Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (2)


Vragen

Vraag 1

Welke stelling over het legaliteitsbeginsel is juist?

Stelling I Het lex certa-beginsel verbiedt het gebruik van open termen.

Stelling II Uit het legaliteitsbeginsel volgt dat de rechter wettelijke bepalingen niet extensief mag interpreteren.

  1. Alleen stelling I is juist.
  2. Alleen stelling II is juist.
  3. Stelling I en II zijn beide juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Naar heersende opvatting is analogische interpretatie van strafbepalingen

  1. toegelaten omdat de wetgever ten tijde van het opstellen van een strafbepaling niet alle in de toekomst voor strafbaarheid van belang zijnde omstandigheden kan voorzien.
  2. toegelaten omdat strafbepalingen onvermijdelijk een abstract karakter hebben.
  3. niet toegelaten omdat dit in strijd is met de legaliteitseis van art. 1 Sr.
  4. niet toegelaten omdat wettelijke strafbepalingen met terugwerkende kracht de nullum crimen regel opzij zetten.

Vraag 3

Uit het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sr worden in het algemeen vier verboden afgeleid. Welk van de volgende alternatieven behoort daar niet toe?

  1. Het verbod van terugwerkende kracht.
  2. Het verbod van onduidelijke, onnauwkeurige strafbepalingen.
  3. Het verbod van teleologische interpretatie.
  4. Het verbod van toepassing van ongeschreven recht.

Vraag 4

Welke filosoof wordt geassocieerd met de idee van de vergelding als voornaamste grondslag voor bestraffing?

  1. De Schotse filosoof David Hume.
  2. De Franse filosoof Michel Foucault.
  3. De Engelse filosoof Jeremy Bentham.
  4. De Duitse filosoof Immanuel Kant.

Vraag 5

Art. 5 Wegenverkeerswet 1994 bevat een

  1. formele norm.
  2. materiële norm.
  3. sanctienorm.
  4. ambtelijk bevel.

Vraag 6

In het strafrecht wordt zowel onderscheiden tussen formele en materiële delicten als tussen krenkings- en gevaarzettingsdelicten. Maak de zin af: art. 307 Sr (dood door schuld) is

  1. zowel een formeel delict als een gevaarzettingsdelict.
  2. zowel een materieel delict als een gevaarzettingsdelict.
  3. zowel een formeel delict als een krenkingsdelict.
  4. zowel een materieel delict als een krenkingsdelict.

Vraag 7

Welke stelling(en) is/zijn (on)juist?

Stelling I Zowel bij een commissiedelict als bij een formeel omschreven delict dient een bepaald gevolg te zijn ingetreden.

Stelling II Bij een omissiedelict dient een bepaald gevolg te zijn ingetreden.

  1. Alleen stelling I is juist.
  2. Alleen stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 8

Het belang van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 1933 (Veearts) is gelegen in het feit dat de Hoge Raad in dit arrest

  1. uitbreiding heeft gegeven aan de strafuitsluitingsgrond wettelijk voorschrift.
  2. uitbreiding heeft gegeven aan de strafuitsluitingsgrond overmacht.
  3. een ongeschreven schulduitsluitingsgrond aanvaardde.
  4. een ongeschreven rechtvaardigingsgrond aanvaardde.

Vraag 9

Het begrip ‘facetwederrechtelijkheid’ verwijst naar

  1. de wederrechtelijkheid als element van het strafbare feit.
  2. de specifieke betekenis die de wederrechtelijkheid heeft in verschillende strafbepalingen.
  3. de wederrechtelijkheid als bestanddeel van de delictsomschrijving.
  4. de wederrechtelijkheid als ongeschreven voorwaarde voor strafbaarheid.

Vraag 10

Een onderzoeksbureau heeft de opdracht gekregen van de eigenaar van een jaren geleden gestolen Audi A5 om de revindicatiemogelijkheden te onderzoeken. Bekend is dat de auto in een garage staat in Amsterdam noord. Ben en Wesley, medewerkers van het onderzoeksbureau, gaan naar de garage en zien de auto in de showroom staan. Wesley vraagt de garagehouder de motorkap te openen om te zien hoe de motor er voor staat. Daarbij verifieert hij het chassisnummer om zeker te zijn dat het om de betreffende Audi A5 gaat die gestolen is. Het gaat inderdaad om de gestolen Audi A5. Ben en Wesley vragen de garagehouder of zij een proefrit mogen maken omdat zij belangstelling hebben voor de auto. De verkoper vindt het goed mits zij binnen een half uur terug zijn. Ben en Wesley rijden met de auto naar hun kantoor en parkeren de auto in de garage. De eigenaar krijgt de mededeling dat hij de auto kan komen halen tegen betaling van de kosten. Ben en Wesley adviseren de eigenaar ook de politie te waarschuwen. Diezelfde dag nog eist de garagehouder de Audi A5 op. Maak de zin af: Ben en Wesley hebben

  1. niet wederrechtelijk gehandeld nu zij de auto terugbezorgd hebben aan de rechtmatige eigenaar.
  2. wederrechtelijk gehandeld omdat een dergelijke wijze van terugvorderen maatschappelijk onbetamelijk is.
  3. niet wederrechtelijk gehandeld omdat zij de eigenaar van de auto erop hebben gewezen dat hij in contact moest treden met de politie.
  4. wederrechtelijk gehandeld omdat alleen de rechtmatige eigenaar de auto had mogen ophalen.

Vraag 11

Met het begrip dolus wordt gedoeld op:

  1. schuld als element van het strafbare feit.
  2. opzet als algemene voorwaarde voor strafbaarheid.
  3. opzet als bestanddeel in een delictsomschrijving.
  4. het specifieke verwijt dat een dader kan worden gemaakt.

Vraag 12

Het is 11 uur ’s-avonds als Erik eindelijk vlakbij zijn woning in Den Haag is. Hij rijdt op een lange rechte laan waar hij al honderden keren heeft gereden op dit tijdstip. Hij weet dat er op dit tijdstip maar weinig mensen op straat, hij kijkt ziet niemand en hij geeft nog een extra dot gas. Plotseling steekt voor hem toch een wandelaar met hond over. Erik kan een aanrijding met de wandelaar niet meer vermijden en raakt hem vol. Uit technisch onderzoek blijkt dat op het moment van aanrijden Erik 80 kilometer per uur reed. De wandelaar overlijdt in de ambulance op weg naar het ziekenhuis. Kan Erik worden veroordeeld voor doodslag (art. 287 Sr)?

  1. Ja, er is sprake van vol opzet. Door met 80 kilometer p/u te rijden door een stad wordt een auto een moordwapen.
  2. Ja, er is sprake van voorwaardelijk opzet als je met een dergelijke snelheid een overstekende persoon aanrijdt. Erik heeft bewust een aanmerkelijke kans aanvaard.
  3. Nee, er is sprake van bewuste schuld. Hij heeft te lichtzinnig gedacht dat er geen mensen zullen oversteken.
  4. Nee, er is hier sprake van onbewuste schuld. Hij heeft ten onrechte geen rekening gehouden met mensen die oversteken terwijl hij dat te allen tijde wel had moeten doen.

