Collegeaantekeningen Onderneming en Recht - Rechten UL B2 - 2019/2020
- 1995 keer gelezen
Balans, winst- en verliesrekening en kasstroomoverzicht.
Accounting principles en waardering
Kosten en operationele structuur
Boek- versus markt- en liquidatiewaarde van de onderneming
Er worden geen onderwerpen besproken die niet worden behandeld in de literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
Er worden geen opmerkingen gedaan met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen specifieke tentamenvragen behandeld.
De balans bestaat uit het eigen vermogen + het vreemd vermogen (art 2:364 BW). Bezittingen zijn 'activa'. Deze worden onderverdeeld in vaste activa (duurzame goederen van de onderneming, die langdurig gebruikt worden) en vlottende activa (grondstoffen, etc. Deze worden sneller verbruikt). Vaste activa hebben afschrijvingen. Hoe verder naar beneden aan de linkerzijde van de balans, hoe meer liquide het bezit. Aan de rechterzijde geldt: hoe verder naar beneden, hoe acuter de schuld! Belangrijk is om te onthouden dat vreemd vermogen ruimer is dan alleen schulden.
Wanneer is er sprake van een actief? Dit is een bedrijfsmiddel waarover de onderneming door een gebeurtenis in het verleden de beschikking heeft verkregen, waarvan in de toekomst economisch voordeel verwacht wordt, en het moet betrouwbaar te waarderen zijn. Dit kan bijvoorbeeld op basis van de aanschafprijs. Personeel, merknaam, etc. kan dus niet op de balans vermeld worden. Dit is namelijk te subjectief. Over het algemeen kunnen zaken die een bepaalde duidelijke prijs hebben, wel op de balans vermeld worden.
Dit wordt omschreven in art. 2:377 BW. Deze rekening laat opbrengsten en kosten zien. Kosten zijn de geldwaarde van de voor de productie gebruikte productiemiddelen (input). Opbrengsten zijn de waarde van de geleverde output aan de klanten. Dus van het resultaat van het productieproces. Dit is duidelijk iets anders dan ontvangsten en uitgaven, omdat er vaak een verschil in tijd in zit.
Dit laat de uitgaven en de ontvangsten zien. Ten eerste is er de operationele kasstroom. Hierin staan ontvangsten van afnemers en uitgaven aan leveranciers, werknemers, etc. Er is een investeringskasstroom waarin de investeringen/desinvesteringen in vaste activa te zien zijn. Daarnaast is er de financieringskasstroom, waarin het aantrekken/afstoten van vermogen weergegeven is.
Dit zijn principes die gehanteerd worden bij het opstellen van de balans en de winst- en verliesrekening. Ze geven aan hoe bepaalde kosten en opbrengsten bepaald moeten worden. In art. 2:384.3 wordt aangegeven wat de waarde van bedrijfsmiddelen is bij continuïteit, dus bij voortgezet gebruik in de toekomst. Deze waarde is hoger dan de liquidatiewaarde.
Kosten worden uitgesmeerd over de periode waarin het product wat ermee gekocht is verbruikt wordt. Kosten van zaken die in dezelfde periode verbruikt zijn, zijn tevens uitgaven. Denk aan kosten van energie en lonen.
Het is ook mogelijk dat uitgaven nog geen kosten betekenen. Men koopt iets, wat nog niet in dezelfde periode verbruikt is. Dit leidt tot 'activeren': de kosten worden doorgeschoven naar de toekomst. Dit mag alleen als er ook toekomstige opbrengsten verwacht worden.
Het is ook mogelijk dat kosten nog geen uitgaven betekenen. Dit leidt tot 'passiveren': het naar voren halen van kosten. Het gaat dan om zaken die al wel verbruikt, maar nog niet betaald zijn.
