Bulletpointsamenvatting bij de 3e druk van Brain and Behavior, Custom Edition UU van Kalat en Cacioppo et al.
- Wat is de oorsprong van de psychologie? - BulletPoints 1
- Wat houdt de studie naar biologische psychologie en gedrag in? - BulletPoints 0
- Wat zijn zenuwcellen en zenuwimpulsen? - BulletPoints 1
- Wat is de functie van synapsen? - BulletPoints 2
- Hoe is het zenuwstelsel opgebouwd? - BulletPoints 3
- Hoe hebben de hersenen zich genetisch gezien evolutionair ontwikkeld? - BulletPoints 4
- Wat is motoriek en hoe werkt het? - BulletPoints 7
- Wat voor inlvoed heeft slaap op het brein?- BulletPoints 8
- Welke invloed hebben hormonen op seksueel gedrag? - BulletPoints 10
- Hoe verhouden emoties, stress en gezondheid zich ten opzichte van elkaar? - BulletPoints 11
- Hoe werken de cognitieve functies in de hersenen? - BulletPoints 13
- Wat zijn mentale ziekten en hoe kun je deze indelen? - BulletPoints 14
- Welke psychologische, angst en paniekstoornissen zijn er? - BulletPoints 14
- Wat is de relatie tussen stress en gezondheid? - BulletPoints 16
- Bron
Wat is de oorsprong van de psychologie? - BulletPoints 1
Psychologie is de wetenschappelijke studie naar gedrag en mentale processen. Het vindt zijn oorsprong in twee disciplines: filosofie en de natuurwetenschappen. Eén van de belangrijkste vragen die gedeeld wordt door filosofen en psychologen is of de geest aangeboren is (nature) of gevormd wordt door ervaring (nurture).
Wilhelm Wundt wordt beschouwd als de eerste psycholoog. Volgens hem was de mentale ervaring een hiërarchie: de geest construeert een algehele perceptie op basis van bouwblokken van afzonderlijke zintuiglijke ervaringen en emotionele reacties. Titchener breidde dit idee uit in een theorie van structuralisme. Deze theorie stelt dat de geest opgebroken kan worden in de kleinste elementen van mentale ervaringen.
Vanaf de jaren ’50 werd het gebrek aan aandacht voor mentale processen uitgedaagd door wetenschappers uit verschillende gebieden. Dit leidde tot een cognitieve revolutie. Cognitie omvat de interne mentale processen, zoals informatieverwerking, denken, redeneren en probleemoplossing. Neisser noemde dit nieuwe onderzoeksveld de cognitieve psychologie. Door doorbraken in de computertechnologie konden cognitieve psychologen wiskundige en computermodellen gebruiken om onderzoek te doen naar mentale processen, die tot observeerbaar gedrag leidden. In de jaren ’90 leidde een samenwerking tussen cognitieve en biologische psychologen tot het nieuwe veld van de cognitieve neurowetenschappen, die zoekt naar hersenstructuren en -functies die betrokken zijn bij informatieverwerking.
De evolutionaire psychologie is een speciaal onderdeel van het biologische perspectief en richt zich op de vraag hoe onze fysieke structuur en gedrag gevormd zijn door de bijdragen ervan aan de overleving van de mens. Dit perspectief is een monderne versie van het functionalisme van James. De evolutionaire psychologie gaat ervan uit dat ons huidige gedrag is ontstaan, omdat het de kansen op overleven en reproductie voor onze voorouders heeft vergroot.
Wat houdt de studie naar biologische psychologie en gedrag in? - BulletPoints 0
De biologische psychologie probeert een link te leggen tussen de opbouw van de hersenen en het gedrag dat een organisme vertoont. Het is de studie van fysiologische, evolutionaire en ontwikkelingsmechanismen van gedrag en ontdekking. Het is dus niet enkel een onderzoeksveld, maar ook een standpunt. Wij gedragen ons door bepaalde hersenmechanismen, welke we hebben ontwikkeld omdat voorgaande dieren met deze mechanismen hebben overleefd en zich beter hebben gereproduceerd dan dieren met andere mechanismen. Om de link te kunnen leggen tussen de hersenen en het gedrag, is kennis van (de verschillende delen van) de hersenen nodig. Een aangezicht van de hersenen van bovenaf heet het dorsale gezichtspunt. Van onderaf wordt het gezichtspunt het ventrale gezichtspunt genoemd. Op microscopisch niveau vinden we twee soorten cellen: neuronen en glia. Neuronen zenden boodschappen naar elkaar en naar de spieren en klieren; deze verschillen enorm in grootte, vorm en functies. De glia zijn kleiner dan neuronen en zij wisselen geen informatie over grote afstanden uit. De activiteiten van deze twee soorten cellen produceren vele soorten gedrag en ervaringen.
Tinbergen onderscheidt vier soorten biologische verklaringen voor gedrag:
De ontogenetische verklaring geeft een beschrijving van hoe gedrag of een hersenstructuur zich ontwikkelt binnen een organisme. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de invloed van genen, voeding, ervaringen en interacties hiertussen.
De fysiologische verklaring legt een verband tussen de fysiologische toestand van de hersenen, andere organen en het gedrag.
De functionele verklaring probeert te achterhalen waarom gedrag of een hersenstructuur zich op een bepaalde manier ontwikkeld heeft. Genetische drift is een proces waarbij in een kleine populatie een gen zich ‘per ongeluk’ doorgeeft via voortplanting, en waardoor op den duur een hele groep mensen of een bevolkingsgroep een afwijkend (positief, negatief of neutraal) gen heeft.
De evolutionaire verklaring relateert gedrag of een hersenstructuur aan de evolutionaire geschiedenis van een soort.
