodig en heeft eigen wetten. Hoe bestaat er dan interactie tussen lichaam en geest? Zo ontstond het mind - body probleem, genoemd in college 1. Bijvoorbeeld creativiteit is niet te ontvangen van mechanistische werken.

  • 2e probleem: de geest is niet analyseerbaar, onmeetbaar want deze is niet ruimtelijk en bestaat niet uit onderdelen. Dus psychologie is geen wetenschap want is niet mechanisch.

Dit is dus een voorbeeld van Descartes' 'wishful thinking'. Hij grijpt een onlogische verklaring aan als uitleg om de rest plausibel te maken.

 

Argumenten tegen Descartes:

  1. Hobbes: alles is materie (monisme)

  2. Empirisme: kennis door ervaring

  3. Associatiepsychologie: geest werkt wel mechanisch.

 

Thomas Hobbes (1588 – 1679)

Hobbes was monistisch. Dit betekent dat hij geen onderscheidt maakt tussen lichaam en geest, maar gelooft dat of alles uit materie bestaat, of alles uit geest. Hobbes meende dat alles materie is - dit heet materialist. In de filosofie van Hobbes staat de bloedcirculatie centraal, als onderbouwing van zijn bewering dat het lichaam slechts een machine is (Hobbes was dus ook een mechanist). Hobbes was ook determinist. Alles bestond volgens hem uit een oorzaak-gevolg relatie. Volgens Hobbes bestaat er geen vrije wil, er bestaat echter wel vrijheidMet vrijheid bedoelt Hobbes ‘leven zonder belemmeringen’, dit gaat niet alleen om doen wat je wilt, maar ook denken en zeggen wat je wilt. Dit kwam deels ook voort uit de tijd waarin hij leefde. Dit onderbouwt hij met de bloedcirculatie. Wanneer een mens opgesloten zit, kan hij zich niet vrij bewegen. Op dit moment bestaat er geen vrije bloedcirculatie, dus geen vrijheid.

Vrije bloedcirculatie heeft twee grondmotieven:

  1. Genoegen (Pleasure): geen belemmeringen

  2. Ongenoegen (Pain): wel belemmeringen

Vrijheid betekent dus streven naar genoegen en het vermijden van ongenoegen. Zo is de ‘pleasure – pain ethiek’ ontstaan: wat de mens genoegen doet is goed. Wat pijn doet is slecht. Deze ethiek werd bepalend in de maatschappij. De natuurstaat was verwoestend voor (bijna) iedereen. Het was een verzameling individuen die vanuit eigenbelang vecht. Hobbes introduceerde het sociale contract. (Dus niet: goddelijke ordening). Door het sociaal contract zou er een einde aan de natuurstaat komen. Het contract moet ook gehandhaafd worden. Volgens Hobbes moest dit gebeuren door een absoluut heerser, een soeverein. Waar hij echter geen oplossing voor had, was voor wat te doen als de absolute heerser misbruik van zijn macht maakt. De heerser moet zich wel aan het sociale contract houden.

 

Metafysica-ontologie

Metafysica heeft te maken met de vraag, wat is echt? Hoe kunnen we zeker weten dat wat wij denken dat er om ons heen gebeurt, zich ook echt afspeelt? Wie weet is het allemaal een hallucinatie, of een beeld dat ons brein aan ons voorspiegeld. probleem met deze denkstelling is wel dat men nooit 100% zeker het antwoord hier op kan weten.

verschillende opvattingen:

  • Monisme: de werkelijkheid bestaat uit één substantie (meestal materie). Alles in de werkelijkheid is bepaald door dezelfde wetten. (Hobbes)

  • Dualisme: de werkelijkheid bestaat uit twee substanties (materie en geest). Iedere substantie heeft eigen wetten, geen uitwisseling mogelijk (Descartes)

 Volgens Hobbes is er geen mind-body probleem, lichaam en geest zijn namelijk hetzelfde. Volgens Descartes was de pijnappelklier de link tussen ziel en lichaam. Volgens het occasionalisme is er interactie tussen de ziel en het lichaam via God.

 

Week 3

De wetenschap is een debat. De hoofdvraag is ‘hoe komen wij aan kennis?’ Via empirisme, scepticisme of rationalisme? Deze drie invalshoeken staan lijnrecht tegenover elkaar.

De empiristische tijdlijn:

  • 16e – begin 17e eeuw: Francis Bacon: we moeten meten, observeren, niet alleen nadenken, filosoferen.

  • 17e en 18e eeuw: associatiepsychologie

  • 18e eeuw: verlichting

  • 19e en 20e eeuw: positivisme

  • 20e eeuw: behaviorisme

De basis van empirisme is dat kennis verworven wordt uit ervaring. Kennis wordt dus voor een groot deel bepaald door de omgeving. Zodoende zijn empiristen meestal ook realisten.

 

Empiristen van de 17e en 18e eeuw:

Deze filosofen hebben een begin gemaakt voor de psychologie die vooral voor de behavioristen belangrijk was; associatiepsychologie. De founding father van deze stroming was John Locke (1632-174). Locke dacht ook na over het mind – body probleem en had net als Descartes een dualistisch beeld van de mens. Hij, echter, geloofde niet in het concept van aangeboren ideeën.

Hij vergeleek de geest met een blanco vel papier, dat aan de hand van het leven wordt ingevuld. Kennis doet de mens op door zintuigelijke ervaringen die dat vel papier invullen. Tevens stelde Locke, in tegenstelling tot Descartes, dat psychologie weldegelijk een wetenschap was. Descartes stelde dat alleen wat ruimte inneemt analyseerbaar en mathematiseerbaar is, wetenschap is. Bewustzijn neemt geen ruimte in, kennis van bewustzijn is daarom bovennatuurlijk (=metafysica) en kan niet op een wetenschapelijk gebied bekeken worden.

Locke was het hier niet mee eens. Hij maakte zich hard voor het idee dat psychologie wel een wetenschap is, ondat ondanks dat de geest niet tastbaar was, er zeker wel processen en patronen waren die wel geanalyseerd kunnen worden. Hij vormde de basis voor de associatie psychologie. In zijn ogen vormen gewaarwordingen en ideeën automatisch een connectie met elkaar, waardoor wij mentaal bepaalde associaties maken en gedachtepatronen vormen. Deze kettingen van ideen vormen ons bewustzijn.

 

Kenmerken van de assoicatie psychologie
  • Associatiepsychologie is een empirische en mechanistische theorie van bewustzijn.

  • Binnen de associatiepsychologie zijn zintuiglijke waarnemingen altijd objectief: ze worden namelijk door de wereld aan ons gegeven.

Het associatieve bouwproces:

  • We ontvangen kennis van buiten; aanvankelijk is ons brein dus leeg en wordt ons bewustzijn via onze zintuigen door de wereld gevuld.

  • Perceptie, kennis en bewustzijn kunnen worden geanalyseerd tot de kleinste onderdeeltjes (de gewaarwordingen) die als het ware de atomen van onze geest zijn.

  • Het hele proces door is het bewustzijn min of meer passief: het ontvangt gewaarwordingen,

  • die zich bijna automatisch door associatie met de mentale kopieën van vroegere ervaringen verbinden.

Aangezien denken en waarnemen dus een passief proces is, is het betrouwbaar omdat het is veroorzaakt door de buitenwereld. Deze vier stappen zijn volgens Locke ook een bewijs dat scepticisme niet bestaat.

