Interuniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG), deel 2

Oefenvragen: deel A

Algemeen

 

  1. Een paralyse van een van de koepels van het diafragma is te herkennen op een röntgenfoto van de thorax, tijdens inspiratie, door een hoogstand van het betreffende hemidiafragma. Door welke zenuw wordt het diafragma geïnnerveerd?

 

A. Nervus hypogastricus

B. Nervus intercostalis

C. Nervus laryngeus recurrens

D. Nervus phrenicus

E. Nervus vagus

 

  1. Een deel van de klachten die een arts gepresenteerd krijgt zijn zogenaamde functionele klachten. Welk van de onderstaande presentaties is meestal GEEN functionele klacht?

 

A. Chronische vermoeidheid

B. Hyperventilatie

C. Lage rugpijn

D. Oorpijn

 

  1. Binnen de menselijke embryonale ontwikkeling onderscheiden we de buizen van Müller en Wolff. Hieruit ontstaan verschillende anatomische structuren. Ten aanzien van deze structuren is een van de onderstaande stellingen waar. Dit is:

 

A. De uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Müller en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Wolff

B. De uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Wolff en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Müller

C. De uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Müller

D. De uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Wolff

  1. Antimüllerhormoon (AMH) wordt geproduceerd door de:

 

A. Buizen van Müller

B. Buizen van Wolff

C. Mannelijke foetale gonaden

D. Vrouwelijke foetale gonaden

 

  1. De voorkeursleeftijd voor het osteosarcoom ligt in de:

 

A. 2e decade

B. 4e decade

C. 6e decade

 

  1. Sikkelcelziekte is een afwijking van de:

 

A. Erytrocyt

B. Leukocyt

C. Lymfocyt

D. Trombocyt

 

  1. Wat moet men vermijden bij de opvang van een patiënt met epiglottitis?

 

A. Antibiotica toedienen

B. Een thoraxfoto maken in liggende houding

C. Vernevelen met adrenaline

D. Zuurstof toedienen

 

Genetica

 

  1. Duchenne spierdystrofie is een progressieve spierziekte. Het progressieve karakter van deze ziekte is het gevolg van een afname van de cellen die nodig zijn voor de regeneratie van de spieren. Welke cellen dragen door deling en/of differentiatie bij tot de regeneratie van het skeletspierweefsel?

 

A. Skeletspiercellen

B. Satellietcellen

C. Fibroblasten

 

  1. Een driejarig jongetje heeft de ziekte van Duchenne. Zijn kuitspieren zijn opvallend fors, hij vertoont een waggelgang en valt vaak. Het eiwit dat een schakel vormt tussen actine en fibronectine is afwezig. Dit complex geeft onmisbare steun aan de spiervezel en voorkomt scheuring tijdens een spiercontractie. Welk eiwit ontbreekt?

 

A. Dystrofine

B. Myosine

C. Fibrine

D. Troponine

 

Interne geneeskunde

 

  1. Septische- of bacteriële artritis is een ernstig ziektebeeld. Bij volwassenen is de meest voorkomende verwekker van een septische artritis:

 

A. Borrelia burgdorferi

B. Neisseria gonorrhoea

C. Staphylococcus aureus

D. Streptococcus pyogenes

 

  1. Zwarte ontlasting op basis van een maagbloeding heet:

 

A. Diarrhea gastricum

B. Haematemesis

C. Haematocolon

D. Melaena

 

  1. Diabetes Mellitus is een ziekte waarbij schade gezien wordt in weefsels van vele organen. In welk weefsel wordt microscopisch GEEN schade gezien?

 

A. De exocriene klieren van de pancreas

B. De glomeruli van de nieren

C. De perifere zenuwtakken in de benen

D. De retinale bloedvaten van het oog.

 

  1. Op de SEH meldt zich een 16-jarige jongen die na een flinke val ernstige ademhalingsproblemen heeft. Aan de rechterzijde staat de thoraxwand in maximale inspiratiestand, er is een hypersonore percussietoon, het ademgeruis is opgeheven, en er is veneuze stuwing in de hals. Wat is nu het eerste aangewezen beleid?

 

A. Bronchoscopie

B. Decompressie rechter hemithorax

C. CT-thorax

D. X-thorax

 

 

  1. Er zijn obstructieve en restrictieve ademhalingsstoornissen. De ademhalingsstoornis is het vaakst obstructief bij:

 

A. Acute respiratory distress syndrome (ARDS)

B. Asbestosis

C. Emfyseem

D. Sarcoïdose

 

Gynaecologie en obstetrie

 

  1. Bij een zwangere vrouw reikt de uterus bij lichamelijk onderzoek tot de navel. De meest waarschijnlijke zwangerschapsduur bij deze bevinding is:

 

A. 16 weken

B. 24 weken

C. 32 weken

 

  1. Welk micro-organisme is de belangrijkste verwekker van salpingitis?

 

A. Chlamydia trachomatis

B. Escherichia coli

C. Neisseria gonorrhoeae

D. Ureaplasma urealyticum

 

 

Neurologie

 

  1. Bij ongeveer 20 procent van de patiënten met migraine is er sprake van een aura. De meest typische vorm van zo’n aura bij migraine is:

 

A. Dubbelzien

B. Flikkerscotoom

C. Homonieme hemianopsie

 

  1. Jan de Jong, 22 jaar, komt op het spreekuur omdat hij zijn linkerhand niet meer kan heffen (zogenaamde ‘dropping hand’). Hij heeft de afgelopen nacht met zijn vriendin in de armen geslapen. De arts legt uit dat deze verlamming is ontstaan door langdurige druk op een armzenuw. Het betreft in dit geval de:

 

A. Nervus axillaris

B. Nervus medianus

C. Nervus radialis

D. Nervus ulnaris

 

Dermatologie

 

  1. Bij een patiënt ziet u een vrij uitgebreide huiduitslag, waarbij u differentiaal diagnostisch aan psoriasis vulgaris denkt. Welke van de onderstaande combinaties van klinische en histopathologische bevindingen ondersteunt dit vermoeden het best?

 

A. Klinisch: Een monomorfe eruptie. Histopathologisch: Kernhoudende keratinocyten in de hoornlaag.

B. Klinisch: Een monomorfe eruptie. Histopathologisch: Verruiming van de intercellulaire ruimte tussen keratinocyten in de hoornlaag.

C. Klinisch: Een polymorfe eruptie. Histopathologisch: Kernhoudende keratinocyten in de hoornlaag.

D. Klinisch: Een polymorfe eruptie. Histopathologisch: Verruiming van de intercellulaire ruimte tussen keratinocyten in de hoornlaag.

 

  1. Wat is van klinische relevantie bij een dysplastische naevus naevocellularis?

 

A. Het is een potentiële marker of precursor voor melanoom

B. Het is een maligne aandoening

C. Het is al aanwezig bij de geboorte

 

 

Oogheelkunde

 

  1. Bij fundoscopie van de retina is de aanbevolen volgorde van onderzoek:

 

A. macula, bloedvaten, papil

B. papil, bloedvaten, macula

 

  1. Bij een 74-jarige vrouw met staar wordt een cataractextractie uitgevoerd. Daarbij wordt via faco-emulsificatie de troebele lenskern verwijderd en een kunststof lens ingebracht. Waar in het oog wordt de lens geplaatst? Dat is in:

 

A. de achterste oogkamer

B. de voorste oogkamer

C. het achterste lenskapsel

 

Chirurgie

 

  1. Het femur, de patella, de tibia en de fibula vormen samen de benige begrenzing van:

 

A. Elleboog

B. Enkel

C. Heup

D. Knie

 

  1. Fracturen veroorzaken soms zenuwletsel. Dit kan resulteren in motorische uitval. Van welke spieren komt uitval het meest frequent voor bij een humerusschachtfractuur?

 

A. Mm. Extensores carpi en extensor digitorum

B. Mm. Extensores en flexores carpi

C. Mm. Triceps en biceps brachii

D. Mm. Triceps brachii en extensor digitorum

 

Huisartsgeneeskunde

 

  1. Een vrouw van 20 jaar oud heeft veel last van acne in haar gezicht. Zij wil er graag vanaf en wil er nu iets voor hebben. Bij onderzoek blijkt zij inderdaad een aantal ontsierende papels en pustels in haar gezicht te hebben. Naast de niet-medicamenteuze adviezen is het geneesmiddel van eerste keus:

 

A. Antibiotica lokaal: Clindamycine of erytromycine

B. Antibiotica oraal: Doxycycline

C. Benzoylperoxide of retinoïde lokaal

D. Isotretinoïne oraal

 

  1. Een huisarts ziet een man van 25 jaar met hoesten en sinds twee dagen koorts. Welk van de onderstaande bevindingen rechtvaardigt een snelle doorverwijzing naar een longarts het meest?

 

A. Intrekkingen van de thorax bij ademen

B. Piepende ademhaling

C. 40 graden Celcius koorts

D. Een verlengd expirium

 

  1. Het afkappunt voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus aan de hand van de nuchtere veneuze plasmaglucose ligt het dichtst bij:

 

A. 6.1 mmol/L

B. 6.9 mmol/L

C. 7.8 mmol/L

D. 11.0 mmol/L

 

  1. Een 31-jarige vrouw die 30 weken zwanger is, bezoekt haar huisarts omdat zij sedert een dag frequente aandrang en pijn bij het plassen heeft. Zij voelt zich niet koortsig; haar temperatuur is 37.2 graden Celsius, axillair gemeten. Onderzoek van de urine met een teststrip op leukocyten en nitriet is voor beiden positief. Wat is de meest geschikte antimicrobiële therapie?