Ook onderzoekers worden vaak getergd door wat het ethisch debat genoemd wordt: waarom kunnen experimenten die niet op mensen kunnen worden uitgevoerd vanwege ethische redenen wel op dieren worden uitgevoerd? Er zijn twee stromingen met betrekking tot proefdieren. De ene stroming is fel tegen het gebruik van proefdieren, dit zijn de abolitionisten. Volgens hen hebben dieren dezelfde rechten als mensen en kan je daarom geen dierproeven uitvoeren. De andere stroming, de minimalisten, vindt onderzoek op dieren soms wel nodig, maar het moet wel zo weinig mogelijk gebeuren. Onderzoekers geloven dat ten minste bepaald dierenonderzoek gerechtvaardigd is omdat het bijdraagt aan ‘een groter goed’. De legale standaard legt de nadruk op de drie “R’s”:
Reductie (reduction) van het aantal dieren dat gebruikt wordt;
Vervanging (replacement) van dieren door computermodellen of andere dierenvervangers;
Welgemanierdheid (refinement) zodat pijn en oncomfortabele situaties vermeden kunnen worden.
Wat zijn zenuwcellen en zenuwimpulsen? - BulletPoints 1
Het menselijke (en ook het dierlijke) lichaam is opgebouwd uit cellen. Deze cellen zijn omgeven door een membraan of plasmamembraan dat sommige stoffen wel, en andere niet doorlaat. Voorbeelden van stoffen die wel worden doorgelaten zijn water, zuurstof, calcium, natrium, kalium en chloride. Het membraan is opgebouwd uit twee lagen vetmoleculen die vrij zijn om langs elkaar te stromen. Binnen het membraan bevindt zich het cytoplasma. Alle cellen, de rode bloedcellen van zoogdieren uitgezonderd, hebben een kern (nucleus). Dit is de structuur waarin de chromosomen zich bevinden. Binnen de mitochondria genereren de cellen via stofwisseling de noodzakelijke energie waarbij ze afhankelijk zijn van zuurstof en brandstof. In de ribosomen worden proteïnen samengesteld die onder meer dienen als bouwmateriaal voor de cel en die verschillende chemische reacties genereren. Het endoplasmisch reticulum is een buisjesnetwerk dat zorgt voor de verplaatsing van proteïnen.
In tegenstelling tot neuronen geven gliacellen geen informatie door aan andere cellen, maar ze wisselen wel chemicaliën uit met naburige neuronen. Ze zijn onder te verdelen in diverse soorten met verschillende functies. De stervormige astrocyten wikkelen zich rond de presynaptische uiteinden van een groep axonen die gerelateerd zijn in functie. Astrocyten nemen chemicaliën op die vrijgelaten zijn door axonen en zorgen ervoor dat deze weer terugkomen in de axonen. Een astrocyt maakt het mogelijk dat axonen boodschappen kunnen verzenden in golven. Ze verwijderen restmateriaal dat ontstaat als neuronen doodgaan en bovendien controleren ze de bloedstroom naar verschillende hersengebieden. Mogelijk laten ze ook chemicaliën vrij die de activiteiten van nabije neuronen wijzigt, maar dit is niet helemaal zeker. Microglia functioneren als een deel van het immuunsysteem, zij verwijderen overbodig materiaal. Oligodendrocyten in de hersenen en het ruggenmerg, en Schwanncellen in het perifere zenuwstelsel, spelen een rol bij de opbouw van de myelineschede van sommige axonen. Radiale gliacellen sturen de migratie van neuronen en dendrieten tijdens de embryonale ontwikkeling. Na deze ontwikkeling differentiëren de meeste radiale gliacellen in neuronen en in mindere mate in astrocyten en oligodendrocyten.
Het membraan van een neuron onderhoudt een elektrische gradiënt; een verschil in elektrische lading binnen en buiten het membraan. Bij afwezigheid van verstoring van buitenaf is er sprake van een elektrische polarisatie. Polarisatie betekent dat er een verschil bestaat in elektrische lading tussen twee locaties. Het neuron heeft in rust een licht negatieve lading, de rustpotentiaal (polarisatie). Deze rustpotentiaal is -70 mV. Dit wordt veroorzaakt door een ongelijke verdeling van ionen binnen en buiten het membraan. Het verschil in voltage in een rustend neuron wordt de rustpotentiaal genoemd. De rustpotentiaal kan worden gemeten met behulp van een micro-elektrode.
Drie belangrijke dingen om te onthouden over de actiepotentiaal, zijn:
Op het begin zit natrium vaak buiten de neuron, en kalium binnenin de neuron.
Als het membraan gedepolariseerd wordt, openen de kanalen in het membraan zich.
Op de top van de actiepotentiaal gaan de natriumkanalen dicht.
Wat is de functie van synapsen? - BulletPoints 2
Sherrington verrichte onderzoek naar reflexen; automatische spierreacties op stimuli. Het circuit van een sensorisch neuron naar een respons van een spier wordt een reflexboog genoemd. Als neuronen onderling gescheiden zijn, heeft een reflex communicatie tussen verschillende neuronen nodig. Sherrington observeerde verschillende eigenschappen van reflexen die de indruk gaven dat er speciale processen plaatsvinden in de verbindingen tussen neuronen:
Reflexen zijn langzamer dan geleiding via axonen.
Verschillende zwakke stimuli die gepresenteerd worden op enigszins verschillende plaatsen of tijden produceren sterkere reflexen dan een enkele stimulus doet.
Wanneer een stel spieren gespannen wordt, ontspant een ander stel zich.
Voor het begrijpen van biologische psychologie is het van belang om de chemische gebeurtenissen in de synaps te begrijpen. Dit zijn de belangrijkste gebeurtenissen:
Het neuron zorgt voor de synthese van chemicaliën die als neurotransmitters dienen. Kleinere neurotransmitters worden gesynthetiseerd in de uiteinden van de axonen en neuropeptiden in het cellichaam.
Het neuron transporteert de neuropeptiden naar de dendrieten. Actiepotentialen maken het mogelijk dat calcium de cel binnenkomt. Calcium zorgt voor het vrijlaten van neurotransmitters vanuit de uiteinden van de axonen in de synaptische spleet.
Neurotransmitters hechten zich aan de receptoren en veranderen de activiteit van het post-synaptische neuron.
