Oefententamen van Critical Thinking van Moore en Parker - 13e druk

Waarom is kritisch kunnen denken van belang? - TentamenTest 1

 

Vragen

Vraag 1

Wanneer doen we aan kritisch denken?

Vraag 2

Wat zijn de drie kernelementen van kritisch denken?

Vraag 3

Wat wordt bedoeld met ‘cognitieve bias’?

Vraag 4

Wat zijn heuristieken?

Vraag 5

Wanneer zeggen we dat een claim ‘waar’ is?

Antwoordindicatie

Vraag 1

We doen aan kritisch denken wanneer we gebruik maken van onze redeneringen om op conclusies te komen.

Vraag 2

De drie kernelementen van kritisch denken zijn:

  1. Beweringen.
  2. Kwesties.
  3. Argumenten.

Vraag 3

‘Cognitieve bias’ is een overtuiging die wordt beïnvloed door onbewuste kenmerken van de menselijke psychologie.

Vraag 4

Heuristieken zijn algemene regels die we onbewust gebruiken bij het schatten van waarschijnlijkheden.

Vraag 5

Een claim is ‘waar’ wanneer deze vrij is van error.

Welke twee manieren van redeneren zijn er? - TentamenTest 2

 

Vragen

Vraag 1

Wat is een deductief argument? Wat is precies de relatie tussen de conclusie en premissen? Wanneer kan de conclusie onjuist zijn?

Vraag 2

Wat is het verschil tussen een deductief en een inductief argument?

Vraag 3

Beschouw de volgende redenering: 'Tot nu toe heeft inductie altijd goed gewerkt, dus is het een methode die altijd goed zal werken'.

Wat voor soort redenering is dit? Is het een overtuigende redenering?

Vraag 4

Wat is het probleem met inductie? Wat zou het kunnen betekenen voor de rechtvaardiging van wetenschappelijke kennis?

Vraag 5

Uit welke twee delen is een argument standaard opgebouwd?

Vraag 6

Wat is het verschil tussen een deductief argument en een inductief argument?

Vraag 7

Wanneer is een argument valide?

Vraag 8

Welke drie niveaus van overtuigingen bestaan?

Vraag 9

Wat is het verschil tussen een deductief en een inductief argument?

Vraag 10

Wat is volgens de logica een goede manier om een argument te identificeren? En waarom is dit nodig?

Vraag 11

Wat is een onuitgesproken premisse en wat is een onuitgesproken conclusie. Geef een voorbeeld.

Vraag 12

Hoe kan je een argument sterker maken?

Vraag 13

Wanneer is een argument valide?

Vraag 14

Is dit een deductief of een inductief argument: ‘Ik houd niet van wandelen, dus ik zal niet genieten van de wandelvakantie.’ En waarom?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Een deductief argument bestaat uit premissen. Premissen zijn voor waar aangenomen uitspraken, uitgangspunten, en een conclusie die daar logisch uit volgt. Als de premissen juist zijn, is de conclusie dat ook, wanneer je het met de premissen eens bent, ben je dat ook met de conclusie.

Bijvoorbeeld: Uit P1= paarden zijn groter dan mensen en P2= mensen zijn groter dan mieren, volgt dat C= paarden zijn groter dan mieren.

De conclusie van een deductief argument kan in twee gevallen onjuist zijn. Als een of meerdere van de premissen onjuist is (mieren zijn groter dan paarden) en als het argument ongeldig is, dat wil zeggen op de verkeerde manier is opgebouwd (uit P1=paarden zijn groter dan mensen en P2= mieren zijn kleiner dan paarden, kan je niet concluderen dan mensen groter zijn dan mieren (en ook niet dat mieren groter zijn dan mensen!)).

Vraag 2

De conclusie uit een deductief argument is altijd waar als de premissen en de argumentatiestructuur kloppen. Dit geeft zekerheid. Echter is dit een beperkte vorm van zekerheid; want waar zijn wij helemaal zeker van? Waar halen we de zekere premissen vandaan? En hoe komen we al deductief redenerend ooit tot nieuwe kennis? Dat de conclusie zeker is komt omdat deze al vervat was in de premissen. Deductie levert dus strikt genomen geen nieuwe kennis op.

Met inductief redeneren is nieuwe kennis wel mogelijk. Inductieve argumenten zijn 'non-conclusive', of 'non-demonstrative' dat wil zeggen dat de conclusie niet logisch volgt uit de premissen maar er alleen door ondersteund wordt. Een conclusie uit een inductief argument is dus nooit zeker. Dit is een nadeel, maar maakt tegelijkertijd nieuwe kennis mogelijk. Uit het feit dat alle raven die je tot nu toe gezien hebt zwart waren kun je concluderen dat raven waarschijnlijk zwart zijn.