 

A. Amoxicilline

B. Cefuroxim

C. Nitrofurantoïne

D. Trimethoprim

 

  1. Op het ochtendspreekuur ziet de huisarts een vrouw van 45 jaar oud die klaagt over moeheid, tintelingen aan de handen en een zwaar gevoel in de benen. Er zijn geen aanwijzingen voor chronische infectie of maligniteiten. De huisarts vermoedt alchoholmisbruik (foetor ex ore van patiënte). De huisarts doet bloedonderzoek: Hb 7.1 mmol/L (verlaagd), MCV 113 fl (verhoogd). Welke vorm van anemie is het meest waarschijnlijk?

 

A. Anemie door vitamine-B12-deficiëntie

B. Aplastische anemie

C. Thalassemie

D. Ijzergebreksanemie

 

Psychiatrie

 

  1. Bij welke van de onderstaande psychiatrische stoornissen past het symptoom van een wisselend gedaald bewustzijn het best?

 

A. Borderline stoornis

B. Delirium

C. Depressie

 

  1. Psychische klachten moeten worden onderscheiden van somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten. Tot de psychische klachten behoort:

 

A. Hoofdpijn

B. Jeuk

C. Moedeloosheid

 

  1. Stel, er is aan de voorwaarden voor een gedwongen opneming in een psychiatrisch ziekenhuis voldaan. Als een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht, dan is een inbewaringstelling mogelijk. Artikel 20 van de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) regelt de beschikking tot inbewaringstelling. Deze beschikking wordt in eerste instantie afgegeven door een bepaald persoon. Deze persoon is de:

 

A. Burgemeester

B. Geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis

C. Huisarts

D. Officier van Justitie

E. Rechter

 

  1. In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) staan de negen diagnostische criteria van een depressie beschreven. Volgens deze handleiding moet er voor het diagnosticeren van een eenmalige depressieve episode tenminste één van de twee volgende symptomen aanwezig zijn:

 

A. Depressieve stemming of gevoelens van waardeloosheid

B. Depressieve stemming of verlies van interesse en plezier

C. Gevoelens van waardeloosheid of suïcidegedachten

D. Verlies van interesse en plezier of suïcidegedachten

 

  1. Op de afdeling chirurgie worden geregeld patiënt opgenomen ten gevolge van ernstige verkeersongevallen. Velen van hen komen terug op de polikliniek. Bij een aantal van hen wordt na verloop van tijd een posttraumatische stress-stoornis gediagnosticeerd. Wat is het eerste wat deze patiënten dan geadviseerd dient te worden:

 

A. Debriefing in groepsverband

B. Een expectatief beleid

C. Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR)

D. Start van een serotonine heropname remmer (SSRI)

 

  1. Een waan is een voorbeeld van een stoornis in een van de onderstaande mentale functies. Het betreft een stoornis in:

 

A. Bewustzijn

B. Denken

C. Executieve functies

D. Oordeelsvermogen

E. Perceptie

 

 

Oefenvragen: deel B

 

Algemeen

 

  1. Een vrouw heeft aan één borst een mamma-amputatie ondergaan wegens borstkanker. Zij is nu tumorvrij, maar blijkt bij een test drager te zijn van een mutatie in het BRCA-gen en heeft daarom een hoge kans op recidief. Zij besluit ook de niet-aangedane borst te laten amputeren. Dit is een vorm van:

 

A. Curatieve geneeskunde

B. Palliatieve geneeskunde

C. Preventieve geneeskunde

D. Transformerende geneeskunde

 

  1. Een wetenschappelijke studie onderzoekt een nieuw geneesmiddel bij volwassen proefpersonen met gemetastaseerde solide tumoren. Het onderzoek is nu in de fase ter beoordeling van de veiligheid, verdraagbaarheid, farmacokinetiek en farmacodynamiek. Hoe wordt deze fase genoemd?

 

A. Fase 1

B. Fase 2

C. Fase 3

D. Fase 4

 

  1. Welk bloedvat vormt de verbinding tussen de arteria iliaca externa en de arteria poplitea?

 

A. Arteria iliaca interna

B. Arteria femoralis

C. Arteria profunda femoris

D. Arteria saphena

 

  1. Bij de initiatie van transcriptie moet het RNA-polymerase zich hechten aan een bepaald deel van het betrokken gen. Hoe heet de locatie waaraan het RNA-polymerase zich hecht?

 

A. Activator

B. Initiator

C. Enhancer

D. Promoter

 

  1. Tijdens de skeletspiercontractie binden calciumionen aan:

 

A. Actine

B. Calmoduline

C. Tropomyosine

D. Troponine

 

Genetica

 

  1. Hemofilie A is een X-gebonden recessieve aandoening. Wanneer een vrouw draagster is van hemofilie A, wat betekent dat dan voor haar kinderen?

 

A. Alle dochters zullen draagster zijn van hemofilie-A.

B. Alle zonen zullen hemofilie-A hebben.

C. 25% van haar dochters zal draagster zijn van hemofilie-A.

D. 50% van haar zonen zal hemofilie-A hebben.

 

 

Interne geneeskunde

 

  1. Een 70-jarige man wordt rectaal getoucheerd vanwege een verdenking op benigne prostaathypertrofie (BPH). Hierbij wordt een onregelmatig gevormde prostaat gevoeld die niet pijnlijk is, plaatselijk zeer vast aanvoelt en aan alle zijden goed af te grenzen is van de omgeving. Deze bevindingen ondersteunen de diagnose BPH.

 

A. Juist

B. Onjuist

 

  1. Coumarinen remmen de synthese van stollingsfactoren door antagonisme van vitamine. Welke vitamine?

 

A. B

B. C

C. K

 

  1. Bij ijzergebrek kan zich een bloedarmoede ontwikkelen. Deze heeft een kenmerkende morfologie, namelijk:

 

A. Microcytair

B. Normocytair

C. Macrocytair

 

  1. Een man van 24 jaar overlijdt plotseling tijdens het joggen. Onder de werkdiagnose ‘acute hartdood’ wordt obductie verricht. Welke bevinding is bij deze patiënt het meest waarschijnlijk?

 

A. Acuut myocardinfarct

B. Hypertrofe cardiomyopathie

C. Thoracaal aorta aneurysma

D. Virale myocarditis

 

 

Gynaecologie en obstetrie

 

  1. De gynaecoloog ziet een 25-jarige vrouw, G0P0, in verband met pijn laag links in haar buik. De pijn is sinds een jaar vrijwel altijd aanwezig en verergert tijdens de menstruatie. Haar cyclus is regelmatig. Bij het vrijen is er een diepe dyspareunie. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

 

A. Cervicale poliepen

B. Endometriose

C. Pelvic inflammatory disease (PID)

D. Submuceus myoom

 

  1. Hoeveel bloedvaten bevat de navelstreng van een pasgeborene in de meerderheid van de gevallen?

 

A. Twee

B. Drie

C. Vier

 

 

Neurologie

 

  1. De neuroloog test bij een 48-jarige man de pupilreacties. Bij het beschijnen van het linkeroog is er geen directe reactie, het rechteroog reageert wel indirect. Bij het beschijnen van het rechteroog is er een normale directie reactie rechts, links is er geen indirecte reactie. Welke hersenzenuw is hier aangedaan?

 

A. Nervus oculomotorius links

B. Nervus oculomotorius rechts

C. Nervus opticus links

D. Nervus opticus rechts

 

  1. Een 48-jarige man heeft sinds eergisteren hevige uitstralende pijn vanuit zijn rug naar de laterale zijde van zijn rechterbeen tot in de laterale voetrand. De klachten worden erger wanneer hij hoest en hij heeft moeite met traplopen. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat hij niet goed op zijn tenen kan lopen rechts en dat de achillespeesreflex rechts lager is dan links. Welke zenuwwortel is het meest waarschijnlijk aangedaan?

 

A. L4

B. L5

C. S1

 

 

Dermatologie

 

  1. Een 32-jarige man komt bij de huisarts vanwege jeukende plekken op beide ellebogen. Bij inspectie ziet de huisarts scherp begrensde erythematosquameuze plaques op de strekzijde van beide ellebogen. Wanneer hij langs de laesie schraapt ontstaan er witte schilfers. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?

 

A. Constitutioneel eczeem

B. Eczema seborrhoicum adultorum

C. Pityriasis rosea

D. Psoriasis vulgaris

 

  1. Chris, 16 jaar, komt bij de huisarts vanwege zijn puistjes. In zijn gezicht en op zijn schouders heeft hij verschillende efflorescenties, in zijn gezicht vooral comedonen en op zijn rug en schouders naast comedonen ook papulopustels en noduli met korstvorming en littekens. Hoe wordt deze ernstige vorm van ‘jeugdpuistjes’ genoemd?

 

A. Acne conglobata

B. Acne vulgaris

C. Folliculitis

D. Impetigo

 

  1. Een 47-jarige man ontwikkelt twee dagen na een insectenbeet een rode, scherp gedemarqueerde plek met een doorsnede van 20 cm. Hij heeft daarbij hoge koorts en braakt. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

 

A. Erysipelas

B. Erythema multiforme

C. Impetigo vulgaris

D. Urticaria

 

Oogheelkunde

 

  1. Een 25-jarige man heeft sinds vijf dagen in toenemende mate last van een pijnlijk, rood oog. Nadat er fluoresceïne in het oog is gedruppeld en het oog wordt beschenen met blauw licht, wordt een takvormige beschadiging van de cornea zichtbaar. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

 

A. Keratitis herpetica

B. Recidiverende cornea-erosie

C. Thygeson superficial keratitis

D. Adenovirale keratoconjunctivitis

 

 

Chirurgie

 

  1. De ureter kruist de a. iliaca communis bij de ingang van het bekken. Waar ligt de ureter hier ten opzichte van de a. iliaca communis?

