Tentamenvragen van InterUniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG)

iVTG - Deel: Algemeen

Oefenvragen

1. Een paralyse van een van de koepels van het diafragma is te herkennen op een röntgenfoto van de thorax, tijdens inspiratie, door een hoogstand van het betreffende hemidiafragma. Door welke zenuw wordt het diafragma geïnnerveerd?

A. Nervus hypogastricus

B. Nervus intercostalis

C. Nervus laryngeus recurrens

D. Nervus phrenicus

E. Nervus vagus

2. Een deel van de klachten die een arts gepresenteerd krijgt zijn zogenaamde functionele klachten. Welk van de onderstaande presentaties is meestal GEEN functionele klacht?

A. Chronische vermoeidheid

B. Hyperventilatie

C. Lage rugpijn

D. Oorpijn

3. Binnen de menselijke embryonale ontwikkeling onderscheiden we de buizen van Müller en Wolff. Hieruit ontstaan verschillende anatomische structuren. Ten aanzien van deze structuren is een van de onderstaande stellingen waar. Dit is:

A. De uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Müller en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Wolff

B. De uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Wolff en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Müller

C. De uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Müller

D. De uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Wolff

4. Antimüllerhormoon (AMH) wordt geproduceerd door de:

A. Buizen van Müller

B. Buizen van Wolff

C. Mannelijke foetale gonaden

D. Vrouwelijke foetale gonaden

5. De voorkeursleeftijd voor het osteosarcoom ligt in de:

A. 2e decade

B. 4e decade

C. 6e decade

6. Sikkelcelziekte is een afwijking van de:

A. Erytrocyt

B. Leukocyt

C. Lymfocyt

D. Trombocyt

7. Wat moet men vermijden bij de opvang van een patiënt met epiglottitis?

A. Antibiotica toedienen

B. Een thoraxfoto maken in liggende houding

C. Vernevelen met adrenaline

D. Zuurstof toedienen

8. Een vrouw heeft aan één borst een mamma-amputatie ondergaan wegens borstkanker. Zij is nu tumorvrij, maar blijkt bij een test drager te zijn van een mutatie in het BRCA-gen en heeft daarom een hoge kans op recidief. Zij besluit ook de niet-aangedane borst te laten amputeren. Dit is een vorm van:

A. Curatieve geneeskunde

B. Palliatieve geneeskunde

C. Preventieve geneeskunde

D. Transformerende geneeskunde

9. Een wetenschappelijke studie onderzoekt een nieuw geneesmiddel bij volwassen proefpersonen met gemetastaseerde solide tumoren. Het onderzoek is nu in de fase ter beoordeling van de veiligheid, verdraagbaarheid, farmacokinetiek en farmacodynamiek. Hoe wordt deze fase genoemd?

A. Fase 1

B. Fase 2

C. Fase 3

D. Fase 4

10. Welk bloedvat vormt de verbinding tussen de arteria iliaca externa en de arteria poplitea?

A. Arteria iliaca interna

B. Arteria femoralis

C. Arteria profunda femoris

D. Arteria saphena

11. Bij de initiatie van transcriptie moet het RNA-polymerase zich hechten aan een bepaald deel van het betrokken gen. Hoe heet de locatie waaraan het RNA-polymerase zich hecht?

A. Activator

B. Initiator

C. Enhancer

D. Promoter

12. Tijdens de skeletspiercontractie binden calciumionen aan:

A. Actine

B. Calmoduline

C. Tropomyosine

D. Troponine

13. Een 50-jarige man komt op de polikliniek interne geneeskunde in verband met een groter wordende lymfeklier in de hals. Voor de diagnose wordt een lymfklierbiopt genomen. Analyse van het lymfeklierbiopt in het laboratorium laat binucleaire cellen zien met prominente nucleoli, de zogenaamde ‘uilenogen’. Op grond van de gevonden cellen in het lymfklierbiopt denkt de internist aan een Hodgkin-lymfoom. Naar welke cellen wordt hier gerefereerd?

A. Kupffer-cellen

B. Micromegakaryocyten

C. Plasmacellen

D. Reed-Sternberg cellen

14. Een patiënt heeft zijn arts verzocht om euthanasie. Aan welke voorwaarde moet ten minste worden voldaan voordat kan worden overgegaan tot euthanasie? Die voorwaarde is:

A. Handgeschreven wilsverklaring

B. Terminale fase van de ziekte

C. Uitzichtloos lijden

15. Hyperkaliëmie kan aanleiding geven tot hartritmestoornissen, omdat een verhoogde kaliumconcentratie een effect heeft op de membraanpotentiaal. Zo leidt een kaliumconcentratie hoger dan 7mM tot een vertraagde:

A. Depolarisatie

B. Hyperpolarisatie

C. Repolarisatie

16. In ‘public health’ onderscheidt men diverse vormen van preventie van ziekten en aandoeningen. Secundaire preventie is gericht op:

A. De inzet van tweedelijnsvoorzieningen

B. Het tegengaan van recidieven

C. Het zo vroeg mogelijk opsporen en behandelen

17. Voor het ontstaan van een kwaadaardige tumor zijn een aantal fundamentele veranderingen in cellen noodzakelijk. Welke van deze fundamentele veranderingen wordt met een p53 mutatie bereikt?

A. Het in stand houden van de angiogenese

B. Een defect in een DNA-herstelproces

C. Het ontsnappen aan apoptose

D. Het ongevoelig worden voor externe groei stimuli.

18. Met het begrip continue gegevens (continuous data) wordt bedoeld:

A. Gegevens die over langere tijd gelijk blijven

B. Gegevens die continu in vaste klassen blijven, zoals sekse

C. Gegevens die alleen bij benadering gemeten kunnen worden

19. Voor het herkennen van ethische problemen is het belangrijk een onderscheid te maken tussen verschillende soorten uitspraken. De uitspraak ‘Bij auscultatie drukt u met de klok van de stethoscoop niet te sterk op de huid’ is een voorbeeld van een:

A. Descriptieve uitspraak

B. Expressieve uitspraak

C. Normatieve uitspraak

20. Op het spreekuur van de huisarts komt een patiënt van 21 jaar me klachten van keelpijn. Het blijkt dat hij al twee dagen eerder een andere huisarts heeft geconsulteerd en dat het advies was om af te wachten tot de pijn vanzelf overging. Hoewel het beter gaat met de keelpijn, wil de patiënt toch verwezen worden naar de KNO-arts. De huisarts besluit de vraag van de patiënt te exploreren aan de hand van het SCEGS-model. De patiënt heeft vaker keelpijn, ongeveer 5 maal per jaar. Dan duurt het twee dagen. Steeds is er dan koorts tot 39 graden Celsius. Het afgelopen jaar heeft hij door de keelpijn tweemaal een tentamen gemist. De amandelen zijn groot en er zitten vaak witte stippen op. Misschien moeten ze wel geknipt worden. Hij heeft op internet opgezocht wanneer het knippen van amandelen uitkomst biedt, maar hij vond geen duidelijk antwoord. Zijn moeder had gezegd dat hij het met de KNO-arts moest bespreken. Welk aspect van het SCEGS-model ontbreekt?

A. Cognitief aspect

B. Emotioneel aspect

C. Gedragsmatig aspect

D. Sociaal aspect

21. Een huisarts stelt het overlijden vast van een 83-jarige vrouw. De vrouw is een natuurlijke dood gestorven. De doodsoorzaak was een hartritmestoornis. De nabestaanden vragen of mevrouw nog voor weefseldonatie in aanmerking komt. Zij had zich actief als donor geregistreerd. Is weefseldonatie, gezien de leeftijd van de vrouw, nog mogelijk volgens de gangbare criteria voor donatie?

A. Ja, alleen donatie van cornea is mogelijk.

B. Ja, alleen donatie van huid is mogelijk.

C. Ja, zowel donatie van huid als cornea is mogelijk.

D. Nee, donatie is in deze situatie niet mogelijk.

22. In Nederland wordt cervixcarcinoomscreening verricht bij vrouwen van 30 tot 60 jaar. Wat is bij deze groep de in Nederland aanbevolen frequentie voor cervixcarcinoomscreening?

A. Ieder jaar

B. Eens in de 2 jaar

C. Eens in de 5 jaar

D. Eens in de 10 jaar

23. In een metaalverwerkingsfabriek is een nieuwe machine in gebruik genomen die de hele dag veel geluid produceert. De Arbodienst komt langs om de medewerkers advies te geven over gehoorbescherming. Om de kans op lawaaidoofheid te verminderen adviseert de Arbodienst om gehoor-beschermende maatregelen te nemen vanaf een geluidsniveau van:

A. 45 dB

B. 85 dB

C. 115 dB

24. Een wegenbouwer heeft door zijn werk frequent contact met polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Op welke van de volgende tumoren heeft hij een verhoogd risico?

A. Blaaskanker

B. Leukemie

C. Longkanker

D. Prostaatkanker

25. Een 17-jarig meisje komt bij de kinderarts. Ze is de laatste tijd enorm moe. Ze slaapt goed maar wordt niet uitgerust wakker. Anamnestisch blijkt er sprake te zijn van hevige menstruaties, elke maand heeft ze gedurende 5 dagen fors bloedverlies waarbij ze elk uur moet verschonen. Bij onderzoek valt op dat de patiënte bleek ziet. De arts besluit aanvullend onderzoek te doen. Het labonderzoek laat de volgende waarden zien: Hb 5.9 mmol/l, MCV 74 fl. De arts stelt de diagnose ferriprieve anemie. Wat is op dit moment de juiste volgende stap met betrekking tot de anemie?

A. Aanvullend labonderzoek naar ferritine en ijzervoorraad

B. Sigmoïdoscopie

C. Starten met ferrofumaraat

26. Prostaatcarcinoom wordt bij autopsie in een bepaald percentage gevonden. Bij welk percentage ligt dat het dichtst in het geval van mannen boven de 70 jaar?

A. 5%

B. 30%

C. 70%

27. Een man van 86 jaar heeft longkanker. Hij is in de terminale fase van de ziekte en heeft veel pijn. De huisarts besluit te starten met pleisters met een morfinederivaat. Welk type medicament moet de huisarts direct starten naast deze pleisters?

A. Anti-emeticum

B. Antipsychoticum

C. Laxans

D. Luchtwegverwijder

E. Maagbeschermer

28. Wat is de meest voorkomende oorzaak van een neusbloeding bij jongeren?

A. Allergische rhinitis

B. Groei van de neus

C. Hormonale veranderingen in de puberteit

D. Trauma

29. Een buiten het ziekenhuis opgelopen pneumonie (community-acquired) kan verschillende verwekkers hebben. Welk van onderstaande verwekkers komt het meest frequent voor?

A. Legionella Pneumoniae

B. Pseudomonas aeruginosa

C. Streptococcus pneumoniae

Antwoorden

1. Antwoord D

Te vinden in: Clinically Oriented Anatomy (zesde editie 2010), Moore K. e.a., blz. 85 en Sobotta Atlas voor precieze anatomie en lokalisatie zenuwen.

2. Antwoord D

Meestal is er bij oorpijn een achterliggende oorzaak te achterhalen, al dan niet direct dan wel op de langere termijn. Dit is vaak niet het geval bij chronische vermoeidheid, lage rugpijn en hyperventilatie, daar wordt relatief vaak geen oorzaak voor gevonden.

Te vinden in: Het geneeskundig proces: Klinisch redeneren van klacht naar therapie (derde herziene druk 2009), Grundmeijer H. e.a.

3. Antwoord A

Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (7egeheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 148-150.

4. Antwoord C

Rond de negende/tiende week van de zwangerschap gaan de oergeslachtscellen, de buizen van Müller of Wolff, zich ontwikkelen. Hierbij ontwikkelen zich uit de buizen van Müller door afwezigheid van het mannelijke hormoon testosteron, de inwendige vrouwelijke geslachtsorganen of, in aanwezigheid van testosteron, tot de geslachtsorganen bij de man. De testis die zich op dit moment ontwikkelen produceren Antimüllerhormoon, waardoor ontwikkeling van de buis van Müller wordt gestopt. Ezelsbruggetje: Wolff = Niet Women, Müller = Niet Male.

Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (7egeheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 148-150.

5. Antwoord A

Het osteosarcoom is een kwaadaardige bottumor die bestaat uit cellen die bot produceren, de osteoclasten. De meest voorkomende ontstaanslocatie is de bovenarm danwel het been, rondom de knie. Het is de meest voorkomende bottumor bij kinderen en jongvolwassenen, en ontstaat meestal tussen de leeftijd van 10 en 20 jaar.

Te vinden in: Orthopedie (tweede herziene druk, 2008), Verhaar J. e.a., blz. 331.

6. Antwoord A

Te vinden in: Medical Genetics (vierde editie 2010), Jorde L. e.a., blz. 31 en 52.

7. Antwoord B

Tijdens diagnosestelling van een epiglottitis wordt wel af en toe, wanneer de klinische toestand van het kind het toelaat, een röntgenfoto van de hals gemaakt. Echter, de arts houdt hierbij het kind rechtop, legt het niet plat neer omdat de weinige ruimte die er nog was om adem te halen, dan bekneld zal worden door het achterover vallen van het gezwollen strottenklepje. Daarnaast is (vermoeden op) een epiglottitis een sterke contra-indicatie voor het verrichten van het keelonderzoek met behulp van een tongspatel, omdat hierdoor keelspasmen kunnen worden opgewekt en het kind binnen korte tijd kan stikken. Epiglottitis is een aandoening die door de komst van de vaccinatie van Hemophilus Influenzae type B flink in incidentie is gedaald. Wanneer een kind zich met een epiglottitis presenteert, is een streptococcus pneumoniae of een staphylococ de meest waarschijnlijke veroorzaker.

Te vinden in: Leerboek kindergeneeskunde: Een interactieve benadering in woord en beeld (2009/2010), Brande van den J. e.a., blz. 578-580.

8. Antwoord C

Door middel van amputatie van de niet-aangedane borst hoop je een recidief te voorkomen, oftewel dit is een preventieve handeling. Curatief was bijvoorbeeld de amputatie van de borst waar borstkanker in gevonden was. Palliatieve geneeskunde spreken we van als curatie, oftewel genezing, geen optie meer is in het behandelplan en is vooral gericht op symptoombestrijding danwel –verlichting.

Te vinden in: Medische ethiek (derde herziene druk 2009), Have ten H., e.a., blz. 117-118.

9. Antwoord A
  • Fase 1: Eerste indruk verkrijgen van farmacologische en mogelijk toxicologische eigenschappen (verdeling in het bloed, opname, uitscheiding, etc). Hierbij ontbreekt een onmiddellijk therapeutisch belang.

  • Fase 2: Nagaan of het medicijn doeltreffend is bij de indicatie die de onderzoekers voor ogen hebben. Hierbij wordt ook gezocht naar een optimale dosis. Dit geschiedt bij relatief kleine aantallen patiënten

  • Fase 3: Gericht op aantonen van effectiviteit van het middel met als doel het onderscheiden van het onderzochte middel ten opzichte van al andere bestaande middelen. Hierbij zijn veel grotere groepen patiënten betrokken dan bij fase-2 studies (in de duizenden). Dit fase-onderzoek kan makkelijk enige jaren duren.

  • Fase 4: Postmarketing surveillance, met als doel het opmerken van onverwachte bijwerkingen van het middel die naar voren komen/worden gemeld in de eerste periode na introductie op de markt.

Te vinden in: Clinical epidemiology: The essentials (vijfde editie 2013/2014), Fletcher R. e.a., bladzijde 143-144.

10. Antwoord B

De arteria poplitea is de arterie die diep in je knieholte te voelen is. Logischerwijs is de arteria femoralis de verbindende arterie tussen de arteria iliaca externa en de arteria poplitea.

Te vinden in: Sobotta, atlas of human anatomy (14e hernieuwde editie 2009), Putz R. e.a., blz. 18.

11. Antwoord D

De promoter is de plek waar het RNA-polymerase zich aan hecht, en waar het DNA of RNA zich zal ontwinden om vervolgens gekopieerd te worden. Een activator en een initiator bestaan niet. Een enhancer is de stap nog voordat het RNA-polymerase zich aan de promoter hecht, en geeft aan waar reparatie/duplicatie nodig is aan het RNA-polymerase.

Te vinden in: Essential cell biology (derde editie 2009/2010), Alberts B., blz. 236-237.

12. Antwoord D

De myosinekop en het actinefilament (skeletspieren) of calmoduline (glad spierweefsel) zijn in rust ongekoppeld. Wanneer een spiervezel wordt geactiveerd, komt Calcium vrij uit cytosol en bindt zich aan troponine. Door deze reactie wordt tropomyosine opzij getrokken en komt er een bindingsplaats vrij, waardoor de myosinekop aan het actine danwel calmoduline kan binden. Bij dit proces wordt ATP gehydrolyseerd en komt er dus energie vrij, in de vorm van een spiercontractie. Bij een beweging herhaalt bovenstaand proces zich meermaals. Calciumionen binden zich dus aan troponine.

Te vinden in: Histology: a text and atlas with correlated cell and molecular biology (zesde herziene editie 2011), Ross M. e.a., blz. 316.

13. Antwoord D

Kupffer-cellen zijn een soort macrofagen die zich in de lever bevinden, en die geactiveerd worden bij chronische alcoholisten. Aanwezigheid van Reed-Sternberg cellen is diagnostisch voor de diagnose Hodgkin-lymfoom.

Te vinden in: Stehouwer et al. Interne geneeskunde, veertiende druk, 2010. Hoofdstuk 9: Hemato-oncologie.

14. Antwoord C

Te vinden in: KNMG richtlijn http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/Richtlijn-uitvoering-euthanasie-en-hulp-bij-zelfdoding-2012.htm

15. Antwoord C

Te vinden in: Medical Biochemistry, J.W. Baynes & M.H. Dominiczak, derde editie 2009, blz. 581.

16. Antwoord C

Antwoord B wordt geschaard onder tertiaire preventie, primaire preventie dient ter voorkoming van ontstaan van ziekte.

Te vinden in: Mackenbach J. e.a., Volksgezondheid en gezondheidszorg (derde geheel herziene druk 2004), 2004, blz. 87.

17. Antwoord C

Te vinden in: Kumar V. e.a. Robbins and Cotran pathologic basis of disease (7e editie 2005), blz. 289, 302-303.

18. Antwoord C

Te vinden in: Haynes R. e.a., Clinical epidemiology: how to do clinical practice research (derde editie 2005/2006), blz. 451-456.

19. Antwoord C

Te vinden in: Have ten H. e.a., Medische ethiek (tweede herziene druk 2003), blz. 11.

20. Antwoord B

S: Sociaal, C: Cognitief, E: Emotioneel, G: Gedragsmatig en S: Somatisch. Er wordt in dit verhaal bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan een eventuele achterliggende angst van patiënt.
Anamnese en lichamelijk onderzoek (5edruk 2008), Meer van der J. e.a., blz. 23-24.

21. Antwoord A

De cornea transplantatie kan tot 86-jarige leeftijd, de huid tot 81-jarige leeftijd. www.transplantatiestichting.nl

22. Antwoord C

Te vinden in: NHG standaard Preventie en vroegdiagnostiek van cervixcarcinoom.
Weetje: onderzoek naar borstkanker middels mammografie gebeurt van 50 tot 76 jaar om de 2 jaar.

23. Antwoord B

Te vinden in: https://www.hoorwijzer.nl/hoorhulpmiddelen/beschermende-hoorhulpmiddelen/gehoorbeschermers-voor-werksituaties.html

24. Antwoord A
25. Antwoord C

Er is sprake van een microcytaire anemie, een mogelijke oorzaak is ijzergebrek. Dit kan ontstaan na chronisch of veel bloedverlies. Dit zal bij deze patiënte een goede verklaring zijn. Het starten van een ijzerpreparaat (ferrofumaraat) is daarom voldoende, aanvullend onderzoek is niet nodig.

26. Antwoord C

Het is een veelvoorkomende maligniteit bij mannen op oudere leeftijd. De ziekte hoeft niet altijd klinische verschijnselen te geven. Als een man maar oud genoeg wordt, krijgt hij bijna zeker prostaatcarcinoom.

27. Antwoord C

Een bekende bijwerking van morfinederivaten is obstipatie. Daarom moet de huisarts ook laxantia starten.

28. Antwoord D

Trauma (door bijvoorbeeld neuspeuteren) is de meest voorkomende oorzaak van een neusbloeding bij jongeren.

29. Antwoord C

Te vinden in: Een community-acquired longontsteking kan veroorzaakt worden door verschillende soorten verwekkers zoals virussen, bacteriën en gisten. De meest frequente verwekker van CAP is streptococcus pneumoniae. Legionella pneumoniae is een belangrijke verwekker van hospital-acquired longontstekingen.

iVTG - Deel: Chirurgie

Oefenvragen

1. Het femur, de patella, de tibia en de fibula vormen samen de benige begrenzing van:

A. Elleboog

B. Enkel

C. Heup

D. Knie

2. Fracturen veroorzaken soms zenuwletsel. Dit kan resulteren in motorische uitval. Van welke spieren komt uitval het meest frequent voor bij een humerusschachtfractuur?

A. Mm. Extensores carpi en extensor digitorum

B. Mm. Extensores en flexores carpi

C. Mm. Triceps en biceps brachii

D. Mm. Triceps brachii en extensor digitorum

3. De ureter kruist de a. iliaca communis bij de ingang van het bekken. Waar ligt de ureter hier ten opzichte van de a. iliaca communis?

A. Dorsaal

B. Ventraal

4. Op de polikliniek kindergeneeskunde wordt een meisje van 8 maanden gezien. Het is haar moeder opgevallen dat zij sinds enkele uren buikpijnaanvallen krijgt die ongeveer 5 minuten duren, waarna het meisje weer ontspannen is. Een uur geleden heeft zij de laatste aanval gehad waarbij er een klein beetje helderrood bloed op de ontlasting te zien was. De voeding is onveranderd en moeder ziet geen relatie tussen het voeden, het krijgen van ontlasting en de klachten. De arts ziet een matig ziek kind, zonder koorts. De arts denkt aan de diagnose invaginatie als verklaring voor de klachten. Welke bevinding bij het lichamelijk onderzoek ondersteunt deze diagnose?

A. Een bolle, gespannen buik met spierverzet

B. Een niet reponeerbare zwelling in de lies

C. Een worstvormige zwelling palpabel rechts naast de navel

D. Pijn bij druk in de linker fossa iliaca

E. Pijn bij percussie in de rechter fossa iliaca

5. Op de eerste hulp wordt een 26-jarige man binnengebracht met een steekwond in de borst en ademhalingsproblemen. Onderzoek wijst uit dat hij een pneumothorax heeft. Waar bevindt zich de lucht bij deze pneumothorax? Dat is tussen:

A. Longweefsel en viscerale pleura

B. Viscerale pleura en pariëtale pleura

C. Pariëtale pleura en thoraxwand

6. Een 69-jarige man ondergaat een echografie op verdenking van galsteenkolieken. Daarbij wordt vastgesteld dat zijn aorta, net caudaal van de oorsprong van de rechter nier arterie, een aneurysmatische verwijding heeft met een diameter van 3.7 cm. De meest aangewezen actie ten aanzien van dit aneurysma is:

A. Echografisch vervolgen van de diameter

B. Endovasculaire behandeling van het aneurysma

C. Het plaatsen van een aortabuisprothese

7. Een 56-jarige man komt bij de huisarts met sinds enkele uren plotseling ontstane aanvalsgewijze, snel in intensiteit toenemende krampen in de buik, die na enkele minuten afzakken en na een aantal minuten weer in alle hevigheid komen opzetten. Hij heeft in het verleden een buikoperatie gehad. De huisarts denkt aan een mechanische ileus. Wat is er meest waarschijnlijk te horen bij auscultatie?