Vraag 3

Dit is een inductieve redenering omdat er een conclusie (het zal altijd werken), wordt getrokken uit een aantal observaties (tot nu toe heeft het elke keer gewerkt). Dit is niet erg overtuigend, omdat inductie maar één keer niet hoeft te werken en de hele conclusie kan van tafel worden geveegd.

Vraag 4

Bij inductie wordt op grond van een aantal waarnemingen van een verschijnsel aangenomen dat het verschijnsel zich altijd op deze manier zal voordoen. Daarnaast geeft inductie een ‘meest waarschijnlijke verklaring’, op grond van gegeven feiten.

Neem bijvoorbeeld het volgende; ‘Je partner is vanmorgen naar de supermarkt gegaan en heeft lasagne bladen gekocht. Daarnaast heeft ze gisten van je oma verse tomaten gekregen en je ruikt de gesmolten kaas door het huis heen. De inductieve redenering is dat je vanavond lasagne eten. Als je aan tafel schuift blijkt echter dat je vanavond soep eet. Je partner heeft voor morgen lasagne staan maken omdat er morgen weinig tijd is om te koken. Je inductie was dus fout.

Ditzelfde probleem doet zijn voor in de wetenschap. Omdat het grootste deel van wat we weten is opgebouwd uit inductie is een grote kans aanwezig dat er foute aannames zijn gedaan. Dit wordt ook regelmatig bewezen.

Vraag 5

Een argument is altijd opgebouwd uit:

  1. Eén of meerdere premisse(n).
  2. Een conclusie.

Vraag 6

Het verschil tussen een deductief argument en een inductief argument is dat een deductief argument wordt gebruikt om een claim te bewijzen, terwijl een inductief argument wordt gebruikt om een claim te ondersteunen.

Vraag 7

Een argument is valide wanneer het onmogelijk is dat tegelijkertijd de premissen waar zijn en de conclusie onwaar.

Vraag 8

De drie niveaus van overtuigingen zijn:

  1. Ethos.
  2. Logos.
  3. Pathos.

Vraag 9

Een deductief argument is een argument waarbij de premisse waar, de conclusie ook waar is. Het argument is hier bewijzend. Een argument is inductief als de premisse waar is en conclusie waarschijnlijk ook waar is. Het argument is nu ondersteunend.

Vraag 10

De regel voor een goede argumentidentificatie is dat je ten minste twee beweringen of claims en het woord ‘daarom’ (of een soortgelijk woord/frase) nodig hebt. Dus: ‘Ik liep op straat (premisse) en het regende (premisse), daarom werd ik nat (conclusie)’. Kortom een argument bestaat uit twee delen: de premisse(n) en de conclusie. Een goede argumentidentificatie is nodig om dubbelzinnigheid te vermijden.

Vraag 11

Onuitgesproken premissen (unstated premises) zijn premissen die wel tellen als reden, maar niet worden uitgesproken. Bijvoorbeeld: ‘Je mag alleen autorijden met een rijbewijs (premisse). Bob mag niet autorijden (conclusie).’ De niet-uitgesproken premisse is dus: ‘Bob heeft geen rijbewijs.’ Een onuitgesproken conclusie (unstated conclusion) is een conclusie die wel telt als conclusie, maar niet wordt uitgesproken. Bijvoorbeeld: ‘De beste bestuurders van X zijn vrouwen (premisse). Marianne is bestuurder van X (premisse).’ De niet-uitgesproken conclusie is dus: ‘Marianne is één van de beste bestuurders.’

Vraag 12

Een argument wordt sterker door premissen te bedenken die zeer waarschijnlijk waar zijn.

Vraag 13

Van een deductief argument is de conclusie waar als de premissen ook waar zijn. Zo’n argument is daarom valide.

Vraag 14

Het is een inductief argument, omdat de conclusie waarschijnlijk waar is.

Hoe schrijf je een goede tekst? - TenamenTest 3

 

Vragen

Vraag 1

Wanneer wordt een term ‘vaag’ genoemd?

Vraag 2a

Wanneer is sprake van ‘ambiguïteit’?

Vraag 2b

Welke drie soorten ambiguïteiten worden onderscheiden?

Vraag 3a

Noem drie doelen van definities.

Vraag 3b

Welke soorten definities bestaan er?

Vraag 4

Uit welke componenten bestaat een essay?