De waardering van bezittingen en schulden wordt onder andere uitgedrukt in de opbrengstwaarde en de bedrijfswaarde. Deze twee waardebegrippen houden verband met de vraag of de productie van een bedrijf voortgezet moet worden wanneer deze verliesgevend is. Bedrijfswaarde is de waarde die de onderneming genereert wanneer de bedrijfsvoering voortgezet wordt. De opbrengstwaarde is de waarde wanneer alle machines en andere bezittingen van de onderneming verkocht zouden worden. Wanneer de bedrijfswaarde hoger is dan de opbrengstwaarde, loont het daarom om de onderneming nog even voort te zetten, ook al is de productie verliesgevend.
De belangrijkste kostenindeling is die tussen constante kosten en variabele kosten. Constante kosten kunnen irrelevant zijn voor de beslissing om te stoppen of door te gaan met de onderneming. In zo'n geval is er sprake van 'sunk costs'. De dekkingsbijdrage wordt gevormd door de 'winst per product'. Aan de hand van de dekkingsbijdrage kan berekend worden hoeveel er geproduceerd moet worden om aan de constante kosten te voldoen.
Operationeel risico is de 'gevoeligheid van het bedrijfsresultaat voor veranderingen in de afzet'. Wanneer er veel contante kosten zijn is dit operationeel risico groter.
De jaarrekening loopt niet vooruit op positieve verwachtingen en gaat uit van continuïteit van de onderneming. Deze jaarrekening geeft inzicht in het vermogen en het resultaat en het kasgenererend vermogen. Het biedt dus algemene informatie, op basis waarvan mensen zich een oordeel kunnen vormen over wat de onderneming in de toekomst zal gaan verdienen. Dit kunnen ze bijvoorbeeld gebruiken in de beslissing om al dan niet aandelen van de onderneming te kopen.
De boekwaarde is aan strenge normen onderhevig. Het gaat er hier om dat de vermogensherkomst van bezittingen zichtbaar is.
De marktwaarde wordt gevormd door de contante waarde van de verwachte toekomstige kasstromen. Ook de aanschaf van een machine vindt plaats op basis van de waarde die er in de toekomst (naar verwachting) mee gegenereerd zal worden.
De liquidatiewaarde is de (geschatte) opbrengst van de plotselinge verkoop van de bedrijfsmiddelen.
De balans indiceert de solvabiliteit van de onderneming. Dat is belangrijk voor de stakeholders, met name de aandeelhouders. Deze kunnen met de balans hun individuele positie bepalen.
De bepaling dat een balans opgenomen moet worden, staat in art. 2:364 BW. Deze bepaling bepaalt dat een ondernemer een balans moet laten zien, met vaste en vlottende activa aan de activazijde en het eigen vermogen en het vreemd vermogen (uitgesplitst in korte en lange termijn) aan de passivazijde. De wet geeft geen verdere uitweiding over wat een activum of een passivum zijn.
Dit bepaalt het Stramien. Het Stramien bepaalt dat activa bezittingen zijn, middelen of bronnen. Het Stramien hanteert de volgende definities:
Een activaboeking doelt op een gebeurtenis in het verleden.
Voorbeeld: een onderneming die drie jaar geleden een machine heeft gekocht.
Over deze activa heeft de ondernemer beschikkingsmacht.
Verwacht economisch voordeel: de ondernemer beoogt voordeel uit de activa te halen.
Betrouwbaar te waarderen: de cijfers zijn niet compleet uit de lucht geplukt.
De laatste twee eisen maken het moeilijk om immateriële activa zoals pr of goodwill te activeren. Daardoor komt niet alle waarde op de ondernemingsbalans. Opmerkelijk is dat deze immateriële activa wel op de liquidatiebalans (balans van een onderneming in faillissement) komen, waardoor curatoren soms voor hele aparte taferelen staan. Ze moeten een onderneming liquideren, terwijl de liquidatiebalans de onderneming wel degelijk liquide acht (dat ze wel kunnen voldoen aan hun schulden op korte termijn).
