College-aantekeningen bij Sociale Omgeving en Gedrag aan de Rijksuniversiteit Groningen - 2015/2016

Hoorcollege 1 Definities

Sociale psychologie is de wetenschap die zich richt op het begrijpen van de aard en oorzaken van menselijk gedrag en cognities in sociale situaties. Het gaat erom hoe mensen met elkaar omgaan. De toegepaste sociale psychologie past sociaal psychologische constructen, principes, theorieën, interventietechnieken, methoden of onderzoeksresultaten toe op het begrijpen of oplossen van problemen.

Een construct is iets waarvan kan worden gezegd dat iemand het heeft, maar het is niet direct zichtbaar. Er is een instrument nodig om het te meten. Een voorbeeld hiervan is een attitude, waarden, sociale normen en prestatiemotivaties. Principes zijn een niveau hoger; het gaat hierbij om uitspraken over de werking van een psychologisch proces. Voorbeelden hiervan zijn cognitieve dissonantie reductie, groupthink, het bystander effect en de voet-in-de-deur techniek. Bij dat laatste wordt eerst een klein verzoek gedaan en vervolgens een groter verzoek gedaan, in de hoop dat ook dat grote verzoek wordt ingewilligd.

Een voorbeeld van de laatst besproken techniek: Bij een experiment werd aan de helft van de mensen gevraagd of ze een kleine poster op hun raam wilden plakken met de tekst ‘rijd voorzichtig’. Later werd gevraagd of ze ook een groot bord in de tuin wilden plaatsen met ‘rijd voorzichtig’. Maar liefst 76 procent van de groep die al een poster op het raam had hangen stemde toe, tegenover 17 procent van de mensen die dat niet had. Dat heeft er voor een deel mee te maken dat mensen consistent willen zijn in het gedrag dat ze vertonen.

Theorieën spelen een belangrijke rol om de rol van gedrag bij maatschappelijke problemen te begrijpen. Het helpt om een probleem te structureren, om relevante determinanten te selecteren, het geeft richting aan oplossingen en interventies die je kunt bedenken, en het helpt bij het evalueren of iets al dan niet effectief is geweest. Een aantal hoofdgroepen van theorieën:

  • Sociale invloed: hoe de sociale omgeving gedachten, gevoelens en gedrag beïnvloedt. Voorbeelden hiervoor zijn volgzaamheid en het elaboration likelihood model;
  • Sociale cognitie: hoe wordt gedacht over anderen en over de wereld. Voorbeelden zijn de attributietheorie, cognitieve dissonantietheorie, theorie van gepland gedrag en de sociale vergelijkingstheorie;
  • Sociale relaties: hoe we omgaan met anderen, waarom we met sommige mensen goede relaties hebben en conflicten met anderen. Voorbeelden zijn ingroup/outgroup biases, stereotypen, prosociaal gedrag en de interdependentietheorie.

Verschillen/overeenkomsten tussen fundamentele en toegepaste sociale psychologie

De fundamentele psychologie wil vooral theorieën ontwikkelen en testen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van deductief redeneren. Het belangrijkste uitgangspunt in de toegepaste psychologie is het begrijpen en oplossen van sociale problemen. De nadruk ligt hierbij op het probleem. Er wordt dus niet gericht op één theorie, maar er worden meerdere theorieën opgesteld om een situatie zo goed mogelijk te begrijpen. Dit is een inductieve methode.

Bij deductief wordt van theorie naar probleem gegaan. Dit is een nauwe benadering. Bij inductief wordt begonnen bij het probleem. Er wordt niet één theorie toegepast, er kunnen meerdere theorieën toegepast worden.

Dit is het belangrijkste onderscheid, maar dit onderscheid is niet geheel abstract, en er zijn ook overeenkomsten. Met betrekking tot het ontwikkelen en testen van theorieën wordt soms een fundamentele benadering aangenomen in toegepast onderzoek, en leidt toegepast onderzoek tot fundamentele kennis.

Factoren die van invloed zijn op cognities en gedrag

- individuele factoren: wat mensen zelf belangrijk vinden; houdingen en waarden;

- sociaal: opinies en gedrag van anderen;

- situationeel: de fysieke omgeving. In Nederland recyclen we ons glas bijvoorbeeld goed omdat we daar goede voorzieningen voor hebben, en in de VS rijdt bijna iedereen met de auto omdat de infrastructuur daarop is ingericht;

- cultureel: gedeelde opvattingen, percepties en normen;

- biologisch: genetische factoren.

Kenmerken van de toegepaste sociale psychologie

Allereerst probleemgerichtheid: Er kunnen meerdere theorieën, methoden en interventies gebruikt worden, zolang dat maar bijdraagt aan het oplossen van problemen. Ten tweede waardenoriëntatie. Dat houdt in dat je iets inhoudt als een probleem, en dat wordt onderzocht. Hetgeen wordt geformuleerd als een probleem wordt gedreven door waardes. Een derde kenmerk is de sociale bruikbaarheid: Er wordt gezocht naar sterke effecten en langetermijneffecten. Ten vierde de generaliseerbaarheid. Een voorbeeld hiervan is eerstejaars studenten. Als hierbij gebruik wordt gemaakt bij onderzoeken kun je je afvragen of de resultaten generaliseerbaar zijn naar de gehele populatie.

Ten vijfde worden veel onderzoeken gedaan in het veld. Dat heeft veel nadelen, waaronder een groot controleverlies. Tegenwoordig wordt het steeds beter mogelijk om realistische situaties na te bootsen, zoals bijvoorbeeld door middel van een rijsimulator. Hierdoor kunnen overige variabelen toch onder controle gehouden worden. Ten zesde is het onderzoek vaak interdisciplinair. Gedrag heeft verschillende oorzaken, dus er kan ook vanuit verschillende richtingen worden gezocht voor verklaringen. Ten zevende is er vaak een opdrachtgever voor onderzoek, zoals dierentuinen, de gemeente/provincie en de politie. Deze willen vaak snel resultaat, dat op een toegankelijke manier wordt opgeschreven.

Ten achtste moet vaak een kosten-baten afweging gemaakt worden. Ten negende speelt de politieke haalbaarheid een rol. We weten bijvoorbeeld al heel lang dat roken erg ongezond is, maar de regering heeft er desalniettemin in eerste instantie voor gekozen om het niet in alle cafés te verbieden omdat het politiek niet haalbaar is. Een tiende kenmerk is dat het niet alleen gaat om output voor de wetenschap, maar ook om output voor de maatschappij.

Voorbeelden van toepassing onderzoek

Het belangrijkste doel waar we ons tijdens college op richten is dat we bijdragen aan het oplossen van problemen. Soms is het onderzoek ook agenda setting. Op andere momenten wordt echter ook onderzoek gedaan om te manipuleren of om besluitvorming uit te stellen. Dit laatste wordt bijvoorbeeld gezien bij de gasboring in het noorden. Er wordt steeds verwezen naar dat er nog te weinig onderzoek is gedaan.

Onderzoeksresultaten worden niet altijd gebruikt. Dat kan verschillende redenen hebben. Allereerst kan de probleemdefinitie van de onderzoeker verschillen van die in de praktijk, waardoor mensen zich niet verbonden voelen met het onderzoek. Daarnaast duurt onderzoek soms te lang. Ook geven wetenschappers vaak onduidelijke antwoorden, omdat ze erg genuanceerd willen zijn en er veel aandacht wordt gegeven aan uitzonderingen. Verder hebben veel gebruikers geen achtergrond in de (sociale) psychologie.

Interventies

Bij de toegepaste gedragsanalyse ligt de nadruk op gevolgen van het gedrag: Positieve gevolgen kunnen worden verkregen en negatieve gevolgen moeten worden vermeden. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit soms werkt, maar niet altijd. Wel is duidelijk dat het beter werkt als de gevolgen van gedrag direct en zeker zijn. Er zijn drie categorieën van strategieën, die hieronder besproken zullen worden.

Antecedente strategieën

Dit ziet op het veranderen van factoren in de omgeving voordat mensen een keuze maken. Deze factoren in de omgeving sturen het gedrag, want ze kondigen mogelijke gevolgen aan. Dit kan bijvoorbeeld door middel van educatie en training. Hiermee kunnen voordelen van het gewenste gedrag, en nadelen van het ongewenste gedrag benadrukt worden. Bij training kunnen mensen ook oefenen en ontvangen ze feedback. Onderzoek heeft aangetoond dat enkel informeren niet erg effectief is, met name niet op het moment dat het gewenste gedrag erg onaantrekkelijk/lastig is. Het is effectiever als de informatie op maat is, als kennistekort de belangrijkste barrière is en als het wordt gecombineerd met andere interventies.

Prompts zijn mondelinge of schriftelijke boodschappen op de plek waar gedrag plaatsvindt. Dit is vooral effectief als het duidelijk is welk gedrag gewenst is, als gedrag makkelijk uitvoerbaar is, en daar waar het gedrag plaatsvindt. Modellen kunnen het goede voorbeeld geven, maar onderzoek heeft aangetoond dat dit niet effectief is. Als bekende Nederlanders worden gebruikt, denken mensen bijvoorbeeld dat deze dit gedrag enkel vertonen omdat ze ervoor betaald krijgen. Commitment is de belofte om gedrag te veranderen; een morele verplichting om belofte na te komen. Dit heeft invloed omdat mensen de wens hebben om consistent over te komen.

Consequentie strategieën

De gevolgen van gedrag veranderen en controleren. Hieronder vallen straffen, belonen en feedback geven.

Straffen is het verbinden van negatieve gevolgen aan ongewenst gedrag, bijvoorbeeld het zo duur maken van sigaretten dat het onaantrekkelijk wordt om ze nog te gebruiken. Een probleem hierbij kan zijn dat mensen gedrag wel veranderen, maar opvattingen en attitudes niet. Dat is bijvoorbeeld zichtbaar bij snelheidsovertredingen: pas als een snelheidsmeter wordt gezien wordt de snelheid aangepast.

Belonen is het verbinden van positieve gevolgen aan gewenst gedrag. Dit kan bestaan uit geld, cadeautjes, lof en privileges. Nadelen hiervan zijn dat het duur is, het effect verdwijnt als de beloning verdwijnt, en de intrinsieke motivatie vermindert.

Feedback is informatie over gedrag en de gevolgen daarvan. Hierdoor worden de gevolgen duidelijker, en het kan motiveren om het juiste gedrag te behouden.

Interventies en sociale invloed

Compliance technieken zijn technieken die de kans verhogen dat iemand een verzoek om gedrag te veranderen eerder opvolgt. Voorbeelden van dergelijke technieken zijn consistentie, sociaal bewijs, autoriteit, aardig vinden, reciprociteit en schaarste.

Consistentie (net al besproken) is gebaseerd op consistent over willen komen. Een voorbeeld hiervan is de voet-in-de-deur techniek, wat deels ligt aan de commitment die mensen doen. Ook kan cognitieve dissonantie worden opgeroepen. Sociaal bewijs is informatie over wat anderen verwachten (injunctieve norm) of wat anderen doen (descriptieve norm). Autoriteit ziet erop dat we ons makkelijker laten overtuigen door iemand met een hoge status dan door iemand met een lage status. Aardig vinden wijst erop dat we meer doen voor mensen die we kennen en aardig vinden. We vinden mensen die op ons lijken en die ons aanvullen eerder aardig. Daarom is het belangrijk om de overeenkomsten te benadrukken.

Een strategie die hierop is gebaseerd is de block-leader approach, waarbij mensen in de sociale omgeving worden gebruikt als degene die de interventie implementeert. Reciprociteit ziet op het principe van ‘voor wat, hoort wat’. Ook schaarste wordt vaak gebruikt, bijvoorbeeld bij uitverkopen. Mensen zijn gemotiveerd om verliezen te vermijden, dus als wordt benadrukt dat een potentieel verlies aanstaande is zijn mensen meer geneigd om het te doen.

Methoden

Tijdens het college werden een aantal onderzoeken getoond, waarbij moest worden aangegeven wat voor onderzoek gebruikt werden.

Het eerste onderzoek ging over de vraag of status kan worden ontleend aan prosociaal gedrag. De status werd gemanipuleerd aan de hand van een verhaal over carrière. Vervolgens werd gemeten wat voor keuze mensen maakten voor producten. Het ene product was milieuvriendelijk, het andere product was luxe/van hoge kwaliteit. Het onderzoek toonde aan dat als mensen zich richten op statusoverwegingen, ze meer geneigd zijn om voor het milieuvriendelijke product te kiezen.

Dit is een voorbeeld van een experiment. Bij een experiment wordt systematisch gevarieerd tussen de onafhankelijke variabele (hier: status) en het effect hiervan op de onafhankelijke variabelen (productkeuze). Bij een experiment is onderzoek van random assignment (alleen variatie in de onafhankelijke variabelen), wat veel controle geeft over het onderzoek. Hierdoor kan de causaliteit getest worden. Een nadeel is dat de externe validiteit erg laag is.

Een ander onderzoek ging over de invloed van de descriptieve norm (de hoeveelheid zwerfvuil) op het weggooien van flyers. Hierbij waren drie condities: een schone omgeving, een saillant stuk zwerfvuil en een vuile omgeving. De hypothese was dat er het minst weggegooid werd als er één stuk zwerfvuil ligt (omdat mensen dit er meer bewust van maakt dat dit gedrag is dat hier niet vertoond wordt). Dat werd inderdaad aangetoond.

Dit is een voorbeeld van een quasi-experimentele methode. Het grote verschil met een normaal experiment is dat hierbij geen sprake is van random assignment, waardoor minder goed de causaliteit getoetst kan worden. Wel gaat hierdoor de externe validiteit omhoog ten opzichte van het experiment.

Bij een opinie onderzoek wordt de situatie enkel beschreven. Soms wordt hierbij een verschil tussen groepen aangegeven, maar het gaat vooral om het beschrijven van wat een bepaalde situatie is. Hierdoor kan dus niks gezegd worden over causaliteit.

Bij correlationeel onderzoek wordt nagegaan in welke mate moeilijk te manipuleren persoonlijke kenmerken samenhangen met afhankelijke variabele. De causaliteit hierbij is niet goed te toetsen, en er wordt nadruk gelegd op individuele verschillen.

Evaluatie van onderzoek

Hierbij wordt een inschatting gegeven van de werking en de effectiviteit van interventies. De docent vindt het belangrijk dat ook procesonderzoek wordt gedaan. Dit houdt in dat niet alleen wordt gekeken naar de uitkomst, maar ook of die uitkomst tot stand is gekomen aan de hand van het verwachte proces. Onderzoek dient zich niet alleen te richten op gedrag, maar ook op determinanten van gedrag. Ook moet niet alleen gekeken worden of het gedrag is aangepast, maar ook of het sociale probleem is opgelost.

Hoorcollege 2 Onderdeel 1: Consumentengedrag

Dit college gaat in op het veld in het algemeen, en hoe je principes uit sociale psychologie kunt gebruiken om dingen aan mensen te verkopen. Ook consumenteninferentie, wat gebruikt kan worden om mensen te beïnvloeden om dingen te kopen, komt ter sprake.

Als consument wordt je dagelijks overspoeld met informatie over mogelijk te kopen producten. Consumenteninferentie is het proces waarbij consumenten waarde hechten aan een attribuut of een item, dat niet gebaseerd is op de advertentie of andere informatie in de advertentie.

Selectieve informatieverwerking

Als je mensen wilt bereiken zijn er een aantal hordes die genomen moeten worden. De eerste horde is blootstelling aan de advertenties. Als dat is gelukt moet je de aandacht weten te krijgen. Vervolgens moeten consumenten het juist interpreteren, en daarna onthouden.

Aandacht

Over het algemeen kan gezegd worden dat de grootte van advertenties belangrijk is. Dit is geen lineaire functie. Een ander aspect is de positie; waar worden producten geplaatst? De beste producten (waar het meeste geld aan verdiend kan worden) staan op ooghoogte voor de potentiele klanten. Snoep staat bijvoorbeeld vaak vlak bij de kassa, op ooghoogte voor jonge kinderen.

Ook kleur is belangrijk, met name als er veel contrast is. Verder zijn beweging en betrekking van belang. Als je betrokken bent bij een product, heb je er meer belang bij. En als je er meer op gefocust bent, ben je eerder geneigd om gerelateerde producten te kopen. Daarom is het belangrijk dat je op zoek gaat naar de plek waar mensen die je product gaan kopen zich bevinden.

Interpretatie

We worden beïnvloed door karaktertrekken, eerdere kennis en verwachtingen. Verwachtingen kunnen erg sterk zijn; ze sturen voorkeuren, smaak, etcetera. Als voorbeeld werd vitaminen genoemd. Vaak zijn groenten rijker aan vitaminen dan verse groenten. Producenten weten dit, maar ze verkondigen het niet, omdat mensen niet verwachten dat het zo is. Daarom vertellen ze het niet.