Bij het linken van ideeën houden we volgens de associatiepsychologie rekening met drie primaire wetten: contrast, gelijkenis en contiguïteit in tijd en plaats. Deze laatste is erg belangrijk. Dit slaat op dingen die met elkaar verbonden zijn. Bijvoorbeeld: rond en oranje associeert men met een sinaasappel. Of bij de conditionering van Pavlov: de bel en het voedsel worden geassocieerd met voedsel. Daarnaast zijn er ook 3 secundaire wetten, intensiteit, recentheid en frequentie. Deze drie bepaalend dat de intenser, recenter of vaker iets is gebeurd, hoe sterker the associatie zal zijn.

Volgens Locke worden objecten in de wereld via de ogen letterlijk in onze geest geprojecteerd, waardoor het dus een objectieve waarneming is; dit wordt ook wel het representatiemodel genoemd. Dit is een niet naïef realistisch beeld, omdat hij onderscheid maakt tussen primaire en secundaire eigenschappen. Primaire eigenschappen zijn eigenschappen die volledig tot de materiele aard van de dingen behoren, zoals vorm en structuur. Deze eigenschappen zijn fysisch en kwantitatief. Secundaire eigenschappen zijn eigenschappen die pas bekend worden in onze zintuigen, zoals kleur, smaak en geluid.

 

Berckeley (1685-1753):

Berckeley had een andere kijk op waarnemingen dan Locke. Hij vroeg zich met het representatie model af, of er dan wel een buitenwereld bestaat. Als dingen pas bestaan op het moment dat ze waargenomen worden, betekent dit dat zodra er bijvoorbeeld een steen in een kamer ligt en niemand naar die steen kijkt, dat die steen niet meer bestaat. Zijn visie is dat er alleen representaties zijn, er is geen buitenwereld. Iets bestaat als het wordt waargenomen. Zo kwam Berckeley tot de conclusie dat er wel een God móet bestaan. God neemt alles waar, ook wanneer een mens dat bepaalde object niet waarneemt. Zo blijven alle objecten, observeerbaar door de mens, bestaan.

Berckeley was tegen dualisme. Hij geloofde dat lichaam en geest één geheel zijn (monisme). We hebben volgens Berckeley de materiële wereld niet nodig. Er is maar 1 substantie, dat is de geest.

 

Hume (1711-1776):

Hume had een sceptische houding; wat kunnen we weten? Onze geest is een reeks voorstellingen. Onze geest bestaat dus alleen uit percepties. Hoe weten we zeker dat deze waar zijn? Tevens was Hume empiristisch: alle percepties ontstaan uit zintuiglijke waarnemingen. Hume breekt met Descartes qua opvattingen over bewustzijn als substantie. Het bewustzijn is niets anders dan een serie bewustzijnsinhouden (voorstellingen). Volgens Hume is kennis gebaseerd op ervaring uit gewoonte. Een belangrijk onderdeel hiervan is causaliteit: niet A veroorzaakt B, maar B volgt op A.

Bij deze drie belangrijke empiristen draait het voornamelijk om ontologie. Ontologie is ‘de leer van het zijn’, met als hoofdvraag: wat bestaat er in de wereld?

Volgens Berckeley bestaat er immaterialisme, idealisme, geen buitenwereld, alleen representaties en door God bemiddelde representaties. Volgens Hume bestaan er alleen materiële verschijnselen en geestelijke verschijnselen en geen substanties.

 

Oplossingen voor het mind – body probleem:

Het belangrijkste van associaties zijn dus oorzaak – gevolg relaties; geen nieuwe gedachte zonder het origineel. Hierbij hoort het psychologisch wereldbeeld dat we vertrouwen op wat we gewend zijn en niet op filosofische en logische rede. De secundaire associatiewetten bepalen hoe sterk een associatie is. Dit zijn recentheid, frequentie en intensiteit.

 

Verlichting en romantiek(18e eeuw):

De Verlichting wordt ook wel de eeuw van de rede genoemd. In deze periode groeide het geloof in de wetenschap en techniek. De verlichting was het begin voor de psychiatrie. Mensen beginnen in te ien dat de mentale gezondheid belangrijk was en dat sommige mentals ziektes behandelbaar waren. Helaas was ethiek toen nog niet zo belangrijk en waren de behandelingen en apperatuur niet altijd even mensenvriendelijk.

In de maatschappij ontwikkelde zich een markteconomie en ontstond er een industriële samenleving. Het belang van opvoeding en onderwijs en de invloed daarvan op mensen werd steeds meer in acht genomen. Het rationalisme kreeg in deze periode een tweede betekenis. De eerste betekenis was kennis uit rede, dus het tegenovergestelde van empirisme. De tweede betekenis was geloof in de wetenschap, waardoor het dus regelrecht tegenover de romantiek stond.

Romantiek keert zich tegen materialisme, koele berekening en de markteconomie. De romantiek focuste op het onbewuste en het mysterieuze. In de Romantiek, het bestaan van de hemel en hel en de expansie van het universum waren heel belangrijk, en men hield zich bezich met de betekenis van het bestaan. De Romantiek staat tegenover de rationaliteit en het empirisme van de Verlichting.

 

Informatie van 2016/17 die werd niet behandeld in de colleges van 2018/19: 

Associatiepsychologie en liberalisme: 

De associatiepsychologie is belangrijk geweest voor het liberalisme. Gedrag wordt bepaald door pleasure-pain. Omdat er volgens de associatiepsychologie geen aangeboren ideeën bestaan, is iedereen gelijk. Er zijn geen aangeboren verschillen. Adam Smith (1723-1790) speelde hierin een belangrijke rol. Hij stelde dat de maatschappij een optelsom is van individuen. Individu en eigenbelang staan centraal: homo economicus. Doordat ieder individu kwaliteiten heeft kunnen deze gebundeld en verdeeld worden en ontstaat er een economisch productief geheel: efficiënt, handig en snel, de maatschappij is een automaat. De politiek moet niet ingrijpen in de economie. Volgens hem is de maatschappij gebaseerd op een balans tussen vraag en aanbod, en is de marktprijs de ‘natuurlijke’ prijs (wat het product in werkelijkheid waard is). Dit geeft vooruitgang en welvaart. De economie wordt productief door arbeidsdeling en dit geeft vooruitgang en welvaart.

 

Week 4

In het 2016/17 document is dit week 5, voor de 2018/19 studenten is dit week 4

 

Twee manieren om naar de inhoud van het bewustzijn te kijken:

Van buitenaf, de geest is hierbij passief.

  • Nurture

  • Empirisme

  • Realisme

  • Materialisme

  • Representationisme

Hierbij horen de empiristen, de Verlichting, het behaviorisme en de associatie psychologie.

Van binnenuit, de geest is actief:

  • Nature

  • Rationalisme

  • Idealisme

  • Bewustzijnsactiviteit

  • Vrije wil, creativiteit

Hierbij horen Descartes, de romantiek en de cognitieve psychologie.

 

Kant's synthese

Kant probeerde om empirisme-rationalisme en realisme-idealisme in één systeem te verenigen. Kant wilde dit omdat hij Hume las. Hij was dus een dogmatische realist. Hij concludeerde dat metafysica (denken dat je alleen de wereld kan begrijpen vanuit je gedachtenwereld) niet werkt. Kant ging daardoor onderzoeken naar hoe je aan kennis komt.

