Financial Management BDK - Bedrijfskunde - Tentamen herfst 2013

Vragen

 

Vraag 1

Het doel van een onderneming is:

  1. het maximaliseren van de aandeelhouderswaarde.

  2. het maximaliseren van de waarde van zowel de agent als de principaal.

  3. het maximaliseren van de waarde van de stakeholders.

  4. het maximaliseren van de waarde van de rationele actor.

Vraag 2

Gegeven zijn de volgende beweringen:

  1. Binnen een eenmanszaak spelen agentschapskosten wel een rol.

  2. Als de agent volledig rekening houdt met de belangen van de principaal en daar ook naar handelt zijn er geen agentschapskosten.

Met betrekking tot deze beweringen geldt:

  1. Alleen bewering I is juist.

  2. Alleen bewering II is juist.

  3. Beide beweringen zijn juist.

  4. Beide beweringen zijn onjuist.

Vraag 3

Welke activiteit behoort wel tot het domein van de controller?

  1. het onderhouden van bankrelaties.

  2. het uitvoeren van een kostenverschillenanalyse.

  3. het aantrekken van vermogen.

  4. het uitzoeken bij welke dochtermaatschappij het best een hoeveelheid liquide middelen kan worden weggezet.

Vraag 4

Welke uitspraak is juist? In een inefficiënte markt:

  1. is alle beschikbare informatie in het publieke domein opgenomen in de prijs van een beleggingsobject (“actief”).

  2. is er geen informatie nodig om de prijs van een actief te kunnen stellen.

  3. is er informatie-asymmetrie tussen de niet-direct-betrokkenen van een actief met betrekking tot dat actief.

  4. is technische analyse de meest geëigende methode om voorspellingen te doen ten aanzien van de prijs van een actief.

Vraag 5

U leent vandaag €8.000 van de ING bank tegen een rentevoet van 10% per jaar, met een looptijd van 8 jaar. U bent overeengekomen dat de aflossing en alle interest betalingen zullen plaatsvinden aan het einde van de looptijd. Het totale bedrag dat u aan het einde van de looptijd moet voldoen bedraagt dan in euro’s ongeveer:

  1. 17.270.

  2. 17.150.

  3. 8.640.

  4. 8.000.

Vraag 6

Een bedrag van €4.000 wordt op een spaarrekening gezet. In de eerste 6 jaar is de rentevergoeding 8% en daarna 4%. Na 10 jaar is het aldus gespaarde bedrag (afgerond):

  1. € 7.015.

  2. € 7.426.

  3. € 8.636.

  4. € 8.801.

Vraag 7

Een obligatie met een nominale waarde van €1.200 met een coupon van €50 per jaar en een resterende looptijd van 6 jaar heeft een “yield to maturity” van 3% per jaar. De marktprijs van deze obligatie is:

  1. ≤ 1.270.

  2. > 1.270 en ≤ 1.275.

  3. > 1.275 en ≤ 1.280.

  4. > 1.280.

Vraag 8

De marktprijs van een aandeel is €90. Op dit aandeel is zeer recentelijk een dividend uitgekeerd van €4. Het geëiste rendement op dit aandeel is 6%. Het eeuwigdurend constante percentage waarmee het dividend jaarlijks stijgt is:

  1. ≤ 1.50.

  2. > 1.50 en ≤ 1.55.

  3. > 1.55 en ≤ 1.60.

  4. > 1.60.

Vraag 9

De verwachte prijs van een aandeel is over 1 jaar €22. De huidige prijs van dit aandeel is €20. Het geëiste rendement op het aandeel is 10% per jaar. Hoeveel dividend wordt er aan het einde van het jaar uitgekeerd?

  1. ≤ €1.

  2. > €1 en ≤ €1.5.

  3. > €1.5 en ≤ €2.

  4. > €2.

Vraag 10

Stel dat de dividenden op een aandeel eeuwigdurend €4 zijn. De huidige marktprijs van het aandeel is €66. Het geëiste jaarlijkse rendement op het aandeel in procenten is:

  1. ≤ 5.9.

  2. > 5.9 en ≤ 6.0.

  3. > 6.0 en ≤ 6.1.

  4. > 6.1.

Vraag 11

Ter financiering van een investering plaatst een onderneming aandelen. Dat gebeurt via een bank, volgens de firm commitment emissie. In dat geval:

  1. zijn er voor de onderneming aan de emissie geen kosten verbonden.

  2. zijn er voor de plaatsende bank aan de emissie geen kosten verbonden.

  3. garandeert de plaatsende bank niet een bepaalde emissieomvang.

  4. garandeert de plaatsende bank een bepaalde emissieomvang.