 

A. Dorsaal

B. Ventraal

 

 

Huisartsgeneeskunde

 

  1. Bij een vrouw met klachten van vaginale afscheiding worden de volgende bevindingen gedaan: homogene fluor, pH van de fluor >4.5, positieve aminetest en cluecellen in het fysiologisch-zoutpreparaat. Wat is op basis van deze gegevens de meest waarschijnlijke diagnose?

 

A. Bacteriële vaginose

B. Candida-infectie

C. Chlamydia-infectie

D. Trichomonasinfectie

 

  1. Een jongen van 9 jaar heeft acute keelpijn en 39 graden koorts op basis van een keelontsteking. In de voorgeschiedenis van de jongen komen geen ernstige of chronische aandoeningen voor. De meest waarschijnlijke oorzaak is in dit geval:

 

A. Bacterieel

B. Viraal

 

  1. Een voorheen gezonde 65-jarige man komt samen met zijn vrouw bij de huisarts. Zij maakt zich zorgen over haar man, die al meerdere keren de weg naar huis niet meer terug kon vinden. Meneer wordt prikkelbaar als hij daarop wordt aangesproken. Oriënterend neurologisch onderzoek wijst op stoornissen in het kortetermijngeheugen en in de ruimtelijke oriëntatie. Welke van de onderstaande diagnosen is het meest waarschijnlijk?

 

A. Delier

B. Goedaardige ouderdomsvergeetachtigheid

C. Ziekte van Alzheimer

D. Ziekte van Parkinson

 

  1. Aan waterpokken en gordelroos ligt een infectie met hetzelfde virus ten grondslag. Het betreft het:

 

A. Epstein-barrvirus

B. Herpes Simplexvirus

C. Human parvovirus

D. Varicella Zostervirus

 

Psychiatrie

 

  1. De specialist ouderengeneeskunde constateert bij een 86-jarige man een ernstige depressie en schat het suïciderisico hoog in. Een jaar geleden heeft hij hiertoe al een poging gedaan. Twee jaar geleden is een ossaal gemetastaseerd prostaatcarcinoom gediagnosticeerd. Sinds een cerebrovasculair accident (CVA) vijf jaar geleden heeft de man een hemiparese rechts. Na revalidatie van het CVA kon hij weer met een stok lopen, maar de laatste jaren wordt hij steeds minder mobiel. Wat is nu de belangrijkste risicofactor voor een suïcidepoging bij deze patiënt?

 

A. Afname mobiliteit

B. Eerdere suïcidepoging

C. Gemetastaseerd prostaatcarcinoom

D. Status na CVA

 

  1. Een echtpaar komt samen bij de huisarts. De man maakt zich zorgen om zijn 73-jarige vrouw. Ze is wel eens vaker wat vergeetachtig, maar de laatste anderhalve week valt hem duidelijk op dat ze mentaal afwezig is en niet adequaat reageert als hij haar wat vraagt. Soms lijkt ze hem niet te herkennen. Daarnaast is ze de afgelopen week twee keer te laat bij het toilet aangekomen en had ze nat ondergoed. Ze gaat bijna elk uur naar het toilet. Wat is nu de meest waarschijnlijke verklaring voor haar mentale afwezigheid?

 

A. Delier

B. Dementie

C. Depressie

 

  1. Een 28-jarige man komt op de polikliniek psychiatrie. Zes jaar geleden is bij hem schizofrenie gediagnosticeerd. Enkele maanden geleden is hij op eigen initiatief gestopt met zijn medicatie. Hij hoort sindsdien vaak stemmen die anderen om hem heen niet horen. Ook is hij ervan overtuigd dat hij achtervolgd wordt als hij naar buiten gaat. De patiënt vertelt alles met een monotone stem en toont geen emotie tijdens het gesprek. De arts kan het verhaal door de onsamenhangende spraak nauwelijks volgen. Welk negatief symptoom heeft deze patiënt zeker?

 

 

A. Achtervolgingswaan

B. Affectieve vervlakking

C. Akoestische hallucinatie

D. Onsamenhangende spraak

E. Sociaal terugtrekgedrag

 

 

Antwoorden: deel A

 

  1. Antwoord D

Clinically Oriented Anatomy (zesde editie 2010), Moore K. e.a., blz. 85 en Sobotta Atlas voor precieze anatomie en lokalisatie zenuwen.

 

  1. Antwoord D

Meestal is er bij oorpijn een achterliggende oorzaak te achterhalen, al dan niet direct dan wel op de langere termijn. Dit is vaak niet het geval bij chronische vermoeidheid, lage rugpijn en hyperventilatie, daar wordt relatief vaak geen oorzaak voor gevonden.

Het geneeskundig proces: Klinisch redeneren van klacht naar therapie (derde herziene druk 2009), Grundmeijer H. e.a.

 

  1. Antwoord A

Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens

(7e geheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 148-150.

 

  1. Antwoord C

Rond de negende/tiende week van de zwangerschap gaan de oergeslachtscellen, de buizen van Müller of Wolff, zich ontwikkelen. Hierbij ontwikkelen zich uit de buizen van Müller door afwezigheid van het mannelijke hormoon testosteron, de inwendige vrouwelijke geslachtsorganen of, in aanwezigheid van testosteron, tot de geslachtsorganen bij de man. De testis die zich op dit moment ontwikkelen produceren Antimüllerhormoon, waardoor ontwikkeling van de buis van Müller wordt gestopt. Ezelsbruggetje: Wolff = Niet Women, Müller = Niet Male.

Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (7e geheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 148-150.

 

  1. Antwoord A

Het osteosarcoom is een kwaadaardige bottumor die bestaat uit cellen die bot produceren, de osteoclasten. De meest voorkomende ontstaanslocatie is de bovenarm danwel het been, rondom de knie. Het is de meest voorkomende bottumor bij kinderen en jongvolwassenen, en ontstaat meestal tussen de leeftijd van 10 en 20 jaar.

Orthopedie (tweede herziene druk, 2008), Verhaar J. e.a., blz. 331.

 

  1. Antwoord A

Medical Genetics (vierde editie 2010), Jorde L. e.a., blz. 31 en 52.

 

  1. Antwoord B

Tijdens diagnosestelling van een epiglottitis wordt wel af en toe, wanneer de klinische toestand van het kind het toelaat, een röntgenfoto van de hals gemaakt. Echter, de arts houdt hierbij het kind rechtop, legt het niet plat neer omdat de weinige ruimte die er nog was om adem te halen, dan bekneld zal worden door het achterover vallen van het gezwollen strottenklepje. Daarnaast is (vermoeden op) een epiglottitis een sterke contra-indicatie voor het verrichten van het keelonderzoek met behulp van een tongspatel, omdat hierdoor keelspasmen kunnen worden opgewekt en het kind binnen korte tijd kan stikken. Epiglottitis is een aandoening die door de komst van de vaccinatie van Hemophilus Influenzae type B flink in incidentie is gedaald. Wanneer een kind zich met een epiglottitis presenteert, is een streptococcus pneumoniae of een staphylococ de meest waarschijnlijke veroorzaker.

Leerboek kindergeneeskunde: Een interactieve benadering in woord en beeld (2009/2010), Brande van den J. e.a., blz. 578-580.

 

  1. Antwoord B

Een skeletspiercel draagt niet zelf bij tot regeneratie van zijn eigen soort cellen, daar heeft het satellietcellen voor nodig. Fibroblasten zorgen voor synthese van het bindweefsel.

Histology: A text and atlas with correlated cell and molecular biology

(vijfde editie 2005/2006), Ross M. e.a., blz. 260-264.

 

  1. Antwoord A

Dystrofine zorgt er normaliter voor dat spiervezels worden beschermd tegen spierschade tijdens bewegen (krimpen en weer langer worden van de spiervezel). Door het ontbreken van functioneel dystrofine zijn Duchenne patiënten veel gevoeliger voor spierschade. Een uiting hiervan is op jonge leeftijd bijvoorbeeld de forse kuiten van het hierboven beschreven jongetje.

Vander’s human physiology: the mechanisms of body function (twaalfde editie 2011), Widmaier E. e.a., blz. 251-276.

 

  1. Antwoord C

De Gonokok en de streptococ veroorzaken in zeldzame gevallen een septische artritis, meestal is de staphylococcus aureus de veroorzaker van het ziektebeeld. Borrelia burgdorferi is de bacterie die teken met zich mee kunnen dragen en waardoor je de ziekte van Lyme kunt ontwikkelen.

Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (2e herziene druk 2005), Jongh T. e.a., blz. 635.

 

  1. Antwoord D

Haematemesis is het ophoesten van helderrood bloed. Optie A en C zijn termen die niet in de reguliere interne geneeskunde worden toegepast.

Essential Surgery: Problems, diagnosis and management (vierde druk 2007),

Burkitt H. e.a., blz. onbekend.

 

  1. Antwoord A

Diabetes heeft op vele vlakken zijn invloed. Van bovenstaande antwoorden is er maar één antwoord waar de ziekte geen invloed op heeft. De overige antwoorden betreffen diabetische nefropathie, diabetische polyneuropathie (een veel geziene klacht) en diabetische retinopathie, waarvoor patiënt tijdig op controle komen bij de oogarts.

Robbins and Cotran pathologic basis of disease (achtste editie 2009/2010),

Kumar V. e.a., blz. 1139-1142.