Hij schrijft de Kritiek van de Zuivere Rede, over hoe wij aan kennis komen. Ding an sich is de buitenwereld, er is een buitenwereld maar wij kunnen daar zelf niet zoveel over zeggen. Het maakt ook eigenlijk helemaal niet uit of de buitenwereld echt is of niet, maar de buitenwereld heeft wel invloed op ons, dit heeft invloed op de zintuiglijke waarnemingen. Het idee dat de geest passief is en niet zelf met informatie komt wordt a posteriori genoemd. Dit betekent dat kennis van buitenaf komt. Kennis ontstaat hierbij door waarneming nadat er zintuiglijke prikkelingen zijn geweest. Ook zonder ons zou de wereld dan kunnen bestaan.

Het idee dat de geest actief is wordt a priori genoemd. Dit betekent dat kennis van binnenuit komt. Hierbij gaat kennis uit van waarnemingsvormen en denkvormen.

Waarnemeningsvormen

  • Ruimte: het brein voert bijvoorbeeld een bewerking uit op het 2D beeld waardoor ons waarnemingsvermogen diepte creëert.

  • Tijd: in onze tijdswaarneming voegen wij structuren toe. De basis daarvan vind je bijvoorbeeld in de film van vroeger. Fotobeelden werden achter elkaar getoond, waardoor ons waarnemingsvermogen er een film van maakte.

Denkvormen

  • Categorieën: wij verdelen onze ervaringswereld in categorieën, dit zijn basisvormen waarmee wij de wereld begrijpen. Voorbeelden zijn: object, eigenschap, kwantiteit en oorzaak en gevolg.

Hume veronderstelde dat denken in termen van oorzaak en gevolg niet gebaseerd is op een gewaarwording maar op een gewoonte.

Kant daarentegen zei dat het denken in termen van oorzaak en gevolg een aangeboren denkwijze was. Hiermee kunnen we de wereld begrijpelijk maken voor onszelf. Dit wordt categoriseren genoemd.

Het realisme en empirisme is vooral gebaseerd op ervaringen van de buitenwereld. Het idealisme en het rationalisme op onze eigen verwerking daarvan.

 

Metafysica

Kant kwam erachter dat metafysica niet gebruikt kon worden bij wetenschap. Metafysica kan men wel gebruiken als richtlijn voor praktisch handelen. Dit noemt Kant de ‘Ideeën’ Elke idee is een aanname en verschaft geen kennis, maar kan ons wel helpen met het begrijpen van onze perceptie van de wereld. Er is namelijk geen sprake van duidelijke waarneming, van deze ideeën, maar we gaan er van uit dat ze er zijn. Volgens Kant zijn de begrippen kennis en wetenschap alleen maar mogelijk door het samengaan van de ontvangst van empirische data en de actieve werking van het verstand. Hij stelde dat de drie belangrijkste ideeën zijn: het bestaan van de ziel, de wereld en God. Elk idee is een aanname, want er is geen empirisch bewijs. Ze verschaffen dus geen kennis, maar zijn nodig voor de inrichting en begrip van het leven.

Psychologie als wetenschap

Net als Descartes vond Kant dat psychologie geen wetenschap kon zijn omdat er geen kwantificering (opdeling) mogelijk is omdat de geest niet bestaat uit een ruimtelijke dimensie. Kennis en wetenschap is volgens Kant alleen maar mogelijk door het samengaan van ontvangst van empirische data en de actieve werking van het verstand, maar hoe de geest die informatie precies verwerket kan niet bestudeerd worden omdat de geest niet tastbaar is. Daarnaast is introspectie, het nadenken over eigen gevoelens en gedrag, onbetrouwbaar. Een persoon is namelijk altijd bevooroordeeld door zijn of haar eigen gdactes en gewoontes. Daarnaast valt er ook niet op de geest te expirimenteren omdat er geen fysiek bewijs is dat dingen ook daadwerkelijk het beoogde doel hebben bereikt.

De latere experimentele psychologie moest op de bezwaren van Descartes en Kant een antwoord vinden. De eerste aanzet hierop was via de fysiologie.

Gall (1758-1825) was de voorloper in het denken over fysiologie. Gall heeft de theorie van de Frenologie opgesteld. De theorie hield in dat verschillende hersendelen verschillende psychische karaktereigenschappen bevatten. De hersenen zijn de organen van de geest (materialisme) en hersendelen staan voor psychische eigenschappen. Gall gebruikte de knobbeltheorie en schedelmeting. Hij bekeek waar bepaalde eigenschappen gelokaliseerd waren en door middel van cranioscopie ging hij deze eigenschappen bij mensen meten. Hierbij werd de schedel gemeten en werden knobbels gezien als een overontwikkeld gebied en holtes als een onderontwikkeld gebied.

Flourens was het niet eens met Gall. Hij deed experimenten met het weghalen van hersendelen, om zo te bewijzen dat de hersenen geen invloed hadden op de vorm van de schedel. Hij deed dit met duiven, en bewees dan ook al snel dat Gall's theorie eigenlijk of heel weining bewijs gebaseerd was.

De frenologie had invloed op de persoonlijkheidspsychologie. Hierdoor worden tegenwoordig praktische toepassingen gebruikt zoals psychologische testen en diagnostiek. Daarnaast wordt er gestreefd naar een zo groot mogelijke objectiviteit. Het gaat echter tegenwoordig niet meer om karaktereigenschappen, maar om psychologische functies die gelokaliseerd zijn in de hersenen.

 

Localiseren van psychische functies

Het hersenonderzoek van Broca (1861) had te maken met de hersenen van Tan. Tan was een man die door een sabel was geraakt in zijn brein. Hierdoor was zijn taalvermogen en daarbij vooral zijn spraakvermogen aangetast en kon hij alleen nog maar ‘tan’ zeggen. De conclusie hieruit was dat in het beschadigde deel van de hersenen (linker hersenhelft) de taal gelokaliseerd is.

Ook werd in de 19e eeuw ontdekt dat er een verschil was tussen sensorische en motorische zenuwen (Bell & Magendie). Sensorische zenuwen pikken signalen op en motorische zenuwen activeren spieren. Dit leverde bewijs voor het mechanistische idee dat verschillende delen van het lichaam informatie doorgaf aan de hersenen en dat de hersenen ook informatie terug stuurden.

Johannes Müller ontdekte dat elke zintuigzenuw een specifieke eigenschap heeft (zintuigkwaliteit) Het bewijs hiervoor is dat een zelfde stimulus verschillende gewaarwording kan veroorzaken. Licht bijvoorbeeld veroorzaakt zicht en warmte. Daarnaast kan een zelfde gewaarwording verschillende stimuli opwekken.

Er is een verschil tussen hoe de wereld is en hoe wij de wereld ervaren. Dit komt doordat de wereld wordt gekleurd door de verwerking tussen zintuigen en zenuwen. Zenuwen bemiddelen tussen ons bewustzijn en de wereld. Dit is duidelijk te zien in het bestaan van vescheidene optische illusies, waarbij het brein zelf informatie invult die er niet echt is.

