Hoe oordeelt de feitenrechter over strijd met de maatschappelijke betamelijkheid in de zin van art. 6:162 lid 2 BW? - Smeehuijzen - 2017 - Artikel
- Waarover gaat dit onderzoek?
- Hoe denkt de Hoge Raad over maatschappelijke onbetamelijkheid?
- Hoe geeft de wet invulling aan de maatschappelijke betamelijkheid?
- Hoe geeft de maatschappij invulling aan de maatschappelijke betamelijkheid?
- Welke invloed heeft het oordeel van derden (tuchtrechters en deskundigen)?
- Hoe verhouden de voorgaande bronnen zich tot elkaar?
- Hoe doorslaggevend zijn de omstandigheden van het geval ten opzichte van de voorgaande uitgangspunten?
- Wat is de conclusie?
Waarover gaat dit onderzoek?
De centrale vraag van het aansprakelijkheidsrecht is welke gedragingen in strijd zijn met ‘de maatschappelijke betamelijkheid’ in de zin van art. 6:162 lid 2. De beantwoording daarvan is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarom bestaat er ook geen strakke wettelijke definitie van maatschappelijke betamelijkheid. Aangezien de rechter deze vraag wel regelmatig in concrete gevallen moet beantwoorden, is het verhelderend om een beeld te krijgen van hoe rechtspraak en wet invulling geven aan ‘de maatschappelijke betamelijkheid’. Het beeld dat daaruit ontstaat, is dat rechters continu op zoek zijn naar criteria om de maatschappelijke betamelijkheid zo objectiveerbaar mogelijk te maken, zodat ze geen subjectief oordeel hoeven te vellen.
Hoe denkt de Hoge Raad over maatschappelijke onbetamelijkheid?
Traditioneel speelt de Hoge Raad een belangrijke rol bij de invulling van de maatschappelijke betamelijkheid. Omdat de samenleving immens complex is, doen ‘maatschappelijke botsingen’ tussen verschillende partijen zich op oneindig verschillende manieren voor. Sommige soorten botsingen doen zich vaker voor dan andere, zoals letterlijke botsingen in het verkeer. Dergelijke zaken komen dan op een gegeven moment voor de Hoge Raad, die vervolgens bepaalde uitgangspunten formuleert die lagere rechters bij dat soort zaken moeten betrekken. Bekend voorbeeld daarvan zijn de ‘kelderluikcriteria’ die van toepassing zijn op situaties van ‘gevaarzetting’. De kelderluikcriteria vormen echter geen invulling van 'de maatschappelijke betamelijkheid' als geheel, ze vormen slechts een categorie van criteria voor een bepaalde soort maatschappelijke botsing. Zo gelden er andere criteria voor ‘hinder’, weer andere voor ‘beroepsfouten’, etcetera. Feitenrechters moeten zich dus telkens afvragen of de voorliggende onrechtmatige daad in een van de categorieën valt die de Hoge Raad in het leven heeft geroepen. Zo ja, dan moeten zij de daarvoor geldende criteria meenemen in hun oordeel.
Daarbij gelden twee belangrijke beperkingen. Ten eerste zijn de criteria van de Hoge Raad doorgaans vaag en algemeen, dus de rechter zal alsnog tot op zekere hoogte zijn eigen oordeel moeten vellen. Ten tweede vallen veel maatschappelijke botsingen niet netjes in een bepaalde categorie waarvoor de Hoge Raad richtlijnen heeft gegeven.
Hoe geeft de wet invulling aan de maatschappelijke betamelijkheid?
Hoewel ‘strijd met de wet’ een aparte categorie is bij de vaststelling van onrechtmatige daad (zie art. 6:162 lid 2), spelen wettelijke bepalingen ook een belangrijke rol bij de invulling van de maatschappelijke betamelijkheid. Dat komt door mechanismen die ‘samenwerking’ en ‘reflexwerking’ genoemd zouden kunnen worden.
Van ‘samenwerking’ is sprake als het feit dat een wettelijke bepaling is geschonden wel gewicht in de schaal legt, maar deze schending niet de enige reden is om te concluderen tot een onrechtmatige daad. Andere omstandigheden kunnen voor de rechter minder of juist meer doorslaggevend zijn dan de schending van de wet. ‘Reflexwerking’ vindt plaats als de rechter bij invulling van maatschappelijke betamelijkheid zich laat inspireren door wettelijke bepalingen die technisch (nog) niet van toepassing zijn.