 

  1. Antwoord B

Er wordt een spanningspneumothorax beschreven. Dit ontstaat doordat, bij een traumatische pneumothorax, aan wond ontstaat waardoor lucht wordt aangezogen de longholte in, maar er minder lucht uit dan in gaat. Hierbij wordt de spanning in de thoraxholte opgebouwd, waarbij bijvoorbeeld de vena cava onder druk kan komen te staan en zo vitale functies bedreigd worden. Daarom is het van essentieel belang de diagnose a vue te stellen, geen overige diagnostische middelen in te zetten maar direct te behandelen middels een drain en zo voor decompressie van de rechter hemithorax te zorgen.

Leerboek chirurgie (tweede geheel herziene druk 2012), Gooszen H. e.a.,

blz. 621-622.

 

  1. Antwoord C

Asbestosis en sarcoïdose zijn voorbeelden van restrictieve longaandoeningen. ARDS is een restrictieve aandoening die gezien wordt in kritieke situaties.

Robbins basic pathology (achtste editie 2007), Kumar V. e.a., blz. 485.

 

  1. Antwoord B

Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens

(6e geheel herziene druk 2007), blz. 287.

  1. Antwoord A

Salpingitis is het synoniem voor PID, oftewel Pelvic Inflammatory Disease. 60% van de PID’s worden door een SOA (seksueel overdraagbare aandoening) veroorzaakt. In 50% van deze gevallen is de Chlamydia trachomatis de veroorzaker, in 10% Neisseria gonorrhoeae. In 25-50% van de gevallen zou een andere verwekker, bijvoorbeeld de E. Coli maar ook een streptococ en Mycoplasma, de veroorzaker zijn.

Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (zesde herziene druk 2007), Heineman M. e.a., blz. 716. NHG Standaard Pelvic Inflammatory Disease.

 

  1. Antwoord B

Neurologie (vierde herziene druk 2010), Hijdra A. e.a., blz. 303,

NHG Standaard Hoofdpijn.

 

  1. Antwoord C

Ezelsbruggetje: DR. PMUK  Dropping hand + Radialis, Predikershand + Medianus, Ulnaris + Klauwhand.

Klinische Neurologie (zestiende herziene druk 2007/2008), Kuks J. e.a., blz. 138. Sobotta voor precieze anatomie en verloop van de hierboven genoemde zenuwen.

 

  1. Antwoord A

Psoriasis bestaat uit één soort efflorescentie, daarom de term monomorf.

Rook’s Textbook of Dermatology (achtste editie 2009/2010), Rook A. et al,

Hoofdstuk 10, paragraaf Psoriasis.

 

  1. Antwoord A

Robbins and Cotran Pathologic Basis of Disease (achtste editie 2009/2010),

Kumar V. e.a., blz. 1170.

  1. Antwoord B

Oogheelkunde (tweede geheel herziene druk 2008), Stilma J. e.a., blz. 49.

 

  1. Antwoord C

Achterliggende gedachte is dat er slechts één van de drie hierboven genoemde opties in de praktijk uitvoerbaar is, namelijk optie C.

 

  1. Antwoord D

Fysische diagnostiek (eerste druk 2010), Jongh de T. e.a., blz. 248.

 

  1. Antwoord A

Bij ongeveer 20% van alle humerusschachtfracturen ontstaat er schade aan de nervus radialis (zie de Sobotta voor de precieze anatomie). Symptomen zijn dat de patiënt zijn pols en duim niet meer kan strekken, oftewel uitval van de Mm. Extensores carpi en extensor digitorum.

Clinically Oriented Anatomy (zesde druk 2010), Moore K. e.a., blz. 742.

 

  1. Antwoord C

Bij overwegende aanwezigheid van papels en pustels wordt benzoylperoxide boven retinoïde lokaal aanbevolen. Echter wanneer er juist veel comedonen worden gezien, dan is retinoïde lokaal wel het middel van eerste keus. Stap twee in de behandeling is de lokale antibiotica. Daarna volgt de orale antibiotica in de vorm van Doxycycline. Het laatste middel is isotretinoïne oraal en wordt als laatste optie gegeven, dankzij de hevige bijwerkingen die het middel kent maar ook de grote teratogeniteit. Daarom moet, als de huisarts isotretinoïne oraal voorschrijft, hij/zij er zeker van zijn dat patiënte niet zwanger is of kan worden. Behandeling middels isotretinoïne gebeurt zelden door de huisarts zelf, vaak wordt de patiënt doorverwezen naar een dermatoloog.

NHG-Standaarden voor de huisarts (2009), Wiersma T. e.a., blz. 843.

 

  1. Antwoord A

Alarmsymptomen zoals beschreven in de NHG-standaard zijn: Ernstig ziek zijn (combinatie koorts, tachypneu, verwardheid/sufheid), ernstige dyspneu, hemoptoë (bloed ophoesten) en pijn vastzittend aan de ademhaling (kan duiden op een longembolie). Bovenstaande patiënt wordt niet omschreven als een ernstig zieke patiënt. Wel vertoont hij ernstige dyspneu, te zien aan het intrekken van de thorax bij ademen, wat een directe doorverwijzing rechtvaardigt.

Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a., blz. 318. NHG Standaard Acuut Hoesten.

 

  1. Antwoord B

Voorwaarden voor het stellen van de diagnose Diabetes Mellitus Type 2 zijn of twee maal op twee verschillende dagen gemeten nuchtere veneuze plasmaglucosespiegel > 7.0 mmol/L, óf éénmalig gemeten 11.0 mmol/L in combinatie met klachten van een hyperglycemie. Klachten waarmee de patiënt meestal naar de huisarts gaat zijn onder andere polyurie, dorst, vermagering en recidiverende urineweginfecties.

NHG Standaarden voor de huisarts, Diabetes Mellitus type 2.

 

  1. Antwoord C

De nitriettest is positief, dus er is sprake van een urineweginfectie. Omdat zwangeren in de risicogroep vallen behandel je deze groep altijd met antibiotica vanwege het risico op weefselinvasie. Op dit moment heeft patiënte met haar temperatuur nog geen teken van weefselinvasie. In dat geval behandel je als eerste keus met nitrofurantoïne en als tweede keus amoxicilline/clavulaanzuur. Daarnaast neem je bij zwangeren met een urineweginfectie altijd een urinekweek af op GBS. Indien deze positief is, is dit namelijk een indicatie tot het intraveneus toedienen van antibiotica tijdens de partus. Wanneer het een zwangere mét tekenen van weefselinvasie was geweest, dan had je haar meteen doorverwezen naar de specialist.

NHG-standaard urineweginfecties.

 

  1. Antwoord A

Referentiewaarden Hb: Mannen 8.5-11.0 mmol/L, vrouwen 7.5-10.0 mmol/L. MCV < 80 = microcytaire anemie, MCV 80-100 = normocytaire anemie, MCV > 100 = macrocytaire anemie. Een ijzergebreksanemie is altijd microcytair. Een thalassemie bij de hierboven beschreven patiënte is zeer onwaarschijnlijk, niet alleen gezien de leeftijd maar daarnaast ook het ontbreken van een belaste familieanamnese hiervoor. Het alcoholgebruik van patiënte moet je al op het spoor zetten van een vitamine –B12-deficiëntie, evenals patiënte zich bijvoorbeeld had gepresenteerd als een enthousiaste veganist. Aplastische anemie is dan de minst waarschijnlijke optie gezien het zeer zeldzame voorkomen hiervan. Kortom, een anemie door vitamine-B12-deficiëntie is meest waarschijnlijk het geval.

NHG Standaard Anemie voor de huisarts.

 

  1. Antwoord B

Leerboek Psychiatrie (2005) Hengeveld M. e.a., blz. 187.

 

  1. Antwoord C

Hoofdpijn en jeuk zijn specifieke voorbeelden van SOLK.

Ziekten in de huisartspraktijk (vijfde herziene druk 2008), Lisdonk van de E. e.a., bladzijde 118.

 

  1. Antwoord A

Zie De Wet BOPZ (achtste herziene druk 2011), Keurentjes R.

 

  1. Antwoord B

In de NHG standaard Depressie staan de volgende criteria beschreven uit de DSM-IV: Depressie: gedurende minstens twee weken vijf of meer symptomen, waarvan ten minste één van de twee eerste symptomen:

1. Sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna dagelijks

2. Duidelijke vermindering van interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten

3. Duidelijke gewichtsvermindering of –toename

4. Slapeloosheid of overmatig slapen

5. Psychomotorische agitatie of remming

6. Moeheid of verlies van energie

7. Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens

8. Verminderd vermogen tot concentratie of besluiteloosheid

9. Terugkerende gedachten aan de dood, suïcidegedachten, suïcideplannen of suïcidepoging.

Definitie depressieve klachten: Sombere stemming, waar de patiënt hinder van ondervindt, maar waarbij niet wordt voldaan aan het aantal criteria voor depressie

Definitie dysthymie: Depressieve klachten die ten minste twee jaar aanwezig zijn, waarbij naast sombere stemming nog twee tot drie andere symptomen aanwezig zijn.

Duidelijke vermindering van interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten wordt ook wel anhedonie genoemd.

Beknopte handleiding bij de Diagnostische criteria van de DSM-IV-TR (2006), Koster van Groos G. (APA), blz. 210.

 

  1. Antwoord C

Leerboek Psychiatrie (tweede geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a., blz. 363.

 

  1. Antwoord B

Een waan is een stoornis in de inhoud van het denken, waarbij iemand overtuigd is van de juistheid van zijn eigen gedachte(n), ook als deze niet overeenkomen met de waarheid.

Leerboek Psychiatrie (tweede geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a., blz. 47.