Helmholtz heeft op minstens 3 belangrijke delen van de wetenschap gewerkt. Helmholtz heeft ideeën over hoe de psychologie werkt, als een manier van informatie verwerken. (dia 27). een experiment: met je ogen bij het fixatiepunt blijven, alleen daarnaar kijken. Achteraf de vraag: welke cijfers en letters heb je gezien. Hij observeert dat je maar 4/5 letters/cijfers kunt reproduceren. Je kunt de rest niet verwerken. Wat je wel kan doen is je aandacht te richten op 1 gebied van de letters/cijfers. Zelfde experiment=> alle letters binnen dat gebied goed. Je kunt dus selectief aandacht richten op iets. De rest ontgaat je dan. Je kunt selectief kijken en selectief je aandacht richten.

Wundt (1865) vond dat Psychologie wel een wetenschap was en zijn denken paste bij beide hoofdstromingen. Wundt 1 paste bij het idee van ‘de geest is passief’ als het gaat om hele basale informatieverwerking. Hij richtte zich op de experimentele psychologie. Hierbij werden stimuli tijdens experimenten zo simpel en direct mogelijk gemaakt. Het was namelijk de bedoeling dat er alleen onmiddellijke zintuiglijke gewaarwordingen plaatsvonden. Wundt onderzocht door middel van een laboratorium methode die met introspectie te maken heeft. Verwerken van geluid kost meer tijd dan verwerken van beeld: horen van de bel valt niet gelijk met de positie van de pendulum. Hij kon dus meten hoelang het duurde. Er zijn wel strenge voorwaarden voor introspectie in het laboratorium. Je kan alleen de onmiddellijke zintuiglijke ervaring meten, het moet dicht bij de gewaarwordingen zitten, het moeten getrainde proefpersonen zijn en er moet zoveel mogelijk kwantificering zijn.

Wundt 2 paste bij het idee van ‘de geest is actief’. Dit slaat op de hogere functies zoals taal en geheugen. Dit kan niet wetenschappelijk onderzocht worden omdat het niet objectief te meten is, dus niet vatbaar voor de experimentele psychologie. Het idealistische accent hierbij is dat het bewustzijn actief is. De psychische causaliteit is een vorm van dualisme. Bij deze hoofdstroom horen apperceptie (selectieve aandacht, een eigen vermogen tot creativiteit, dit is een actief proces), bewustzijnsprocessen (stroom) en creatieve synthese (holisme).

Ebbinghaus probeerde het probleem van Wundt te ondervangen. Dit deed hij door een experiment waarbij hij mensen betekenisloze woorden liet onthouden. Dit zijn betekenisloze stimuli en dus meetbaar. Hierbij werd duidelijk dat in één keer gemiddeld maar zeven woorden kunnen worden onthouden. Hier komt dus het belang van over-leren en het leren in stukjes naar voren.

 

Week 5

Evolutieleer Lamarck (1744-1829) ten opzichte van Darwin (1809-1882)

Er is een debat over de basis van de evolutie. De meningen waren verdeeld over de mechanismen achter de evolutie.

Lamarck richtte zich op de doelgerichtheid van de evolutie. Het hele mechanisme neemt telkens toe in complexiteit en perfectie. Degene die uiteindelijk het meest geëvolueerd zijn, zijn het meest geschikt. Volgens hem was de mens hierdoor het meest perfecte wezen. Organismen passen zich aan de omgeving aan (‘push’ vanuit organismen). Ook is er sprake van overerving van individueel ontwikkelde eigenschappen. De mens kan zich dus verbeteren en deze eigenschappen doorgeven (was belangrijk in de Sovjet-Unie). Uit onderzoek is gebleken dat deze theorie niet klopt, omdat evolutie niet doelgericht blijkt te zijn. Het idee dat er een uiteindelijk doel is aan evolutie is een drogreden genaamd naturalistische dwaling. 

Darwin stelt dat variaties toevallig zijn en er dus geen sprake is van doelgerichtheid. Variaties binnen soorten ontstaan door mutaties binnen het genetische materiaal en ontwikkelen zich vanuit daar voort. Belangrijk zijn de natuurlijke selectie (‘pull’ vanuit de natuur) en continuïteit. Continuïteit houdt in dat soorten zich uit elkaar ontwikkelen (mens uit dier). Op basis van toeval mechanismen kunnen er wel steeds complexere vormen ontstaan. Dit kan komen door variaties binnen het individu (mutaties) of variaties in de omgeving. Met mutaties hebben we nu te maken door bijvoorbeeld het resistent worden van bacteriën tegen antibiotica. De volgende generatie bacteriën heeft dan dezelfde vaardigheden.

 

Invloed evolutieleer op de psychologie:

Functionalisme (William James 1842-1910)

Het functionalisme hield zich bezig met twee vormen van het woord 'functie';

  • Functie en evolutieleer: De functie van het bewustzijn, namelijk aanpassing van denken & gedrag en geest & lichaam. Delen van het lichaam zijn overgebleven uit de evolutie en zorgen voor een grotere overlevingskans van het individu. Ze zijn daarom dus nuttig en functioneel.

  • Functie en praktijkgerichtheid: Toepassing van de functie van de Psychologie als wetenschap.

William James is de eerste persoon in het functionalisme. Hij bracht een aantal ideeën naar voren die afwijken van bestaande ideeën van die tijd.

  • Bewustzijn:

Wundt zei dat hij alleen experimenten kon doen met simpele dingen. Hij keek alleen naar de inhoud van het mechanisme en wilde elk klein stukje verklaren (statistisch).

James vond dat het om de ‘survival value’ (belang) ging. De nadruk ligt niet op de inhoud maar op de functie. De werkwijze van Wundt vond James niet goed omdat het niet verklaart waarom wij een bewustzijn hebben en wat het bewustzijn doet.

  • Emotie:

De common sense theorie in het geval van angst luidt: stimulus -> angst -> wegrennen.

James was het daar niet mee eens omdat hij dacht dat hersenen veel sneller reageerden. Hij formuleerde de James –Lange theorie. In het geval van angst is dit: Stimulus -> wegrennen >> angst. De emotie wordt veroorzaakt door de lichamelijke response.

  • Habit (gewoonte)

Ons vermogen tot leren heeft te maken met herkenning. Dan vind er een verandering van de ‘route’ in het brein plaats. We leren doordat breincellen andere connecties maken (voorloper op conditionering).

 

Behaviorisme (Watson, Skinner)

  • Continuïteit van dierlijke soorten: Soorten evolueren uit elkaar. Er is geen scheiding tussen mens en dier. Wij dragen nog steeds kenmerken mee van de allereerste soorten waaruit wij zijn ontwikkeld.

  • Continuïteit in de structuur van het zenuwstelsel: De cortex heeft geen radicaal andere structuur of functie dan de lagere delen.

Watson stelt dat gedrag zich aanpast aan de omgeving. Dit kunnen we doen door conditioneren. Er worden voor het eerst gedragsexperimenten gedaan. Zo worden er testen gedaan over continuïteit tussen dier en mens. Hieruit blijkt dat hogere regionen kunnen ontstaan uit lagere regionen van het zenuwstelsel. De reflex schuift op.

Watson was het niet eens met de emotietheorie van James. Volgens Watson is emotie een gevolg van conditionering op basis van oorspronkelijke reflexen. Jonge apen leren bijvoorbeeld dat een tijger gevaarlijk is doordat de oudere apen schrikken en schreeuwen. Op deze manier leert men emoties volgens Watson. Angst ontstaat door associatie van bepaalde gebeurtenissen of objecten.