Een ander voorbeeld is ariel wasmiddel. Toen dit product al een poos bekend was werd een formule ontwikkeld waardoor slechts een lepeltje met het spul genoeg is, maar omdat mensen dit niet verwachten blijven ze meer gebruiken. Ook onze smaak wordt beïnvloed door verwachtingen. Als je bijvoorbeeld weet vóórdat je een wijntje drinkt dat het duur is, zal deze wijn beter smaken.

De situatie voorziet ons van een context waarin een stimulus wordt gepresenteerd. De context waarin gedrag en beslissingen plaatsvinden, beïnvloedt ons ook. Deze beïnvloeding heeft verschillende elementen:

  • Mate van verschil: bij veel producten is er slechts erg weinig verschil met andere producten. Deze verschillen vallen ons vaak ook nog niet eens op. Als je iets kleins verandert op de verpakking, zal dit vaak niet eens opvallen. De drempelwaarde wordt de just noticable difference genoemd;
  • Sensorische discriminatie: de mogelijkheid om te onderscheiden tussen gelijke stimuli. Het boiling of the frog syndrome ziet op het fenomeen dat als je een kikker in een emmer met kokend water gooit, de kikker eruit springt. Maar als je het water langzaam opwarmt, zal de kikker sterven, omdat hij niet waarneemt dat het steeds warmer wordt. In bredere zin houdt dit principe in dat hele kleine verschillen niet genoeg zijn om een verandering op te merken;
  • Contextueel primen: de impact die de context van het materiaal om de advertentie heeft op de interpretatie van die advertentie;
  • Proximity principle: dingen die dicht bij elkaar zijn worden waargenomen als dingen die bij elkaar horen. Een voorbeeld is het plaatsen van een knappe vrouw naast een auto. Hierdoor krijgen consumenten het idee dat deze karaktertrekken overgedragen worden naar de auto

Goal framing theory

Goal framing theory probeert te verklaren waarom mensen zich kunnen aanpassen aan situaties, en hoe we kunnen dealen met de enorme hoeveelheid informatie die op ons afkomt. Deze theorie zegt dat dit komt door doelen. Deze beïnvloeden de informatie die we waarnemen. Er zijn drie clusters:

  • hedonisch: gericht op onmiddellijke gratificatie;
  • gain: gericht op de toekomst, zoals het verkrijgen van meer resources;
  • normatief: gericht op anderen, gepast gedrag.

Er kan een conflict bestaan tussen deze doelen. De context kan bepaalde doelen versterken of verzwakken. De cues in de omgeving van een product hebben impact op het doel waarmee het product wordt geïdentificeerd.

Een onderzoek heeft aangetoond dat als er veel hedonische cues worden getoond, er meer risicovol gedrag wordt genomen bij beslissingen.

Ook alternatieven zijn belangrijk bij de interpretatie. Bij een onderzoek werden twee of drie alternatieven aangeboden voor rente. De opties waren eerst 3.2 procent rente voor 5 jaar, of 3.6 procent rente voor 10 jaar. Veel mensen kozen voor de eerste optie. Totdat een derde werd toegevoegd; 3,6 procent rente voor 15 jaar. Hierdoor kiezen mensen vaker optie twee, omdat ze denken dat ze hier een voordeel mee behalen.

Soms moeten geheel nieuwe normen gecreëerd worden om een bepaald product te laten werken. Een voorbeeld hiervan is het scheren van de benen van vrouwen. Het duurde voor Gillette drie jaar om dit als norm te krijgen, maar uiteindelijk leverde ze dit erg veel resultaat op. Dit gebeurde door lagere order behoeften (hygiëne) te koppelen aan hogere order behoeften (self efficacy).

Causale inferenties

Inferenties zijn ook verbonden aan oorzaak en gevolg. Het zien van dingen in termen van oorzaak en gevolg zorgt voor het begrijpen van de oorzaak van problemen en zorgt ervoor dat een gevoel van controle over de omgeving wordt verkregen. In het algemeen zien mensen de oorzaak voor het gedrag van andere mensen als meer dispositioneel. Dit is de fundamentele attributiefout.

Causale inferenties worden ook gebruikt bij het herzien van producten. Aan de hand van Kelly’s covariatie model zijn een aantal factoren vastgesteld die belangrijk zijn bij causale inferenties:

  • consistentie van een bepaalde persoon;
  • onderscheidendheid van een persoon: heeft iemand alleen positieve/negatieve informatie?;
  • consensus informatie: wat vinden andere mensen erover?

Als deze hoog zijn, dan ligt het waarschijnlijk aan het product.

Mond op mond overdracht is erg belangrijk. Dit is gerelateerd aan beschrijvende sociale normen. Deze laten ons zien wat (waarschijnlijk) het meest gebruikelijk is in een bepaalde situatie.

Ook afzetten tegen andere producten werkt, maar het is beter om andere producten goed neer te zetten, en daarbij aan te geven dat je zelf beter bent. Anders wordt de motivatie soms in twijfel getrokken; gaat het erom het andere product neer te halen, of je eigen product aan te prijzen?

Categorieën

Merken en landen zijn voorbeelden van dingen die van belang zijn. Als mensen denken aan Volvo, denken ze bijvoorbeeld aan auto’s. Volvo wordt bijvoorbeeld gerelateerd aan veiligheid. Hetzelfde geldt voor landen: je zou eerder een machine uit Duitsland kopen en een pak uit Italië, dan andersom.

Een andere inferentie die we maken is: nieuwer is beter. Als voorbeeld werd hierbij luiers genoemd. Lange tijd was Pampers het enige merk hiervan, maar na een tijdje kregen ze een concurrent. Hierdoor gingen ze onderscheid maken tussen hun producten: Pamper boys en Pamper girls, en dit werkte een zekere tijd. Na een poosje ging de markt weer omlaag, dus creëerden ze iets nieuws: unisex Pampers... Dit is natuurlijk geen nieuw product, maar het gaat om marketing.

Deel 2: Sociale psychologie in de klas

Vandaag gaat het voor een belangrijk deel over pesten. Dit komt niet in deze vorm in het boek voor. De klas kan als een soort micro-samenleving gezien worden. Een klas is een groep die heel belangrijk is in het leven van veel mensen, omdat het in de meeste Westerse landen verplicht is. Veel theorieën uit de sociale psychologie zijn gebaseerd op klassen of processen die in klassen plaatsvinden. De klas heeft veel invloed op hoe we in ons latere leven functioneren.

De vraag is hoe sociale psychologie hieraan kan bijdragen. Vandaag wordt er op twee onderwerpen gefocust: sociale vergelijkingen en stereotype bedreiging, en pestgedrag.

De klas als sociale unit

Sociale vergelijkingentheorie van Festinger

Deze theorie ziet erop hoe mensen evalueren wat ze zelf doen en denken. Vaak wordt hierbij vergeleken met anderen. Dit kunnen mensen zijn met vergelijkbare attributen (zoals dezelfde leeftijd en kennis), maar ook mensen die belangrijk voor je zijn (zoals mensen met hetzelfde geslacht en familie).

Festinger e.a. ontdekten dat mensen zichzelf over het algemeen vergelijken met mensen die iets beter dan ze zijn. Deze opwaartse vergelijkingen zijn om een aantal redenen handig om te maken. Een van de redenen is identificatie. Vaak vergelijk je je met mensen die belangrijk voor je zijn. Door te erkennen dat mensen in je groep iets slimmer zijn dan jijzelf, ben je zelf gemotiveerd om beter te werken. Ten tweede kan het de manier waarop je doelen stelt en welke doelen je stelt beïnvloeden. Een derde factor is het zelfpotentieel: als je merkt dat vrienden van je hoge cijfers kunnen halen, geloof je sneller dat jij het ook kan.

Zelfrepresentatie en stereotypebedreigingen

Op het moment dat mensen hun zelfbeeld als vaststaand zien, is het minder goed om vergelijkingen te maken met anderen. Maar als ervan uit wordt gegaan dat eigenschappen nog veranderbaar zijn, kan dat juist erg voordelig zijn. Het zelfconcept beïnvloedt je prestaties ook. Mensen die verwachten dat ze gaan falen, presteren slechter dan mensen die ervan overtuigd zijn dat ze goed zullen presteren.

Het big fish little pond effect werd uitgelegd aan de hand van Honours college. Stel dat er alleen mensen om je heen zitten die vrijwel even goed zijn, of iets beter, dan kan dat ook demotiverend werken. Zelfs als mensen ten opzichte van de gehele populatie erg goed zijn, kan het zijn dat ze zich in deze kleine groep niet zo goed voelen. Dit kan twee effecten hebben: het kan een positief effect geven, als het je boost, maar ook een negatief effect.

Stereotypen over je ingroup-prestaties zijn ook belangrijk. Een voorbeeld van een bekend stereotype is vrouwen en wiskunde. De vraag is nu wat voor effect dit soort stereotypen hebben. In dergelijke gevallen bevestigen mensen vaak de stereotypes, enkel omdat ze zich er bewust van zijn. Het expliciet vernoemen van een stereotype kan er ook voor zorgen dat mensen juist beter presteren, maar dit is natuurlijk niet echt prettig om te doen. Wat beter kan worden gedaan is een overkoepelende groep benadrukken. Dus bijvoorbeeld bij psychologiestudenten voor een statistiek tentamen de nadruk leggen op het feit dat ze psychologie studeren aan de universiteit (goed), niet dat psychologiestudenten vaak slecht zijn in statistiek (slecht).

Pestgedrag

Dit wordt niet zo expliciet in het boek besproken. De laatste tijd krijgt dit vrij veel media-aandacht. Er is sprake van pesten als iemand bij herhaling wordt onderworpen aan de negatieve handelingen van één of meer medeleerlingen. Een aantal belangrijke kenmerken hierbij zijn intentie, herhaaldelijkheid en machtsverschillen.

Er zijn verschillende vormen van pesten. Fysiek pesten is slaan, vechten etc. Andere vormen zijn verbaal (met woorden), materiaal (dingen stelen) en relationeel (achter iemands rug om). Mannen pesten vaak op alle manieren, vrouwen voornamelijk op een relationele manier.

Sociale factoren die pestgedrag beïnvloeden

Het schoolklimaat is erg belangrijk; hoe mensen in de klas met elkaar omgaan en wat de atmosfeer in de klas is. Ook de leraren hebben een belangrijke impact; het maakt veel verschil of de leraar probeert het pestgedrag te stoppen of niet. Hetzelfde geldt voor leeftijdsgenoten. Verder zijn gezinskenmerken en de woonomgeving van belang. De sociale omgeving is dus een belangrijke factor bij pestgedrag.

Pesten is echter ook een groepsproces. Veel vroege research focust zich vooral op de pester en de gepeste. Maar vaak is er niet sprake van één enkele pester en één enkele gepeste, het pesten vindt plaats in een veel bredere context. Huisting, Van der Meulen en Veenstra hebben een model opgesteld over de belangrijke personen bij pestgedrag. Het is belangrijk dat als je iets tegen pesten wilt doen, je rekening moet houden met alle rollen.

Pesten wordt dus veroorzaakt door- en vindt plaats in een sociale omgeving. De vraag is nu hoe sociaal psychologische theorieën gebruikt kunnen worden om dit gedrag te verklaren. Wat we bijvoorbeeld op de sheets kunnen zien is dat groepen erg belangrijk zijn in de klas. Groepen zijn belangrijk voor het zelfbeeld, en geven in de klas aan wie pest en wie wie helpt.

De realistische conflict theorie en de resource control theorie stellen dat als er een conflict is over beschikbare resources (zowel materieel als sociaal), er verschillende strategieën gebruikt kunnen worden om deze te bemachtigen. Eén mogelijke manier is prosociaal, waarbij wordt geruild en om de beurt de resources worden gebruikt. Een andere methode is coërcief, waarbij gebruik wordt gemaakt van dreiging. Vaak gebruiken pesters en meelopers beide strategieën.

Ook sociale normen zijn van belang. Beschrijvende normen geven aan hoe anderen zich gedragen. Dit ziet op daadwerkelijk gedrag in de klas en op het schoolplein. Injunctieve normen zien erop wat is ‘voorgeschreven’.

Meten van pestgedrag

Het meten van pestgedrag is erg lastig om te doen. Er kan gebruik worden gemaakt van zelfrapportage, maar dit kan problemen opleveren met de nauwkeurigheid. Peer-rapportage kan weer andere problemen opleveren, zoals het feit dat mensen niet willen ‘klikken’.

Wat kunnen we doen met al deze kennis? Het is belangrijk om een 'klasaanpak' te hanteren bij het aanpakken van pestgedrag. Een voorbeeld van een omvattende methode is het Kiva-antipestprogramma dat wordt gehanteerd in Scandinavië.

Hoorcollege 3 Onderdeel 1: Gezondheidspsychologie

Vandaag ligt de focus op mensen die al gezond zijn en dat zo willen houden. De eerste vraag is dan wat mensen motiveert om gezond te blijven. De stelling van de docent is: de kennis en inschatting van mensen over risico’s zijn belangrijk, maar het zelfbeeld is minstens zo belangrijk.

Het basisidee is dat vooral de fysieke uitkomsten mensen motiveren bij bepaald gedrag. Dit zijn objectieve uitkomsten, zoals het krijgen van kanker van roken. Daarnaast zijn ze per definitie relevant voor alle gezondheidsgedragingen. Je zou zeggen dat de fysieke uitkomsten mensen motiveren, omdat de meeste mensen waarde hechten aan hun gezondheid.

Risicoperceptie

Wat hier belangrijk bij is, is de risicoperceptie van mensen. Risicoperceptie vindt plaats op een aantal manieren. Het vergelijkende risico houdt in dat mensen zich vergelijken met anderen. Dit kan gemeten worden met de meetschaal op slide 4. Aan studenten werd gevraagd het risico dat ze liepen in te schatten. Heel veel studenten gaven aan dat ze onder het gemiddelde zaten. Dit heet onredelijk optimisme: het kan immers niet zo zijn dat meer mensen onder het gemiddelde zitten dan erboven. Door mensen de mogelijkheid te geven zich met een brede groep te vergelijken (dus ook met studenten die vaak dronken zijn), geef je ze tevens de mogelijkheid om zichzelf met groepen te vergelijken die duidelijk minder gezonder dan zijzelf leven. Toen daarentegen gevraagd werd om zich te vergelijken met studenten die zich even (on)gezond gedragen, gaf het overgrote merendeel aan dat hun kans om ziek te worden gemiddeld was.

Dezelfde vraag werd aan rokers gesteld: als werd gevraagd om zich te vergelijken met niet-rokers, gaf het grootste deel van de mensen aan dat hun kans op ziek worden groter was. Bij een vergelijking met andere rokers was de bias geheel verdwenen; het grootste deel gaf een gemiddelde kans aan.

Op sheet 10 zijn schematisch de cognitieve inschattingen weergegeven omtrent stoppen met roken. Dit zijn echter maar kleine effecten. Naarmate mensen dit op zichzelf gaan toepassen gebeurt er echter wat anders. Op dat moment gaan mensen zich meer voorstellen hoe het is: hoe zou het voor mij zijn om ziek te zijn? In dat geval is er een kracht van een verwachte uitkomst. De derde stap is de inschatting van de mate van controle.

Dit gaat over de mentale representatie van het zelf. Een van de basale wetmatigheden van de psychologie is dat mensen er alles aan doen om deze zelfrepresentatie positief te houden: Mensen willen zich adequaat, consistent en adaptief voelen, en negatieve uitkomsten zorgen ervoor dat dit positieve zelfbeeld bedreigd wordt. Deze dreiging wordt een zelfbedreiging (self-threat) genoemd, en wordt waargenomen als zelf-evaluatieve emoties. Op sheet 12 staat hoe dit in het schema verwerkt wordt. Deze negatieve zelfevaluatie motiveert gedrag.

Bij rokers is deze zelfevaluatie vaak negatief, omdat het vaak zo is ze elke keer dat ze een sigaret opsteken van zichzelf balen. Er zijn een verschillende manieren om de zelfevaluatie weer positief te maken.

Er zijn twee redenen dat mensen ongezond gedrag aanhouden: Het ongezonde gedrag dient een bepaalde functie, en het veranderen van gedrag kost moeite.

Er zijn twee manieren om het zelfbeeld positief te krijgen/houden. De eerste is zelf-affirmatie; bijvoorbeeld geld aan een goed doel geven, of iets aardigs voor een ander doen. Hierdoor voel je je goed door jezelf, en hoef je je gedrag niet te veranderen. De tweede manier is defensiviteit: sommige mensen schieten in de verdediging, bijvoorbeeld door te zeggen dat de informatie niet correct is. Ook hierdoor wordt een minder negatieve zelfevaluatie verkregen. Dit hele proces is schematisch weergegeven op sheet 14.