De neurotransmittermoleculen komen los van de receptoren.
Neurotransmitters worden heropgenomen in het presynaptische neuron voor recycling of verspreiden wijdverbreid.
Post-synaptische cellen laten retrograde transmitters los om verdere loslating van neurotransmitters te controleren.
De hersenen hebben verschillende soorten receptoren. Receptoren verschillen in hun chemische eigenschappen, hun reacties op drugs en de rol die ze spelen in gedrag. Hierdoor kunnen er medicijnen ontwikkeld worden die een gespecialiseerd effect hebben op het gedrag. Een bepaalde receptor kan verschillende effecten hebben op verschillende mensen, omdat er verschillen bestaan tussen de honderden proteïnen die geassocieerd zijn met een synaps. Mensen kunnen genetisch op vele manieren verschillen, wat de invloed op het gedrag betreft.
Hoe is het zenuwstelsel opgebouwd? - BulletPoints 3
Wanneer plaatsen in het zenuwstelsel worden aangeduid kom je de volgende termen vaak tegen, waarbij wordt uitgegaan van viervoeters:
Anterior: naar voren (richting het hoofd);
Posterior: naar achteren (richting de voeten);
Dorsaal: naar boven (de rugkant);
Ventraal: naar onderen (de buikkant);
Superieur: boven een ander deel;
Inferieur: onder een ander deel;
Lateraal: naar de zijkant, vanaf de middenlijn;
Mediaal: naar de middellijn, vanaf de zijkanten;
Proximaal: dicht bij het punt van herkomst of hechting georganiseerd;
Distaal: verder weg van het punt van herkomst of hechting georganiseerd;
Ipsilateraal: aan dezelfde kant van het lichaam;
Contralateraal: aan de tegenovergestelde kant van het lichaam;
Sagittaal vlak: het vlak dat hersenstructuren laat zien vanaf de zijkant;
Coronaal/frontaal vlak: het vlak dat hersenstructuren laat zien vanaf de voorkant;
Horizontaal/transversaal vlak: het vlak dat hersenstructuren laat zien vanaf de bovenkant.
De bovenkant van de middenhersenen wordt de vierheuvelenplaat genoemd (tectum; dak) en heeft aan beide kanten een uitstulping: de colliculus superior en de colliculus inferior. Allebei deze uitstulpingen zijn belangrijk voor zintuiglijke informatie − de colliculus superior met name voor visie en de colliculus inferior voor horen. Onder de vierheuvelenplaat bevindt zich het tegmentum (vloerkleed). Het bevat de kernen van de derde en vierde hersenzenuw en gedeeltes van de reticulaire formatie. Daarnaast bevat het de extensies van de paden tussen de voorhersenen en het ruggenmerg of de achterhersenen. De substantia nigra geeft de aanleiding tot een dopamine-bevattend pad, dat zorgt voor gereedheid voor beweging. Dit zijn de belangrijkste hersenzenuwen en hun functies:
Olfactory: reukvermogen;
Optisch: visie;
Oculomotor: controle van oogbewegingen en samentrekking van de pupillen;
Trochlear: controle van oogbewegingen;
Trigeminal: gevoel in het gezicht en controle van de kaakspieren;
Abducens: controle van oogbewegingen;
Faciaal: smaak op twee derde van de tong, controle van gezichtsuitdrukkingen, huilen, speeksel en verdunning in de bloedvaten van het hoofd;
Statoacoustisch: gehoor en evenwicht;
Glossopharyngeal: smaak en andere sensaties in de keel, controle over slikken, speeksel en keelbewegingen tijdens praten;
Vagus: gevoel in de nek, controle van de keel, zenuwen naar de darmen en andere organen;
Accessory: controle van nek- en schouderbewegingen;
Hypoglossaal: controle van de tongspieren.
De cerebrale cortex is het meest belangrijke deel van de hersenen van zoogdieren. De cerebrale cortex wordt ook wel hersenschors genoemd en bestaat uit laagjes cellen op de buitenkant van de cerebrale hersenhelften. Deze cellen zijn de grijze massa en de axonen die de neiging hebben zich naar binnen de witte massa te vormen. Neuronen in elke hersenhelft communiceren met elkaar via twee bundels van axonen: het corpus callosum en het kleinere commisura anterior. De cerebrale cortex vormt een groter deel in de hersenen van primaten (apen en mensen).
De belangrijkste categorieën van methoden om hersenfuncties te onderzoeken zijn:
De effecten van hersenletsel onderzoeken;
De effecten van het stimuleren van een hersengebied vastleggen;
Breinactiviteiten vastleggen tijdens gedrag;
Anatomie van de hersenen met het gedrag correleren.
Hoe hebben de hersenen zich genetisch gezien evolutionair ontwikkeld? - BulletPoints 4
Een chromosoom is een draadvormige structuur in de celkern, drager van erfelijke eigenschappen. Chromosomen worden zichtbaar tijdens de kerndeling. Zij bestaan voornamelijk uit desoxyribonucleïnezuur (DNA) en eiwitten. Men neemt aan dat de (onzichtbare) grondvorm van het chromosoom een zeer lange, dunne draad is, die door spiralisering en oprolling korter en dikker wordt. Het DNA in de chromosomen bevat de code voor de erfelijke eigenschappen. De mens heeft in zijn cellen 23 chromosomenparen, namelijk 44 chromosomen waarvan er telkens twee gelijk zijn, en de geslachtschromosomen waarvan er niet twee gelijk zijn: een X- en een Y-chromosoom (man) of twee X-chromosomen (vrouw). De genen die zich bevinden in de geslachtschromosomen staan bekend als sekse-gerelateerde genen. Een voorbeeld van een sekse-gerelateerd gen is het recessieve gen voor kleurenblindheid. Een man met dit gen op zijn X-chromosoom kan het verschil tussen rood en groen niet goed zien omdat hij geen andere X-chromosoom heeft. Een vrouw heeft dit tekort alleen als ze dat recessieve gen op allebei haar X-chromosomen heeft. Alle andere genen zijn autosomale genen. Het menselijke Y-chromosoom heeft genen voor 27 proteïnes en het menselijke X-chromosoom heeft genen voor ongeveer 1500 proteïnes. Y-chromosomen zijn klein en dragen een paar andere genen die ervoor zorgen dat het individu zich als een man ontwikkelt. Wanneer biologen spreken over sekse-gerelateerde genen hebben ze het meestal over X-chromosomen. Er bestaan ook sekse-gelimiteerde genen. Deze komen in beide seksen voor, maar hebben slechts in één sekse effect (of ten minste in de een meer effect dan in de ander).