 

 

Antwoorden: deel B

 

1. Antwoord C

Door middel van amputatie van de niet-aangedane borst hoop je een recidief te voorkomen, oftewel dit is een preventieve handeling. Curatief was bijvoorbeeld de amputatie van de borst waar borstkanker in gevonden was. Palliatieve geneeskunde spreken we van als curatie, oftewel genezing, geen optie meer is in het behandelplan en is vooral gericht op symptoombestrijding danwel –verlichting.

Medische ethiek (derde herziene druk 2009), Have ten H., e.a., blz. 117-118.

 

2. Antwoord A

  • Fase 1: Eerste indruk verkrijgen van farmacologische en mogelijk toxicologische eigenschappen (verdeling in het bloed, opname, uitscheiding, etc). Hierbij ontbreekt een onmiddellijk therapeutisch belang.

  • Fase 2: Nagaan of het medicijn doeltreffend is bij de indicatie die de onderzoekers voor ogen hebben. Hierbij wordt ook gezocht naar een optimale dosis. Dit geschiedt bij relatief kleine aantallen patiënten

  • Fase 3: Gericht op aantonen van effectiviteit van het middel met als doel het onderscheiden van het onderzochte middel ten opzichte van al andere bestaande middelen. Hierbij zijn veel grotere groepen patiënten betrokken dan bij fase-2 studies (in de duizenden). Dit fase-onderzoek kan makkelijk enige jaren duren.

  • Fase 4: Postmarketing surveillance, met als doel het opmerken van onverwachte bijwerkingen van het middel die naar voren komen/worden gemeld in de eerste periode na introductie op de markt.

Clinical epidemiology: The essentials (vijfde editie 2013/2014), Fletcher R. e.a., bladzijde 143-144.

 

3. Antwoord B

De arteria poplitea is de arterie die diep in je knieholte te voelen is. Logischerwijs is de arteria femoralis de verbindende arterie tussen de arteria iliaca externa en de arteria poplitea.

Zie anatomieboek: Sobotta, atlas of human anatomy (14e hernieuwde editie 2009), Putz R. e.a., blz. 18.

 

4. Antwoord D

De promoter is de plek waar het RNA-polymerase zich aan hecht, en waar het DNA of RNA zich zal ontwinden om vervolgens gekopieerd te worden. Een activator en een initiator bestaan niet. Een enhancer is de stap nog voordat het RNA-polymerase zich aan de promoter hecht, en geeft aan waar reparatie/duplicatie nodig is aan het RNA-polymerase.

Essential cell biology (derde editie 2009/2010), Alberts B., blz. 236-237.

 

5. Antwoord D

De myosinekop en het actinefilament (skeletspieren) of calmoduline (glad spierweefsel) zijn in rust ongekoppeld. Wanneer een spiervezel wordt geactiveerd, komt Calcium vrij uit cytosol en bindt zich aan troponine. Door deze reactie wordt tropomyosine opzij getrokken en komt er een bindingsplaats vrij, waardoor de myosinekop aan het actine danwel calmoduline kan binden. Bij dit proces wordt ATP gehydrolyseerd en komt er dus energie vrij, in de vorm van een spiercontractie. Bij een beweging herhaalt bovenstaand proces zich meermaals. Calciumionen binden zich dus aan troponine.

Histology: a text and atlas with correlated cell and molecular biology

(zesde herziene editie 2011), Ross M. e.a., blz. 316.

 

6. Antwoord D

Moeder geeft ofwel haar niet-afwijkende X-chromosoom ofwel haar afwijkende X-chromosoom aan haar zonen, daarom 50% kans. 50% van de dochters zal draagster zijn van hemofilie-A. Bij hemofilie-A betreft het een afwijkend factor VIII-gen.

Kumar & Clark’s Clinical Medicine (zevende editie 2009), Kumar P. e.a., blz. 439.

 

7. Antwoord B

Alle bevindingen passen bij BPH, behalve dat deze ‘plaatselijk zeer vast aanvoelt’, dit zou kunnen passen bij een maligniteit.

Ziekten in de huisartspraktijk (vijfde herziene druk 2008), Lisdonk van de E. e.a., bladzijde 279.

 

8. Antwoord C

Medical biochemistry (derde editie 2009), Baynes J. e.a., blz. 80.

 

9. Antwoord A

Referentiewaarden Hb: Mannen 8.5-11.0 mmol/L, vrouwen 7.5-10.0 mmol/L. MCV < 80 = microcytaire anemie, MCV 80-100 = normocytaire anemie, MCV > 100 = macrocytaire anemie. Een ijzergebreksanemie is altijd microcytair. Vitamine-B12 deficiëntie kenmerkt zich juist door een macrocytaire anemie.

Kumar & Clark’s Clinical Medicine (zevende editie 2009), Kumar P. e.a., blz. 392, NHG Standaard anemie.

 

10. Antwoord B

Gezien de jonge leeftijd van bovenstaande patiënt zijn antwoord A en C zeer onwaarschijnlijk. Een hypertrofe cardiomyopathie is meestal de onderliggende oorzaak bij jonge sporters die plots dood neervallen op bijvoorbeeld het voetbalveld. Dit ligt meestal ten grondslag aan een aangeboren structurele afwijking. Een virale myocarditis kan zeker het geval zijn geweest bij zo’n jonge patiënt, alleen is het uiterst ongebruikelijk dat iemand daaraan overlijdt.

Robbins basic pathology (achtste editie 2007), Kumar V. e.a., blz. 397-398.

 

11. Antwoord B

Typische klachten passend bij endometriose:

  1. Pijn verergerend tijdens menstruatie

  • Chronische pijn in onderbuik

  • Cyclusstoornissen, bijvoorbeeld menorragie (hevig menstrueel bloedverlies)

  • Diepe dyspareunie

  • Infertiliteit als gevolg van verklevingen (kan, is geen typische klacht)

 

Cervicale poliepen kunnen zeker op deze leeftijd worden gezien, echter zijn deze meestal asymptomatisch, hooguit treden er contact- of intermenstruele bloedingen op. Een zogenaamde PID (pelvic inflammatory disease), letterlijke vertaling een ontsteking in het kleine bekken, is een gevolg van een Seksueel Overdraagbare Aandoening (SOA), bijvoorbeeld Chlamydia, oftewel een micro-organisme wat zich vanuit de vagina naar hoger liggende structuren heeft verspreid. Chronische buikpijn zoals beschreven in bovenstaande casus kan zeker bij een PID passen, echter vertoont een PID geen relatie met de menstruatie, zoals wel het geval is bij bovenstaande casus. Daarnaast kan iemand ontstekingsverschijnselen, zoals koorts, vertonen. Een submuceus myoom kent als typerende symptomen: Intermenstrueel bloedverlies, dysmenorroe en menorragie. De hierboven beschreven dyspareunie past hier niet bij.

Obstetrie en gynaecologie, de voortplanting van de mens

(zevende geheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 844-851).

 

12. Antwoord B

Twee arteriae umbilicalis en één vena umbilicalis.

Practical paedicatrics (zesde editie 2007), Robertson D. e.a., blz. 334.

 

13. Antwoord A

Allereerst de directe en indirecte pupilreactie. De directe pupilreactie is de reactie van de pupil waarin geschenen wordt met het lampje. De indirecte pupilreactie is de reactie van de pupil waar niet in geschenen wordt die gelijktijdig optreedt met de directe pupilreactie maar dan in het andere oog. In bovenstaande casus laat het rechteroog een intacte directe en indirecte pupilreactie zien en het linkeroog geen enkele pupilreactie, dus niet direct en niet indirect.

 

De nervus opticus (N. II) is de afferente baan naar de hersenen (afferent = ad in Latijn = naar), en vormt dus de verbinding tussen het netvlies en de hersenen.

De nervus opticus zorgt voor zicht.

 

De nervus oculomotorius (N. III) is de efferente baan (efferent = ex in Latijn = uit) vanuit de hersenen naar verscheidene spieren, waaronder de Musculus sphincter pupillae die zorgt voor vernauwing van de pupil, oftewel voor de directe en indirecte pupilreactie.

 

Kortom, in bovenstaande casus in de efferente zenuw links aangedaan, oftewel de linker nervus oculomotorius. De efferente zenuwbaan rechts is intact, want het oog rechts laat een directe en indirecte pupilreactie zien. Aangezien er in de casus niet wordt gesproken over de visus, kan worden aangenomen dat beide afferente zenuwbanen (de nervus opticus links en rechts) intact zijn.

Klinische neurologie (zeventiende herziene druk 2012),

Kuks J. e.a., blz. 89-90 en blz. 99-100.

 

14. Antwoord C

In bovenstaande casus wordt een radiculair syndroom beschreven. Klachten die hierbij passen zijn een uitstralende pijn, tintelingen, soms een gestoorde sensibiliteit en eventueel afgenomen reflexen. Belangrijk hierbij is te benoemen dat de pijn in de bil of lager zit, en meestal niet ter hoogte van de beknelde wortel zelf (dus niet in de rug zelf). Het bepalen van de lokalisatie hiervan kan gemakkelijk wanneer je onderstaand overzicht in je hoofd hebt:

  1. L4:

    • Wordt meestal veroorzaakt door een HNP (hernia nuclei pulposi) van L3-L4

    • Afgenomen kniepeesreflex

    • Sensibiliteitsstoornis mediale zijde van de kuit

    • Eventueel parese M. Quadriceps

  • L5:

    • Wordt meestal veroorzaakt door een HNP van L4-L5

    • Sensibiliteitsstoornis in mediale voetrand

    • Eventueel lichte parese van de extensoren van de voet

  • S1:

    • Wordt meestal veroorzaakt door een HNP van L5-S1

    • Uitstralende pijn via bil naar laterale zijde van boven- en onderbeen, tot in laterale voetrand. Tip: Wanneer sensibiliteit van de kleine teen meedoet, gaat het altijd om S1!