A. Een stille buik

B. Gootsteengeruis

C. Normale peristaltiek

8. Een 56-jarige vrouw wordt op de spoedeisende hulp gezien in verband met sinds 1 dag bestaande koliekaanvallen in de rechter bovenbuik, verminderde eetlust en icterus. De meest waarschijnlijke diagnose is:

A. Acute pancreatitis

B. Galsteen in de ductus choledochus

C. Pancreaskopcarcinoom.

9. Een 27-jarige automobiliste is met hoge snelheid tegen een betonnen muur gereden. De arts constateert diepe shock met insufficiëntie van circulatie en een lage zuurstofsaturatie van het bloed. Bij percussie is de linker hemi-thorax hypersonoor. Dit beeld past het beste bij:

A. Massieve hematothorax

B. Spanningspneumothorax

10. Wat doet men als eerste bij verdenking op een spanningspneumothorax?

A. Intubeert de patiënt endotracheaal

B. Plaatst een dikke infuusnaald in de 2e intercostaalruimte

C. Plaatst een thoraxdrain in de 5e intercostaalruimte

D. Vraagt met spoed een thoraxfoto aan

Antwoorden

1. Antwoord D

Te vinden in: Fysische diagnostiek (eerste druk 2010), Jongh de T. e.a., blz. 248.

2. Antwoord A

Bij ongeveer 20% van alle humerusschachtfracturen ontstaat er schade aan de nervus radialis (zie de Sobotta voor de precieze anatomie). Symptomen zijn dat de patiënt zijn pols en duim niet meer kan strekken, oftewel uitval van de Mm. Extensores carpi en extensor digitorum.

Te vinden in: Clinically Oriented Anatomy (zesde druk 2010), Moore K. e.a., blz. 742.

3. Antwoord B

Te vinden in: Clinically oriented anatomy (zesde editie 2010), Moore K. e.a., blz. 364, Sobotta anatomische atlas.

4. Antwoord C

A past bij verdenking op een appendicitis waarbij het kind zich klassiek presenteert met continue pijn, vervoerspijn, koorts en niet per se bloed op de ontlasting. B past bij een hernia inguinalis. D en E passen niet klassiek bij een invaginatie. De leeftijd (4 maanden tot 3 jaar) in combinatie met het klassieke verhaal van koliekachtige pijnen waarna het kind weer rustig is zonder verhoging past bij een invaginatie. De diagnose kan gesteld worden middels echo-beeldvorming. De behandeling bestaat uit het rectaal toedienen van contrastvloeistof met behulp van waterdruk onder continue röntgendoorlichting. Hierbij is te zien dat het stuk dunne darm wat in het colon was geschoven, zich weer langzaam naar zijn originele plek verplaatst. Recidieven kunnen optreden!
Gooszen e.a. Leerboek Chirurgie, hoofdstuk bovenste tractus digestivus bij kinderen en hoofdstuk onderste tractus digestivus bij kinderen.

5. Antwoord B

Te vinden in: Clinically Oriented Anatomy, K.L. Moore et al, 7th edition 2013 blz. 120

6. Antwoord A

Te vinden in: Sabiston textbook of surgery, C. Townsend et al, 18thedition 2008, blz. 1918.

7. Antwoord B

Een buikoperatie in het verleden geeft verklevingen, die een mechanische ileus kunnen veroorzaken. Daarbij hoort typisch gootsteengeruis. Een stille buik past bij een paralytische ileus.

Te vinden in: Leerboek chirurgie (7edruk 2012), Gooszen, H. e.a., H22.2, blz. 292-293.

8. Antwoord B

Deze vrouw presenteert zich met de klassieke symptomen van een galsteenaanval (choledocholithiasis). Hierbij komt een galsteen vast te zitten in de ductus choledochus, waardoor koliekaanvallen optreden. Door de belemmerde afvoer van gal naar het duodenum kan icterus ontstaan. Galstenen komen vaak voor in de “female, fair, fat and forty”.

Pancreaskopcarcinoom is in eerste instantie vaak symptoomloos. Acute pancreatitis presenteert zich met heftige pijn in het epigastrio (vaak uitstralend naar de rug), misselijkheid, braken, koorts, koude rillingen, afgenomen eetlust en soms hemodynamische instabiliteit.

Te vinden in: Harrison's Online, http://www.accessmedicine.com.proxy.ubn.ru.nl:8080/content.aspx?aID=2874254) hfdst. 305.

9. Antwoord B

Bij een spanningspneumothorax is er sprake van een ventielmechanisme waardoor vrije lucht wel de thoraxholte in kan komen, maar er niet meer uit kan stromen. De hoeveelheid lucht neemt steeds verder toe, waardoor de druk op de grote vaten en het hart toeneemt en circulatoire insufficiëntie kan ontstaan. Een hypersonore hemi-thorax past bij dit klinisch beeld. Bij een hematothorax is de percussie juist gedempt door de aanwezigheid van bloed in de thoraxholte.

Te vinden in: Gooszen H. e.a., Leerboek chirurgie, 2006, 6e dr., Blz. 79.

10. Antwoord B

Een spanningspneumothorax vereist snelle handeling om circulatoire insufficiëntie en shock te voorkomen. Door het plaatsen van een dikke infuusnaald kan de vrije lucht in de thorax weer naar buiten stromen, neemt de druk op hart en grote vaten af en voorkomt men ernstige complicaties.

Te vinden in: Thijs L., Acute geneeskunde (7e geh.herz. dr. 2009): een probleemgerichte benadering in acute genees- en heelkundige situatie Blz. 320.

iVTG - Deel: Dermatologie

Oefenvragen

1. Bij een patiënt ziet u een vrij uitgebreide huiduitslag, waarbij u differentiaal diagnostisch aan psoriasis vulgaris denkt. Welke van de onderstaande combinaties van klinische en histopathologische bevindingen ondersteunt dit vermoeden het best?

A. Klinisch: Een monomorfe eruptie. Histopathologisch: Kernhoudende keratinocyten in de hoornlaag.

B. Klinisch: Een monomorfe eruptie. Histopathologisch: Verruiming van de intercellulaire ruimte tussen keratinocyten in de hoornlaag.

C. Klinisch: Een polymorfe eruptie. Histopathologisch: Kernhoudende keratinocyten in de hoornlaag.

D. Klinisch: Een polymorfe eruptie. Histopathologisch: Verruiming van de intercellulaire ruimte tussen keratinocyten in de hoornlaag.

2. Wat is van klinische relevantie bij een dysplastische naevus naevocellularis?

A. Het is een potentiële marker of precursor voor melanoom

B. Het is een maligne aandoening

C. Het is al aanwezig bij de geboorte

3. Een 32-jarige man komt bij de huisarts vanwege jeukende plekken op beide ellebogen. Bij inspectie ziet de huisarts scherp begrensde erythematosquameuze plaques op de strekzijde van beide ellebogen. Wanneer hij langs de laesie schraapt ontstaan er witte schilfers. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?

A. Constitutioneel eczeem

B. Eczema seborrhoicum adultorum

C. Pityriasis rosea

D. Psoriasis vulgaris

4. Chris, 16 jaar, komt bij de huisarts vanwege zijn puistjes. In zijn gezicht en op zijn schouders heeft hij verschillende efflorescenties, in zijn gezicht vooral comedonen en op zijn rug en schouders naast comedonen ook papulopustels en noduli met korstvorming en littekens. Hoe wordt deze ernstige vorm van ‘jeugdpuistjes’ genoemd?

A. Acne conglobata

B. Acne vulgaris

C. Folliculitis

D. Impetigo

5. Een 47-jarige man ontwikkelt twee dagen na een insectenbeet een rode, scherp gedemarqueerde plek met een doorsnede van 20 cm. Hij heeft daarbij hoge koorts en braakt. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Erysipelas

B. Erythema multiforme

C. Impetigo vulgaris

D. Urticaria

6. Een 42-jarige vrouw meldt zich bij de huisarts met muntvormige huidafwijkingen op de rug. De huid is ter plaatse rood en verdikt en vertoont schilfering. De huisarts stelt de klinische diagnose psoriasis. De begrenzing van de huidafwijking is een belangrijk hulpmiddel voor het stellen van de diagnose. Bij psoriasis is de huidafwijking meestal:

A. Onscherp begrensd

B. Matig scherp begrensd

C. Scherp begrensd

7. Een 14-jarig meisje komt op het spreekuur van de huisarts met een huidafwijking in het gelaat en op de rug. De arts ziet papulopustels in verschillende stadia van roodheid. De meest waarschijnlijke diagnose is:

A. Acne vulgaris

B. Ichthyosis vulgaris

C. Impetigo vulgaris

8. Een 2-jarige jongen komt op het spreekuur van de huisarts met een uitgebreide huidafwijking. De huisarts stelt de diagnose nattend atopisch eczeem en wil lokale therapie voorschrijven met een corticosteroïd. Welke basis komt bij deze nattende huidafwijking het meest in aanmerking? Dat is een:

A. Crème

B. Lotion

C. Zalf

9. Bij welke van de onderstaande diagnosen is er een tekort aan melanocyten in de epidermis op de plaats van manifestatie van de huidaandoening?

A. Lentigo

B. Melasma

C. Erysipelas

D. Vitiligo

10. Een 25-jarige man was betrokken bij een ongeval met een gasexplosie. Als gevolg hiervan heeft hij ernstige brandwonden opgelopen in zijn gelaat en behaarde hoofd. Enkele stukken zijn slechts graad 1 en 2a, maar grote delen van zijn behaarde hoofd zijn graad 2b en 3. De patiënt vraagt zich af of de haargroei op zijn hoofd nog zal terugkeren. Waar komt de haargroei terug?

A. Op geen enkele brandwond

B. Enkel op de graad 1 brandwonden

C. Enkel op de graad 1 en 2 brandwonden

D. Op alle brandwonden (graad 1, 2 en 3)

11. Een 29-jarige zwangere vrouw komt op het spreekuur van de huisarts in verband met een pijnloze rode verkleuring van de binnenzijde van de handen. Zij is 30 weken zwanger en geeft aan dat ze zich verder goed voelt. Bij onderzoek valt een rozerode verkleuring van de binnenzijde van de handen op. Daarnaast zijn er enkele ‘spider’-naevi op de buik. Wat is nu de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Erythema infectiosum

B. Erythema palmare

C. Livedo racemosa

D. Livedo reticularis

12. Een boerin wordt door een geit gebeten en ontwikkelt een zweerachtige uitslag op haar hand. Wat is het beste beleid voor deze zweer?

A. Antibioticum-bevattende huidcrème

B. Er hoeft niets gedaan te worden

C. Nat verband

D. Systemisch antibioticum

13. Een vrouw van 35 heeft in het gelaat gelokaliseerde huidafwijkingen met name op en rond de neus. Zij klaagt over een branderig gevoel en een verergering van de klachten bij het drinken van een glaasje wijn. Bij welke aandoening past deze anamnese het beste?

A. Chronische discoïde lupus erythematodes

B. Rosacea

C. Seborroïsch eczeem

D. Systemische lupus erythematodes

Antwoorden

1. Antwoord A

Psoriasis bestaat uit één soort efflorescentie, daarom de term monomorf.

Te vinden in: Rook’s Textbook of Dermatology (achtste editie 2009/2010), Rook A. et al, Hoofdstuk 10, paragraaf Psoriasis.

2. Antwoord A

Te vinden in: Robbins and Cotran Pathologic Basis of Disease (achtste editie 2009/2010), Kumar V. e.a., blz. 1170.

3. Antwoord D

Bovenstaand beschreven beeld past in alle opzichten bij psoriasis vulgaris:

  1. Lokalisatie: Strekzijden knieën en ellebogen, de stuit en het behaarde hoofd

  1. Treedt meestal symmetrisch op

  2. Erythematosquameuze plaques die scherp zijn begrensd en in grootte variëren

  3. Kaarsvetfenomeen: bij krabben het witter, glanzender en zilverachtiger worden van de ondergrond

  4. De plaques veroorzaken soms, maar niet altijd jeuk

Pityriasis rosea kenmerkt zich door een zogenaamde plaque mère (‘moedervlek’) van ongeveer 2-5 cm waarmee de aandoening zich in eerste instantie presenteert. Hierna zullen zich verspreid over het lichaam, vooral op de romp, rozerode schilferende soms jeukende maculae ontstaan, welke matig scherp begrensd zijn. Behandeling is hierbij niet nodig omdat ze aandoening vanzelf weer verdwijnt. Wel kan symptoombestrijding worden gegeven wanneer iemand ernstige jeuk ervaart.

Seborroïsch eczeem bij volwassen wordt gekenmerkt door de voorkeurslocalisatie enkel op plekken waar veel talg wordt geproduceerd, denk aan het behaarde hoofd, de oogranden, nasolabiale plooien, baardstreek, wenkbrauwen, retro-auriculaire gebied, oorschelpen, gehoorgang, lichaamsplooien en de navel. Het gaat hierbij om matig scherp begrensde laesies.

Constitutioneel eczeem is onwaarschijnlijk in bovenstaand beschreven casus omdat dit type eczeem zich meestal op kinderleeftijd presenteert. De efflorescentie komt grotendeels overeen met seborroïsch eczeem. Constitutioneel eczeem wordt meestal gezien in de elleboogsplooien en knieholten.

Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn (achtste geheel herziene druk 2009), Sillevis Smitt J.H. e.a., blz. 75-91.

Voor meer achtergrond en plaatjes van bijbehorende efflorescenties zie www.huidziekten.nl.

4. Antwoord A

Het antwoord op deze vraag wordt eigenlijk al gegeven door de vraagstelling. De term ‘jeugdpuistjes’ omvat één van de soorten acne (antwoord C en D vallen af). Hierbij bestaat een niet zo ernstige (acne vulgaris) en ernstige vorm (acne conglobata) van, dus antwoord A is het antwoord. Wat bij Chris het verschil maakt tussen acne vulgaris en acne conglobata zijn de noduli met korstvorming en de littekens, deze verschijnselen duiden op de ernstigere vorm van acne namelijk acne conglobata. De daarvoor genoemde efflorescenties (comedonen en papulopustels) kunnen prima passen bij zowel acne vulgaris als acne conglobata.

Folliculitis beschrijft het beeld passend bij ontsteking van het bovenste deel van de haarfollikel en kan men herkennen aan de vele kleine puskopjes op plekken waar haar groeit (bij jongens in de puberteit dus ook de baardstreek meegerekend).

Impetigo is een bacteriële huidinfectie die zich kenmerkt door vesikels (blaasjes) en pustels met mogelijk exsudatieve honinggele korsten, veroorzaakt door de bacterie S. Aureus.

Te vinden in: Ziekten in de huisartspraktijk (vijfde herziene druk 2008), Lisdonk van de E. e.a., bladzijde 311, NHG Standaard Acne.

5. Antwoord A

Erysipelas is hierbij de diagnose die gesteld dient te worden. Hieraan moet gedacht worden in verband met:

  • Aanwezigheid van een porte d’entrée (insectenbeet)

  • Scherp gedemarqueerd

  • Grote plek, in dit geval 20 cm

  • Ernstig ziek zijn, in dit geval hoge koorts en braken (flauwvallen, algehele malaise, koude rillingen en ernstige hoofdpijn kunnen ook goed bij het beeld passen)

  • Veroorzaker: Beta-hemolytische streptococ

Impetigo vulgaris en urticaria passen niet bij het beschreven tijdsbeloop. Erythema multiforme kenmerkt zich door schietschijflaesies, die verspreid over het lichaam te zien zijn.

Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn (achtste geheel herziene druk 2009), Sillevis Smit J.H. e.a., blz. 326.

6. Antwoord C

Zie voor plaatjes www.huidziekten.nl, zakboek en dan psoriasis.

Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn, J.H. Sillevis Smitt et al, negende druk 2013, blz. 79.

7. Antwoord A

Ichthyosis vulgaris is vissenschubhuid, impetigo vulgaris krentenbaard.

Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn, Sillevis Smitt et al, negende druk 2013, blz. 191.

8. Antwoord B

‘Droog op droog, nat op nat.’

Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn, Sillevis Smitt et al, negende druk, 2013, blz. 96.

9. Antwoord D

Lentigo en melasma worden juist gekenmerkt door een donkere verkleuring van de huid. Erysipelas is rood en scherp begrensd. Een tekort aan melanocyten kenmerkt vitiligo (scherp begrensd), waarbij altijd de differentiaal diagnose Lepra in het achterhoofd gehouden moet worden.
Vloten van W., Dermatologie en venerologie (derde herziene druk, tweede oplage 2003), 2003, blz. 94.

10. Antwoord C

Op een derdegraads brandwond groeit nooit meer haar en zal ook de sensibiliteit niet meer terugkeren.

Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn (8egeheel herziene druk 2009) Sillevis Smitt J.H. e.a. blz. 185.

11. Antwoord B

Erythema palmare wordt typisch bij zwangere vrouwen gezien, evenals melasma in het gelaat.

Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn: een systemische introductie (9e geheel herziene druk 2014) Sillevis Smitt J.H. e.a., blz. 70.

12. Antwoord B

Te vinden in: Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleem oplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a.

Het betreft hier waarschijnlijk een orf, na bijvoorbeeld een geitenbeet.

13. Antwoord C

Rosacea tast met name de huid van neus en wangen aan. De aandoening heft een vasculaire component (teleangiëctasieën, erytheem) en een acneïforme component (papels, papulopustels en noduli). Soms ontstaat hyperplasie van de weke delen van de neus (rhinophyma). Het wordt verergerd door blootstelling aan zon en door alcohol, hete dranken, fysieke inspanning, warm en vochtig klimaat, gekruid eten, kortom omstandigheden waarin vasodilatatie plaatsvindt. Rosacea komt vaker voor bij vrouwen en bij mensen met een licht huidtype.

Chronische discoïde lupus erythematodes is een vorm van lupus erythematodes (LE) waarbij enkel de huid is aangedaan, met name in het gelaat, op de borst en rug. De laesies bestaan uit scherpbegrensde, licht schilferende, schotelvormige (discoïde) plaques die licht jeuken. Met name de aan zon blootgestelde huid is aangedaan. Het wordt veroorzaakt door een auto-immuun ontstekingsreactie. Seborroïsch eczeem heeft als voorkeurslocatie de vette huid, dat wil zeggen voorhoofd, hoofdhuid. Systemische LE wordt gekenmerkt door een vlindervormig exantheem.

Te vinden in: Vloten van W., Dermatologie en venereologie, 2003, 3e herz. dr. 2e opl., Blz. 178.

iVTG - Deel: Genetica

Oefenvragen

1. Duchenne spierdystrofie is een progressieve spierziekte. Het progressieve karakter van deze ziekte is het gevolg van een afname van de cellen die nodig zijn voor de regeneratie van de spieren. Welke cellen dragen door deling en/of differentiatie bij tot de regeneratie van het skeletspierweefsel?

A. Skeletspiercellen

B. Satellietcellen

C. Fibroblasten

2. Een driejarig jongetje heeft de ziekte van Duchenne. Zijn kuitspieren zijn opvallend fors, hij vertoont een waggelgang en valt vaak. Het eiwit dat een schakel vormt tussen actine en fibronectine is afwezig. Dit complex geeft onmisbare steun aan de spiervezel en voorkomt scheuring tijdens een spiercontractie. Welk eiwit ontbreekt?

A. Dystrofine

B. Myosine

C. Fibrine

D. Troponine

3. Hemofilie A is een X-gebonden recessieve aandoening. Wanneer een vrouw draagster is van hemofilie A, wat betekent dat dan voor haar kinderen?

A. Alle dochters zullen draagster zijn van hemofilie-A.

B. Alle zonen zullen hemofilie-A hebben.

C. 25% van haar dochters zal draagster zijn van hemofilie-A.

D. 50% van haar zonen zal hemofilie-A hebben.

4. Bij een patiënte wordt een coloncarcinoom gevonden. De mogelijkheid van een Lynch syndroom (Hereditaire non-polyposis colon carcinoom, HNPCC) wordt overwogen. Welke andere bevinding maakt dit het meest waarschijnlijk?

A. Ovariumcarcinoom

B. Endometriumcarcinoom

C. Melanoom

D. Longcarcinoom

5. Een 45-jarige man heeft een urotheelcelcarcinoom. Zijn familieanamnese vermeldt diverse gevallen van coloncarcinoom op betrekkelijk jonge leeftijd. Dit patroon past het beste bij:

A. Familiaire adenomateuze polyposis syndroom

B. Juveniele poliposis

C. Lynch syndroom

6. De telomeren van een gemiddelde zestigjarige persoon in een normale populatie worden vergeleken met de telomeren van een gemiddelde twintigjarige persoon in een normale populatie. De telomeren van een zestigjarige zijn dan:

A. Korter

B. Even lang

C. Langer

7. Erfelijke kiembaanmutaties bevinden zich in alle lichaamscellen en kunnen gelden als een risicofactor voor het ontwikkelen van maligniteiten. Kiembaanmutaties in welk gen zijn een risicofactor voor het ontwikkelen van een ovariumcarcinoom?

A. VHL

B. BRCA-1

C. RET

4. CDH-1

8. DNA-onderzoek bij een vrouw toont een Leber’s opticusatrofie, een erfelijke aandoening van de oogzenuw. Deze mutatie is van het mitochondrieel DNA (mtDNA). Via welke ouder is deze mutatie overgeërfd?

A. Moeder

B. Vader

Antwoorden

1. Antwoord B

Een skeletspiercel draagt niet zelf bij tot regeneratie van zijn eigen soort cellen, daar heeft het satellietcellen voor nodig. Fibroblasten zorgen voor synthese van het bindweefsel.

Te vinden in: Histology: A text and atlas with correlated cell and molecular biology (vijfde editie 2005/2006), Ross M. e.a., blz. 260-264.

2. Antwoord A

Dystrofine zorgt er normaliter voor dat spiervezels worden beschermd tegen spierschade tijdens bewegen (krimpen en weer langer worden van de spiervezel). Door het ontbreken van functioneel dystrofine zijn Duchenne patiënten veel gevoeliger voor spierschade. Een uiting hiervan is op jonge leeftijd bijvoorbeeld de forse kuiten van het hierboven beschreven jongetje.

Te vinden in: Vander’s human physiology: the mechanisms of body function (twaalfde editie 2011), Widmaier E. e.a., blz. 251-276.

3. Antwoord D

Moeder geeft ofwel haar niet-afwijkende X-chromosoom ofwel haar afwijkende X-chromosoom aan haar zonen, daarom 50% kans. 50% van de dochters zal draagster zijn van hemofilie-A. Bij hemofilie-A betreft het een afwijkend factor VIII-gen.

Te vinden in: Kumar & Clark’s Clinical Medicine (zevende editie 2009), Kumar P. e.a., blz. 439.

4. Antwoord B

Naast coloncarcinoom wordt endometriumcarcinoom het meest frequent gezien. Vormen van kanker die ook kunnen voorkomen bij HNPCC zijn ovarium-, maag-, dunne darm- en urotheelcelkanker. Verder ook hersencarcinoom en een melanoom.

Te vinden in: Bijlsma E. e.a., Leerboek medische genetica (zevende herziene druk 2005), blz. 218.

5. Antwoord C

Te vinden in: Oncologie, C.J.H. van de Velde, e.a., achtste druk 2010, blz. 49.

6. Antwoord A

Een telomeer is het uitende van een chromosoom. Bij iedere deling wordt een klein stukje van het telomeer ontrafelt. Bij een ouder persoon hebben meer delingen plaats gevonden dan bij jongeren, dus zullen de telomeren logischerwijs ook korter (meer ontrafeling) zijn dan bij jongere personen.

Te vinden in: Jorde L. e.a., Medical genetics (derde editie 2003), blz. 237.

7. Antwoord B

BRCA-1 geeft een verhoogd risico op ovarium- en/of mammacarcinoom. BRCA-2 geeft een verhoogd risico op pancreascarcinoom en een verhoogd risico op mamma- en prostaatcarcinoom bij mannen specifiek.