Er bestaat een aantal misvattingen over evolutie die tegelijkertijd de principes van evolutie duidelijker maken:
Sommige mensen denken dat een bepaald lichaamsdeel dat of een bepaalde functie die niet wordt gebruikt, in volgende generaties ook in mindere mate doorgegeven zal worden. Zo denken sommige mensen dat onze kleine teen zo klein is, omdat we hem niet gebruiken en dat de kleine tenen van onze kinderen nog kleiner zullen zijn. Dit idee komt van Jean Lamarck. Lamarckische evolutie houdt in dat verworven kenmerken geërfd kunnen worden. Er zijn echter nooit bewijzen gevonden voor de Lamarckische evolutie.
De evolutie van de mens zou volgens sommigen gestopt zijn. Dit is niet het geval.
Evolutie hoeft niet noodzakelijk verbetering te betekenen. Evolutie verbetert de fitness van de soort. Dit is het aantal kopieën van iemands genen. Het verhoogt dus de kans dat jouw genen worden doorgegeven. Dit kunnen goede genen zijn, maar ook slechte. Een gen dat zich verspreid is fit, dus als je je familieleden helpt verhoogt dit je fitness. Een pauw heeft veel aan zijn mooie staart als er vrouwtjes zijn, maar hij valt er ook erg mee op bij prooidieren.
Een andere misvatting en bijbehorende vraag is of evolutie vooral het individu of de soort ten goede komt? Deze vraag kan beantwoord worden met ‘geen van beiden’. Evolutie komt namelijk vooral de genen ten goede. Je genen gebruiken jou dus om zichzelf te reproduceren. Natuurlijke selectie kan daarom niet beter werken voor een gen dat de soort ten goede komt, terwijl het individuen juist niet ten goede komt.
Neurowetenschappers onderscheiden de volgende processen in de ontwikkeling van neuronen: proliferatie, migratie, differentiatie, myelinisatie en synaptogenese. Proliferatie is de productie van nieuwe cellen. Sommige cellen in de hersenen worden stamcellen, die blijven delen, anderen worden neuronen en gliacellen. Proliferatie van neuronen is overeenkomstig in verschillende vertebraten, behalve in het aantal celdelingen. De hersenen van mensen verschillen vooral van die van chimpansees omdat menselijke neuronen langer prolifereren. Migratie betekent dat cellen zich gaan verplaatsen. De snelheid en manier van verplaatsen kunnen per neuron verschillen. De chemicaliën immunoglobine en chemokine leiden de migratie van neuronen. In het begin lijkt een neuron op elke andere cel. Langzaam differentieert het neuron, waarbij axonen en dendrieten worden gevormd. Vaak trekt een migrerend neuron zijn groeiende axon mee als een staart, terwijl het uiteinde al op of bij zijn doel blijft. Nadat een migrerend neuron zijn bestemming heeft bereikt, beginnen zijn dendrieten zich te vormen. Een latere en langzamere fase is myelinisatie, waarbij glia de vettige, isolerende schedes produceren die transmissies in axonen mogelijk maken. Myeline vormt zich eerst in het ruggenmerg en daarna in de hersenen. Myelinisatie gaat langzaam nog tientallen jaren door. Synaptogenese is het vormen van synapsen. Dit proces begint voor de geboorte, maar blijft het hele leven doorgaan. Het proces vertraagt in oudere mensen.
Hersenbeschadiging kan worden veroorzaakt door tumoren, infecties, blootstelling aan straling of andere giftige substanties en door degeneratieve aandoeningen. Bij jongeren is vaak sprake van gesloten hoofdletsel dat veroorzaakt wordt door een klap op het hoofd, als resultaat van bijvoorbeeld een ongeluk of een aanval.
Wat is motoriek en hoe werkt het? - BulletPoints 7
Elke beweging van een dier hangt af van spieren. Er zijn drie categorieën spieren te onderscheiden:
Gladde spieren: controleren het spijsverteringssysteem en andere organen.
Dwarsgestreepte of skeletspieren: controleren beweging van het lichaam in relatie tot de omgeving.
Hartspieren: hebben eigenschappen die tussen die van gladde en dwarsgestreepte spieren in zitten.
Dankzij het werk van Fritsch en Hitzig (1980) weten neuropsychologen dat directe stimulatie van de primaire motorcortex bewegingen uitlokt. De motorcortex stuurt geen directe signalen naar de spieren, maar zijn axonen lopen wel tot de hersenstam en het ruggenmerg, die impulsen aanmaken die de spieren controleren. De cerebrale cortex is met name belangrijk voor complexe acties. Onderzoekers die de motorcortex van laboratoriumdieren bestudeerden met behulp van het stimuleren van neuronen met korte elektrische impulsen, vonden jarenlang als resultaat korte bewegingen van geïsoleerde spieren. Latere onderzoekers vonden andere resultaten omdat ze niet 50 milliseconden lang maten, maar een halve seconde. Nu lokten de impulsen complexe patronen van beweging uit. In de meeste gevallen geeft de motorcortex een bevel over de uitkomst en laat het ruggenmerg en andere gebieden de juiste combinatie van spieren zoeken. De primaire motorcortex is actief als mensen de intentie hebben om een beweging te maken.
