Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

College-aantekeningen bij Persoonlijkheids- Klinische en Gezondheidspsychologie (PKG) aan de Universiteit Leiden - 2016/2017

Inhoud van deze samenvatting:

  • Deze samenvatting bevat aantekeningen bij de hoorcolleges bij het vak Persoons- Klinische en Gezondheidspsychologie in Leiden

College 1: Psychopathologie, classificatie en therapieën

Psychopathologie, ofwel een klinische stoornis, kan iedereen overkomen. Het is vaak moeilijk om vast te stellen waar de grens tussen normaal en abnormaal ligt. De klinische psychologie gaat hierover.

Wat is abnormaal?

Het benoemen en verklaren van abnormaal gedrag vs normaal gedrag kan op basis van verschillende definities worden gedaan:

De meest voor de hand liggende verklaring voor abnormaal gedrag is dat dit gedrag voortkomt uit een mentale ziekte. Echter, bij veel stoornissen kan geen specifieke lichamelijke oorzaak worden aangetoond, ze zijn namelijk multifactorieel;

Statistische afwijkingen definiëren een gedraging als abnormaal wanneer deze significant afwijkt van de ‘normale’ bevolking. Echter, culturele normen kunnen hierbij ook voor afwijkingen zorgen;

De sociologische benadering voor abnormaliteit stelt de vraag: is het gedrag anders dan de ‘normale’ maatschappij? Deze benadering houdt echter minder rekening met individuele verschillen, waardoor gedrag al snel als abnormaal kan worden gezien.

Bij het bepalen van abnormaal gedrag is continuïteit een belangrijk begrip: er is geen duidelijke grens tussen ziek/niet ziek. Gedrag is subjectief en is schadelijk als het tot disfunctioneren leidt.

Tegenwoordig wordt beoordeeld of gedrag abnormaal is aan de hand van het samenspel van de vier D´s van abnormaliteit. De vier D´s zijn:

1.deviance: extreem afwijkende gedragingen

2.distress: gedrag en gevoelens die een onprettig gevoel (distress) veroorzaken bij het individu zelf of de personen in haar/zijn omgeving

3.disability: gedrag en gevoelens die het individu belemmeren in het functioneren in het dagelijks leven.

4.danger: gevaarlijke gedrag naar je zelf toe vertonen of naar anderen

Classificatiesystemen

Een bepaalde (abnormale) gedraging is niet meteen een stoornis. Er zijn verschillende lagen van psychopathologie:

  • Symptoom

  • Syndroom: een cluster van symptomen

  • Disorder: de symptomen zijn duidelijk abnormaal en leiden tot disfunctie

  • Disease: duidelijk beeld van de ernst en duur van de klachten

DSM-handboek

Het DSM handboek wordt in de psychopathologie veel gebruikt voor het stellen van diagnoses. Het DSM clustert stoornissen als een verzameling symptomen met onderliggende psychobiologische factoren. Ook stelt het DSM-handboek dat, om de diagnose van een stoornis te mogen geven, het gedrag moet leiden tot disfunctioneren en dat het schadelijk is voor de maatschappij en de persoon zelf. Het DSM is zo populair omdat het een sterke diagnostische validiteit heeft en het ook klinisch bruikbaar is voor de behandelingen van stoornissen.

Een diagnose betekent het toewijzen van een type stoornis. Het DSM handboek doet dit door een syndroom (bundel van symptomen) te classificeren (toekennen aan een bepaalde stoornis). Er is vaak overlapping van symptomen, dan kunnen bepaalde symptomen bij verschillende stoornissen horen zoals bijvoorbeeld het symptoom ‘angst’ bij zowel angststoornis als depressie kan voorkomen.

Doeleinden waarvoor het DSM handboek wordt gebruikt is niet alleen voor diagnostiek en het vinden van een behandeling. Het DSM-handboek verbetert communicatie tussen behandelaars/deskundigen, het kan gebruikt worden voor onderzoek en onderwijs en daarbij is het nuttig in de zorg, omdat behandeling van een ‘officiële’ stoornis vergoed kan worden.

Er zijn door de jaren heen verschillende versies van het DSM-handboek verschenen:

DSM-I: Had vage beschrijvingen. Dit was meer een opsomming van syndromen dan echte definities van stoornissen.

DSM-II: Specifiekere en meer stoornissen, maar nog steeds redelijk vaag.

DSM-III: Concreter en duidelijke criteria voor stoornissen, maar toch heel subjectief

DSM-IV: Weer verbetering in criteria en definitie van stoornissen, meer objectief

DSM-V: Dimensioneel denken: interactie tussen symptomen, ernst en duur zijn hierin belangrijk.

Er bestaan verschillende typen diagnoses:

  • Monothete: Er hoeft maar 1 symptoom/criteria aanwezig te zijn voor het stellen van de bijbehorende diagnose.

  • Polythetisch: Er zijn veel criteria bij een stoornis, maar voor een officiële diagnose hoeven er maar een aantal aanwezig te zijn.

  • Gemengd: Sommige symptomen zijn vereist (monothetisch) en andere symptomen moeten slechts in bepaalde hoeveelheid aanwezig zijn, bijvoorbeeld bij depressie.

Over het algemeen hebben DSM diagnoses een goede interrator betrouwbaarheid, er zijn grote vorderingen in de communicatie tussen psychologen over diagnoses en stoornissen. Toch zijn er nadelen bij DSM diagnoses, zoals bijvoorbeeld overlappende symptomen of ‘vage’ symptomen. De betrouwbaarheid verschilt per stoornis.

De validiteit van een diagnose is wat een diagnose precies inhoudt, dus niet alleen welke symptomen erbij horen, maar ook vooruitkijken en toekomstig gedrag voorspellen.

Het DSM-handboek is al ver ontwikkeld, maar toch zijn er nog verbeterpunten en zorgen over. Deze zorgen zijn onder andere:

  • De benaming en definitie van diagnoses

  • Is een diagnose meteen een stoornis?

  • Wel/niet diagnose geven: bij 1 symptoom te weinig voor depressie is iemand niet depressief?

  • Culturele verschillen

  • Sociaal-psychologische gevolgen van het toekennen van een diagnose

Psychologische benaderingen

Er zijn verschillende psychologische visies over psychopathologie en behandeltherapieën, ook wel paradigma’s genoemd.

  • Psychodynamisch (Freud): Deze stroming stelt dat onderbewuste emoties leiden tot bepaald gedrag. Freud maakt onderscheid tussen het menselijk gedrag (libido en agressie) en de psyche (id, ego en superego). De interactie hiertussen gaat grotendeels onbewust.

  • Humanistisch (Rogers): De theorie hiervan is dat mensen het vermogen hebben om te groeien en zichzelf te ontwikkelen, dit is te danken aan de ‘interne locus of control’. Er ontstaan problemen wanneer de eigen ervaring anders is dan de werkelijkheid (discongruentie) en mensen hier niet mee om kunnen gaan. CCT-therapie volgt deze humanistische benadering.

  • Gedragstherapie (Pavlov): Stelt dat bepaalde prikkels leiden tot bepaalde reacties. Oud geleerd of aangeboren gedrag blijft terugkomen als reactie op relevante prikkels. Neem bijvoorbeeld het experiment van Watson met kleine Albert, waarbij de baby ‘aanleerde’ om angstig te reageren op een rat. Behandelen volgens de leertheorie zou hiervoor kunnen helpen: door in kleine stapjes aan de angstprikkels blootgesteld te worden, zal de angst afnemen (habituatie). Een andere manier van gedragstherapie is de operante conditionering van Skinner: straf zorgt voor afname van bepaald gedrag en beloning voor toename. Neem bijvoorbeeld depressie: weinig beloning/waardering → minder zin om dingen te doen → geen ‘straf’ voor vertonen van depressief gedrag → toename depressief gedrag. Het belonen/waarderen voor moeite doen zou depressief gedrag kunnen verminderen, omdat de persoon dan motivatie heeft om moeite te doen voor iets.