8. Antwoord A

Te vinden in: Mitochondrieel DNA erft altijd maternaal over.
Leerboek medische genetica (zevende herziene druk 2005), Bijlsma E. e.a. blz. 160-163.

iVTG - Deel: Gynaecologie en obstetrie

Oefenvragen

1. Bij een zwangere vrouw reikt de uterus bij lichamelijk onderzoek tot de navel. De meest waarschijnlijke zwangerschapsduur bij deze bevinding is:

A. 16 weken

B. 24 weken

C. 32 weken

2. Welk micro-organisme is de belangrijkste verwekker van salpingitis?

A. Chlamydia trachomatis

B. Escherichia coli

C. Neisseria gonorrhoeae

D. Ureaplasma urealyticum

3. De gynaecoloog ziet een 25-jarige vrouw, G0P0, in verband met pijn laag links in haar buik. De pijn is sinds een jaar vrijwel altijd aanwezig en verergert tijdens de menstruatie. Haar cyclus is regelmatig. Bij het vrijen is er een diepe dyspareunie. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Cervicale poliepen

B. Endometriose

C. Pelvic inflammatory disease (PID)

D. Submuceus myoom

4. Hoeveel bloedvaten bevat de navelstreng van een pasgeborene in de meerderheid van de gevallen?

A. Twee

B. Drie

C. Vier

5. Een 30-jarige vrouw is zwanger. De amenorroeduur is 7 weken. Zij wordt op de afdeling spoedeisende hulp onderzocht wegens acute heftige buikpijn. Er zijn tekenen van hypovolemische shock. De meest waarschijnlijke verklaring voor dit beeld is:

A. Ectopische zwangerschap

B. Placenta loslating

C. Spontane abortus

6. Bij het vaginale toucher van een barende patiënte wordt de indaling beoordeeld met behulp van de vlakken van Hodge. Het vlak dat door de spinae ischiadicae loopt is:

A. Het eerste vlak van Hodge

B. Het tweede vlak van Hodge

C. Het derde vlak van Hodge

D. Het vierde vlak van Hodge

7. De navelstreng van een pasgeborene bevat een aantal bloedvaten. In de meerderheid van de gevallen betreft het:

A. één vene en één arterie

B. twee venen en één arterie

C. één vene en twee arteriën

D. twee venen en twee arteriën

8. Wat is de meest voorkomende verwekker van salpingitis?

A. Chlamydia trachomatis

B. Escheria coli

C. Humaan papillomavirus (HPV)

D. Neisseria gonorrhoeae

9. Bij een 30-jarige vrouw die aan het bevallen is van haar eerste kind blijkt sprake van een niet vorderende uitdrijving. De gynaecoloog verricht een vaginaal toucher en stelt een ligging van het kind vast die een sectio caesarea noodzakelijk maakt. Het betreft hier een:

A. Aangezichtsligging

B. Achterhoofdsligging

C. Stuitligging

D. Voorhoofdsligging

10. Een 31-jarige vrouw, nullipara, wil graag zwanger worden. Zij heeft de afgelopen 5 jaar 3-maandelijks de ‘prikpil’ gehad. De laatste injectie met dit depotprogestageen was 10 maanden geleden. Zij komt bij de huisarts omdat zij nog steeds niet ongesteld is geworden. Zij heeft een week geleden zelf een zwangerschapstest gedaan en deze was negatief. Ook de huisarts doet een zwangerschapstest in de ochtendurine en deze is ook negatief. Voordat zij met de prikpil begon, had zij een normale menstruatie. Wat is het juiste beleid op dit moment?

A. Bepalen van beta-HCG in het serum

B. Echografie van de genitalia interna

C. Expectatief

D. Verwijzing naar de gynaecoloog voor fertiliteitsonderzoek

11. Het baringskanaal wordt ingedeeld aan de hand van de vlakken van Hodge. Wanneer het achterhoofd (of hoofd in kruinligging) een van deze vlakken gepasseerd is, dan is de grootste omvang van het hoofd door de bekkeningang heen. Dit vlak is:

A. Hodge 1

B. Hodge 2

C. Hodge 3

D. Hodge 4

12. Progesteronproductie is essentieel voor het in stand houden van een zwangerschap. De structuur die rond 12 weken na de conceptie voor deze progesteronproductie zorgt is:

A. De placenta

B. Het corpus luteum

Antwoorden

1. Antwoord B

Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (6egeheel herziene druk 2007), blz. 287.

2. Antwoord A

Salpingitis is het synoniem voor PID, oftewel Pelvic Inflammatory Disease. 60% van de PID’s worden door een SOA (seksueel overdraagbare aandoening) veroorzaakt. In 50% van deze gevallen is de Chlamydia trachomatis de veroorzaker, in 10% Neisseria gonorrhoeae. In 25-50% van de gevallen zou een andere verwekker, bijvoorbeeld de E. Coli maar ook een streptococ en Mycoplasma, de veroorzaker zijn.

Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (zesde herziene druk 2007), Heineman M. e.a., blz. 716. NHG Standaard Pelvic Inflammatory Disease.

3. Antwoord B

Typische klachten passend bij endometriose:

  • Pijn verergerend tijdens menstruatie
  • Chronische pijn in onderbuik
  • Cyclusstoornissen, bijvoorbeeld menorragie (hevig menstrueel bloedverlies)
  • Diepe dyspareunie
  • Infertiliteit als gevolg van verklevingen (kan, is geen typische klacht)

Cervicale poliepen kunnen zeker op deze leeftijd worden gezien, echter zijn deze meestal asymptomatisch, hooguit treden er contact- of intermenstruele bloedingen op. Een zogenaamde PID (pelvic inflammatory disease), letterlijke vertaling een ontsteking in het kleine bekken, is een gevolg van een Seksueel Overdraagbare Aandoening (SOA), bijvoorbeeld Chlamydia, oftewel een micro-organisme wat zich vanuit de vagina naar hoger liggende structuren heeft verspreid. Chronische buikpijn zoals beschreven in bovenstaande casus kan zeker bij een PID passen, echter vertoont een PID geen relatie met de menstruatie, zoals wel het geval is bij bovenstaande casus. Daarnaast kan iemand ontstekingsverschijnselen, zoals koorts, vertonen. Een submuceus myoom kent als typerende symptomen: Intermenstrueel bloedverlies, dysmenorroe en menorragie. De hierboven beschreven dyspareunie past hier niet bij.

Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie, de voortplanting van de mens (zevende geheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 844-851).

4. Antwoord B

Twee arteriae umbilicalis en één vena umbilicalis.

Te vinden in: Practical paedicatrics (zesde editie 2007), Robertson D. e.a., blz. 334.

5. Antwoord A

Een placentaloslating past niet bij bovenstaande symptomen, en past niet bij de termijn waar de zwangerschap zich in bevindt. Een spontane abortus kan buikpijn geven maar daar gaat meestal geen beeld van een hypovolemische shock mee gepaard. Een ectopische zwangerschap, oftewel een extra-uteriene graviditeit (EUG) kan dit acute beeld veroorzaken wanneer bijvoorbeeld de tuba (eileider) knapt. De patiënt zal bleek en met een lage bloeddruk binnen komen en zal met spoed geopereerd moeten worden.

Te vinden in: Junqueira L, e.a., Bew door E. Wisse e.a., Functionele histologie (tiende geheel herziene druk 2004), blz. 602.

6. Antwoord C

Wanneer het derde vlak van Hodge is gepasseerd, is het hoofdje van de baby voorbij het smalste punt en kan theoretisch de partus vaginaal plaats vinden. Wanneer het hoofd vóór vlak drie blijft steken en de partus niet vordert, kan of moet een sectio caesaria worden overwogen.

Te vinden in: Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (vijfde herziene druk 2004), blz. 269.

7. Antwoord C

Twee arteriae umbilicalis en één vena umbilicalis.

Te vinden in: Brande van den J. e.a., Kindergeneeskunde (derde geheel herziene druk vierde oplage 2004), blz. 456.

8. Antwoord A

Salpingitis kenmerkt zich door opstoot- en slingerpijn.

Te vinden in: Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (zesde herziene druk 2007), blz. 443.

9. Antwoord D

Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (7e geheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 351.

10. Antwoord C

Pas 24 maanden na het stoppen van de prikpil is de fertiliteit (en de menstruatiecyclus) bij vrouwen vergelijkbaar met diegenen die OAC of een IUD gebruikten. Het goede beleid is daarom expectatief.

11. Antwoord A

De vlakken van Hodge geven de mate van indaling in het baringskanaal weer. De vlakken van Hodge zijn vier evenwijdige denkbeeldige vlakken. H1 loopt van de bovenrand van de symfysis pubis tot het promontorium van het sacrum en komt overeen met de bekkeningang. H2 loop evenwijdig langs de onderrand van de symfysis pubis. H3 loopt door de spinae ischiadicae en H4 door het uiteinde van het os coccygis. Wanneer de grootste omvang van het hoofd H3 gepasseerd is, zal het bekken geen baringsbelemmering meer vormen.

Te vinden in: Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens, 2007, 6e herz. dr., Blz. 312.

12. Antwoord A

Te vinden in: Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens, 6e herz.dr. 2007, 2e opl. 2008, Blz. 257.

Het corpus luteum zorgt voor progesteronproductie tot ongeveer 10 weken na de conceptie. Hierna wordt het overgenomen door de placenta.

Stamplijst

Weetjes voortplanting
 

Leydig cellen

Testosteron. (vesicula seminalis levert grootste volume)

Sertoli cellen

Sperma

Muller buizen

Eileider, uterus, vagina (XX)

Wolff cellen

Urineleiders (XY)

Baarmoederhalskanker onderzoek

30-60 jaar

Epididymis

Bijbal. opslag zaadcellen

Vesicula seminalis

Zaadblaas. klier wat vocht toevoegt aan spermacellen

Prostaat

Klier. voegt hulpstoffen aan sperma toe. Voorkomt terugstroom sperma

LH

Stimuleert testis tot testosteronproductie

Klinefelter syndroom

47 XXY

Turner syndroom

45 X

Edward syndroom

Trisomie 18

N. Pudendus

Innervatie van bekkenbodemspieren in het perineum

Eisprong

Tot stand als oestrogeenproductie max

Progesteron

Opbouw endometrium na innesteling

Oestrogenen

Klaar maken endometrium voor innesteling. eisprong

24wk zwanger

Uterus reikt navel hoogte

mola hydatidosa

kan ontaarden in chorioncarcinoom

positieve Coombs test

moeder 0 en kind A

Verdieping voortplanting
 

Anatomie

Epididymis, ductus deferens, vesicula seminalis, urethra

Fluor vaginalis

Candida

Symptomen: jeuk!, wit brokkelig, niet-riekend

Diagnostiek: hyfen in KOH, pH <4.5 (zuur)

Behandeling: Miconazol

Bacteriële vaginose

Symptomen: homogeen fluor

Diagnostiek: amine test +, clue-cellen, pH >4.5

Behandeling: self-limiting

Trichomonas infectie

Symptomen: Jeuk, geelgroen fluor, schuimend, soms vbv

Diagnostiek: pH >4.5, leukocytose, flagellaten, protozoa

Behandeling: metronidazol, clindamycine

SOA

Chlamydia

Symptomen: vaak asymptomatisch. Soms fluor/PID bij vrouw. Urethritis/proctitis bij man

Diagnostiek: PCR. Vrouw: vaginale wat, Man: 1e urinestraal/rectumwat

Behandeling: azitromycine, eventueel doxycycline

Gonorroe

Symptomen: soms asymptomatisch. Vrouw: urethritis, cervicitis. Man: urethritis. Eventueel faryngitis.

Diagnostiek: PCR. Vrouw: vaginale wat, Man: 1e urinestraal/rectumwat

Behandeling: ceftriaxon, eventueel ciprofloxaxine

Trichomonas (zie hierboven)

Herpes genitalis

Symptomen: prodromen daarna blaasjes.Vrouw: pijn, dysurie, fluor. Man: urethritis, balantitis.

Oorzaak: HSV type 1 en 2

Diagnostiek: klinisch. Eventueel serologie

Behandeling: valaciclovir

Condylomata acuminata

Symptomen: bloemkoolachtige wratten, rozerood tot grijswit

Oorzaak: HPV

Diagnostiek: klinisch. Eventueel histologie of HPV onderzoek

Behandeling: podofyllotoxine, eventueel imiquimodcreme

Weetjes neonatologie
 

Geboorte

  • Pre terme: <37wk / <259 dg

  • Zeer pre terme <32 wk

  • Extreem preterme <28wk

  • A terme: 37-41 wk / 259-293 dg

  • Post terme: >41 wk

Colostrum

1e dagen moedermelk

eisen neonaat

<24u mictie, <48 uur meconium lozing

Suppletie naast borstvoeding

Week 2 t/m 3e maanden: Vit K (dag 8), Vit D (dag 14) en eventueel ijzer

Gewicht neonaat

Gemiddeld 3500 (jongen), 3350 (meisje). Per week 150gr erbij.

Gewichtsverlies

Tot 10% verlies eerste dagen is acceptabel

Coeliakie

Symptomen: bolle buik & platte billen

Cyanose

4x T’s. Tetralogie v Fallot, Transpositie grote vaten, Tricus spidalis, Truncus arteriosus/open botalli

Fontanel

Intrekking = uitdroging

Bolling = intracraniële druk

ALTE

Apparent life-threatening event

Trommelvliezen

Rood = reactief

Pral/Bomberend = OMA

Dof = effusie

Ziekte v Hirschsprung

Distaal colon bevat geen ganglioncellen: geen innervatie, strictuur + proximale dilatatie.

Koemelkeiwit allergie

IgE-gemedieerde allergische reactie tegen 1 of meer koemelkeiwtifracties in kunstvoeding. Diagnostiek: eliminatie provocatietest

Pylorushypetrofie

Hypertrofie van m. Circ en longitudinale vd pylorus en distale antrum, obstructie maaguitgang, projectiel braken en failure to thrive

Moro reflex

Schrikreactie armen en benen spreiden en vervolgt door omhels beweging

Galant reflex

Heup 45 gr exorotatie bij prikkeling ruggengraad ipsilateraal

Serotiniteit

2wk na verwachte bevallingsdatum nog geen bevalling

Verdieping neonatologie
 

APGAR score

Op 1, 5 en 10 min na geboorte. 10 is beste

  • Hartactie (pulse)

  • Ademhaling (respiratory)

  • Spiertonus (activity)

  • Kleur huid (appearance)

  • Reactiviteit (grimas)

Kinderaaandoening

Coarctatio aortae

Definitie: Vernauwing aorta dat toevoer v onderste lichaamsdeel belemmerd

Symptomen: LV zet meer kracht want weerstand in aorta hoog  RR hoog aan armen, pulsaties lies laag

Behandeling: ductus Botalli sluiting uitstellen middels medicatie op 2e-3e jaar chirurgische correctie

Persisterende ductus botalli:

Normaliter: na geboorte gaan longen open, dus minder weerstand waardoor weerstand in art systeem omhoog en druk in LA omhoog, foramen dicht. O2 rijk bloed vanaf de aorta door ductus. O2 remt prostaglandinesynthese, ductus dicht.

Prematuren: longen onvolgroeid dus O2 is nog laag en blijft ductus langer open.

Tetralogie v fallot:

VSD, pulmonale stenose, overrijdende scheve aorta, hypertrofie rechter ventrikel

Ventrikelseptumdefect:

Definitie: O2 rijk bloed tijdens systole naar RV. Pulmonalisklep is open dus toegang tot longen.

Druk in longen omhoog, hydrostatische druk omhoog, collaps longblaasjes.

Symptomen: kreunen (glottis dicht), PIP in blaasjes, tegen gaan van collaps, tachycardie, gewicht omlaag, spugen , zweten, intrekkingen

Behandeling: diuretica, ACE-remmer (weerstand in aorta omlaag), eventueel chirurgisch hechten

Atrium Septum defect

Definitie: RA en RV dilatatie tijdens diastole. Druk in longen omhoog, minder erg dan VSD.

Symptomen: weinig/geen

Gevolg: irreversibele pulmonale hypertrofie en/of ritmestoornissen

Behandeling: vaak spontaan, eventueel op 4e-5e jaar chirurgisch parapluutje via endovasculaire toegang

Hielprikscreening

In 1e week (liefst dag 4)

  • Fenylketonurie (PKU)

  • Congenitale hypothyreoidie (CHT)

  • Adrenogenitaal syndroom (AGS)

Tanner stadia

Meisje (MPA):

Borstontwikkeling vanaf 8 jaar (gem 10.5 jaar)

Menarche gem 13 jaar

Piek groei 11.5 jaar

Jongen (GPA):

Groeitestikels (9.8-13.4 jaar) middels kralenketting

Piekgroei testis volume 12 ml (14 jaar)

Hyperbilirubine

Definitie: >80-120umol/l

<24 geel is alarm. Vaak ongeconjugeerd bij hemolyse. (cave infectie)

24u-3wk geel: vaak fysiologisch

>3wk geel: zowel geconjugeerd/ongeconjugeerd

Oorzaak: overproductie stoornis, conjugatie stoornis, uitscheidingsstoornis

diagnostiek: volledig lab eventueel urinetest op galactosemie, hielprik

behandeling: Fototherapie: breekt ongeconjugeerd bilirubine af. + vocht optimaliseren + eventueel wisseltransfusie

Voorkom kernicterus (ongeconjugeerd in basale ganglia en nuclea)

Spraak en taalontwikkeling

  • 0-2 maanden huilen

  • 2-4 maanden vocaliseren

  • 4-8 maanden brabbelen

  • 8-12 maanden sociaal/reactief brabbelen

  • 2-3 jaar 3-woord zinnen, begrip, eenvoudige opdrachten

iVTG - Deel: Huisartsgeneeskunde

1. Een vrouw van 20 jaar oud heeft veel last van acne in haar gezicht. Zij wil er graag vanaf en wil er nu iets voor hebben. Bij onderzoek blijkt zij inderdaad een aantal ontsierende papels en pustels in haar gezicht te hebben. Naast de niet-medicamenteuze adviezen is het geneesmiddel van eerste keus:

A. Antibiotica lokaal: Clindamycine of erytromycine

B. Antibiotica oraal: Doxycycline

C. Benzoylperoxide of retinoïde lokaal

D. Isotretinoïne oraal

2. Een huisarts ziet een man van 25 jaar met hoesten en sinds twee dagen koorts. Welk van de onderstaande bevindingen rechtvaardigt een snelle doorverwijzing naar een longarts het meest?

A. Intrekkingen van de thorax bij ademen

B. Piepende ademhaling

C. 40 graden Celcius koorts

D. Een verlengd expirium

3. Het afkappunt voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus aan de hand van de nuchtere veneuze plasmaglucose ligt het dichtst bij:

A. 6.1 mmol/L

B. 6.9 mmol/L

C. 7.8 mmol/L

D. 11.0 mmol/L

4. Een 31-jarige vrouw die 30 weken zwanger is, bezoekt haar huisarts omdat zij sedert een dag frequente aandrang en pijn bij het plassen heeft. Zij voelt zich niet koortsig; haar temperatuur is 37.2 graden Celsius, axillair gemeten. Onderzoek van de urine met een teststrip op leukocyten en nitriet is voor beiden positief. Wat is de meest geschikte antimicrobiële therapie?

A. Amoxicilline

B. Cefuroxim

C. Nitrofurantoïne

D. Trimethoprim

5. Op het ochtendspreekuur ziet de huisarts een vrouw van 45 jaar oud die klaagt over moeheid, tintelingen aan de handen en een zwaar gevoel in de benen. Er zijn geen aanwijzingen voor chronische infectie of maligniteiten. De huisarts vermoedt alchoholmisbruik (foetor ex ore van patiënte). De huisarts doet bloedonderzoek: Hb 7.1 mmol/L (verlaagd), MCV 113 fl (verhoogd). Welke vorm van anemie is het meest waarschijnlijk?

A. Anemie door vitamine-B12-deficiëntie

B. Aplastische anemie

C. Thalassemie

D. Ijzergebreksanemie

6. Bij een vrouw met klachten van vaginale afscheiding worden de volgende bevindingen gedaan: homogene fluor, pH van de fluor >4.5, positieve aminetest en cluecellen in het fysiologisch-zoutpreparaat. Wat is op basis van deze gegevens de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Bacteriële vaginose

B. Candida-infectie

C. Chlamydia-infectie

D. Trichomonasinfectie

7. Een jongen van 9 jaar heeft acute keelpijn en 39 graden koorts op basis van een keelontsteking. In de voorgeschiedenis van de jongen komen geen ernstige of chronische aandoeningen voor. De meest waarschijnlijke oorzaak is in dit geval:

A. Bacterieel

B. Viraal

8. Een voorheen gezonde 65-jarige man komt samen met zijn vrouw bij de huisarts. Zij maakt zich zorgen over haar man, die al meerdere keren de weg naar huis niet meer terug kon vinden. Meneer wordt prikkelbaar als hij daarop wordt aangesproken. Oriënterend neurologisch onderzoek wijst op stoornissen in het kortetermijngeheugen en in de ruimtelijke oriëntatie. Welke van de onderstaande diagnosen is het meest waarschijnlijk?

A. Delier

B. Goedaardige ouderdomsvergeetachtigheid

C. Ziekte van Alzheimer

D. Ziekte van Parkinson

9. Aan waterpokken en gordelroos ligt een infectie met hetzelfde virus ten grondslag. Het betreft het:

A. Epstein-barrvirus

B. Herpes Simplexvirus

C. Human parvovirus

D. Varicella Zostervirus

10. Een 25-jarige man meldt zich op het spreekuur van de huisarts. Hij heeft sinds enkele dagen pijn in de onderrug. Hij kan hiervoor geen duidelijk uitlokkend moment bedenken. Wanneer de huisarts vraagt naar sporten vertelt hij dat hij een week geleden weer is begonnen met voetballen in teamverband. De pijn trekt niet verder dan zijn linker bil. Bukken is pijnlijk, maar lopen gaat goed. Bij lichamelijk onderzoek is er sprake van pijn en stijfheid laag lumbaal bij het bukken. De proef van Lasègue is negatief. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Coxartrose

B. Ziekte van Bechterew

C. Aspecifieke lage rugpijn

D. Lumbosacraal radiculair syndroom

11. Een 40-jarige man bezoekt het spreekuur van de arts in verband met hevige pijn in de rechterknie. De man voelt zich beroerd en heeft een temperatuur van 38.9 graden Celsius. De knie is rood en warm en de huid rondom de knie vertoont enkele kleine gele crustae. De arts denkt aan een septische artritis en wil de knie puncteren. Een contra-indicatie voor het puncteren van de knie is in dit geval de:

A. Crustae op de huid

B. Hevige pijn

C. Koorts

12. Op het spreekuur bij de huisarts komt een vrouw met haar 7-jarig zoontje. Hij is bekend met inspanningsastma en gebruikt hiervoor zo nodig een kortwerkend β2-sympaticomimeticum via een poederinhalator. De laatste maanden treden de benauwdheid en de piepende ademhaling steeds vaker op, ook zonder lichamelijke inspanning. Hij heeft er nu bijna dagelijks last van en gebruikt het β2-sympaticomimeticum ook dagelijks. Welk beleid is nu geïndiceerd? Onderhoudsbehandeling met een

A. Anticholinergicum

B. Inhalatiecorticosteroïd

C. Kortwerkend β2-sympaticomimeticum

D. Langwerkend β2-sympaticomimeticum

13. Een 13-jarig meisje is bij de huisarts bekend met allergisch astma. Zij gebruikt zo nodig alleen een kortwerkend β2-sympaticomimeticum. Sinds de overgang van de lagere naar de middelbare school heeft ze meerdere malen per week astmatische klachten en is meerdere nachten per week kortademig. Welk medicament moet volgens de huidige Nederlandse richtlijnen worden toegevoegd?

A. Antihistaminicum

B. Inhalatiecorticosteroïd

C. Langwerkend β2-sympaticomimeticum

D. Xanthinederivaat

14. Een 24-jarige vrouw heeft een mono-artritis van een kniegewricht in aansluiting op een doorgemaakte urineweginfectie. Onderzoek van het gewrichtspunctaat van de knie toont een verhoogd leukocytenaantal, geen uraatkristallen en geen micro-organismen. Wat is in deze situatie de beste behandeling?

A. Een antibioticakuur

B. Colchicine

C. Diclofenac

D. Methotrexaat

15. Een patiënte met type 2 Diabetes Mellitus komt op het spreekuur. Zij heeft pas kort diabetes. Haar BMI is veel te hoog (35kg/m2). Zij heeft al leefstijladvies gekregen maar gebruikt nog geen medicijnen. Haar bloedsuikerconcentratie is veel te hoog. Welke therapie is nu geïndiceerd?