Vraag 13

In het Porsche-arrest (15 oktober 1996, NJ 1997, 199) heeft de Hoge Raad bepaald dat:

  1. sprake was van onbewuste schuld omdat de verdachte voor het ongeval plaatsvond meerdere keren een ingezette inhaalmanoeuvre heeft afgebroken.
  2. sprake was van voorwaardelijk opzet omdat de chauffeur bewust een aanmerkelijke kans op het gevolg had aanvaard door - terwijl hij dronken was - met een veel te hoge snelheid een inhaalmanoeuvre met dodelijk gevolg heeft uitgevoerd.
  3. de vraag of er sprake is van bewuste schuld dan wel voorwaardelijk opzet afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden van het geval; daarbij zijn de aard van de gedraging en omstandigheden waaronder deze is verricht van belang.
  4. de vraag of er sprake is van bewuste schuld dan wel voorwaardelijk opzet afhankelijk is van de aanmerkelijke kans op het gevolg; als het gevolg aanmerkelijk is, kan er geen sprake zijn van bewuste schuld.

Vraag 14

Ons concept van ‘voorwaardelijk opzet’ (dolus eventualis) en het Angelsaksische leerstuk van ‘recklessness’ komen overeen, maar zijn toch niet hetzelfde. Geef aan welke uitspraak het verschil correct weergeeft.

  1. In tegenstelling tot voorwaardelijk opzet , ontbreekt in geval van recklessness de schuld.
  2. Bij voorwaardelijk opzet ligt het accent op de (boze) wil, bij recklessness op de wetenschap van de kans op het intreden van het gevolg.
  3. Bij recklessness ligt het accent op de (boze) wil, bij voorwaardelijk opzet op de wetenschap van de kans op het intreden van het gevolg.
  4. In tegenstelling tot voorwaardelijk opzet, is recklessness onverenigbaar met een beroep op noodweer.

Vraag 15

Joeri staat in 2015 terecht wegens verduistering (art. 321 Sr). Ter zitting blijkt dat Joeri al voor dit feit is veroordeeld in 2014. De rechter zal:

  1. Joeri vrijspreken;
  2. zich onbevoegd verklaren nu op het feit al door een andere rechter is beslist;
  3. de dagvaarding nietig verklaren;
  4. de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren.

Vraag 16

Lucia is zojuist door rood gereden op de Rozengracht in Amsterdam en wordt aangehouden door twee agenten. Zij geeft aan dat het verkeerslicht voor haar onzichtbaar was vanwege de hoge vrachtwagen die voor haar reed. De agenten zeggen dit wel te kunnen begrijpen en adviseren haar meer afstand te houden van dit soort hoge voertuigen. Zij laten weten geen boete te zullen geven. Na drie weken heeft Lucia echter een boete in de brievenbus van € 170,- voor het door rood rijden op de Rozengracht. Lucia had:

  1. op de mededeling van de agenten mogen vertrouwen geen boete te krijgen omdat de agenten konden beslissen geen boete te geven.
  2. niet op de mededeling van de agenten mogen vertrouwen geen boete te krijgen omdat de officier van justitie alleen kan beslissen of verkeersboetes achterwegen kunnen blijven.
  3. op de mededeling van de agenten mogen vertrouwen vanwege het rechtszekerheidsbeginsel.
  4. niet op de mededeling van de agenten mogen vertrouwen omdat in andere gevallen wel boetes worden gegeven en dit strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel.

Vraag 17

Bij een delictsomschrijving waarbij schuld een bestanddeel is, leidt een geslaagd beroep op een rechtvaardigingsgrond tot de uitspraak

  1. vrijspraak, omdat de schuld als bestanddeel ontbreekt.
  2. vrijspraak, omdat de schuld als element ontbreekt.
  3. ontslag van alle rechtsvervolging omdat het feit niet strafbaar is.
  4. ontslag van alle rechtsvervolging omdat de dader niet strafbaar is.

Vraag 18

Saïd klust af en toe wat bij door cocaïne te verkopen. Op een vrijdagavond loopt hij over het Rembrandtplein. Het is een feit van algemene bekendheid dat daar met name op vrijdagavond jongeren rondhangen die wel een grammetje coke willen scoren. Juist als hij iemand wil aanspreken ziet hij dat twee agenten hem in de gaten houden. Saïd schrikt van de politie, stopt zijn handen in zijn zakken en gaat er onmiddellijk vandoor. Hij wordt even later aangehouden waarbij een behoorlijke hoeveelheid cocaïne wordt aangetroffen. Maak de zin af: de agenten waren

  1. niet bevoegd Saïd aan te houden nu hij nog geen verdachte was van de handel in cocaïne. Zij hadden de cocaïne immers nog niet gezien.
  2. bevoegd Saïd aan te houden nu hij door zijn gedrag ter plaatse als verdachte kon worden beschouwd.
  3. niet bevoegd Saïd aan te houden omdat bij de agenten niet bekend was om welke reden Saïd een voorbijganger aansprak.
  4. bevoegd Saïd aan te houden omdat er op plaatsen waarvan vermoed wordt dat er in drugs wordt gehandeld een geringe verdenking genoeg is.

Vraag 19

Linda is opsporingsambtenaar. Zij loopt met een collega op de Leidsestraat waar ze ziet dat een zakkenroller actief is. De agenten houden de zakkenroller aan en zien dat hij iets in zijn mond stopt. Linda dwingt de man zijn mond te openen en treft een bolletje coke aan en haalt het uit zijn mond. Hierop wordt de man aangehouden en naar het bureau vervoerd. Maak de zin af: Linda was

  1. bevoegd de man aan/in het lichaam te onderzoeken nu het gevaar bestond dat deze het bolletje coke zou inslikken.
  2. niet bevoegd de man aan/in het lichaam te onderzoeken.
  3. bevoegd de man aan/in het lichaam te onderzoeken omdat er sprake was van aanhouding op heterdaad.
  4. niet bevoegd de man aan/in het lichaam te onderzoeken omdat er geen ernstige bezwaren bestonden ten aanzien van het bolletje coke.

Vraag 20

Max werkt als beveiligingsmedewerker in de Bijenkorf. Hij ziet dat een hem bekende junk Pim een tas met spullen naar buiten loodst terwijl het diefstalalarm afgaat. Max loopt op Pim af houdt hem aan en sommeert hem de tas af te geven. Daarmee houdt hij Pim stevig bij zijn arm vast. Maak de zin af: Max is

  1. bevoegd Pim aan te houden de spullen in beslag te nemen en Pim bij de arm vast te houden.
  2. bevoegd Pim aan te houden maar hij mag geen spullen in beslag nemen en Pim ook niet bij de arm vasthouden.
  3. onbevoegd Pim aan te houden, hij had de politie kunnen waarschuwen.
  4. bevoegd Pim aan te houden de spullen in beslag te nemen maar Pim niet bij de arm vast te houden.