    • Afgenomen achillespeesreflex

    • Eventueel lichte parese van voetflexoren

Voor een overzicht van de sensibiliteitsstoornis passend bij bovenstaande niveaus, zie de NHG standaard Lumbosacraal Radiculair Syndroom.

Neurologie (vierde herziene druk 2010), Hijdra A. e.a., blz. 318.

 

 

15. Antwoord D

Bovenstaand beschreven beeld past in alle opzichten bij psoriasis vulgaris:

  1. Lokalisatie: Strekzijden knieën en ellebogen, de stuit en het behaarde hoofd

  1. Treedt meestal symmetrisch op

  2. Erythematosquameuze plaques die scherp zijn begrensd en in grootte variëren

  3. Kaarsvetfenomeen: bij krabben het witter, glanzender en zilverachtiger worden van de ondergrond

  4. De plaques veroorzaken soms, maar niet altijd jeuk

 

Pityriasis rosea kenmerkt zich door een zogenaamde plaque mère (‘moedervlek’) van ongeveer 2-5 cm waarmee de aandoening zich in eerste instantie presenteert. Hierna zullen zich verspreid over het lichaam, vooral op de romp, rozerode schilferende soms jeukende maculae ontstaan, welke matig scherp begrensd zijn. Behandeling is hierbij niet nodig omdat ze aandoening vanzelf weer verdwijnt. Wel kan symptoombestrijding worden gegeven wanneer iemand ernstige jeuk ervaart.

Seborroïsch eczeem bij volwassen wordt gekenmerkt door de voorkeurslocalisatie enkel op plekken waar veel talg wordt geproduceerd, denk aan het behaarde hoofd, de oogranden, nasolabiale plooien, baardstreek, wenkbrauwen, retro-auriculaire gebied, oorschelpen, gehoorgang, lichaamsplooien en de navel. Het gaat hierbij om matig scherp begrensde laesies.

 

Constitutioneel eczeem is onwaarschijnlijk in bovenstaand beschreven casus omdat dit type eczeem zich meestal op kinderleeftijd presenteert. De efflorescentie komt grotendeels overeen met seborroïsch eczeem. Constitutioneel eczeem wordt meestal gezien in de elleboogsplooien en knieholten.

Voor meer achtergrond en plaatjes van bijbehorende efflorescenties zie www.huidziekten.nl.

Dermatovenerologie voor de eerste lijn (achtste geheel herziene druk 2009),

Sillevis Smitt J.H. e.a., blz. 75-91.

 

16. Antwoord A

Het antwoord op deze vraag wordt eigenlijk al gegeven door de vraagstelling. De term ‘jeugdpuistjes’ omvat één van de soorten acne (antwoord C en D vallen af). Hierbij bestaat een niet zo ernstige (acne vulgaris) en ernstige vorm (acne conglobata) van, dus antwoord A is het antwoord. Wat bij Chris het verschil maakt tussen acne vulgaris en acne conglobata zijn de noduli met korstvorming en de littekens, deze verschijnselen duiden op de ernstigere vorm van acne namelijk acne conglobata. De daarvoor genoemde efflorescenties (comedonen en papulopustels) kunnen prima passen bij zowel acne vulgaris als acne conglobata.

Folliculitis beschrijft het beeld passend bij ontsteking van het bovenste deel van de haarfollikel en kan men herkennen aan de vele kleine puskopjes op plekken waar haar groeit (bij jongens in de puberteit dus ook de baardstreek meegerekend).

Impetigo is een bacteriële huidinfectie die zich kenmerkt door vesikels (blaasjes) en pustels met mogelijk exsudatieve honinggele korsten, veroorzaakt door de bacterie S. Aureus.

Ziekten in de huisartspraktijk (vijfde herziene druk 2008),

Lisdonk van de E. e.a., bladzijde 311, NHG Standaard Acne.

 

17. Antwoord A

Erysipelas is hierbij de diagnose die gesteld dient te worden. Hieraan moet gedacht worden in verband met:

  • Aanwezigheid van een porte d’entrée (insectenbeet)

  • Scherp gedemarqueerd

  • Grote plek, in dit geval 20 cm

  • Ernstig ziek zijn, in dit geval hoge koorts en braken (flauwvallen, algehele malaise, koude rillingen en ernstige hoofdpijn kunnen ook goed bij het beeld passen)

  • Veroorzaker: Beta-hemolytische streptococ

Impetigo vulgaris en urticaria passen niet bij het beschreven tijdsbeloop. Erythema multiforme kenmerkt zich door schietschijflaesies, die verspreid over het lichaam te zien zijn.

Dermatovenerologie voor de eerste lijn (achtste geheel herziene druk 2009),

Sillevis Smit J.H. e.a., blz. 326.

 

 

18. Antwoord A

De takvormige beschadiging vormt hier de aanwijzing naar het antwoord. Antwoord C en D laten bij fluoresceïne-onderzoek juist puntvormige epitheliale laesies zien. Een recidiverende cornea-erosie kan voorkomen, echter kent ook niet de takvormige beschadiging die in bovenstaande casus wordt beschreven. Onthouden: takvormige beschadiging: Herpes simplex keratitis.

Oogheelkunde (tweede herziene druk 2008), Stilma J. e.a., blz. 193.

 

19. Antwoord B

Clinically oriented anatomy (zesde editie 2010), Moore K. e.a., blz. 364,

Sobotta anatomische atlas.

 

20. Antwoord A

Candida:

  • Jeuk, irritatie

  • Witte, niet-riekende afscheiding

  • Brokkelige witte fluor

  • Bij LO: Rode geïrriteerde vagina/vulvawand

  • KOH-preparaat toont (pseudo-) hyfen van Candida Albicans

Bacteriële vaginose:

  • Homogene fluor

  • pH fluor > 4.5 (normaal 4 – 4.5)

  • positieve aminetest (deze is positief bij ruiken van een rotte visgeur na toevoeging aan druppel KOH)

  • Clue-cellen in het fysiologisch-zoutpreparaat

Chlamydia:

  • Positieve test bij PCR diagnostiek (hetzelfde geldt voor Gonorrhoe

Trichomonas:

  • Jeuk

  • Geelgroene fluor

  • Rode vaginawand

  • pH > 4.5

  • Leukocytose

  • Fysiologisch-zoutpreparaat toont flagellaten oftewel Trichomonaden

  • Positieve kweek (moet op dag van afname in laboratorium worden getest)

NVOG Richtlijnen. http://www.nvog.nl, blz. Fluor Vaginalis, bekijk ook de NHG Standaard Fluor Vaginalis.

 

21. Antwoord B

Niets in bovenstaand verhaal duidt op een bacteriële infectie. Stel de jongen had witte stippen/beslag op zijn tonsillen gehad, had dat geduid op een bacteriële infectie. Daarnaast komt uit dit verhaal niet naar voren dat hij heel erg ziek is los van zijn koorts van 39 graden, wat ook kan duiden op een bacteriële infectie.

Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleem oplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a., blz. 164.

 

22. Antwoord C

NHG Standaard voor de huisarts (2009) Wiersma T. e.a., blz. 498-499.

 

23. Antwoord D

Het Epstein-barrvirus is de bekende veroorzaker van de ziekte van Pfeiffer, oftewel mononucleosis infectiosa.

Het Herpes Simplexvirus (HSV) is de verwekker van de koortslip, maar ook van genitale herpes. Type 1 HSV veroorzaakt de koortslip maar bijvoorbeeld ook keratitis herpetica. Type 2 HSV is hoofdverantwoordelijk voor herpes genitalis.

Het humane Parvovirus is het micro-organisme wat de vijfde ziekte (‘slapped cheecks’) veroorzaakt.

Dermatovenerologie voor de eerste lijn (achtste geheel herziene druk 2009),

Sillevis Smitt J.H. e.a., blz. 348.

 

24. Antwoord B

Ongeacht welke populatiegroep, een eerdere suïcidepoging is de allerbelangrijkste risicofactor voor een suïcide, of het nu geriatrische patiënten, volwassenen of adolescenten betreft. De aanwezigheid van een depressie bij bovenstaand beschreven patiënt is ook zeker een belangrijke risicofactor, dit is nummer 2 in dit verhaal. Nummer 3 van risicofactoren is het lijden aan een ernstige lichamelijke ziekte, of dat nu het gemetastaseerd prostaatcarcinoom of het CVA betreft (of juist de combinatie van die twee). Door aanwezigheid van deze aandoeningen is de mobiliteit van patiënt afgenomen, wat weer bij kan dragen aan een depressie. Goed om te weten: Wanneer een oudere een suïcidepoging onderneemt, heeft hij grote kans van slagen (ten opzichte van andere populatiegroepen). Met andere woorden wil dit zeggen dat wanneer een oudere een suïcidepoging onderneemt, hij of zij ook zeer graag wil sterven en er zelden een andere reden achter de suïcidepoging zit (bij adolescenten bijvoorbeeld een schreeuw om aandacht, etc.)

Inleiding gerontologie en geriatrie (vierde herziene druk 2004),

Euldering F. e.a., bladzijde 161.

 

25. Antwoord A

De snelheid van het ontstaan van de klachten duiden op een delier als onderliggende oorzaak. Deze lijkt uitgelokt te worden door een aanwezige urineweginfectie met klachten van incontinentie (terwijl deze eerder niet worden beschreven) en zeer frequente mictie. Een gedaald of wisselend bewustzijn past bij de diagnose delier. Motorische onrust wordt hier ook vaak bij beschreven, maar hoeft echter niet aanwezig te zijn om de diagnose te kunnen stellen.