Defensieve reacties bij overtuigingen

Zoals gezegd hebben mensen de neiging om informatie over negatieve gedragsuitkomsten te negeren. Deze defensieve reacties verminderen de impact van de boodschap van gedrag. De vraag is hoe dit voorkomen kan worden. Hierbij kan het model weer als uitgangspunt genomen worden.

Door mensen eerst positief te affirmeren, kunnen ze meer open-minded raken. Als op dit moment de negatieve informatie wordt gegeven, zal het veel beter verwerkt kunnen worden. Daardoor krijgen mensen wel een negatieve zelf-evaluatie, en gaan ze wel hun gedrag veranderen. Dus mensen gaan openstaan door het induceren van open-mindedness. Hierdoor wordt de defensiviteit omzeild.

Dit kan bijvoorbeeld via de zelf-affirmatieprocedure van Allport. Hierbij moeten mensen allereerst hun meest belangrijke waarde en hun minst belangrijke waarde kiezen uit zes domeinen. Ongeveer zeventig procent kiest sociale relaties als belangrijkste domein. Voor de zelf-affirmatie krijgen mensen vervolgens tien dichotome vragen, waarbij mensen telkens aangeven dat ze dat gebied het belangrijkste vinden (door het te vergelijken met andere velden). Dit is het zelf-affirmerende effect. (In de niet-zelf-affirmatieve groep krijgen mensen tien vragen over hun minst belangrijke domein).

Samenvattend

Bedreigingen leiden dus tot defensieve reacties. De zelf-affirmatieprocedure verlaagt de verdedigingen, wat leidt tot open-mindedness. Met de juiste timing van de bedreigende informatie is er meer kans op het veranderen van gedrag.

Onderzoek naar roken

De vraag is nu wie zich defensief gaat gedragen. Hiervoor zijn waarden en personalisatie belangrijk. Waarden ziet op wat mensen belangrijk vinden, zoals gezondheid, economie, sociaal etcetera. Bij roken gaat het om gezondheid. Personalisatie houdt in dat informatie ‘dichtbij’ gebracht wordt: als mensen het op zichzelf kunnen toepassen, wordt het bedreigender. Dit kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd door de informatie te beginnen met ‘Beste ... (specifieke naam)’, in plaats van een algemene aanhef.

Onderzoek naar roken heeft aangetoond dat gepersonaliseerde informatie inderdaad helpt. Er waren twee groepen: mensen die weinig waarde hechten aan gezondheid, en mensen die veel waarde hechten aan gezondheid. Beide groepen werden opgedeeld in een standaardconditie en een personalisatie-conditie. In de standaardconditie werd een algemene tekst genoemd, in de gepersonaliseerde tekst werd zes keer de naam van de proefpersonen genoemd. Aangetoond werd dat bij mensen met lage gezondheidswaarden de algemene tekst niet leidde tot intentieverandering. Als de naam echter een aantal keer werd genoemd, nam de intentie om te stoppen met roken enorm af.

Dit wijst op een defensieve reactie. Bij mensen met een hoge gezondheidswaarde zorgde de algemene tekst voor een vermindering in de intentie om te stoppen. Als deze informatie echter gepersonaliseerd werd, nam de intentie om te stoppen juist toe. Mensen die gezondheid als belangrijkste waarde hebben, gaan het dus al automatisch op zichzelf toepassen (en daar worden ze defensief door). Dat hier sprake is van defensiviteit bleek uit het maken van onderscheid tussen wel en geen zelf-affirmatie.

Conclusie

Het fysieke risico is belangrijk bij motivatie en de overtuigingskracht in het gezondheidsdomein, maar het zelfbeeld staat centraal. Zelfbedreiging en zelf-affirmatie (zowel natuurlijk als als procedure) beïnvloeden de overtuigingskracht.

Onderdeel 2: Politiek

Sarah Palin werd besproken als casus wat belangrijk is m.b.t leiderschap/mensen meekrijgen etcetera. Bij dit college wordt stilgestaan bij vereiste eigenschappen als leider, welk uiterlijk, en welke sociaal psychologische theorieën we kunnen gebruiken om deze dingen te verklaren.

Vereiste eigenschappen voor een leider

Een leider heeft een aantal kenmerken. Er is geen sprake van dwang, de leider is doelgericht, en een leider heeft volgers nodig. Via die volgers proberen leiders hun doel te bereiken.

Leiderschapstheorieën zijn door de jaren heen erg veranderd. Op sheet 7 staat een schema dat verschillende theorieën in een bepaald tijdsperspectief plaatst. Traittheorieën richten zich op benodigde eigenschappen. Gedragstheorieën richten zich meer op de maakbare kant. In de jaren ‘70 werd de situatie steeds belangrijker. Hier begonnen mensen zich te realiseren dat de context erg belangrijk is. Als je een bedrijf hebt in een rustige tijd, is een ander type directeur nodig dan als je in een hectische tijd verkeert. Tot dit moment werd alleen ingezoomd op de leider zelf. De volger kwam pas naar voren bij de transformationele theorie.

Traittheorieën

Bij de traittheorieën zijn een aantal eigenschappen die naar voren kwamen voor leiders: ambitie en energie, ambitie om te leiden, eerlijkheid en integriteit, zelfvertrouwen, intelligentie en taakgerelateerde kennis.

De vraag is wat goede voorspellers zijn of mensen een goede leider worden. Kritiek op de traittheorie zegt:

- waarschijnlijk is het meer voorspellend als mensen bepaalde eigenschappen niet hebben;

- eigenschappen voorspellen beter onder slechte condities dan onder goede condities;

- deze theorie gaat voorbij aan de behoefte van de volgers;

- gaat ook niet in op de relatieve belangrijkheid van de verschillende eigenschappen.

Charismatisch leiderschap

Dit is een vorm van leiderschap waar Freud zich op richt. Hij geeft wel aan dat er een relatie is tussen de volger en de leider. De leider motiveert de volger door de volger dezelfde doelen te laten aannemen. De volger neemt dan de doelen van de leider aan als eigen doelen. De charismatische component is iets dat vaak terugkomt bij leiders. Mensen zeggen vaak dingen zoals: ‘Ik had het gevoel dat ik hem al jaren kende’ na het ontmoeten van een charismatisch leider. Op sheet 14 staan een aantal eigenschappen en vaardigheden die vaak worden gezien bij charismatische leiders.

Big 5 voorspellers voor leiderschap

Goede voorspellers zijn extraversie, meegaandheid, zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit en openheid voor ervaringen. Eigenschappen die juist niet geassocieerd worden met goed leiderschap zijn niet deelnemendheid, starheid, autoritairiteit, slecht geïnformeerdheid en kwetsende opmerkingen.

Vrouwen en politiek

Veranderingen in uiterlijk worden vaak gekoppeld aan veranderingen in gedrag. Over het algemeen wordt gezegd dat vrouwen een meer democratische manier van leidinggeven hebben, en mannen een meer directieve stijl. De overeenkomsten zijn echter opmerkelijker dan de verschillen. Dat staat los van het feit dat de percepties enorm verschillen.

Het uiterlijk

Een democratie werkt het beste op het moment dat mensen puur zouden kiezen op basis van stellingen die ingenomen worden. Uiterlijk zou in principe geen effect moeten hebben. Toch heeft het dat wel. Onderzoek heeft aangetoond dat uiterlijk erg veel impact heeft op het bepalen van wie verwacht een winnaar wordt.

Het kiezen van een leider is ook van het moment afhankelijk. Op het moment dat er meer dreiging is voor een land, wordt gekozen voor meer masculiene trekken. In vredescontext wordt juist meer voor feminiene trekken gekozen.

Eleboration likelihood model

Als op emoties zoals kwaadheid wordt gespeeld, zijn mensen minder gevoelig voor de daadwerkelijke boodschap van de informatie, en meer aangewezen op heuristieken. Als angst wordt getriggerd bij mensen wordt daarentegen juist meer nagedacht over de inhoud. Als je dus een programma met weinig inhoud hebt, is het handig om gevoelens van kwaadheid te triggeren bij mensen. De omgeving heeft ook invloed op stemgedrag, omdat de omgeving je over bepaalde dingen aan het denken kan zetten.

Meer over uiterlijk

Aantrekkelijk zijn heeft een positieve uitwerking op stemgedrag. Ook lang zijn heeft voordeel. Lengte wordt vaak gekoppeld aan status. Puur de indicatie van functie leidt ertoe dat mensen iemand als langer inschatten. Ditzelfde geldt als vóór of na een overwinning de lengte van een persoon wordt geschat. Ook uniformen worden gezien als statusverhogend. Consistentheid (constant houden van opvattingen/stijl etcetera) en veel lachen zijn ook belangrijk.

Gelijkheid en andere belangrijke factoren

De vraag is hoe belangrijk gelijkheid is. Het speelt een belangrijke rol, maar met name op het moment dat de groepsidentiteit onder de aandacht wordt gebracht, anders zijn mensen er meer flexibel in. Ook liking is belangrijk: we doen meer voor mensen die we kennen en aardig vinden. We vinden mensen die op ons lijken en mensen die ons complimenten geven aardiger.

Schaarsheid (scarcity) is ook belangrijk. Als iets moeilijk te verkrijgen is, fungeert dit als heuristiek dat de waarde weergeeft. Op het moment dat kiezers gefocust worden op verliezen die ontstaan als iemand anders aan de macht wordt, zijn mensen daar erg gevoelig voor. Daarom worden verliezen in de politiek vaak enorm uitvergroot.

Ook wederkerigheid werkt. Dit ziet op de neiging om een bepaalde investering terug te willen geven. Een andere factor die van belang is, is commitment en consistentie. Iedereen wil zich aan zijn belofte en toezegging houden, dus er wordt gepoogd om mensen toezeggingen te laten doen, en ze hier vervolgens aan te herinneren.

Ingroup-outgroep effecten: het creëren van een gezamenlijke vijand. Andere partijen, zoals de CU, proberen deze effecten juist te verminderen voor de verkiezingen om op deze manier een breder publiek aan te spreken.

Sociaal bewijs (social proof): als mensen zien dat veel mensen iemand steunen, krijgen ze het idee dat diegene wel goed moet zijn.

Hoorcollege 4 Onderwerp 1: Body Image

De body image wordt besproken vanuit een sociocultureel perspectief, wat ziet op hoe waarden van onze cultuur invloed hebben op hoe we over ons lichaam denken en voelen. De cultuur heeft hier sterke invloed op. Ook sociale vergelijking wordt besproken. Een van de grootste transmitters van het sociaal-culturele perspectief is de media.

Body image omvat hoe je je voelt over je lichaam, hoe je erover denkt en welke percepties je erover hebt. Body image is een emotionele ervaring. Het belangrijkste aan body image is het gevoel dat je hebt over je lichaam, want deze gevoelens kunnen ons gedrag het sterkst sturen. Voor sommige mensen kan het een extreem emotionele ervaring zijn, maar voor anderen zijn er minder sterke emoties aan verbonden. Veel research focust zich op BID (body image dissatisfaction): negatieve gedachten, gevoelens en emoties over het eigen lichaam.

Voor vrouwen is body dissatisfaction een centrale factor bij fysieke en mentale gezondheid. Het is een predictor voor een laag zelfbeeld, depressie en angsten. Ook is het een risicofactor voor eetstoornissen. Waarom voelen vrouwen zich er op deze manier over? Het signaal dat ze krijgen is: Ik conformeer niet naar de sociale standaard. Sommige research heeft aangetoond dat het merendeel van de vrouwen in meer of mindere mate ontevreden is met haar lichaam.

Mannelijke BID is ook een belangrijk probleem, maar mannen praten er minder over en er is minder onderzoek naar gedaan. Bij mannen worden andere strategieën gehanteerd om aan de standaarden te conformeren, zoals teveel trainen, extreem gebruik van supplementen, steroïden etcetera. Vanuit een sociocultureel perspectief bezien zijn er bepaalde berichten vanuit de maatschappij die aangeven hoe we eruit moeten zien. BID is echter niet altijd negatief. In zekere mate kan het handig zijn: als we ons schuldig voelen, kan dat ervoor zorgen dat we ons gedrag aanpassen.

Het sociaal-culturele model

Centraal bij dit model staan idealen. Deze idealen veranderen de hele tijd: ze kunnen veranderen door subculturen waar mensen deel van uitmaken. Ze veranderen ook over de tijd en kunnen cultuurspecifiek zijn.

De standaarden worden doorgegeven door middel van een aantal kanalen: media, peer-pressure (plagen), familiedruk, en zelfs speelgoed vertelt ons wat het ideaal is. De mate van ontevredenheid die we voelen over ons lichaam is het resultaat van de discrepantie tussen hoe we ons lichaam waarnemen en wat het ideaal is. Op de sheets staat een model dat aangeeft hoe deze verschillende invloeden leiden tot lichaamsontevredenheid en lichaamsveranderingsgedrag. In het model staan een aantal factoren, zoals:

- sociale vergelijking: hoe we anderen gebruiken om de wereld logisch te maken. Door te kijken naar de geïdealiseerde media-afbeeldingen leren we van welk soort lichaam mensen ‘gelukkig’ worden, en deze normen nemen we (al dan niet onbewust) over. Het vergelijkingsproces gaat er ook over dat je leert wat onze cultuur waardeert;

- Internalisatie: we internaliseren de waarden die aan ons worden doorgegeven in ons systeem. De internalisatie is de mate waarin iemand cognitief meegaat in idealen en zich op zo’n manier gaat gedragen dat hij die idealen gaat nastreven.

Sociale vergelijking

Hiervan zijn twee vormen. Opwaartse sociale vergelijking is het vergelijken met de ideaalsituatie/mensen die zich in deze situatie bevinden. Als mensen zich met deze idealen kunnen identificeren, zorgt dit voor minder BID en een positievere stemming. Als mensen niet aan deze idealen kunnen voldoen, is er juist minder BID en een negatieve stemming. Het tegenovergestelde hiervan is neerwaartse vergelijking, waarbij wordt vergeleken met mensen die minder aantrekkelijk zijn. Hier geldt het omgekeerde van opwaartse vergelijking: als mensen zich identificeren met deze groep mensen, leidt dat tot meer BID en een verminderde stemming. Als mensen zich niet kunnen vergelijken met deze groep, leidt dat juist tot minder BID en een verbeterde stemming.

Media: body change behavior

Blootstelling aan de media wordt geassocieerd met riskante lichaamsveranderingsgedragingen bij zowel mannen als vrouwen. Frequente blootstelling aan media is geassocieerd met riskantere lichaamsveranderingsgedragingen. Blootstelling aan het dunheidsideaal kan leiden tot ongezond eetgedrag. Mensen gaan tot het extreme om te conformeren aan de sociale normen.

Er zijn veel vragen over de media, zoals of het leidt tot eetstoornissen bij vrouwen. Dit is niet per se zo, het is namelijk ook afhankelijk van persoonlijkheidsfactoren zoals neuroticisme. Daarnaast is de sociaal-culturele standaard niet de enige standaard die belangrijk is; ook persoonlijke standaarden zijn van belang.

Hoe vechten we terug tegen de idealen die worden opgewekt door de media? Het is belangrijk om niet alles passief over te nemen en te internaliseren wat door de media wordt voorgelegd, maar ook kritisch te onderzoeken. De meeste foto’s die we zien zijn onrealistisch (gefotoshopt). Als je passief deze afbeeldingen overneemt, draag je bij aan de onrealistische idealen, terwijl deze idealen überhaupt niet behaald kunnen worden. Zelfs niet door de modellen zelf, omdat alle afbeeldingen gefotoshopt worden.

Daarom is het belangrijk om kritisch te blijven denken. De media wil ontevredenheid creëren, zodat je bijvoorbeeld producten gaat kopen. De foto’s zijn niet bedoeld om waarheid te creëren.

Onderdeel 2: Collectieve actie

Vandaag gaat over protestgedrag: Demonstraties, protesten, bezettingen etcetera. De psychologische vraag hierbij is: waarom doen mensen er wel of niet aan mee? Het gaat vandaag met name over drie kernmotivaties die onderscheiden kunnen worden.

Protestgedrag

Veel van de studies naar dit onderwerp gaan over petities, demonstraties en stemgedrag. Hier zitten vaak dezelfde doelen achter. In de literatuur wordt op de volgende manier naar protestgedrag gekeken: het wordt gedefinieerd door twee aspecten. Mensen moeten zelf het idee hebben dat ze deel uitmaken van een groep, en er dus niet staan als individu. Als mensen niet het idee hebben dat ze bij een achtergestelde groep hoort, zou je ze niet verwachten bij een bepaalde groep. Daarnaast moet de actie gericht zijn op het verbeteren van de condities van de hele groep.