A. Insuline

B. Metformine

C. Sulfonylureumderivaat

16. Een 58-jarige vrouw meldt tijdens periodieke controle van haar type 2-diabetes dat zij regelmatig last heeft van hypoglykemieën. Op aanraden van een vriendin is zij onlangs begonnen met een koolhydraatarm dieet. Zij gebruikt de volgende medicijnen: gliclazide, metformine en atenolol. Wat is in dit geval het beste beleid om haar risico op hypoglykemieën te verminderen? Dat is staken van:

A. Atenolol

B. Gliclazide

C. Het koolhydraatarm dieet

D. Metformine

17. De huisarts ziet een driejarige jongen met huidafwijkingen in de elleboogplooien en knieholten, gekenmerkt door erytheem, vesiculae, crustae, squamae en lichenificatie. Er zijn wat krabeffecten waarneembaar. Er zijn geen duidelijke uitlokkende factoren, hoewel het vaker wassen met zeep de huidafwijkingen juist erger lijkt te maken. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Constitutioneel eczeem

B. Dermatomycosis corporis

C. Psoriasis vulgaris

D. Scabiës crustosa

18. De meest voorkomende verwekker van een cystitis (blaasontsteking) in de huisartsenpraktijk is:

A. Escherichia coli

B. Proteus mirabilis

C. Trichomonas vaginalis

D. Klebsiella species

Antwoorden

1. Antwoord C

Bij overwegende aanwezigheid van papels en pustels wordt benzoylperoxide boven retinoïde lokaal aanbevolen. Echter wanneer er juist veel comedonen worden gezien, dan is retinoïde lokaal wel het middel van eerste keus. Stap twee in de behandeling is de lokale antibiotica. Daarna volgt de orale antibiotica in de vorm van Doxycycline. Het laatste middel is isotretinoïne oraal en wordt als laatste optie gegeven, dankzij de hevige bijwerkingen die het middel kent maar ook de grote teratogeniteit. Daarom moet, als de huisarts isotretinoïne oraal voorschrijft, hij/zij er zeker van zijn dat patiënte niet zwanger is of kan worden. Behandeling middels isotretinoïne gebeurt zelden door de huisarts zelf, vaak wordt de patiënt doorverwezen naar een dermatoloog.

Te vinden in: NHG-Standaarden voor de huisarts (2009), Wiersma T. e.a., blz. 843.

2. Antwoord A

Alarmsymptomen zoals beschreven in de NHG-standaard zijn: Ernstig ziek zijn (combinatie koorts, tachypneu, verwardheid/sufheid), ernstige dyspneu, hemoptoë (bloed ophoesten) en pijn vastzittend aan de ademhaling (kan duiden op een longembolie). Bovenstaande patiënt wordt niet omschreven als een ernstig zieke patiënt. Wel vertoont hij ernstige dyspneu, te zien aan het intrekken van de thorax bij ademen, wat een directe doorverwijzing rechtvaardigt.

Te vinden in: Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a., blz. 318. NHG Standaard Acuut Hoesten.

3. Antwoord B

Voorwaarden voor het stellen van de diagnose Diabetes Mellitus Type 2 zijn of twee maal op twee verschillende dagen gemeten nuchtere veneuze plasmaglucosespiegel > 7.0 mmol/L, óf éénmalig gemeten 11.0 mmol/L in combinatie met klachten van een hyperglycemie. Klachten waarmee de patiënt meestal naar de huisarts gaat zijn onder andere polyurie, dorst, vermagering en recidiverende urineweginfecties.

Te vinden in: NHG Standaarden voor de huisarts, Diabetes Mellitus type 2.

4. Antwoord C

De nitriettest is positief, dus er is sprake van een urineweginfectie. Omdat zwangeren in de risicogroep vallen behandel je deze groep altijd met antibiotica vanwege het risico op weefselinvasie. Op dit moment heeft patiënte met haar temperatuur nog geen teken van weefselinvasie. In dat geval behandel je als eerste keus met nitrofurantoïne en als tweede keus amoxicilline/clavulaanzuur. Daarnaast neem je bij zwangeren met een urineweginfectie altijd een urinekweek af op GBS. Indien deze positief is, is dit namelijk een indicatie tot het intraveneus toedienen van antibiotica tijdens de partus. Wanneer het een zwangere mét tekenen van weefselinvasie was geweest, dan had je haar meteen doorverwezen naar de specialist.

Te vinden in: NHG-standaard urineweginfecties.

5. Antwoord A

Referentiewaarden Hb: Mannen 8.5-11.0 mmol/L, vrouwen 7.5-10.0 mmol/L. MCV < 80 = microcytaire anemie, MCV 80-100 = normocytaire anemie, MCV > 100 = macrocytaire anemie. Een ijzergebreksanemie is altijd microcytair. Een thalassemie bij de hierboven beschreven patiënte is zeer onwaarschijnlijk, niet alleen gezien de leeftijd maar daarnaast ook het ontbreken van een belaste familieanamnese hiervoor. Het alcoholgebruik van patiënte moet je al op het spoor zetten van een vitamine –B12-deficiëntie, evenals patiënte zich bijvoorbeeld had gepresenteerd als een enthousiaste veganist. Aplastische anemie is dan de minst waarschijnlijke optie gezien het zeer zeldzame voorkomen hiervan. Kortom, een anemie door vitamine-B12-deficiëntie is meest waarschijnlijk het geval.

Te vinden in: NHG Standaard Anemie voor de huisarts.

6. Antwoord A

Candida:

  • Jeuk, irritatie

  • Witte, niet-riekende afscheiding

  • Brokkelige witte fluor

  • Bij LO: Rode geïrriteerde vagina/vulvawand

  • KOH-preparaat toont (pseudo-) hyfen van Candida Albicans

Bacteriële vaginose:

  • Homogene fluor

  • pH fluor > 4.5 (normaal 4 – 4.5)

  • positieve aminetest (deze is positief bij ruiken van een rotte visgeur na toevoeging aan druppel KOH)

  • Clue-cellen in het fysiologisch-zoutpreparaat

Chlamydia:

  • Positieve test bij PCR diagnostiek (hetzelfde geldt voor Gonorrhoe

Trichomonas:

  • Jeuk

  • Geelgroene fluor

  • Rode vaginawand

  • pH > 4.5

  • Leukocytose

  • Fysiologisch-zoutpreparaat toont flagellaten oftewel Trichomonaden

  • Positieve kweek (moet op dag van afname in laboratorium worden getest)

Te vinden in: NVOG Richtlijnen. http://www.nvog.nl, blz. Fluor Vaginalis, bekijk ook de NHG Standaard Fluor Vaginalis.

7. Antwoord B

Niets in bovenstaand verhaal duidt op een bacteriële infectie. Stel de jongen had witte stippen/beslag op zijn tonsillen gehad, had dat geduid op een bacteriële infectie. Daarnaast komt uit dit verhaal niet naar voren dat hij heel erg ziek is los van zijn koorts van 39 graden, wat ook kan duiden op een bacteriële infectie.

Te vinden in: Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleem oplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a., blz. 164.

8. Antwoord C

Te vinden in: NHG Standaard voor de huisarts (2009) Wiersma T. e.a., blz. 498-499.

9. Antwoord D

Het Epstein-barrvirus is de bekende veroorzaker van de ziekte van Pfeiffer, oftewel mononucleosis infectiosa. Het Herpes Simplexvirus (HSV) is de verwekker van de koortslip, maar ook van genitale herpes. Type 1 HSV veroorzaakt de koortslip maar bijvoorbeeld ook keratitis herpetica. Type 2 HSV is hoofdverantwoordelijk voor herpes genitalis. Het humane Parvovirus is het micro-organisme wat de vijfde ziekte (‘slapped cheecks’) veroorzaakt.

Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn (achtste geheel herziene druk 2009), Sillevis Smitt J.H. e.a., blz. 348.

10. Antwoord C

De jonge leeftijd past niet bij coxartrose. De leeftijd past daarentegen wel bij de ziekte van Bechterew, evenals de klachtenpresentatie, echter is dit niet de meest waarschijnlijke diagnose, maar 1 die je in je achterhoofd moet houden wanneer de klachten aanhouden met stijfheid voorop. Het lumbosacraal radiculair syndroom typeert zich door een positieve test van Lasègue, waar in bovenstaande casus geen sprake van is.
NHG standaard lumbosacraal radiculair syndroom, T.O.H. de Jongh et al. Diagnostiek van alledaagse klachten, derde herziene druk, 2011. Hoofdstuk 52: Rugpijn, lage; blz. 683.

11. Antwoord A

Te vinden in: Handboek verrichtingen in de huisartspraktijk, A. Goudwaard et al, 2009, blz. 281.

12. Antwoord B

De eerste stap in behandeling van astma bij kinderen is het zo nodig toedienen van een short-acting beta-agonist (SABA), bijvoorbeeld salbutamol. Wanneer dit >3 keer per wordt gebruikt, dan is toevoeging van een inhalatiecorticosteroïd de volgende stap (zoals budesonide).

Te vinden in: NHG standaard: Astma bij kinderen.

13. Antwoord B

Zie vraag 12.

14. Antwoord C

De afwezigheid van uraatkristallen maakt jicht onwaarschijnlijk, dus valt behandeling met colchicine af. Een antibioticakuur gaat bij afwezigheid van micro-organismen ook de artritis niet tegen. Methotrexaat is een latere stap wanneer er sprake is van polyartritis, geen mono-artritis. Zie de NHG-standaard.

Te vinden in: NHG Standaard Artritis.

15. Antwoord B

Stappenplan diabetes mellitus type II: leefstijladviezen – metformine – SU-derivaat – insuline.

Te vinden in: NHG standaard Diabetes Mellitus type 2

16. Antwoord B

Allereerst in de behandeling van Diabetes komen educatie en leefstijladviezen. Het medicamenteuze stappenplan wat wordt toegepast wanneer de bloedsuikers niet goed te reguleren blijken is als volgt: Stap 1: Metformine. Stap 2: Toevoeging sulfonylureumderivaat (gliclazide). Stap 3: Insuline toevoegen. Ook voor het weer afbouwen van medicatie wordt dit stappenplan gevolgd, maar dan van stap 3 naar 2 naar 1.

Te vinden in: NHG standaard Diabetes Mellitus type 2, Kumar & Clark’s clinical medicine (8eeditie 2012), Kumar P. e.a. blz. 1010-1013.

17. Antwoord A

De leeftijd en de lokalisatie van de plekken zijn in dit verhaal kenmerkend voor constitutioneel eczeem.

Te vinden in: NHG standaard Eczeem.

18. Antwoord A

E. coli is onderdeel van de normale fecale flora. Via het epitheel van de urinewegen kan het opstijgen en de blaas koloniseren. Andere micro-organismen afkomstig uit de normale fecale flora, zoals Klebsiella en Proteus, kunnen ook urineweginfecties veroorzaken. Dit gebeurt echter minder vaak dan E. Coli. Trichomonas vaginalis veroorzaakt vooral vaginitis.

Te vinden in: Jongh de T. e.a., Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (2e herz. dr. 2005), Blz. 528.

Stamplijst

Weetjes longen

 

ACE-remmers:

1-20% van de hoestklachten

Anatomische shunt longen

Flow vanuit de a. bronchiales naar de vena pulmonales

Astma medicatie

Bètamimeticum en eventueel inhalatiecorticosteroïd

Celademhaling

In mitochondriën

Clemastine

Anti- histamine (werkt versuffend)

Ipratropiumbromide

Antagonisme van muscarinereceptor. COPD en astma behandeling

Hartafdruk long

Op lobus superior

Q-koorts

Gramnegatieve coxiella burnetii (zoönose)

Surfactans

Productie door type II pneumocyten; vergroot contractie long

Penumonectomie

Intercostaal ruimte 5 (drain), intercostaal ruimte 2 (naald, pneumothorax)

Tuberculose

Vaak in longtoppen

Algemeen:

 

Intima

Bevat geen zenuwcel, wel endotheel, glad spiercel, fibroblast

Verdachte lymfeklier

Supraclaviculair, hard, pijnloos (verdenking maag carcinoom hoog)

Heparine

Activeert antitrombine (langzamere stolling)

CML

Translocatie 9, 22 = Philadelphia

Sarcomen

Metastaseren hematogeen

Vit K afhankelijke stollingsfactoren

1972 (2, 7, 9, 10)

onderkoeling

vertraagd de stolling

Ijzer

best opgenomen in duodenum

B-lymfocyten

Hormonale afweer

T-lymfocyten

Cellulaire afweer

Verdieping hematologie:

 

Hemofilie

Definitie: erfelijke stollingsstoornis

A= deficiëntie VIII ( (80%) (x-linked)
B= deficiëntie IX (x-linked)

C= deficiëntie XI (autosomaal)

Behandeling: toediening van ontbrekende stollingsfactor per injectie

Huishouding

Extracellulair = meeste Na

Intracellulair= meeste K

Multipele myeloom

Definitie: ziekte van Kahler

Oorzaak: maligne woekering van plasmacellen vooral in beenmerg. Bepaalde immunoglobulines.

Symptomen: moe, anemie (gedrang van andere bloedcellen), infecties, Bence-Jones proteïnurie (lichte ketens/immunoglobinen in urine), botpijn.(osteolytische schade), hypercalciëmie, nierfunctiestoornis

Diagnostiek: beenmergpunctie op immunoglobulines

Behandeling: chemotherapie, radiotherapie

Ziekte van Wilson

Definitie: koperstapelingsziekte

Oorzaak: gen defect chr.13, koper niet uitgescheiden via gal, stapelt in organen

Symptomen: vaak Spaanse. Lage ceruloplasmine

Diagnostiek: ceruloplasmine in bloed, leverbiopt

Behandeling: Koperarm dieet en chelerende middelen

Pernicieuze anemie

Definitie: Bloedarmoede, macrocytair MCV

Oorzaak: te weinig productie van intrinsic factor (in maag)  tekort aan Vit B12 opname (door ileum)

Symptomen: moe, depressie, gewricht-/zenuwklachten

Behandeling: Vit B12 injectie, 1x in 8wk 1000mcg

 

Bloedgroepen

Bloedgroep 0 kan je aan iedereen doneren

Antigeen A Antigeen B geen A ontvangen geen B ontvangen

0 X X

A X X

B X X

AB X X

Rhesus D (belangrijk in zwangerschap)

Wanner moeder – en 1e kind +, maakt moeder antistoffen. Probleem bij volgende zwangerschap, want antistoffen gaan naar foetus.

Weetjes bewegen:

 

spondylolisthesis

Afschuiven van wervel naar ventraal

Klapvoet

N. Peroneus profundus (m. Tibialis anterior, alle flexoren van de tenen)

Colchicine

Remt migratie granulocyten en leukocyten (jicht medicatie)

Behcet syndroom

Aften in mond, genitaal, iritis

Laseque test

Positief bij zenuwwortellaesie

Kanalen van Haver

Zorgen voor voeding van botcellen

Haemarthrose knie

Meestal schade voorste kruisband

Horner syndroom

Miosis (kleine pupil), ptosis (afhangend ooglid), anhidrose (geen zweetsecretie)

Monteggia

Ulnarisbreuk met radiuskopdisocatie

Somatische zst

Innerveert spiervezels en skeletspieren

Myocard

Dwarsgestreept spierweefsel

Verdieping bewegen:

 

Pols fractuur

Colles; extra-articulair, naar dorsaal en radiair (meest voorkomend, vooruit vallen)

Barton: intra-articulair, naar dorsaal en radiair

Smith: extra-articulair, naar volair (achteruit vallen)

Jicht

Definitie: pijnlijke reumatische ontsteking

Oorzaak: gekristalliseerd urinezuur in gewricht, vaak distaal, koude omgeving

Symptomen; plots, rood, zwelling, pijn, warmte, functiebeperking, tophi

Diagnostiek: 60% grote teen

Behandeling: diclofenac, colchicine (acute fase), alluperinol (chron)

Calciumhuishouding

PTH verhoogt calciumconcentratie (terugresorptie in nieren en stim osteoclasten)

Vitamine D remt PTH, verhoogt de calciumabsorptie in darm

Cacitonine: verlaagt de calciumconcentratie (remt nierresorptie, remt osteoclasten, remt absorptie in darm)

Spiercontractie

Rust: myosine kop zit vast aan actine filament

Vrij ATP bindt myosine kop en de kop laat los en verschuift (contractie)

Kop bindt opnieuw actine filament, waardoor het hele complex verschuift

Weetjes medicatie:

 

cefuroxim

gevoelig Staphylococcus aureus (meticilline-gevoelig), Streptococcus pyogenes

Metronidazol (flagyl)

Geen antimicrobiële werkingen. Gevoelig: niet–obligaat aerobe gram–positieve micro–organismen, Bacteroides fragilis, Clostridium difficile, Clostridium perfringens,

Miconazol

Vaginale candida

Hydrochloortiazide

Jicht risico

Sensitiviteit

Van alle zieken wie had positieve test. A/A+C

Specificiteit

Van alle gezonde wie had negatieve test. D/D+B

Algemeen:

 

UWI

Oorzaak: 90% E. Coli

Ongecompliceerd: nitrofurantoïne

Zwangerschap: nitrofurantoïne 7dg

Zwangerschap + weefselinvasie of vlak voor partus: amoxicilline-clavulaanzuur

Gecompliceerd; koorts, weefselinvasie: amoxicilline-clavulaanzuur

Oorzaak urinewegsteen: proteus mirabilis

Clostridium difficile

Definitie: Bacterie. 50% onderdeel normaal darmflora.

Oorzaak: verblijf in ziekenhuis / AB gebruik / immuunsysteem – dan ziek

Symptomen: pseudomembraneuze collitis, diarree, buikpijn, koorts

Behandeling: stop AB + contact isolatie. Start eventueel metronidazol

Operant conditionering

Definitie: leerproces door bekrachtigen of straffen na respons

Positief bekrachtigen = aanbieden pos prikken (snoep, speelgoed)

Negatief bekrachtigen = achterhouden / stoppen van neg prikkel (stop lawaai)

Pos straffen = toedienen van neg prikkel (slaan, schelden)

Neg straffen = onthouden van pos prikkel (eten)

Klassiek conditionering

Definitie: leerproces door conditionele stimulus (CS) te laten volgen door conditionele stimulus (UCS).

iVTG - Deel: Interne Geneeskunde

Oefenvragen

1. Septische- of bacteriële artritis is een ernstig ziektebeeld. Bij volwassenen is de meest voorkomende verwekker van een septische artritis:

A. Borrelia burgdorferi

B. Neisseria gonorrhoea

C. Staphylococcus aureus

D. Streptococcus pyogenes

2. Zwarte ontlasting op basis van een maagbloeding heet:

A. Diarrhea gastricum

B. Haematemesis

C. Haematocolon

D. Melaena

3. Diabetes Mellitus is een ziekte waarbij schade gezien wordt in weefsels van vele organen. In welk weefsel wordt microscopisch GEEN schade gezien?

A. De exocriene klieren van de pancreas

B. De glomeruli van de nieren

C. De perifere zenuwtakken in de benen

D. De retinale bloedvaten van het oog.

4. Op de SEH meldt zich een 16-jarige jongen die na een flinke val ernstige ademhalingsproblemen heeft. Aan de rechterzijde staat de thoraxwand in maximale inspiratiestand, er is een hypersonore percussietoon, het ademgeruis is opgeheven, en er is veneuze stuwing in de hals. Wat is nu het eerste aangewezen beleid?

A. Bronchoscopie

B. Decompressie rechter hemithorax

C. CT-thorax

D. X-thorax

5. Er zijn obstructieve en restrictieve ademhalingsstoornissen. De ademhalingsstoornis is het vaakst obstructief bij:

A. Acute respiratory distress syndrome (ARDS)

B. Asbestosis

C. Emfyseem

D. Sarcoïdose

6. Een 70-jarige man wordt rectaal getoucheerd vanwege een verdenking op benigne prostaathypertrofie (BPH). Hierbij wordt een onregelmatig gevormde prostaat gevoeld die niet pijnlijk is, plaatselijk zeer vast aanvoelt en aan alle zijden goed af te grenzen is van de omgeving. Deze bevindingen ondersteunen de diagnose BPH.

A. Juist

B. Onjuist

7. Coumarinen remmen de synthese van stollingsfactoren door antagonisme van vitamine. Welke vitamine?

A. B

B. C

C. K

8. Bij ijzergebrek kan zich een bloedarmoede ontwikkelen. Deze heeft een kenmerkende morfologie, namelijk:

A. Microcytair

B. Normocytair

C. Macrocytair

9. Een man van 24 jaar overlijdt plotseling tijdens het joggen. Onder de werkdiagnose ‘acute hartdood’ wordt obductie verricht. Welke bevinding is bij deze patiënt het meest waarschijnlijk?

A. Acuut myocardinfarct

B. Hypertrofe cardiomyopathie

C. Thoracaal aorta aneurysma

D. Virale myocarditis

10. Een meisje van 18 maanden is via de jeugdgezondheidszorg verwezen naar de kinderarts. Dit in verband met het achterblijven van de groei, terwijl ze goed eet. Opvallend bij het lichamelijk onderzoek is een bolle buik en een droge schilferende huid. Haar lengte en gewicht zitten op -1 SD. De kinderarts vermoedt de diagnose coeliakie en laat een gastroduodenoscopie met biopten verrichten. Welke afwijking bevestigt de diagnose?

A. Adenomateuze poliepen

B. Dysplasie

C. Pseudomembraneuze plaques

D. Ulcera

E. Vlokatrofie

11. Welk hormoon stimuleert de testis tot productie van testosteron?

A. FSH

B. HCG

C. Inhibine

D. LH

12. Een tekort aan het hormoon leptine resulteert in:

A. Gewichtsafname

B. Gewichtstoename

13. In de testis wordt testosteron geproduceerd door:

A. Muller-cellen

B. Leydig-cellen

C. Sertoli-cellen

D. Wolff-cellen

14. Feces zijn meestal bruin van kleur. Dat komt door aanwezigheid van:

A. Bilirubine

B. Biliverdine

C. Haem

D. Urobiline

15. Wat is de meest voorkomende oorzaak van anemie in patiënten met coeliakie?

A. Foliumzuur deficiëntie

B. Hemolyse

C. Tekort aan intrinsic factor

D. Vitamine B12 deficiëntie

16. Welke pijn past het beste bij een klassieke appendicitis?

A. Pariëtale pijn, gevolgd door viscerale pijn

B. Viscerale pijn, gevolgd door pariëtale pijn

C. Enkel pariëtale pijn

D. Enkel viscerale pijn

17. De term struma (Engels: goitre) betekent:

A. Algehele vergroting van de schildklier

B. Hyperfunctie van de schildklier

C. Solitaire nodus van de schildklier

D. Zwelling in de hals

18. Een patiënte die coumarine gebruikt heeft een doorgeschoten INR zonder teken van bloeding. Welk van de volgende middelen is eerste keus om het effect van coumarine te couperen?

A. Ciclocapronzuur

B. Protamine

C. Vitamine K

19. Een 70-jarige Vietnamese vrouw heeft levercirrose. Ze is bang voor het ontstaan van een levercarcinoom. Met welke van de onderstaande methoden kan bij haar het ontstaan van zo’n tumor het beste vastgesteld worden? Regelmatige controle van het:

A. Alkalisch fosfatase (AF)

B. α1-foetoproteïne (AFP)

C. Carcino-embryonale antigeen (CEA)

D. Kankerantigeen 125 (CA-125)

20. Bij oudere mensen kan men, ter voorkoming van bijwerkingen, geneesmiddelen het beste lager doseren dan bij jongere mensen. Waarom is dat? Omdat in het algemeen bij oudere mensen ten opzichte van jongeren:

A. De compliance met betrekking tot inname lager is

B. De gastro-intestinale opname hoger is

C. De receptorgevoeligheid hoger is

D. De renale excretie lager is

21. Bij een huisarts komt een 56-jarige vrouw, die last heeft van ‘dode vingers’. Ze had wel vaker dat bij extreme kou een vinger helemaal ‘dood’ en wit werd, maar sinds een paar maanden trekt uit drie vingers van beide handen al het bloed weg, als ze in aanraking komt met kou, zelfs al als ze haar handen onder de koude kraan houdt. Deze klachten krijgt ze nu ook aan haar tenen. Er wordt aanvullend onderzoek gedaan, om de onderliggende oorzaak op te sporen. Welke ziekte kan dit fenomeen veroorzaken?

A. Sarcoïdose

B. Systemische lupus erythematodes (SLE)

C. Ziekte van Marfan

D. Ziekte van Bechterew

22. Een 26-jarige vrouw heeft last van malaise, vermoeidheid en pijn in haar rechterknie en linker pols. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat ze een erytheem op haar wangen en neusbrug heeft. Bij navraag blijkt dit toe te nemen na blootstelling aan zonlicht. Het laboratoriumonderzoek toont een trombocytopenie en de antinucleaire antistoffen (ANA) en anti-ds-DNA zijn beiden sterk verhoogd aanwezig in het serum. Wat is nu de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Granulomatose met polyangiitis (ziekte van Wegener)

B. Reumatoïde artritis

C. Sarcoïdose

D. Systemische lupus erythematodus (SLE)

23. De huisarts onderzoekt de longen van een 50-jarige man wegens benauwdheid. Bij inspectie is hij tachypnoeïsch. Bij palpatie is de stemfremitus rechtsboven afwezig. De percussie rechtsboven is hypersonoor. Bij auscultatie is er opgeheven ademgeruis rechtsboven, er zijn geen bijgeluiden. Welke diagnose past bij bovenstaande bevindingen?