 

Fysiologie

Bell en Magendie tonen het verschil tussen sensorische en motorische zenuwen aan. Een reflex is een link tussen beide. De wil neemt zelfstandige besluiten en het reflex gaat automatisch. Jackson laat zien dat niet het ene soort ontwikkeld is uit het andere, maar dat ook een hoger niveau zich ontwikkelt uit een lager niveau.

Reflex schuift op in het zenuwstelsel en de wil-reflex van het dualisme verdwijnt. Dit is de aanzet voor het behaviorisme. Veranderen van reflexen of aanpassen van reflexen begint de basis te worden van leren. Denk hierbij aan Pavlov en zijn conditionering.

 

Behaviorisme

Klassiek conditioneren is bijvoorbeeld bij de hond van Pavlov. De ongeconditioneerde reflex is het kwijlen van de hond door voedsel in de bak. Bijna elke willekeurige stimulus kan de plaats innemen van de oorspronkelijke stimulus. Je kunt een reflex aannemen en veranderen. Dan heet het een geconditioneerde reflex.

Associatiepsychologen wilden de geest beschrijven, de behavioristen wilden gedrag beschrijven, omdat je gedrag kunt waarnemen. Je kunt gedrag aanpassen omdat je reflexen kan aanleren. Watson was hier een belangrijke wetenschapper in. Ze begonnen met dieren.

Emotietheorie James: emotie is het voelen van de lichamelijke verandering. Watson zegt dat emotie juist een gevolg is van conditionering op basis van oorspronkelijke ongeconditioneerde reflex. Hij zei dat hij op basis daarvan elke andere emotie kan aanleren aan mensen. Little Albert was een voorbeeld van een experiment van Watson. Het kind was totaal niet bang voor ratten. Op het moment dat het kind in de buurt is van ratten maken ze hem bang. Hierna is hij bang voor ratten en knuffeldieren. Watson zei dat complex menselijk gedrag komt door conditionering en aangeleerd gedrag.

 

Het Behaviorisme kan opgedeeld worden in twee verschillende typen:

  • Theoretisch behaviorisme

  • Methodisch behaviorisme:

    Bij het methodisch behaviorisme gaat het om positivisme: wetenschap mag alleen gaan over observaties en dus niet enkel over theorieën. Een belangrijke term hierbij is de Black box. Dingen die niet geobserveerd kunnen worden moeten we niet onderzoeken. We kunnen alleen de koppeling tussen stimuli en responsen bestuderen.

Skinner gebruikte het methodisch behaviorisme. Maar hij vond klassiek conditioneren te beperkt ( S -> R), omdat je geen nieuw gedrag leerde (de reflex blijft hetzelfde). Met behulp van experimenten komt hij tot de conclusie dat hij gedrag van bijvoorbeeld apen kan veranderen door bepaalde response te veranderen door middel van beloning. Als een aap een beloning krijgt wanneer hij aan een hendel trekt dan zal hij deze actie vaker herhalen. Dit heet operant conditioneren. De aanwezigheid van de omgeving en nieuw gedrag worden hier gekoppeld door middel van de beloning (S+B -> R). Dit is een manier om nieuw gedrag aan te leren.

  • Theoretisch behaviorisme

Dit is het basismodel van het behaviorisme. Gedrag ontstaat door verbindingen tussen stimuli en responsen.

Tegen behaviorisme:

  • Cognitieve psychologie

Chomsky stelde dat behaviorisme niet deugt voor de taal. Taal is volgens hem aan meer regels gebonden die niet direct aangeleerd kunnen worden.

  • Gestalt psychologie

Zij stelden dat men gehelen (Gestalte) waarneemt. Wij zien als eerste de structuur (het geheel) en daarna pas de elementen. Een voorbeeld is dat men eerst een sinaasappel ziet en daarna pas de ronde vorm, de oranje kleur en de gladde textuur. Locke vond juist dat je eerst het ronde, gladde en oranje zag en daarna pas de sinaasappel. Het geheel is meer dan de som van de delen. Bij waarneming is de context erg belangrijk. Daarnaast zijn ook organisatieprincipes belangrijk. Er bestaat isomorfisme tussen psychische en hersenprocessen. Niet de elementen maar de structuur in cognitie is belangrijk.

 

Gestaltpsychologie en waarneming

In de dia’s zijn veel voorbeelden weergeven van geïllusioneerde waarneming door de context. Hierbij speelt figuur-achtergrond een belangrijke rol. Je ziet ofwel het een ofwel het andere. Allebei tegelijk lukt niet omdat het ene functioneert als achtergrond van de andere. Daarnaast is er Gestalt-switch. Dit zie je bijvoorbeeld bij een tekening waarin je twee verschillende figuren kunt ontdekken. Ook hierbij kun je de figuren niet tegelijkertijd zijn. Het overschakelen tussen deze figuren kost enige moeite.

Organisatieprincipes van waarneming:

  • Similarity (gelijkheid)

Gelijkheid tussen figuurtjes zorgt ervoor dat we bijvoorbeeld lijnen gaan zien van kruisjes en rondjes. Hierbij is de lijnstructuur dominant en niet de individuele elementen. Dit kan ook door middel van kleur.

  • Proximity (nabijheid)

Nabijheid is bijvoorbeeld te zien als elementen dicht bij elkaar staan. Deze elementen worden dan gegroepeerd. De groepjes worden als één geheel gezien.

  • Closure (geslotenheid)

Je voegt aan een figuur de meest voor de hand liggende organisatie toe. Je hersenen suggereren het meest logische. Dit treedt alleen op bij gesloten figuren.

  • Pragnanz (opdringbaarheid)

We hebben de neiging om een zo goed mogelijk figuur naar boven te trekken. De structuur die we kennen wordt herkend.

 

Informatie van 2016/17 die werd niet behandeld in de colleges van 2018/19: 

Köhler (1914-1920):

Apen in Tenerife:

We bouwen niet waarnemingen op uit elementaire dingen maar worden begeleid door de structuur. Dit geldt echter niet alleen voor waarneming maar ook voor leren. Köhler wilde apen gedrag leren. Hij dacht dat apen heel anders leerden dan het behaviorisme dat vertelde. Hij stelde dat veel apen leren ontwikkelen door middel van inzicht. Ze konden de structuur van het leerprobleem doorgronden.

Transpositie test:

Hij leert het verschil tussen een lichtgrijs vlak en een donkergrijs vlak aan kippen. Ze moeten pikken naar het donkergrijze vlak. Daarna test hij ze met het donkergrijze vlak en een nog iets donkerder vlak. Het behaviorisme stelt dat de kippen het donkergrijze vak kiezen. Gestalt echter stelt dat de kippen het nog donkerdere vak pikken en dit was ook het geval.

 

Week 6

Dit college is nieuw en dus niet in 2016/17 gegeven. Het gaat over Sigmund Freud en de geschiedenis van geesteziektes.

De Psychiatrie

Op dit moment hebben zo'n 30% van alle mensen op aarde te maken met enige vorm van een mentale ziekte. 18% van de mensen kampt met een vorm van anxiet, 7% met hoge depressie, 3% is bipolair en 1% heeft te maken met schitzofrenie. 

