BulletPoints:
- Tussen de 14 en 50 procent van de jeugdigen maakt in zijn leven één of meerdere ingrijpende gebeurtenissen mee. Daaronder verstaan we beangstigende, gevaarlijke en/of gewelddadige gebeurtenissen die het leven van een jeugdige bedreigen, die tot ernstige verwonding kunnen leiden, of te maken hebben met seksueel geweld.
- Jeugdprofessionals, ouders en leerkrachten kunnen de jeugdige op verschillende manieren ondersteuning bieden – direct na de ingrijpende gebeurtenis, maar ook als deze al langer geleden heeft plaatsgevonden.
- Ouders en leerkrachten spelen ook een belangrijke rol in het opvangen van de jeugdige die een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt.
- Traumagerelateerde problemen zijn problemen op het gebied van gedrag, emoties en ontwikkeling en lichamelijke klachten die voortkomen uit (een) onverwerkte ingrijpende gebeurtenis(sen).
- De kans dat een jeugdige traumagerelateerde problemen ontwikkelt, wordt onder meer beïnvloed door de aanwezigheid van beschermende en risicofactoren.
- Omdat traumagerelateerde problemen niet altijd als zodanig herkend worden, is het belangrijk om kort en structureel naar ingrijpende gebeurtenissen en daaruit voortvloeiende problemen te vragen.
- Een jeugdprofessional moet, afhankelijk van de duur, de intensiteit en de complexiteit van de traumagerelateerde klachten van de jeugdige en het systeem, in goed overleg met jeugdige en ouders, kunnen verwijzen naar andere zorg.
- Een behandelaar in de generalistische basis jeugd-GGZ, de gespecialiseerde jeugd-GGZ of de hoogspecialistische jeugd-GGZ doet een verdiepende anamnese en aanvullende diagnostiek. Als dit onderzoek het bestaan van traumagerelateerde problemen bevestigt, kan behandeling worden aangeboden. De behandelaar zal de beschikbare interventies voor traumagerelateerde problemen verder uitleggen.
De richtlijnen gaat over het signaleren van traumagerelateerde problemen bij jeugdigen. Een tijdige herkenning is belangrijk omdat er goede manieren zijn om traumagerelateerde problemen te behandelen. Daarmee kan worden voorkomen dat de problemen lang aanhouden en de gezonde ontwikkeling bedreigen, maar ook dat er gevolgen op latere leeftijd optreden en dat een jeugdige door traumagerelateerde problemen verhoogd vatbaar blijft voor nieuwe traumatisering. De Richtlijn Signaleren van traumagerelateerde problemen voor jeugdhulp en jeugdbescherming doet aanbevelingen voor jeugdprofessionals wat betreft het signaleren van traumagerelateerde klachten en het toeleiden naar passende zorg. De aanbevelingen zijn gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten, actuele praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten. Ze geven richting aan de professionele afwegingen die professionals in de jeugdhulp of de jeugdbescherming maken. Daarbij gaat het zowel om hbo-opgeleide professionals als gedragswetenschappers.
Ingrijpende gebeurtenissen komen veel voor onder jongeren en kinderen. Het is belangrijk om traumagerelateerde problemen bij jeugdigen zo vroeg mogelijk te signaleren. Het doel van deze richtlijn is om jeugdprofessionals te informeren hoe traumagerelateerde problemen te signaleren en op te pakken.
Een ingrijpende gebeurtenis is een beangstigende, gevaarlijke en/of gewelddadige gebeurtenis die het leven of de lichamelijke integriteit van een jeugdige bedreigt of als zodanig door de jeugdige ervaren wordt. Getuige zijn van een ingrijpende gebeurtenis kan de jeugdige ook als ingrijpend ervaren. Dit geldt zeker voor jonge kinderen, die voor hun gevoel van veiligheid afhankelijk zijn van belangrijke hechtingsfiguren. Ook vernemen dat een naast familielid, vriend(in) of geliefde een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt valt hieronder.
Veel kinderen en jongeren, in Nederland tussen de 14 en 50 procent, maken één of meerdere ingrijpende gebeurtenissen mee. Seksueel geweld komt relatief vaak voor, naar schatting bij 13 procent van de meisjes en 3 procent van de jongens onder de 18 jaar. Naast fysieke en emotionele mishandeling betreft het voornamelijk emotionele verwaarlozing. Meisjes en jongens zijn vrijwel even vaak slachtoffer van kindermishandeling. Bij jeugdigen die met jeugdzorg te maken hebben, is de kans dat zij een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt hoger dan bij de gemiddelde populatie: 45 procent. Jeugdigen met een verstandelijke beperking hebben een grotere kans om ingrijpende gebeurtenissen mee te maken en om traumagerelateerde problemen te ontwikkelen dan normaal begaafde jeugdigen.