  • Cognitieve therapie: stelt dat er tussen iedere gebeurtenis en het gevolg een bepaalde ‘belief’ zit, dus: veranderen denkwijze = verandering gedrag. Automatische gedachtes treden op bij een situatie en zijn bepalend voor hoe je denkt en hoe je je voelt. Ook zijn er ‘core beliefs’, dit zijn domeinen van interpreteren, nadenken en beoordelen van een situatie of gebeurtenis. Bij depressie kunnen deze core beliefs bijvoorbeeld zijn: hulpeloosheid, ongeliefdheid en een lage zelfwaarde. Cognitieve technieken kunnen de denkschema’s bij iemand veranderen. Dit is een goede methode bij veel symptomen, maar er is discussie of cognitie/denkwijze voor elke stoornis even belangrijk is.

  • Third-Wave: het bewust worden van ervaringen. Deze stroming is vrij nieuw en modern, vooral ‘mindfulness’ wordt steeds bekender. Het doel hierbij is het losmaken van gedachten: een gebeurtenis moet ervaren en beleefd worden, maar zonder erover te oordelen. Het is een combinatie van gedragstherapie en spirituele filosofie en blijkt effectief te zijn, maar het is nog niet bekend waarom.

College 2: Angststoornissen

Angst is een normale en functionele reactie als er een echt, objectief gevaar is. Deze angst is gepast en verdwijnt als de dreiging weer weg is. Angst is echter disfunctioneel als deze niet realistisch en heftiger is dan de situatie, wanneer de angst blijft aanhouden na het verdwijnen van de dreiging en wanneer de angst leidt tot gevaarlijk en disfunctioneel gedrag.

Classificatie in DSM-V

Het DSM-V heeft drie categorieën waarin angststoornissen zijn onderverdeeld:

Angst is een normale, functionele reactie op objectieve dreigende gebeurtenissen als:

  • de dreiging ernstig is

  • angst weg is als de dreiging weg is

  • angst leidt tot aangepast gedrag om de dreiging te vermijden of te confronteren

Angst is disfunctioneel als:

  • het onrealistisch is

  • het overdreven is

  • angst blijft lang nadat de dreiging weg is

  • angst leidt tot gevaarlijk gedrag

Vormen van angst in de DSM V

  • Paniekstoornis (Panic Disorder): overdreven en automatische fysieke en emotionele reactie op een prikkel, alsook het vermijden van de prikkel (bijvoorbeeld agoraphobia);

  • Specifieke fobieën

  • Sociale fobie (Social Anxiety Disorder): angst voor sociale gelegenheden, zoals spreken in het openbaar

  • Gegeneraliseerde angststoornis (Generalized Anxiety Disorder): angst voor eigenlijk alles (geldzaken, familie, piekeren over allerlei kleine dingen)

OCD

  • Obsessief-Compulsieve stoornis (Obsessive Compulsive Disorder): specifieke handelingen verrichten om bepaalde angsten te voorkomen

Trauma’s

  • Trauma- en Stress-gerelateerde stoornis: Stoornis gelinkt aan één of meerdere traumatische gebeurtenissen. Er is niet alleen veel angst voor de gebeurtenis zelf, maar een veel breder scala aan emoties, zoals schuldgevoelens en depressieve gevoelens. PTSD is zo’n stoornis:

Signalen en symptomen van angst

  • Somatisch: het sympathische zenuwstelsel wordt actief, waardoor een hogere hartslag en hogere bloeddruk ontstaan. Het para-sympathische zenuwstelsel moet zorgen dat het lichaam tot rust komt, maar dit systeem wordt tijdens angst onderdrukt.

In het brein zijn vooral de amygdala en hypothalamus belangrijk. De amygdala is nodig om gevaar te detecteren en hierop te reageren door een snelle angstreactie te veroorzaken. Als de amygdala actief wordt, vuurt het signalen door het brein, waarna de prefrontale cortex ervoor zorgt dat het lichaam weer kalmeert. Bij mensen met een angststoornis is het amygdala extra gevoelig, deze mensen vertonen dus heel snel een angstreactie.

Een andere taak van het amygdala is het actief maken van de hypothalamus bij angst: de amygdala zet namelijk de hypothalamus aan om het CRH hormoon te produceren. Dit hormoon gaat door het bloed en zet de hypofyse aan om het hormoon ACTH te produceren. Ten slotte reageert de bijnier op deze ACTH productie door het produceren van het stresshormoon cortisol. Dit aansturen en doorgeven van hormonen wordt ook wel het ‘’HPA-systeem’’ genoemd en wordt ongeveer 20 minuten na de dreiging geactiveerd.

  • Paniekaanvallen: komt vaak voor bij de paniekstoornis. Hierbij komen intense aanvallen van angst voor en ook symptomen van een stressreactie, zoals misselijkheid, zweten, hartkloppingen enz. De intense angstreacties kunnen ook weer tot meer angst/paniek leiden.

  • Cognities: angstige personen zijn vaak ‘hypervigilant’ oftewel extreem opmerkzaam. Ook de aandacht (bij cognitieve taken) wordt beïnvloed: mensen die eerdere trauma’s of angsten hebben meegemaakt zijn na blootstelling aan acute stress veel sneller afgeleid en presteren slechter, dan mensen zonder eerdere angsten.

  • Gedachten: mensen met een angststoornis hebben meer anticiperende gedachtes en overdrijven op het inschatten van risico’s voor negatieve gebeurtenissen. Daarnaast denken angstige mesen vaak terug aan angstige situaties (rumineren) en piekeren ze veel. Ook hebben ze meer angst om dood te gaan.

  • Veelvoorkomende obsessies (bij OCD): Mensen hebben bepaalde dwangmatige handelingen of rituelen om te voorkomen dat een negatieve gebeurtenis plaatsvindt. De obsessies zijn onder andere: repeterende gedachten, dwangmatig ordenen en agressieve impulsen wanneer de obsessieve handelingen worden verstoord.

Het is belangrijk om te onthouden dat bepaalde cognities en gedachten bij iemand niet meteen op een angststoornis duiden. Af en toe rare gedachten hebben is normaal als ze niet tot disfunctioneren leiden. Mensen met een angststoornis worden echter geleid door hun (rare) gedachten en de drang naar controle.

  • Gedragssymptomen: Vaak is een angststoornis duidelijk uit gedrag af te leiden. Typische gedragingen zijn: plotseling blokkeren en niks meer kunnen doen (freezing), vluchten uit situaties waarbij angstgevoelens worden opgeroepen (escape) en het vermijden van angstaanjagende situaties (avoidance / safety behavior). Het vermijdende gedrag versterkt echter de angsten, waardoor de anticipatieangst groter wordt.

Post-traumatische Stress Stoornis (Post-Traumatic Stress Disorder)

PTSD is een trauma- en stress-gerelateerde stoornis, waarvan klachten zich blijven voordoen, lang (na 4 maanden) nadat de traumatische gebeurtenis heeft plaatsgevonden:

  • herbelevingen/flashbacks;

  • vermijden van de plaats en de mensen die aan de gebeurtenis doen denken;

  • negatieve cognities, zoals schuldgevoel en angst voor de toekomst;

  • schrikachtigheid

Niet iedereen ontwikkelt PTSD na het meemaken van een traumatische gebeurtenis. Dit is afhankelijk van het type trauma, de heftigheid van de gebeurtenis, hoe persoonlijk het was, sociale support, hoe het lichaam het hormoon cortisol reguleert en genetische aanleg. Ongeveer 10% van de mensen met een trauma ontwikkelen PTSD. Ook blijkt een trauma tijdens de kindertijd sneller tot psychische klachten te leiden dan een trauma op latere leeftijd.