A. Bronchuscarcinoom

B. Longemfyseem

C. Pleuravocht

D. Pneumonie

E. Pneumothorax

24. Waar wordt antidiuretisch hormoon (ADH) afgegeven?

A. In de adenohypofyse

B. In het bijniermerg

C. In de bijnierschors

D. In de neurohypofyse

25. Vooral tijdens vasten en sporten is het voor het lichaam van belang dat de concentratie van glucose in het bloed op peil blijft. Het hormoon dat er voor zorgt dat de glucoseconcentratie in het bloed niet te laat wordt door de mobilisering van glycogeen, is:

A. Insuline

B. Glucagon

C. Leptine

26. Een patholoog bestudeert met behulp van de lichtmicroscoop een longbiopt van een patiënt. De patholoog constateert dat op een aantal plekken cilindrisch epitheel overgaat in plaveiselepitheel. Hoe wordt dit proces genoemd?

A. Atrofie

B. Hypertrofie

C. Hyperplasie

D. Metaplasie

27. Er zijn verschillende typen kraakbeen. Uit welk type kraakbeen bestaat het kraakbeenskelet van de trachea hoofdzakelijk?

A. Elastisch kraakbeen

B. Hyalien kraakbeen

C. Vezelig kraakbeen

28. Atherosclerose is een veelvoorkomende ziekte in ontwikkelde landen. De ziekte wordt gekenmerkt door afwijkingen in de arteriële vaatwand. Welke laag van de arteriewand is bij atherosclerose initieel aangedaan?

A. Adventitia

B. Intima

C. Lamina elastica interna

D. Media

29. Een 26-jarige loopt ongetraind de Zevenheuvelenloop van 15km. Tijdens de wedstrijd merkt hij verzuring in zijn benen. Dit is een gevolg van een toegenomen lactaatconcentratie. Deze toegenomen lactaatconcentratie wordt veroorzaakt door het tekortschieten van de capaciteit van de:

A. Citroenzuurcyclus

B. Glycogenolyse

C. Ureumcyclus

D. Vetzuurafbraak

30. De groei van pathogene soorten zoals Gardnerella vaginalis en Candida spp. wordt in de vagina geremd door melkzuurbacteriën. Hoe remmen melkzuurbacteriën deze groei?

A. Ze verlagen de pH

B. Ze produceren toxines

C. Ze remmen specifiek de celdeling van de pathogenen

D. Ze sporuleren

31. Een 21-jarige man komt op de eerste hulp vanwege hevige pijn op de borst sinds 3uur. Bij lichamelijk onderzoek wordt een bleke lange magere man gezien. Hij heeft een bril vanwege bijziendheid. Zijn bloeddruk is 85/40 mmHg, ademhalingsfrequentie van 20/min en een pols van 120 bpm. Zijn familiegeschiedenis vermeldt sudden death bij een 25-jarige broer. Welke van onderstaande diagnoses is het meest waarschijnlijk?

A. Longembolie

B. Hartinfarct

C. Aortadissectie

D. Pneumothorax

E. Pericarditits

32. Bij lichamelijk onderzoek van een patiënt wordt het volgende gevonden: verplaatsbare demping bij de percussie van de onderzijde van de linkerlong, verminderd ademgeruis en een verminderde stemfremitus over hetzelfde gebeid. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze bevindingen?

A. Atelectase

B. Pleuravocht

C. Pneumothorax

D. Tuberculose

33. Een patiënt ondergaat een longfunctieonderzoek. Hierbij blijkt de vitale capaciteit (VC) verlaagd ten opzichte van normaal en de FEV1 verhoogd. De meest waarschijnlijke verklaring van de bevindingen bij deze patiënt is:

A. Neuromusculair

B. Niet pathologisch

C. Obstructief

D. Restrictief

34. Op de spoedeisende hulp ziet de arts een 32-jarige vrouw. Zij voelt zich sinds vanmiddag kortademig met pijn links op de borst die vast zit aan de ademhaling. Zij hoest al sinds 1 week geel sputum op. Ze is de nacht tevoren teruggekomen uit Australië en is bang dat ze daar iets heeft opgelopen. Patiënte gebruikt als medicatie ongeveer 2 keer per week 1dd 400mg ibuprofen tegen hoofdpijn en een derde generatie anticonceptiepil. Bij lichamelijk onderzoek is sprake van een snelle en oppervlakkige ademhaling met een ademhalingsfrequentie van 20/min, temperatuur 37,7 graden C, een hartslag van 90/min en een bloeddruk van 105/60 mmHg. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar klachten?

A. Decompensatio cordis

B. Longembolie

C. Myocardinfarct

D. Pneumonie

35. Waar in het hart bevindt zich de sinusknoop?

A. Linker atrium

B. Linker ventrikel

C. Rechter atrium

D. Rechter ventrikel

36. Patiënten met diabetes mellitus hebben een verhoogd risico op ‘silent ischemia’. De lokalisatie van de ischemie betreft in dit geval:

A. De alvleesklier

B. De hartspier

C. De perifere bloedvaten

D. De retina

37. De meest frequente oorzaak van myocarditis is een virale infectie. Welke van onderstaande virussen is de meest frequente oorzaak van virale myocarditis bij een volwassene?

A. Coxsackievirus

B. Epstein-Barr virus

C. Hepatitis-A virus

D. Influenzavirus

38. Een 76-jarige vrouw heeft een niersteenaanval. Ze vertelt ook koorts en koude rillingen te hebben. Welke van onderstaande complicaties is het vaakst gerelateerd aan koorts en koude rillingen?

A. Levensbedreigende hematurie

B. Postrenale obstructie

C. Ureter ruptuur

D. Urosepsis

39. De maag wordt onder anderen geïnnerveerd door de nervus vagus. Op welke manier beïnvloedt de nervus vagus de maagsapsecretie? De nervus vagus:

A. Remt de secretie

B. Stimuleert de secretie

C. Beïnvloedt de secretie niet

40. Een patiënt heeft sinds 6 weken diarree met bloedbijmenging. Een van de volgende condities is de meest waarschijnlijke oorzaak van de diarree. Dat is:

A. Colitis ulcerosa

B. Lactose intolerantie

C. Laxantiamisbruik

41. Een 52-jarige man, 35 “pack-years” en een onbehandelde hypertensie, klaagt over aanvallen van kortademigheid bij inspanning. Om te differentiëren tussen een longziekte en hartfalen besluit de arts een bloedbepaling te laten verrichten. Het beste onderscheid wordt gemaakt door bepaling van:

A. Arteriële zuurstofspanning

B. Brain natriuretic peptide

C. Kreatinine

D. Troponinen

42. Bij een bepaald type atrioventriculaire geleidingsstoornis wordt iedere P-top gevolgd door een QRS-complex. De PQ-tijd bedraagt hierbij echter, bij normaal frequentie, meer dan 0,20 seconde. Dit type blok is een:

A. Eerstegraads AV geleidingsstoornis

B. Type 1 tweedegraads geleidingsstoornis

C. Type 2 tweedegraads geleidingsstoornis

D. Derdegraads AV geleidingsstoornis

43. Boezemfibrilleren is een:

A. Regelmatige supraventriculaire tachycardie

B. Onregelmatige supraventriculaire tachycardie

C. Regelmatige ventriculaire tachycardie

D. Sick-sinus syndrome

44. De symptomen van myasthenia gravis worden veroorzaakt door een verstoorde signaaloverdracht tussen neuronen en spieren als gevolg van beschadiging van acetylcholinereceptoren door specifieke autoantilichamen. Waarom vertonen pasgeboren kinderen van moeders met myasthenia gravis tijdelijk symptomen van deze ziekte?

A. Acetylcholinereceptoren komen bij de partus in de bloedcirculatie van het kind

B. De auto-immuun reactie van de moeder stimuleert ook het immuunsysteem van het kind

C. IgG-antilichamen tegen acetylcholinereceptoren kunnen de placenta passeren

D. Immuuncomplexen met acetylcholinereceptoren komen bij de partus in het bloed van het kind terecht.

45. De meerderheid van de coloncarcinomen ontstaat uit:

A. Adenomateuze poliepen

B. Bloedende hemorroïden

C. Diverticulitis

D. Ulcera bij de ziekte van Crohn

46. Pepsine en trypsine zijn enzymen die een rol spelen bij de spijsvertering. Voor deze enzymen geldt:

A. Beide splitsen polysacchariden

B. Beide splitsen eiwitten

C. Pepsine splitst polysacchariden, trypsine splitst eiwitten

D. Trypsine splitst polysacchariden, pepsine splitst eiwitten

47. Een man komt op het spreekuur met dikke benen en gewichtstoename. De urine bevat veel eiwit. Welk van onderstaande gegevens geeft de meeste ondersteuning aan de diagnose nefrotisch syndroom?

A. Hematurie

B. Hypertensie

C. Hypercholesterolemie

D. Nierfunctieverlies

E. Leeftijd <50 jaar.

48. Bij een therapeutische pericardpunctie wordt een laag van het sereuze pericard doorboord om toegang te krijgen tot de pericardholte. Dat is de:

A. Pariëtale laag

B. Viscerale laag

49. Bij welk van onderstaande vormen van anemie is behandeling met humaan erytropoiëtine het meest geïndiceerd?

A. Anemie bij chronisch bloedverlies

B. Anemie bij chronisch nierfalen

C. Anemie bij hemodilutie na vochttoediening

D. Aplastische anemie

Antwoorden

1. Antwoord C

De Gonokok en de streptococ veroorzaken in zeldzame gevallen een septische artritis, meestal is de staphylococcus aureus de veroorzaker van het ziektebeeld. Borrelia burgdorferi is de bacterie die teken met zich mee kunnen dragen en waardoor je de ziekte van Lyme kunt ontwikkelen.

Te vinden in: Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (2eherziene druk 2005), Jongh T. e.a., blz. 635.

2. Antwoord D

Haematemesis is het ophoesten van helderrood bloed. Optie A en C zijn termen die niet in de reguliere interne geneeskunde worden toegepast.

Te vinden in: Essential Surgery: Problems, diagnosis and management (vierde druk 2007), Burkitt H. e.a., blz. onbekend.

3. Antwoord A

Diabetes heeft op vele vlakken zijn invloed. Van bovenstaande antwoorden is er maar één antwoord waar de ziekte geen invloed op heeft. De overige antwoorden betreffen diabetische nefropathie, diabetische polyneuropathie (een veel geziene klacht) en diabetische retinopathie, waarvoor patiënt tijdig op controle komen bij de oogarts.

Te vinden in: Robbins and Cotran pathologic basis of disease (achtste editie 2009/2010), Kumar V. e.a., blz. 1139-1142.

4. Antwoord B

Er wordt een spanningspneumothorax beschreven. Dit ontstaat doordat, bij een traumatische pneumothorax, aan wond ontstaat waardoor lucht wordt aangezogen de longholte in, maar er minder lucht uit dan in gaat. Hierbij wordt de spanning in de thoraxholte opgebouwd, waarbij bijvoorbeeld de vena cava onder druk kan komen te staan en zo vitale functies bedreigd worden. Daarom is het van essentieel belang de diagnose a vue te stellen, geen overige diagnostische middelen in te zetten maar direct te behandelen middels een drain en zo voor decompressie van de rechter hemithorax te zorgen.

Te vinden in: Leerboek chirurgie (tweede geheel herziene druk 2012), Gooszen H. e.a., blz. 621-622.

5. Antwoord C

Asbestosis en sarcoïdose zijn voorbeelden van restrictieve longaandoeningen. ARDS is een restrictieve aandoening die gezien wordt in kritieke situaties.

Te vinden in: Robbins basic pathology (achtste editie 2007), Kumar V. e.a., blz. 485.

6. Antwoord B

Alle bevindingen passen bij BPH, behalve dat deze ‘plaatselijk zeer vast aanvoelt’, dit zou kunnen passen bij een maligniteit.

Te vinden in: Ziekten in de huisartspraktijk (vijfde herziene druk 2008), Lisdonk van de E. e.a., bladzijde 279.

7. Antwoord C

Te vinden in: Medical biochemistry (derde editie 2009), Baynes J. e.a., blz. 80.

8. Antwoord A

Referentiewaarden Hb: Mannen 8.5-11.0 mmol/L, vrouwen 7.5-10.0 mmol/L. MCV < 80 = microcytaire anemie, MCV 80-100 = normocytaire anemie, MCV > 100 = macrocytaire anemie. Een ijzergebreksanemie is altijd microcytair. Vitamine-B12 deficiëntie kenmerkt zich juist door een macrocytaire anemie.

Te vinden in: Kumar & Clark’s Clinical Medicine (zevende editie 2009), Kumar P. e.a., blz. 392, NHG Standaard anemie.

9. Antwoord B

Gezien de jonge leeftijd van bovenstaande patiënt zijn antwoord A en C zeer onwaarschijnlijk. Een hypertrofe cardiomyopathie is meestal de onderliggende oorzaak bij jonge sporters die plots dood neervallen op bijvoorbeeld het voetbalveld. Dit ligt meestal ten grondslag aan een aangeboren structurele afwijking. Een virale myocarditis kan zeker het geval zijn geweest bij zo’n jonge patiënt, alleen is het uiterst ongebruikelijk dat iemand daaraan overlijdt.

Te vinden in: Robbins basic pathology (achtste editie 2007), Kumar V. e.a., blz. 397-398.

10. Antwoord E

Ter diagnostiek van coeliakie worden ook vaak antistoffen bepaald in het bloed, namelijk anti-gliadine antistoffen en anti-endomysium antistoffen. In de praktijk blijkt deze bepaling in combinatie met een positief effect na toepassing van een streng glutenvrij dieet al voldoende om de diagnose te stellen. De gouden standaard blijft echter aangetoonde vlokatrofie.

Te vinden in: Stehouwer et al, Interne geneeskunde, 14egeheel herziene druk, 2010. Hoofdstuk 17: 17.6: Aandoeningen van de dunne darm

11. Antwoord D

FSH wordt door de hypofyse geproduceerd, en stimuleert de Sertoli-cellen die inhibine produceren. LH stimuleert de Leydig-cellen tot productie van het hormoon testosteron.

Te vinden in: Guyton A. e.a., Textbook of medical physiology (elfde editie 2006), blz. 1006.

12. Antwoord B

Te vinden in: Sherwood L., Human physiology: from cells to systems (zesde editie 2006/2007), zesde editie, blz. 661.

13. Antwoord B

Ezelsbruggetje: Testosteron  Leydig = TL(=buis). Sertoli-cellen produceren Inhibine, wat de productie van testosteron door de cellen van Leydig remt.

Te vinden in: Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (vijfde herziene druk 2004), blz. 112.

14. Antwoord D

Te vinden in: Baynes J. e.a., Medical biochemistry (tweede editie 2005), blz. 404.

15. Antwoord A

Coeliakie wordt gekenmerkt door atrofie van de darmvilli. Dit kan gepaard gaan met malabsorptie van belangrijke nutriënten zoals foliumzuur en ijzer. Anemie kan hiervan een gevolg zijn.

16. Antwoord B

Klassiek presenteert appendicitis zich met buikpijn diffuus rondom de navel, dit is de viscerale pijn die geassocieerd is met de inflammatie van het orgaan zelf. Naarmate de inflammatie van de appendix toeneemt, kan het pariëtale peritoneum geprikkeld raken door lokale irritatie. Deze pijn kan makkelijk gelokaliseerd worden rechts in de onderbuik (McBurney) en wordt pariëtale pijn genoemd.

17. Antwoord D

Te vinden in: Burkitt H. e.a., Essential surgery: problems, diagnosis and management (derde editie 2002), blz. 570.

18. Antwoord C

Te vinden in: Farmacotherapeutisch kompas.

19. Antwoord B

CEA wordt verhoogd gevonden bij coloncarcinomen, CA-125 bij ovariumcarcinomen.

20. Antwoord D

De nierfunctie neemt af met de leeftijd, een verminderde excretie is hier het gevolg van.

21. Antwoord B

Het syndroom van Raynaud is een bekend fenomeen bij SLE.

Te vinden in: Kumar P. e.a. Kumar & Clark’s Clinical Medicine (achtste editie 2012), blz. 535-538.

22. Antwoord D

Symptomen die bij SLE passen: vlinderexantheem, Raynaud fenomeen, artritiden, nierafwijkingen, fotofobie etc.

Te vinden in: Interne geneeskunde (14egeheel herziene druk 2010) Meer van der J. en Stehouwer C. e.a. 22.5.2 systemische lupus erythematodes p. 912

23. Antwoord E

Te vinden in: Anamnese en lichamelijk onderzoek (4e lichtgewicht druk 2006) Meer van der J. e.a. blz. 155-159.

24. Antwoord D

De adenohypofyse geeft vele hormonen af, bijvoorbeeld ACTH, TSH, FSH, LH, groeihormoon, prolactine. De neurohypofyse geeft ADH en oxytocine af. Het bijniermerg produceert adrenaline en noradrenaline, de bijnierschors geeft mineralocorticoïden (aldosteron), glucocorticoïden (cortisol), androgenen en oestrogenen (de laatste twee in een hele kleine concentratie ten opzichte van de gonaden).

25. Antwoord B

Insuline zet glucose dat niet direct wordt gebruikt, bijvoorbeeld na een koolhydraatrijke maaltijd, om in glycogeen. Wanneer de bloedsuikerspiegel te laag dreigt te worden zorgt glucagon weer voor omzetting van het eerder opgeslagen glycogeen naar glucose.

26. Antwoord D

Metaplasie is de reversibele verandering van het ene gedifferentieerde celtype naar een ander gedifferentieerd celtype door prikkels van buitenaf, bijvoorbeeld roken. Hyperplasie is de toename in het aantal cellen, hypertrofie is de toename in celgrootte en atrofie is de afname in celgrootte.

27. Antwoord B

Elastisch kraakbeen bevat elastine en bevindt zich in het buitenoor en de buis van Eustachius. Hyalien kraakbeen is rijk aan collageen type II en bevindt zich voornamelijk in de synoviale gewrichten, trachea en de larynx. Vezelig kraakbeen bevat vooral collageen type I en dit bevindt zich in de tussenwervelschijven, de symfyse en de meniscus in de knie.

28. Antwoord B

De arteriewand is opgebouwd uit verschillende lagen. In de intima – de binnenste laag van de arteriewand – vindt het proces van atherosclerose plaats. Bij atherosclerose ontstaan er om verschillende redenen laesies in de intima, wat door vele processen uiteindelijk leidt tot de zogenoemde “plaques”. Bij vordering van de atherosclerose wordt het lumen van een arterie steeds nauwer.

29. Antwoord A

Door verbranding van glucose tijdens inspanning komt er lactaat vrij. Lactaat wordt op zijn beurt weer afgebroken in de citroenzuurcyclus. Deze cyclus is aeroob: zolang er voldoende zuurstof wordt aangevoerd naar de spieren, kan lactaat worden afgebroken in de citroenzuurcyclus. Wanneer de zuurstof behoefte toeneemt tijdens zware inspanning (er komt heel veel lactaat vrij) en onvoldoende zuurstof wordt aangeleverd, kan lactaat zich ophopen.

30. Antwoord A

Melkzuurbacteriën produceren lactaat, hetgeen de vaginale pH verlaagt. Hierdoor wordt de groei van pathogene soorten geremd.

31. Antwoord C

De jongen heeft het syndroom van Marfan (lang, mager, bril), wat een bindweefselziekte is. Patiënten met het syndroom van Marfan hebben een verhoogd risico op een aortadissectie op jonge leeftijd, vanwege zwakte van het bindweefsel. Lage bloeddruk, hoge pols en hoge AF pleiten voor een mogelijke aortadissectie.

32. Antwoord B

Een verplaatsbare demping van de linkerlong past het beste bij pleuravocht. Atelectase en pneumothorax geven geen verplaatsbare demping.

33. Antwoord D

Restrictieve longaandoeningen worden gekenmerkt door een verlaagd VC en een verhoogd FEV1. Obstructieve longaandoeningen worden gekenmerkt door een verlaagd FEV1.

34. Antwoord B

Bij deze anamnese moet men meteen bedacht zijn op een mogelijke longembolie aangezien twee belangrijke risicofactoren aanwezig zijn: lange vlucht en gebruikt van derde generatie orale anticonceptie. Daarnaast is pijn vastzittend aan de ademhaling karakteristiek voor een longembolie.

35. Antwoord C

De depolarisatiegolf verspreidt zich vanuit de sinusknoop door de atria en via de AV-knoop en de bundel van His naar de ventrikels.

36. Antwoord B

In ‘silent ischemia’ is er sprake van objectiveerbare ischemie (ECG afwijkingen) van het myocard zonder dat er pijn optreedt. Patiënten met diabetes mellitus hebben een verhoogd risico op stille ischemie.

37. Antwoord A

Vaak wordt er voor myocarditis (ontsteking van de hartspier) geen oorzaak gevonden. Wanneer er wel een virale oorzaak wordt ontdekt is het coxsackievirus B (een enterovirus) de meest frequente oorzaak van virale myocarditis in volwassenen.

38. Antwoord D

Koorts en koude rillingen geven aan dat er sprake is van een infectieuze component. Urosepsis ontstaat doordat een infectie die in de urinewegen is ontstaan, zich naar de bloedbaan heeft verspreid. Obstructie van de urinewegen door bijvoorbeeld een niersteen, kan een infectie veroorzaken.

39. Antwoord B

Te vinden in: De nervus vagus (nervus X) is onderdeel van het parasympatische zenuwstelsel en stimuleert onder anderen de maagsapsecretie en gastro-intestinale peristaltiek. Het parasympatische systeem is vooral actief in rust.

40. Antwoord A

Colitis ulcerosa is een inflammatoire darmziekte. Door ontsteking van de mucosa van het colon kunnen de volgende symptomen zich voordoen: diarree met bloedbijmenging, buikpijn, vermoeidheid en koorts. Lactose intolerantie geeft andere symptomen: opgeblazen gevoel, krampen, flatulentie, diarree zonder bloedbijmenging, misselijkheid. Bij laxantiemisbruik kan er sprake zijn van diarree, echter zonder bloedbijmenging.

Te vinden in: Kasper D., Harrison's principles of internal medicine, 2005, 16e ed., Blz. 228-229.

41. Antwoord B

Troponinen worden bepaald wanneer verdenking bestaat op een myocard infarct, hetgeen hier niet het geval is gezien de symptomen. Troponine C, troponine I en troponine T zijn eiwitten die een complex vormen in dwarsgestreepte spiercellen en betrokken zijn bij spiercontractie. Het myocard is een vorm van dwarsgestreepte spier. Wanneer ischemie in het myocard optreedt, komen troponinen vrij uit de ischemische myocardcellen in de circulatie. Een stijging in de troponinenwaarden in het bloed kan daarom op een myocardinfarct duiden. Troponine T en troponine I zijn het meest specifiek voor myocardinfarct. Kreatinine geeft een beeld van de nierfunctie. De arteriële zuurstofspanning wordt bepaald door arterieel bloed te onderzoeken. Hiermee kan de gasuitwisseling ter hoogte van de alveoli beoordeeld worden. Het beste onderscheid wordt gemaakt door het brain natriuretic peptide (BNP) te bepalen. BNP is een eiwit dat in de cardiomyocyten van de ventrikels wordt gesynthetiseerd en vrijkomt in respons op excessief rekken, zoals bij hartfalen wanneer het volume in de ventrikel toeneemt. NT-proBNP is een precursor van BNP en kan evenals BNP gebruikt worden om hartfalen te diagnosticeren. Hiervoor gelden echter andere referentiewaarden dan voor BNP.

Te vinden in: Kumar P. e.a., Kumar & Clark, Clinical Medicine, 2005, 6e ed., Blz. 789.