Maar vroeger waren deze cijfers heel anders. Niet omdat er toen mider mensen met een mentale ziekte waren, maar omdat men toen gewoon weg niet van deze stoornissen af wist en dus ook niemand ermee kon diagnostiseren.

 

De vroegste ideeën 

De aller eerste die met een idee over geestelijke en lichamelijke gezondheid was Hippocrates (460-377 BC). Hippocrates wordt over het algemeen beschouwd als de vader van de geneeskunde, omdat hij zijn twijfels trok bij het idee dat ziektes en problemen kwamen door de stand van de zon. Hij kwam met de theorie dat gezondheid werd bepaald door de humores, de vier lichaams sappen. Dit waren bloed, geel gal, zwart gal en slijm. Zolang deze vier in balans stonden was de mens gezond. Nu weten we dat dit niet klopt, maar toen was het een hele grote stap richting de werkelijkheid.

In de eeuwen die volgden zijn er een hoop behandelingen geweest die vandaag de dag als 'onethisch' en 'onmenselijk' beschouwd worden. Deze behandelingen varieërden van 'bloed lating' to 'schedeltrepanatie', een gat in de schedel maken om boze geesten uit te laten. Schedeltrepanatie ging over in lobotomie, de procedure van een ijzeren pin door de schedel heen slaan en een beetje rondraaien. Ook exorcismes waren erg populair, omdat er gedacht werd dat epilepsie en schitzofrenie door demonen veroorzaakt werden.

Er waren wel psychiatrische inrichtingen, maar deze boden minder therapie dan simpelweg een plek om lastige mensen in te stoppen zodat ze minder lastig waren.

 

Freud (1856-1939)

Van oorsprong was Sigmund Freud een doktor die in de 19de eeuw in Wenen leefde. Het was in die tijd echter niet heel raar om als welgestelde man meer dan èèn professie te hebben, en hij had altijd een grote intresse in neurologie. Er was weigig bekend over de werking en physiologie van het brein, en Freud was een van de eerste die zich hardop begon af te vragen of het brein ook 'ziek' kon zijn.

Ook het begrip 'mentale gezondheid' was nog niet erg groots in de 19de eeuw. Men sprak van de 'vrouwelijke hysterie' als een aandoening, maar het was in principe een verzamelnaam voor lastig vrouwen. Van epilepsie tot eigenwijsheid tot paniek, het viel er allemaal onder. Het idee was dat bij gebrek aan sexuele voldoening, de baarmoeder van de vrouw aan de wandel ging. De enige manier om dit recht te zetten was een orgasme.

Freud was de eerste die met het idee kwam dat hysterische neurose een mentale aandoening was die voorkwam in mannen en vrouwen allebei en dat het dus ook te behandelen was.

Therapie

Freud begon met mensen behandelen door middel van hypnose. HIj bracht mensen in een trance en haalde zo herinneringen naar boven die wellicht onderdrukt waren. Als dit niet werkte stapte hij over naar een behandeling waar hij met een hand op het hoofd van de patient drukte en ze liet praten. Al gauw kwam hij er dan ook achter dat de hand niet nodig was en het hielp om mensen over hun problemen te laten praten.

Het onderbewustzijn

Het onderbewustzijn beïnvloed ons veel meer dan we denken, kwam Freud achter. Zo ontstond ook zijn theorie dat hysterie een uiting was van onderdrukte gedachtes en herinneringen. De manie die ontstond was simpelweg een manier van het onderbewuste om met deze verdrukte problemen om te gaan. 

Hij probeerde ook dromen te interpreteren. Binnen een droom zijn er twee lagen, het gemanifesteerde en het onderliggende. Wat manifesteerd is een symbolische uitdrukking van een onderliggende betekenis, gericht op het vervullen van onze wensen.

Freud hield zich met bijde theorieën dus heel erg bezig met dat waar we niet bewust van zijn, maar wel invloed heeft op onze mentale gezondheid en ons gedrag. Hiermee maakte hij een grote stap in de richting van hedendaagse psychologie.

Kinder-ontwikkeling en sexualiteit

WAARSCHUWING: De volgende informatie, betrekkende de sexualiteit van jonge kinderen, kan schokkend zijn voor sommige mensen. Als je dit niet wilt lezen, scroll dan door tot het kopje 'model van de psyche'.

Freud ontwikkelde ook de theorie van de psychosexuele ontwikkeling, de ontwikkeling van de sexualiteit in jonge kinderen. Deze ontwikkeling bestaat uit drie fases. De orale fase, de periode dat kinderen van alles in hun mond stoppen, de anale fases, zindelijkheid en de fallische fase. Dit gaat over de periode dat, volgens Freud, verliefd worden op hun ouder van het andere geslacht en langzaamaan erotische ideeën ontwikkelen. Er ontstaat het Oeidipus/Electra effect, waarbij het kind de ouder van hetzelfde geslacht gaat haten en het liefst heeft dat hij/zij sterft.

Hoe een kind zich ontwikkeld in elk van deze fases, bepaald wat voor karakter hij of zij krijgt.

Ook ontstaat in de derde fase het verschil tussen geslachten. Meisjes ervaren iets wat Freud omschreef als 'penis jaloersheid', en jongens een 'castratie angst', het idee dat de penis ervan af kan vallen en ze dan 'miderwaardig' zijn.

 

Model van de psyche

Volgens Freud bestond de psyche uit drie delen; ID, ego en super ego. Het ID bestaat uit onze primaire dranger, alles wat we willen en leuk vinden. Aan de andere kant is ons super-ego, onze morele kant die omgaat met goed en fout.

Ons ego is wat hiertussen balanceerd en beslissingen maakt. Het ego gaat om met problemen en onderdrukt dus ook informatie waar het niet mee om kan gaan. Het ego kan dus ook gezien worden als de poort die tussen de buitenwereld en ons super ego/ID staat.

 

Legacy

In de hedendaagse psychologie is Freud nog heel duidelijk aanwezig. Hier zijn de vier grootste invloeden;

  • Praat-therapie
  • Mentale gezondheid is belangrijk
  • Het onderbewustzijn heeft veel invloed
  • Wat in de kinderjaren gebeurd beïnvloed de hele ontwikkeling

 

Week 7 en 8

Week 7 en acht geven een samenvatting van de stof van de afgelopen weken. Let wel op, dit is dus niet alle stof die je moet weten voor je examen!

Overgang van de middeleeuwen naar het mechanicisme

Vanaf 1600 veranderde het wereldbeeld van uitgangspunt. Mensen gingen op zoek naar oorzakelijke verklaringen. Verder werd kennis ook een doel. Als je de wereld begrijpt, kun je dit ook toepassen. Bijvoorbeeld door de sterrenhemel te begrijpen, kun je navigeren. Dit waren kenmerken van de overgang van de Middeleeuwen naar een nieuwe tijd. Het was een voorloper van de Verlichting. Het vooruitgangsideaal houdt in dat men eerst heel conservatief vast hield aan de plek (bijvoorbeeld als boer) waar je geboren werd, maar men kreeg de ruimte om zijn kwaliteiten te tonen. Dit vooruitgangsideaal stelde je in staat om hogerop de ladder te komen.