De man/vrouw verdeling van angststoornissen verschilt per stoornis. Zo hebben bijvoorbeeld meer vrouwen last van PTSD, PD en GAD.

Sociale angsstoornis

Opeenvolging van cognities

  • Ik laat iets zien (bijvoorbeeld blozen, trillen, iets raars zeggen)

  • Anderen merken dit op

  • Anderen beoordelen dit als negatief

  • Anderen beoordelen mij als negatief

  • Ik ben een mislukking

Obsessive-Compulsive Disorder (Dwangstoornis)

Vaak voorkomende obsessies:

  • Veel nadenken over besmetting (→ leidt tot: extreem veel wassen)

  • Veel twijfelen (→ leidt tot: alles extreem vaak nakijken)

  • Geordendheid (→ leidt tot: alles symmetrisch willen hebben)

  • Agressieve impulsen

  • Afstotende seksuele voorstellingen

Behandeling van angststoornissen

De behandelingen voor angststoornissen sluiten aan op de type symptomen:

Somatische klachten → farmaceutische therapie (bijvoorbeeld angstremmende pillen);

Cognitie → cognitieve therapie, om de gedachtegang te veranderen;

Gedrag → exposure therapie, hierbij worden de angsten in kleine stapjes aangeboden om het vermijdingsgedrag te verhelpen.

'Third-Wave' benaderingen

Focus op het vermogen van mensen om hun emoties te begrijpen en reguleren:

Mindfulness therapy: Technieken van gedrags- en cognitieve therapie combineren met Zen Boeddhisme

Dialectische gedragstherapie: Het managen van negatieve emoties en controleren van impulsief gedrag

Acceptatie en commitment therapie: Vermijding is de kern van alle problemen

College 3: Depressie

Depressieve stoornissen in DSM 5

  • Grote depressieve stoornis (Major Depressive Disorder MDD)

  • Aanhoudende depressieve stoornis (Persistent Depressive Disorder Dysthymia), bijna dagelijks voor minstens 2 jaar

  • Bipolaire stoornis/manische depressie

  • Substantie/medicatie geïnduceerde depressieve stoornis

  • Depressieve stoornis door andere medische conditie

  • Ontwrichtende stemmings-deregulatie stoornis

  • Premenstruele dysphoria stoornis

Mayor Depressive Disorder (MDD)

Depressieve stemming en/of verlies van interesse gepaard met 5 van de 9 volgende symptomen:

  • depressieve stemming

  • duidelijk verlies van interesse of genot

  • duidelijk gewichtsverlies of –toename

  • slapeloosheid of juist heel veel slapen

  • psychomotorische agitatie of retardatie

  • slap gevoel of verlies van energie

  • gevoel van waardeloosheid of overdreven/ongepaste schuld

  • verminderde concentratie of besluiteloosheid

  • suïcidale gedachten of gedrag

Komt vaak voor bij jongvolwassenen, minder of slechter te diagnosticeren bij 65 plussers (willen geen symptomen vertellen, komt voor gepaard met iets medisch, depressie verlaagd de levensverwachting).

Komt twee keer zoveel voor bij vrouwen:

  • andere omgangstechnieken (piekeren)

  • meer vooroordelen, discriminatie, geweld

  • waarschijnlijker om symptomen aan te geven

  • hormonen

  • interactie van biologische en sociaal-culturele factoren

De 5 R’s:

  1. Response (reactie op therapie)

  2. Remission (verbetering)

  3. (Relapse) (terugval)

  4. Recovery (herstel)

  5. (Recurrence) (herhaling)

Psychologische modellen van depressie

Depressie en een tekort aan positieve bekrachtiging: geen belonende activiteiten → verslechterd humeur → toename van depressieve symptomen → geen belonende activiteiten → etc.

Aangeleerde hopeloosheid: oncontroleerbare vervelende gebeurtenissen → gevoel van hulpeloosheid → depressie.

Verandering van de attributiestijl: vervelende gebeurtenissen → de schuld geven aan interne (ikzelf), stabiele (niet veranderende) en globale (effect op meerdere aspecten in mijn leven) factoren → gevoel van hulpeloosheid: er is niks wat ik hier aan kan doen → depressie.

Hopeloosheid: vervelende gebeurtenissen → de schuld geven aan stabiele, globale of cognitieve factoren → gevoel van hopeloosheid: verwachting dat er geen positieve uitkomsten meer zijn → depressie met extreme gevoelens van hopeloosheid.

De opvatting van de oorzaken van een negatieve gebeurtenis is als volgt:

  • Internaliserend: 'Het is mijn eigen schuld'

  • Stabiel over tijd: 'De reden waarom het is gebeurd zal blijven bestaan en de negatieve gebeurtenis zal zich dus blijven voordoen'

  • Globaal in effect: 'Deze gebeurtenis en deze reden zullen ook een negatief effect hebben op andere aspecten in mijn leven'

Beck's cognitieve model van depressie

Een vervelende gebeurtenis → negatieve attributiestijl → automatische gedachten/cognitieve errors → depressieve symptomen.

En andersom! Depressieve symptomen → automatische gedachten/cognitieve errors → negatieve attributiestijl.

Voorbeelden van cognitieve errors: denken in termen van alles of niets, catastroferen, positieve dingen negeren, jezelf een label geven, redeneren op basis van gevoelens (ik doe wel veel goed maar dat voelt niet zo).

Negatieve cognitieve triangel:

Zelf: ik ben lelijk/waardeloos/gefaald

Toekomst: ik ben hopeloos want het zal altijd zo blijven

Wereld: niemand houdt van mij

Psychologische behandelingen

  • gedragstherapie: toename positieve reinforcers, afname aversieve gebeurtenissen

  • cognitieve gedragstherapie: denkpatronen veranderen

Vaak gaat er een vervelende gebeurtenis vooraf aan een depressie. Echter er zit ook vaak iets anders achter, anders zou iedereen in zijn leven wel een keer depressief worden. Stel je voor: er gebeurd iets vervelends. Sommige mensen hebben negatieve schema's waarnaar ze handelen, deze negatieve schema's zorgen voor automatische verkeerde gedachtes. Dit kan ertoe leiden dat iemand eerder last krijgt van een depressie. Bijvoorbeeld: iemand verbreekt de relatie en je negatieve schema is dat je alleen blij kan zijn wanneer iedereen je aardig vindt. Doordat enkel een relatie wordt verbroken denk je automatisch dat niemand je aardig vindt. Deze gedachte kan bijdragen aan het ontstaan van een depressie.

Hoe vaker neuronen samen worden geactiveerd, hoe meer verbonden ze raken. Dit kan ook depressie veroorzaken. Als negatieve concepten vaker samen worden geactiveerd, raken deze negatieve concepten steeds sterker verbonden. Als dan een van de concepten na depressie nog eens wordt geactiveerd, worden de andere concepten ook sneller geactiveerd en hierdoor krijg je na een terugval dus steeds sneller weer een depressie

  • interpersoonlijke therapie: focust op verlies, interpersoonlijke rol geschillen, transities van rollen, tekorten interpersoonlijke vaardigheden

→ Combinatie van psychotherapie en medicatie werkt het beste

→ Los van elkaar is psychotherapie beter dan medicatie

Biologische theorieën over depressie

  • genetisch: genen voorspellen depressie bij mensen

  • neurotransmitter: deregulatie van neurotransmitters en hun receptoren

  • structurele/functionele hersen-abnormaliteiten: aangepaste activiteit van hersengolven beïnvloeden de stemming

  • neuro-endocrine factoren: hormonale deregulatie

In 50% van de gevallen is er sprake van verhoogde cortisol gehaltes.