42. Antwoord A

In de eerstegraads AV geleidingsstoornis wordt elke P-top nog gevolgd door een QRS-complex, de PQ-tijd is echter verlengd vanwege vertraagde geleiding door de AV-knoop. De tweedegraads AV geleidingsstoornis wordt onderverdeeld in twee typen: Mobitz I en Mobitz II. In Mobitz I vindt na elke hartslag geleidelijke verlenging van de PQ-tijd plaats tot het moment dat een QRS-complex wegvalt, waarna de cyclus opnieuw begint. In Mobitz II is er sprake van at random wegvallen van het QRS-complex, zonder verlenging van de PQ-tijd. De derdegraads AV geleidingstoornis is een totaal blok. Dit wil zeggen dat geen enkel impuls vanuit de sinusknoop via de AV-knoop nog naar de ventrikels wordt geleid. Op het ECG is er complete temporele dissociatie tussen de P-toppen en de QRS-complexen. Een escape rhythm vanuit een pacemaker site in de ventrikels zorgt voor ventriculaire depolarisatie onafhankelijk van de impulsen van de sinusknoop.

Te vinden in: Fauci A., Harrison's principles of internal medicine, 2008, 17e ed., Blz. 1420-1421.

43. Antwoord B

Fibrilleren is de snelle, onregelmatige en ongesynchroniseerde contractie van het myocard. Boezemfibrilleren (ofwel atriumfibrilleren) is dus een supraventriculaire arrythmie waarbij depolarisatie van de atria onafhankelijk van het vuringsritme van de sinusknoop plaatsvindt. Impulsen worden onregelmatig en te snel vanuit naar de atria naar de ventrikels geleid. Er is dus ook sprake van een tachycardie. Het sick-sinus syndroom is een aandoening van sinusknoop zelf waarbij vooral bradycardieën optreden.

Te vinden in: Jongh de T. e.a., Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (2e herz. dr. 2005) Blz. 344-345.

44. Antwoord C

Myasthenia gravis is een ziekte van de neuromusculaire overgang. Patiënten maken autoantilichamen aan van het IgG type gericht tegen de postsynaptische acetylcholinereceptoren, waardoor het excitatoire effect van de neurotransmitter acetylcholine postjunctioneel niet doorgegeven kan worden aan de spier. Klachten hierbij zijn: spierzwakte, vermoeidheid. In veel gevallen uit de ziekte zich als eerste in de oogspieren (ptosis). Kenmerkend voor IgG antilichamen is dat zij in staat zijn om de placenta te passeren. De circulerende maternale IgG autoantilichamen kunnen dus in de foetale circulatie terechtkomen, waardoor het pasgeboren kind tijdelijk symptomen kan hebben van myasthenia gravis. Maternale antilichamen verdwijnen uiteindelijk uit de circulatie van het kind, hiermee verdwijnen ook de symptomen van de ziekte.

Te vinden in: Parham P., The immune system (3e ed. 2009), Blz. 268, 415.

45. Antwoord A

Colo(rectale) carcinomen ontstaan uit pathofysiologisch complexe processen. Vaak is er sprake van progressie van een premaligne laesie (zoals een adenomateuze poliep) naar een invasief carcinoom door genetische mutaties. In de hereditaire aandoening Familial Adenomatous Polyposis (FAP) is er sprake van een mutatie in het APC-gen. Dragers van dit defecte gen hebben bijna 100% kans op het ontwikkelen van een colorectaal carcinoom. In het Hereditary Non-Polyposis Colon Cancer (HNPCC) syndroom is er sprake van een defect in mismatch repair genen.

Colorectale poliepen worden onderverdeeld in hypertrofische en neoplastische poliepen. Hypertrofische poliepen bestaan uit gedifferentieerde cellen die slechts zeer zelden (eigenlijk nooit) maligne ontaarden. Neoplastische poliepen bestaan uit cellen die hun normale differentiatie hebben verloren. Deze cellen kunnen benigne of maligne zijn. In dat laatste geval zal men niet meer van een poliep spreken, maar van een carcinoom. De meeste benigne neoplastische colorectale poliepen zijn adenomateus. Dit betekent dat zij uit epitheliale cellen van glandulaire aard bestaan. Adenomateuze poliepen kunnen tubulair, villeus, tubulovilleus of sessiel zijn.

Hemorroïden zijn afwijkende veneuze vaatstructuren, deze kunnen niet maligne ontaarden. Divertikels zijn uitstulpingen van de darmwand, deze kunnen ontsteken (diverticulitis) maar niet maligne ontaarden. Patiënten met inflammatoire darmziekten zoals Crohn of colitis ulcerosa hebben een verhoogde kans op colorectaal carcinoom. De meeste colorectale carcinomen ontstaan echter door progressie van een adenomateuze poliep naar een invasief carcinoom.

Te vinden in: Kumar V. e.a., Robbins basic pathology, 2007, 8e ed., Blz. 619.

46. Antwoord B

Pepsine wordt gesynthetiseerd in de maag en breekt eiwitten af. Trypsine wordt als de precursor trypsinogeen in de pancreas gesynthetiseerd en in het duodenum geactiveerd tot trypsine door enteropeptidase. Evenals pepsine splitst het eiwitten.

Te vinden in: Berg J. e.a., Biochemistry, 2012, 7e ed., Blz. 303.

47. Antwoord C

Het nefrotisch syndroom is de klinische manifestatie van schade aan de glomeruli. Het kan primair optreden bij een specifieke nierziekte, of secundair bij een systemische aandoening met betrokkenheid van de nieren. Primaire oorzaken van het nefrotisch syndroom zijn minimal-change nefropathie, focale glomerulosclerose, membraneuze nefropathie. Secundaire oorzaken zijn diabetes mellitus, SLE, pre-eclampsie, virale infecties (hep. B, hep. C, HIV). De kenmerken van het nefrotisch syndroom zijn:

  • proteïnurie (>3,5g per 24u) door toegenomen permeabiliteit van de glomeruli voor eiwitten

  • oedeem, met name in de benen maar ook in het gelaat

  • hypoalbuminemie

  • hyperlipidemie: door eiwitverlies via de nieren gaat de lever actief eiwitten synthetiseren, inclusief lipoproteïnen, waardoor het plasma cholesterol kan stijgen.

Te vinden in: Jong de P. e.a., Klinische nefrologie (4e herz. dr. 2005), 2005, 4e herz. dr., Blz. 218.

48. Antwoord A

De viscerale laag bedekt het hart zelf, als deze aangeprikt wordt is men de pericardholte al voorbij.

Te vinden in: Moore K. e.a., Clinically oriented anatomy, 2010, 6e ed., Blz. 128.

49. Antwoord B

Erytropoiëtine stimuleert de hematopoiëse. Het wordt gesynthetiseerd in de nieren en kan in geval van nierfalen onvoldoende worden aangemaakt.

Te vinden in: CVZ College voor Zorgverzekeringen, Farmacotherapeutisch Kompas 2010, Blz. 300.

Stamplijst

Weetjes endocrinologie:

 

Sulfonylureumderivaten

Bv Tolbutamine. Stimuleert insuline afgifte (type 2)

Immunoglobuline (Ig.)

Antistof = antilichaam (een eiwit)

Feochromocytoom

Tumor bijniermerg (adrenaline en dopamine) Hypertensie!

Verdieping endocrinologie:

 

Diabetes insipidus

Definitie: ontbreken (craniaal) of ongevoeligheid (nefrogeen) van ADH

Oorzaak: onvoldoende afgifte Anti Diuretisch Hormoon uit hypofyse achterkwab

Symptomen: polyurie (‘s nachts), polydipsie, sufheid, coma

Diagnostiek: dorstproef

Behandeling: vasopressine analoog (ADH = vasopressine)

Overgevoeligheidsreacties (Gell & Cooms)

Type I:

Oorzaak: mestcellen binden Fc deel IgE  degeneratie mestcel + vrijkomen mediatoren (ontstekingsreactie)  histamine

Kenmerken: pas na herhaald contact allergeen

Vb: anafylaxie, atopisch eczeem/astma, hooikoorts, medicijnen

Type II:

Oorzaak: antilichaam IgM/IgG gericht tegen antigeen van lichaam eigen (of getransfuseerde) cellen  killercel reacties of lysis.

Kenmerken: via complement activatie

Vb: autoimmuun hemoltische anemie, MG, pemhigus, Good pasture syndr

Type III:

Oorzaak: immuuncomplexen slaan in weefsel neer  complement geactiveerd, granulocyten aangetrokken  ontsteking + schade

Vb: SLE, polyarteritis nudosa, post-strept glomerulonefritis

Type IV:

Oorzaak: antigeen gesensibiliseerde T-cellen, lymfokines vrij, bij herhaald contact, aantrekken macrofagen (onsteking), tegen auto-antilichamen

Vb: Lepra, TBC, Crohn, Sarcoidose

Complimentsysteem

Bevat factoren (eiwitten) die door middel van lysis (doden) van de met antilichaam (bact/virus) bedekte micro-organisme en fagocyterende cellen aantrekken door chemotaxis.

Pas actief wanneer contact met immuuncellen (granulocyten, monocyten, B-

Lymfocyten) of rechtsstreeks met bacterie/virus

Geen leervermogen nodig, onderdeel van innate immuunsysteem

Adenohypofyse achterkwab

ADH

Adenohypofyse voorkwab

TSH-schildklier, ACTH –bijnierschors, FSH –groei rijping follikel ovaria, LH-rijping follikel en productie oestrogenen, GH-groei in epifysair schijven, Prolactine-melkproductie

Bijnierschors

Aldosteron (behoudt water en Natrium)
Cortisol (stimuleert glucogenese)

Bijniermerg

Adrenaline / noradrenaline

Weetjes cardiologie:

 

Acuut reuma

Meest voorkomende oorzaak van mitraalklepstenose

Atriumfibrilleren

Meest voorkomende hartziekte op oudere leeftijd

Sinusknoop

In rechter atrium

Harttamponade

Pulsus paradoxus, gedempte harttoon, arteriële druk gedaald, veneuze druk verhoogd. Obstructie shock.

2e harttoon

gespleten bij inspiratie

CO2 teveel

Trommelstokvingers, centrale cyanose

Endocarditis

Splinterbloedinkjes onder nagels (+koorts, moe en malaise)

Virale myocarditis

Meest voorkomende voorzaak: coxsackievirus

Verdieping cardiologie:

 

Decompensatio cordis

Definitie: Hartfalen. Acute vorm = asthma cardiale

DC links: vocht ophoping in longen

DC rechts: vocht ophoping in perifeer deel lichaam. Centraal veneuze druk verhoogd en leverstuwing.

Oorzaak: afhankelijk systolisch of diastolisch

Symptomen: Moeheid, kortademigheid, gewichtstoename (geen pijn op borst)

Behandeling: bètablokkers en ACE-remmers

iVTG - Deel: Neurologie

Oefenvragen

1. Bij ongeveer 20 procent van de patiënten met migraine is er sprake van een aura. De meest typische vorm van zo’n aura bij migraine is:

A. Dubbelzien

B. Flikkerscotoom

C. Homonieme hemianopsie

2. Jan de Jong, 22 jaar, komt op het spreekuur omdat hij zijn linkerhand niet meer kan heffen (zogenaamde ‘dropping hand’). Hij heeft de afgelopen nacht met zijn vriendin in de armen geslapen. De arts legt uit dat deze verlamming is ontstaan door langdurige druk op een armzenuw. Het betreft in dit geval de:

A. Nervus axillaris

B. Nervus medianus

C. Nervus radialis

D. Nervus ulnaris

3. De neuroloog test bij een 48-jarige man de pupilreacties. Bij het beschijnen van het linkeroog is er geen directe reactie, het rechteroog reageert wel indirect. Bij het beschijnen van het rechteroog is er een normale directie reactie rechts, links is er geen indirecte reactie. Welke hersenzenuw is hier aangedaan?

A. Nervus oculomotorius links

B. Nervus oculomotorius rechts

C. Nervus opticus links

D. Nervus opticus rechts

4. Een 48-jarige man heeft sinds eergisteren hevige uitstralende pijn vanuit zijn rug naar de laterale zijde van zijn rechterbeen tot in de laterale voetrand. De klachten worden erger wanneer hij hoest en hij heeft moeite met traplopen. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat hij niet goed op zijn tenen kan lopen rechts en dat de achillespeesreflex rechts lager is dan links. Welke zenuwwortel is het meest waarschijnlijk aangedaan?

A. L4

B. L5

C. S1

5. U wordt bij een 78-jarige vrouw geroepen. Zij vertelt u dat zij sinds een dag steeds tegen de deurposten oploopt. Het lezen van de krant lukt ook niet, zij ziet een gedeelte niet. Bij het onderzoek vindt u een homonieme hemianopsie rechts (de rechterzijde voor mevrouw). U denkt aan een herseninfarct of eventueel een bloeding en vraagt een CT-scan aan. In welke hemisfeer laat de CT-scan het herseninfarct of eventueel de bloeding het meest waarschijnlijk zien?

A. Linker cerebellaire hemisfeer

B. Rechter cerebellaire hemisfeer

C. Linker cerebrale hemisfeer

D. Rechter cerebrale hemisfeer

6. De Face-Arm-Speech-Time (FAST) test wordt gebruikt bij de diagnostiek van het cerebrovasculair accident (CVA). Welke van de onderstaande opdrachten is onderdeel van deze test?

A. Ogen dicht laten knijpen

B. Oogbewegingen, letten op scheelzien

C. Tanden laten zien

D. Vragen welke dag het is

7. Een 50-jairge vrouw bezoekt het spreekuur van de huisarts. Zij gebruikt al 10 jaar meerdere vitaminepreparaten. De laatste tijd heeft zij pijnlijke tintelingen in armen en benen. De arts denkt aan een vitamine intoxicatie. Welke van onderstaande vitamines is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar klachten?

A. Vitamine B1

B. Vitamine B5

C. Vitamine B6

D. Vitamine B12

8. Een 35-jarige vrouw heeft op de MRI van het brein afwijkingen in de witte stof, passend bij de diagnose multiple sclerose (MS). Bij MS is het myeline aangedaan. In het centraal zenuwstelsel wordt myeline gevormd door:

A. Astrocyten

B. Microglia

C. Oligodendrocyten

D. Schwanncellen

9. Een 26-jarige vrouw wordt binnengebracht op de SEH met ernstig letsel aan de linker elleboog veroorzaakt door een val tijdens een afdaling bij het mountainbiken. Bij het lichamelijk onderzoek test de trauma-arts de functie van de duim en oppositie blijkt niet mogelijk. Dit wijst op letsel van de:

A. Nervus medianus

B. Nervus radialis

C. Nervus ulnaris

10. Bij een patiënte worden de pupilreacties getest. De bevindingen bij het belichten van een van de ogen zijn als volgt: OD geen reactie van de pupillen, OS vernauwing bij beide pupilreflexen. Welke zenuw is het meest waarschijnlijk beschadigd?

A. De nervus oculomotorius-links

B. De nervus oculomotorius-rechts

C. De nervus opticus-links

D. De nervus opticus-rechts

11. Een patiënt met een middenoorontsteking klaagt over een droge mond en verlies van de smaakzin op het voorste deel van de tong. Welke hersenzenuw is door de ontsteking gecompromitteerd?

A. Nervus facialis

B. Nervus glossopharyngeus

C. Nervus hypoglossus

D. Nervus trigeminus

12. Welke vorm van gezichtsveld uitval past het beste bij een neuritis optica?

A. Bitemporale hemianopsie

B. Centraal scotoom

C. Homonieme hemianopsie

D. Kokerzien

13. Welke van de volgende lichamelijke onderzoeken levert het meest waarschijnlijk afwijkingen op bij een patiënt met een hypofysetumor?

A. Bepaling van de centraal veneuze druk

B. Onderzoek van de gezichtsvelden

C. Palpatie van de schildklier

D. Testen van het reukvermogen

14. Bij de huisarts komt een man van 54 jaar. Hij is al eerder geweest met rugklachten en uitstralende pijn in zijn rechterbeen. Nu meldt hij bovendien krachtsverlies. De huisarts vermoedt een hernia nuclei pulposi. Bij het lichamelijk onderzoek vindt de huisarts een verlaagde kniepeesreflex en een normale achillespeesreflex. Welke spinale wortels zijn meest waarschijnlijk bekneld door de hernia?

A. L1-L2

B. L3-L4

C. S1-S2

D. S3-S4

15. Een 67-jarige vrouw krijgt plotseling een visusstoornis. Bij het neurologisch onderzoek is er sprake van een homonieme hemianopsie rechts. Wat is de meest waarschijnlijke locatie van het infarct? In het stroomgebied van de:

A. Arteria cerebri anterior links

B. Arteria cerebri anterior rechts

C. Arteria cerebri posterior links

D. Arteria cerebri posterior rechts

16. Een 24-jarige vrouw is door de huisarts acuut verwezen naar de polikliniek neurologie. Zij heeft sinds 1 week toenemende zwakte van de armen en benen. Ook is er sprake van een verdoofd gevoel in de voeten. Twee weken geleden heeft ze last gehad van diarree en koorts. De neuroloog denkt aan het Guillain-Barre syndroom (GBS) als verklaring voor de klachten en onderzoekt de reflexen van patiënte. Welke bevinding bij het onderzoek van de reflexen wijst het meest op GBS?

A. Hyperreflexie

B. Hyporeflexie

C. Pathologische voetzoolreflex

17. Na een arbeidsongeval klaagt een patiënt over sensorische uitval aan de laterale zijde van de handrug en aan een groot deel van de duim. Het gevoel in de vingertoppen is normaal. Er is geen motorische uitval. Welke zenuw is beschadigd?

A. n. medianus

B. n. radialis

C. n. ulnaris

18. Van welke zenuwen wordt de functie onderzocht bij het testen van de corneareflex?

A. Nervus trigeminus en nervus facialis

B. Nervus trigeminus en nervus oculomotorius

C. Nervus trigeminus en nervus ophtalmicus

D. Nervus trigeminus en nervus opticus

19. Welke neurologische aandoening is geassocieerd met neuritis optica?

A. Epilepsie

B. Multipele sclerose

C. Tumor cerebri

D. Ziekte van Parkinson

20. Een man van 25 jaar, rechtshandig, heeft gisteren een aangezichtsverlamming rechts gekregen waarbij zijn mondhoek hangt en zijn oog niet dichtgeknepen kan worden. Welk symptoom is het meest waarschijnlijk eveneens aanwezig?

A. Afasie

B. Dubbelzien

C. Gehoorverandering

21. De huisarts doet lichamelijk onderzoek bij een patiënt met het lumbosacraal radiculair syndroom. Bij welke bevinding dient de huisarts met spoed te verwijzen naar het ziekenhuis voor nadere diagnostiek? Dit is bij:

A. Links-rechts verschil in kniepeesreflex

B. Positieve proef van Lasegue

C. Positieve proef van Romberg

D. Rijbroekanesthesie

22. Een 85-jarige man heeft loopproblemen. Uit het neurologisch onderzoek van de positiezin en bewegingszin van de tenen komt een gestoorde propriocepsis naar voren. Om de propriocepsis verder te testen wilt u de proef volgens Romberg verrichten. U vraagt de patiënt de voeten naast elkaar te zetten. Wat is nu de eerstvolgende instructie aan de patiënt om de proef volgens Romberg juist te verrichten?

A. Buig uw knieën

B. Buig uw nek

C. Houd uw armen in de lucht

D. Sluit uw ogen

Antwoorden

1. Antwoord B

Te vinden in:

  • Neurologie (vierde herziene druk 2010), Hijdra A. e.a., blz. 303,

  • NHG Standaard Hoofdpijn.

2. Antwoord C

Ezelsbruggetje: DR. PMUK  Dropping hand + Radialis, Predikershand + Medianus, Ulnaris + Klauwhand.

Te vinden in:

  • Klinische Neurologie (zestiende herziene druk 2007/2008), Kuks J. e.a., blz. 138.

  • Sobotta voor precieze anatomie en verloop van de hierboven genoemde zenuwen.

3. Antwoord A

Allereerst de directe en indirecte pupilreactie. De directe pupilreactie is de reactie van de pupil waarin geschenen wordt met het lampje. De indirecte pupilreactie is de reactie van de pupil waar niet in geschenen wordt die gelijktijdig optreedt met de directe pupilreactie maar dan in het andere oog. In bovenstaande casus laat het rechteroog een intacte directe en indirecte pupilreactie zien en het linkeroog geen enkele pupilreactie, dus niet direct en niet indirect.

De nervus opticus (N. II) is de afferente baan naar de hersenen (afferent = ad in Latijn = naar), en vormt dus de verbinding tussen het netvlies en de hersenen. De nervus opticus zorgt voor zicht. De nervus oculomotorius (N. III) is de efferente baan (efferent = ex in Latijn = uit) vanuit de hersenen naar verscheidene spieren, waaronder de Musculus sphincter pupillae die zorgt voor vernauwing van de pupil, oftewel voor de directe en indirecte pupilreactie.

Kortom, in bovenstaande casus in de efferente zenuw links aangedaan, oftewel de linker nervus oculomotorius. De efferente zenuwbaan rechts is intact, want het oog rechts laat een directe en indirecte pupilreactie zien. Aangezien er in de casus niet wordt gesproken over de visus, kan worden aangenomen dat beide afferente zenuwbanen (de nervus opticus links en rechts) intact zijn.

Te vinden in: Klinische neurologie (zeventiende herziene druk 2012), Kuks J. e.a., blz. 89-90 en blz. 99-100.

4. Antwoord C

In bovenstaande casus wordt een radiculair syndroom beschreven. Klachten die hierbij passen zijn een uitstralende pijn, tintelingen, soms een gestoorde sensibiliteit en eventueel afgenomen reflexen. Belangrijk hierbij is te benoemen dat de pijn in de bil of lager zit, en meestal niet ter hoogte van de beknelde wortel zelf (dus niet in de rug zelf). Het bepalen van de lokalisatie hiervan kan gemakkelijk wanneer je onderstaand overzicht in je hoofd hebt:

L4:

  • Wordt meestal veroorzaakt door een HNP (hernia nuclei pulposi) van L3-L4
  • Afgenomen kniepeesreflex
  • Sensibiliteitsstoornis mediale zijde van de kuit
  • Eventueel parese M. Quadriceps

L5:

  • Wordt meestal veroorzaakt door een HNP van L4-L5
  • Sensibiliteitsstoornis in mediale voetrand
  • Eventueel lichte parese van de extensoren van de voet

S1:

  • Wordt meestal veroorzaakt door een HNP van L5-S1

  • Uitstralende pijn via bil naar laterale zijde van boven- en onderbeen, tot in laterale voetrand. Tip: Wanneer sensibiliteit van de kleine teen meedoet, gaat het altijd om S1!

  • Afgenomen achillespeesreflex

  • Eventueel lichte parese van voetflexoren

Voor een overzicht van de sensibiliteitsstoornis passend bij bovenstaande niveaus, zie de NHG standaard Lumbosacraal Radiculair Syndroom.

Te vinden in: Neurologie (vierde herziene druk 2010), Hijdra A. e.a., blz. 318.

5. Antwoord D

Te vinden in: Neurologie, A. Hydra e.a. Vierde herziene druk 2010. Zie anatomie en verloop van nervus opticus richting de visuele schors in de occipitaal kwab.

6. Antwoord C

Gezicht: Tanden laten zien, let op symmetrie. Armen: Beide armen recht voor zich uit laten steken met handpalmen naar boven. Spraak: Zijn er veranderingen in de spraak, woordvindstoornissen of onduidelijke spraak bijvoorbeeld. Tijd: Hoe laat zijn de klachten begonnen?

Te vinden in: Wiersma T. e.a., NHG-standaarden voor de huisarts, 2007, blz. 359-360.

7. Antwoord C

Vele voedingssupplementen bevatten een hoeveelheid van vitamine B6 (pyridoxine) die de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid flink overschrijdt. Bij een vitamine B6 intoxicatie wordt polyneuropathie, maar ook het ‘burning feet syndrome’ beschreven.

Te vinden in: Neurologie, A. Hijdra e.a., vierde herziene druk 2010, blz. 435.

8. Antwoord C

Astrocyten vormen een belangrijk onderdeel van de bloed-hersenbarrière. Microglia vormen de macrofagen van het CZS. Schwanncellen zijn onderdeel van de myelineschede, elke Schwann cel vormt één segment, waarna de knoop van Ranvier zo’n segment opvolgt. Schwann cellen zorgen voor myelinisatie in het perifere zenuwstelsel. Oligodendrocyten verzorgen de myelinisatie in het centrale zenuwstelsel.