Een van de grondleggers van het nieuwe wereldbeeld was Francis Bacon. Je moet komen tot kennis door observaties. Een belangrijke stroming die toen opkwam was het empirisme. Hierdoor werd het experiment belangrijk, de ontdekking van de bloedsomloop werd gedaan, men wilde weten hoe zintuigen werken. Mensen wilden niet meer alleen kennis door nadenken, maar ook door gegevens te verzamelen via de zintuigen.

Descartes

Descartes was fel tegenhanger van het empirisme. Descartes was van mening dat men geboren wordt met kennis, rationalisme.De geest heeft aangeboren ideeën, a priori. Ons verstand zorgt er voor dat wij de wereld kennen en vooral niet onze zintuigen die de wereld waarnemen. Alles was we duidelijk en helder in kunnen zien, gold voor Descartes als de waarheid. “Ik denk, dus ik ben.” is zijn bijkomende beroemde uitspraak.

Descartes was ook sterk van mening dat de mens uit twee substanties bestond: het lichaam en de onverklaarbare ziel. Dit wordt dualisme genoemd. De ziel beïnvloedt het lichaam wel en omgekeerd, maar hij kan hier geen echte verklaring voor geven. Er ontstonden stromingen van het dualisme. Het interactionalisme ging er van uit dat de geest en het lichaam met elkaar verbonden zijn, en dat de geest het lichaam aanstuurt. Het psycho-fysisch parallellisme ging er van uit dat er geen causale beïnvloeding is tussen lichaam en geest maar dat zij een parallel verloop volgen. Het epifenomenalisme ging op zijn beurt er van uit dat het bewustzijn een ondergeschikt bijverschijnsel was van hersenprocessen. Het niet-dualisme (monisme) houdt in dat er maar één substantie is. Het geestelijke is belangrijk, het lichamelijke is puur een geestelijke voorstelling. Descartes was verder van mening dat het lichaam een machine is. De ontdekking van de werking van het hart door Harvey in 1628 en Descartes bevinding over reflexen, speelden hierbij een grote rol. De pijnappelklier zorgt voor interactie tussen de ziel en het lichaam zodat gewilde bewegingen kunnen plaatsvinden.

 

Hobbes

Bij Hobbes is alles mechanisch, ook de ziel, bij Descartes alleen het lichaam. Hobbes zegt dat alle menselijke motieven worden gestuurd door appetites en aversions. Dit betekent voor gedrag dat elk mens de afweging maakt, een berekening, wat hem of haar het meeste voordeel oplevert. Ondanks de liberale ideeën wil hij toch dat er een absolute vorst is. Dit komt omdat hij een diep wantrouwen heeft wat betreft mensen, hij denkt dat als je de mens loslaat het misgaat. Er moet een sterk sociaal contract zijn.

 

Het contrast tussen Hobbes en Descartes

Descartes was een nativist, een rationalist en een dualist, Hobbes een empirist en materialist. Beide filosofen gaan uit van het individu. Hobbes zei dat menselijk gedraag door beweging in het lichaam komt en dat alle psychische verschijnselen fysische verschijnselen zijn. Dit was recht tegen Descartes in, die zei dat het menselijk bewustzijn zijn eigen psychische wetmatigheden kent.

Associatiepsychologie

Volgens de associatiepsychologie is kennis aangeleerd. Locke wijst aangeboren ideeën af. Als je kunt zeggen dat als iedereen als een onbeschreven blad ter wereld komt, dan is iedereen gelijk. Het basisidee van het onbeschreven blad is dat alle mensen gelijk zijn en iedereen moet zijn eigen positie bereiken. Maar dit kan dus niet. Locke zegt dat je begint met eenvoudige gewaarwordingen als kind. Geleidelijk aan komen de simpele ideeën samen en kun je complexe ideeën gaan vormen. Ideeën worden dus door associatie gevormd. De geest is passief en voegt zelf niks toe. Ook de associatiepsychologie gaat er van uit dat de mens geluk (pleasure) nastreeft en ongeluk (pain) ontwijkt. Deze opvattingen worden door de omgeving aangeleverd. Verder hield de associatiepsychologie zich bezig met het analyseren van bewustzijn en het verder mechaniseren hiervan. De voornaamste (primaire) associaties worden gelegd door drie wetten: Gelijkenis, contrast en contiguïteit. In een later stadium voegde Brown daar secundaire wetten aan toe: Recentheid, frequentie en intensiteit. Hierdoor kon er een nauwkeurige mogelijke kwantitatieve bepaling van associaties gemaakt worden.

Perceptie bij Locke werkt als volgt: objecten worden binnenin de geest afgebeeld (representationisme). Er zijn wel eigenschappen die objecten zelf hebben, namelijk primaire en secundaire eigenschappen. Primaire eigenschappen bestaan in het object, secundaire eigenschappen bestaan alleen in de waarnemer maar worden wel veroorzaakt door een object. Een bezwaar tegen deze theorie is dat je een afbeelding nooit kan vergelijken met het origineel, dus weet je niet of ze op elkaar lijken.

Berkeley was het niet eens met de theorie van Locke. Locke gaat uit van de stoffelijke wereld om ons heen (realisme). Berkeley zei dat God ons de waarnemingen geeft en dat er maar één substantie is, namelijk de geest. Hume heeft een sceptische houding (vooral voor begrippen), alleen empirische indrukken zijn betrouwbaar.

Filosofische termen

Een aantal ontologische uitspraken: er zijn 2 substanties, materie en geest, de wereld bestaat alleen uit tijd-ruimtelijke dingen en de materiële wereld ontstaat door de geest.

Realisme houdt in dat de werkelijkheid bestaat, het is ongeveer zoals wij waarnemen, we doen er niks mee. Idealisme houdt in dat de werkelijkheid onbetrouwbaar is, de echte werkelijkheid zijn de ideeën (Kant). De zingeving komt uit onszelf voort.

Empirisme: kennis komt uit ervaring. Rationalisme: kennis komt uit aangeboren ideeën.

Opvoeding is voor de associatiepsychologen heel belangrijk. Mensen zijn dus voor verbetering vatbaar en ze zijn oorspronkelijk onschuldig. Opvoeding is bij veel stromingen belangrijk, zoals het utilitarisme, behaviorisme, empirisme en Verlichting. Bij het utilitarisme is goed wat de mensen aantrekt en slecht wat de mensen afstoot.

Verlichting en Romantiek

De Verlichting zegt dat we moeten analyseren, de Romantiek vindt dat dit geen nut heeft. Zie dia 18 voor kenmerken van de Romantiek en de Verlichting.

Kants opvattingen

Kant was eerst voor de metafyscia, maar door Hume ging hij zich ertegen afzetten. De belangrijke Ideeën kunnen we niet toetsen maar ze zijn wel van belang. Ze zijn geen vormen van echte kennis. Kennis kan alleen tot stand komen door een samenwerking van empirisme en rationalisme. Zonder gewaarwording kun je niet tot echt kennis komen. De waarnemingsvormen houden in dat wij een structuur geven aan de zintuiglijke waarneming. Deze vormen zijn ruimte en tijd. We hebben ook denkvormen: de werkelijkheid delen wij in bepaalde categorieën in. Je kunt niet als een onbeschreven blad iets bedenken, daar zijn de denkvormen voor. Zintuiglijke indrukken zijn passief maar die komen pas nadat de informatie er is. De denkvormen zijn er al a priori. Kant vond psychologie geen wetenschap, doordat het gebaseerd was op introspectie. Psychische toestanden zijn niet te checken en dus niet observeerbaar. Ook is het niet te herhalen. Je kan niet een persoon twee keer in dezelfde psychologische toestand brengen.