Ingrijpende gebeurtenissen kunnen zich op verschillende manieren voordoen en onderscheiden zich in frequentie en aard. In de praktijk gebruikt men diverse termen en indelingen, waaronder ‘enkelvoudig trauma’, ‘meervoudig trauma’ en ‘meervoudig interpersoonlijk trauma’.
- Sommige ingrijpende gebeurtenissen doen zich eenmalig voor. We spreken dan van een enkelvoudig trauma. Een voorbeeld hiervan is een verkeersongeluk, een natuurramp of een verkrachting.
- Het kan ook voorkomen dat iemand verschillende ingrijpende gebeurtenissen meemaakt of dat een ingrijpende gebeurtenis zich herhaald voordoet. We spreken dan van meervoudige traumatisering.
- Als de ingrijpende gebeurtenis zich voordoet binnen de relatie met iemand anders spreken we van interpersoonlijke traumatisering. Meervoudige interpersoonlijke traumatisering kenmerkt zich door een interpersoonlijke context en heeft een herhaald en langdurig karakter. Voorbeelden hiervan zijn herhaaldelijke fysieke mishandeling, seksueel misbruik, pesten of oorlogservaringen.
In de huidige richtlijn gaat het om het herkennen van signalen die wijzen op problemen na het meemaken van alle typen ingrijpende gebeurtenissen.
Stressreacties zijn het gevolg van neurobiologische mechanismen, waarbij hormonen en neurotransmitters vrijkomen die hun uitwerking hebben op verschillende functies in de hersenen en in het lichaam. Wanneer het stressysteem in werking treedt, maakt het lichaam energie vrij en stijgen de spierspanning, hartslag en ademhaling, terwijl tegelijkertijd de spijsvertering wordt onderdrukt. Het lichaam is dan in een staat van alertheid, nodig om te kunnen reageren op dreigend gevaar. Ook emoties en cognitieve processen worden beïnvloed door het stressysteem. Het lichaam vertoont bij gevaar overlevingsreacties, ook wel bekend als freeze, flight, fight, fright en faint.
- Freeze, bevriezen of voorzichtig zijn, houdt in dat iemand stil staat, alert is en een snelle inschatting maakt.
- Flight, vluchten, betekent dat iemand probeert weg te komen uit de gevaarlijke situatie.
- Fight, vechten, wordt ingezet wanneer het niet meer lukt om te vluchten en iemand probeert zich te verzetten.
- Fright, vrede bewaren, staat voor de fase waarin vluchten en vechten niet meer lukt en iemand probeert de gevaarlijke situatie te laten de-escaleren door zich klein en onderdanig te maken.
- De laatste overlevingsreactie is faint, verlammen, waarbij iemand zijn spieren niet meer kan bewegen, niets meer kan zeggen en eigenlijk doet alsof hij dood is, om de situatie te overleven.
Deze overlevingsreacties zijn geen bewust gemaakte keuzes, maar automatische reacties die volgen op een stressvolle situatie. De meeste jeugdigen reageren met angst en verhoogde spanning op een ingrijpende gebeurtenis. Het merendeel van de jeugdigen die een ingrijpende gebeurtenis meemaakt, ontwikkelt geen traumagerelateerde problemen en is veerkrachtig genoeg om, met hulp van belangrijke anderen, na verloop van enkele weken de draad van het leven weer op te pakken. Veerkracht maakt het mogelijk om te herstellen van stress en tegenslag en wordt beïnvloed door de mate waarin iemand zich door zijn omgeving ondersteund voelt. Reacties op ingrijpende gebeurtenissen kunnen ook verschillen per leeftijdsfase. Bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking of beperkte taalvaardigheden kunnen stress-signalen zich sterker uiten in fysieke problemen en veranderingen in gedrag dan in verbale expressie van emoties.