Vraag 12

Begin jaar 1

Eind jaar 1

Eind jaar 2

-8.000

5.000

10.000

 

Het geëiste rendement op dit project is 9% per jaar. De equivalente jaarlijkse annuïteit is ongeveer:

  1. 2.000.

  2. 2.619.

  3. 2.735

  4. 2.810.

Vraag 13

Bij een netto contante waarde berekening zijn gezonken kosten:

  1. niet relevant.

  2. een onderdeel van de initiële investering.

  3. een onderdeel van de kasstromen gedurende de looptijd van het project.

  4. een onderdeel van de laatste kasstroom van het project.

Vraag 14

begin jaar 1

eind jaar 1

eind jaar 2

eind jaar 3 kasstroom

-1.000

400

X

517

Het bovenstaande project heeft een interne rentabiliteit van 11%. Dan is X:

  1. ≤ 320.

  2. > 320 en ≤ 350.

  3. > 350 en ≤ 400.

  4. > 400.

Vraag 15

Gegeven zijn de volgende beweringen:

  1. Risico’s die voortvloeien uit het verlies van afzetmarkten kunnen niet worden verdisconteerd in het geëiste rendement.

  2. Risico’s die voortvloeien uit een mogelijke financiële crisis kunnen worden verdisconteerd in het geëiste rendement.

Met betrekking tot deze beweringen geldt:

  1. alleen bewering I is juist.

  2. alleen bewering II is juist.

  3. beide beweringen zijn juist.

  4. beide beweringen zijn onjuist.

Vraag 16

Teebr B.V. is €7 miljoen waard. Rush B.V. wil er €9 miljoen voor betalen. Er valt geen synergie bij de overname te verwachten. Rush B.V. moet de overname:

  1. doorzetten, omdat er €2 miljoen aan waarde valt te creëren.

  2. doorzetten, omdat er €7 miljoen aan waarde valt te creëren.

  3. afblazen, er wordt anders namelijk voor €2 miljoen waarde vernietigd.

  4. afblazen, er wordt anders namelijk voor €7 miljoen waarde vernietigd.

Vraag 17

Obligatie A is nu €1.130 waard en obligatie B is €995 waard. Als de markrentevoet daalt:

  1. zullen obligatie A en B in prijs dalen.

  2. zullen obligatie A en B in prijs stijgen.

  3. zal obligatie A in prijs stijgen en obligatie B in prijs dalen.

  4. zal obligatie A in prijs dalen en obligatie B in prijs stijgen.

Vraag 18

Bij de Security Market Line staat grafisch op de ene as de beta van het aandel en op de andere as:

  1. De prijs van risico.

  2. Het verwachte rendement

  3. De koers van het aandeel.

  4. De marktportefeuille.

Vraag 19

Welke van de volgende beweringen over risico en rendement is waar?

  1. Minder risicovolle activa zullen gemiddeld genomen hogere rendementen genereren.

  2. Een daling in het risico van een belegging zal resulteren in een hogere risicopremie.

  3. In het algemeen geldt: hoe lager het risico, hoe lager het verwachte rendement.

  4. De beloning voor het dragen van risico staat bekend als standaarddeviatie.

Vraag 20

Welke van de onderstaande beweringen over de Gewogen Gemiddelde Vermogens Kostenvoet (W.A.C.C.) is waar?

  1. Bij een optimale financieringsstructuur wordt de W.A.C.C. gemaximaliseerd.

  2. De waarde van de onderneming is maximaal als de W.A.C.C. wordt geminimaliseerd.

  3. De waarde van de onderneming is minimaal als de W.A.C.C. wordt geminimaliseerd.

  4. Bij een optimale kostenstructuur wordt de W.A.C.C. gemaximaliseerd.

Vraag 21

Welke van de volgende beweringen over de beta-coefficiënt uit het Capital Asset Pricing Model is waar?

  1. Een beta van 1 geeft aan dat een actief risicovrij is.

  2. In principe geldt: hoe lager de beta, hoe lager het verwachte rendement.

  3. De vergoeding voor het dragen van risico zal afnemen als de beta hoger wordt.

  4. De beta is een maatstaf van systematisch risico.

Vraag 22

In een wereld van Modigliani en Miller zonder vennootschapsbelasting is de dividendpolitiek van een onderneming irrelevant, omdat beleggers aandelen kunnen kopen met het dividend of hun aandelen deels kunnen verkopen om de gewenste cashflow te verkrijgen. Deze bewering is:

  1. altijd onjuist

  2. meestal juist

  3. meestal onjuist

  4. altijd juist

Vraag 23

In de staat van herkomst en besteding der middelen zijn in de kasstroom uit activiteiten de netto winst en de afschrijvingen opgenomen. Op basis van deze specificatie moet, afgezien van de posten begrepen in het netto werkkapitaal, in de investeringskasstroom worden opgenomen:

  1. de bruto investeringen in vaste activa en dividenden

  2. de netto investeringen en ingehouden winsten

  3. de netto investeringen (bruto investeringen minus afschrijvingen) in vaste activa

  4. de bruto investeringen en de ingehouden winsten

Vraag 24

Gegeven zijn de volgende balansposten van onderneming Riepe BV (in miljoenen euro’s):

 

 

31-dec-13

31-dec-12

gebouwen

5.600,00

5.300,00

overige vaste activa

2.300,00

1.900,00

voorraden

3.600,00

3.200,00

debiteuren

5.100,00

4.800,00

liquide middelen

800,00

600,00

crediteuren

4.000,00

3.800,00

 

De nettowinst over 2013 is 1.300 (in miljoenen euro’s). De afschrijvingen over 2013 bedragen 600 (in miljoenen euro’s). Hieruit kan worden afgeleid dat de operationele kasstroom en de werkkapitaalkasstroom (in miljoenen euro’s) over 2013 samen bedraagt:

  1. ≤ 1.000.

  2. > 1.000 en ≤ 1.700.

  3. > 1.700 en ≤ 2.500.

  4. > 2.500.

Vraag 25

Gebruik de gegevens per 31/12 2013 van opgave 24. Hoe hoog is de cash ratio?

  1. 0,0745.

  2. 0,175.

  3. 0,200.

  4. 0,304.

Vraag 26

Gebruik de gegevens per 31/12 2013 van opgave 24. Hoe hoog is de quick ratio?

  1. 0,0745.

  2. 1,475.

  3. 1,850.

  4. 2,350.

Vraag 27

Gebruik de gegevens per 31/12 2013 van opgave 24. Hoe hoog is de debt-to-equity ratio? N.B. Het eigen vermogen per 31/12 2013 is 8.900 (in miljoenen euro’s).

  1. 0,96.

  2. 1,16.

  3. 1,96.

  4. 2,12.

Vraag 28

De productiecyclus van Rush B.V duurt 30 dagen, de debiteurencyclus duurt 45 dagen en de crediteurencyclus duurt 50 dagen. Hoe lang duurt de operationele cyclus?

  1. ≤ 40 dagen

  2. > 40 dagen en ≤ 50 dagen

  3. > 50 dagen en ≤ 90 dagen

  4. > 90 dagen

Vraag 29

Hotel de Jonge heeft in 2011 grond gekocht voor €178.000 en kan deze nu verkopen voor €160.000, of er een grand café op zetten, wat een netto contante waarde van €135.000 oplevert. Wat te doen?

  1. Niets.

  2. Bouw het café.

  3. Verkoop de grond.

  4. Dat is om het even, omdat zowel het verkopen van de grond als het bouwen van een café een positieve netto contante waarde oplevert.

Vraag 30

De relatie tussen de nominale rentevoet, de reële rentevoet en de inflatie staat bekend als:

  1. de rentetermijnstructuur.

  2. het Markowitz model.

  3. het Modigliani en Miller theorema.

  4. het Fisher effect.

Vraag 31

Corporate governance heeft betrekking op:

  1. wetgeving, regelgeving en culturele tradities van een kapitalistisch land.

  2. prikkels en tucht bij managers, maar niet bij aandeelhouders.

  3. de wijze waarop een vennootschap wordt bestuurd en gecontroleerd.

  4. de vraag wat de rol van een onderneming is na de financiële crisis.

Antwoorden

Vraag

Antwoord

Vraag

Antwoord

1

A, zie hoofdstuk 1

20

B, zie hoofdstuk 11

2

A, zie hoofdstuk 1

21

b/d, zie hoofdstuk 8

3

B, zie hoofdstuk 1

22

D, zie hoofdstuk 16

4

D

23

C, zie hoofdstuk 2

5

B, zie hoofdstuk 5

24

C, zie hoofdstuk 2

6

B, zie hoofdstuk 3

25

C, zie hoofdstuk 14

7

C, zie hoofdstuk 6

26

B, zie hoofdstuk 14

8

C, zie hoofdstuk 7

27

A, zie hoofdstuk 14

9

A, zie hoofdstuk 7

28

C, zie hoofdstuk 13

10

C, zie hoofdstuk 7

29

C, zie hoofdstuk 9

11

D, zie hoofdstuk 15

30

D, zie hoofdstuk 5

12

C, zie hoofdstuk 9

31

C, zie hoofdstuk 1

13

A, zie hoofdstuk 9

 

 

14

B, zie hoofdstuk 9

 

 

15

A, zie hoofdstuk 8

 

 

16

C, zie hoofdstuk 10

 

 

17

B, zie hoofdstuk 6

 

 

18

B, zie hoofdstuk 8

 

 

19

C, zie hoofdstuk 8

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Business and Economics Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1967