Society and culture - Theme
- 2348 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Grondrechten kan men omschrijven als fundamentele rechtsnormen die persoonlijke vrijheid en een menswaardig bestaan verzekeren aan individuen.
Vrijheidsrechten gelden in de eerste plaats in de relatie tussen burger en overheid; deze fundamentele normen perken met name de handelingsvrijheid van de overheid in.
Sociale grondrechten bevatten primair een zorgplicht voor de overheid waardoor ze de handelingsvrijheid van de overheid kunnen inperken.
De rechtsstaat is gebaseerd op de volgende vier pijlers:
De rechtsbronnen van grondrechten zijn:
Ideeën over gelijkheid en individuele vrijheid in de privé-sfeer waren te vinden bij Epicurus, die de bestemming van de mens buiten het publieke leven zocht.
De Christelijk-Aristotelische natuurrechtsleer (recht dat is gebaseerd op algemene universele beginselen die te vinden zijn in de menselijke natuur en door menselijke rede zijn te ontdekken) van Thomas van Aquino kan als een verdediging van deze Middeleeuwse orde worden beschouwd.
Er zijn een vijftal oorzaken aan te geven die ook hebben bijgedragen aan de opkomst van het idee van de grondrechten:
Willen we bij Hobbes (1564-1615) van een fundamenteel recht spreken, dan is dat het recht op veiligheid.
Locke behandelt de vrijheid op godsdienstig gebied in ‘On Toleration’. Daarin voert hij een drietal argumenten voor tolerantie aan:
De constitutie van de VS kende in eerste instantie geen grondrechten maar toen in 1791 een Bill of Rights tot stand kwam, zijn tien amendementen aan de constitutie toegevoegd. Pas veel later, in 1865, werd een amendement met een verbod op slavernij aan de Grondwet toegevoegd.
De Franse Déclaration de droits de l’homme et du citoyen is vooral bekend als vastlegging van de grondrechten.
Grondrechten werden in Nederland pas geformuleerd wanneer de patriotten met behulp van Franse troepen de Republiek der zeven provinciën transformeerden tot een eenheidsstaat: de Bataafse republiek (1795). De staatsregeling (1798) van de Bataafse republiek bevatte een reeks van grondrechten waarbij de invloed van de Franse Déclaration buitengewoon groot was.
De grondrechten kregen in de nieuwe Grondwet van 1983 een vooraanstaande positie. Dat blijkt onder uit de volgende aspecten:
De Grondwet begint met de in het eerste hoofdstuk opgesomde grondrechten. Overigens zijn buiten het eerste hoofdstuk ook nog bepalingen te vinden met een grondrechtelijk element, zoals het verbod op de doodstraf (art. 14 Gw).
Het gelijkheidsbeginsel heeft een grotere nadruk gekregen door het toevoegen van het verbod van discriminatie (art. 1 Gw).
Het aantal vrijheidsrechten is gebreid.
Een aantal sociale grondrechten zijn ingevoegd.
De Universele verklaring van de rechten van de mens werd in 1948 aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN en somt een reeks van zowel klassieke als sociale grondrechten op.
Het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, EVRM 1950, kan tevens als gemeenschappelijk statement tegenover het destijds communistische Oost-Europa worden beschouwd.
Het individu is de drager van het recht en bepaalt in beginsel zelf op welke wijze het zijn recht uitoefent en op welke wijze het zijn leven vorm geeft.
Bij sociale grondrechten moet bepaald worden welk optreden van de overheid het meest aangewezen is, bij klassieke grondrechten speelt dat niet omdat overheidsonthouding maar op één manier mogelijk is.
Een wat meer omvattend antwoord op de universaliteit van grondrechten zou kunnen zijn dat alle staten (gegeven hun uitgangssituatie) gehouden zijn de grondrechten zoveel mogelijk gelding te geven.
De twee grondslagen voor grondrechten zijn:
De meeste klassieke grondrechten komen aan ieder individu toe.
Er bestaat een onderscheid tussen enerzijds droits de l’homme en anderzijds droits du citoyen. Eerstgenoemde rechten komen aan eenieder toe, terwijl de tweede categorie voorbehouden is aan de burgers van de betreffende staat.
In 1983 heeft de grondwetgever vastgesteld dat grondrechten wél aan ambtenaren, militairen en gedetineerden toekomen.