Dit is het model van Verdoes, waarmee hij het verschil laat zien tussen het operationele vermogen en het financiële vermogen. Onderin staan de operationele geldstromen en in het midden staan de investeringsstromen. Deze houden direct verband met de onderneming. Bovenin het model staan de financieringsstromen, die los van de onderneming bewegen.
Het kasstroomoverzicht geeft een overzicht over de mutatie van kas en bank. Elke inkomst en uitgaaf van operationele, investeringsgerelateerde of financiële aard komt verschijnt op het kasstroomoverzicht.
We nemen een voorbeeld. Een aangekochte machine is een investering, die zich op termijn terugverdient (zie economisch voordeel beogen onder Stramiendefinities). Dat gebeurt in afschrijvingen, die geleidelijk aan verlopen. Alles wat geleidelijk verloopt is een stroomgrootheid en stroomgrootheden komen in het kasstroomoverzicht. Elke maand betaalt die machine zich immers voor een klein deel terug.
De winst- en verliesrekening is de ‘appendix’ op het eigen vermogen. De winst- en verliesrekening geeft weer waar het eigen vermogen is toegenomen en waar het is afgenomen. Het eigen vermogen is het verschil tussen bezit en schuld en is dus verder niets.
Het eigen vermogen is alleen aan verandering onderhevig bij operationele activiteiten. Een investering kan immers niet uit het eigen vermogen komen, want met het eigen vermogen kun je niet betalen. Financiering heeft ook niets van doen met de winst- en verliesrekening, want met eigen vermogen financier je niet. Dat komt uit kas / bank. Wat wel voor rekening van het eigen vermogen komt, is het verschil tussen wat de ondernemer aan de kapitaalmarkt onttrekt en wat deze teruggeeft: de rente. Op de winst- en verliesrekening komen dus alleen maar operationele geldstromen en rentebedragen.
De waarde van de onderneming is een combinatie van criteria.
Eerste criterium is de kasstromen. Zijn de geldstromen snel? Haalt de onderneming veel geld binnen (input)? Komt dat snel genoeg naar buiten (output)? Zit daar winst op? Hoe groot is de winstmarge? Dekt dit de kosten? Wat zijn de bezittingen? Dit bepaalt het aannemersrisico gezien vanuit de activazijde.
Tweede criterium is de gemiddelde vermogenskostenvoet. Hoeveel levert het op om vermogen uit te lenen? De aandeelhouder is immers leveraar van vreemd vermogen en loopt hier dus risico mee. Dit is het aannemersrisico van de passivazijde.
Deze twee criteria bepalen hoeveel de marktwaarde van de onderneming is op de vermogensmarkt. Een hoge marktwaarde lokt met weinig moeite veel aannemers en een lage marktwaarde moet veel moeite doen om bereidwillige aandeelhouders te vinden.
Kosten en opbrengsten zijn subjectief en dus door de onderneming bepaald.
De kosten zijn de middelen die in het productieproces opgeofferd zijn. Dit is de optelsom van alle kosten uit het kopje ‘kostenindelingen’. Dit zegt niets over wanneer de kosten gemaakt zijn en wanneer ze betaald worden.
Opbrengsten is de geldwaarde van het geleverde product. Wanneer dit product betaald wordt, door wie en wanneer maakt voor het opbrengstenbegrip niet uit.
Kosten en opbrengsten worden intern vastgesteld. De onderneming bepaalt zelf welke bedragen ze voor hun kosten boeken. Dit klinkt heel apart, maar een ondernemer is volledig vrij om een machine af te schrijven in 3, 5 of 10 jaar. Dat verandert wel wat aan de productiekosten en dus ook je opbrengst.
In de accounting is er nooit een probleem met inkomsten en uitgaven. Dit is immers wat er gebeurt met kas en bank. Het is een feitelijk aantoonbaar gegeven en dus zo objectief als het maar zijn kan. Kosten en opbrengsten zijn voor de accounting gecompliceerder. Deze gegevens vereisen beginselen, de accounting principles, om verwerking enigszins gekanaliseerd plaats te laten vinden.