Vraag 5

Noem twee dingen waardoor een bewering onduidelijk kan zijn. Leg ze uit.

Vraag 6

Noem drie typen definities, leg ze uit en geef een voorbeeld.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Een term wordt vaag genoemd, wanneer het niet duidelijk is wat de grenzen van het begrip zijn.

Vraag 2a

Van ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin meer dan één betekenis heeft en dus op verschillende manieren begrepen kan worden.

Vraag 2b

Drie soorten ambiguïteit zijn:

  1. Semantische.
  2. Groep gerelateerde.
  3. Syntactische ambiguïteit.

Vraag 3a

Voorbeelden van goede antwoorden zijn drie van de volgende vier: (1) door definities kunnen we weten wat woorden betekenen, (2) aan de hand van definities kunnen we in sommige contexten een speciale betekenis geven aan een woord, (3) we gebruiken definities om vaagheid, ambiguïteit en veralgemenisering te vermijden, en (4) definities kunnen worden gebruikt om mensen te overtuigen.

Vraag 3b

Er zijn drie soorten definities:

  1. Definities aan de hand van voorbeelden.
  2. Definities aan de hand van synoniemen.
  3. Analytische definities.

Vraag 4

Een essay bestaat uit vier componenten: (1) een verduidelijking van het onderwerp, (2) een uitleg van iemands eigen mening over dat onderwerp, (3) argumenten die de eigen mening ondersteunen, en (4) het ontkrachten van de argumenten van mensen die een andere mening over het onderwerp hebben.

Vraag 5

Een argument kan onduidelijk zijn door:

  • Vaagheid: Een bewering kan vaag zijn als deze onvolledig is, niet precies is of als er details missen. Ook de betekenis van de bewering kan onduidelijk zijn.

  • Ambiguïteit: Een bewering kan ambigue zijn als deze op meerdere manieren geïnterpreteerd kan worden

Vraag 6

Drie typen definities:

  • Definitie door een synoniem: Een begrip of zin frase wordt vervangen door een andere zin met dezelfde betekenis. Het woord ambiguïteit wordt dan bijvoorbeeld vervangen door het woord dubbelzinnigheid.

  • Een analytische definitie is een definitie waarbij wordt gespecificeerd. Hierbij worden kenmerken gezocht die bij het begrip horen. Bijvoorbeeld: een kat heeft vier poten. Ook worden kenmerken gezocht die niet bij het begrip horen. Bijvoorbeeld: een koe eet geen vlees. Daarnaast kan je kijken waarvoor iets wordt gebruikt. Met een waterkoker kan je water laten koken.

  • Bij een definitie door een voorbeeld worden er voorbeelden gezocht bij een begrip. Bij huis, kan je denken aan een boerderij, een flat, een rijtjeswoning of een villa. Bij een moeilijk te definiëren begrip kan je een omschrijving geven.

Wanneer is iets geloofwaardig? - TentamenTest 4

 

Vragen

Vraag 1

In welke drie gevallen schieten beweringen tekort in geloofwaardigheid?

Vraag 2

Welke factor bepaalt of de bron wel genoeg kennis heeft over het onderwerp?

Vraag 3

Wat is een van de redenen dat de kwaliteit van het nieuws is afgenomen?

Vraag 4

Welke drie dingen zijn belangrijk om te weten aangaande de geloofwaardigheid van de media?

Vraag 5

Welke drie categorieën bestaan van reclamespotjes die geen redenen gebruiken om ons een bepaald product te laten kopen?

Vraag 6

Waar hangt de geloofwaardigheid van een bewering vanaf?

Vraag 7

Waarom moet je oppassen als je bij het beoordelen van een bewering uit gaat van je eigen waarneming?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Beweringen schieten tekort in geloofwaardigheid wanneer zij:

  1. Onze observaties tegenspreken.
  2. Niet overeenkomen met onze ervaringen of onze achtergrondkennis.
  3. Afkomstig zijn van niet-betrouwbare bronnen.

Vraag 2

Of een bron genoeg kennis heeft over een onderwerp, hangt af van iemands expertise en ervaring.

Vraag 3

Een van de redenen waarom de kwaliteit van het nieuws is afgenomen is dat televisiezenders in Amerika tegenwoordig in handen zijn van een klein aantal coöperatie.

Vraag 4

Het is belangrijk om de volgende drie dingen in de gaten te houden aangaande de geloofwaardigheid van de media:

  1. Mensen in de media maken, net zoals wij, ook fouten.
  2. De media kunnen druk ervaren van de overheid en zijn gevoelig voor manipulatie.
  3. De meeste media willen winst maken.