Er is weerstand tegen negatieve feedback, interactie met serotonine, dopamine en norephinephrine.

Een chronische blootstelling aan cortisol verkleint de hippocampus, prefrontale cortex en de amygdala.

Biologische behandelingen

  • serotonine/norephinephrine/dopamine toevoegen

  • stemmings-stabilisatoren

  • beroerte nabootsen

  • magnetische pulsen

  • zenuwen of hersengebieden stimuleren

  • lichttherapie: blootstellen aan fel licht

  • Placebo ( zorgt bij 25% van de mensen voor verbetering)

Zelfmoord en automutilatie

Zelfmoord is sterven door verwonding, vergiftiging of verstikking, waarbij er bewijs is dat de persoon het zichzelf heeft aangedaan. Het was de bedoeling van het slachtoffer om zichzelf te doden. Iemand die zelfmoord idealiseert heeft gedachten over zelfmoord, wat nog niet wil zeggen dat hij of zij ook daadwerkelijk zelfmoord pleegt. Bij niet-suicidale zelfverwonding heeft de persoon niet als doel om zichzelf te doden, maar wel om zichzelf te verwonden. Zelfverwonding kan dienen als een manier om emoties te reguleren en/of de sociale omgeving te beïnvloeden.

Feiten en mythen

Mensen die zelfmoord plegen willen niet simpelweg dood, maar zijn ervan overtuigd dat blijven leven een nog vervelendere toekomst is dan sterven. Ook is het zo dat veel mensen die tijdens een zelfmoordpoging gered worden, daar dankbaar voor zijn.

Veel mensen denken dat zelfmoord zonder waarschuwing gepleegd wordt, echter zijn er veel waarschuwingen van tevoren zichtbaar, zoals het zeggen dat de wereld beter af zou zijn als diegene er niet zou zijn, of het weggeven van persoonlijke en waardevolle spullen.

Een andere mythe is dat mensen die een niet succesvolle zelfmoordpoging doen, stiekem niet echt dood willen. Echter is het in veel gevallen een onbegrip over de dosering van pillen of de anatomie van het lichaam dat de zelfmoordpoging doet mislukken.

Feit: over het algemeen plegen meer mannen dan vrouwen zelfmoord.

Behandeling en preventie

De behandeling en/of preventie van zelfmoord en suïcidale gedachtes kan gebaseerd zijn om de omgeving, medicatie of psychologische behandelingen. In het laatste geval wordt er veel gebruik gemaakt van dezelfde behandelingen als bij depressie of een andere stemmingsstoornis. Therapie is gericht op het aanleren om problemen op te lossen en interpersoonlijke vaardigheden en het managen van negatieve emoties.

College 4: Psychotische stoornissen

Psychotische symptomen

Positieve symptomen: dingen die er bij komen (hallucinaties, wanen, spraakproblemen)

Negatieve symptomen: dingen die weg gaan (sociale isolatie/terugtrekking, verminderde interesse)

Cognitieve symptomen: aandacht, geheugen, snelheid van verwerken en leren, abstractie en probleemoplossing

Positieve symptomen

Een waan is een positief symptoom (voor de stoornis was het er niet, nu wel) en kan verschillende vormen aannemen:

  • Achtervolgingswaan (iemand volgt mij)

  • verwijzingswaan (alles draait om mij)

  • grootheidswaan

  • waan van bestuurd worden door een ander

  • waan dat iemand anders zijn gedachten in jouw hoofd stopt (thought broadcasting)

  • waan dat iets jouw gedachten toevoegt (thought insertion)

  • waan dat iemand jouw gedachten wegneemt (thought withdrawal)

  • waan van schuld

  • somatische waan (ik heb 3 armen)

De aard en inhoud van wanen wordt beïnvloed door religie, cultuur, metafysica.

Hallucinaties zijn ook een positief symptoom en kunnen verschillende vormen aannemen. Auditieve (hoorbare) hallucinaties kunnen non-verbaal zijn, zoals muziek, of verbaal, zoals commando's. Verder kunnen hallucinaties ook voorkomen in de vorm van smaak, gevoel, geur of het eigen lichaam.

Er zijn ook mensen zonder een psychotische stoornis die stemmen horen. Het verschil is dat deze mensen er meer controle over hebben, het minder vaak voorkomt, het vaak op jongere leeftijd begint en de stemmen vaak positieve gedachten brengen.

Verdere positieve symptomen zijn vooral gebaseerd op een desorganisatie van gedachten, spraak en gedrag: het is niet meer zoals eerst en het is niet consistent.

Negatieve symptomen

Negatieve symptomen zijn het verlies emoties, moeite met praten, verlies van je wil, moeite met motoriek en sociale isolatie.

Cognitieve symptomen

Cognitieve symptomen berusten op problemen met aandacht, het werkgeheugen, denksnelheid, leercapaciteit, abstractie en probleemoplossing.

Diagnosticeren van schizofrenie

Tijdscriterium:

1 maand – korte psychotische stoornis

1-6 maanden – schizofreniform stoornis

> 6 maanden - schizofrenie

A criterium

Twee of meer van: wanen – hallucinaties – formele gedachten stoornissen (catatonie – negatieve symptomen).

Waarvan minstens een uit: wanen – hallucinaties – formele gedachten stoornissen.

B criterium: Sociale en/of beroeps-dysfunctie

C criterium: Meer dan 6 maanden, met minstens 1 maand met actieve symptomen

E criterium: Het is niet te wijten aan een somatische conditie

F criterium: Er is geen sprake van autisme

De levensverwachting daalt met 10 jaar. Schizofrenen hebben over het algemeen een ongezonde levensstijl. 5% pleegt zelfmoord.

Er zijn verschillen tussen man en vrouw. Mannen: uiten het op jongere leeftijd (18-25), worden vaker opgenomen in ziekenhuis, vertonen meer cognitieve en negatieve symptomen en komen vaker tot een slechter eindresultaat (zoals zelfmoord). De invloed van genetische factoren is voor zowel mannen als vrouwen 70 – 80%.

Omgevingsrisico’s voor schizofrenie zijn trauma's, drugs/bepaalde medicatie, migratie en sociale verslagenheid.

Betrokken neurotransmitters zijn dopamine, serotonine, glutamine en GABA.

De behandeling van schizofrenie berust op antipsychotica, antidepressiva, stemming stabilisatoren, benzodiazepines, elektroschoktherapie, cognitieve gedragstherapie en psychosociale interventies.

College 5: Somatoforme stoornissen en gezondheidspsychologie

Somatoforme stoornissen in de DSM

  • aanhoudende fysische klachten of zorgen over deze klachten, die interfereren met het dagelijks leven

  • extreem veel gedachten, gevoelens en gedrag dat gerelateerd is aan somatische symptomen

  • symptomen kunnen niet duidelijk uitgelegd worden door een bekende medische conditie of andere psychiatrische stoornis

  • negatieve impact op het dagelijks leven

  • indicaties dat de klacht (deels) verklaard kan worden aan de hand van het gedrag of de leefstijl van de patiënt

Op het gebied van somatoforme stoornissen in de DSM is het verschil tussen de DSM IV en de DSM V dat er geen aparte categorieën meer zijn voor hypochondrie, pijnstoornissen, somatisatie stoornissen en ongedefinieerde somatoforme stoornissen. Ook wordt er niet meer in acht genomen of iemand een andere medische diagnose heeft.