 

Dementie wordt gekenmerkt door een geleidelijk ontstaan van de klachten, waarbij er naast geheugenstoornissen ook sprake moet zijn van één of meer cognitieve functies: agnosie, stoornissen in executieve functies, apraxie of afasie. Van geen van deze stoornissen blijkt sprake te zijn in bovenstaande casus.

 

De vergeetachtigheid zoals beschreven in bovenstaande casus zou ook kunnen passen bij een depressie, echter zijn daar geen beschreven aanwijzingen voor. De vergeetachtigheid zou dan veroorzaakt worden door het gebrek aan aandacht bij het inprenten van nieuwe informatie.

Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a., Hoofdstuk 64 Vergeetachtigheid.

 

26. Antwoord B

Negatieve symptomen worden beschreven als het ontbreken van uitingen van psychische functies die bij een normaal persoon wel aanwezig zijn. Voorbeelden van negatieve symptomen: Spraakarmoede, apathie, sociaal terugtrekgedrag (in bovenstaande casus niet duidelijk omschreven) en affectieve vervlakking (monotone stem, geen emotie tijdens gesprek). Positieve symptomen bestaan niet in de context van schizofrenie.

Leerboek psychiatrie (tweede geheel herziene druk 2009),

Hengeveld M. e.a., bladzijde 264-266.

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Interuniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG): samenvatting, begrippen, oefeningen

Algemeen

 

Intima

Bevat geen zenuwcel, wel endotheel, glad spiercel, fibroblast

Verdachte lymfeklier

Supraclaviculair, hard, pijnloos (verdenking maag carcinoom hoog)

Heparine

Activeert antitrombine (langzamere stolling)

CML

Translocatie 9, 22 = Philadelphia

Sarcomen

Metastaseren hematogeen

Vit K afhankelijke stollingsfactoren

1972 (2, 7, 9, 10)

onderkoeling

vertraagd de stolling

Ijzer

best opgenomen in duodenum

B-lymfocyten

Hormonale afweer

T-lymfocyten

Cellulaire afweer

 

 

Verdieping hematologie

 

Hemofilie

Definitie: erfelijke stollingsstoornis

A= deficiëntie VIII ( (80%) (x-linked)
B= deficiëntie IX (x-linked)

C= deficiëntie XI (autosomaal)

Behandeling: toediening van ontbrekende stollingsfactor per injectie

Huishouding

Extracellulair = meeste Na

Intracellulair= meeste K

Multipele myeloom

Definitie: ziekte van Kahler

Oorzaak: maligne woekering van plasmacellen vooral in beenmerg. Bepaalde immunoglobulines.

Symptomen: moe, anemie (gedrang van andere bloedcellen), infecties, Bence-Jones proteïnurie (lichte ketens/immunoglobinen in urine), botpijn.(osteolytische schade), hypercalciëmie, nierfunctiestoornis

Diagnostiek: beenmergpunctie op immunoglobulines

Behandeling: chemotherapie, radiotherapie

Ziekte van Wilson

Definitie: koperstapelingsziekte

Oorzaak: gen defect chr.13, koper niet uitgescheiden via gal, stapelt in organen

Symptomen: vaak Spaanse. Lage ceruloplasmine

Diagnostiek: ceruloplasmine in bloed, leverbiopt

Behandeling: Koperarm dieet en chelerende middelen

Pernicieuze anemie

Definitie: Bloedarmoede, macrocytair MCV

Oorzaak: te weinig productie van intrinsic factor (in maag)  tekort aan Vit B12 opname (door ileum)

Symptomen: moe, depressie, gewricht-/zenuwklachten

Behandeling: Vit B12 injectie, 1x in 8wk 1000mcg

 

 

Bloedgroepen

Bloedgroep 0 kan je aan iedereen doneren

Antigeen A Antigeen B geen A ontvangen geen B ontvangen

0 X X

A X X

B X X

AB X X

Rhesus D (belangrijk in zwangerschap)

Wanner moeder – en 1e kind +, maakt moeder antistoffen. Probleem bij volgende zwangerschap, want antistoffen

.......read more
Access: 
Public
This content is also used in .....

Interuniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG)

Tentamenvragen van InterUniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG)

Tentamenvragen van InterUniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG)

iVTG - Deel: Algemeen

Oefenvragen

1. Een paralyse van een van de koepels van het diafragma is te herkennen op een röntgenfoto van de thorax, tijdens inspiratie, door een hoogstand van het betreffende hemidiafragma. Door welke zenuw wordt het diafragma geïnnerveerd?

A. Nervus hypogastricus

B. Nervus intercostalis

C. Nervus laryngeus recurrens

D. Nervus phrenicus

E. Nervus vagus

2. Een deel van de klachten die een arts gepresenteerd krijgt zijn zogenaamde functionele klachten. Welk van de onderstaande presentaties is meestal GEEN functionele klacht?

A. Chronische vermoeidheid

B. Hyperventilatie

C. Lage rugpijn

D. Oorpijn

3. Binnen de menselijke embryonale ontwikkeling onderscheiden we de buizen van Müller en Wolff. Hieruit ontstaan verschillende anatomische structuren. Ten aanzien van deze structuren is een van de onderstaande stellingen waar. Dit is:

A. De uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Müller en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Wolff

B. De uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Wolff en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Müller

C. De uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Müller

D. De uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Wolff

4. Antimüllerhormoon (AMH) wordt geproduceerd door de:

A. Buizen van Müller

B. Buizen van Wolff

C. Mannelijke foetale gonaden

D. Vrouwelijke foetale gonaden

5. De voorkeursleeftijd voor het osteosarcoom ligt in de:

A. 2e decade

B. 4e decade

C. 6e decade

6. Sikkelcelziekte is een afwijking van de:

A. Erytrocyt

B. Leukocyt

C. Lymfocyt

D. Trombocyt

7. Wat moet men vermijden bij de opvang van een patiënt met epiglottitis?

A. Antibiotica toedienen

B. Een thoraxfoto maken in liggende houding

C. Vernevelen met adrenaline

D. Zuurstof toedienen

8. Een vrouw heeft aan één borst een mamma-amputatie ondergaan wegens borstkanker. Zij is nu tumorvrij, maar blijkt bij een test drager te zijn van een mutatie in het BRCA-gen en heeft daarom een hoge kans op recidief. Zij besluit ook de niet-aangedane borst te laten amputeren. Dit is een vorm van:

A. Curatieve geneeskunde

B. Palliatieve geneeskunde

C. Preventieve geneeskunde

D. Transformerende geneeskunde

9. Een wetenschappelijke studie onderzoekt een nieuw geneesmiddel bij volwassen proefpersonen met gemetastaseerde solide tumoren. Het onderzoek is nu in de fase ter beoordeling van de veiligheid, verdraagbaarheid, farmacokinetiek en farmacodynamiek. Hoe wordt deze fase genoemd?

A. Fase 1

B. Fase 2

C. Fase 3

D. Fase 4

10. Welk bloedvat vormt de verbinding
.....read more
Access: 
Public
Interuniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG), deel 1

Interuniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG), deel 1

 

Algemeen

  1. Een 50-jarige man komt op de polikliniek interne geneeskunde in verband met een groter wordende lymfeklier in de hals. Voor de diagnose wordt een lymfklierbiopt genomen. Analyse van het lymfeklierbiopt in het laboratorium laat binucleaire cellen zien met prominente nucleoli, de zogenaamde ‘uilenogen’. Op grond van de gevonden cellen in het lymfklierbiopt denkt de internist aan een Hodgkin-lymfoom. Naar welke cellen wordt hier gerefereerd?

A. Kupffer-cellen

B. Micromegakaryocyten

C. Plasmacellen

D. Reed-Sternberg cellen

 

  1. Een patiënt heeft zijn arts verzocht om euthanasie. Aan welke voorwaarde moet ten minste worden voldaan voordat kan worden overgegaan tot euthanasie? Die voorwaarde is:

A. Handgeschreven wilsverklaring

B. Terminale fase van de ziekte

C. Uitzichtloos lijden

 

  1. Hyperkaliëmie kan aanleiding geven tot hartritmestoornissen, omdat een verhoogde kaliumconcentratie een effect heeft op de membraanpotentiaal. Zo leidt een kaliumconcentratie hoger dan 7mM tot een vertraagde:

A. Depolarisatie

B. Hyperpolarisatie

C. Repolarisatie

 

  1. In ‘public health’ onderscheidt men diverse vormen van preventie van ziekten en aandoeningen. Secundaire preventie is gericht op:

A. De inzet van tweedelijnsvoorzieningen

B. Het tegengaan van recidieven

C. Het zo vroeg mogelijk opsporen en behandelen

 

  1. Voor het ontstaan van een kwaadaardige tumor zijn een aantal fundamentele veranderingen in cellen noodzakelijk. Welke van deze fundamentele veranderingen wordt met een p53 mutatie bereikt?