Vraag 5

Reclamespotjes waarin geen redenen worden gegeven om ons een product te laten kopen bestaan uit drie categorieën:

  1. Spotjes die gevoelens in ons losmaken.
  2. Spotjes die laten zien dat mensen waar wij bewondering voor hebben het product gebruiken.
  3. Spotjes die een product laten zien in een situatie waar we graag zelf in zouden willen verkeren.

Vraag 6

De geloofwaardigheid van een bewering hangt af van de bewering zelf en van de bron. Controleer of een bewering waar is, door bijvoorbeeld een deskundige in te schakelen. Een bewering is betrouwbaarder als deze afkomstig is van een belangeloze partij dan van een belanghebbende partij.

Vraag 7

Veel dingen kunnen de eigen waarneming vertroebelen, waardoor je moet oppassen bij het beoordelen van een bewering. Denk aan: vermoeidheid, mistig weer, kleurenblind zijn, wishful thinking (iets zien zoals je het wilt zien) en (onbewuste) vooroordelen.

Hoe werkt overtuiging? - TentamenTest 5

 

Vragen

Vraag 1

Wat is retoriek?

Vraag 2

In welke groepen zijn retorische methoden onder te verdelen?

Vraag 3

Wat is het verschil tussen een eufemisme en een dysfemisme?

Vraag 4a

Wat zijn demagogen?

Vraag 4b

Noem vier technieken die demagogen gebruiken.

Vraag 5

Geef vier voorbeelden van retorische middelen en leg ze uit.

Vraag 6

Onder welke categorie van retorische middelen vallen de volgende uitspraken:

  1. Je was weer eens je verstand verloren.
  2. Surinamers zijn luie mensen.
  3. Ik zeg niet dat jij het gedaan hebt, maar die papieren zijn niet goed gerangschikt.
  4. Door huidartsen aanbevolen.
  5. Neem hem niet serieus, hij is nog maar een kind.
  6. Heb jij een acht gehaald voor het tentamen? Nou, dan ben ik Einstein. (haha)
  7. Dat heb ik nu al tig keer gezegd.
  8. Wat een afgrijselijk belachelijke trui heb jij aan zeg.
  9. Met dat kapsel lijk je op een bloemkool.

Vraag 7

Waarom moet je oppassen als je foto- of filmmateriaal bekijkt?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Retoriek is een spreekvaardigheid waarbij het niet gaat om het overtuigen door middel van logisch argumenteren, maar door het beïnvloeden van emoties en gevoel. Bij het gebruik van retorische middelen lijkt het of er geargumenteerd wordt, maar het is niet zo. Deze middelen worden gebruikt om iets een positieve of negatieve draai te geven.

Vraag 2

Retorische methoden zijn onder te verdelen in vier groepen. De eerste groep bestaat gebruikelijk uit enkele woorden of korte frases die positief of negatief zijn; slanters genoemd. De tweede groep methoden zijn afhankelijk van ongewettigde assumpties. De derde groep bestaan uit methoden die te maken hebben met humor. Groep 4 bestaat uit methoden die gebruik maken van definities, verklaringen en analogieën.

Vraag 3

Een eufemisme wordt gebruikt om iets als positief of neutraal uit te drukken in plaats van negatief. Een dysfemisme is het tegenovergestelde van een eufemisme en wordt dus gebruikt om een negatief gevoel bij iemand op te roepen.

Vraag 4a

Demagogues’ gebruiken een extreme vorm van retorica om foutieve ideeën te verspreiden en om macht te krijgen over mensen.

Vraag 4b

Vier technieken die demagogues gebruiken zijn otherizing, demonizing, het versterken van xenofobie en fear and hate mongering.

Vraag 5

Vier voorbeelden van retorische middelen zijn:

  • Eufemisme: een verzachtende omschrijving. Zo kan je een rebel ook een andersdenkende noemen.

  • Dysfemisme: een vergrovende uitdrukking. Zo kan je een rebel ook een terrorist noemen.

  • Retorische definitie: een omschrijving van een begrip die de emoties van de lezer of de luisteraar beïnvloedt. Bijvoorbeeld: Premier Balkenende is niets anders dan een terrorist.

  • Stereotype: een hardnekkig beeld van eigenschappen van een groep hebben dat nergens op is gebaseerd. Bijvoorbeeld: Mensen uit Leiden zijn kakkers.