Tijdelijke stressreacties na een ingrijpende gebeurtenis noemen we normaal. Als de reacties langer dan een maand duren of zeer intens zijn, noemen we dit zorgwekkend en spreken we van traumagerelateerde problemen. Ongeveer 20 procent van de jeugdigen vertoont tussen drie dagen en een maand na de ingrijpende gebeurtenis heftige stressreacties die het dagelijks functioneren ernstig belemmeren. Er kan dan sprake zijn van een acute stress-stoornis. Het merendeel van de jeugdigen herstelt na het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis zonder inzet van hulpverlening. Maar bij 16 procent van de jeugdigen komt verwerking onvoldoende tot stand en ontstaan psychische problemen. De signalen van een posttraumatische stress-stoornis vallen in de clusters herbelevingen, vermijding, verhoogde prikkelbaarheid en negatieve overtuigingen.
Jeugdprofessionals kunnen op diverse manieren ondersteuning bieden nadat een jeugdige een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt. De ondersteuning richt zich voornamelijk op de jeugdige en het systeem eromheen, zoals de ouders en leerkrachten.
- Het helpt als de jeugdige en zijn gezinsleden begrijpen wat er gebeurd is en getroost kunnen worden door iemand die de situatie begrijpt. In een eerste gesprek met de jeugdige en het gezin is het van belang om met elkaar een feitelijk verhaal te construeren van de gebeurtenis, met oog voor de emoties die daarbij komen kijken zonder deze verder uit te diepen.
- In het geval van kindermishandeling is het belangrijk om direct in te grijpen, om de veiligheid van de jeugdige te waarborgen.
- Het is belangrijk om ouders en jeugdige informatie en uitleg, ofwel psycho-educatie, te geven die is afgestemd op de soort gebeurtenis en kenmerken van de jeugdige.
- Het gevoel van veiligheid dat een jeugdige ervaart kan worden vergroot door de fysieke en emotionele beschikbaarheid van de ouder. Een ouder kan de jeugdige helpen om een begrijpelijk verhaal te maken over de ingrijpende gebeurtenis en wat er daarna gebeurde, zodat de jeugdige de gebeurtenis kan plaatsen en ermee om kan gaan. De jeugdprofessional ondersteunt en adviseert de ouders in dit proces.
- Leerkrachten en andere onderwijs- en zorgprofessionals spelen ook een belangrijke rol in de ondersteuning aan jeugdigen die een schokkende gebeurtenis hebben meegemaakt. Structuur en het hanteren van de gebruikelijke opvoedingsregels geeft leerlingen houvast en kan daarmee een gevoel van veiligheid geven. Een leerkracht of mentor moet ernaar streven om een stabiele relatie op te bouwen door voor de jeugdige beschikbaar, betrouwbaar en voorspelbaar te zijn. Een leerkracht of mentor kan de jeugdige helpen met het reguleren van zijn emoties en gedrag.
Het is zaak om op een authentieke manier op het verhaal van de jeugdige te reageren, kalm te blijven, te luisteren en de jeugdige te erkennen in zijn ervaring. Schat in wat de jeugdige nodig heeft en stem je reactie hierop af. Zo creëer je een veilige sfeer. Bespreek ook met de jeugdige wie er op de hoogte moet worden gebracht. Jeugdprofessionals moeten bovendien sensitief zijn voor de verschillende overtuigingen en wereldbeelden van cliënten, mogelijke taalbarrières en de invloed van hun eigen culturele en etnische achtergrond op hun overtuigingen. In sommige culturen is het gangbaar om minder transparant te spreken over ingrijpende gebeurtenissen of de gevolgen daarvan.
In deze richtlijn hanteren we de volgende definitie van traumagerelateerde problemen: Problemen op het gebied van gedrag, emoties, cognities, ontwikkeling en lichamelijke klachten die voortkomen uit (een) onverwerkte ingrijpende gebeurtenis(sen). Afhankelijk van het type ingrijpende gebeurtenis en de ernst van de stressreacties, kunnen stressreacties leiden tot ernstige problemen. Deze traumagerelateerde problemen kunnen verschillende uitingsvormen hebben op meerdere gebieden. Soms zijn traumagerelateerde problemen te herkennen als een stoornis. Maar traumagerelateerde problemen spelen nog vaker een rol bij ándere psychische problemen of comorbide stoornissen. Specifiek voor ingrijpende gebeurtenissen die herhaald of langdurig plaatsvinden binnen de context van een relatie, is dat deze een zeer breed scala aan problemen kunnen veroorzaken. Dit geldt ook voor enkelvoudige en meervoudige niet-interpersoonlijke gebeurtenissen, maar in mindere mate. Deze problemen uiten zich op het gebied van de geestelijke en lichamelijke gezondheid, zowel op de kinderleeftijd als op volwassen leeftijd.