In het VN verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 staan naast de gewone grondrechten ook rechten die kinderen moeten beschermen in hun afhankelijke positie.
Het ongeboren kind heeft niet dezelfde rechten als de natuurlijke persoon.
Rechtspersonen kunnen bepaalde grondrechten uitoefenen. Hiervoor bestaan drie samenhangende redenen:
Grondrechten zijn van oudsher bedoeld om bescherming te bieden tegen de overheid en daarom ligt het niet voor de hand om publiekrechtelijke rechtspersonen een beroep op grondrechten toe te kennen.
De Algemene Vergadering (AV) houdt zich bezig met alles wat binnen het werkterrein van de VN valt, dus ook met mensenrechten.
De Veiligheidsraad bestaat uit 5 permanente leden (China, Rusland, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk) aangevuld met 10 andere leden.
Een aantal van de mensenrechtenverdragen kent ook klachtprocedures: statenklachtprocedures en individuele klachtprocedures.
Het Internationaal Strafhof is geen orgaan van de VN, maar is wel nauw bij de VN betrokken.
Het Internationaal Strafhof is ingesteld om personen te berechten die verdacht worden van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden en beweegt zich daarmee dan ook op het terrein van de grondrechten.
Er zijn verschillende verdragen op het gebied van de mensenrechten die een toezichtmechanisme in het leven hebben geroepen door Europa zoals EVRMklachtprocedure op grond van het aanvullende protocol bij het ESH of het Comité dat in het leven is geroepen op basis van het Europees Verdrag tegen folteren.
Op nationaal niveau kan men in eerste instantie denken aan de rechter, maar ook semi-rechtelijke instituties zoals de Ombudsman, de Commissie Gelijke Behandeling en het College Bescherming Persoonsgegevens kunnen hun oordeel baseren op grondrechtelijke normen.
Het toetsingsverbod van art. 120 Gw houdt in dat de Nederlandse rechter formele wetten niet mag toetsen aan bepalingen uit de Grondwet.
Het EHRM is opgericht bij het EVRM waar alle leden van de Raad van Europa verplicht partij bij zijn en bestaat uit één rechter uit iedere lidstaat.
Het Hof is bevoegd om kennis te nemen van statenklachten en individuele klachten.
Om een verzoekschrift ontvankelijk te besluiten moet het aan vier voorwaarden voldoen:
De Unie kan bij schending van bepaalde beginselen door een lidstaat maatregelen nemen tegen de verantwoordelijke lidstaat, zoals bijvoorbeeld het schorsen van bepaalde rechten die uit de toepassing van het verdrag voortvloeien (art. 7 VEU).
Sommige VN-mensenrechtenverdragen, zoals IVURD en IVBPR kennen een individuele en een statenklachtprocedure.
De bescherming die een klassiek grondrecht biedt tegen het ingrijpen van de overheid wordt bepaald door een samenstel van twee factoren: de reikwijdte en de beperkingsmogelijkheden.
Reikwijdte van grondrechtsbepalingen kan op 3 manieren worden ingedeeld:
Een algemeen persoonlijkheidsrecht en een algemeen vrijheidsrecht kunnen soelaas bieden indien een bepaalde maatregel niet binnen de reikwijdte van een meer specifieke grondrechtsbepaling valt.
De reikwijdte van sommige bepalingen is in juridische termen beschreven. De reikwijdte van andere bepalingen is meer als een open norm geformuleerd.
Er wordt getracht de reikwijdte zo veel mogelijk te objectiveren: ‘naar objectieve maatstaven een directe uitdrukking van de godsdienst of levensovertuiging’.
Het EHRM hanteert een autonome uitleg van de verdragsbepalingen.
Het beginsel van autonome uitleg van verdragsbepalingen betekent niet dat het Hof bij de uitleg van de verdragsbepalingen geen enkele rekening houdt met het recht in de verschillende staten die partij zijn bij het verdrag.
Het EG-verdrag kent geen grondrechtsbepalingen die het Hof zou kunnen uitleggen.
Deze drie factoren maken dat er steeds meer handelingen (van de overheid) binnen de reikwijdte van de grondrechten vallen:
De meeste grondrechten kunnen worden beperkt in geval de uitoefening ervan stuit op (grond)rechten van anderen of publieke belangen.