Te vinden in: Functionele histologie, L.C. Junqueira en J. Carneiro, 11edruk 2007, blz. 207

9. Antwoord A

De nervus medianus verzorgt de M. flexor digitorum superficialis, M. flexor digitorum profundus, M. flexor pollicis longus, M. opponens pollicis, M. abductor pollicis brevis en de M. flexor pollicis brevis, oftewel oppositie van de duim is bij schade aan de nervus medianus niet meer mogelijk. De nervus medianus wordt vaak beschadigd/bekneld bij supracondilaire humerusschacht fracturen maar ook bij het carpaaltunnel syndroom.

Te vinden in: Clinically oriented anatomy (7th ed. 2013/2014) Moore K. e.a., blz. 790.

10. Antwoord D

Bij het schijnen van licht in het rechter oog, wordt er geen signaal doorgegeven naar de hersenen. De afferente banen doen het wel, omdat beide ogen een pupilvernauwing laten zien bij beschijnen van het linker oog. De efferente baan van het rechter oog moet dus aangedaan zijn. Dit is de n.opticus rechts.

11. Antwoord A

Het betreft hier de chorda tympani. Zie voor de anatomie en de precieze ligging van de chorda tympani en nervus facialis de Sobotta atlas.

12. Antwoord B

Neuritis optica: kokerzien. Occipitaal infarct links/rechts: bitemporale hemianopsie. Hypofysetumor op chiasma opticum: kokerzien, oftewel heteronieme hemianopsie. Uitval van één van de twee n. optici: homonieme hemianopsie (met 1 oog niets zien).

Te vinden in: www.oogartsen.nl

13. Antwoord B

Namelijk kokerzien.

14. Antwoord B

De kniepeesreflex loopt over wortel L4. De achillespeesreflex loopt afferent over wortel S1. Bij lichamelijk onderzoek is de kniepeesreflex verlaagd dus wortel L4 is bekneld.

15. Antwoord C

Er is sprake van een homonieme hemianopsie rechts wanneer in beide ogen het rechter gezichtsveld is weggevallen. Omdat de banen gekruist zijn moet het infarct links zitten. De a. cerebri posterior links verzorgt het gebied van de tractus opticus. Daar moet het infarct gelokaliseerd zijn.

16. Antwoord B

Hyperreflexie is aanwezig bij eerste motorneuron aandoeningen. Een pathologische voetzoolreflex (dus volgens Babinski) is geassocieerd met eerste motorneuron uitval. Hyporeflexie is aanwezig bij tweede motorneuron aandoeningen. GBS is een acute demyeliniserende aandoening van de perifere zenuwen, hierbij past dus hyporeflexie.

17. Antwoord B

De n. radialis innerveert de helft van de handrug aan de duim kant, maar niet de vingertoppen. De mediale kant wordt zowel op de handrug als palmair geïnnerveerd door de n. ulnaris. De n. medianus innerveert de laterale handpalm.

18. Antwoord B

De nervus trigeminus (n. V) is een gemengde sensorische en motorische hersenzenuw. De trigeminus verzorgt de sensibele innervatie van het gezicht en de motorische innervatie van de kauwspieren. De trigeminus heeft drie vertakkingen:

  • V1: nervus ophtalmicus (sensorisch): aftakkingen hiervan verzorgen de sensibele innervatie van cornea, corpus ciliare en iris

  • V2: nervus maxillaris (sensorisch): sensorische innervatie van wangen, cavum nasi, palatum, bovenlip

  • V3: nervus mandibularis (sensorisch en motorisch): motorische innervatie van kauwspieren, onder andere de musculus masseter en sensorische innervatie van kin, onderlip, kaak.

De nervus oculomotorius (n. III) is een motorische hersenzenuw die de oogspieren aanstuurt. De oculomotorius innerveert de volgende spieren:

  • m. rectus superior

  • m. rectus inferior

  • m. rectus medialis

  • m. levator palpebrae superior

  • m. obliqus inferior

De nervus facialis (n. VII) is een sensorische, motorische en parasympathische hersenzenuw die onder andere aangezichtsspieren aanstuurt:

  • m. orbicularis oculi

  • m. stapedius

De corneareflex onderzoekt de functie van de nervus trigeminus en de nervus facialis. De afferente (sensorische) banen van de V1 tak van de nervus trigeminus detecteren stimuli op de cornea. In de trigeminus nucleus in de medulla oblongata (hersenstam) wordt deze informatie via interneuronen overgedragen aan de efferente (motorische) banen van de nervus facialis, waarna de motorische respons in gang komt. Het resultaat is het dichtknijpen van de ogen. Er is altijd sprake van een consensuele respons, dat wil zeggen dat het oog dat geen prikkel heeft ontvangen ook dicht wordt geknepen. Dit komt doordat interneuronen de sensibele informatie niet alleen aan de ipsilaterale, maar ook aan de contralaterale motorische takken van de nervus facialis overdragen.

Te vinden in: Hijdra A. e.a., Neurologie, 2010, 4e herz. dr., Blz. 67, 68.

19. Antwoord B

Stilma J. e.a., Oogheelkunde (2e herz. dr. 2008) Reeks Praktische huisartsgeneeskunde, 2008, 2e herz. dr., Blz. 282.

Multipele sclerose is een demyeliniserende aandoening van het centrale zenuwstelsel. Kenmerkend voor de ziekte zijn de “plaques” ofwel gebieden waar de myelineschede van neuronen is aangetast. De precieze oorzaak van de aandoening is nog niet duidelijk, wel bekend is de inflammatoire component van de ziekte. CD4 T-cellen lijken betrokken te zijn. De ziekte kent verschillende klinische uitingen: relapsing-remitting, primair progressief, secundair progressief en fulminant.

De klinische verschijnselen zijn onder andere: visusstoornissen, spraakstoornissen, spierzwakte, sensibele stoornissen. Visusstoornissen worden veroorzaakt door aantasting van de nervus opticus (neuritis optica).

20. Antwoord C

Er is hier sprake van een perifere nervus facialis laesie, mogelijk een Bell’s palsy. De nervus facialis innerveert naast de aangezichtsspieren ook de musculus stapedius in het middenoor. In gecontraheerde toestand dempt de musculus stapedius de trillingen van de stapes en beschermt het binnenoor tegen te hoge geluidsniveaus (hyperacusis). In deze casus is dus ook gehoorverandering te verwachten.

Te vinden in: Kuks J. e.a., Klinische neurologie, 2007/2008, 16e herz. dr., Blz. paragraaf 9.6.

21. Antwoord D

De proef van Lasegue wordt uitgevoerd door de patiënt in liggende houding te onderzoeken. Terwijl de patiënt op zijn rug ligt, wordt het gestrekte been omhoog getild. Als de patiënt radiculaire pijnklachten krijgt wanneer het been in een hoek 30-70 graden wordt verheven, is de proef positief. Een positieve Lasegue wordt gezien bij discus herniatie. De pijnklachten worden veroorzaakt door rekking van de wortel en dura bij een reeds door de hernia geprikkelde wortel.

De proef van Romberg wordt uitgevoerd door de patiënt rechtop te laten staan, met de voeten naast elkaar, en tenminste een halve minuut stil te blijven staan. Als dat lukt, wordt gevraagd de ogen te sluiten en nog een minuut zo stil mogelijk te blijven staan.

De test is positief als de patiënt met open ogen wel stil kan blijven staan maar met gesloten ogen niet. De test is negatief als de patiënt zowel met open ogen als met gesloten ogen stil kan blijven staan, of als de patiënt in beide gevallen niet stil kan blijven staan.

Als de proef van Romberg positief is, is er zeer waarschijnlijk sprake van een stoornis in het evenwichtsorgaan of het proprioceptiesysteem, of van de bijbehorende zenuwbanen.

Rijbroekanesthesie is geassocieerd met het cauda equina syndroom. Het cauda syndroom is een ernstig neurologische aandoening waarbij de zenuwen in de cauda equina in gedrang komen. Het gevolg hiervan is een verlies van functie van de plexus lumbosacralis.

Kenmerken symptomen zijn:

  • ernstige rugpijn

  • anesthesie in het rijbroekgebied

  • incontinentie voor faeces

  • incontinentie of retentie van urine

  • zwakte beenspieren

  • sexuele dysfunctie

Mogelijke oorzaken:

  • tumor

  • trauma

  • spinale stenose

Het cauda syndroom vereist spoedbehandeling om ernstige blijvende neurologische schade te voorkomen.

Te vinden in: Boukes F. e.a., NHG-standaarden voor de huisarts, deel 1 (2012), http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum.htm, 2012, Blz. 711).

22. Antwoord D

Zie uitleg bij vorige vraag.

Stamplijst

Weetjes neurologie:

 

Wernicke

Sensorische spraak, linker temporaalkwab (begrip)

Broca

Motorische spraak, linker frontaalkwab (hoeveelheid)

Actiepotentiaal

Start bij verandering in natrumpermeabiliteit

Repolarisatie

Verhoging in de permeabiliteit voor kalium

Bell verlamming

7e hersenzenuw n. Facialis. Gelaat uitval

myastenia gravis

antilichamen tegen acetylcholinereceptor. Uitputting van spierkracht. Start armen.

Guillain Barre

Verlamming van onder naar boven. Post virale infectie

Brughoektumor

Evenwichtsstoornis, aangezichts- en gehoorproblemen (oorsuizen)

Dubbelzien

N. abducens aangedaan

Tethered cord

Beenslapte, plasproblemen, hairy patch/vette tumor op onderrug

Hyphaema

Bloed in onderste helft iris

Inklemming

Hersenstam. afwezige pupilreflex

Thompsontest

Positief = afwezige plantairflexie. Bij aolledige achillespeesruptuur

Meningeale prikkeling

Passief kin op borst en knieën optrekken = symptoom van Brudzinski I

Slikklachten + tongatrofie

N. Hypoglossus (XII)

Ejaculatiestooornissen

Nn. hypogastrici

Ptosis

N. oculomotorius (m. Levator palpebrae) en m. Tarsalis (spier van muller.)

Cushing triad

Bradycardie, hypertensie, irregulaire hartslag

Verdieping neurologie:

 

Handzenuwen

N. radialis innerveert extensie pols en duim, dig II, III

Uitval: dropping hand. Bij bovenarm♯ saturday night palsy

N. Ulnaris innerveert spreiders vingers, adductor duim

Uitval: klauwhand. Bij elleboog steun, laesie C8

N. medianus innerveert flexie pols, dig I, II, III, abductie I, sensibiliteit vinger toppen

Uitval: predikers hand. Bij glaswond, Carpaal Tunnel Syndroom

Dermatomen

Th10 = navel / Th4 = tepel

Hersenvliezen

Dura, arachnoide, pia

Subduraal hematoom; meest voorkomend bij val. Langzaam

Epiduraal hematoom; slagaderlijke bloeding, snel, schilvorming

Subarachnoidale bloeding: vaak aneurysma, spider vorm op scan

Oogspieren

Tot onze spijt, altijd redelijk langzaam

N. trochlear: obliquus superior

N. abducens: rectus lateralis

N. oculomotorius: de rest ( obliquus inferior, rectus medialis, rectus superior, rectus inferior)

Reflexen

Kniepeesreflex: L2, L3, L4

Achillespeesreflex: S1, S2

Bicepsreflex: C5, C6

Tricepsreflex: C6, C7, C8

Corneareflex: afferent N. Ophtalmicus (V) . efferent N. Facialis (VII)

Pupilreflex: afferent N. Opticus (II). Efferent N. Oculomotorius (III)

Syndroom van Horner

Symptomen: ipsilateraal, miosis (kleine pupil), ptosis, anhidrose (zweetkliersecretie)

Innervatie: orthosympatische uitval

Miosis door overheersing n. Oculomotorius

Milde ptosis door verslapping spier v Muller (m. Tarsalis), n. Occulomotorius werkt wel

Parkinson

Definitie: zenuwcellen v substantia nigra sterven langzaam af

Oorzaak: productie dopamine faalt  aansturing bewegingen faalt

Symptomen: rigiditeit, akinesie (bewegingsarmoede), rusttremor, freezing (moeizaam starten bew)

Behandeling: Levodopa (bijwerking; chorea)

Parkinsonisme

Definitie: combinatie van symptomen

Oorzaak: verschillende aandoeningen. waarbij dopamine wordt tegen gewerkt. Ontvangende cellen afsterven (MSA), beschadigd raken (tumor, bloedaandoening) effect van medicatie

Symptomen: stijfheid, tremor, maskergelaat, startprobleem, zachtere/minder spraak, houdingsreflex verlies.

Perifere N. Facialis VII laesie links

Definitie: Bellse parese

Symptomen: linker oog open, linker mondhoek hangt af, → rimpels voorhoofd, → traanvocht

Centrale N. Facialis laesie

Symptomen: aangedane kant mondhoek hangt, oog niet aangedaan, want dubbelzijdig geïnnerveerd

Multipel Sclerose

Definitie: auto-immuunziekte

Oorzaak: myeline schade – afsterven cellen – verval oligodendrocyten

Symptomen: oogklachten (dubbelzien), stijve spieren, sensorische klachten, moe

Diagnostiek: MRI en lumbaal punctie

Kenmerken: relapsing-remitting beloop, steeds minder herstel

Behandeling: methylprednison (acute fase) + IGN-B (remt inflammatie respons)

Hoofdpijn

Migraine: pijnstilling, NSAIDs en eventueel triptanen (profylactische B-Blokkers).

Spanningshoofdpijn: antidepressiva (amitriplytine)

Clusterhoofdpijn: O2, sumatriptan s.c. (profylactische Ca-antagonist, lithium)

iVTG - Deel: Oogheelkunde

Oefenvragen

1. Bij fundoscopie van de retina is de aanbevolen volgorde van onderzoek:

A. macula, bloedvaten, papil

B. papil, bloedvaten, macula

2. Bij een 74-jarige vrouw met staar wordt een cataractextractie uitgevoerd. Daarbij wordt via faco-emulsificatie de troebele lenskern verwijderd en een kunststof lens ingebracht. Waar in het oog wordt de lens geplaatst? Dat is in:

A. de achterste oogkamer

B. de voorste oogkamer

C. het achterste lenskapsel

3. Een 25-jarige man heeft sinds vijf dagen in toenemende mate last van een pijnlijk, rood oog. Nadat er fluoresceïne in het oog is gedruppeld en het oog wordt beschenen met blauw licht, wordt een takvormige beschadiging van de cornea zichtbaar. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Keratitis herpetica

B. Recidiverende cornea-erosie

C. Thygeson superficial keratitis

D. Adenovirale keratoconjunctivitis

4. Een patiënt van 70 jaar komt op het spoedspreekuur van de oogarts, omdat hij sinds een dag een langzaam groter wordende vlek voor het rechter oog ziet. In de dagen hieraan voorafgaand zag hij voor hetzelfde oog zwarte stipjes en ook af en toe lichtflitsen, alsof er een foto gemaakt werd. De visus OD is 1/60 en de visus OS is normaal. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Ablatio retinae

B. Acuut glaucoom

C. Exsudatieve maculadegeneratie

D. Neuritis optica

5. Onderzoek met fluoresceïne wordt in de oogheelkunde gebruikt om epitheelbeschadiging aan te tonen van de:

A. Conjunctiva

B. Cornea

C. Oogleden

D. Retina

6. Een babyhandje grijpt per ongeluk in het oog van de moeder. De moeder heeft meteen pijn en gevoel dat er iets in het oog zit. Ze heeft moeite om haar oog open te houden en traant veel. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Aanval van acuut glaucoom

B. Contusio bulbi

C. Erosio cornae

D. Perforatio bulbi

Antwoorden

1. Antwoord B

Te vinden in: Oogheelkunde (tweede geheel herziene druk 2008), Stilma J. e.a., blz. 49.

2. Antwoord C

Achterliggende gedachte is dat er slechts één van de drie hierboven genoemde opties in de praktijk uitvoerbaar is, namelijk optie C.

3. Antwoord A

De takvormige beschadiging vormt hier de aanwijzing naar het antwoord. Antwoord C en D laten bij fluoresceïne-onderzoek juist puntvormige epitheliale laesies zien. Een recidiverende cornea-erosie kan voorkomen, echter kent ook niet de takvormige beschadiging die in bovenstaande casus wordt beschreven. Onthouden: takvormige beschadiging: Herpes simplex keratitis.

Te vinden in: Oogheelkunde (tweede herziene druk 2008), Stilma J. e.a., blz. 193.

4. Antwoord A

Het verhaal van de lichtflitsen en de mouches volantes (zwarte stipjes, soms ook wel beschreven als ‘spinnetjes’), passen typisch bij een ablatio retinae. Vaak vertellen patiënten dat ze een zwart gordijntje langzaam hebben neer zien komen voor hun ogen, dit is de retina die langzaamaan het achterste glasvocht met zich mee naar beneden trekt. Typisch voor acuut glaucoom is hoofdpijn in combinatie met een acute visusdaling en een rood, pijnlijk oog met een half wijde starre pupil. Exsudatieve maculadegeneratie kent geen acute visusdaling.

Te vinden in: www.oogartsen.nl

5. Antwoord B

Een epitheeldefect in de cornea dat met fluoresceïne is behandeld wordt zichtbaar onder blauw licht.

Te vinden in: Lang K. e.a., Ophthalmology: a pocket textbook atlas, 2007, 2nd rev. ed., Blz. 62.

6. Antwoord C

De moeder presenteert de klassieke symptomen van een erosio cornae: pijn, tranen, gevoel dat er iets in het oog zit. De klachten zijn ontstaan direct na het trauma, er is dus geen reden om aan een aanval van acuut glaucoom (drukverhoging in het oog) te denken. Contusio bulbi onstaat na een stomp trauma aan het oog, dat is hier niet het geval. Er zijn ook geen aanwijzingen voor een perforatie.

Te vinden in: Stilma J. e.a., Oogheelkunde, 2008, 2e herz. dr., Blz. 296.

Stamplijst

Weetjes oogheelkunde:

 

Dioptrie

Brekingssterkte lens. Hoe groter D, hoe sterker de lens.

Traanfilm

Over conjunctiva en cornea heen. Lipide (Meibom), water (traanklier), mucine (slijmbekercel)

Choroïdea

Vaatvlies. Bloedvoorziening o.a. kegels en staafjes

Traanweg

Gladula lacrimalis – punctum lacrimalis – canaliculus lacrimalis – saccus lacrimalis – ductus nasolacrimalis – neus. 10-20% verdampt

Kinderen

Altijd hypertroop

Anisometropie

Verschil in refractie tussen beide ogen. >4D medische indicatie voor contactlenzen

Accomoderen

Lens boller maken

Astigmatisme

Vooral van cornea (rugby vorm)

Oog verwijderder

Parasympatilytica = verlamming m. Sphincter pupillea (antagonist)

Bv tropicamide, atropinem cylopentolaat

Regelt ook accommodatie spier m. Cilliare  remt vlakke lens

Ontspanning = cycloplegie

Staafjes

In donker goed zien, want lichtgevoelig

Kegels

Kleurwaarneming

Iridodialyse

Scheur in wortel van iris (aan sclera zijde)

Anisocorie

Pupilgrootte verschil

Adie pupil

Parasymptomatisch werkt onvoldoende: verwijder pupil

Syndroom v horner

Sympatische zenuwschade: ptosis en miosis

Parasympaticolytica

Mydriasis (verlamming m, sphincter) en enige cycloplegie (ontspannen m. Ciliaris)

Macula degeneratie

Afsterven van de kegels (centraal slechter zien)

Diagnostiek: Amsler rooster

Behandeling: angiogeneseremmer

Bijziend

myoop = dichtbij goed te zien.

Beeld voor netvlies. Holle neg lens nodig.

Verziend

hypertroop = ver goed te zien

Beeld achter netvlies. Bolle pos lens nodig.

Algemeen

 

Verbranding

Definitie:

  • 1e graads: erytheem, gering oedeem (geen onderdeel TVLO)

  • 2e graads: opp vs diep (incl dermis). antimicro crème/operatief

  • 3e graads: verlies dermis (+subcutis) zonder regeneratie vermogen. Gevoelloos, operatief met donorhuid

  • 4e graads: zwarte verkleuring incl spier/pezen

TVLO: Hoofd = 9%, Arm = 9%, Been = 18%, Romp voor = 18%,

Romp achter = 18%, Geslachtsdeel = 1 %

Behandeling: 1e hulp: eerst water, de rest komt later

Ongeveer 10min koelen, lauw stromend water

Verwijder geen vastgekleefde kleding

Afhandeling van TVLO hoeveelheid infusie 0.9%NaCl geïndiceerd. Voorkom shock

4ml x kg x %TVLO

 

Kraanwater productie door corpus cilliare. Zorgt voor aanvoer voedingsstoffen en zuurstof. Via achterste oogkamer naar voorste oogkamer naar kamerhoek via trabekelsysteem naar afvoerkanaaltjes (v Schlemm) richting bloedbaan. Kanaaltjes v Schlemm lopen rondom parallel aan limbus.

Iris spieren

M. sphincter pupillae (kringspier): miosis (nauwe pupil)

= parasympatische stimulatie muscarine receptor – scherpte diepte toename

via n. Oculomotorius (N III)

 

M. dilator pupillae (radiare): mydriasis (verwijde pupil)

= sympatische stimulatie adrenerge receptor – scherpte diepte afname

via N. Trigeminus (N V)

accommodatie

m. cilliares regelt accommodatie via zonulavezels

  • symp stimulatie: relaxatie spier, vlakke lens

  • parasymp stimulatie: contractie spier, bolle lens (accomoderen)

acuut glaucoom

iridocyclitis

rood, pijn, misselijkheid/braken, oogboldruk, wijde licht stijve pupil

rood, pijn, visus, nauwe pupil

iVTG - Deel: Psychiatrie

Oefenvragen

1. Bij welke van de onderstaande psychiatrische stoornissen past het symptoom van een wisselend gedaald bewustzijn het best?

A. Borderline stoornis

B. Delirium

C. Depressie

2. Psychische klachten moeten worden onderscheiden van somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten. Tot de psychische klachten behoort:

A. Hoofdpijn

B. Jeuk

C. Moedeloosheid

3. Stel, er is aan de voorwaarden voor een gedwongen opneming in een psychiatrisch ziekenhuis voldaan. Als een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht, dan is een inbewaringstelling mogelijk. Artikel 20 van de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) regelt de beschikking tot inbewaringstelling. Deze beschikking wordt in eerste instantie afgegeven door een bepaald persoon. Deze persoon is de:

A. Burgemeester

B. Geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis

C. Huisarts

D. Officier van Justitie

E. Rechter

4. In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) staan de negen diagnostische criteria van een depressie beschreven. Volgens deze handleiding moet er voor het diagnosticeren van een eenmalige depressieve episode tenminste één van de twee volgende symptomen aanwezig zijn:

A. Depressieve stemming of gevoelens van waardeloosheid

B. Depressieve stemming of verlies van interesse en plezier

C. Gevoelens van waardeloosheid of suïcidegedachten

D. Verlies van interesse en plezier of suïcidegedachten

5. Op de afdeling chirurgie worden geregeld patiënt opgenomen ten gevolge van ernstige verkeersongevallen. Velen van hen komen terug op de polikliniek. Bij een aantal van hen wordt na verloop van tijd een posttraumatische stress-stoornis gediagnosticeerd. Wat is het eerste wat deze patiënten dan geadviseerd dient te worden:

A. Debriefing in groepsverband

B. Een expectatief beleid

C. Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR)

D. Start van een serotonine heropname remmer (SSRI)

6. Een waan is een voorbeeld van een stoornis in een van de onderstaande mentale functies. Het betreft een stoornis in:

A. Bewustzijn

B. Denken

C. Executieve functies

D. Oordeelsvermogen

E. Perceptie

7. De specialist ouderengeneeskunde constateert bij een 86-jarige man een ernstige depressie en schat het suïciderisico hoog in. Een jaar geleden heeft hij hiertoe al een poging gedaan. Twee jaar geleden is een ossaal gemetastaseerd prostaatcarcinoom gediagnosticeerd. Sinds een cerebrovasculair accident (CVA) vijf jaar geleden heeft de man een hemiparese rechts. Na revalidatie van het CVA kon hij weer met een stok lopen, maar de laatste jaren wordt hij steeds minder mobiel. Wat is nu de belangrijkste risicofactor voor een suïcidepoging bij deze patiënt?