Dit heeft twee kanten. Allereerst wil je protestgedrag kunnen verklaren, maar daarnaast is het ook belangrijk om te weten hoe je mensen kunt mobiliseren; waar je bijvoorbeeld op moet letten bij de boodschappen die je doorgeeft. Dus zowel het wetenschappelijke aspect, als het praktische aspect zijn van belang.

Als voorbeeld: ongeveer 3-5 procent van de studenten doet over het algemeen mee in studentenprotesten. Er is dus een grote disbalans tussen mensen die actief meedoen aan acties en mensen die er niet aan meedoen.

Drie motivationele verklaringen

Er zijn drie paden naar protesten, wat gelinkt is aan drie verklaringen uit de literatuur (die overigens steeds meer geïntegreerd worden). De eerste heeft te maken met groepsgebaseerde oneerlijkheidspercepties. De tweede is de waargenomen effectiviteit van de groep. Dit zit erop of mensen verwachten of ze doelen kunnen bereiken. De derde verklaring ziet op groepsidentificatie: mensen hebben het nodig om bij groepen te horen, en groepen zijn een middel om doelen te bereiken die individueel niet bereikt kunnen worden.

Onrechtvaardigheid

Volgens de relatieve deprivatietheorie zijn bij onrechtvaardigheid twee belangrijke aspecten. Mensen moeten de situatie waarin ze verkeren als onrechtvaardig zien, en het ook zo voelen. Het gaat met name om de subjectieve vergelijking. Vrouwen protesteren bijvoorbeeld niet vaak tegen het feit dat ze lagere salarissen krijgen dan mannen, omdat ze zich vaak vergelijken met andere vrouwen, en niet met andere mannen. Hierdoor hebben ze niet het idee dat er sprake is van een disbalans.

Effectiviteit

De vraag is of we hier als groep iets kunnen bereiken; de group efficacy. Individuen moeten het idee hebben dat hun groep voldoende effectief is met het oog op het behalen van een bepaald doel. Dit is gebaseerd op de resource mobilisatietheorie, en de theorie van gepland gedrag.

3Groepsidentificatie

Dit heeft sterk te maken met hoe je jezelf ziet. Als je jezelf ziet als deel van een groep, zal een achterstelling meer worden verklaard als liggend aan een groep dan aan jezelf. Naarmate je je sterker identificeert met een groep, zal je minder snel opgeven. Activisten hebben bijvoorbeeld een erg hoge identificatie met de groep waarmee/waarvoor ze protesteren.

Integratief model

Dit model probeert de verschillende verklaringen samen te brengen. Dit model staat op sheet 14 (tijdens het college waren andere slides te zien dan die op nestor staan). Het idee is dat de drie verklaringen te maken hebben met coping. Hoe belangrijk je groep voor je is staat bovenaan. Vervolgens kun je twee kanten op: actief copen of avoidant copen. Als mensen zich niet sterk identificeren met de groep, hangt het meer af van een kosten-baten afweging.

Experiment

De vraag is nu hoe je dit kunt bestuderen. Dit is bijvoorbeeld gedaan aan de hand van het volgende experiment (er waren meer experimenten, maar deze zijn niet allemaal besproken bij het college).

Bij een experiment kregen psychologiestudenten ofwel te horen dat er plannen waren om het collegegeld omhoog te brengen, of dat er meer lab-uren in het eerste jaar verplicht gesteld zouden worden. Op deze manier werden de verschillende manieren van coping geactiveerd. De gemanipuleerde variabelen hierbij waren de onrechtvaardigheid van de procedure, het percentage groepsleden dat tegen deze maatregel was, en het percentage dat bereid was hiertegen iets te doen (zogenaamd bepaald aan de hand van ‘eerdere studies’). Het resultaat staat schematisch weergegeven op sheet 16. Gevonden werd dat naarmate de procedure negatief was, mensen bozer waren, maar het had geen invloed op of mensen dachten dat ze als groep hun doelen konden bereiken. Hoeveel mensen bereid waren iets te doen werkte als enige in on de groepsefficacy.

De vraag is nu hoe groepsidentificatie in dit model past. Na dit onderzoek werd naar een echte demonstratie gegaan. Er werd gevonden dat naarmate de groepsidentificatie hoger is, er een directer effect is op de emotionele uitwerking. Daarnaast was er een interactie-effect met de groupsefficacy. Voor mensen met hoge groepsidenficitatie bleek dat het niet heel belangrijk was of er hoge of lage efficacy-overtuigingen waren. Bij de mensen met een lage groepsidentificatie was het wel belangrijk of ze dachten dat er resultaat gehaald kon worden. Dit toont aan dat je mensen die niet protesteren wellicht het beste kunt bereiken door het idee af te geven dat er daadwerkelijk iets bereikt kan worden.

Hoorcollege 5 Onderdeel 1: Omgevingspsychologie

Dit college gaat erover wat sociale psychologen kunnen bijdragen aan klimaatproblemen. Dit kan op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gekeken worden naar welke invloed milieuproblemen hebben op het gedrag en op het welzijn van mensen. Ook kan worden bepaald welke factoren van invloed zijn op milieugedrag. Een derde onderwerp is hoe milieubelasting verminderd kan worden door gedragsverandering. Bij deze drie punten ligt de focus op individuele, sociale, culturele en fysieke kenmerken.

Omgevingsstressoren

Dit zijn factoren in de omgeving die hinder of stress kunnen veroorzaken. Dit kunnen dingen zijn zoals lawaai, stank, crowding en verontreiniging. Het gaat hierbij om de subjectieve beleving van deze stressoren. De relatie tussen objectieve belasting en subjectieve hinder is vaak laag (een correlatie van ongeveer 0.3). Andere psychologische factoren die een rol spelen, zijn attitudes en belangen, waargenomen controle en of er rekening met je wordt gehouden.

Invloed van natuur op welzijn

Uit veel onderzoeken blijkt dat interactie in enige vorm met de natuur een positief effect heeft op ons welbevinden. Ulrich (1984) heeft bijvoorbeeld ontdekt dat mensen die zicht hadden op de natuur minder medicatie nodig hadden dan mensen die zicht op een muur hadden.

Voor dit effect worden verschillende verklaringen gegeven. De biophilia hypothese stelt dat mensen houden van de natuur; het bevordert ons welzijn en zorgt voor stressreductie. Dit is evolutionair bepaald; het zit in onze genen. De attention-restoration theorie zegt dat natuurlijke stimuli geen gerichte aandacht kosten, in tegenstelling tot een stedelijke omgeving. De natuur kost minder cognitieve inspanning, wat zorgt voor herstel van vermoeidheid.

Waarden

Onderzoek heeft aangetoond dat vier typen waardes belangrijk zijn. Twee types waardes zijn gericht op eigenbelang. Dat kan hedonisch zijn (plezierig leven hebben, zo weinig mogelijk moeite doen). Het kan ook egoïstisch zijn: hulpbronnen willen hebben, zoals geld of status.

Bij milieugedrag kan een conflict tussen waarden ontstaan. Het scheiden van afval is bijvoorbeeld goed voor het milieu, maar het kost moeite. En het gebruik van een auto is leuk, maar het is slecht voor het milieu. Biosferische waarden zijn de meest stabiele basis voor milieuvriendelijk gedrag. Biosferische waarden zijn milieugerelateerde waarden.

Norm-activatiemodel

Een model dat in de omgevingspsychologie vaak wordt toegepast is het norm-activatiemodel. Hierbij is het uitgangspunt dat mensen milieuvriendelijk handelen als ze daar een morele verplichting toe voelen. Deze morele verplichting is hoog als er een hoog probleembesef is, en als een eigen bijdrage zinvol is. Als mensen sterke altruïstische- of milieuwaarden hebben, is de kans groter dat ze een hoger probleembesef hebben. Mensen met hedonische of egoïstische waarden hebben vaak juist een laag probleembesef. Het norm-activatiemodel geeft vooral een goede verklaring voor gemakkelijk gedrag en goede intenties.

Er zijn twee algemene strategieën om gedrag te veranderen. Allereerst kan de situatie veranderd worden, zodat milieuvriendelijk gedrag daadwerkelijk leuker of aantrekkelijker wordt, of zodat milieuonvriendelijk gedrag onaantrekkelijker wordt. Een tweede strategie is de psychologische strategie. Hierbij worden kennis, voorkeuren en percepties veranderd. Dit kan bijvoorbeeld door informatie over het probleem/alternatieven/anderen, door feedback te geven, doelen te stellen, commitment en modeling.

Onderdeel 2: Diversiteit

De sociale identiteitstheorie stelt dat je een bepaald beeld van jezelf hebt, en dat beeld is voor een belangrijk deel afhankelijk van de groep waar je inzit. De zelf-categorisatietheorie zegt dat je vaak lid bent van veel categorieën, en dat het afhankelijk is van de situatie waar je je in bevindt welke groep het meest belangrijk is. Ook voelen mensen zich vaak aangetrokken tot mensen die gelijk aan ze zijn. Dit wordt verwoord door de similarity-attraction hypothesis. Het ingroup projectiemodel stelt dat je vaak lid bent van meerdere groepen, maar als er diversiteit is binnen een bepaalde groep, maar die grote groep is ook belangrijk. Als je dan iets wilt zeggen over hoe de groep eruit ziet, zie je je eigen lidmaatschap als net wat prototypischer voor de groep dan de andere groepslidmaatschappen.

Diversiteit

Al deze theorieën zijn ook belangrijk voor bijvoorbeeld hoe groepen kunnen functioneren binnen organisaties of in de samenleving. Globalisatie zorgt ervoor dat we steeds meer in contact komen met diversiteit. Mensen komen steeds meer in contact met andere culturen en andere groepen. Diversiteit wordt steeds dominanter in onze samenleving. Zowel in lokale samenlevingen als tussen samenlevingen.

Er zijn duidelijk positieve uitkomsten van diversiteit, zoals meer innovatie en creativiteit. Er kan gebruik worden gemaakt van verschillende achtergronden. Tegelijkertijd zijn er vaak negatieve consequenties, zoals communicatieproblemen en conflicten. Wij gaan nu vooral focussen op de conflicten.

Theorieën

Er zijn verschillende theorieën die hier wat over zeggen. De sociale identiteitstheorie laat zien hoe belangrijk groepen voor mensen zijn. Op de sheets staat een overzicht met belangrijke theorieën. De system justification zegt: er is een bepaalde hiërarchie in onze samenleving, een bepaald systeem, en mensen willen die graag in stand houden.

De realistische conflicttheorie ziet erop dat andere groepen een bedreiging kunnen zijn voor de eigen groep, omdat zij dingen kunnen hebben die je zelf niet hebt, of omdat ze middelen kunnen afnemen. De symbolische racisme theorie komt van oorsprong uit de V.S.. Deze theorie stelt dat er duidelijke waardeverschillen bestaan tussen verschillende groepen, en andere groepen worden gezien alsof ze hiermee niet overeen komen. Vaak zijn dit subjectieve waarnemingen. Deze twee theorieën werden vaak gezien als zijnde in competitie met elkaar.

Later is daar verandering in gekomen. De geïntegreerde dreigingstheorie brengt deze theorieën in lijn met elkaar. Het maakt onderscheid tussen twee vormen van dreigingen. Symbolische dreigingen houdt in dat andere groepen bedreigend kunnen zijn omdat ze bijvoorbeeld andere waarden hebben. Hierop reageren mensen vaak met afkeer en ontwijkend gedrag. Realistische dreigingen gaan over resources die je hebt, of gezondheid en macht. Bij deze vorm van dreiging reageren mensen vaak met boosheid of door aan te vallen, zoals protesten.

Kort gezegd, conflicten tussen groepen worden vaak gezien als een uitkomst van de waargenomen actief of karakteristieken van de outgroup in relatie tot de ingroup.

Hoorcollege 6 Verkeersveiligheid

Alleen al in de EU sterven 40.000 mensen per jaar in het verkeer, en raken 3.5 miljoen mensen door gewond. Door verbeterde infrastructuur en technologie neemt dit aantal wel af, maar het is nog steeds een enorm hoog getal. Daarom is het belangrijk om meer aandacht te besteden aan dit probleem, en er over na te denken hoe we dit aantal af kunnen laten nemen.

Fuller (1999) heeft een model opgesteld over de regulatie van rijgedrag. Dit model is te zien op sheet 6. Kort gezegd komt het erop neer dat als de vaardigheden de vereisten van de situatie overtreffen, er sprake is van controle. Als dat niet het geval is, is sprake van een crash.

Er zit verschil tussen rijvaardigheid en rijstijl. De rijvaardigheid is een manier om te meten hoe goed mensen rijden, zoals het kunnen rijden op een gladde weg en het goed kunnen inschatten van situaties. Deze vaardigheid ontwikkelt zich aan de hand van ervaring, en kan aldus aangeleerd worden. De rijstijl is de manier waarop iemand rijdt, de gewoontes. Deze wordt beïnvloed door attitudes, waarden en normen. Een risicovolle rijstijl is de beste predictor van ongelukken en boetes. Dit is lastiger aan te passen dan rijvaardigheid, aangezien het hier (impliciete) normen betreft.

Ongelukken

Overtredingen (zoals te hard rijden, drugsgebruik in het verkeer, illegaal inhalen) zijn de leidende oorzaak van sterftegevallen en gewonden in het verkeer. Dergelijke overtredingen zijn gerelateerd aan de rijstijl. Fouten, zoals niet in de spiegel kijken of iemand over het hoofd zien, zijn onjuiste observaties/beoordelingen. Hierbij is, in tegenstelling tot bij overtredingen, geen sprake van bewust een overtreding maken. Lapses (dingen zoals verkeerde afslag pakken, verkeerde versnelling gebruiken) komen door problemen met het geheugen en de aandacht. Ook deze zijn niet intentioneel. De laatste twee fouten (errors en lapses) zijn gerelateerd aan de rijvaardigheid. Het verschilt overigens enorm per leeftijds/bevolkingsgroep welke van de drie (overtredingen, errors en lapses) de overhand hebben. Interventies moeten zo specifiek mogelijk zijn.

Persoonlijkheidsfactoren

Sensatie zoeken speelt een grote rol bij risicovol rijgedrag. Dit is vooral sterk aanwezig bij jonge mannen: deze groep heeft het meeste behoefte aan erg sterke prikkels. Van de Big-five factoren spelen extraversie en neuroticisme een belangrijke rol bij rijgedrag. De eerste zorgt voor meer behoefte aan opwinding (dus sneller rijden), de tweede zorgt voor agressiever rijden.

Het voertuig wordt in principe gebruikt om in de behoeften te voorzien, en deze behoeften verschillen per persoon. Interventies moeten erop gericht zijn om de behoeften op een andere manier te vervullen, zoals het luisteren van muziek in plaats van harder rijden. Het is mede daarom ook van belang om interventies enigszins te individualiseren, omdat verschillende mensen baat hebben bij verschillende dingen.

Cognitieve biasses

De optimisme bias is de overtuiging dat je zelf minder snel zult crashen dan andere bestuurders. De illusie van controle houdt in dat we een onrealistisch gevoel van controle hebben tijdens het rijden. Vaak is de bestuurder aanzienlijk optimistischer en heeft hij meer gevoel van controle dan de bijrijder.

De theory of planned behaviour is schematisch weergegeven op sheet 21. Er zijn een aantal dingen van belang: attitudes richting bepaald gedrag, de subjectieve norm (wat belangrijke anderen vinden van het gedrag) en de perceived control (de overtuiging dat bepaald gedrag kan worden aangeleerd). Deze drie factoren voorspellen gezamenlijk intenties. Intenties worden gezien als de onmiddellijke voorspeller van gedrag.

Nadelen van deze theorie zijn dat intenties niet noodzakelijk hetzelfde zijn als gedrag. Gedrag kan bijvoorbeeld ook voortkomen uit gewoonte. Daarnaast is een intentie nog niet het daadwerkelijke gedrag. Ondanks dat wordt deze theorie erg vaak gebruikt, omdat het handig is om sociale normen te gebruiken bij interventies.

De risk homeostasis theory stelt dat er individuele verschillen van risicogevoelens zijn. We passen ons gedrag aan aan de situatie. Op een drukke weg wordt bijvoorbeeld voorzichtiger gereden dan op een weg waar geen andere bestuurders zijn. Ook wordt minder snel geremd als er een ABS-systeem in de auto aanwezig is. Dit wijst erop dat verbeterde infrastructuur en technologie ook kan bijdragen aan het nemen van risico’s. Volgens deze theorie neemt de kans op crashes en overtredingen toe als de risicogevoelens kleiner zijn dan het objectieve risico. Een geschikte interventie is gericht op het laten afnemen van de risicogrenswaarde.