Vraag 21

Jolanda heeft haar hond uitgelaten op een plaats waar dit krachtens een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Alkmaar niet is toegestaan. Zij krijgt een boete van € 40,- opgelegd door de rechtbank Alkmaar. Jolanda was bij de zitting aanwezig maar is het niet eens met het vonnis. Maak de zin af: Jolanda kan

  1. niet in cassatie gaan omdat het een boete van minder dan € 50,- betreft.
  2. geen hoger beroep aantekenen omdat het een APV-overtreding betreft.
  3. alleen beroep in cassatie instellen.
  4. alleen hoger beroep aantekenen maar daarna niet in cassatie gaan.

Vraag 22

Ray wordt veroordeeld wegens dood door schuld (art 307 Sr). Hij krijgt hiervoor een taakstraf van 100 uur een geldboete van € 500,-. Tevens gelast de rechter openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Maak de zin af: de strafoplegging is

  1. rechtens.
  2. niet rechtens met betrekking tot de combinatie van geldboete en taakstraf.
  3. niet rechtens met betrekking tot de openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
  4. niet rechtens omdat voor een dergelijk misdrijf geen taakstraf mag worden opgelegd.

Vraag 23

Alex is veroordeeld door de rechtbank Amsterdam tot het betalen van een geldboete van € 45,- wegens het plaatsen van vuilnis naast de vuilcontainer. Hij is er nogal verbaasd over want hij wist van niets. Het blijkt dat er wel een dagvaarding aan hem verzonden is maar naar een verkeerd adres. Alex is niet van plan de geldboete te betalen. Maak de zin af: Alex kan

  1. niet in hoger beroep gaan nu het een overtreding betreft van minder dan € 50,-.
  2. in hoger beroep gaan nu hij niet wist dat hij ter zitting moest verschijnen.
  3. herziening vragen van het gewezen vonnis nu hij zich niet kon verdedigen.
  4. niet in hoger beroep gaan nu dit niet in het belang van een goede rechtsbedeling is.

Vraag 24

Frank is gedagvaard voor:

Primair art. 350 Sr (vernieling);

Subsidiair art. 424 (straatschenderij).

Frank wordt van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en voor het subsidiaire veroordeeld tot een geldboete van € 50,-. Maak de zin af: Frank kan

  1. niet in hoger beroep tegen de vrijspraak en ook niet tegen de veroordeling voor de geldboete van € 50,-.
  2. in hoger beroep komen tegen de geldboete ter zake van art. 424 Sr waarbij ook de vrijspraak voor art 350 Sr. opnieuw beoordeeld wordt.
  3. alleen tegen de geldboete voor straatschenderij in hoger beroep komen.
  4. alleen in hoger beroep komen tegen de vrijspraak als ook de officier van justitie hoger beroep aantekent.

Vraag 25

Nicky heeft in 2015 een taakstraf opgelegd gekregen van 40 uur wegens overtreding van art. 310 Sr die zij naar behoren heeft verricht. In 2016 wordt Nicky opnieuw veroordeeld wegens winkeldiefstal. De rechter kan in dit geval:

  1. een taakstraf opleggen van meer dan 40 uur.
  2. een voorwaardelijke taakstraf opleggen.
  3. een taakstraf met een dag gevangenisstraf opleggen.
  4. alleen een geldboete opleggen.

Vraag 26

Staat het materieelrechtelijk legaliteitsbeginsel toe dat de gemeente Amsterdam vanwege een aanhoudende duivenplaag in de APV een bepaling opneemt waarin staat dat het niet is toegestaan gedurende de zomermaanden duiven te voeren binnen de gemeentegrenzen?

  1. Nee, op grond van art. 1 Sr heeft de lagere wetgever zich te onthouden van strafwetgeving.
  2. Ja, lagere wetgevers mogen op grond van art. 1 Sr alle terreinen van formeel en materieel strafrecht.
  3. Nee, met de bewoordingen ‘wettelijke strafbepaling’ wordt in art. 1 Sr louter gedoeld op strafbepalingen afkomstig van de formele wetgever.
  4. Ja, met de bewoordingen ‘wettelijke strafbepaling’ wordt in art. 1 Sr ook gedoeld op strafbepalingen afkomstig van lagere wetgevers.

Vraag 27

Welke stelling over het legaliteitsbeginsel is NIET juist?

  1. Uit het legaliteitsbeginsel volgt dat gedragingen niet met terugwerkende kracht strafbaar kunnen worden gesteld.
  2. Uit het legaliteitsbeginsel volgt dat strafbare feiten voldoende duidelijk in de wet moeten worden omschreven.
  3. Uit het legaliteitsbeginsel volgt dat de rechter wettelijke bepalingen niet extensief mag interpreteren.
  4. Uit het legaliteitsbeginsel volgt dat gewoonte niet kan worden aangemerkt als geldige rechtsbron voor het vestigen van strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Vraag 28

In het arrest Runescape gaf één interpretatiemethode de doorslag. Welke interpretatiemethode is dat?

  1. Grammaticale interpretatiemethode.
  2. Teleologische interpretatiemethode.
  3. Wetssystematische interpretatiemethode.
  4. wetshistorische interpretatiemethode.

Vraag 29

In haar fraaie proefschrift ‘The Fragility of Rightness’ breekt Iris van Domselaar een lans voor de rechter als ‘civic friend’. De rechter dient zich werkelijk in te leven in de positie en belevingswereld van degene die door hem/ haar wordt berecht (in het geval van het strafrecht: de verdachte): ‘A judicial decision can be understood as an expression of well-wishing by the judge. This well-wishing together with the judge being virtuous qualifies the discretion that the judge inherently has and together this well-being and virtuousness give meaning to the liberal principle of reciprocity, but also to the principle of respect for the Other. (…) As to respect for the Other, a judge who has the attitude of a civic friend will be sensitive for the particular good of the concrete parties to the proceedings. (…) The attitude of a civic friend implies that the judge indeed has respect for the Other’s otherness, i.e. for the concrete good of the citizen in all his particularity.’ (Iris van Domselaar, The Fragility of Rightness; Adjudication and the Primacy of Practice, Amsterdam 2014, pp. 261/262) Bij welke Nederlandse strafrechtelijke school sluit het denken van van Domselaar het beste aan?

  1. Bij de juridiseringsrichting (neo-Utrechtse school) van Peters
  2. Bij de welzijnsrichting van Hulsman
  3. Bij de Groningse school van Vrij
  4. Bij de klassieke Utrechtse school van Pompe

Vraag 30

Maak de zin af: de griffier

  1. heeft geen deel aan de rechtsbedeling
  2. is ondergeschikt aan de rechter voor zover hij bijstand verleent bij diens verrichtingen
  3. maakt deel uit van het openbaar ministerie
  4. is ondergeschikt aan de minister van Veiligheid en Justitie

Vraag 31

Welke stelling over de fysieke dader en de functioneel dader is juist?