Boodschappen vanuit de hersenen moeten uiteindelijk het ruggenmerg en de medulla bereiken, die de controle hebben over de spieren. Beschadiging of ziektes van het ruggenmerg zorgen voor verslechtering van de controle over spieren. Paden van de cerebrale cortex naar het ruggenmerg worden de corticospinale tractussen genoemd. Een tractus is een bundel van gemyeliniseerde axonen binnen het centrale zenuwstelsel. We hebben twee soorten corticospinale tractussen:
De laterale corticospinale tractus is een bundel axonen van de primaire motorcortex, omliggende gebieden en de rode nucleus. De rode nucleus is een gebied in de middenhersenen dat voornamelijk verantwoordelijk is voor het controleren van de armspieren. Axonen van de laterale tractus reiken vanaf de motorcortex naar hun doelneuronen in het ruggenmerg. In uitstulpingen van de medulla die pyramiden worden genoemd, kruist de laterale tractus naar de contralaterale zijde van het ruggenmerg. De laterale tractus wordt ook wel de pyramidale tractus genoemd en controleert bewegingen in perifere gebieden, zoals de handen en voeten. Het is niet duidelijk waarom elke hersenhelft de contralaterale zijde van het lichaam controleert.
De mediale corticospinale tractus bestaat uit axonen vanuit verschillende delen van de cerebrale cortex, de vierheuvelenplaat, de reticulaire formatie en de vestibulaire nucleus. De vestibulaire nucleus ontvangt input van het vestibulaire systeem. De axonen van de mediale tractus gaan naar beide zijden van het ruggenmerg. De mediale tractus controleert bewegingen van de nek, schouders en de romp en is daardoor ook betrokken bij bewegingen zoals lopen, omdraaien en buigen. De functies van de tractussen zijn eenvoudig te onthouden: de laterale tractus controleert spieren in het laterale deel van het lichaam, de mediale tractus in de mediale delen van het lichaam. Ook is het belangrijk om te weten dat voelen essentieel is voor beweging.
De ziekte van Huntington is een ernstige neurologische aandoening. De motorische symptomen beginnen meestal met zenuwtrekjes in het gezicht en de armen en worden opgevolgd door bevingen in andere delen van het lichaam die zich ontwikkelen tot kronkelingen. De bevingen staan vrijwillige bewegingen steeds meer in de weg. Met name de mogelijkheid om nieuwe vaardigheden aan te leren en te verbeteren is verslechterd. De stoornis wordt geassocieerd met geleidelijk verspreide hersenschade, met name in de caudate nucleus, het putamen en de globus pallidus maar ook in de cerebrale cortex. Mensen met de ziekte van Huntington hebben ook vaak last van psychologische stoornissen. Soms krijgen ze de (verkeerde) diagnose schizofrenie. Huntington komt vooral voor bij mensen tussen de 30 en 50 jaar, maar kan ook op jonge leeftijd beginnen. Als de symptomen zich voordoen, worden ze steeds erger tot ze uiteindelijk leiden tot de dood.
Wat voor inlvoed heeft slaap op het brein?- BulletPoints 8
- Zowel mensen als dieren vertonen bepaald gedrag met een zekere regelmaat. Er is daarbij sprake van een biologisch ritme. Het menselijk lichaam heeft een biologisch ritme voor slapen en wakker zijn.
De biologische klok is afhankelijk van de nucleus suprachiasmaticus (SCN), het deel van de hypothalamus dat boven het optische chiasme ligt. De SCN zorgt voor de belangrijkste controle over de circadiane ritmes van slaap en temperatuur. Als de SCN wordt beschadigd, worden de ritmes minder constant en zijn ze niet langer aangepast aan omgevingspatronen van licht en donker. Het SCN produceert circadiane ritmes op een manier die niet aangeleerd is, maar die wordt gecontroleerd door genen. Neuronen van de SCN produceren impulsen met een circadiaan ritme, zelfs na verwijdering uit het oorspronkelijke brein. Een enkele, geïsoleerde SCN-cel kan het circadiane ritme in stand houden, ook al zorgt interactie tussen cellen voor een preciezer ritme.
Slaap is een staat die het brein actief produceert en het wordt gekarakteriseerd door een afname van hersenactiviteit en reacties op stimuli. Coma, daarentegen, is een lange periode van onbewust zijn, veroorzaakt door hersenschuddingen, beroertes of ziektes. Je kunt een persoon die slaapt wel wakker maken, maar iemand in coma niet. Tijdens een vegetatieve staat wisselt een persoon tussen periodes van slaap en gematigde opwinding, maar in beide staten heeft de persoon geen bewustzijn van de omgeving. Een minimale staat van bewustzijn is een stadium hoger, met zo nu en dan periodes van zinvolle acties en een begrensde hoeveelheid spraak en begrip. Hersendood is een conditie zonder tekenen van hersenactiviteit of reacties op stimuli.
Slaap heeft veel verschillende functies. Het heeft daarom ook grote gevolgen als je te weinig slaap krijgt. Mensen kunnen door een slaaptekort bijvoorbeeld mentale stoornissen ontwikkelen of al bestaande symptomen verergeren.
Welke invloed hebben hormonen op seksueel gedrag? - BulletPoints 10
Over het algemeen zijn er veel verschillen te vinden tussen de hersenen van mannen en vrouwen. Sommige hersendelen beslaan een groter deel van de hersenen bij mannen, en vice versa. De mechanismen die deze verschillen veroorzaken, verschillen per hersengebied. Bij mensen produceert testosteron zijn organiserende effecten zelf in de thalamus. Bij mannelijke knaagdieren wordt testosteron binnen hersencellen omgezet tot estradiol, waardoor hun ontwikkeling mannelijker wordt. Bij vrouwelijke knaagdieren is dat niet het geval. Tijdens de vroege gevoelige periode hebben ze een alfa-foetoproteïne (AFP), een stof die niet bij volwassen zoogdieren voorkomt. Deze stof bindt met estradiol en voorkomt dat de foetus erdoor beïnvloed wordt. Testosteron bindt niet aan AFP, waardoor enzymen het op strategische plaatsen om kunnen zetten in estradiol.