Andere factoren

Afleidende factoren kunnen het rijgedrag ook beïnvloeden, zoals muziek, het gebruik van telefoons en passagiers. Het verschilt echter per situatie of bepaalde factoren goed of slecht zijn voor de rijprestaties. Van muziek is bijvoorbeeld over het algemeen bekend dat de mentale effort toeneemt als muziek wordt opgezet. Maar voor hoge sensatiezoekers kan muziek juist goed zijn, omdat ze dan opgewonden door de muziek worden, zodat ze niet hard hoeven te rijden voor diezelfde opwinding. Individuele verschillen beïnvloeden dus of een bestuurder afleidingen en risico’s aankan.

Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2014/2015

College 1 Inleiding

De toegepaste sociale psychologie houdt zich bezig met maatschappelijke problemen zoals onderwijs, immigratie, integratie, arbeid, gezondheid, media, reclame en consumentengedrag, sport, verkeer en vervoer en omgeving en milieu. Al deze problemen hebben heel veel verschillende aspecten en worden door verschillende factoren veroorzaakt. Deze kunnen economisch, historisch, geografisch, ruimtelijk, politiek en sociaal psychologisch zijn. Voorbeelden van sociaal psychologische aspecten zijn gedragingen, probleembesef, houdingen, normen en waarden.

De definitie van sociale psychologie is de wetenschap die zich richt op het begrijpen van de aard en oorzaken van menselijk gedrag en cognities in sociale situaties. De definitie van toegepaste sociale psychologie is het toepassen van sociaal psychologische constructen, principes of theorieën op het begrijpen of oplossen van sociale problemen.

Constructen zijn latente individuele eigenschappen. Dit zijn dingen die je niet kunt zien maar wel meten zoals attitude en sociale normen. Principes zijn uitspraken over de werkingen van een psychologisch proces. Een voorbeeld van zo’n proces is cognitieve dissonantie (conflict tussen twee principes) Om dit conflict op te lossen passen mensen vaak hun attitudes aan. Andere voorbeelden zijn groupthink (streven naar unanimiteit kan leiden tot een slechte beslissing), bijstander effect en voet-in-de-deur (mensen die eerst een klein verzoek krijgen en daarna een groot verzoek gaan eerder akkoord met het grote verzoek). Er zijn theorieën over sociale invloed, cognitie en relaties.

Er is een verschil in fundamentele en toegepaste sociale psychologie. Fundamenteel legt de nadruk op het ontwikkelen en testen van theorieën. Dit is deductief: er is één theorie die gaat van theorie naar probleem. Toegepast legt de nadruk op het begrijpen en oplossen van sociale problemen. Dit is inductief: er zijn meerdere theorieën die gaan van probleem naar verklaringen. Dit is een bredere benadering.

De overeenkomsten tussen fundamentele en toegepaste psychologie zijn:

- het ontwikkelen en testen van theorieën, toegepast onderzoek leidt tot fundamentele kennis

- wetenschappelijke methoden

- beschrijven, voorspellen, causaliteit, verklaren

- gericht op zelfde oorzaken van cognities en gedrag

Er zijn factoren die van invloed zijn op cognities en gedrag. Deze factoren kunnen individueel, sociaal, situationeel, cultureel en biologisch zijn.

De kenmerken van toegepaste sociale psychologie zijn :

  1. Probleemgericht (meerdere theorieën, methoden en interventies)

  1. Waardeoriëntatie

  2. Sociale bruikbaarheid (sterke en lange termijn effecten)

  3. Generaliseerbaarheid (alleen studenten)

  4. Onderzoeksveld (rijsimulator of echte auto)

  5. Interdisciplinair

  6. Opdrachtgever

  7. Kosten-baten afweging

  8. Politieke haalbaarheid

  9. Output´: wetenschap vs maatschappij

Voorbeelden van de toepassingen van onderzoeken: probleem oplosssen, input voor beleid, agenda setting, onderzoek om eigen standpunt te ondersteunen, manipulatie en onderzoek om besluitvorming uit te stellen.

Wat is het basisproces van maatschappelijke problemen en sociale psychologie? Dit basisproces bestaat uit de volgende vijf stappen:

  1. Wat is het maatschappelijk probleem

  2. Welk gedrag veroorzaakt het probleem

  3. Wel aspect bepaalt dat gedrag (theorie

  4. Welke interventies zijn geschikt

  5. Is deze interventie effectief (evaluatie)

College 2 Interventies

Gedragsanalyse

De toegepaste gedragsanalyse legt de nadruk op gevolgen van gedrag. Je wilt positieve gevolgen verkrijgen en negatieve gevolgen vermijden. Je kunt gewenst gedrag stimuleren of ongewenst gedrag afremmen door gevolgen van gedrag te veranderen. Vooral directe en zekere gevolgen beïnvloeden gedrag.

Interventie strategieën

  • Antecedente strategieën

Veranderen van factoren in omgeving voorafgaande aan gedrag. Dit is het sturen van gedrag en aankondigen van mogelijke gevolgen.

  • Consequentie strategieën

Veranderen van gevolgen van gedrag door het gedrag te controleren

  • Three-term contingency

Antecedent → gedrag → consequentie

Antecedente strategieën

  • educatie en training

  • prompts

  • modeling en demonstraties

  • commitment

Educatie en training is op zichzelf niet erg effectief. Het wordt effectiever als het gecombineerd wordt met andere interventies en als de informatie op maat is zoals bij de andere strategieën wel het geval is. Prompts zijn mondelinge of schriftelijke boodschappen op de plek waar gedrag plaats vindt. Dit is bedoeld om mensen ergens aan helpen te herinneren. Dit is vooral effectief als het duidelijk is welk gedrag gewenst is, het gedrag gemakkelijk uitvoerbaar is en de boodschap vriendelijk geformuleerd is en daar staat waar gedrag plaatsvindt. Modeling is het goede voorbeeld geven door middel van een demonstratie bijvoorbeeld. Het is effectief als het beloond wordt en geloofwaardig is. Commitment is de belofte om gedrag te veranderen, een morele verplichting om een belofte na te komen en de wens om consistent over te komen.

Conseqentie strategieen

  • Straffen

  • Belonen

  • Feedback

Straffen is het verbinden van negatieve gevolgen aan ongewenst gedrag of negatieve attitudes en emoties. Belonen is het verbinden van positieve gevolgen aan gewenst gedrag, zoals geld en cadeaus. De nadelen zijn dat het duur is, de intrinsieke motivatie vermindert en het effect weer verdwijnt als de beloning verdwijnt. Feedback is het geven van informatie over gedrag en gevolgen daarvan. Hier zijn de gevolgen duidelijker dan bij belonen en straffen en de persoon wordt gemotiveerd.

Compliance technieken

Technieken die de kans verhogen dat iemand een verzoek om gedrag te veranderen sneller opvolgt.

  • Consistentie

  • Sociaal bewijs

  • Authoriteit

  • Aardig vinden

  • Reciprociteit

  • Schaarste

Onderzoek: Kan men status ontlenen aan prosociaal gedrag? Dit was een experimenteel onderzoek met twee groepen, de manipulatie groep kreeg een verhaal over carrière en status en de controlegroep kreeg dit niet. Daarna mochten ze kiezen tussen milieuvriendelijk en een luxe/hoge kwaliteit product. Dit werd gedaan met drie condities (vaatwasser, auto, zeep) en bij alle drie de condities was de gemanipuleerde groep meer op status gefocust waardoor ze zich bewust waren dat ze met hun gedrag hun status tegenover anderen beïnvloeden. Hierdoor kochten ze vaker milieubewuste producten dan de controle groep.

Verschillen tussen methoden

Het experiment is een goed middel om causaliteit te toetsen maar heeft een slechte externe validiteit. Het quasi experiment is een gemiddeld in het toetsen van causaliteit en heeft een goede externe validiteit. Een veldonderzoek zoals opinie of correlatie is slecht in het toetsen van causaliteit, maar heeft dan wel weer een hele goede externe validiteit. Er zijn dus verschillende methoden met ieder zo zijn sterke en zwakke kanten. Welke methode je gebruikt is afhankelijk van het doel van het onderzoek. In bepaalde omstandigheden zijn sommige methoden niet toepasbaar.

College 3 Sociale psychologie van gezondheid

Als je veel theorieën kent, die je toe past, zie je veel meer dan iemand die deze theorieën niet kent. De psyche heeft veel kenmerken die niet te zien zijn. De sociale psychologie probeert te ontdekken wat te motivatie is van mensen in het behouden van gezondheid. De eerste vraag is: wat motiveert mensen om hun ongezonde gedrag te veranderen? Ten eerste zijn dat de negatieve uitkomsten van het ongezonde gedrag, vooral de fysieke uitkomsten. Fysieke uitkomsten zijn objectief. Ze zijn relevant voor al het gedrag dat met gezondheid te maken heeft. De meeste mensen vinden gezondheid erg belangrijk.

Risico’s

Gedrag wordt niet veroorzaakt door het zien van objectieve risico’s. Mensen maken psychologische inschattingen van hun risico’s. Voor sociale dieren is het sociale relatieve risico erg relevant (sociale vergelijking). Mensen maken een inschatting van hun risico op basis wat ze goed uitkomt (dit is de optimistic bias),

Fysieke uitkomsten van (on)gezond gedrag is belangrijk voor mensen

        1. Ze maken een cognitieve inschatting van hun risico

(kwetsbaarheid, behandelbaarheid)

        1. Ze maken een inschatting van de negatieve effecten van ongezond gedrag (angst voor de negatieve uitkomsten)

        2. Mensen willen zich daarnaast goed voelen over zichzelf en zich adequaat, consistent en adaptief voelen. Ze willen zelf bedreiging verminderen, dit zijn negatieve zelf evaluatieve emoties.

        3. Dit kan leiden tot een verandering in gedrag. Je wilt controle uitoefenen op de mogelijke negatieve uitkomsten (en daarbij hoort ook zelfbedreiging, want daar krijg je een slecht gevoel van)

Zelf regulatie van zelfbedreiging

Theorie

Je krijgt gezondheidsbedreigings informatie (bijvoorbeeld, van veel stress kun je een hartaanval krijgen). Als jou dit treft krijg je een negatieve zelf evaluatie. Om dit veranderen kun je je gedrag veranderen zoals stoppen met roken. Dan loop je geen risico meer en hoef je ook niet meer van jezelf te balen. Echter, die verandering is niet altijd makkelijk. Hier zijn twee redenen voor: de eerste is dat het ongezonde gedrag dat je uitvoert functies heeft (het is heerlijk, maakt me gelukkig) en die dingen wil je niet missen. De tweede is dat ongezond gedrag dat verandert in gezond gedrag investering kost. Deze twee redenen zorgen ervoor dat mensen hun gedrag niet veranderen. Dan kun je nog op andere manieren je slechte gevoel wegnemen.

Een negatieve zelf evaluatie kun je wat verbeteren door te doen aan self-affirmation. Dit is het noemen van dingen in je hoofd waardoor je negatieve zelfevaluatie vermindert. Je denkt aan goede dingen die je doet (oké ik drink wel veel te veel, maar ik doe ook vrijwilligerswerk, dus al met al doe ik het best goed). Een andere manier is defensiveness. Dit is een manier om de gezondheidsinformatie te ontkrachten.

Praktijk

We weten niet hoe veel self-affirmation mensen gebruiken. We weten wel dat ze veel informatie proberen af te houden door middel van defensiviteit. Hoe kun je vermijden dat mensen defensiviteit gebruiken en daardoor niks aan hun gedrag veranderen? Open mindedness is het tegenovergestelde van defensiviteit. Mensen voelen zich goed over zichzelf en hoeven niks te ontkennen. Het principe van self-affirmation kunnen we manipuleren. Door bijvoorbeeld het geven van complimenten.

Open Mindedness

Als je mensen voordat ze bedreigende informatie krijgen een goed gevoel over zichzelf geeft, worden ze openminded en niet meer defensief. Als ze dan bedreigende informatie krijgen komt het keihard aan en krijgen mensen een slecht gevoel over zichzelf (een negatieve zelf evaluatie). Dan voel je de volle motivatie om gedrag te veranderen.

Zelf affirmation en defenisiviteit

Er is een onderzoek naar zelf affirmation gedaan door Allport. De procedure was als volgt: eerst lieten ze iemand een aantal dingen noemen die ze belangrijk vinden. Dan neem je het belangrijkste ding, zoals sociale relaties. Daar stel je ze 10 vragen over. Als ze dan consistent blijven voelden ze zich goed over zichzelf.

Je reageert defensief als de informatie dichtbij jezelf komt. Dit hangt af van je waarden en of het expliciet benoemt wordt dat de informatie voor jouw geldt. Als de informatie gepersonaliseerd is ga je zelf referent coderen. De informatie komt dichter bij jezelf en dit heeft invloed op de verwachte zelf bedreiging. We zien uit het onderzoek dat er mensen zijn die gezondheid niet zo belangrijk vinden en wel belangrijk vinden. In de niet zo belangrijke groep merk je dat de standaardconditie (een informatietekst over gezondheidsrisico’s van bepaald gedrag) geen invloed heeft. Maar als deze conditie gepersonaliseerd is (informatietekst met meerdere keren je naam erin). Dan verlaagt dat de intentie om te stoppen met roken, ze worden dus defensief.

In de belangrijke groep werkt het omgekeerd. In de standaardconditie worden mensen defensief maar in de gepersonaliseerde conditie is hun intentie om te stoppen met roken juist verhoogt.

College 4 Consumer inferences

Consumer inferences gaat om het beïnvloeden van consumenten.

Het proces van beslissen begint met het herkennen van de behoefte om iets te hebben of het idee dat je het nodig hebt. Vervolgens ga je informatie opzoeken om te kijken welke producten je wil. De evaluatie van de alternatieven is ook van belangrijke invloed. Daarnaast is de visualisatie van de gevoelens de je zult hebben als je de aankoop niet doet ook van belang. Als je het gevoel hebt dat je spijt zult krijgen als je het niet nu koopt, is dit een grote drijfveer voor de aankoop. Het informatie proces is selectief.

Aandacht

  • De positie van een product heeft invloed

(kranten in de linkerbovenhoek, a merken op ooghoogte en snoep juist lager en vaak bij de kassa)

  • De mate waarin je betrokken bent

(bij bijvoorbeeld een magazine)

  • De interpretatie

(dit heeft veel individuele karakteristieken)

Individuele karakteristieken

Kennis: we verwachten dat verse groenten meer vitamines bevatten dan blikgroenten, maar vaak is dat niet zo. Als het in reclames gezegd wordt geloven mensen het niet, want het sluit niet aan bij hun kennis

Verwachtingen: Geconcentreerd wasmiddel, mensen geloofden niet dat je maar weinig nodigt hebt voor een schone was dus kochten veel en gebruikten meer dan nodig. Ook huismerken worden gezien als kwalitatief minder dan a merken. Mensen hechten waarde aan bekendheid. Het beïnvloed ook je smaakproces. Alleen het idee dat de duurdere wijn lekkerder smaakt maakt dat mensen het lekkerder vinden. De stereotypering die mensen hebben zijn er nu eenmaal en hebben invloed op hoe je dingen interpreteert.

Situationele karakteristieken

- We zijn niet in staat om hele kleine verschillen op te pikken (gekookte kikker syndroom)

- Contextuele priming: de setting van waar het product staat is van belang bij de interpretatie.

- Gelijkheidsprincipe: de dingen die in de omgeving van het product staan hebben invloed. De eigenschappen van dingen die er vlak naast staan worden overgeplaatst naar het product zelf.

- Goal framing theory

1. Hedonic (prezier, nu)

2. Gain (Winst in de toekomst)

3. Normatief (andere dingen, die je waardeert, toekomst)

Deze doelen zijn in alle tijden van invloed op je. Als je bijvoorbeeld veel honger hebt wordt je hedonisch. Als je mannen een mooie vrouw in bikini laat zien voor een auto gaan ze hedonisch denken en nemen ze meer risico en ook sneller slechte economische beslissingen. Bij vrouwen is dezelfde invloed te zien. Alleen dan niet door mooie mannen, maar door chocolade. Dit is het proximity (nabijheids) principe.

De definitie van consumer inferences is: het proces waardoor consumenten een waarde toekennen aan een attribuut of item dat niet opgenomen is in een advertentie. Dit doen ze op basis van andere gegevens in de advertentie. De context heeft invloed op hoe wij dingen beoordelen. Ook de alternatieven. Hier is een onderzoek naar gedaan. Het toevoegen van een onzin alternatief kan leiden tot een heel andere beslissing. Tip: als je drie alternatieven ziet waarvan 1 onzin, probeer dan de twee beste opties te isoleren en bedenk dan welk van de twee je zou kiezen. Ook reclame beïnvloedt ons. Gilette heeft de markt veroverd door met haar campagnes het beeld te creëren dat alle succesvolle vrouwen hun benen scheren. Hierdoor steeg de verkoop van scheermesjes.