  1. De fysieke dader moet strafbaar zijn voor een strafbare functionele dader
  2. De fysieke dader moet straffeloos zijn voor een strafbare functionele dader
  3. De functionele dader is anders dan de fysieke dader geen normadressaat
  4. De strafbare functionele dader kan worden aangemerkt als pleger

Vraag 32

De delictsomschrijving omvat

  1. zowel een beschrijving van het gedrag dat van de norm afwijkt als een sanctienorm
  2. zowel een strafbaarstelling als een sanctienorm
  3. zowel de omschrijving van het gedrag dat van de norm afwijkt als de strafbaarstelling
  4. zowel het gedrag dat van de norm afwijkt als de materiële norm.

Vraag 33

Strafbaarstelling van nalaten kan volgens Fletcher op gespannen voet staan met het rechtszekerheid- en legaliteitsbeginsel. Bij de zogenoemde eigenlijke omissiedelicten is dat gevaar grotendeels bezworen. Geef aan welke van de volgende Nederlandse strafbepalingen niet kan worden aangemerkt als een eigenlijk omissiedelict:

  1. Art. 184 Sr.: ‘Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast enz.’
  2. Art. 282a Sr.: ‘Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen etc.’
  3. Art. 135 Sr.: ‘Hij die, kennis dragende van een strafbare samenspanning, op een tijdstip waarop het plegen van deze misdrijven nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te geven enz.’
  4. Art. 238 Sr. : ‘De ongehuwde die een huwelijk aangaat, opzettelijk aan de wederpartij verzwijgende dat daartegen enig wettelijk beletsel bestaat enz.‘

Vraag 34

Frits staat terecht wegens het vernielen van een ruit in een stilstaande trein (vgl. art. 350 Sr.). De tenlastelegging luidt: ‘dat hij op 18 maart 2016 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit heeft vernield, een goed toebehorende aan de Nederlandse Spoorwegen N.V., door die ruit in te slaan met een zwaar voorwerp.” Stel dat Frits betoogt dat hij de ruit vernielde omdat er brand was uitgebroken in zijn coupé en dat hij een vluchtweg wilde creëren. Indien de rechter Frits gelooft zal zijn uitspraak zijn:

  1. vrijspraak
  2. ontslag van rechtsvervolging omdat de formele wederrechtelijkheid ontbreekt;
  3. ontslag van rechtsvervolging omdat de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt;
  4. ontslag van rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.

Vraag 35

In het Veearts-arrest (HR 20 februari 1933) oordeelde de Hoge Raad dat in ons strafrecht

  1. ten aanzien van overtredingen de leer van de formele wederrechtelijkheid wordt gehuldigd;
  2. het openbaar ministerie de wederrechtelijkheid moet stellen en bewijzen;
  3. het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid een strafuitsluitingsgrond is;
  4. buitenwettelijke schulduitsluitingsgronden moeten worden erkend.

Vraag 36

Om in de zaak die leidde tot het arrest Melk en water (HR 14 februari 1916, NJ 1916, p. 681) de veehouder te kunnen veroordelen ter zake van overtreding van de Algemene Politieverordening Amsterdam diende te worden vastgesteld dat:

  1. de materiële norm zich tot de knecht richtte;
  2. de klanten niet op de hoogte waren van de ‘verdunning’;
  3. de knecht van de veehouder straffeloos was;
  4. de veehouder misbruik had gemaakt van zijn gezag over de knecht.

Vraag 37

Met het begrip culpa wordt gedoeld op:

  1. schuld als element van het strafbare feit
  2. schuld als bestanddeel in een delictsomschrijving
  3. verwijtbaarheid als algemene voorwaarde voor strafbaarheid
  4. de bedoeling waarmee een dader handelt

Vraag 38

Klaas rijdt met zijn auto door de binnenstad van Amsterdam. Plotseling steekt een kind pal voor zijn auto over. Omdat hij een ruk aan het stuur geeft, rijdt hij het kind niet aan maar raakt hij wel een geparkeerde auto. Klaas wordt vervolgd wegens beschadiging van deze auto (art. 350 Sr). Tijdens de terechtzitting stelt Klaas dat er geen sprake was van het opzettelijk beschadigen van deze auto. Heeft dit verweer kans van slagen?

  1. Ja, in dit geval moet er zelfs sprake zijn van boos opzet en dat heeft Klaas zeker niet
  2. Ja, hij wil immers deze auto niet beschadigen, maar het kind niet aanrijden
  3. Nee, hij heeft opzettelijk gehandeld; hij heeft bewust een aanmerkelijke kans aanvaard
  4. Nee, hij heeft opzettelijk gehandeld omdat er sprake was van een aanmerkelijke kans op een botsing ook al was hij zich daar niet van bewust

Vraag 39

Uit het arrest HIV-I (HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552) kan worden afgeleid dat het begrip aanmerkelijke kans:

  1. een objectief begrip is; het moet in alle gevallen gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
  2. een objectief begrip is dat wordt bepaald door de mate waarin het gevolg maatschappelijk toelaatbaar is.
  3. niet een objectief, absoluut, door de statistiek bepaald begrip is maar een juridisch normatief begrip dat wordt bepaald door de mate van maatschappelijke toelaatbaarheid van het intreden van bepaalde gevolgen.
  4. niet een objectief, absoluut, door de statistiek bepaald begrip is maar wordt bepaald door wat naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Vraag 40

Welke stelling met betrekking tot het leerstuk van culpa in causa in relatie tot doodslag onder invloed van overmatig drugsgebruik (‘de Tolbert-zaak’) is niet juist?

  1. Tijdens het plegen van het delict moet er een rudimentaire opzet zijn
  2. Bij ‘culpa in causa’ verschuift de schuld in de zin van verwijtbaarheid naar een eerder stadium
  3. Het ontbreken van opzet sluit per definitie ook de verwijtbaarheid uit
  4. In beginsel is het mogelijk dat iemand als verslaafde geheel ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, ook al heeft hij onder invloed van drugsgebruik een zeer ernstig delict gepleegd

Vraag 41

De Nederlandse Elsbeth staat terecht voor het bezit van een grote hoeveelheid hasj. Haar wordt ten laste gelegd dat zij ‘op 30 december 2014 te Dinxperlo in de laadruimte van een op haar naam staande auto (Citroën Berlingo kenteken 06-CC-BB) een grote hoeveelheid hasj van totaal 5 kilogram bewaarde. (art 3 onder C jo 10 lid 1 sub b Opiumwet).’ Tijdens de zitting komt echter vast te staan dat Elsbeth het feit niet heeft gepleegd in Dinxperlo maar in het even verder gelegen Isselburg (Duitsland). Tot welke einduitspraak zal de rechter komen?

  1. onbevoegdheid van de rechter.
  2. niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
  3. ontslag van alle rechtsvervolging.
  4. vrijspraak.