Sommige kenmerken van de ingrijpende gebeurtenis, de jeugdige en de omgeving vergroten de kans op traumagerelateerde problemen. Daarom is het belangrijk om de volgende risicofactoren in ogenschouw te nemen:
- Type en ernst van de ingrijpende gebeurtenis.
- Was de jeugdige gescheiden van de ouder(s) tijdens of direct na de gebeurtenis?
- Hoe ernstig zijn de gevolgen van de gebeurtenis? Denk bijvoorbeeld aan blijvende schade, lichamelijk letsel of het verlies van dierbaren.
- Is er een verhoogde blootstelling aan beelden of andere informatie over de gebeurtenis door mediarapportage of juridische procedures? Blootstelling hieraan kan herinneringen reactiveren en nieuwe herinneringen vormen, wat de natuurlijke verwerking kan belemmeren.
- Was er sprake van veel stress tijdens of direct na de ingrijpende gebeurtenis (peritraumatische stress)? Veel emotionele stress tijdens de gebeurtenis kan zich uiten in paniekreacties of dissociatieve reacties, zoals een gevoel van vervreemding of verdoving, of het vergeten van gedeeltes van de gebeurtenis.
- Had de jeugdige al traumagerelateerde problemen naar aanleiding van (een) eerdere ingrijpende gebeurtenis(sen)? Het meemaken van meerdere ingrijpende gebeurtenissen (cumulatie) vergroot de kans op het ontwikkelen van psychopathologie.
- Was de jeugdige vóór de ingrijpende gebeurtenis al bekend met psychiatrische of psychosociale problemen? Heeft de jeugdige een kwetsbaar temperament of beperkte copingvaardigheden?
- Hoe beoordeelt de jeugdige de gebeurtenis en de eigen reacties? Een onredelijke interpretatie van de gebeurtenis kan leiden tot disfunctionele gevoelens en disfunctioneel gedrag.
- Reageerden de ouders sensitief op de jeugdige? Gebrek aan sensitiviteit verhoogt het risico.
- Hoe gingen de ouders zelf om met de ingrijpende gebeurtenis? Was er veel stress, paniek of dissociatie bij de ouders tijdens en direct na de gebeurtenis?
- Hebben de ouders ook klachten door deze of een eerdere ingrijpende gebeurtenis die zij of gezinsleden hebben meegemaakt? Hoe verloopt de traumaverwerking bij de ouders? Wanneer ouders last hebben van eerdere onverwerkte ingrijpende gebeurtenissen kan dat invloed hebben op het functioneren als opvoeder.
- Is er sprake van psychiatrische of psychosociale problemen bij ouders of gezinsleden? Als dit het geval is, kunnen ouders onvoldoende emotioneel beschikbaar zijn voor de jeugdige.
- Wat is het niveau van cognitieve en adaptieve vaardigheden van ouders en jeugdigen? Jeugdigen en ouders met een verstandelijke beperking kunnen meer moeite hebben zich aan te passen aan een nieuwe situatie.
- Is het functioneren van het gezin veranderd na de ingrijpende gebeurtenis? Wanneer gezinsleden van slag zijn, kunnen oude gezinspatronen niet meer aansluiten bij de nieuwe situatie, waardoor de jeugdige onvoldoende houvast kan ervaren.
- Zijn er sociale steunbronnen? Denk aan steun vanuit de familie, vriendenkring en buurt. Ook ondersteuning vanuit school is belangrijk. Een gebrek aan steun van anderen uit de omgeving kan nadelig zijn.
Sommige kenmerken van de ingrijpende gebeurtenis, de jeugdige en de omgeving beschermen tegen het ontwikkelen van traumagerelateerde problemen. De aanwezigheid van beschermende factoren en veerkracht bevorderen elkaar wederzijds.
- Waren de ouders of was er een andere hechtingsfiguur in de buurt? Waren deze in staat om de jeugdige te beschermen, te troosten en te helpen diens emoties te reguleren?
- Is er een volwassene die de jeugdige veiligheid kan bieden en kan troosten en beschermen?
- Beschikt de jeugdige over goede sociale, cognitieve en probleemoplossingsvaardigheden en een adequate impulscontrole?
- Heeft de jeugdige een positief zelfbeeld? Is de jeugdige extravert?
- Lukt het de jeugdige om de gebeurtenis op een redelijke manier te interpreteren?