Causale effecten

Het doel is het proberen uit te leggen en begrijpen van de oorzaak van waargenomen en ervaren gebeurtenissen om op die manier de toekomst te voorspellen. Attributietheorie: er zijn verschillende theorieën die proberen uit te leggen hoe mensen informatie verzamelen en verwerken om causale gevolgtrekkingen te maken. De fundamentele attributiefout is de neiging om dispositionele verklaringen voor het waargenomen gedrag van anderen te overschatten (dit doet hij omdat hij zo is) en situationele verklaringen te onderschatten (dit doet hij omdat de situatie om zo’n reactie vraagt).

Interne of externe attributie? Als er hele specifieke kenmerken zijn die ertoe leiden dat een persoon iets doet, mag je het niet aan interne dingen toeschrijven (law of non-common effects). Als Wendy van Dijk een miljoen voor Robyn reclame krijgt, is dit een externe attributie en zou je niet mogen denken dat ze Robyn ook echt veel beter vindt. Maar mensen denken ondanks het weten van het bedrag, nog steeds dat Wendy waarschijnlijk Robyn een beter product vindt.

Kelly’s covariation model

Volgens Kelly beoordeel je verschillende soorten informatie

  • Consistentie informatie: geldt het gedrag naar het object ook voor andere situaties?

  • Onderscheidend vermogen: geldt het gedrag naar het object ook voor andere objecten? generaliseert tegenover objecten?

  • Consensus informatie: geldt het gedrag naar het object ook voor andere mensen?

Een negatieve review van een persoon wordt dan ook als volgt beoordeeld:

Hoge consensus, hoge distinctivenis, hoge cosnistenct: Dan is het dus een slecht product.

Lage consensus, lage distincitvteit, hoge consistentie: Dan ligt het waarschijnlijk aan de reviewer .

Voor stevigere merken heeft dit minder effect. Als er een hoge consensus is, is er een descriptive sociale norm. Wat je andere ziet doen (evaluatie) is van belang.

Met reclame:

Als je positief bent over het ene product maar zegt dat je eigen product beter is heeft dit invloed. Als je het andere product juist afbrandt worden mensen defenisief geloven ze het niet meer. Dan denken ze: zie je wel, dit merk probeert me gewoon iets aan te smeren door andere producten zwart te maken.

Inter attribuut correlaties zijn de volgende: Prijs geeft een indicatie van de kwaliteit, net als de garantie. Een nieuw product is beter dan een oude. Mensen kunnen sterk afhankelijk zijn van deze correlaties en maken op basis van deze conclusies een evaluatie over het product.

College 5 Verkeersveiligheid

De verkeersveiligheid is gestegen in de afgelopen jaren, in bijna alle landen. Dit komt voor ongeveer 50 procent door verbeterede infrastructuur. De rest komt door technologische verbeteringen en aanpassingen in veiligheidsvoorschriften (zoals het dragen van een gordel). Externe handhaving van verkeersregels hebben alleen een effect op het hier en nu. Na een flitscamera, of het passeren van een politiewagen, gaan mensen gewoon weer harder rijden. Als je kwaliteiten in de auto voldoen aan de eisen (oftwel je vermogen is groter dan de eisen), dan heb je controle over je auto en de situatie. Echter, als je kwaliteiten niet voldoen aan de eisen (je hebt het vermogen niet om aan de eisen te doen), dan heb je kans op een ongeluk. Kort gezegd is dat het volgende:

Vermogen > eisen = controle

Vermogen < eisen = ongeluk

De karakteristieken die gerelateerd zijn aan menselijke factoren zijn van invloed op de kans op een ongeluk. Ondanks het feit dat de infrastructuur en auto’s veiliger zijn geworden, rijden mensen nog niet echt veiliger.

Rijvaardigheid

We meten rijvaardigheid, zoals de controle over de auto of de snelheid waarmee een bestuurder gevaar herkent. Rijvaardigheid training focust niet alleen op basisvaardigheden maar ook specifiekere vaardigheden zoals het rijden op een gladde weg. Rijvaardigheid ontwikkeld zich naarmate een persoon meer ervaring heeft. Een rijstijl is de manier waarop je rijdt, je gewoontes in de auto. Sommige mensen rijden veilig, anderen onveilig. Een gevaarlijke rijstijl is de nummer één voorspeller voor ongelukken.

  • Violations – zijn dingen als te hard of onder invloed rijden. Deze zijn vaak de oorzaak van ongelukken.

  • Errors – zijn niet intentioneel, zoals het vergeten in de spiegels te kijken.

  • Lapses – dit zijn fouten gerelateerd aan geheugenfouten. Zoals de verkeerde afslag nemen of willen wegrijden in de derde versnelling.

Violations zijn fouten ten gevolge van rijstijl. Errors en lapses zijn fouten ten gevolge van rijvaardigheid.

Persoonlijkheidsfactoren

Onderzoek vond dat bepaalde groepen in bepaald rijgedrag over gerepresenteerd zijn. Ouderen maken bijvoorbeeld vaker lapses dan errors. Beginnende rijders en vrouwen hebben meer errors dan lapses. Ook persoonlijkheidsfactoren hebben invloed op rijgedrag. Een daarvan is sensation seeking. Dit is hoog in mannen en jonge rijders. Dit voorspelt overtredingen. Een extravert persoon heeft een grotere behoefte aan arousal en zal ook sneller te hard rijden. Een neurotisch persoon is vaak een agressieve rijder. Als agressiviteit een kenmerk van een persoon is, schendt deze persoon meer regels dan niet agressieve mensen.

Biases

De optimistische bias: mensen geloven dat ze erg goed zijn. Ze zien zichzelf als een betere bestuurder dan anderen. Mensen geven zichzelf vaak onrealistisch positieve feedback en geloven dat ze minder kans hebben op een ongeluk dan de gemiddelde bestuurder. McKenna onderzocht of de mate van controle op de situatie invloed heeft op hoe mensen deze situatie inschatten. Het blijkt dat als mensen een bijrijder zijn (lage controle) ze de kans op een ongeluk hoger schatten dan als ze zelf de bestuurder zijn (hoge controle). Dit is de illusie van controle. Onder studenten van deze opleiding is dit effect niet te zien. Dit kan komen doordat wij vaker fietsen. Maar de hoofdoorzak is dat we minder ervaren zijn. De minder ervaren bestuurder heeft weinig tot geen optimistische bias. De meer ervaren bestuurder ziet zichzelf als een betere bestuurder door zijn ervaring en heeft daardoor wel last van de optimistische bias. De illusie van controle heeft dus ook hier invloed op hoe groot de kans is dat iemand in een ongeluk betrokken raakt.

Cognitieve biases zijn gecorreleerd met hoe goed jij jezelf vindt als bestuurder. Als je jezelf erg goed vindt overschat je de controle die je hebt en de kans om in een ongeluk betrokken te raken.

Theorieën

De theorie van planned behavior zegt het volgenden: je attitudes over bepaald gedrag, de subjectieve norm en de waargenomen controle zorgen samen voor een intentie. Die intentie leidt tot een bepaald gedrag. Volgens de theorie zorgt de waargenomen controle ook voor bepaald gedrag. De theorie faalt als het gaat om het dragen van een gordel, volgens een bepaalde studie. Attitudes (wat jij ergens van vindt) en de subjectieve norm (wat je vrienden vinden) voorspellen gedrag wel. Echter de waargenomen controle heeft totaal geen invloed, net als dat de intentie geen voorspeller is voor gedrag, volgens deze studie. Intenties zijn niet noodzakelijk om gedrag te voorspellen. Sommige gedragingen zijn gewoontes.

De theorie van risico homeostasis zegt dat wanneer je gevoelens van risico lager zijn dan het objectieve risico de kans dat je een ongeluk of overtreding maakt groter wordt. Dus de interventie die je zou moeten toepassen is het verlagen van de waargenomen treshold van risico. Dit kan door mensen informatie te geven over het gevaar van te hard rijden. Maar de biases (zoals de optimistische bias) zijn veel te sterk. Hierdoor werken deze interventies vaak niet.

Andere factoren

Er zijn afleidingen in de auto, zoals passagiers, muziek en telefoongebruik. Is dit slecht voor de rijprestatie? Dat is afhankelijk van de context en de type afleider. Als een afleider een diep proces activeert, zoals een goed gesprek met je passagier, heeft het meer invloed dan een oppervlakkig gesprek. Een onderzoek naar muziek en autorijden vond dat het luisteren van muziek wel degelijk een afleider is. Alle dingen die je moet doen tijdens het autorijden kosten meer mentale effort als je naar muziek luistert. Ervaren bestuurders kunnen compenseren voor de afleiders door het inzetten van meer mentale effort. Ze weten hoe ze om moeten gaan met afleiders, zoals muziek. Als het gaat om telefoongebruik kan het compenseren voor deze afleider falen, waardoor gevaarlijke situaties ontstaan.

College 6 Drie paden naar protest

Protesteren

Dingen die vallen onder protesteren zijn petities, demonstraties, stemmen, rellen, stakingen, bezettingen en misschien wel(politiek) terrorisme. Protesteren gebeurt vaak door jongeren. Het komt in veel landen voor. Als je protesten wil bestuderen zit je op de universiteit goed. Die is namelijk ook vaak een bron van conflicten.

Protest als collectieve actie

Een lid van de groep houdt zich bezig met een collectieve actie op ieder moment dat hij of zij optreedt als vertegenwoordiger van de groep en wanneer de actie gericht is op het verbeteren van de voorwaarden van de groep als geheel. Deze definitie wordt gebruikt om na te denken over het verschil tussen wat nu wel en niet een protest is . Er zijn twee elementen: je moet jezelf deel van de groep voelen en je moet het idee hebben dat jou actie iets verbeteren aan de omstandigheden van de groep.

Drie motivationele verklaringen

De eerste is waargenomen onrechtvaardigheid. Dit is relatieve deprivatie. Dat jij het idee hebt dat je je onterecht achtergesteld voelt ten opzichte van een ander. Bij groepen gaat het over dat wij ons achtergesteld voelen op bijvoorbeeld de meerderheid.

Het tweede gaat veel meer over de meer instrumentele mens die denkt: ja ik kan daar wil gaan zitten in het maagdenhuis, maar wie verteld mij dat hier wat uit gaat komen? Als ik dat niet zeker weet, waarom zou ik dan degene zijn die daar gaat zitten. Het is altijd makkelijker om niks te doen. Dit noemen ze het freerider effect

Het derde gaat over het zelfbeeld dat mensen willen behouden. En als er veranderingen plaatsvinden willen we dat dat een positieve verandering is. We willen ook graag overal deel van uitmaken. Maar over het algemeen heb je over de meeste groepen weinig te kiezen zoals etniciteit, geslacht en familie. Groeps-identificatie: Veel van onze zelfwaarde halen we uit het behoren tot groepen. Niet alle groepen zullen als even positief worden gezien. Voor die groepen is groeps-identificatie nog belangrijker, om in te blijven zien dat er positieve dingen in de groep zijn, terwijl de rest van de wereld ze als slecht zien. Als je tot een groep behoort voel je dat je samen staat met anderen. Hierdoor wordt de effectiviteit van de groep groter

Dit zijn de drie paden naar protest. Maar waarom protesteert dan niet iedereen?

Dit is waar het fout gaat:

  • Onrechtvaardigheid. Salarisverschillen tussen mannen en vrouwen is een universeel verschijnsel. Als mensen erkennen dat er een ongelijkheid is en ervaren dat dit onrechtvaardig is komen ze pas in actie Je moet altijd mensen de vergelijkingen laten maken tussen groepen. Die vergelijking moet een duidelijk verschil laten zien tussen groepen (sociale vergelijking). Het moet duidelijk gemaakt worden dat er sprake is van ongelijkheden en dat het onrechtvaardig is. Dan pas gaan mensen het inzien en over dit actie. Je moet niet gaan vergelijken binnen de groep, maar juist tussen groepen.

  • Effectiviteit.

College 7 Politiek

Dit college gaat over de politiek. Als voorbeeld van leiderschap nemen we Rita Verdonk. We gaan kijken naar haar uiterlijk, benodigde eigenschappen en sociaal psychologisch gereedschap.

Wat is leiderschap?

Er zitten een aantal karakteristieken aan leiderschap. Ten eerste is erg geen sprake van dwang (mensen volgen jou vrijwillig). Ten tweede is een leider doelgericht en ten derde heeft een leider om zijn doel te bereiken volgers nodig.

De evolutie van de leiderschapstheorie: Rond 1950 stond de trait theorie centraal. Volgens die theorie wordt een leider zo geboren, het zit zo in zijn genen, met de bijbehorende eigenschappen. Daarna kwam de behavioral styles theorie. Met je gedrag kun je worden wat je wil: iedereen kan een leider zijn. Het zit niet in je DNA, maar in je gedrag. Een tijd later, rond 1970 kwam de situationele theorie. Deze theorie neemt ook de situatie mee: er is niet één goede leider, er is altijd interactie tussen (specifieke) situaties en (specifieke) leiders. In een oorlog heb je bijvoorbeeld een ander type leider nodig. Rond 1980 kwam de tranformationeele theorie: deze theorie gaat over de interactie van de leider en zijn volgers.

Trait theories

Volgens deze theorie zijn er een aantal leider-eigenschappen, zoals ambitie (en de ambitie om te leiden), energie, eerlijkheid, integriteit, zelfvertrouwen, intelligentie en taakgerichte kennis.

Taakgerichte kennis is erg belangrijk. Mensen die deze kennis niet hebben zoals Sarah Palin (die denkt dat de dinosaurus 6000 jaar geleden leefde en de mens 4000 jaar geleden) worden vaak in de maling genomen. Er is ook kritiek op de trait theorieen. Het is erg moeilijk om iets uit de trait theorie op te maken over hoe je een goede leider moet opleiden. Daarnaast is goed leiderschap met deze theorie moeilijk te voorspellen.

Charismatische leiderschap

Freud focuste zich op transformationeel leiderschap. Hij had een narcistische persoonlijkheid en had de volger nodig om te groeien en een goed leider te zijn. Als leider heeft hij voor alle onderschikten persoonlijke belangstelling en hij krijgt credits. Hoe krijgt hij zijn credits? Doordat de volger zich indiceert met hem. Door identificatie wordt de wens leider als eigen wens gevoeld. Elke volger heeft idee van persoonlijke band met leider. Het narcistische en charismatische kan op een gegeven moment ook belemmeren

Leider eigenschappen

- Fluent speaking

De snelheid en makkelijkheid waarmee we informatie kunnen bewerken nemen we als een short cut om aan te nemen dat de informatie klopt. Een vlotte verkoper die goed uit zijn woorden komt is overtuigender dan een verkoper die wat hapert in zijn verhaal.

- Big 5 voorspellingen

Eigenschappen die voorspellers zijn voor leiderschap

Eigenschappen die niet geassocieerd worden met goed leiderschap: niet deelnemend, star, autoritair, slecht geïnformeerd en kwetsend.

- Vrouw en politiek

Er zijn wijzigingen in hoe vrouwen zich portretteren in de politiek.

Je moet consistent zijn. Consistentie is een belangrijke eigenschap. Een verandering in het uiterlijk zijn vaak tekenen voor veranderingen in het leven en dus ook in standpunt. Dat maakt mensen ongeloofwaardiger.

- Leiderschap verschil tussen man en vrouw

Een man wordt eerder geassocieerd met leidinggevende functie. In het algemeen hebben vrouwen een meer democratische manier van leidinggeven en mannen een meer directieve stijl. Maar eigenlijk is er helemaal niet zoveel verschil. Volgens het steroetype, dat nog steeds bestaat, zijn vrouwen beter in gezondheidszorg, educatie, onderwijs en juist minder goed in binnenlandse en buitenlandse zaken.

Elaboration likelihood model

Je kunt twee strategieën kiezen. Als je moe bent ga je voor de simpele weg door middel van heuristieken. Terwijl als mensen angstig zijn gaan ze voor de centrale route. Dan luisteren ze goed naar argumenten. Echter als mensen kwaad zijn kiezen ze weer voor de simpele (perifere) route en gaan ze weer af op heuristieken.

Context heeft invloed op hoe we stemmen. Het uiterlijk zou geen verschil moeten maken.

Uiterlijk: als iemand aantrekkelijk en groot is (met name bij mannen) heeft dat een positieve invloed. Ook de kleding is belangrijk (bijvoorbeeld uniformen), veel glimlachen, aanpassen op stemmers (similarity) en consistent zijn (consistency).