A. Het in stand houden van de angiogenese

B. Een defect in een DNA-herstelproces

C. Het ontsnappen aan apoptose

D. Het ongevoelig worden voor externe groei stimuli.

 

  1. Met het begrip continue gegevens (continuous data) wordt bedoeld:

A. Gegevens die over langere tijd gelijk blijven

B. Gegevens die continu in vaste klassen blijven, zoals sekse

C. Gegevens die alleen bij benadering gemeten kunnen worden

 

  1. Voor het herkennen van ethische problemen is het belangrijk een onderscheid te maken tussen verschillende soorten uitspraken. De uitspraak ‘Bij auscultatie drukt u met de klok van de stethoscoop niet te sterk op de huid’ is een voorbeeld van een:

A. Descriptieve uitspraak

B. Expressieve uitspraak

C. Normatieve uitspraak

  1. Op het spreekuur van de huisarts komt een patiënt van 21 jaar me klachten van keelpijn. Het blijkt dat hij al twee dagen eerder een andere huisarts heeft geconsulteerd en dat het advies was om af te wachten tot de pijn vanzelf overging. Hoewel het beter gaat met de keelpijn, wil de patiënt toch verwezen worden naar de KNO-arts. De huisarts besluit de vraag van de patiënt te exploreren aan de hand van het SCEGS-model. De patiënt heeft vaker keelpijn, ongeveer 5 maal per jaar. Dan duurt het twee dagen. Steeds

.....read more
Access: 
Public
Interuniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG), deel 2

Interuniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG), deel 2

Oefenvragen: deel A

Algemeen

 

  1. Een paralyse van een van de koepels van het diafragma is te herkennen op een röntgenfoto van de thorax, tijdens inspiratie, door een hoogstand van het betreffende hemidiafragma. Door welke zenuw wordt het diafragma geïnnerveerd?

 

A. Nervus hypogastricus

B. Nervus intercostalis

C. Nervus laryngeus recurrens

D. Nervus phrenicus

E. Nervus vagus

 

  1. Een deel van de klachten die een arts gepresenteerd krijgt zijn zogenaamde functionele klachten. Welk van de onderstaande presentaties is meestal GEEN functionele klacht?

 

A. Chronische vermoeidheid

B. Hyperventilatie

C. Lage rugpijn

D. Oorpijn

 

  1. Binnen de menselijke embryonale ontwikkeling onderscheiden we de buizen van Müller en Wolff. Hieruit ontstaan verschillende anatomische structuren. Ten aanzien van deze structuren is een van de onderstaande stellingen waar. Dit is:

 

A. De uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Müller en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Wolff

B. De uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Wolff en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Müller

C. De uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Müller

D. De uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Wolff

  1. Antimüllerhormoon (AMH) wordt geproduceerd door de:

 

A. Buizen van Müller

B. Buizen van Wolff

C. Mannelijke foetale gonaden

D. Vrouwelijke foetale gonaden

 

  1. De voorkeursleeftijd voor het osteosarcoom ligt in de:

 

A. 2e decade

B. 4e decade

C. 6e decade

 

  1. Sikkelcelziekte is een afwijking van de:

 

A. Erytrocyt

B. Leukocyt

C. Lymfocyt

D. Trombocyt

 

  1. Wat moet men vermijden bij de opvang van een patiënt met epiglottitis?

 

A. Antibiotica toedienen

B. Een thoraxfoto maken in liggende houding

C. Vernevelen met adrenaline

D. Zuurstof toedienen

 

Genetica

 

  1. Duchenne spierdystrofie is een progressieve spierziekte. Het progressieve karakter van deze ziekte is het gevolg van een afname van de cellen die nodig zijn voor de regeneratie van de spieren. Welke cellen dragen door deling en/of differentiatie bij tot de regeneratie van het skeletspierweefsel?

 

A. Skeletspiercellen

B. Satellietcellen

C. Fibroblasten

 

  1. Een driejarig jongetje heeft de ziekte van Duchenne. Zijn kuitspieren zijn opvallend fors, hij vertoont een waggelgang en valt vaak. Het eiwit dat een schakel vormt tussen actine en fibronectine is afwezig. Dit complex geeft onmisbare steun aan de spiervezel en voorkomt scheuring tijdens een spiercontractie. Welk eiwit ontbreekt?

 

A. Dystrofine

.....read more
Access: 
Public
Interuniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG), deel 3

Interuniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG), deel 3

Deel A: oefenvragen bij voortgangstoets februari 2016

Algemeen

  1. Welke van de volgende typen bias wordt door randomisatie tegengegaan?

A. Confounding by indication

B. Differentiële misclassificatie

C. Exception bias

C. Recall bias

 

  1. Bij geneesmiddelenonderzoek onderscheidt men een aantal fasen. Met een fase III studie duidt men aan:

A. Een postmarketing surveillance study bij patiënten

B. Een randomized controlled trial (RCT) bij patiënten

C. Een studie bij patiënten om de juiste dosering vast te stellen.

D. Een studie bij vrijwilligers.

 

Genetica

  1. Bij de cellulaire veroudering treden veranderingen op in de lengte van DNA-sequenties. Deze sequenties zijn gelegen in:

A. Telomeren van chromosomen

B. Centromeren van chromosomen

D. Repeat sequenties over het totale chromosoom

 

  1. Cystic Fibrosis (CF) is een autosomaal recessief erfelijke ziekte. Een man (met fenotypisch gezonde ouders) vraagt de arts wat zijn kans is om drager te zijn van CF, gegeven het feit dat zijn broer de ziekte heeft en hij niet. Deze kans bedraagt:

A. 1 op 2

B. 1 op 3

C. 1 op 4

D. 2 op 3

 

  1. Het meest bekende bloedgroepsysteem is het AB0-systeem. Hoeveel verschillende genoytpen zijn het mogelijk in dit systeem? Dat zijn er:

A. 3

B. 4

C. 5

D. 6

 

  1. Vroeg in de ontwikkeling van een vrouwelijk embryo wordt een van de X-chromosomen geïnactiveerd. Dit geïnactiveerde X-chromosoom is in het karyogram zichtbaar als een:

A. Barrlichaampje

B. Polyploïdie

C. Translocatie

 

  1. Bij personen met testiculaire feminisatie is het karyotype:

A. 45 X0

B. 46 XX

C. 46 XY

D. 47 XYY

 

Interne geneeskunde

  1. Een patiënt heeft sinds 6 weken diarree met bloedbijmenging. Een van de volgende condities is de meest waarschijnlijke oorzaak van de diarree. Dat is:

A. Colitis ulcerosa

B. Lactose intolerantie

C. Laxantiamisbruik

 

  1. Een 52-jarige man, 35 “pack-years” en een onbehandelde hypertensie, klaagt over aanvallen van kortademigheid bij inspanning. Om te differentiëren tussen een longziekte en hartfalen besluit de arts een bloedbepaling te laten verrichten. Het beste onderscheid wordt gemaakt door bepaling van:

A. Arteriële zuurstofspanning

B. Brain natriuretic peptide

C. Kreatinine

D. Troponinen

 

  1. Bij een bepaald type atrioventriculaire geleidingsstoornis wordt iedere P-top gevolgd door een QRS-complex. De PQ-tijd bedraagt hierbij echter, bij normaal frequentie, meer dan 0,20 seconde. Dit type blok is een:

A. Eerstegraads AV geleidingsstoornis

B. Type 1 tweedegraads geleidingsstoornis

C. Type 2 tweedegraads geleidingsstoornis

D. Derdegraads AV geleidingsstoornis

 

.....read more
Access: 
Public
Tentamenvragen van Utrechtse Voortgangstoets (UVT)

Tentamenvragen van Utrechtse Voortgangstoets (UVT)

Deel: Bewegingsapparaat

Vraag 1

U bent huisarts. Uw tante van 56 jaar heeft al jaren bestaande wisselende pijnklachten in zowel de linker als de rechter heup.Vroeger was zij in staat lange wandelingen te maken. Echter, de laatste tijd is de pijn al na een korte afstand te erg om verder te gaan en moet zij gaan zitten. Boodschappen doet ze liever op de fiets.U ontmoet haar op een verjaardagspartijtje en u laat zich verleiden haar uit te leggen wat er aan de hand is.

Klinische vraag

Antwoord

1. Wat is uw meest waarschijnlijke diagnose?

1. Arthrosis deformans van beide heupen.

2. Welk anamnestisch gegeven moet achterhaald worden om het moment van een eventuele operatie te bepalen?

2. Ernst van de nachtelijke pijnen.

Biomedische vraag

Antwoord

1. Welke belangrijke spier(groep) geeft retroflexie in het heupgewricht ?

1. Hamstrings (of evt. m. biceps femoris).

2. Welke zenuw voorziet bovengenoemde spiergroep?

2. N. tibialis (n. ischiadicus).

Vraag 2

Een voetballer strekt zijn rechterarm terwijl hij zijn tegenstander tackelt. Direct hierna kan hij zijn rechter arm niet bewegen. U rent als sportarts van de lokale voetbalclub naar de gevelde speler toe. Bij onderzoek vindt u een gezwollen pijnlijke rechter schouder. De normale contour van de Musculus Deltoideus is verdwenen.

Klinische vraag

Antwoord

1. Wat is de diagnose?

1. (Anterior) dislocatie rechter schouder.

2. Welke behandeling is nodig?

2. Repositie.

Biomedische vraag

Antwoord

1. Welke groep spieren is van groot belang voor de stabiliteit in het schoudergewricht?

1. Rotator cuff.

2. Hoe groot is de rol van het gewrichtskapsel bij stabilisatie in het schoudergewricht?

2. Geringe rol, kapsel is wijd en slap.

Vraag 3

Een 50-jarige man komt bij de huisarts wegens acute heftige pijn gekregen aan zijn linker grote teen. Hij kan nauwelijks lopen. U kent hem wegens hypertensie waarvoor hij een diureticum gebruikt. Ook gebruikt hij nog wel eens alcohol. De teen ziet er rood en wat gezwollen uit aan de

.....read more
Access: 
Public
Follow the author: Medicine Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Countries and regions:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3204