- Zijn de ouders beschikbaar en ondersteunend? Kunnen zij adequaat omgaan met de situatie? Kunnen ze hun eigen stressreacties en die van gezinsleden adequaat hanteren? Kunnen zij, zo nodig, om steun vragen?
- Is er betrokkenheid en steun van de omgeving? Zowel de hoeveelheid beschikbare anderen als de kwaliteit van de relaties is hierbij relevant.
- Is de buurt veilig, is er cohesie binnen de gemeenschap, zit de jeugdige op een fijne, passende school, kan de jeugdige activiteiten ondernemen waarin hij zich competent kan voelen en zich kan uiten? En hoe is de sociaal-economische status?
Niet altijd worden traumagerelateerde problemen bij jeugdigen herkend. Eén van de redenen hiervoor is dat reacties op ingrijpende gebeurtenissen een overlap met andere stoornissen kunnen vertonen. Het drukke gedrag van een jeugdige kan bijvoorbeeeld toegeschreven worden aan Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Behoefte aan structuur en regelmaat of een verminderde contactname kunnen geïnterpreteerd worden als behorende bij een autismespectrumstoornis (ASS). Ook wanneer een verstandelijke beperking wordt vastgesteld, kunnen traumagerelateerde problemen over het hoofd worden gezien. Het is daarom noodzakelijk om als jeugdprofessional te vragen naar ingrijpende gebeurtenissen, traumagerelateerde problemen en het moment van ontstaan van de klachten. Voor jeugdprofessionals is het voldoende om de jeugdige, de ouders of opvoeders en andere betrokkenen uit de omgeving kort te bevragen over welke gebeurtenissen de jeugdige heeft meegemaakt. Jeugdigen vertellen doorgaans niet uit zichzelf over ingrijpende gebeurtenissen, door schuld- en schaamtegevoelens of vermijdingsgedrag, of doordat ze zich onvoldoende realiseren dat er sprake is van een ingrijpende gebeurtenis, wat het geval kan zijn bij chronische verwaarlozing of mishandeling. Het is daarom belangrijk om structureel te vragen naar ingrijpende gebeurtenissen en dit met enige regelmaat te herhalen.
Het is van belang dat de jeugdprofessional aan jeugdige en ouders uitlegt waarom het belangrijk is om te vragen naar ingrijpende gebeurtenissen. Het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen kan immers nu, maar ook later, tot klachten leiden. Dit is zeker het geval bij gebeurtenissen die niet aan het licht komen, waar de jeugdige alsnog last van kan krijgen.
Er zijn verschillende vragenlijsten beschikbaar om ingrijpende gebeurtenissen en stressreacties in kaart te brengen. In het kader van deze richtlijn, met als doel de signalering van traumagerelateerde problemen, zijn korte, screenende lijsten wenselijk.
- De Life Event Checklist voor de DSM-5 (LEC-5; Boeschoten et al., 2014) is een vragenlijst die zestien belangrijke gebeurtenissen bevraagt.
- Wanneer er sprake is van één of meer meegemaakte ingrijpende gebeurtenissen, is een nadere screening op traumagerelateerde (posttraumatische) symptomen met de Child Revised Impact of Events Scale (CRIES-13) aangewezen.
- Daarnaast is aan te bevelen om ook een algemenere vragenlijst af te nemen, die screent op psychische problemen en vaardigheden van jeugdigen, zoals de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ).
- Preventieve interventies na een ingrijpende gebeurtenis kunnen in verschillende fasen van de zorg worden ingezet.
Voor jeugdprofessionals, jeugdigen en ouders is het belangrijk dat er een inzichtelijke, volledige en betrouwbare rapportage ontstaat van de gesprekken en bevindingen. Maak voorafgaand aan de gesprekken duidelijke afspraken met jeugdige en ouders over welke informatie met ouders en andere betrokkenen gedeeld mag worden, op welk moment en met welk doel.
Een jeugdprofessional moet weten wanneer het nodig is om andere zorg in te schakelen. Dit is afhankelijk van de aard, de duur, de intensiteit en de complexiteit van de traumagerelateerde klachten van de jeugdige en het systeem. Als de jeugdprofessional twijfelt en behoefte heeft aan overleg en advies, kan deze voor consultatie terecht bij de jeugd-GGZ. Wanneer is er meer hulp nodig dan de ondersteuning van de jeugdprofessional zelf? Dat is het geval als er sprake is van een of meer van onderstaande punten:
- Als een jeugdige vier weken na de ingrijpende gebeurtenis nog geen afname in stressreacties laat zien. Stressreacties na een ingrijpende gebeurtenis zijn normaal, maar deze zouden wel moeten afnemen.