De volgende categorieën zijn wel opgenomen in de DSM V:

  • Conversiestoornis

  • Angst voor ziekte stoornis

  • Lichaams-dysmorfe stoornis

  • Nagebootste stoornissen

  • Somatische symptomen en gerelateerde stoornissen

Categorieën

Conversie stoornis: Onverklaarbare neurologische symptomen (motorisch: verlamming, spierverslapping, sensorisch: doofheid, onverklaarbare beroerte). Aanname: (deels) veroorzaakt door psychologische factoren, maar niet expres. Er is sprake van klinisch significante distress of verslechtering in functioneren.

Angst voor ziekte stoornis (hypochondrie): Continue bezorgdheid met angst voor het hebben of het idee van het hebben van een serieuze ziekte. De bezorgdheid is geen waan. Er is sprake van klinisch significante distress of verslechtering in functioneren. Het duurt minstens 6 maanden.

Lichaams-dysmorfe stoornis: Bezorgdheid om (of de verbeelding van) een gebrek in uiterlijk (bijvoorbeeld Michael Jackson). Er is sprake van klinisch significante distress of verslechtering in functioneren.

Nagebootste stoornissen: het nabootsen van lichamelijke stoornissen om op deze manier medische aandacht te behouden. Wordt ook wel het Munchhausen's syndroom genoemd.

Gerelateerde stoornissen: een of meerdere fysische klachten die niet door een lichamelijk verschijnsel verklaart kunnen worden, zoals duizeligheid of pijn. De klachten zijn in overmaat van wat verwacht zou worden uit de geschiedenis, fysisch onderzoek of laboratorium bevindingen.Er is sprake van klinisch significante distress of verslechtering in functioneren. Het duurt minstens 6 maanden.

In de DSM IV was ook de somatisatie stoornis opgenomen. Hierbij moet sprake zijn van een geschiedenis van 8 of meer fysische klachten, waar behandeling voor gezocht is, die een aantal jaar hebben bestaan en die voor de leeftijd van 30 zijn ontstaan. De symptomen kunnen niet helemaal verklaard worden bij een bekende medische conditie. De klachten zijn in overmaat van wat verwacht zou worden uit de geschiedenis, fysisch onderzoek of laboratorium bevindingen.

Somatisch onverklaarde fysische klachten

In dit geval is er geen sprake van objectieve fysische moeilijkheden of verstoorde processen die de klachten kunnen uitleggen, terwijl de patiënt wel hulp zoekt voor de symptomen. 20-50% van de klachten blijven onverklaard en een deel verdwijnt spontaan vooral als de huisarts de patiënt heeft verzekerd dat er niets aan de hand is.

    Ook al lijken de symptomen bij dit verschijnsel vaak nep of verzonnen, de gevolgen ervan zijn echt: patiënten ondervinden ten gevolge van de somatisch onverklaarde fysische klachten stress, depressieve gevoelens, sociale isolatie, schaamte, slapeloosheid, etc.

    Behandeling

    In de eerste plaats wordt altijd gekeken of de stoornis psychologisch behandeld kan worden. Op de tweede plaats komt een farmacologische behandeling en op de derde plaats een combinatie van psychologische en farmacologische behandelingen. Pas als laatste optie wordt een combinatie van psychologische en fysische behandeling overwogen. De behandeling werkt het beste in een vroeg stadium van de somatische stoornis.

    Het is belangrijk dat de klachten van de patiënt altijd serieus worden genomen, maar dat er niet onnodig gebruik wordt gemaakt van medicatie, wat kan leiden tot verslaving. Ook is het belangrijk dat er veel aandacht besteed wordt aan de gevolgen die de (dan wel niet bestaande) klachten hebben op de patiënt en het leven van de patiënt. Bij een psychologische behandeling wordt vaak geprobeerd de attributiestijl te veranderen.

    Gezondheidspsychologie

    Bij gezondheispsychologie ligt de focus op preventie, gezondheid en ziekte. Binnen deze tak van de psychologie is er veel interesse in positieve psychologie, empowerment en de Mind – Body interactie. Er zijn op het gebied van gezondheidspsychologie veel innovaties in de gezondheidszorg, educatie en onderzoek. Er is een interdisciplinaire focus en klinische oriëntatie.

    Stress is een centraal thema binnen de gezondheidspsychologie. Stress kan duidelijke fysiologische effecten hebben zoals gewichtsverlies. Verslavingsgedrag ( alcohol, stoppen met roken) hoort ook bij de gezondheidspsychologie. De klinische psychologie is veel meer gericht op stoornissen zoals schizofrenie. De klinische psychologie is meer verbonden met de psychiatrie.

    College 6: Persoonlijkheid, stress, emoties en positieve psychologie

    Persoonlijkheidskenmerken kunnen gebruikt worden om gedrag, prestatie en gezondheid te voorspellen. Stressoren zijn factoren in het leven die tot ziekte kunnen leiden, doordat de emotionele en fysische reacties van de persoon op de factoren extreem zijn. De vatbaarheid voor stressoren is per persoon verschillend. Vaak zijn mensen die vatbaar zijn voor stressoren ook vatbaarder voor andere dingen die een negatief effect op de psychologische of fysische gezondheid kunnen hebben. Dit heet general trait negative effect. De persoonlijkheidsfactoren die voor deze vatbaarheid zorgen kunnen psychologische en neuropsychologische componenten hebben.

    Positieve psychologie

    In dit college gaat het over positieve emoties en vooral over positieve psychologie. Positieve psychologie gaat in tegen de gebruikelijke psychologie die de nadruk legt op negatieve componenten en positieve dingen vaak negeert. Positieve psychologie richt zich juist op de vaardigheden die je wel a bezit en niet zo zeer op het oplossen van problemen. Positieve psychologie bestaat al sinds de jaren zeventig en het begon te bloeien rond 2000 onder leiding van Martin Seligman: hij werd beroemd door zijn aangeleerde hulpeloosheidonderzoek.

    Hoe kwam hij van dit onderzoek naar de positieve psychologie? Dit onderzoek werd gedaan bij ratten, zij kregen een schok en konden dit niet vermijden. Vervolgens kregen ze de kans om deze wel te vermijden, maar de meerderheid van de ratten deed dit niet meer omdat ze hulpeloos waren geworden. Echter 1 op de 3 ratten gaf niet op en was dus onkwetsbaar voor hulpeloosheid. Seligman ging kijken naar deze positieve eigenschap en zo kwam hij bij de positieve psychologie.

    Het doel van de positieve psychologie

    Het doel van de positieve psychologie is hogere eisen stellen aan het mens zijn: hoe haal je als mens meer uit je leven? Het legt de nadruk op de aanwezigheid van componenten in het leven die mensen helpen vooruit te komen.

    De hoofdonderwerpen van de positieve psychologie zijn:

    • Geluksgevoel

    • Optimisme

    • Sterke karaktereigenschappen

    • Hoop

    Positieve psychologie is echter niet vanzelfsprekend. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:

    • Krachtige positieve gebeurtenissen maken niet gelukkiger. Een voorbeeld hiervan is het winnen van de loterij.

    • Soms is positieve psychologie niet realistisch maar een positieve illusie.

    • Slechte eigenschappen zijn moeilijk te veranderen.