Hoe geeft de maatschappij invulling aan de maatschappelijke betamelijkheid?
Rechters die zich afvragen wat de maatschappelijke betamelijkheid inhoudt, kunnen zich laten leiden door wat deskundigen in een bepaald maatschappelijk veld eerder als norm hebben vastgesteld (bijvoorbeeld artsen die richtlijnen hebben opgesteld voor medische ingrepen). Inhoudelijk zijn deze normen vaak goed omdat ze zijn opgesteld door deskundigen uit de betreffende domeinen zelf. Bovendien zijn ze vaak veel specifieker en duidelijker dan de algemene normen van de Hoge Raad. Als de betreffende normen echter onderwerp zijn van controverse en hevige discussie binnen het veld, dan moet de rechter wel oppassen.
Welke invloed heeft het oordeel van derden (tuchtrechters en deskundigen)?
Als de gestelde onrechtmatige daad plaatsvindt in de context van beroepsuitoefening (artsen, advocaten, etc.), is daar soms al een tuchtrechtuitspraak over gewezen. Ook daaruit kan de civiele rechter putten bij de invulling van de maatschappelijke betamelijkheid. Soms vergt de invulling van de maatschappelijke betamelijkheid specialistische kennis, bijvoorbeeld bij letselschade in een lift, waarbij beoordeeld moet worden in hoeverre de lift voldoet aan de veiligheidsnormen. In dergelijke gevallen speelt het oordeel van deskundigen een belangrijke rol. Deskundigenoordelen komen veel voor in de recente rechtspraak. Ook wordt er door de procespartijen veel gediscussieerd over de partijdigheid en betrouwbaarheid van de betrokken deskundigen. Daarom zijn uitgangspunten als hoor-en wederhoor, onpartijdigheid en motiveringsplicht ook van toepassing op de deskundige.
Hoe verhouden de voorgaande bronnen zich tot elkaar?
Vaak maakt de rechter slechts gebruik van één van de bovengenoemde bronnen, soms zelfs geen enkele. Als er meerdere bronnen van toepassing zijn, dan geldt er vaak een spectrum van ‘abstract’ naar ‘concreet’ wat betreft de manier waarop ze het oordeel beïnvloeden. Zo biedt de Hoge Raad vaak algemene uitgangspunten, geeft een protocol uit het maatschappelijk veld meer specifieke richtlijnen en geeft de deskundige een concrete uitspraak op casusniveau. Tegenstrijdigheden tussen verschillende bronnen komen eigenlijk niet of nauwelijks voor.
Hoe doorslaggevend zijn de omstandigheden van het geval ten opzichte van de voorgaande uitgangspunten?
In de meerderheid van de gevallen blijft het individuele oordeel van de rechter, op grond van de concrete omstandigheden van het geval, doorslaggevend. De kunst en moeilijkheid van de oordeelsvorming blijft liggen bij wat te doen nadat alle externe bronnen hun zegje hebben gedaan. De rechter zal nog altijd over de concrete casus uitspraak moeten doen en daarbij zal altijd een zekere mate van subjectieve oordeelsvorming betrokken zijn.
Wat is de conclusie?
De rechter maakt bij de invulling van ‘de maatschappelijke betamelijkheid’ in de zin van art. 6:162 zo veel mogelijk gebruik van externe bronnen: de Hoge Raad, wetgeving, maatschappelijke normontwikkeling en deskundigenverklaringen. De rechtspraak geeft algemene uitgangspunten voor bepaalde categorieën van gedragingen. De wet geeft vaak invulling aan de maatschappelijke betamelijkheid door de mechanismen van ‘samenwerking’ en ‘reflexwerking’. Van maatschappelijk ontwikkelde normen maakt de rechter gebruik als deze beschikbaar zijn, omdat ze vaak specifieker en duidelijker zijn dan richtlijnen uit de rechtspraak. Deskundigenverklaringen en tuchtrechtspraak kunnen tot slot een belangrijke rol spelen voor de beoordeling van de specifieke omstandigheden van het geval.
- 1360 keer gelezen
Add new contribution