Het realisatiebeginsel gaat over de opbrengsten. Wanneer de opbrengst gerealiseerd is, wordt deze in de boekhouding toegevoegd. Het criterium voor ‘gerealiseerde opbrengst’ is het moment wanneer de economische risico-omslag plaatsvindt (wanneer de risico’s voor waardedaling voor de andere partij zijn rekening komen). Dit is vaak het moment van levering, maar het kan ook het moment van betaling zijn, afhankelijk van de aard van de zaak en de onderneming. Maar moment van levering is toch wel hoofdregel.
Het matchingsbeginsel gaat over kosten. Kosten worden gematcht aan het moment waar de opbrengsten gerealiseerd worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld met afschrijvingen. Als een machine een goed produceert, dan gaan de afschrijvingskosten voor een heel klein deel van de opbrengsten af, totdat de machine zichzelf afbetaald heeft.
Het voorzichtigheidsbeginsel gaat ook over kosten. Dit beginsel gebiedt restrictieve omgang met kosten veelvuldig naar de toekomst verplaatsen en om vaak kosten zo vroeg mogelijk (in tijd) in te boeken. Daarom wordt een garantievoorziening van tevoren gevormd om op toekomstige verplichtingen te anticiperen en niet gewacht totdat de verplichtingen hieruit daadwerkelijk voortvloeien.
In deze tabel wordt een kort overzicht geschetst van deze vier stroomgrootheden.
| Objectief of subjectief? | Waar doen ze zich voor? | Wat muteert deze stroomgrootheid? |
ontvangsten en uitgaven | objectief | extern | Kas en bank (kasstroomoverzicht) |
kosten en opbrengsten | Subjectief | intern | Eigen vermogen (winst- en verliesrekening) |
Er zijn dus zes categorieën te onderscheiden.
Kosten tevens uitgaven: mutatie in zowel kas als eigen vermogen
Uitgaven, geen kosten: wel betalen, maar dat pas later gebruiken (activeren)
Kosten, geen uitgaven: anticiperen op een toekomstige uitgave (passiveren)
Opbrengst tevens ontvangst: betaling en levering
Opbrengst, geen ontvangst: levering en betaling volgt op rekening (activeren)
Ontvangst, geen opbrengst: debiteur betaalt vooruit en levering volgt (passiveren)
Wat activeren inhoudt, is dat in de boekhouding de kosten en opbrengsten pas later in de boekhouding te betrekken.
Passiveren is de kosten en opbrengsten naar het heden trekken, de toekomst uit.
Waardering van activa en passiva kan op meerdere manieren, hier enkele genoemd:
Historische waarde: de aankoopwaarde. Probleem: het geeft de waarde van het goed van dat moment weer. Vooral als dat ver teruggaat, is dit niet representatief.
Vervangingswaarde: hoeveel het kost om dit bepaalde goed te vervangen.
Opbrengstwaarde: hoeveel het goed nu opbrengt, als je het zou verkopen. Dit speelt vooral bij liquidatiebalansen.
Bedrijfswaarde: wat de waarde van het goed is voor het bedrijf.
Marktwaarde: wat de marktprijs van het goed is op dit moment.
Constante kosten moet de onderneming maken, hoeveel of hoe weinig ze ook produceren. Variabele kosten stoppen, als de onderneming stopt. Als de onderneming productie verdubbelt, verdubbelen de variabele kosten.
Directe kosten kunnen aan de productie worden toegerekend en indirecte kosten niet. Een voorbeeld van indirecte kosten zijn belastingen; als de overheid in het geding komt, betreft het vaak indirecte kosten.
Sunk costs liggen in het verleden en zijn niet meer te beïnvloeden. Dit zijn de al gemaakte kosten. Er zit hier een parallel met constante kosten, maar de overlap is niet volledig.