Vraag 42

Manuela staat terecht wegens overtreding van een bepaling uit de Algemene Plaatselijke verordening van Amsterdam. Haar raadsvrouw voert aan dat de desbetreffende bepaling in strijd is met art 1 Sr, omdat de delictsomschrijving niet bepaald duidelijk is. De rechter is het met haar eens en aanvaardt het verweer. Zijn beslissing luidt:

  1. ontslag van alle rechtsvervolging;
  2. vrijspraak;
  3. schuldigverklaring zonder strafoplegging (9a Sr.);
  4. niet ontvankelijkheid van de officier van justitie

Vraag 43

Tijdens een ontgroeningsritueel heeft een aantal eerstejaars studenten enkele uren vastgeketend gezeten aan de spijlen van de trap naar de sociëteitszaal. De vereniging moet terecht staan ter zake van wederrechtelijke vrijheidsberoving (282 Sr). Aan de vereniging wordt ten laste gelegd dat zij ‘op of omstreeks 5 september 2015 te Amsterdam opzettelijk A., B. en C wederrechtelijk van hun vrijheid heeft beroofd door hen gedurende een aantal uren aan de trap van het verenigingsgebouw aan de Warmoesstraat te Amsterdam vastgeketend te houden zodat zij niet konden gaan waar zij wilden (art. 282 lid 1 Sr).’ Tijdens de zitting komt naar voren dat sprake was van impliciete toestemming van de studenten nu zij zich door het lidmaatschap van deze vereniging vrijwillig aan de ontgroeningsrituelen hebben onderworpen. Indien de rechter dit verweer aanvaardt komt hij tot de einduitspraak:

  1. ontslag van alle rechtsvervolging;
  2. niet ontvankelijkheid van de officier van justitie;
  3. vrijspraak;
  4. schuldigverklaring zonder oplegging van straf (9a Sr)

Vraag 44

Lotte heeft fraude gepleegd voor een bedrag van € 300,- Voor het onderzoek heeft de politie de boekhouding van het bedrijf nodig waar Lotte werkt. Hierdoor komt het bedrijf stil te liggen waardoor ook een andere werknemer ontslagen dreigt te worden. Het onderzoek van de politie is in strijd met:

  1. het beginsel van zuiverheid van oogmerk;
  2. het vertrouwensbeginsel;
  3. het beginsel van een redelijk en billijke belangenafweging;
  4. het verbod van willekeur in de zin van détournement de pouvoir.

Vraag 45

Faruk werkt bij het Kruidvat en ziet dat Melanie sieraden in haar zak heeft gestoken. Als Melanie de kassa passeert betaalt zij hetgeen in haar winkelmandje ligt. De sieraden rekent zij niet af. Faruk mag Melanie

  1. staande houden (art 52 Sv)
  2. aanhouden (art 53 Sv)
  3. onderzoeken aan de kleding (art 56 Sv)
  4. geen van de genoemde dwangmiddelen toepassen.

Vraag 46

Helena heeft op de markt in Amsterdam een gouden broche gekocht. Na een paar dagen komt zij er achter dat het een prul is dat met goudverf is bestreken. Als zij teruggaat naar de markt blijkt de verkoper er niet meer te staan. Helena doet aangifte van bedrog bij verkoop (art 329 sub 2 Sr) en weet de verkoper goed te omschrijven. Het blijkt dat de politie al eerder een melding heeft gehad van bedrog bij verkoop. Zij kennen de identiteit van de verkoper en weten dat hij Jan heet. Na enige dagen zien surveillerende agenten Jan lopen op de Overtoom. De agenten zijn:

  1. bevoegd Jan aan te houden buiten heterdaad
  2. bevoegd Jan op heterdaad aan te houden
  3. bevoegd Jan aan zijn kleding te onderzoek o.g.v. art. 55b Sv
  4. niet bevoegd Jan aan te houden

Vraag 47

Alex is veroordeeld door de rechtbank Amsterdam tot het betalen van een geldboete van € 45,- wegens het plaatsen van vuilnis naast de vuilcontainer. Hij is er nogal verbaast over want hij wist van niets. Het blijkt dat er wel een dagvaarding aan hem verzonden is maar naar een verkeerd adres. Alex is niet van plan de geldboete te betalen. Alex kan:

  1. niet in hoger beroep gaan nu het een overtreding betreft van minder dan € 50,-
  2. in hoger beroep gaan nu hij niet wist dat hij ter zitting moest verschijnen
  3. herziening vragen van het gewezen vonnis nu hij zich niet kon verdedigen
  4. niet in hoger beroep gaan nu dit niet in het belang van een goede rechtsbedeling is

Vraag 48

In de literatuur maakt Summers een onderscheid tussen formal legal truth en substantive truth, ofwel de waarheid zoals die in een (straf)proces wordt vastgesteld en wat er daadwerkelijk gebeurd is. Onderdelen van strafvordering kunnen er toe leiden dat de substantive truth niet kan worden vastgesteld, of dat het benaderen van de daadwerkelijke waarheid zeer wordt bemoeilijkt. Summers maakt een onderscheid tussen rationele en irrationele gronden voor het bemoeilijken van het vaststellen van de materiële waarheid in een strafproces. Welke van de volgende situaties is de meest irrationele barrière  bij  het vaststellen van de materiële waarheid in het strafproces?

  1. Bewijsuitsluiting vanwege schending van het verbod op foltering
  2. Bewijsuitsluiting van getapte telefoongesprekken, omdat de benodigde machtiging van de rechter-commissaris te laat is gegeven.
  3. De weigering van een getuige om vragen te beantwoorden op grond van het verschoningsrecht ex. Art. 219 Sv.
  4. Het niet oproepen van een getuige omdat deze niet relevant is voor enig te nemen beslissing.

Vraag 49

Fokko heeft een gevangenisstraf van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk opgelegd gekregen voor diefstal (art. 310 Sr). Daarnaast een taakstraf van 40 uur. De opgelegde straf is:

  1. niet rechtens, een gevangenisstraf en een taakstraf kunnen niet samen worden opgelegd
  2. rechtens omdat de wet deze combinatie van straffen toelaat
  3. rechtens nu de taakstraf de duur van 200 uur niet overschrijdt
  4. rechtens omdat vrijheidsstraffen naast taakstraffen kunnen worden opgelegd

Vraag 50

Caspar wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor zware mishandeling (art. 302 Sr) van vier jaar waarvan drie jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar plus een contactverbod. De opgelegde straf is

  1. rechtens omdat een voorwaardelijke gevangenisstraf is toegelaten, de proeftijd het wettelijke maximum niet overschrijdt en ook het contactverbod overeenkomstig de wet is
  2. niet rechtens omdat de proeftijd van drie jaar te lang is bij een voorwaardelijke straf
  3. niet rechtens omdat het voorwaardelijke deel van de straf te lang is
  4. rechtens omdat de rechter vrij is te bepalen welk deel van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd.

Antwoordindicatie

  1. D

  2. C

  3. C

  4. D

  5. B

  6. D

  7. D

  8. D

  9. B

  10. B

  11. C

  12. C

  13. C

  14. B

  15. D

  16. A

  17. A

  18. B

  19. B

  20. A

  21. C

  22. C

  23. B

  24. B

  25. C

  26. D

  27. C

  28. B

  29. D

  30. B

  31. D

  32. C

  33. B

  34. A

  35. C

  36. C

  37. B

  38. C

  39. A

  40. C

  41. D

  42. A

  43. C

  44. C

  45. B

  46. D

  47. B

  48. B

  49. B

  50. C

Access: 
Public
This content is related to:
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Oefententamens Inleiding Strafrecht - UvA

Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (1)

Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (1)


Vragen

Vraag 1

De heersende leer bij het vaststellen van causaliteit is de:

  1. Adequatietheorie;
  2. Equivalentietheorie;
  3. Leer van de redelijke toerekening;
  4. Leer van de conditio sine qua non.

