Clara Wichman/Staat (SGP zaak) (EHRM 10-07-2012, application no. 58369/10)
Onderwerp
Discriminatie van vrouwen, actief en passief kiesrecht.
Rechtsvraag
Betreft het gedogen van het vrouwenstandpunt van de SGP door de Nederlandse Staat een schending van art. 7 (a) en (c) van het VN-Vrouwenverdrag? Dit artikel stelt dat lidstaten moeten voorkomen dat vrouwen binnen het politieke leven worden gediscrimineerd.
Casus
Staatkundig Gereformeerde Partij SGP werd in 1918 opgericht en heeft, sinds 1922, consequent één tot drie zetels in de Tweede Kamer gehad. SGP is een confessionele politieke partij en die zijn programma en zijn statuten baseert op de Bijbel.
Het SGP is van mening dat hoewel alle menselijke wezens van gelijke waarde als schepselen van God zijn, verschillen in karakter, talenten en plaats in de samenleving moeten worden erkend. Mannen en vrouwen hebben volgens de SGP in de samenleving verschillende rollen. Vrouwen zijn dus niet inferieur aan mannen als menselijke wezens; maar in tegenstelling tot mannen, moeten vrouwen niet in aanmerking voor een openbaar ambt. Dit komt terug in de artikelen 7 en 10 van de statuten van de SGP, waardoor de partij geen vrouwen toelaat op zijn eigen kieslijst.
Rechtbank
Eiseressen menen dat de Staat op grond van nationale en internationale regels verplicht is om maatregelen te nemen tegen deze situatie, bijvoorbeeld door te zorgen dat vrouwen wel volwaardig lid kunnen worden of door het stopzetten van subsidies. De rechtbank overweegt dat de Staat in strijd handelt met het Vrouwenverdrag en verwijt haar dat zij geen maatregelen heeft genomen tegen de regels van de SGP. Sterker nog, door het verlenen van subsidie aan de SGP worden de regels die de SGP hanteert juist gefaciliteerd. Hiervoor is geen rechtvaardiging te vinden. De Staat geeft daarmee onvoldoende uitvoering aan art. 7 van het Vrouwenverdrag. Daarmee handelt de Staat onrechtmatig tegenover eiseressen en de personen wiens belangen door eiseressen worden behartigd. Aan de onrechtmatige toestand dient volgens de rechtbank een einde te worden gemaakt.
De Staat handelt in strijd met art. 7 Vrouwenverdrag. Daarmee handelt zij onrechtmatig jegens eiseressen en de personen wiens belangen zij behartigen. Zolang vrouwen geen volwaardig lid van de SGP kunnen worden moet de subsidie aan de SGP niet langer worden toegekend. De Staat wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
Hoge Raad
De Hoge Raad beslist in deze zaak dat het VN-Vrouwenverdrag 'rechtstreekse werking' heeft. Dat wil zeggen dat de Staat verplicht is effectief er voor te zorgen dat vrouwen volwaardig aan politieke partijen kunnen deelnemen en dat zij zich via de politieke partijen kandidaat kunnen stellen op kieslijsten. De Staat kan hierbij geen eigen belangenafweging maken.
Het is volgens de Hoge Raad onaanvaardbaar dat een politieke groepering bij het samenstellen van kandidatenlijsten in strijd handelt met het grondrecht dat de kiesrechten van alle burgers waarborgt. Ook als dit wordt gedaan met een beroep op een godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging. De Staat moet er voor zorgen dat de SGP het passief kiesrecht aan vrouwen toekent, dit door maatregelen te treffen die effectief zijn en tegelijkertijd de minste inbreuk maakt op de grondrechten van (de leden van) de SGP. ( de rechter is niet bevoegd specifieke maatregelen voor te schrijven die de Staat zou moeten treffen en kan ook geen bevel geven de subsidiëring van de SGP stop te zetten).
De Hoge Raad oordeelde in deze zaak dat Nederland in strijd met het VN-Vrouwenverdrag handelt door toe te staan dat de politieke partij SGP in hun statuten heeft vastgelegd dat vrouwen geen passief kiesrecht genieten en dus niet verkiesbaar mogen zijn namens de partij.
De SGP mag vrouwen niet uitsluiten van kandidatenlijsten voor de verkiezingen. De Staat is verplicht effectieve maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de SGP het passief kiesrecht aan vrouwen binnen de partij toekent.
EHRM
Het Hof stelt in zijn beschikking dat "not only is democracy a fundamental feature of the European public order but the Convention was designed to promote and maintain the ideals and values of a democratic society. Democracy, the Court has stressed, is the only political model contemplated in the Convention and the only one compatible with it. By virtue of the wording of the second paragraph of Article 11, and likewise of Articles 8, 9 and 10 of the Convention, the only necessity capable of justifying an interference with any of the rights enshrined in those Articles is one that may claim to spring from a “democratic society”.
Voort stelt het Hof, dat een politieke partij haar politieke doelen onder het EVRM mag nastreven op twee voorwaarden:
De middelen die voor dat doel worden ingezet dienen legaal en democratisch te zijn
De voorgestelde veranderingen dienen zelf verenigbaar te zijn met fundamentele democratische beginselen.
Als aan deze twee voorwaarden is voldaan, kan een politieke partij die is gebaseerd op morele waarden voortvloeiend uit een religie niet worden beschouwd als onverenigbaar met de fundamentele democratische beginselen zoals neergelegd in het EVRM.
Het Hof geeft aan dat de gelijkheid van de seksen een belangrijk doel is van de EU Lidstaten. Er moet dan ook een zeer zwaarwegende reden bestaan voordat een verschil in behandeling op grond van geslacht als verenigbaar met het EVRM kan worden beschouwd.
De SGP is van mening dat vrouwen niet moet worden toegestaan zich op haar eigen kieslijst verkiesbaar te stellen voor volksvertegenwoordigingen van de Nederlandse Staat. Of dit uitdrukkelijk is vastgelegd in de reglementen van de partij maakt volgens het hof niet uit, omdat dit standpunt publiekelijk wordt uitgedragen en in de praktijk wordt gevolgd.
Het Hof geeft aan dat de Nederlandse Hoge Raad, heeft geconcludeerd dat het standpunt van de SGP onacceptabel is, onafhankelijk van het feit dat dit is gebaseerd op de diep beleefde religieuze overtuiging. Het Hof komt tot het oordeel dat in het kader van het EVRM dezelfde conclusie voortvloeit uit art. 3 van het Eerste Protocol, juncto art.14 EVRM.
Het Hof verklaart de klacht van de SGP niet–ontvankelijk (‘manifestly ill-founded’) op grond van de artikelen 35 §§ 3 (a) en 4 van het EVRM. Omdat het zich moet onthouden van het uiten van een visie op de vraag wat de verantwoordelijke regering zou moeten doen om een einde te maken aan de huidige situatie. Het Hof geeft aan dat het geen actie kan voorschrijven in een ontvankelijkheidsbeschikking.
Add new contribution