    • Dagdromen maakt niet gelukkiger. Positief dagdromen maakt niet gelukkig, maar onplezierig of neutraal dagdromen maakt wel ongelukkig.

    Nut van de positieve psychologie

    Wat is het nut van de positieve psychologie? Het nut van jezelf goed voelen is niet alleen op zichzelf belangrijk, maar ook belangrijk voor onder andere: betere relaties, meer bevredigend en productief werken, meer behulpzaamheid, betere geestelijke gezondheid, betere lichamelijke gezondheid en langer leven, beter werkend immuunsysteem, hogere hartslagvariabiliteit, lager niveau van stresshormonen en een hoger niveau van oxytocine (het gehechtheidshormoon).

    Dit werkt ook omgekeerd: als je een betere relatie hebt voel je je bijvoorbeeld sneller goed dan wanneer je in een relatie zit waarin veel ruzie is.

    Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de positieve effecten van positieve psychologie: Uit onderzoek is onder andere gebleken dat je als je leeft volgens de positieve psychologie je minder vaak en snel ziek wordt, je symptomen omlaag gaan en je pijn omlaag gaat. Het beschermt dus je gezondheid.

    Een kanttekening hierbij is echter wel dat er niet is gekeken hoe leven volgens de negatieve psychologie dit beïnvloedt.

    Dit is wel bekeken voor het effect dat leven volgens de positieve psychologie heeft op de sterfte. Deze neemt wel degelijk af.  Een verklaring hiervoor is:

    Een directe verklaring is positieve emoties hebben een direct biologisch effect.

    Een indirect verklaring is gezonder leven heeft onder andere een positieve invloed op omgaan met stress.

    Geluk

    Waardoor wordt geluksgevoel bepaald?

    • Geslacht: nee

    • Leeftijd: nee, elke leeftijd levert ander geluk op.

    • Stabiele relatie: ja

    • Werk: ja, vooral het hebben van werk of het niet hebben van werk

    • Etniciteit: nee

    • Land: ja, bijvoorbeeld in het ene land is minder corruptie, minder welvaart en minder vrijheid dan in het andere land.

    • Geld: ja/ nee, boven een bepaald niveau maakt het niet zoveel meer uit dan heb je genoeg voldoening.

    Bijvoorbeeld loterij winnaars zijn na 6 maanden niet gelukkiger dan de controle groep. Dit komt doordat het winnen van een loterij je relaties verstoort en het geeft een ondraaglijk gevoel van toevalligheid en controleverlies. Echter mensen worden wel ongelukkig als hun omgeving geld heeft en zij dit niet hebben. Maar wel of niet gehuwd zijn speelt een 2x zo grote rol in het hebben van geluk als geld.

    Wat bepaalt geluk?

    • Welvaart

    • Vrijheid

    • Rechtsorde

    • Sociale zekerheid

    • Inkomensgelijkheid

    De drie wegen naar geluk zijn: plezierig, betrokken en betekenisvol leven.

    1. Plezierig leven houdt in dat je gelukkige gevoelens krijgt door positieve ervaring en je je bewust bent van het moment.

    2. Betrokken leven betekent dat je helemaal opgaat in wat je doet en je niet bewust bent van het moment.

    3. Betekenisvol leven houdt in dat je leven zin heeft en dan vooral dat je zinvol bent voor anderen.

    Er is onderzoek gedaan naar hoe stabiel positieve emoties zijn. Er werd verondersteld dat er je steeds automatisch terugkeert naar je persoonlijke geluksniveau, uit onderzoek bleek echter dat dit niet het geval is. Het hebben van positieve emoties is genetisch vastgelegd voor 50%. Dit ontstaat echter wel in interactie met je omgeving. Het hebben van positieve emoties is aangeleerd in je vroege jeugd door onder andere hechting, veiligheid en emotionele stabiliteit. Het is echter niet onomkeerbaar.

    Er wordt verondersteld dat trekken gewoontes zijn en dat je sterke karaktereigenschappen kan trainen. Hierdoor kan je geluksgevoel langdurig verhoogd worden. Indirect kun je sterke positieve karaktereigenschappen trainen door stressmanagment en meditatie. Direct kun je dit trainen door te schrijven over positieve gebeurtenissen. Zo train je je hersenen om positieve gebeurtenissen directer te verwerken.

    College 7: Gezondheidspromotie en verandering van lifestyle

    In de afgelopen eeuw is het aantal infectieziekten dat voorkomt sterk afgenomen, maar het aantal te voorkomen ziekten ( denk aan longkanker, hart- en vaatziekten etc.) is sterk toegenomen. Deze te voorkomen ziekten worden veroorzaakt door slechte gezondheidsgedragingen. Om deze reden is gezondheidspromotie zo belangrijk. Succesvolle aanpassingen van slechte gedragingen kunnen behoorlijk wat positieve effecten hebben op de levensverwachtingen en het aantal sterfgevallen door deze ziekten.

    Primaire preventie

    Het aanleren van goede gezondheidsgewoonten en het veranderen van de slechte, is de taak van de primaire preventie. Dit houdt in dat er maatregelen genomen worden om een ziekte te voorkomen, nog voordat deze ziekte de kans heeft gehad om tot uiting te komen en te ontwikkelen. Het doel van primaire preventie is dus het voorkomen van aandoeningen en het laten afnemen van de risicofactoren. Dit wordt vooral gedaan met behulp van gedragsveranderingstechnieken, maar tegenwoordig wordt er geprobeerd mensen vroegtijdig al goed gedrag aan te leren.

    Secundaire preventie

    De taak van secundaire preventie is om mensen die bij wijze van al in het water gevallen zijn te helpen. De volgende zaken vallen onder ander onder secundaire preventie:

    - de vroege detectie en vaststelling van een ziekte

    - het verbeteren van de prognose en het minimaliseren van de impact van de vastgestelde ziekte op het leven van de desbetreffende persoon.

    Waarom leven sommige mensen ongezonder dan anderen?

    Er zijn determinanten op individueel en sociaal niveau die verklaren waarom sommige mensen ongezonder lever dan anderen.

    Determinanten op individueel niveau:

    - demografische factoren

    - leeftijd

    -persoonlijke doelen en waarden

    - persoonlijke controle

    - houding

    -kennis

    -waargenomen symptomen

    -het bewustzijn en het realiseren van de risico’s

    -self-efficacy

    Self - efficacy is het perspectief dat iemand ook daadwerkelijk de mogelijkheid heeft en zich in staat voelt om positieve gezondheidsgedragingen uit te voeren. Vaak is het zo dat als je een hoge self-efficacy hebt, dan heb je gevoel dat je je eigen gedrag kunt veranderen. Dit gaat gepaard met positievere gezondheidsgedragingen.

    Determinanten op sociaal niveau:

    -sociale norm

    -opvoeding

    -modelling (Modelling is leren door een ander persoon te observeren die het doelgedrag vertoont. Hierbij speelt gelijkenis een belangrijk rol. Wanneer mensen iemand die gelijk is aan henzelf bepaald gedrag zien uitvoeren, is de kans groter dat zij dit gedrag ook overnemen.)

    - sociale druk

    Determinanten op breder sociaal niveau:

    -De beschikbaarheid van gezondheidszorg en de toegang tot gezondheidszorg

    -Prikkels (De media zorgt bijvoorbeeld voor een hype rondom heel gezond eten)

    -kosten

    Hoe kunnen we het beste gedrag veranderen?

    Het komt zelden voor dat het lukt om gedrag van iemand te veranderen door enkel informatie te bieden. Ook lukt het vaak niet om iemands gedrag te veranderen door diegene te dwingen tot de gedragsverandering.