Similarity

Dit heeft ook te maken met liking. De mate waarin je overeenkomsten vertoont met mensen, hoe leuker we die vinden. We doen ook meer voor mensen die we kennen en aardig vinden. We vinden mensen die op ons lijken of ons complimenten geven aardiger. Soms neem je iemand uit een groep die je mag en die gebruik je om jouw boodschap over te brengen. Dit is block-leader aanpak.

Schaarste: Als iets moeilijk te krijgen is wordt dit een heuristiek dat de waarde weergeeft. Als iets schaars is, denken mensen dat het waardevol is.

Mening in-group naar je toe trekken (assimilatie) vs mening out-group afstoten (contrast)

Reactance en loss aversion Breng het potentiele verlies onder de aandacht, Fear appeals.

Sociaal psychologisch gereedschap

Het blijven herhalen van een boodschap is erg goed. Dan denken mensen: dan zal het wel zo zijn. Mensen staan positiever tegenover in-group leden dan out-group leden en ze zijn ontvankelijker zijn voor invloed van in-group leden. Mening in-group naar je toe trekken (assimilatie) vs mening out-group afstoten (contrast). Een negatieve campagne kan op korte termijn erg goed werken, maar op langere termijn zorgt het voor schade.

Social proof

Hoe meer mensen ergens voor gaan, hoe meer mensen dit aannemen als bewijs dat het wel goed moet zijn. Een grote massa mensen geeft gewicht aan de boodschap van een leider en mensen denken dan, er zal wel een kern van waarheid in zitten. Ook armbandjes of buttons helpen. Het laten zien dat je partij door mensen gedragen wordt heeft invloed.

College 8 Omgevingspsychologie

De uitstoting van CO2 is steeds hoger. De keuze die wij maken heeft hier invloed op. Omdat het over gedrag gaat heeft het betrekking op de sociale psychologie. Wat kunnen psychologen bijdragen aan milieuproblemen? De focust voor hen ligt op individuele, sociale, culturele en fysieke kenmerken. De bijdrage van psychologen heeft invloed op de volgende vragen:

  • Welke invloed hebben milieuproblemen op gedrag en welzijn van mensen?

  • Welke factoren zijn van invloed op milieugedrag?

  • Hoe kan milieubelasting worden verminderd door gedragsverandering?

Verschillende milieufactoren kunnen hinder en stress veroorzaken, zoals: lawaai, stank, crowding

Veel mensen ervaren hinder van verkeerslawaai. Hinder is subjectief. De relatie tussen objectieve belasting en subjectieve hinder is vaak laag, Hinder is afhankelijk van verschillende psychologisch factoren zoals attitudes, belangen, waargenomen controle en of er rekening met je gehouden wordt. De waargenomen controle is bijvoorbeeld het feit dat je het gevoel heeft dat het geen nut heeft om naar je buurman te gaan die aan het boren is, omdat hij niet naar je zal luisteren. Als je echter denkt, ik heb controle en ik ga nu naar mijn buurman om hem te vragen zachter te doen, ervaar je minder hinder en stress.

Invloed van de natuur op ons welzijn

De natuur heeft positieve effecten op onze gezondheid.

Bij een onderzoek naar de invloed van het uitzicht van patienten na een operatie waren twee condities. In de ene conditie keek de patient uit op een blinde muur en in de andere conditie op bomen. Dit is een quasi experiment. De toewijzing is gedaan door het ziekenhuis en dus niet random. Patiënten die uitkeken op de bomen hadden minder sterke medicatie nodig en lagen korter in het ziekenhuis

Hetzelfde effect lijkt zelfs voor te komen als je gebruik maakt van natuurplaatjes of geluiden. Daarnaast heeft uitzicht op de natuur ook andere gezondheidseffecten zoals minder stress, betere concentratie, minder ziekte en een hoger welzijn.

Hoe komt dit nou? Hier zijn twee hypotheses voor

  • Biophilia hypothese:

mensen houden van natuur, het bevordert ons welzijn en fungeert als stressreductie. Dit zit in onze genen.

  • Attention-restoration theory:

Natuurlijke stimuli vragen geen gerichte aandacht. Als je een heel zwaar tentamen hebt waar je heel hard voor hebt geblokt, dan hebben veel studenten daarna de voorkeur om naar een natuurlijke omgeving te gaan omdat dat je rust geeft. Aandacht geven aan natuurlijke stimuli geeft minder cognitieve inspanning en daardoor herstel je eerder van vermoeidheid.

Goal framing theorie

Onze doelen bepalen hoe we een situatie waarnemen, interpreteren en beoordelen. Er zijn drie hoofddoelen:

    • Hedonisch: hier ga je je beter door voelen

    • Winst: is bedoeld om je hulpbronnen te vergroten

    • Normatief: gaat over het goede doen

Een doel kan egoitstisch, biosferisch, altruistisch of hedonisch zijn

Als onze hedonische en biosferische waarden groot zijn is de kans groot dat we ons richten op bepaalde consequenties van keuzes waardoor we sneller het goede gaan doen. Als je je focust op bijvoorbeeld een bal, zie je niet de gorilla. Dit doe je omdat je doel was het aantal pasen te tellen. Dus je doelen bepalen waar je je op focust.

Er kan ook een conflict tussen doelen ontstaan. Een voorbeeld is afval scheiden. Dit is goed maar is ook een heel gedoe. Een ander voorbeeld is autogebruik: dit is natuurlijk leuk maar wel slecht voor het milieu. Een normatieve doel is de meest stabiele basis voor milieuvriendelijk gedrag.

Milieuvriendelijk gedrag en het norm-activatie model

Het norm activatie model is gericht op normatieve doelen en verklaart hoe normatieve doelen gevoelens van activatie oproepen. Mensen handelen milieuvriendelijk als ze daar een morele verplichting toe voelen. De morele verplichting is hoog als er een hoog probleembesef is of als je eigen bijdrage zinvol is.

Probleembesef -- bijdrage zinvol -- persoonlijke norm -- gedrag

Je onderkent dus dat er een probleem is, je erkent dat je er controle over hebt en dat jou bijdrage iets helpt bij het oplossen van het probleem. Dit model geeft vooral een goede verklaring voor gemakkelijk gedrag en goede intenties. Hoe kun je gedrag veranderen? De omgeving kan heel veel invloed hebben op hoe wij ons gedragen. De eerste manier om gedrag te veranderen is door middel van structurele strategieën: keuzesituatie veranderen zodat milieuvriendelijk gedrag relatief aantrekkelijker wordt. De tweede manier zijn psychologische strategieën: veranderen van kennis, voorkeuren en percepties. Een voorbeeld hiervan is de site mijnenergieadviseur. Hier vullen mensen vragenlijsten in over hun energiegebruik en energiegedrag. Door middel van interventies, oftewel informatie op maat, doelstelling en feedback is er een effect op iemand zijn energiegebruik, gedrag en de determinanten daarvan

College 9 Ontwikkelingshulp

Hoofdtheorieën

Gastdocent en onderzoeker Nina Hansen vertelt in dit college over haar onderzoek.

Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het zien dat culturen in te delen zijn in individualistische en collectieve culturen. Modernisatie verandert culturele waarden: traditionele waarden blijven onveranderd. Er komen sterkere ‘moderne’ waarden. Technologieën veranderen sociale relaties. Bijvoorbeeld door middel van mobiele telefoons.

Belangrijk in dit verschil is hoe het individu zich ontwikkelt en een identiteit of zelf creëert. Dit is het self-construals. In dit onderzoek is vooral gekeken hoe dit gebruik het self-construal de culurele waarden beïnvloedt. Dit onderzoek heeft kinderen in ontwikkelingslanden (Etiopie) een laptop gegeven. Onder het motto: let things happen. Ze zijn bedoel voor het onderwijs. De software bestond uit schoolboeken, met vakken als wiskunde, lezen en schrijven. Ook zaten er spellen, foto galerijen, een camera en wikipedia op. Er was geen internet beschikbaar. In dit onderzoek wilden ze weten wat de invloed van deze laptopuitgave is.

Case study

Mohammed is 4, hij is al verantwoordelijk voor het onderhoud van het gezin. De oudere zussen moeten voor de kleiner zussen zorgen. Ze hebben dus naast het naar school gaan nog heel veel andere taken. De scholen zitten erg vol. In de klas vertelt de leraar iets en de leerlingen moeten dat allemaal herhalen. Er is geen tijd om dingen te vragen of om dingen te leren die een leerling interessant vindt. Het geven van een laptop zorgt er dan voor dat zo’n kind eigen informatie kan opzoeken. In deze cultuur heeft de uitgave van een laptop waarschijnlijk als gevolg dat de kinderen een agentic zelf ontwikkelen.

Het onderzoeksresultaat

Ze hebben de laptops verdeeld op drie scholen in drie verschillende gebieden in Ethiopië. In deze studie was 41 procent jongen. Ze hebben ook een controlegroep. Dit waren klassen zonder laptops.

Totaal waren er dus 3 scholen met laptops, 3 zonder laptops en nog 1 school waarvan de helft een laptop heeft en de andere helft niet. Het onderzoek duurde 2 jaar.

Resultaten: De laptops werden gebruikt op school, in de pauze (om op te spelen of op te laden) en thuis. Op school werd het 2,8 procent van de tijd gebruikt, 58 procent van de tijd in de pauze en 30,2 procent thuis. Vaak werd het thuis gebruikt tijdens het opletten op de geiten.

Abstract redeneren: De jongere kinderen volgen de instructies van de leraren dus lezen wel de boeken op de laptop, maar de oudere kinderen weten ook abstracte redeneervaardigheden te ontwikkelen.

Tradionele en agentic waarden

Traditionele waarden zijn nog steeds belangrijk, voor de kinderen met en zonder laptop. De kinderen met laptops waarderen ‘moderne‘ waarden wel sterker.

Culturele waardenverandering: Er is geen verandering waargenomen. De agentic waarden zijn iets gestegen in de laptopgroep in de stad, maar dit is geen groot verschil. Op het platteland is dit verschil groter. Dit ging ook over emancipatie. De agentic waarden: dit betekent dat het kind iets wil bereiken, maar ook bij de familie wil blijven. Deze waarde is dus groter bij de laptopgroep op het platteland.

- Er werd een verandering in het Independent self-construal gevonden voor kinderen met een laptop. Ze krijgen door dat ze zelfstandig iets kunnen bereiken. Hierdoor voelen ze zich onafhankelijk.

- Er is ook een verschil gemaakt tussen kinderen die die laptop alleen gebruiken en kinderen die het sociaal met anderen gebruiken. Kinderen die de laptop sociaal gebruiken hebben meer behoefte om authentiek te zijn dan kinderen die een laptop alleen gebruiken. Bij de kinderen die het alleen gebruiken vind geen verschil in zelf zelfconcept plaats.

Conclusie culturele veranderingen

- Er zijn veranderingen in ‚agentic‘ culturele waarden en emancipatie

- Traditionele waarden blijven belangrijk

- Sterkere veranderingen op de platteland

Hoe komt dit? Het actief en sociaal gebruik van het eigendom stimuleert de veranderingen.

Conclusies onderzoek & gemeenschap

- Technologie kan culturele veranderingen stimuleren

- Noodzaak voor toekomstig onderzoek aangaande minder positieve veranderingen

- Alleen met technische steun, zorgvuldig aangepaste vernieuwingen (i.e., training voor leraren) en de betrokkenheid van de gemeenschap kunnen de doelen bereikt worden.

Er is in deze cultuur sprake van teacher focused onderwijs. Je zou moeten beginnen bij het onderwijs.

Om de interventies te verbeteren door middel van sociale invloed kunnen we de theorieën gebruiken. Twee theorieën hierover zijn autoriteit en liking. Theorieën over sociale invloed die het gebruik op school vergroten kunnen een interventie creëren die focust op het motiveren van leraren om laptops te gebruiken. Een andere theorie die je kan gebruiken is de combinatie van autoriteit en liking. Door stamhoofden het nut van de laptops uit te leggen zullen deze dit weer doorvertellen aan dorpsgenoten en die nemen eerder iets van het stamhoofd aan dan van een Westerling.

- Modernization theory: Modernisatie verhoogt de moderne waarden terwijl de traditionele waarden blijven bestaan.

- Theorie van independent en interdependent self-construal. Dit heeft impact op de cognitie, emoties en motivatie van een individu. De independent zelf is een afgebakend. Dit is de autonome eenheid die opgebouwd is uit unieke, stabiele en interne attributies. Het interdepentdent zelf is relationeel, contextueel en afhankelijke van de sociale situatie. Hierbij moet goed gekeken worden wat de impact voor het kind is en de consequenties voor de familie.

College 10 Body Image Dissatisfaction: A sociacultural Perspectieve

Wat is body image?

- Perceptie: over de maat en lichaamsvormen

- Gedachten: evaluatie van de aantrekkelijkheid (ik ben te dik of te kort)

- Gevoelens: gevoelens die geassocieerd worden met deze evaluatie

Body image motiveert mensen om iets te doen. Soms zijn dit goede dingen, maar soms ook niet.

Sommigen mensen voelen positieve dingen over hun lichaam, maar de meerderheid voelt zich in enige mate niet tevreden met zijn of haar lichaam. Een negatieve emotie geeft een signaal. Als je je slecht voelt over je lichaam zorgt dit ervoor dat je je slecht voelt, je wilt van dat slechte gevoel af dus je gaat sporten of ongezond diëten.

De body image van vrouwen is een significant probleem. Een substentioneel percentage, waarschijnlijk zo’n 20 procent van de vrouwen, tussen 12 en 30, hebben een level van negatieve body image en eating disorder die groot genoeg is om er zelf van te lijden.

De body image van mannen is een groeiend probleem. Het word geassocieerd met extreem diëten en het gebruiken van supplementen en steroïden. 68 tot 95 procent van de volwassenen mannen in Amerika zijn niet tevreden met hun lichaam. Enige ontevredenheid over het lichaam is goed omdat het motiveert om in actie te komen. Teveel kan echtelijk een schadelijk effect hebben.

Het ideaalbeeld is een myhte

De media verteld je wat het ideale beeld is en laat je geloven dat iedereen er zo uit kan zien als je je best doet. Maar dit is een mythe, het is bijna onmogelijk om er uit te zien zoals de vrouwen en mannen in tijdschriften. De boodschap is: Ik ben dun en gelukkig. Ongeveer 90 procent van de diëten mislukken omdat ze heel strikt zijn. En vaak gaat het dan fout en dan raken mensen gefrustreerd en verdrietig. De vrouwen op de voorkant van een tijdschrift zijn bijna onnatuurlijk dun. Het is bijna onmogelijk voor de meeste vrouwen om er zo uit te zien. Hoe je lichaam gebouwd is, is iets genetisch.

Theorieën

Social influence (media en vrienden) zorgen voor social comparison. Social comparison zorgt voor internalization en body dissatisfaction. Het ontevreden zijn met je lichaam leidt weer tot body change behaviour.

  • Upward social comparison : het is het vergelijken met het bekende stereotype. Dit zorgt voor

- Assimilatie/identification zorgt voor meer onteredenheid met het lichaam. Er is ook een contrast gevonden: mensen die denken dat ze er al een beetje zo uit zien en er op een dag wel komen worden meer tevreden met hun lichaam. Ze gaan er hard voor werken.

  • Downwordsocial comparison: het vergelijken met mensen die minder mooi zijn dan jou.

- Assimilation en identification: dan denken mensen: ik kan er ook zo uit zien. Dit zorgt ervoor dat mensen gemotiveerd raken om iets aan hun lichaam te doen omdat ze er zo uit willen zien. Het contrast is dat mensen naar anderen kijken en denken ik zal nooit zo lelijk worden. Dat zorgt voor een beter lichaamsbeeld, maar niet tot een betere stemming.

Controle

De boodschap die in de media en op andere gebieden gegeven wordt is dat als je succesvol wilt zijn je controle moet hebben. Als je controle hebt ben je dun. Dikke mensen worden niet serieus genomen omdat mensen denken dat ze geen controle hebben.

Media

Zelfs de modellen: de mensen die gezien worden als het allerknapste, kunnen nog niet voldoen aan het ideale body image. Alles wordt gefotoshopt, om maar een onrealistisch ideaalbeeld te creëren. Perfecte schoonheid kan alleen gemaakt worden met fotoshop. De filmcover van Pretty woman laat Julia Roberts haar gezicht zien op een ‘body dubble’. Het is niet haar lichaam.

Kritisch denken

Hoe interpreten we de foto’s? Waarom zijn de foto’s gemanipuleerd. Advertenties zijn gemaakt door mensen die producten willen verkopen. Ze geven je een slecht gevoel, waar je vanaf wilt en daarom ga je producten kopen. Ze krijgen je zover om te denken dat je bepaalde producten nodig hebt om je mooi te voelen. Dit doen ze door sociale vergelijking. Het zijn geen realistische beelden, het zijn fantaieen en de verkopers willen je overtuigen dat dit jouw fantasie is.