De mogelijkheden om grondrechten te beperken hangen vooral samen met de volgende aspecten:
Er zijn drie categorieën grondrechtsbepalingen te onderscheiden:
Bij de categorie uitzonderingen (grondrechten) gaat het strikt genomen niet om beperkingsmogelijkheden, omdat er eigenlijk sprake is van een inperking van de reikwijdte van het grondrecht.
Een groot aantal grondrechten kent de mogelijkheid tot beperking onder bepaalde, vastgelegde voorwaarden (clausulering).
De formele clausulering perkt de mogelijkheden van de overheid tot beperking van een grondrecht in door competentie- of procedurevoorschriften.
De materiële clausulering ziet veelal op de aard en het doel van de beperking en op de verhouding tussen de ernst van de beperking en het belang dat ermee gediend is.
Kort samengevat zijn er dus twee typen formele clausuleringen, namelijk competentievoorschriften en procedurevoorschriften.
Er zijn drie typen materiële clausulering:
De beperkingsmogelijkheden van de artt. 8 t/m 11 EVRM zijn steeds opgenomen in het tweede lid. Aan de hand daarvan moeten drie vragen gesteld worden:
Het Hof heeft vastgesteld dat democratie een fundamenteel kenmerk is van de Europese ‘public order’, het is het enige politieke model dat verenigbaar is met de Conventie.
De grenzen van politieke partijen volgens het EHRM:
De door het Hof geformuleerde uitgangspunten ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting gelden in het bijzonder in het maatschappelijk debat. Er wordt daarom onderscheid gemaakt tussen bijdragen aan het maatschappelijk debat en andere uitlatingen.
In het grondwettelijke beperkingssysteem ligt de nadruk op de formele clausulering en daarbij spelen competentievoorschriften de hoofdrol en procedurevoorschriften een bijrol.
De grondwet wijst vrijwel steeds de formele wetgever aan als het orgaan dat bevoegd is een grondrecht te beperken.
In de art. 175 en 176 Gemeentewet zijn de noodbevoegdheden van de burgemeester beschreven.
Een bijzondere beperking is een maatregel van de overheid die er toe strekken om een grondrecht te beperken, bijvoorbeeld het strafbaar stellen van beledigen (art. 261 Sr) dit beperkt de vrijheid op meningsuiting.
Bij positieve verplichtingen wordt wordt bedoeld dat de overheid soms juist tot actie over moet gaan om grondrechten voor burgers te waarborgen.
Het kabinet-Den Uyl was zich echter wel bewust van het feit dat grondrechten ook actief beschermd moeten worden door de overheid.
In de Grondwet van 1983 zijn de klassieke en sociale grondrechten ook in één hoofdstuk samengebracht.
In het arrest Rasti Rostelli I oordeelde de Hoge Raad bijvoorbeeld dat het gemeentebestuur niet mocht besluiten om een gemeentelijke schouwburg niet beschikbaar te stellen met als reden dat de voorstelling een onchristelijk karakter zou hebben.
Ten aanzien van de klassieke grondrechten zijn er het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Ten aanzien van de sociale grondrechten zijn er het Europees Sociaal Handvest en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.
In veel uitspraken van het EHRM over positieve verplichtingen wordt niet verwezen naar een verdragsrechtelijke basis. Dit verschijnsel noemt men ook wel inherente positieve verplichtingen.
Volgens de VN zijn alle mensenrechten gekoppeld aan drie soorten plichten voor de overheid:
Positieve verplichtingen zijn in zeven categorieën onder te verdelen:
Een bekend voorbeeld van horizontale werking is een arrest uit 1948 over het geschil tussen de protestantse vereniging en meneer Hoogers.
Bij directe werking werkt een grondrecht zonder tussenkomt van de wetgever.
Bij indirecte werking toetst de rechter niet aan het grondrecht zelf, maar pas hij de wettelijke voorschriften van het privaatrecht toe.
De een gebruikt het begrip horizontale werking alleen voor verplichtingen tegenover andere particulieren, terwijl anderen het ook gebruiken als bescherming tegen de burgerlijke rechter.
Soms bepaalt de Grondwet expliciet dat de wetgever regels moet stellen om een grondrecht extra bescherming te geven, een voorbeeld hiervan is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) die is gebaseerd op art. 10 lid 2 Gw.