    Attitude modellen om gedrag te veranderen:

    Health Belief Model- Het gezondheidsovertuiging-model is succesvol in het verklaren waarom mensen bepaalde gezondheidsgedragingen uitvoeren. Volgens dit model hangt het uitvoeren van een bepaalde gezondheidsgedraging af van twee factoren: of een persoon een persoonlijke gezondheidsdreiging ervaart of de persoon gelooft dat het uitvoeren van een positieve gedraging ook daadwerkelijk effect heeft op het verminderen van deze dreiging. Cognitieve dissonantie speelt hierbij een belangrijke rol .

    Cognitieve dissonantie- Gedrag dat in tegenstrijd is met je eigen overtuigingen en attituden leidt tot een onprettig en ongemakkelijk gevoel. Om je gevoel van dissonantie te laten verdwijnen pas je je oorspronkelijke overtuigingen en attituden maar aan.

    Self-efficacy- Het gevoel van of je wel of niet je eigen gedrag kunt beinvloeden. Een hoge self-efficacy gaat vaak gepaard met betere gezondheidsgedragingen.

    Theory of Planned Behavior- Deze theorie gaat ervan uit dat attitudes richting een bepaalde actie, de subjectieve norm hierover en de geschatte controle op het gedrag samen een gedragsintentie en gedrag vormen.

    Self-Determination Theory- Volgens deze theorie zijn autonome motivatie en ervaren competentie fundamenteel voor gedragsverandering. Mensen zijn autonoom gemotiveerd wanneer zij een vrije wil en keuzes ervaren bij het bepalen van hun gedrag. Gedragsverandering is volgens deze theorie het meest waarschijnlijk wanneer de verandering belangrijk is voor de persoon en verbonden is aan belangrijke waarden. De competentiecomponent is soortgelijk aan self-efficacy.

    Kritiek op attitudemodellen: Attitude modellen zijn niet in staat om spontane gedragsverandering te verklaren of gedragsverandering op de lange termijn. Het is bijvoorbeeld moeilijk om aan de hand van een attitudemodel te verklaren waarom iemand opeens stopt met roken. De meeste kritiek op attitudemodellen gaat over het feit dat attituden erg subjectief zijn en gebiased kunnen worden aan de hand van cognitieve dissonantie. Ook is het zo dat gezondheidsgewoonten vaak zo automatisch zijn en diep in de persoon zitten, waardoor enkel attitudeverandering niet daadwerkelijk leidt tot een verandering van het gedrag.

    Op gedrag gefocuste modellen

    Cognitieve gedragstherapie (CBT) speelt in op de rol van de context waarin het negatieve gedrag vooral plaatsvindt. De therapeut vraagt vragen als:

    1. Wat veroorzaakt het gedrag?

    2. Wat houdt het gedrag in stand ?

    3. Wat versterkt het gedrag?

    Vaak is self-monitoring de eerste stap richting gedragsverandering. Hierbij wordt door de persoon zelf gekeken naar hoe vaak het doelgedrag voorkomt en wat de veroorzakende factoren en consequenties hiervan zijn. Eerst wordt de cliënt geleerd het gedrag te herkennen en daarna moet hij het in kaart gaan brengen: hoe vaak, wanneer en onder welke omstandigheden komt het voor?

    Implementatie- intenties- Een specifiek plan hebben werkt om een gedragsverandering te bewerkstelligen. Voorbeeld: ‘’ Tijdens kerst wil ik mijzelf bedienen, en neem ik telkens maar een halve portie.’’

    Stadia van gedragsverandering

    Gedragsverandering is een continue proces met verschillende fases. Als hulpverlener moet je goed weten in welke fase iemand zich bevindt en gebaseerd op deze fase moet je je interventie toepassen.

    • Precontemplation- In dit stadium heeft de persoon nog geen intentie om zijn gedrag te veranderen en heeft soms niet eens door dat er een probleem is.

    • Contemplation- Mensen worden zich bewust van het probleem en denken erover om actie te ondernemen, maar hebben nog geen commitment gemaakt.

    • Preparation- Mensen hebben de intentie om gedrag te veranderen, maar zijn hier nog niet mee begonnen.

    • Action- Het stadium waarin de persoon echt zijn gedrag aanpast. Dit kost veel toewijding, energie en tijd.

    • Maintenance- Stadium waarin wordt gewerkt aan het verkomen van een terugval. Daarbij wordt geprobeerd om de gemaakte vooruitgang te versterken.

    Intention- behavior gap- De disconnectie tussen met wat je hoort te doen en met wat je uiteindelijk echt doet. Bijvoorbeeld: ‘Ik wil wel opstaan, maar ik druk telkens op snooze.’ De vraag is hoe je deze ‘gap’kunt overbruggen.

    College 8: Chronische ziekte

    Chronische ziekten en zelfmanagement

    Stress ervaren is niet altijd ongezond. Stressreacties zijn normale, en vaak zelfs nuttige reacties op stressvolle omstandigheden. Chronische stress is echter wel altijd ongezond. Chronische stress verhoogt namelijk het risico op psychische klachten, lichamelijke klachten en mortaliteit.

    Er bestaan individuele verschillen in hoe mensen omgaan met stress. Dit komt omdat iedereen een andere manier van ‘coping’ toepast in verschillende stressvolle situaties. Coping is een cognitief gedragsmatige reactie; de wijze van omgaan met een stressor.

    Er zijn verschillende indelingen in coping strategieën:

    bv. Toenadering (actief) of vermijding (passief)

    bv. Probleemgericht of emotiegericht

    Sociale Steun is het verkrijgen en activeren van steun van de sociale omgeving. Bijvoorbeeld van je naasten, collega’s, leefomgeving of van instantie. Er bestaan ook verschillende indelingen van sociale steun, namelijk:

    bv. Waargenomen en reële steun

    bv. Emotionele en instrumentele steun

    .

    Chronische ziekte als stressor

    Chronische ziekten zijn ziektes waarvan je in principe niet geneest, in veel gevallen ook progressief.

    In Nederland leidt een kwart tot een derde van de bevolking aan een chronische ziekte.

    Chronische ziekten zijn de hoofdoorzaak van mortaliteit en morbiditeit in Europa.

    Een chronische stressor is meest stressvol wanneer er sprake is van hoge intensiteit, onvoorspelbaarheid en oncontroleerbaarheid van de ziekte.

    Gevolgen chronische ziekte op het dagelijks leven en leefstijl:

    - Medicijnen innemen, regelmatig bezoek aan artsen, ziekenhuis

    - Veranderen van ongezonde leefgewoonten ( stoppen met roken, minder zout eten)

    - Gezonde leefgewoonten ontwikkelen (Lichaamsbeweging, rust)

    - Specifiek zelfmanagement gedrag ontwikkelen ( zelf proberen de bloedsuikerspiegel te controleren)

    Vaak vergeet men hoeveel tijd een chronsiche ziekte van je leven vergt.

    Gevolgen van een chronische ziekte op psychisch en lichamelijk vlak:

    - Minder psychisch en lichamelijke welbevinden dan de algemene bevolking

    - Circa 1/3 van patiënten loopt een verhoogd risico voor ontwikkeling aanpassingsstoornissen ( bijv. angsten, sombere stemming)

    Heeft stress invloed op de chronische ziektes? Patienten rapporteren vaak een samenhang tussen stress en ziektebeloop. Ziektebeloop- hypothese: Stress kan mede het verloop van chronische ziektes beïnvloeden ( bijv. reumatoïde artritis, hart –en vaatziekten). Dus stress vaak niet de oorzaak/trigger voor chronische ziekten, maar stress kan vooral het verloop van chronische ziektes beïnvloeden.