    Vraag 2

    Bij de vergelijking tussen accusatoire en inquisitoire stelsels komt de vraag aan de orde welk stelsel gelet op zijn theoretische uitgangspunten zich beter zou lenen voor de bescherming van mensenrechten.

    Welke van de volgende mensenrechten zijn minder goed beschermd in een accusatoir systeem van strafvordering, met juryrechtspraak?

    1. Recht op een gemotiveerd oordeel over schuld en straf (‘right to a reasoned judgement’);
    2. Equality of arms;
    3. Recht om (belastende) getuigen te horen;
    4. Recht op vrijheid.

    Vraag 3

    Agent Alric surveilleert in het pittoreske Harlingen, als er opeens een Libaneese man hard voorbij komt rennen. Alrics Fingerspitzengefühl zegt hem dat hier iets aan de hand is en hij zet de achtervolging in. De Libaneese man versnelt zijn pas. Vlak bij de veerhaven weet Alric hem toch in te halen.

    Alric heeft:

    1. de bevoegdheid om de man staande te houden, maar niet om hem aan te houden;
    2. de bevoegdheid om de man staande te houden en aan te houden;
    3. de bevoegdheid om de man te fouilleren;
    4. geen van bovenstaande bevoegdheden.

      Vraag 4

      Arista rijdt met haar auto over de A44 in Den Haag. Sinds kort is daar een wisselstrook aangelegd om files terug te dringen. Arista maakt gebruik van de wisselstrook maar wordt aangehouden door twee opsporingsambtenaren. Zij wijzen haar op het bord dat je

      1. alleen van de wisselstrook gebruik mag maken als je met drie of meer mensen in de auto zit.

      Arista wordt vervolgd en aan haar wordt ten laste gelegd dat “zij op 2 maart 2017 te Den Haag gebruik heeft gemaakt van de wisselstrook, terwijl zij alleen, althans niet met drie of meer mensen, in haar auto zat”.

      Ter zitting stelt ze dat ze onterecht vervolgd wordt omdat er geen wettelijke bepaling is die dit verkeersgedrag strafbaar stelt. De officier van justitie voert aan dat er wél een strafbepaling is die het gedrag van Arista strafbaar stelt, omdat die wet per 15 maart 2017 is ingevoerd en het verbod tevoren duidelijk uit de bebording bleek. Uit het Staatsblad blijkt dat de wet inderdaad per 15 maart 2017 is ingevoerd.

      De rechter zal Arista:

      1. veroordelen. Dat het bord voor Arista niet duidelijk was doet niet af aan het feit dat iedere burger wordt geacht de wet te kennen;
      2. veroordelen, nu is gebleken dat het verkeersgedrag bij wet strafbaar is gesteld;
      3. niet veroordelen, vanwege strijd met het lex certa-vereiste;
      4. niet veroordelen, vanwege strijd met het verbod van terugwerkende kracht.

      Vraag 5

      Royce en Hadrian zijn aan het picknicken in het

      .....read more
      Access: 
      Public
      Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (2)

      Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (2)


      Vragen

      Vraag 1

      Royce wordt veroordeeld ter zake van afpersing (art. 317 lid 1 Sr). Hij heeft onder bedreiging het horloge, de Iphone en de bromfiets afhandig gemaakt van een man die voor een stoplicht stond te wachten. Royce heeft al vaker dit soort delicten gepleegd. De rechter veroordeelt Oscar tot:

      • twee jaar gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarde dat hij de schade die door het misdrijf is veroorzaakt geheel vergoedt;
      • een geldboete van € 1000,-;
      • een taakstraf van 40 uur.

      Is deze strafoplegging rechtens?

      1. Ja, de combinatie met de taakstraf is mogelijk nu geen ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer;
      2. Ja, de straffen en de combinatie daarvan zijn in overeenkomst met de wettelijke bepalingen;
      3. Nee, de gevangenisstraf mag niet in combinatie met de taakstraf worden opgelegd;
      4. Nee, een proeftijd van drie jaar is te lang bij een veroordeling tot twee jaar gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk.

        Vraag 2

        Welke van onderstaande alternatieven geeft het beste het verschil weer tussen een rechtvaardigingsgrond en een schulduitsluitingsgrond?

        1. Een schulduitsluitingsgrond excuseert de verdachte maar - anders dan een rechtvaardigingsgrond - niet eventuele deelnemers;
        2. Een schulduitsluitingsgrond heft de strafbaarheid van het tenlastegelegde feit op, terwijl een rechtvaardigingsgrond de strafbaarheid van de verdachte opheft;
        3. Een rechtvaardigingsgrond is strafuitsluitend voor de verdachte, hetgeen - anders dan een schulduitsluitingsgrond - niet voor eventuele deelnemers geldt;
        4. Een geslaagd beroep op een schulduitsluitingsgrond leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging, terwijl een geslaagd beroep op een rechtvaardigingsgrond leidt tot vrijspraak.

          Vraag 3

          Waar is het legaliteitsbeginsel neergelegd?

          1. Het is een algemeen rechtsbeginsel en is dus niet neergelegd in een wet;
          2. Het staat in de Grondwet en in wetten waarin een formele delictsomschrijving is opgenomen;
          3. Het staat in de Grondwet en in wetten waarin een materiële delictsomschrijving is opgenomen;
          4. Het staat in de Grondwet, het Wetboek van Strafrecht, en het Wetboek van Strafvordering.

          Vraag 4

          Art. 40 Wegenverkeerwet 1994 is een:

          1. delictsomschrijving;
          2. materiële norm;
          3. sanctienorm;
          4. strafbepaling.

          Vraag 5

          In de 19 eeuw verenigden strafrechtsgeleerden en -practici zich achter de Moderne Richting, in reactie op de -tot dan toe- dominante Klassieke Richting. De aanhangers van de Moderne Richting hadden duidelijk een andere visie op de rechtvaardiging en het nut van strafrechtspleging. In welk opzicht onderscheidde de Moderne Richting zich vooral van de Klassieke Richting?

          1. De Moderne Richting benadrukte de noodzaak van proportionaliteit tussen de ernst van het feit en de zwaarte van de straf;
          2. De Moderne Richting drong aan op codificatie van strafbaarstellingen in wetboeken als uitdrukking van de volkswil;
          3. De Moderne Richting besteedde aandacht aan speciale preventie bij de strafoplegging, opdat de delinquent
          .....read more
          Access: 
          Public
          Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (1)

          Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (1)


          Vragen

          Vraag 1

          Arista wordt vervolgd wegens een poging tot afpersing (art. 45 jo 317 Sr). De rechter legt acht maanden gevangenisstraf op waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar onder de voorwaarde dat zij zich voor het einde daarvan niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast legt de rechter ook een voorwaardelijke taakstraf van 200 uur op.