A. Afname mobiliteit

B. Eerdere suïcidepoging

C. Gemetastaseerd prostaatcarcinoom

D. Status na CVA

8. Een echtpaar komt samen bij de huisarts. De man maakt zich zorgen om zijn 73-jarige vrouw. Ze is wel eens vaker wat vergeetachtig, maar de laatste anderhalve week valt hem duidelijk op dat ze mentaal afwezig is en niet adequaat reageert als hij haar wat vraagt. Soms lijkt ze hem niet te herkennen. Daarnaast is ze de afgelopen week twee keer te laat bij het toilet aangekomen en had ze nat ondergoed. Ze gaat bijna elk uur naar het toilet. Wat is nu de meest waarschijnlijke verklaring voor haar mentale afwezigheid?

A. Delier

B. Dementie

C. Depressie

9. Een 28-jarige man komt op de polikliniek psychiatrie. Zes jaar geleden is bij hem schizofrenie gediagnosticeerd. Enkele maanden geleden is hij op eigen initiatief gestopt met zijn medicatie. Hij hoort sindsdien vaak stemmen die anderen om hem heen niet horen. Ook is hij ervan overtuigd dat hij achtervolgd wordt als hij naar buiten gaat. De patiënt vertelt alles met een monotone stem en toont geen emotie tijdens het gesprek. De arts kan het verhaal door de onsamenhangende spraak nauwelijks volgen. Welk negatief symptoom heeft deze patiënt zeker?

A. Achtervolgingswaan

B. Affectieve vervlakking

C. Akoestische hallucinatie

D. Onsamenhangende spraak

E. Sociaal terugtrekgedrag

10. Somatiseerders:

A. Geloven het sterkst in zelfzorg.

B. Brengen spanningen en conflicten tot uiting in lichamelijke symptomen

C. Verdringen hun symptomen gedurende perioden van stress

D. Stellen het bezoek aan een arts het meeste uit (patiënts delay)

11. Bij de exploratie van psychische klachten bij een amnestische patiënt blijkt dat hij onbewust feiten verzint over gebeurtenissen die hij zich niet meer kan herinneren. De correcte vermelding van dit symptoom in de status mentalis is:

A. Confabulatie

B. Incoherentie

C. Neologisme

D. Ontsporing

12. Een jongeman is verslaafd aan alcohol. Daarnaast is hij vorige week voor de derde keer opgepakt vanwege winkeldiefstal. Een maand eerder is hij gearresteerd bij een illegale straatrace en vanwege het bezit van verdovende middelen. Hij staat bekend om zijn ‘korte lontje’. Onder welke hoofdgroep van de trias psychica vallen deze symptomen en stoornissen?

A. Affectieve functies

B. Cognitieve functies

C. Conatieve functies

13. De schoolarts wordt om haar mening gevraagd over een 5-jarige jongen. De jongen is heel onrustig. Hij kan niet lang aan een taak zitten, bemoeit zich met anderen en heeft vaak ruzie. Op de gang zetten helpt niet, dan loopt hij weg. Zijn ouders zijn gescheiden, moeder moet hard werken om het financieel rond te krijgen. Hij heeft vaak ruzie met zijn broertje en is niet zelfstandig. Hij moet zelfs geholpen worden met aankleden! Zijn juf vraagt zich af of hij het juiste onderwijs volgt. Wat moet zeker onderzocht worden om te weten of dit kind het juiste onderwijs volgt?

A. Affectief vermogen

B. Cognitief vermogen

C. Conatief vermogen

14. Een bekende charismatische Nederlandse politicus heeft continu conflicten. Na een incident waarbij hij een barmedewerker heeft geslagen wordt hij uit de partij gezet. Een journalist die hem confronteert met zijn gedrag krijgt op arrogante toon te horen dat deze ‘toch niet kan tippen aan zijn intellectuele niveau’. De politicus zegt plannen te hebben om een nieuwe partij op te richten: ‘Wacht maar af: Binnen een jaar zijn we de grootste partij!’ Waarvan is bij deze politicus waarschijnlijk sprake?

A. Antisociale persoonlijkheidsstoornis

B. Borderline persoonlijkheidsstoornis

C. Narcistische persoonlijkheidsstoornis

D. Theatrale persoonlijkheidsstoornis

15. Een 32-jarige vrouw wordt door haar vriend naar de huisarts gestuurd. Zij heeft een drukke baan en is misschien wel overspannen. Sinds het begin van hun relatie reageert zij regelmatig geprikkeld op haar vriend. Zij kennen elkaar nu 6 maanden. Haar vriend heeft de relatie al eens willen verbreken. Zij reageerde hierop met enorme scenes en dreigde dat ze zichzelf wat aan zou doen. Soms voelt ze zich ‘leeg’ en lelijk en wil ze een einde aan haar leven maken. Als kind had ze een gewelddadige vader die haar en haar broertjes sloeg. Zelf heeft ze in een vlaag van woede haar vriend ook geslagen. Welke persoonlijkheidsstoornis staat bovenaan in de differentiaal diagnose?

A. Antisociale persoonlijkheidsstoornis

B. Borderline persoonlijkheidsstoornis

C. Narcistische persoonlijkheidsstoornis

D. Theatrale persoonlijkheidsstoornis

16. Welke van de volgende 3 symptomen behoort tot de criteria voor het stellen van de diagnose delirium?

A. Auditieve hallucinaties

B. Bewustzijnsstoornis

C. Bewegingsonrust

17. Een 21-jarige studente vertelt haar vriendin dat ze zich de laatste tijd op feesten regelmatig niet op haar gemak voelt. “Dan heb ik het vreemde gevoel alsof van een afstand naar mijzelf aan het kijken ben…” Wat is de naam van dit psychiatrisch symptoom?

A. Derealisatie

B. Illusoire vervalsing

C. Visuele hallucinatie

D. Visuele disperceptie

18. Bij het psychiatrisch onderzoek worden een aantal mentale functies onderscheiden. Hallucinaties en illusies zijn voorbeelden van stoornissen in een van deze functies. Bij welke van onderstaande functies komen beide stoornissen voor?

A. Bewustzijn

B. Emotie

C. Denken

D. Perceptie

E. Spraak

19. Een 34-jarige vrouw komt bij de huisarts, omdat zij vanochtend voor het eerst een aanval met hartkloppingen en ademnood heeft gehad. Patiënte gebruikt geen alcohol en drugs. Ze vertelt dat zij zich sinds 6 maanden extreem angstig voelt. Ze piekert veel over haar klachten. Ze lijdt hier erg onder en wordt sterk gehinderd in haar werk en sociale contacten. Bij lichamelijk onderzoek worden er geen afwijkingen gevonden. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Aanpassingstoornis met paniekaanval

B. Gegeneraliseerde angststoornis met een paniekaanval

C. Paniekstoornis

20. Zowel bij een psychose als bij een obsessief compulsieve stoornis kunnen mensen ideeën hebben die niet in overeenstemming zijn met de realiteit. Een patiënt geeft aan dat hij deze ideeën niet als wezensvreemd (egodystoon) ervaart, maar als passend binnen zijn belevingswereld (egosyntoon). Welke van de twee aandoeningen is bij deze patiënt het meest waarschijnlijk?

A. Een obsessief compulsieve stoornis

B. Een psychose

Antwoorden

1. Antwoord B

Te vinden in: Leerboek Psychiatrie (2005) Hengeveld M. e.a., blz. 187.

2. Antwoord C

Hoofdpijn en jeuk zijn specifieke voorbeelden van SOLK.

Te vinden in: Ziekten in de huisartspraktijk (vijfde herziene druk 2008), Lisdonk van de E. e.a., bladzijde 118.

3. Antwoord A

Te vinden in: De Wet BOPZ (achtste herziene druk 2011), Keurentjes R.

4. Antwoord B

In de NHG standaard Depressie staan de volgende criteria beschreven uit de DSM-IV: Depressie: gedurende minstens twee weken vijf of meer symptomen, waarvan ten minste één van de twee eerste symptomen:

1. Sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna dagelijks

2. Duidelijke vermindering van interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten

3. Duidelijke gewichtsvermindering of –toename

4. Slapeloosheid of overmatig slapen

5. Psychomotorische agitatie of remming

6. Moeheid of verlies van energie

7. Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens

8. Verminderd vermogen tot concentratie of besluiteloosheid

9. Terugkerende gedachten aan de dood, suïcidegedachten, suïcideplannen of suïcidepoging.

  • Definitie depressieve klachten: Sombere stemming, waar de patiënt hinder van ondervindt, maar waarbij niet wordt voldaan aan het aantal criteria voor depressie
  • Definitie dysthymie: Depressieve klachten die ten minste twee jaar aanwezig zijn, waarbij naast sombere stemming nog twee tot drie andere symptomen aanwezig zijn.
  • Duidelijke vermindering van interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten wordt ook wel anhedonie genoemd.

Te vinden in: Beknopte handleiding bij de Diagnostische criteria van de DSM-IV-TR (2006), Koster van Groos G. (APA), blz. 210.

5. Antwoord C

Te vinden in: Leerboek Psychiatrie (tweede geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a., blz. 363.

6. Antwoord B

Een waan is een stoornis in de inhoud van het denken, waarbij iemand overtuigd is van de juistheid van zijn eigen gedachte(n), ook als deze niet overeenkomen met de waarheid.

Te vinden in: Leerboek Psychiatrie (tweede geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a., blz. 47.

7. Antwoord B

Ongeacht welke populatiegroep, een eerdere suïcidepoging is de allerbelangrijkste risicofactor voor een suïcide, of het nu geriatrische patiënten, volwassenen of adolescenten betreft. De aanwezigheid van een depressie bij bovenstaand beschreven patiënt is ook zeker een belangrijke risicofactor, dit is nummer 2 in dit verhaal. Nummer 3 van risicofactoren is het lijden aan een ernstige lichamelijke ziekte, of dat nu het gemetastaseerd prostaatcarcinoom of het CVA betreft (of juist de combinatie van die twee). Door aanwezigheid van deze aandoeningen is de mobiliteit van patiënt afgenomen, wat weer bij kan dragen aan een depressie. Goed om te weten: Wanneer een oudere een suïcidepoging onderneemt, heeft hij grote kans van slagen (ten opzichte van andere populatiegroepen). Met andere woorden wil dit zeggen dat wanneer een oudere een suïcidepoging onderneemt, hij of zij ook zeer graag wil sterven en er zelden een andere reden achter de suïcidepoging zit (bij adolescenten bijvoorbeeld een schreeuw om aandacht, etc.)

Te vinden in: Inleiding gerontologie en geriatrie (vierde herziene druk 2004), Euldering F. e.a., bladzijde 161.

8. Antwoord A

De snelheid van het ontstaan van de klachten duiden op een delier als onderliggende oorzaak. Deze lijkt uitgelokt te worden door een aanwezige urineweginfectie met klachten van incontinentie (terwijl deze eerder niet worden beschreven) en zeer frequente mictie. Een gedaald of wisselend bewustzijn past bij de diagnose delier. Motorische onrust wordt hier ook vaak bij beschreven, maar hoeft echter niet aanwezig te zijn om de diagnose te kunnen stellen.

Dementie wordt gekenmerkt door een geleidelijk ontstaan van de klachten, waarbij er naast geheugenstoornissen ook sprake moet zijn van één of meer cognitieve functies: agnosie, stoornissen in executieve functies, apraxie of afasie. Van geen van deze stoornissen blijkt sprake te zijn in bovenstaande casus.

De vergeetachtigheid zoals beschreven in bovenstaande casus zou ook kunnen passen bij een depressie, echter zijn daar geen beschreven aanwijzingen voor. De vergeetachtigheid zou dan veroorzaakt worden door het gebrek aan aandacht bij het inprenten van nieuwe informatie.

Te vinden in: Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a., Hoofdstuk 64 Vergeetachtigheid.

9. Antwoord B

Negatieve symptomen worden beschreven als het ontbreken van uitingen van psychische functies die bij een normaal persoon wel aanwezig zijn. Voorbeelden van negatieve symptomen: Spraakarmoede, apathie, sociaal terugtrekgedrag (in bovenstaande casus niet duidelijk omschreven) en affectieve vervlakking (monotone stem, geen emotie tijdens gesprek). Positieve symptomen bestaan niet in de context van schizofrenie.

Te vinden in: Leerboek psychiatrie (tweede geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a., bladzijde 264-266.

10. Antwoord B

Te vinden in: Taylor S., Health Psychology (5eeditie 2003), blz. 264.

11. Antwoord A

Neologisme is het gebruiken van niet-bestaande woorden.

Te vinden in: Hengeveld M. e.a., Leerboek psychiatrie (2005), blz. 44.

12. Antwoord C

Affectieve functies hebben te maken met stemming en affect, cognitieve functies met bewustzijn, geheugen, aandacht, concentratie en oriëntatie. Conatieve functies hebben te maken met het algemene vooromen, de mimiek en gestiek en de spraak.

Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 702.

13. Antwoord B

Cognitief: Bewustzijn, aandacht, oriëntatie, waarneming, denken, geheugen. Affectief: Emoties. Conatief: Psychomotoriek, motivatie, gerichte gedrag.

Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 20.

14. Antwoord C

Bij een narcistische persoonlijkheidsstoornis: grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie.

Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 522.

15. Antwoord B

Het betreft hier vier persoonlijkheidsstoornissen uit Cluster B.

  • Antisociaal: Egoïsme en impulsiviteit.
  • Borderline: Crisis, intern conflict.
  • Theatraal: Aandacht, aandacht, aandacht.
  • Narcistisch: IJdelheid, zelfingenomenheid.

Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 522.

16. Antwoord B

De criteria volgens de DSM-IV: bewustzijnsstoornis, veranderingen in cognitieve functies, ontwikkeling in een korte tijd.

Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 217.

17. Antwoord A

Bij derealisatie ervaart de persoon een scheiding tussen zichzelf en de wereld, zijn identiteit of lichamelijkheid. Het leven wordt vaak beschreven als een film, wazig en onecht. Het is vaak het gevolg van langdurige stress of psychisch trauma.

Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 714.

18. Antwoord D

Een hallucinatie is een zintuiglijke waarneming die niet overeenkomt met wat er in de werkelijkheid gebeurt. Een illusie is een foutieve interpretatie van reële externe prikkels. Dit zijn dus stoornissen in de perceptie.

Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 717.

19. Antwoord B

Voor wie aan een gegeneraliseerde angststoornis lijdt, staan de frequentie, intensiteit en duur van de zorgen niet in verhouding tot hun feitelijke bron. De optredende spanningen staan de dagelijkse gang van zaken in de weg.

Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 330.

20. Antwoord B

Patiënten met een obsessief compulsieve stoornis ervaren hun dwanggedachten (obsessies) vaak als opgedrongen en zinloos (egodystoon). Ze veroorzaken angst en spanning; de patiënt probeert de nadelige gevolgen van deze gedachten te onderdrukken of weg te halen door het uitvoeren van handelingen en rituelen. Patiënten met psychotische wanen ervaren hun ideeën niet als vreemd of afwijkend.

Te vinden in: Hengeveld M. e.a., Leerboek psychiatrie, 2009, 2e geh.herz. dr., Blz. 346.

Stamplijst

 
Verdieping psychisch

Positieve symptomen

Wanen: stoornis in inhoud van denken, bestaande persoonlijke fundamentele overtuiging in strijd met werkelijkheid en niet corrigeerbaar.

  • Betrekkingswaan; alle gebeurtenissen hebben speciale betekenis (boodschap bevatten)

  • Beïnvloedingswaan; gedachten, gevoel wordt van buitenaf ingevoerd in het hoofd

  • Bizarre waan; onmogelijk bv afkomst van Mars

Hallucinatie; ervaren van zintuiglijke ervaringen met werkelijkheidskarakter, zonder externe

  • Prikkel

  • Akoestisch; vaak bij schizofrenie stemmen horen (negatieve)

  • Tactiele; voelbaar

Formele denkstoornis/onsamenhangende spraak

  • stoornissen in organisatie van denken

  • Incoherentie; moeilijk te volgen gedachtegang

  • Onlogische verbanden;

  • Draad kwijt raken

  • Neologismen; nieuwe woorden maken

  • Concretisme; abstracte begrippen letterlijk opvatten

  • Vertraagd denktempo

Katatoon of chaotisch gedrag; verstarring

  • Stupor;verminderde bewustzijn/ stilstaand

  • Mutisme; ontbreken van spraak

  • Motorische negativisme; tegengestelde handelingen uitvoeren

  • Katalepsie; langdurig ongewone houding aannemen

  • Echolalie; woorden herhalen op rare momenten

  • Echopraxie; nadoen van een ander

  • Echomimie; gebaren nadoen

Negatieve symptomen

  • Affectieve vervlakking; emotionele reactie minder sterk of afwezig

  • Apathie

  • Spraakarmoede

  • Sociale terugtrekking

  • Gelaatsuitdrukking zonder expressie

  • Laag energieniveau

Angststoornis

Gegeneraliseerde angststoornis:

Definitie: Continue aanwezigheid van angsten en nervositeitsklachten zonder aanleiding.

Symptomen: Piekeren over dingen waar geen reden toe is. Extreme bezorgdheid.

Diagnostiek: >6 mdn

Behamdeling: psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie (applied relaxation), Buspiron eventueel SSRI

Aanpassingsstoornis:

Definitie: Extreme emotionele en gedragsproblemen in reactie op minimaal 3 mdn geleden herkenbare stressfactor, greep op situatie verloren, bv burnout, < 6 mdn. Predisponerend: perfectionisme/subassertiviteit

Behandeling: *crisisfase *probleem-opl fase *toepassingsfase, cognitieve- gedragstherapie

Paniekstoornis:

Definitie: plotselinge paniekaanvallen die zich blijven herhalen en ongerustheid hierover ontstaat

Behandeling: psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie (eventueel responstherapie), SSRI

Sociale fobie:

Definitie: aanhoudende vrees voor sociaal functioneren, voor schut staan, kritiek, acceptatie

Behandeling: psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie (sociale vaardigheidstraining)

Specifieke fobie:

Definitie: aanhoudende vrees voor bepaald voorwerp of bepaalde situatie (subtypen; dieren, bloed, naalden, hoogtes)

Behandeling: psycho-educatie, cognitieve therapie (applied tension; coping), geen medicatie

Obsessieve-compulsieve (dwang-) stoornis

Definitie: dwanggedachten en/of dwanghandelingen, voor besmetting, gevaar, controledwang, symmetrie/tellen/ordenen/verzamelen. Serotinine/dopamine systemen. Patiënt herkent eigen gedachten (verschil met psychose)

Behandeling: cognitieve gedragstherapie +responstherapie, SRRI/TCA (alleen seronine), evt stereotactische chirurgie of DBS

Stressstoornis

Definitie: blootstelling aan psychotrauma, herbeleving, vermijding, verhoogde prikkelbaarheid

*Acute stressstoornis:

Definitie: VG traumatische ervaring, herbeleving, vermijding, derealisatie/depersonalisatie, < 4 wk

Behandeling: gaat vanzelf over, wordt soms PTSS

*Posttraumatische stressstoornis

Definitie: VG traumatische ervaring, herbeleving, vermijding, zweten, schuldgevoel, slaapgebrek, > 4 wk

Behandeling: Psycho-educatie, Pyschotherapie en eventueel SSRI (bij depressie), *Cognitieve gedragstherapie (imaginaire exposure) *EMDR *KEP

Psychotische stoornissen

Schizofrenie

Definitie: >2 sympt: wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, katatoon/chaotisch, neg symptomen. >6 mdn, ontwikkeling geleidelijk. Introvert, terugtrekkend, angstiger. Dopamine systeem

Schizofreniforme stoornis

Definitie: schizofrenie symptomen maar > 1 maand en < 6 maanden, vaak een voorlopen.

Schizoaffectieve stoornis

Definitie: kenmerken van schizofrenie (wanen/hallucinatie) +stemmingsstoornissen (manie/depressie)

Waanstoornis

Definitie: inhoud van de waan verband met positie van de patiënt ten opzichte van ander. Geen bizarre waan, zou echt kunnen zijn. >1 maand, geen negatieve symptomen, weigering behandeling, geen schizofrenie

Autisme spectrum stoornis

Autistische stoornis

Definitie: triade van stoornis in sociaal contact, communicatie en rigiditeit/stereotypie gedrag

Behandeling: (niet curatief) psycho-educatie en psychosociale interventies

Ziekte van Asperger

Definitie: stoornis in sociaal contact, rigiditeit, maar taal is goed ontwikkeld, vaak bovengemiddeld intelligent

PDD-NOS

Definitie: atypische autisme, wel triade kenmerken, maar lichtere vorm

Stoornis van RETT

Symptomen: normale ontwikkeling, vervolgens verlies van verworven vaardigheden, meisjes

Desintegratieve stoornis

Symptomen: zelfde als Rett maar met medische afwijking

Hoog functionerend autisme

Multiplex Complex Development Disorder (MCDD)

Symptomen: niet teruggetrokken, heel open

Stemmingsstoornis

Depressieve stoornis

Definitie: sombere stemming grootste deel vd dag, verlies aan interesse en plezier

Epidemiologie: life-time prevalentie 15%

Oorzaak: chronische afnamen 5HT concentratie in synapsspleet, upregulatie postsynaptische (+verandering) effect-receptoren en presynaptische autoreceptoren.

Symptomen: vervreemding, piekeren, besluiteloosheid, wanen/hallucinaties ,verlies van libido, vertraging in denken en handelen, slaapstoornissen, verlies van eetlust, concentratie omlaag, demoralisatie, gedeprimeerd, onmacht, lusteloosheid, labiel, moeheid

Behandeling: psychotherapie (lichte) + SSRI, SNRI, TCA, TCA +lithium, MAO-remmer, ECT

Dysthyme stoornis

Symptomen: depressieve stemming die 2 jaar duurt, maar waar geen sprake is van depressieve stoornis

Bipolaire stoornis

Epidemiologie: life-time prevalentie 1%

Oorzaak: kleine hippocampus. Overactiviteit limbisch systeem(emotie)

Manie: afgenomen activiteit recht frontaalkwab. Verhoogde dopamine.

Depressie: afgenomen activiteit linker frontaalkwab. Verlaagde dopamine/serotonine

Symptomen: extreme stemmingswisselingen van manie en depressie +opgeblazen gevoel eigenwaarde, jagende gedachte, grootheidswanen, overactief, verhoogde energie, minder slaapbehoefte, spreekdrang, impulsief, prikkelbaar

Eventueel hypomanie (II)= geen wanen/hallucinaties en geen duidelijke beperking van functioneren

I = minimaal 1 manische OF gemengde episode vaak mannen

II = minimaal 1 hypomanie vaak vrouwen

Behandeling: stemmingsstabilatoren + eventueel SSRI (deze induceren manie, dus niet te lang)

Cyclothyme stoornis

Symptomen: treedt een reeks hypomane episoden, onderbroken door episoden van lichtere depressie en uitputting

Stemmingsstoornis door somatische aandoening of middel gebruik

Verwardheid; Delier

Definitie: organisch- psychiatrische stoornis, gevolg van lichamelijke ziekte, alcohol/benzodiazepine onthouding of geneesmiddel.

Symptomen: Bewustzijnsstoornis, gestoorde oriëntatie, waarnemingstoornis.

Behandeling: onderliggende lichamelijke ziekte behandelen, Haloperidol, Clozapine, Benzodiazepine (onthoudingsdelier), Anticholinergicum (centrale anticholine delier), Vit B (alcohol misbruik)

Anti-psychotica

Effect: remming dopaminerge neurotransmissie door dopamine D2-receptor blokkade

Bijwerkingen:

  • Extrapiramidale symptomen (parkinsonisme, dystonie, acathisie, tardieve dyskinesie): beh anticholinergicum

  • Gewichtstoename

  • Dysforie

  • Seksuele disfunctie

  • Orthostatische hypotensie

  • CAVE maligne neurolepticasyndroom

Anti-depressiva

Effect: versterken serotonerge, noradrenerge, dopaminerge transmissie (remming heropname)

Bijwerkingen: duizeligheid, misselijkheid, slaapstoornissen

  • SSRI – toename suicidale gedachten

  • TCA – anticholnerge sympt: droge mond, zweten, tremor

  • MAO – hypertensive crisis by tyramide rijk dieet

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Medicine Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
5834