Burgers kunnen bij het EHRM een klacht indienen tegen Nederland, maar niet tegen andere burgers.
Positieve verplichtingen impliceren dus dat een staat zijn nationale rechtsorde zo moet organiseren dat de uitoefening van grondrechten niet onaanvaardbaar worden doorkruist door particulieren.
Bij samenloop van grondrechten is de hoofdregel dat de Nederlandse rechter alle grondrechten moet respecteren.
Op deze hoofdregels bestaat een belangrijke uitzondering. Het komt namelijk voor dat een grondwetsbepaling een lex specialis is.
Naast de burgerlijke rechter kunnen ook de bestuursrechter en de strafrechter te maken krijgen met een beroep op botsende grondrechten.
De burgerlijke rechter vervult de volgende twee functies:
In de eerste plaats stelt hij vast welke rechten en plichten gelden tussen burgers.
In de tweede plaats kan hij dwangmaatregelen opleggen.
In het arrest De Borbon-Parma oordeelde de Hoge Raad dat er geen vaste hiërarchie bestaat tussen botsende grondrechten en dat alle bijzonderheden van het geval meegewogen moeten worden.
Er zijn omstandigheden waarin de Staat verplicht is strafrechtelijk op te treden om grondrechten te beschermen. Het achterwege blijven van een strafrechtelijke vervolging bij ernstige misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid kan strijd met het EVRM opleveren.
Wanneer grondrechten botsen wordt de rechter soms gestuurd door de wetgever, maar deze sturing kan ook heel zwak zijn.
Via een inbreukprocedure kan de Europese Commissie bij het Hof van Justitie een lidstaat dwingen als een verordening, richtlijn of een andere regeling die de uitvoering van grondrechten bevat, wordt nageleefd.
Ook kan via een prejudiciële procedure bij het Hof een uitspraak gevraagd worden over botsing van grondrechten.
Het EHRM moet van oudsher oordelen over de onthoudingsplicht van een overheid.
Het nationale recht is nu doordrongen met Unierecht, het EVRM en andere internationale verdragen:
Wanneer er een conflict is ontstaan tussen verschillende internationale verplichtingen is er vaak geen duidelijke oplossing, omdat een centrale wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht in het internationale recht ontbreekt.
In beginsel zijn alle verdragen van gelijke rang.
Het jus cognes slaat op normen die door heel de internationale gemeenschap als universeel geldende normen worden gezien.
Door het Kruisrakettenarrest is het duidelijk geworden dat de nationale rechter in bepaalde gevallen gehouden is om verdragen aan internationale normen of aan andere verdragen te toetsen.
Omdat het volkenrechtelijk conflictregelsysteem niet dekkend is, is het van belang dat staten conflicten vermijden.
Het internationaal aansprakelijkheidsrecht kijkt welke rechter bevoegd is en welk recht toegepast moet worden.
De verhouding tussen rechters en wetgever behoeft op een aantal punten echter nader onderzoek:
In de eerste plaats is er de vraag of de rechter aan sociale grondrechten ambtshalve betekenis kan toekennen of dat hij moet wachten tot er wetgeving tot stand komt.
In de tweede plaats is er de vraag in hoeverre de rechter zelf recht kan scheppen om een burger een bepaalde voorziening te bieden.
In de derde plaats is er de vraag of de rechter meer bescherming mag bieden dan het EHRM of dat deze bevoegdheid alleen bij de wetgever ligt.
Het CESCR, het comité dat bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESC) is opgericht, heeft erop gewezen dat sociale grondrechten die als klassiek grondrecht zijn geformuleerd directe werking hebben en dimensies bevatten waaraan een rechter kan toetsen.
In het arrest Arbeidskostenforfait oordeelde de Hoge Raad dat rechtsvorming door de rechter niet voor de hand lag en dat het in beginsel de bedoeling is dat de wetgever met nieuwe regelgeving komt.
Als de rechter wel bevoegd is om zelf in het rechtstekort te voorzien, maar het niet doet, is het de vraag of het belang van effectieve rechtsbescherming voor de grondrechtsdrager wel voldoende gewicht krijgt.
In art. 53 EVRM is geregeld dat het EVRM geen afbreuk doet aan grondrechtelijke bescherming zoals die is geboden door andere verdragen en nationale wetgeving.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1593 | 1 |
Add new contribution