          De officier van justitie gaat in hoger beroep en verzoekt het gerechtshof het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de strafoplegging te vernietigen

          Hij verzoekt het gerechtshof om:

          I. De door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen, omdat een combinatie van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de door de rechtbank opgelegde duur niet gecombineerd mag worden met een taakstraf;

          II. De taakstraf van 200 uur onvoorwaardelijk op te leggen, omdat een voorwaardelijke taakstraf niet kan.

          Beoordeel de juistheid van deze twee standpunten.

          1. Beide standpunten zijn juist;
          2. Beide standpunten zijn onjuist;
          3. Standpunt I is juist, standpunt II is onjuist;
          4. Standpunt I is onjuist, standpunt II is juist.

            Vraag 2

            Wat is niet juist ten aanzien van het legaliteitsbeginsel?

            1. Een gedraging is pas strafbaar als die ten tijde van het begaan in een wet strafbaar is gesteld;
            2. In een wettelijke bepaling mogen soms open termen worden gebruikt;
            3. Een strafbaar feit moet altijd in een wet in formele zin zijn opgenomen;
            4. De rechter mag in moeilijke gevallen de wet interpreteren.

            Vraag 3

            Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is niet vereist dat:

            1. er sprake was van een noodweersituatie;
            2. verdachtes reactie geboden was door de noodzakelijke verdediging;
            3. er causaal verband bestaat tussen de hevige gemoedsbeweging en de aanranding;
            4. er causaal verband bestaat tussen de hevige gemoedsbeweging en de disproportionele reactie.

              Vraag 4

              Het verbod van analoge wetsinterpretatie houdt in dat het in het strafrecht verboden is:

              1. iemand te straffen voor een feit dat voor de inwerkingtreding van de strafbaarstelling begaan is;
              2. vage termen in wettelijke bepalingen met een zekere vrijheid te interpreteren;
              3. uit een wettelijk voorschrift een grondregel af te leiden en toe te passen op een geval dat strikt genomen niet onder dit voorschrift valt;
              4. iemand voor een feit te bestraffen waarvoor deze persoon al eerder is gestraft.

              Vraag 5

              De stichting ‘Red een Eend’ trekt zich het belang aan van enkele koppels krakeenden die hun broedgebied hebben rond de Demmeriksekade, nabij de Vinkeveense plassen. Om de dieren zoveel mogelijk rust te bezorgen, stelt de stichting aan de gemeente De Ronde Venen voor een inrijverbod gedurende de maanden februari-juni voor alle verkeer van kracht te laten worden door het plaatsen van een bord aan het begin van de Demmeriksekade. Diederik, de wethouder van natuur en milieu voelt daar niet

              .....read more
              Access: 
              Public
              Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (2)

              Inleiding Strafrecht - UvA - Oefententamen 2016/2017 (2)


              Vragen

              Vraag 1

              Welke stelling over het legaliteitsbeginsel is juist?

              Stelling I Het lex certa-beginsel verbiedt het gebruik van open termen.

              Stelling II Uit het legaliteitsbeginsel volgt dat de rechter wettelijke bepalingen niet extensief mag interpreteren.

              1. Alleen stelling I is juist.
              2. Alleen stelling II is juist.
              3. Stelling I en II zijn beide juist.
              4. Beide stellingen zijn onjuist.

              Vraag 2

              Naar heersende opvatting is analogische interpretatie van strafbepalingen

              1. toegelaten omdat de wetgever ten tijde van het opstellen van een strafbepaling niet alle in de toekomst voor strafbaarheid van belang zijnde omstandigheden kan voorzien.
              2. toegelaten omdat strafbepalingen onvermijdelijk een abstract karakter hebben.
              3. niet toegelaten omdat dit in strijd is met de legaliteitseis van art. 1 Sr.
              4. niet toegelaten omdat wettelijke strafbepalingen met terugwerkende kracht de nullum crimen regel opzij zetten.

              Vraag 3

              Uit het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sr worden in het algemeen vier verboden afgeleid. Welk van de volgende alternatieven behoort daar niet toe?

              1. Het verbod van terugwerkende kracht.
              2. Het verbod van onduidelijke, onnauwkeurige strafbepalingen.
              3. Het verbod van teleologische interpretatie.
              4. Het verbod van toepassing van ongeschreven recht.

              Vraag 4

              Welke filosoof wordt geassocieerd met de idee van de vergelding als voornaamste grondslag voor bestraffing?

              1. De Schotse filosoof David Hume.
              2. De Franse filosoof Michel Foucault.
              3. De Engelse filosoof Jeremy Bentham.
              4. De Duitse filosoof Immanuel Kant.

              Vraag 5

              Art. 5 Wegenverkeerswet 1994 bevat een

              1. formele norm.
              2. materiële norm.
              3. sanctienorm.
              4. ambtelijk bevel.

              Vraag 6

              In het strafrecht wordt zowel onderscheiden tussen formele en materiële delicten als tussen krenkings- en gevaarzettingsdelicten. Maak de zin af: art. 307 Sr (dood door schuld) is

              1. zowel een formeel delict als een gevaarzettingsdelict.
              2. zowel een materieel delict als een gevaarzettingsdelict.
              3. zowel een formeel delict als een krenkingsdelict.
              4. zowel een materieel delict als een krenkingsdelict.

              Vraag 7

              Welke stelling(en) is/zijn (on)juist?

              Stelling I Zowel bij een commissiedelict als bij een formeel omschreven delict dient een bepaald gevolg te zijn ingetreden.

              Stelling II Bij een omissiedelict dient een bepaald gevolg te zijn ingetreden.

              1. Alleen stelling I is juist.
              2. Alleen stelling II is juist.
              3. Beide stellingen zijn juist.
              4. Beide stellingen zijn onjuist.

              Vraag 8

              Het belang van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 1933 (Veearts) is gelegen in het feit dat de Hoge Raad in dit arrest

              1. uitbreiding heeft gegeven aan de strafuitsluitingsgrond wettelijk voorschrift.
              2. uitbreiding heeft gegeven aan de strafuitsluitingsgrond overmacht.
              3. een ongeschreven schulduitsluitingsgrond aanvaardde.
              4. een ongeschreven rechtvaardigingsgrond aanvaardde.