Mannen en vrouwen verschillen naast het seksuele gedrag ook op andere manieren van elkaar. Bijna al die verschillen variëren per cultuur en vaak overdrijven mensen de verschillen tussen de twee geslachten. Toch zijn sommige trends consistent. Prenatale estrogenen en androgenen beïnvloeden veel aspecten van het brein, inclusief welke neuronen overleven en welke synapsen er gevormd worden. Zowel androgenen als estrogenen stimuleren hersengebieden die belangrijk zijn voor het geheugen. Sommige hersengebieden zijn relatief gezien groter bij mannen en andere zijn groter bij vrouwen. De verschillen komen niet doordat mannen gemiddeld gezien groter zijn dan vrouwen. Echter, de meeste mensen hebben typische mannen-patronen in een gebied en typische vrouwen-patronen in een ander gebied. Hersenverschillen moeten ook niet aan verschil in gedrag gerelateerd worden. In de meeste gevallen is het zo dat de relatie tussen de hersenverschillen en verschillen in gedrag gebaseerd is op speculatie.
Individuen die een mix van man en vrouw lijken te zijn worden hermafrodieten genoemd. Een echte hermafrodiet heeft testikels aan de ene kant van het lichaam en eierstokken aan de andere kant van het lichaam, of een mix van testikel- en eierstokweefsel aan beide kanten van het lichaam. Daarnaast kunnen mannen met lage testosteronniveaus zich vrouwelijker ontwikkelen, en kunnen vrouwen met hoge testosteronniveaus zich mannelijker ontwikkelen. De meest voorkomende oorzaak voor deze conditie is het adrenogenitaal syndroom (CAH); over-ontwikkeling van de bijnieren vanaf de geboorte. Normaal gesproken hebben de bijnieren een negatieve feedbackrelatie met de hypofyse. De hypofyse scheidt adrenocorticotropisch hormoon (ACTH) uit, dat de bijnieren stimuleert. Cortisol, geproduceerd in de bijnieren, geeft feedback om de vrijlating van ACTH te verminderen. Soms kunnen mensen niet genoeg cortisol produceren, waardoor de bijnieren meer andere hormonen gaan uitscheiden, waaronder testosteron. Mensen waarbij de seksuele ontwikkeling tussen die van man en vrouw inzit of tweeledig is, worden interseksueel genoemd.
Hoe verhouden emoties, stress en gezondheid zich ten opzichte van elkaar? - BulletPoints 11
Emotie is een lastig onderwerp, omdat het bewuste gevoelens impliceert die we niet kunnen observeren. Daarom concentreren biologische psychologen zich met name op emotioneel gedrag, dat wel observeerbaar is. Psychologen definiëren emotie in termen van vier componenten: cognities, gevoelens, acties, en fysieke veranderingen. Gevoelens staan het meest centraal in ons concept van emotie.
Veel van de opvallende emotionele gedragingen die je bij dieren kan observeren, kunnen ondergebracht worden op het continuüm van vechten of vluchten. Dit is logisch, aangezien angst en boosheid sterk aan elkaar gerelateerd zijn.
Angst kan in bepaalde situaties een zeer nuttige emotie zijn, die mensen bijvoorbeeld doet wegvluchten van een gevaarlijke bedreiging. Angst bestaat in verschillende gradaties, van zeer extreem, zoals bij een paniekaanval, tot meer gematigd waarbij men soms niet van angst, maar van zorgen spreekt. Hoewel het dus een nuttige emotie kan zijn, kan het optreden als er in de omgeving eigenlijk geen aanleiding toe is en mensen hinderen in hun dagelijkse activiteiten. Een schrikeffect (‘startle reflex’) is een respons op een plotseling hard geluid en het wordt heel snel verwerkt. Dit wordt mogelijk gemaakt door een snel pad vanaf de oren naar cellen in de pons die zorgen voor het aanspannen van je nekspieren. Je huidige humeur en de huidige situatie hebben invloed op je reactie. Als je een stimulus aanbiedt voor het horen van een hard geluid en deze stimulus verhoogt het schrikeffect, veroorzaakt de stimulus angst. De amygdala is het belangrijkst voor het schrikeffect. Schade aan de amygdala belemmert het leren van angstreacties meer dan het behoud van angstreacties die eerder waren geleerd.
Gedragsgeneeskunde (‘behavior medicine’) legt de nadruk op de effecten op de gezondheid van voeding, roken, beweging, stressvolle gebeurtenissen en ander gedrag. We accepteren dat emoties de ziektes en het herstel daarvan beïnvloeden.
Hoe werken de cognitieve functies in de hersenen? - BulletPoints 13
De linkerhersenhelft van de cerebrale cortex is verbonden met huidreceptoren en spieren, met name met die aan de rechterkant van het lichaam. De rechterhersenhelft is met name verbonden met de huidreceptoren en spieren van de linkerkant van het lichaam. Beide hersenhelften sturen de rompspieren en gezichtsspieren aan. De rechterhersenhelft ziet alleen de linkerkant van de wereld, de linkerhelft de rechterkant. Auditieve informatie komt van beide oren, maar net iets meer van het contralaterale (tegenovergestelde) oor. Reuk en smaak worden niet gekruist verwerkt. Niemand weet waarom elke hersenhelft de contralaterale zijde van het lichaam bestuurt. Het corpus callosum is een bundel axonen die de twee hersenhelften met elkaar verbindt. De twee hersenhelften zijn niet elkaars spiegelbeeld. Voor de meeste mensen is de linkerhersenhelft gespecialiseerd in taal. Lateralisatie is de verdeling van functies tussen de twee hemisferen; de verschillen in specialisatie tussen de beide hersenhelften.
De meeste theorieën die verklaren waarom mensen taal ontwikkeld hebben vallen uiteen in twee categorieën:
We hebben taal ontwikkeld als bijproduct van algemene hersenontwikkeling.
We hebben taal ontwikkeld als een hersenspecialisatie.