    Zelfmanagement voor chronische aandoeningen

    Zelfmanagement is het vermogen van een persoon om, om te gaan met de symptomen, behandeling, lichamelijke en psychosociale gevolgen en leefstijlverandering die gepaard gaan met het leven met een of meer chronische aandoeningen.

    Stellingen over zelfmanagement

    Gedragsfactoren zijn de belangrijkste factor voor het groeiende aantal chronisch lichamelijke aandoeningen ( bijv. Ongezond eten voor diabetes).

    Ongeveer 40% van de westerse bevolking heeft een chronische aandoening. Diabetes is een van de meest groeiende aandoeningen. Doordat er de laatste jaren zo’n grote toename was in het aantal chronische aandoeningen, bestaat er ook een toename in gebruik van farmacologische behandelingen. Het gevolg hiervan is dat er ook stijgende kosten zijn in de gezondheidszorg.

    -Zelfmanagement is er niet vanzelf, zelfmanagement moet je leren.

    -Zelfmanagement is niet vanzelfsprekend.

    - Zelfmanagement betekent prioriteit geven aan lange-termijn doelen. Slechts een klein percentage van de bevolking heeft een gezonde leefstijl. Ongezonde gewoontes voorspellen gewoontes op latere leeftijd. De hoge mate van ongezonde gewoontes behoort zeker tot een van de resultaten van de toegenomen maatschappelijke blootstelling aan ongezonde leefstijl ( enorme toename in fastfood restaurants bijvoorbeeld)

    Zelfmanagement kun je leren aan de hand van educatie, leefstijlverandering/disease management en door cognitief gedragstherapeutische trainingen te volgen. Hoe meer begeleiding je krijgt bij het leren van zelfmanagement, hoe groter de kans op succes.

    Zelfmanagement ondersteuning

    Onder zelfmanagement ondersteuning vallen educatie en ondersteunende interventies gericht op het vergroten van vaardigheden en vertrouwen van patiënten in het zelf omgaan met hun gezondheidsproblemen. Echter, enkel educatie en voorlichting over zelfmanagement is niet effectief voor patiënten.

    Ziekte-gerelateerde educatie:

    1. Biedt ziektespecifieke informatie

    2. Aanleren van ziekte-gerelateerde en generieke probleemoplossingsvaardigheden

    3. Toename ‘compliance’ (gehoorzaamheid) met behandelbeleid

    Effecten van ziekte-gerelateerde educatie:

    - Effecten meestal beperkt tot kennistoename

    - Nauwelijks of geen effecten op gedrag, kwaliteit van leven of klinische uitkomsten.

    Begeleid zelfmanagement ondersteuning gericht op gedragsverandering is wel effectief.

    Zelfmanagement- Cognitief gedragstherapeutische trainingen

    Tijdens de cognitief gedragtherapeutische trainingen van zelfmanagement wordt je geleerd, om je cognitieve schema’s en gedachten uit te dagen. Ook worden er tijdens deze trainingen coping- en probleemoplossingvaardigheden aangeleerd.

    Tijdens deze cognitief gedragstherapeutische trainingen van zelfmanagement wordt een combinatie van multiple technieken gebruikt, namelijk:

    -cognitieve herstructurering

    -ontspanningsoefeningen

    -probleem oplossen

    -stress management

    Effectiviteit zelfmanagement:

    Zelfmanagement ondersteuning is (kosten) effectief voor een grote groep patiënten.

    Positieve effecten van zelfmanagement zijn onder andere:

    1. Kwaliteit van leven gaat omhoog en lichamelijke klachten gaan omlaag ( bijv. vermoeidheid, pijn, jeuk)

    2. Verandering immuunsysteem of hormonaal stresssysteem ( cortisolniveau gaat bijvoorbeeld omlaag bij ontspanningsoefeningen)

    3. Toename arbeidsproductiviteit

    4. Vermindering zorggebruik, adequater zorggebruik

    5. Neurobiologische veranderingen

    Kosteneffectiviteit van zelfmanagement behandelingen: door zelfmanagement zal er een afname in bepaalde gezondheidsgerelateerde kosten zijn, zoals artsbezoek, ziekenhuisopnames, lange-termijn complicaties en werkgerelateerde kosten ( ziekteverzuim).

    E-Health

    E-Health is digitale zelfmanagement. E-health zelfmanagement ondersteuning is (kosten) effectief voor een grote groep patiënten.

    Voordelen E-Health:

    -Flexibiliteit: Patiënt kan thuis in eigen tijd en op zijn eigen tempo de behandeling volgen.

    -Tijdsbesparing: Patiënt en behandelaar zijn niet gebonden aan vaste afspraakmomenten.

    -Drempelverlagend: Patiënt hoeft niet bij de ‘psycholoog in het ziekenhuis te komen’. In sommige gevallen werkt dit in het voordeel, vooral in gevallen als er een stigma op het onderwerp is.( Bijvoorbeeld vrouwen met een alcoholprobleem)

    Effectivitiet van E-Health: Uit onderzoek is gebleken dat E-Health even effectief is als face-to-face zelfmanagement voor lichamelijke en psychische aandoeningen.

    Tips voor succes met zelfmanagement

    • Stel een lange-termijn doel voor nieuw gedrag.

    • Kenmerken van het doel: uitdagend en haalbaarheid 80%.

    • Vertaal dit doel naar een doel op de korte termijn.

    • Beschrijf dit doel zo concreet mogelijk.

    • Werk aan je motivatie, start alleen bij voldoende motivatie.

    • Visualiseer lange-termijn voordelen van het nieuwe gedrag.

    • Beloon jezelf bij het behalen van elk korte termijn doel.

    • Zoek steun bij een ander bij het behalen van het doel.

     

    Image  Image  Image  Image

    Access: 
    Public

    Image

    Click & Go to more related summaries or chapters

    Studiegids met college-aantekeningen voor Psychologie Bachelor 1 aan de Universiteit Leiden

    College-aantekeningen bij Psychologie Bachelor 1 aan de Universiteit Leiden

    Inhoudsopgave

    • College-aantekeningen bij Inleiding in de Psychologie - 2016/2017
    • College-aantekeningen bij Inleiding in de Methodologie en Statistiek - 2016/2017
    • College-aantekeningen bij Geschiedenis van de Psychologie - 2018/2019
    • College-aantekeningen bij Persoonlijkheids, Klinische en Gezondheidspsychologie - 2016/2017
    • College-aantekeningen bij Toetsende Statistiek - 2014/2015
    • College-aantekeningen bij Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie
    • College-aantekeningen bij Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie - 2014/2015
    • College-aantekeningen bij Sociale en Organisatiepsychologie - 2012/2013
    • College-aantekeningen bij Bio- en Neuropsychologie - 2014/2015
    • Cognitieve Psychologie - 17/18
    • College-aantekeningen bij Cognitieve Psychologie - 2017/2018
    • College-aantekeningen bij Cognitieve Psychologie - 2014/2015
    • College-aantekeningen bij Psychologie en Wetenschap - 2014/2015
    Access: 
    Public
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.

    Image

    Check how to use summaries on WorldSupporter.org

    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

    • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
    • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
    • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
    • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
    • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
      • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the topics and taxonomy terms
      • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    3. Check or follow your (study) organizations:
      • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
      • this option is only available trough partner organizations
    4. Check or follow authors or other WorldSupporters
      • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Use the Search tools
      • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
      • The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

    Field of study

    Check the related and most recent topics and summaries:
    Institutions, jobs and organizations:
    Statistics
    2454