Frenologie

Flourens was tegen de frenologie, omdat volgens hem de hersenen één geheel vormen en het bewustzijn dus ondeelbaar is.

Door frenologie is de aanzet tot fysiologie gemaakt.

Fysiologie

De fysiologie ontdekte het verschil tussen sensorische en motorische neuronen. Binnen de fysiologie deed Helmholtz de bevinding dat er individuele verschillen bestaan tussen reactietijden van mensen.

De fysiologie leidde het begin van de experimentele psychologie in. Men ging daadwerkelijk op zoek naar individuele verschillen. Er werden experimenten gedaan met gebruik van reactietijden, dit was gebaseerd op de ontdekking dat geleiding van een zenuwprikkel tijd kost (Helmholtz).

Helmholtz liet het belang zien van aandacht voor perceptie. Ebbinghaus deed onderzoek naar geheugen.

Wilhelm Wundt

Wilhelm Wundt is de eerste persoon die een psychologisch laboratorium bezat. Hij bouwde deze in zijn eigen huis in Leipzig, in 1865. Wundt heeft twee principes opgesteld: Wundt-1 en Wundt-2.

Wundt-1: Introspectie voor elementaire sensorische indrukken die we passief ontvangen. Associatie mechanisme is alleen voor elementaire sensorische indrukken.

 

Wundt-2 gaat uit van de hogere psychische verschijnselen, dan is er sprake van psychologische causaliteit (taal, geheugen, denken). Deze kon je volgens Wundt niet experimenteel onderzoeken. Deze verschijnselen krijgen vanuit het actieve bewustzijn een eigen draai mee, deze gegevens worden hierdoor niet neutraal. Een voorbeeld van psychische causaliteit is apperceptie. Dit is het selectief (en actief) vermogen van hoger bewustzijn. Dit hoger bewustzijn maakt de keuze tussen stimuli/prikkels mogelijk. Bij hogere mentale processen, zoals taal en denken is een experimentele methode niet mogelijk, omdat dit alleen in sociaal-culturele en historische context te begrijpen is. Dit is ook wel de völkerpsychologie.

Wundt-1 hoort bij de natuurwetenschappelijke richting. Het is een vervolg op de Verlichting en het empirisme. Het doel is elementen en wetmatigheden van bewustzijn onderzoeken door fysiologie en objectieve introspectie experimenten.

Wundt-2 hoort bij de geesteswetenschappelijke richting. Hierbij is het bewustzijn actief en de historische en culturele achtergrond is belangrijk.

Introspectie

De bewustzijnspsychologie van Wundt-1 is de methode om de inhoud van het bewustzijn te onderzoeken. Introspectie kan volgens Wundt, maar alleen voor directe zintuiglijke waarnemingen en onder strikte voorwaarden in het laboratorium. Volgens Descartes is introspectie de manier waarop het bewustzijn zichzelf leert kennen, maar het levert geen wetenschap op, want bewustzijn is niet analyseerbaar en kwantificeerbaar. Volgens Kant kan introspectie niet, want het verstoort de psychische toestand, en het is niet herhaalbaar. Volgens behavioristen kan introspectie niet, want het is niet objectief en het is een mentaal proces in ‘black box’. Volgens de akt-psychologie kan introspectie niet want de bewustzijnsfunctie die onderzocht wordt verandert/verdwijnt door introspectie, introspectie is immers zelf ook een functie van bewustzijn. Je krijgt dus een vermenging/interactie van functies.

Akte-psychologie

Ook wel bekent als onderwerp psychologie. Deze vorm van psychologie focust zich op bewustzijnsactiviteiten. Aufgabe ­experimenten (vraag en antwoord) zijn kenmerkend voor Akte-psychologie. De onderzoeker geeft aan dat hij een geheel gaat noemen van een onderwerp en de proefpersoon wordt gevraagd daarvan een gedeelte te benoemen. Volgens Akte-psychologen is deze voorbereiding het belangrijkste onderdeel. Empiristen zijn van mening dat het gaat om het noemen van het geheel en de reactie daar op. Empiristen en de associatiepsychologie zijn tegenliggers van de akte-psychologie.

Twee verschillende zichten op evolutie en functionalisme

Darwin was van mening dat toevallige veranderingen kunnen leiden tot een betere overlevingskans van een soort. Daar tegenover staat Lamarck. Lamarck was van mening dat soorten zich ontwikkelen tot een steeds betere versie en dat de mens als perfect gezien kan worden. Verder geven soorten elkaar aangeleerde eigenschappen door. Het functionalisme wordt beïnvloed door de evolutieleer. Psychologische eigenschappen zijn essentieel voor het overleven van een soort. Het functionalisme koppelt Wundt-1 en behaviorisme (zie volgende kopje) aan elkaar. Het legt de nadruk op de relatie tussen denken en handelen. Hierbij wordt aanspraak gemaakt op een erg praktische toepassing, zowel voor de mens als de maatschappij waarin hij leeft.

Bewustzijn was volgens William James een constante stroom aan indrukken. De context van een situatie was zodoende erg belangrijk voor het snappen van psychische verschijnselen. De adaptieve functie die bewustzijn volgens William James bevat, komt voort vanuit de evolutieleer. Leren is een gewoonte van de mens, en hierbij verandert (adapteert) de structuur van het brein.

Behaviorisme

Ook het behaviorisme vindt zijn oorsprong in de evolutieleer. Organismen leren van aanpassingen van de stimulus – respons associaties. Het aanleren van gedrag zien behavioristen als belangrijkste onderdeel van psychologie. Daarnaast zijn zij van mening dat men deze kennis opdoet zonder aangeboren vaardigheden of kennis. Klassiek conditioneren is een nieuwe stimulus voor een bekende respons, operant conditioneren is het aanleren van een nieuwe respons. Volgens Watson zijn emoties aangeleerd geconditioneerd gedrag.

Gestaltpsychologie

Gestaltpsychologen leggen de nadruk op de opbouw van waarnemingen. De onderdelen die waargenomen worden, zijn minder belangrijk dan de manier waarop het waargenomen wordt. De structuur is dus belangrijk. Nabijheid, gelijkenis, dichtheid en 'prägnanz' (minst cognitieve inspanning gaat voor), zijn de wetten van deze vorm van psychologie.

Het phi-fenomeen, wanneer het lijkt alsof iets beweegt bij losstaande prikkels (bijvoorbeeld Tv-beelden), is daar onderdeel van. Leren vindt volgens Köhler plaats aan de hand van inzicht. Inzicht leidt tot het reorganiseren van het totaalplaatje van een waarneming.

Volgens de gestaltpsychologie bestaat er een gelijkenis tussen de structureringsprocessen in het brein en die van waarnemingen (isomorfisme).

TentamenTips

  • Week 2: De background story van Descartes and Hobbes zijn niet echt belangrijk voor je examen. Zolang je hun theorie kent, zit je goed.

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters
Join WorldSupporter!
This content is related to:
History of Psychology Workgroup Notes - Psychology Bachelor 1, University of Leiden 2018/19
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Emy
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2353 2