Met het mind-body probleem vragen we ons af wat de relatie is tussen geest en brein. Bij dit probleem zijn twee denkwijzen ontstaan: het dualisme en het monisme. Dualisten zijn er van overtuigd dat geest en lichaam verschillende soorten stof zijn die zelfstandig bestaan. Descartes was een aanhanger van het dualisme. Wel stelde hij dat geest en hersenen communiceren op één punt, de pijnappelklier. Het dualisme is in strijd met een van de hoekstenen van de natuurkunde, bekend als de wet van het behoud van materie en energie: voor zover wij kunnen nagaan, is het totale bedrag van materie en energie in het heelal is vastgesteld sinds de oerknal, toen het allemaal is ontstaan. Materie kan worden omgezet in energie of energie in materie, maar geen van beiden komt uit het niets of verdwijnt in het niets. Aangezien materie alleen verandert wanneer andere materie en energie daar naar handelen, kan een geest dat niet is opgebouwd uit materie of energie niet alles laten gebeuren, met inbegrip van spierbewegingen. Het monisme is overtuigd dat het universum maar uit één stof bestaat. Er zijn verschillende vormen binnen het monisme:
Materialisme. Alles wat bestaat is materieel of fysiek. Bij eliminatief materialisme zijn mensen ervan overtuigd dat mentale gebeurtenissen niet bestaan, elke folk psychologie gebaseerd op gedachten en mentale activiteit is principieel onjuist.
Mentalisten denken dat alleen de geest echt bestaat en de fysieke wereld niet kan bestaan tenzij een geest ervan op de hoogte was.
Identiteit positie. Mentale processen en bepaalde breinprocessen zijn hetzelfde maar in verschillende termen beschreven.
Wat zijn mentale ziekten en hoe kun je deze indelen? - BulletPoints 14
- Een drug die het effect van een neurotransmitter blokkeert heet een antagonist; een drug die effecten nabootst of versterkt noemt men een agonist. Een gemixte agonist-antagonist is een agonist voor de ene neurotransmitter en een antagonist voor een andere. Drugs beïnvloeden synapsen op vele manieren; ze kunnen de synthese van een neurotransmitter doen toenemen of verminderen, ervoor zorgen dat neurotransmitter uit de transportblaasjes lekt, ervoor zorgen dat de transortblaasjes meer neurotransmitters loslaten, de heropname ervan verminderen, de afbraak ervan blokkeren of op postsynaptische receptoren werken. Onderzoekers zeggen dat een drug een affiniteit heeft voor een receptor als hij zich eraan bindt, zoals een sleutel dat heeft met een slot. De efficiëntie van een drug is zijn neiging om de receptor te activeren. De meeste drugs beïnvloeden verschillende receptoren.
Drugs hebben invloed op de synapsen op verschillende manieren, en ook tijdens verschillende momenten in de ontwikkeling. Hier zijn verschillende soorten mechanismen bij betrokken. Olds en Milner deden een experiment met ratten waarbij ze ratten in dozen neerzetten waar ze een hendel in konden drukken om zelfstimulatie van het brein te produceren. Latere onderzoekers vonden dat ratten hun best deden om die gebieden te activeren die axonen hadden die – direct of indirect - de vrijlating van dopamine in de nucleus accumbens verhoogden. Ook seks, gokken, videogames en drugs verhogen de vrijlating van dopamine. Dit in tegenstelling tot mensen met een depressieve stoornis, die een veel mindere reactie dan normaal in de nucleus accumbens laten zien. Volgens Berridge en Robinson is dopamine in de nucleus accumbens gerelateerd aan hoe graag je iets wilt en niet per se aan hoe leuk je dat vindt.
Een major depressie is een staat waarbij iemand zich wanhopig en hulpeloos voelt en die zich kenmerkt door een gebrek aan plezier en energie, wat soms wekenlang kan duren. Er lijkt meer sprake te zijn van een afwezigheid van blijdschap dan van een toename in wanhoop. Mensen voelen zich nutteloos, kunnen niet slapen, overwegen zelfmoord, kunnen zich niet concentreren of zich voorstellen dat ze ooit weer blij zullen zijn. Een major depressie komt ongeveer twee keer zo vaak voor bij vrouwen dan bij mannen. Het kan zich op elke leeftijd voordoen, al is het niet gebruikelijk bij kinderen. Een depressie komt voor in periodes van verschillende duur, bijna niemand is constant depressief en na behandeling voelen ze zich vaak beter. Eerst stelde onderzoek dat de eerste periode vaak het langst was, maar dit blijkt niet altijd zo te zijn. De eerste depressie wordt meestal uitgelokt door een stressvolle gebeurtenis, daarna doen de depressies zich ook voor zonder zo’n gebeurtenis; het lijkt alsof de hersenen leren hoe je depressief moet zijn en alsof ze er steeds beter in worden.
Als iemand de symptomen van schizofrenie lijk te hebben, moet er altijd een differentiële diagnose worden gesteld. Hierbij moeten de volgende, op schizofrenie lijkende, problemen worden uitgesloten:
Middelenmisbruik.
Hersenschade.
Niet gedetecteerde hoorstoornissen.
De ziekte van Huntington.
Voedingsproblemen.
Autisme werd vroeger als zeldzaam gezien, maar tegenwoordig variëren de schattingen van het vóórkomen van deze stoornis. Wereldwijd wordt komt het gemiddeld voor bij 1 op de 160 mensen. Het wordt in ieder geval vaker gediagnosticeerd dan voorheen. Dit ligt deels aan het vaker gebruiken van de label ‘autisme’ dan een andere label, zoals verstandelijke handicap. Ook zijn mensen zich meer bewust van het bestaan van autisme. Het kan daarnaast ook zo zijn dat autisme gewoon vaker voor komt dan voorheen.
Welke psychologische, angst en paniekstoornissen zijn er? - BulletPoints 14
Om de consistentie in het diagnosticeren van psychologische stoornissen te verbeteren, maakt men vaak gebruik van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM). Een ander veelgebruikt classificatiesysteem is de International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD). Hoewel de DSM het standaard classificatiesysteem is, bestaat hier kritiek op. Zo stellen critici dat bepaalde normale gedragingen door het systeem gecategoriseerd worden als abnormaal.
Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) omvat zowel onoplettendheid als hyperactiviteit. Sommige individuen vertonen enkel onoplettendheid. Het belangrijkste kenmerk van onoplettendheid is het onvermogen tot volgehouden aandacht en taakgericht gedrag. Hyperactiviteit komt tot uiting in een hoge motorische activiteit en moeite met gestructureerde activiteiten. Veel van de gedragingen die kenmerkend zijn voor ADHD worden ook gezien bij kinderen zonder een psychologische stoornis. Ook de prevalentie van ADHD neemt over de tijd heen toe. ADHD wordt minstens twee keer zo vaak gediagnosticeerd bij mannen dan bij vrouwen. Vrouwen worden vaker dan mannen gediagnosticeerd met onoplettendheid zonder hyperactiviteit.
Specifieke fobieën zijn angsten voor objecten of situaties, anders dan bij agorafobie (pleinvrees) of een sociale angststoornis. Voorbeelden van stimuli zijn dieren, fenomenen in de natuur (zoals water), bloed of situaties (zoals vliegen). Het evolutionaire perspectief stelt dat fobieën een overdrijving zijn van een gevoel van waakzaamheid dat in mindere mate nuttig is. De stimuli die angst opwekken, kunnen letsel veroorzaken, zoals slangen. De associaties die bij fobieën ontstaan, kunnen het gevolg zijn van klassieke conditionering. Een stimulus (geconditioneerde stimulus; CS) wordt geassocieerd met een negatieve ervaring (ongeconditioneerde stimulus; UCS) die leidt tot angst (ongeconditoneerde respons; UCR), waardoor de CS ook angst opwekt (geconditioneerde respons; CR). Het is mogelijk dat we biologisch uitgerust zijn om verbanden te leggen tussen bepaalde stimuli en angst. Ook leren kan de ontwikkeling van fobieën beïnvloeden door imitatie en observatie. Cognities hebben invloed op specifieke fobieën.
Een dissociatieve stoornis wordt gekenmerkt door verstoringen in de identiteit, het geheugen of het bewustzijn van een persoon. Dissociatieve stoornissen kunnen verschillende vormen aannemen:
Dissociatieve amnesie: een persoon vergeet belangrijke informatie over specifieke gebeurtenissen, vaak als gevolg van een beangstigende of traumatische gebeurtenis.
Dissociatieve fuga: een persoon is verward over de eigen identiteit en combineert het verlies van identiteit met een plotselinge reis en de aanname van een nieuwe identiteit.
Depersonalisatie of derealisatie: een persoon heeft sterke gevoelens van onwerkelijkheid over zichzelf of de omgeving. Hij/zij voelt alsof hij/zij zich buiten het eigen lichaam bevindt, maar gelooft niet dat dat echt gebeurt.
Dissociatieve identiteitsstoornis: een persoon ervaart twee afzonderlijke persoonlijkheden.
Wat is de relatie tussen stress en gezondheid? - BulletPoints 16
Stress is een onplezierige emotionele toestand als gevolg van de waarneming van gevaar. De bron van stress wordt een stressor genoemd. Stressoren zijn individueel en idiosyncratisch: wat voor de ene een stressor is, hoeft dat voor de ander niet te zijn. Stress is een adaptieve reactie, die de resources van het lichaam mobiliseert om de overlevingskans in gevaarlijke situaties te vergroten. Stress kan mensen motiveren om beter te presteren en maakt mensen op langere termijn gezonder. In andere gevallen kan stress echter interfereren met prestaties en welzijn. In extreme gevallen voorspelt een diathese-stress model dat stress kan bijdragen aan de ontwikkeling van bijvoorbeeld een depressie en schizofrenie. De kans op deze negatieve uitkomsten wordt groter als mensen niet in staat zijn om met een stressor om te gaan.
Zeer kortdurende stressoren kunnen een positief effect hebben op veel biologische systemen, waaronder het immuunsysteem: het afweersysteem tegen infecties en kanker. Het immuunsysteem presteert echter minder goed bij langdurige, chronische stressoren. In reactie op een noodgeval prioriteert het stressreactiesysteem lichaamsfuncties. Bij chronische stress wordt het immuunsysteem onderdrukt, waardoor je kwetsbaarder bent voor infecties. Stresshormonen onderdrukken witte bloedcellen, oftewel lymfocyten, die ons tegen infecties beschermen.
In de Verenigde Staten wordt het roken van sigaretten beschouwd als de belangrijkste voorkombare doodsoorzaak. Rokers sterven gemiddeld 13 tot 14 jaar eerder dan niet-rokers. Tabakgebruik kan daarnaast tot andere gezondheidsproblemen leiden. Om te begrijpen waarom mensen beginnen met roken, moeten verschillende perspectieven worden gecombineerd. De meeste rokers beginnen in de kindertijd of vroege adolescentie te roken, voordat het vermogen om beslissingen te maken volledig ontwikkeld is. Omdat nicotine verslavend is, blijft de helft van de mensen die ermee experimenteren roken. Adolescenten zijn kwetsbaar voor druk van leeftijdsgenoten. Ze overschatten vaak hoeveel andere mensen roken, dus beginnen zij ook te roken om te voorkomen dat ze een buitenstaander worden. Daarnaast hebben veel rokers vrienden en ouders die roken, wat erop duidt dat sociaal leren een rol speelt. Ook bij het stoppen met roken spelen sociale factoren een rol. De kans om succesvol te stoppen wordt kleiner als mensen in de omgeving roken. Programma’s met als doel om met roken te stoppen, kunnen gebruik maken van het ‘self-reference’ effect. De interventie is succesvoller als het wordt aangepast aan het leven, de behoeften, de interesses en de obstakels van de deelnemer.
Bron
- Deze bulletpointsamenvatting is gebaseerd op de 3e druk van Brain and Behavior, Custom Edition UU van Kalat en Cacioppo et al.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1458 | 1 | 2 |
Add new contribution