              Vraag 9

              Het begrip ‘facetwederrechtelijkheid’ verwijst naar

              1. de wederrechtelijkheid als element van het strafbare feit.
              2. de specifieke betekenis die de wederrechtelijkheid heeft in verschillende strafbepalingen.
              3. de wederrechtelijkheid als bestanddeel van de delictsomschrijving.
              4. de wederrechtelijkheid als ongeschreven voorwaarde
              .....read more
              Access: 
              Public
              Inleiding Strafrecht - UvA - Extra oefenvragen 2016/2017

              Inleiding Strafrecht - UvA - Extra oefenvragen 2016/2017


              Vragen

              Vraag 1

              Een deel van de Loosdrechtse plassen geldt als waterwingebied. Het is een verboden gebied voor vaartuigen hetgeen steeds duidelijk op witte borden met zwarte letters staat aangegeven. Herman is een fervent surfer en is op zijn surfplank in het waterwingebied verzeild geraakt. Hij wordt door de waterpolitie staande gehouden en krijgt een boete van € 130,- Herman is het hier niet mee eens en betaalt de boete niet. Uiteindelijk moet hij voorkomen. Herman legt aan de rechter uit dat het verbodsbord vaartuigen betreft en dat een surfplank geen vaartuig is. Herman beroept zich op

              1. het verbod van analogische wetstoepassing
              2. het verbod van toepassing van ongeschreven recht
              3. het lex certa beginsel
              4. het verbod van extensieve interpretatie

              Vraag 2

              De gemeente Amsterdam wil een verbod om fietsen te stallen op het Sierplein in Amsterdam en dit strafbaar stellen. De doorgang op het plein wordt van tijd tot tijd versperd door een wirwar aan fietsen. Eén van de raadsleden betoogt dat een dergelijk verbod niet nodig is. Zij geeft aan dat indien voldoende plek aan de zijkant van het plein wordt gemaakt voor nieuwe fietsenrekken dat fietsers dan automatisch hun fiets daar zullen neerzetten. Daarbij merkt zij op dat gezien het gebrek aan capaciteit bij de politie er van handhaving van het verbod niet veel zal terechtkomen.

              Op welke voorwaarden voor strafbaarstelling (criteria van de Roos) doelt het raadslid?

              1. Schade en proportionaliteit
              2. Proportionaliteit en legaliteit
              3. Subsidiariteit, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
              4. Anticipatie, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit

              Vraag 3

              Bij welke stafrechtelijke theoretische stroming kan de TBS-maatregel het best worden ondergebracht?

              1. Absolute vergelding
              2. Klassieke richting
              3. Verenigingstheorie
              4. Schade en proportionaliteit
              5. Proportionaliteit en legaliteit
              6. Subsidiariteit, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
              7. Anticipatie, praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
              8. Relatieve/doel theorieën

              Vraag 4

              Artikel 290 Sr (kinderdoodslag) is een:

              1. geprivilegieerd delict ten opzichte van art. 287 Sr
              2. gekwalificeerd delict ten opzichte van art. 287 Sr
              3. geprivilegieerd delict ten opzichte van art 307 Sr
              4. gronddelict

              Vraag 5

              Fenix is een enthousiaste jongen die zojuist gestart is met een opleiding als brandweerman. Op een mooie avond loopt hij in de Bos-en Lommerwijk en ziet een oud gebouwtje in brand staan. Fenix inspecteert snel of het stulpje misschien op de monumentenlijst staat, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Hij steekt geen vinger uit. Zelden heeft hij zo’n mooi brandje gezien! De Officier van Justitie besluit Fenix te vervolgen op grond van art. 157 Sr. Geef aan wat rechtens is.

              1. Veroordeling van Fenix is in strijd met diens autonomie van vrij mens en burger. Art. 157 Sr. is immers uitdrukkelijk geformuleerd als een commissiedelict;
              2. Veroordeling van Fenix is in strijd met het legaliteitsbeginsel.. Art. 157 Sr. is immers uitdrukkelijk geformuleerd als een commissiedelict;
              3. Veroordeling van
              .....read more
              Access: 
              Public
              Oefententamens Straf(proces)recht I - UvA - Rechtsgeleerdheid

              Oefententamens Straf(proces)recht I - UvA - Rechtsgeleerdheid

              Deze oefenbundel bevat 3 oefententamens, allen gebaseerd op 2014-2015 van het vak Straf(proces)recht I, Universiteit van Amsterdam, rechtsgeleerdheid jaar 1. Vanaf 2017-2018 is dit vak voortgezet onder de naam Inleiding strafrecht, de inhoud van het vak is grotendeels hetzelfde gebleven.


              Oefententamen I

              Deel 1

              Niels zal, evenals voorgaande jaren, op het slotfeest van de intreeweek voor eerstejaars rechtenstudenten Amsterdam naast drank en andere versnaperingen, ook spacecake verkopen. De burgemeester van Amsterdam komt dit ter ore. In overleg met de hoofdofficier van justitie wordt besloten, dat politieagenten, van wie sommige in burger, een oogje in het zeil zullen houden en zullen ingrijpen als dat nodig is. Als zij Niels een aantal malen stukken cake hebben zien verkopen, gaan zij tot aanhouding over. Als omstanders zich er tegenaan bemoeien, ontstaat er een opstootje tussen bezoekers van het feest en de aanwezige politie.

              Dit loopt dusdanig uit de hand dat de politie besluit een einde te maken aan het feest, de omgeving wordt schoongeveegd. Een klein stukje verderop, in de Taksteeg, wordt Daan door een politieagent te verstaan gegeven dat hij dient te vertrekken. Aangezien Daan dat naar het inzicht van de agent niet snel genoeg doet, wordt hij, wegens het verstoren van de orde, aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Na verhoor en het opmaken van proces-verbaal mag hij het politiebureau weer verlaten.

              Enige tijd later wordt Daan door de officier van justitie voor de kantonrechter gedagvaard ter zake van overtreding van art. 2.2 lid 1 APV Amsterdam. De officier legt het volgende ten laste: “dat hij de orde heeft verstoord door zich niet aanstonds, na het gedane bevel van een ambtenaar van politie daartoe, te verwijderen maar in plaats daarvan de agent op luide toon heeft gevraagd of “hij geen boeven kon gaan vangen” en hem daarbij heeft uitgescholden en daarbij onder andere de woorden “kut-Marrokaan” en “geitenneuker” heeft gebezigd’. De kantonrechter acht zich bevoegd kennis te nemen van het ten laste gelegde feit.

              Ter terechtzitting stelt de raadsman van Daan, dat art. 2.2 lid 1 APV buiten toepassing moet worden gelaten. De delictsomschrijving is niet duidelijk genoeg, althans niet zo duidelijk dat voor Daan (de burger) vooraf helder is welke gedraging krachtens het artikel strafbaar is en welke niet. Artikel 1 Sr is daarom geschonden.

              Vraag 1. Op welke norm in het legaliteitsbeginsel doelt de raadsman?

              Art. 2.2 lid 1 APV Amsterdam luidt:

              Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig deel te nemen aan een samenscholing of in groepsverband dan wel afzonderlijk onnodig op te dringen, anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de orde te verstoren.

              Vraag 2. Heeft het verweer

              .....read more
              Access: 
              Public
              Inleiding Strafrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UvA
              Comments, Compliments & Kudos:

              Add new contribution

              CAPTCHA
              This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
              Image CAPTCHA
              Enter the characters shown in the image.
              Promotions
              special isis de wereld in

              Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

              Check how to use summaries on WorldSupporter.org


              Online access to all summaries, study notes en practice exams

              Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

              There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

              1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
              2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
              3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
              4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
              5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

              Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

              Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

              Field of study

              Check related topics:
              Activities abroad, studies and working fields
              Institutions and organizations
              Access level of this page
              • Public
              • WorldSupporters only
              • JoHo members
              • Private
              Statistics
              1621