- Als de jeugdige zoveel last heeft van stressklachten dat het onverantwoord is om vier weken af te wachten, of als ‘het niet meer gaat’ voor de jeugdige zelf, het gezin of de klas. De jeugdige is bijvoorbeeld erg angstig, slaapt niet meer, durft niet naar school of moet steeds huilen;
- Verwijs ook eerder dan na vier weken als er sprake is van een opeenstapeling van risicofactoren en de jeugdige er niet op eigen kracht bovenop lijkt te komen;
- Verwijs ook eerder dan na vier weken als er sprake is van andere psychische stoornissen (comorbiditeit), bijkomende beperkingen (zoals een verstandelijke beperking) of als het kind nog heel jong is.
Als je het als jeugdprofessional nodig vindt om door te verwijzen, bespreek dit dan met de jeugdige, zijn ouders en je collega’s. Het is belangrijk om jeugdige en ouders goed te informeren over de verwijsmogelijkheden en goed te luisteren naar hun ideeën, verwachtingen en wensen. Deze zijn leidend in het hele proces. Om door te verwijzen is het niet nodig om te wachten tot de situatie van de jeugdige stabiel is. Voldoende motivatie bij jeugdige en ouders is van belang om te kunnen doorverwijzen.
Een behandelaar in de generalistische basis jeugd-GGZ of de (hoog)specialistische jeugd-GGZ doet een verdiepende anamnese en aanvullende diagnostiek. Als dit onderzoek het bestaan van traumagerelateerde problemen bij de jeugdige bevestigt, kan behandeling worden aangeboden. Veel instellingen voor generalistische basis jeugd-GGZ en specialistische jeugd-GGZ bieden effectieve traumabehandelingen. Traumabehandelingen worden gegeven door (kinder- en jeugd)psychologen NIP, orthopedagogen (generalist), GZ- en klinisch psychologen en kinder- en jeugdpsychiaters die een training voor de specifieke traumabehandeling hebben afgerond. Er zijn diverse nationale en internationale richtlijnen voor de behandeling van psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen bij jeugdigen. Voor elk type traumagerelateerde problemen, ongeacht de ernst of aard van de ingrijpende gebeurtenis, is een bewezen effectieve traumabehandeling aanbevolen. De bewezen effectieve behandelingen bij traumagerelateerde problemen die voldoen aan de diagnose PTSS (bij kinderen vanaf zeven jaar) zijn Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) en cognitieve gedragstherapie.
- Bij EMDR vertelt de jeugdige aan de therapeut in grote lijnen wat hij heeft meegemaakt. De therapeut vraagt de jeugdige om het verhaal als een film te laten afspelen en stil te zetten bij de herinnering die nu nog het naarst is en dat plaatje voor ogen te houden. Terwijl de jeugdige deze herinnering terughaalt en naar dat plaatje kijkt, volgt hij tegelijkertijd met de ogen de vingers van de therapeut of wordt hij op een andere manier afgeleid. De jeugdige moet dus twee dingen tegelijk doen. Dit helpt om de emotionele lading van de herinnering te verminderen.
- Bij cognitieve gedragstherapie maakt de jeugdige met de therapeut een traumaverhaal. Hierin komt te staan wat er precies gebeurd is en welke gevoelens en gedachten de jeugdige over de ingrijpende gebeurtenissen heeft. Samen bedenken ze manieren om beter om te gaan met deze gedachten en gevoelens. Het traumaverhaal wordt gedeeld met belangrijke anderen, zodat er gepraat wordt over wat de jeugdige heeft meegemaakt. Het doel van de behandeling is het verminderen of doen verdwijnen van de klachten en ervoor te zorgen dat de jeugdige beter om kan gaan met triggers die verwijzen naar de eerdere traumatische ervaringen.
- Bij exposure worden jeugdigen blootgesteld aan traumatische herinneringen (imaginaire exposure) en gerelateerde triggers of situaties.
- Bij schrijftherapie beschrijft de jeugdige wie hij is, wat hij heeft meegemaakt en de gevoelens en gedachten die hij daarbij heeft. Een voorbeeld van schrijftherapie is de methode WRITEjunior.
Add new contribution