Hoe kunnen deze foto’s geïnterpreteerd worden? het zijn gewoon foto’s die een verkeerd beeld van een fantasie geven. Denk kritisch over de media. Er is nog meer onderzoek nodig over de rol van andere vergelijkingen van standaarden en de individuele gevoeligheid.

College 11 Diversiteit

Theorieen

Wat zeggen basis-sociaal psychologische theorieën over diversieit?

  • Similarity-attraction model (Byrne, 1971)

Dit model voorspelt diversiteit is vragen om moeilijkheden. Het zal niet altijd soepel verlopen. Mensen praten liever met mensen die op hen lijken.

  • Social Identity Theorie (Tajfel & Turner, 1979)

Mensen ontlenen een deel van hun identiteit uit hun groep lidmaatschappen. Mensen streven naar een positieve sociale identiteit.

  • Intgroup Protection Model

Als groepen bestaan uit meerdere subgroepen dan ontstaat er een gevecht over welke subgroep het beste beeld van de groep geeft.

  • Intergroup treat theorie

Er zijn ook realistische dreigingen die ontstaan door de aanwezigheid van subgroepen

  • Optimal Distinctiveness Theorie

Dit model zegt dat er twee needs (behoeften) zijn die in balans moeten komen. Je wilt de mogelijkheid om bij een groep te kunnen horen klein houden, zodat de groep uniek blijft. Mensen streven naar hun behoefte om er bij te behoren en hun behoefte om uniek te zijn en zich te onderscheiden. Deze twee moeten in balans zijn.

  • Intergroup Contact Theorie

Leden van verschillende groepen de mogelijkheid geven voor ( reguliere) contacten kan intergroepsrelaties verbeteren.

Werk diversiteit

Een onderzoek hiernaar is gedaan met 324 mensen. 51.9 procent was Nederlands (de meerderheid). 26,4 procent waren westerse immigranten en 21,6 niet westerse immigranten. De helft was man, de gemiddelde leeftijd 41 jaar.

Negatieve ervaringen: hierin waren geen verschillen voor meerderheden en minderheden. Er waren ook geen verschillen in werktevredenheid. Er is wel een significant verschil voor de niet westerse minderheden als het gaat om het gevoel van kwetsbaarheid (rejection sensitivity).

Waarom diversiteit?

Waarom zouden mensen diversiteit willen?

The discrimination & fairness perspective (dit wort ook wel het kleurenblind perspectief genoemd). In dit model zie je dat als er diverse mensen in een bedrijf willen komen, dit bedrijf je ook aanneemt. Dit is een perspectief dat heel veel mensen aantrekkelijk vinden. Minderheden worden gewoon aangenomen omdat dat de norm is, we kijken naar individuele prestaties. Daarbij kijken we niet naar waar iemand vandaan komt of welke sekse hij of zij heeft. Dit zorgt er ook voor dat minderheden niet om een speciale behandeling mogen vragen. Ze moeten juist gelijk zijn. Hierdoor zie je de minderheden niet goed meer. Het zou echter wel fijn zijn als een minderheidslid.

The getting-access perspective

The integration & learning-perspective

Colour blindness gaat in het model via inclusie naar tevredenheid en innovatie.

Multicolourisme gaat ook van inclusie naar tevredenheid en innovatie

College 12 Romantische relaties en seks ratio

Mensen zijn sociale dieren. Op individueel level is er veel bewijs dat sociale connecties een positief effect hebben.

Romantic partnerships

Wordt gelinkt met gezondheid, life satisfaction en well-being. Op individueel level is het hebben van een relatie goed voor je well-being. Op een groepslevel is het hebben van een relatie goed voor je status. Volgens een bioloog is het krijgen van kinderen het doel van het leven. De hoeveelheid kinderen is dan je level van succes. Er is ook een andere kant van de medaille als het gaat om de gezondheid en het hebben van een slecht relatie. Het hebben van een slechte relatie is slechter voor je gezondheid dan het helemaal niet hebben van een relatie. Er zijn ook een aantal gebieden waarop sociale psychologen nog wat kunnen betekenen zoals bij sociaal gedrag dat ontstaat tijdens een zwangerschap en het krijgen van een kind.

Darwin Evolutie

In de evolutie gaat het om het doorgeven van karakteristieken van de ouders naar het kind, door middel van erfelijke traits (eigenschappen). Hierbij gaat het om fysieke en gedrags-kenmerken.

De nauurlijke selectie (Darwinian Evolution) gaat over de selectie van traits die bijdrge aan het overleven van het individu. Sommige traits van dieren zijn niet helemaal duidelijk voor mensen, zoals het zingen van vogels, de veren van een pauw.

Bij de seksuele selectie van mensen wordt ook geselecteerd op gezichtsfeatures. Als vrouwen een man uitkiezen gaan ze eerder voor de man met mannelijke gezichtskenmerken. Dit hangt wel af van de omgeving. Als vrouwen in de vruchtbare periode zijn hebben ze een voorkeur voor de mannelijke gezichten, terwijl als ze behoefte hebben aan loyaliteit, gaan ze eerder voor de man met wat meer vrouwelijke karaktertrekken. Op proximaal level gaat het om het mechanisme, bij het ultimate level gaat het om de functie. Om een bepaalde trait uit te leggen wordt de proximale. Bij het kiezen van een partner heb je bepaalde karaktertrekken die een partner aantrekken. Bij een pauw zijn het zijn veren. Je hebt ook intra-seksuele competitie. Mannen doen hier meer aan. Dit komt omdat zij een minimale effort hebben in het krijgen van een kind. Voor een vrouw zit er sowieso 9 maanden aan zorg aan vast. Dit is de parental effort theorie. Het geslacht die de meeste investment maken is de vrouw. Er is een type gedrag waarbij je actief opzoek gaat naar een investment. Hierbij krijg je gedrag zoals die van golddiggers. Mannen hebben een voorkeur voor jongere vrouwen omdat die een grotere kans hebben om hen een kind te geven. Vrouwen zoeken juist naar een mannelijke man, die er aantrekkelijk uitziet. Dit is omdat er dan een grotere kans is dat het kind ook aantrekkelijk wordt.

In pre-industriële geibeden is maar 16 procent monogaam. Monogamie ontstaat als er een investment van beide geslachten nodig is. Voor wie is monogamie het voordeligst? Op basis van je intuïtie zou je zeggen de vrouw. Echter het zit net iets ander, in een polygame gemeenschap heeft een man een aantal vrouwen, maar er zijn dan ook heel wat mannen die geen vrouw kunnen vinden. Het wordt voor hen dan lastiger om nog een beschikbare vrouw te vinden. Monogamie is dus het voordeligst voor mannen. De functie van jaloezie is het creeren en behouden van de partner.

Media

Door de hoog aantrekkelijke vrouwen in de media, beoordelen mannen onze ‘gemiddeld’ aantrekkelijke partner als minder aantrekkelijk. Het vermijden van de populaire aantrekkelijke vrouwen in de media helpt dus voor de mate waarin je tevreden bent met de aantrekkelijkheid van je partner. Voor vrouwen is hetzelfde invloed aanwezig voor de hoog aantrekkelijke mannen in de media. Alleen bij hun gaat het alleen om de tevredenheid. Ze zijn minder tevreden met hun partner omdat ze zien dat er ook aantrekkelijkere mannen beschikbaar zijn.

Moderne omgeving en evolutionaire omgeving. Hierin zit een verschil. Door de moderne omgeving met de vele media ontstaat meer ontevredenheid met het lichaam en de romantische relaties.

Online dating

Het daten online is iets nieuws. Het is niet ontstaan uit de evolutie, maar het werkt wel. Net als speed dating. Door online daten heeft een persoon meer tijd om iemand te leren kennen. Het lijkt alsof een aantal grenzen zijn verdwenen in het zoeken naar een partner. Inmiddels is een groot deel van de relaties ontstaan online.

Grenzeloze liefde

Het aantal romantische relaties met iemand uit een andere cultuur of een ander land stijgt de laatste jaren. Dit zorgt er alleen wel voor dat iemand nog meer concurrentie heeft. Want nu zijn er ook andere mannen of vrouwen beschikbaar uit andere landen.

Seksratio

Lokale seksratio. Het is interessant om het verschil te zien in een situatie als de verhouding tussen hoeveelheid mannen en vrouwen verandert. In een male-biased community is er meer een conservatieve mating attitude In een female-biased community is er een meer permissive en meer liberale attitude, zoals het dragen van hogere hakken. Dit kunnen we terug linken. Als een vrouw meer mannen aantrekt, is er meer kans voor een vrouw om kinderen te krijgen. Het waarnemen van het andere geslacht als schaars leidt tot hogere tevredenheid in een huidige relatie. Mannen besteden meer en sparen minder als ze vrouwen zijn als schaars. Ze doen dan meer moeite om een vrouw mee op een date te krijgen. Dit komt omdat ze onder druk staan om te presteren. In china zijn heel veel mannen zonder een partner, omdat er veel meer mannen dan vrouwen zijn.

( Griskevicius et al . , 2010 ) Als de seksratio female-biased is prefereren vrouwen een carrière over het starten van een gezin.

Een korte samenvatting:

- De principes van seksuele selectie, partnerkeuze en intraseksuele competitie, vormen onze partnervoorkeuren.

- De massamedia, moderne omgeving en moderne datingmarkten staan in relatie met de voorkeuren die ontstaan zijn in de evolutie.

- Sexratio heeft gevolgen voor een relatie, maar ook voor de verdere omgeving.

College 13 Omgevingspsychologie

Omgevingspsychologie

Overheidsbeleid gaat altijd over gedragsbeïnvloeding. Het meest handige is om goed door te denken over de gewoontes van mensen. Het gedrag kun je het beste veranderen door goed na te denken over hoe mensen handelen en wat hun gewoontes zijn.

Voorbeelden

- Bijvoorbeeld rokers in een rokerszone. Borden hebben dan geen zin, een rooster in de grond waar ze hun sigaret in kunnen gooien heeft wel zin. Want rokers gooien hun sigaret sowieso al op de grond (gewoonte), dus nu gooien ze het in het rooster.

- Een ander onderzoek waarbij omgevingspsychologie werd gebruikt om het beleid beter te maken. ging over subsidie voor woning isolatie. Er waren twee groepen, de een kreeg gewoon een subsidie, de ander kreeg het volgende aanbod: er zouden mensen komen om mee te helpen met het opruimen van de zolder (daar moet vaak nog geïsoleerd worden). Daarbij werd in de tussentijd de zolder voor hen geïsoleerd. Het geldbedrag is voor beide situaties ongeveer hetzelfde, maar de deelname in de tweede groep was drie keer zoveel als in de eerste groep. Je kunt als beleidsmaker het beste nadenken over hoe je mensen helpt. Het gaat niet alleen om het geld.

- Keuzearchitecteur: een voorbeeld is het vinkje zetten voor een emailnieuwsbrief. Het ene bedrijf laat het vakje open zodat jij het moet invullen als je de nieuwsbrief wil wilt. De ander laat je een vinkje invullen als je de nieuwsbrief NIET wilt. Een ander voorbeeld is je handtekening zetten. Als je die eenmaal zet voel je je alweer meer committed.

Advies

Ze hebben het advies gestructureerd.

  1. Gedragskundige inzichten

Rationele keuzes maken mensen maar zelden. Dit denken de meeste mensen wel. Het gedrag van anderen kan jouw eigen milieugedrag beïnvloeden en stimuleren. Niet milieuvriendelijk gedrag wordt vaak veroorzaakt door gewoontes. Het helpt als je het milieuvriendelijke gedrag aantrekkelijk en makkelijk maakt. Ook de technologie biedt nieuwe kansen.

  1. De belangrijkste aanbevelingen

Beleid is maatwerk: laat het idee los dat het met één maatregel kan. Mensen verschillen

- Veranker het gebruik van gedragskennis in de organisatie en zorg voor commitment

- Experimenteer en leer

- normatief: mag je mensen beïnvloeden?

  1. Het gedragsanalysekader

- bekwaamheden de mate waarin mensen het gewenste gedrag kennen en kunnen uitvoeren

- Je gaat alle motivaties van mensen bekijken

- je bekijkt allerlei omstandigheden die een rol kunnen spelen

- keuzeprocessen: mensen schatten risico’s in op basis van hoe makkelijk ze voorbeelden kunnen bedenken (beschikbaarheid heuristiek)

Gedragstoets

Gedragstoets: Ze (ali) hebben van hun gedragsanalysekader in het boek een spel gemaakt. Als je alle kaartjes in het spel doorneemt leer spelenderwijs hoe je het beste beleidsplannen kunt maken.

Toepassing: als je aandacht vraagt voor het gewenste gedrag levert dat vaak eerder het gewenste gedrag op dan als je neerzet dat iets niet mag. Een oplossing die bedacht wordt door middel van omgevingspsychologie is niet altijd makkelijk. Een voorbeeld is orgaandonatie. In veel landen is het percentage orgaandonoren 100 procent. Je kunt het systeem wel veranderen (automatisch donor, en nee moeten zeggen), maar in Nederland heeft dit geen zin (andere factoren spelen hier een rol, zoals familieleden die erop tegen zijn, mensen die dan van ja naar nee switchen, enzovoort)

College 14 Economische psychologie

Neo-klassieke economie

Mensen zijn rationeel en streven naar nutsmaximalisatie. Dit is het afwegen van kosten en baten

Dus ze zeggen: financieel belonen werkt.

Crowding out of intrinsic motivation

Mensen doneren omdat ze een intrinsieke motivatie hebben. Ze hebben dan ook geen externe prikkel nodig (dit komt door de warm glow: doneren voelt goed).

- Een peuterspeelzaal vond het vervelend dat ouders hun kinderen tr laat komt ophalen. Als oplossing bedachten ze een boete. Dit werk averechts: mensen denken dan: ik heb er toch voor betaald. Het neemt hun schuldgevoel af.

- Mensen streven naar een positief zelfbeeld. Dit blijkt ook uit een onderzoek waarin proefpersonen konden liegen over de het aantal ogen dat ze gooiden (hoe hoger, hoe meer geld). Hieruit bleek da ze wel logen. Alleen niet zoveel als je zou verwachten. Ze proberen het morele zelfbeeld proberen mensen altijd in balans te houden. Moral licensing: nadat mensen producten hebben gekocht in een groene winkel, gaan ze zich minder ethisch gedrag. Status. Het activeren van status motieven leidt tot groenere keuzes, wanneer groene product duurder is dan normale product.

Prospect theorie

Diezelfde euro is eer waard als het gaat om een verlies, dan als het gaat om een winst van een euro is deze euro minder waard dan een verlies van een euro. Verliesaversie: het verliezen van 500$ heeft meer waarde dan het winnen van 500$. Wet van verminderde opbrengst: waardeverschil ussen o$ en 500$ is groter dan tussen 500$ en 1000$.

Implicaties prospect theorie

Wet van verminderde opbrengst of dehonic framing: samenvoegen of splitsen:

- liever gespreid 2 kleine cadeautjes dan 1 groot cadeau

- mensen houden niet van eigen risico bij verzekeringen

Verliesaversie: gain versus loss framing

- mensen raken meer gemotiveerd door potentiele verliezen dan potentiele winsten

Reclame zoals: alleen vandaag nog in de aanbieding, of laatste exemplaren zorgt ervoor dat mensen verliesaversie krijgen. Ze hebben dan het gevoel dat ze iets verliezen als ze het niet kopen (als ik het nu niet doe, is het er misschien niet meer).

Om gedragsverandering tot stand te brengen zou je potentiele verliezen kunnen benadrukken. Dit werkt beter dan het benadrukken van potentiele winsten.

Extra

Tentamenstof: 55 meerkeuzevragen (waarvan een aantal over de colleges, vooral de stof die in de colleges besproken is, maar niet in het boek staat).

Voorbeeldvragen:

Eerst een klein verzoek doen en na inwilligen daarvan een groter verzoek doen is een voorbeeld van de:

  1. Voet in de deur techniek

  2. Deur in je gezicht-techniek

  3. Comparison techniek

Theorieën over gehoorzaamheid gaan over:

  1. Sociale cognities

  2. sociale invloed

  3. Sociale relaties

Wat zijn kenmerken van een inductieve benadering

  1. Van probleem naar verklaring, brede benadering, meerdere theorie

  2. Van theorie naar probleem, nauwe benadering, een theorie

  3. Van theorie naar verklaring. Brede benadering, één theorie

…..Roken beïnvloedt de gezondheid. Dit is onderzocht…..

Dit onderzoek is een voorbeeld van:

  1. een experiment

  2. Een quasi experimenteel onderzoek

  3. Een correlatie

De juiste antwoorden zijn a, b, a, b

Bron

Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3238 1