Opportunity costs zijn met hun brede kostenbegrip al eerder aan de orde gekomen. Als een aandeelhouder een alternatief kiest, verliest hij alle andere alternatieven. Dit zijn de opportunity costs. Als de ondernemer de opportunity costs kan wegcompenseren met voldoende hoge winstcijfers, trekt deze moeiteloos aandeelhouders aan.
Het kostenbegrip voor opportunity costs is erg breed en de opportunity costs hebben hier een vreemde plaats, aangezien niemand de opportunity costs betaalt.
De accounting principles zijn het realisatiebeginsel, het matchingsbeginsel en het voorzichtigheidsbeginsel.
Realisatiebeginsel: kosten gelijkstellen aan de uitgaven en de opbrengsten gelijkstellen aan de ontvangsten. De opbrengsten en de kosten worden geboekt wanneer ze gemaakt / bereikt zijn.
Matchingsbeginsel: kosten worden gematcht aan de opbrengsten. In de praktijk komt het erop neer dat de kosten over verschillende (toekomstige) boekingsperioden verspreid worden.
Voorzichtigheidsbeginsel: ondernemingsrisico’s moet je niet rechtvaardigen met boekwaarden waarmee je jezelf rijker rekent dan je werkelijk bent. Dit beginsel moet het matchingsbeginselgebruik terugdringen tot een minimum, of in ieder geval tot een niveau wat te rechtvaardigen valt.
Kosten heb je in verschillende soorten. In deze week worden ze uitgesplitst in totaal, variabel en constant. De totale kosten zijn een opsomming van zowel de variabele als de constante kosten.
De variabele kosten zijn de ‘COGS’, costs of goods sold. Per goed zijn dit de kosten om het goed te produceren.
De constante kosten zijn de kosten die je toch al moet maken om je onderneming te drijven. Voor de constante kosten maakt het niets uit of je niets produceert, je maximale productiecapaciteit volledig benut of een deel daarvan benut. Deze kosten zijn op de korte termijn niet wijzigbaar, maar op de lange termijn kan hier wat aan gedaan worden.
Het inzicht wat van de student gevraagd wordt is om een casus te zien van een verlieslijdende onderneming te zien en dan te kunnen zeggen of verder ondernemen een verstandige stap is of juist niet. Hier komen de kostensoorten bij kijken. Je berekent twee dingen:
De eerste is de kosten bij geen enkele productie. Deze is nauwelijks een berekening, omdat het hier alleen gaat om de constante kosten, en die wijzigen nooit.
Om helder te krijgen welke van de twee opties de meeste winst (of de kleinste verliezen) oplevert, kijk je naar de kostensoorten. Hierbij neem je de constante kosten, de variabele kosten bij de productie van een x aantal goederen en de opbrengst die hoort bij dat x aantal goederen. Als dit getal lager is dan de constante kosten, is voortzetten van de onderneming minder verliesgevend dan direct stoppen. Daarom moet er dus in dit geval doorgegaan worden met productie.
Indien een goed minder opbrengt dan de variabele kosten (opbrengst < variabele kosten), dan dient de productie onmiddellijk stopgezet te worden.
Het tweede inzicht wat gevraagd wordt, is het ondernemingsrisico te bepalen. De ene onderneming heeft meer variabele kosten en de andere onderneming meer constante kosten. De onderneming met meer constante kosten heeft meer ondernemingsrisico.
Een manier om ondernemingsrisico te verkleinen is outsourcing, benadering van buitenstaanders om te helpen of uitzendkrachten aan te nemen. Hier worden de constante kosten kleiner en de variabele kosten groter. Hierdoor daalt het ondernemingsrisico.
Het ondernemersrisico is niet per se iets slechts, maar een verliesgevende onderneming doet er verstandig aan om deze risico’s te beperken. Een van de oorzaken waardoor een onderneming over de kop gaat is doordat ze te veel branches voor hun rekening nemen. Kostenvariabilisering vermindert de grote diversiteit van branches binnen een onderneming, waardoor ze zich blijven focussen op hun kerntaak en statutaire doelstellingen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3485 |
Add new contribution