Vraag 6

Categorie van retorische middelen:

  1. Retorische verklaring
  2. Stereotype
  3. Innuendo
  4. Weasel
  5. Bagatellisering
  6. Ridiculisering
  7. Hyperbool
  8. Dysfemisme
  9. Analogie

Vraag 7

Foto- en filmmateriaal kunnen een enorm retorisch vermogen hebben. Beelden kunnen emoties (hevig) beïnvloeden en daarmee ook het kritisch denkvermogen. Beelden kunnen de basis of ondersteuning vormen voor een bewering, maar beelden kunnen op verschillende wijze worden geïnterpreteerd. In sommige gevallen is het goed eerst de emoties los te koppelen en dan de feiten onder de loep te nemen.

Hoe werkt relevantie? - TentamenTest 6

 

Vragen

Vraag 1a

Wat is een drogreden (fallacy)?

Vraag 1b

Wat is een 'relevance fallacy'?

Vraag 1c

Wat is een andere naam voor een 'relevance fallacy'?

Vraag 2

Wat is de meest voorkomende 'relevance fallacy'?

Vraag 3a

Wat is een 'stroman' (straw man)?

Vraag 3b

Geef een voorbeeld van een ‘stroman’ (straw man).

Vraag 4

Wanneer doe je een 'beroep op vleierij' (apple polishing)?

Vraag 5

Wat is een 'argumentum ad hominem' (ad hominem fallacy)?

Vraag 6

Wat is een vals dilemma?

Vraag 7

Wat is het verschil tussen een ‘genetic fallacy’ en een 'circumstantial ad hominem'?

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Een drogreden is een redeneerfout; een argument dat niet de inhoud ervan ondersteunt.

Vraag 1b

Bij een 'relevance fallacy' is de premisse niet relevant voor de issue in de vraag.

Vraag 1c

Een andere naam voor een 'relevance fallacy' is een ‘rode haring’ (red herring).

Vraag 2

Een ‘argumentum ad hominem’ is de meest voorkomende 'relevance fallacy'.

Vraag 3a

Een 'stroman' (straw man) is een drogreden waarbij iemand de visie van de tegenpartij verkeerd interpreteert of overdrijft.

Vraag 3b

Voorbeelden van een 'stroman' zijn: ‘Ik wil deze stap graag overslaan.’ Reactie: ‘Nou, dan kan je net zo goed helemaal stoppen.’ Of: ‘Het wordt tijd dat je je kamer opruimt.’ Reactie: ‘Alweer. Moet ik mijn kamer soms elke dag opruimen?’

Vraag 4

Je bent bezig met een 'beroep op vleierij' (apple polishing) als je iemands houding probeert te veranderen met vleierij.

Vraag 5

Een argumentum ad hominem is een verwarring tussen de kwaliteiten van een bewering en de kwaliteiten van de persoon die de bewering maakt. Bij deze drogreden wordt niet de claim, maar de persoon beoordeeld.

Vraag 6

Bij het valse dilemma is er maar een keuze uit twee opties terwijl er meerdere alternatieven bestaan. Een voorbeeld: ‘Je geld of je leven.’ Of: ‘Als je niet voor ons bent, ben je tegen ons.’

Vraag 7

Een claim verwerpen omdat die afkomstig is van een bepaalde groepering is een 'genetic fallacy'. Een claim verwerpen omdat een persoon lid is van een bepaalde groepering is een 'circumstantial ad hominem'.

Wat zijn inductieve drogredenen? - TentamenTest 7

 

Vragen

Vraag 1

Wat is de overeenkomst en het verschil tussen generalisaties en analogieën?

Vraag 2

Wat zijn inductieve drogredenen?

Vraag 3

Welke twee denkfouten komen vaak voor bij inductieve generalisaties?

Vraag 4

Wat houdt de drogreden ‘zwakke analogie’ in?

Vraag 5

Noem twee bekende denkfouten waarbij een foutieve oorzaak-gevolg-relatie wordt getrokken.

Vraag 6

Wat is een 'post hoc drogreden'?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Bij beide vormen kunnen we een conclusie trekken over een bepaalde groep.

Echter, bij een analogie gebeurt dit doormiddel van vergelijking van de groep met een andere groep. Bijvoorbeeld: als groep A en groep B in dit stadium op elkaar lijken, dan zullen groep A en groep B in het volgende stadium ook op elkaar lijken

Bij generalisatie trek je een conclusie over een groep door middel van het kijken naar een sample. Als een sample uit die groep in grote mate deze trekken vertoont zal de groep hoogstwaarschijnlijk ook wel deze trekken vertonen.

Vraag 2

Inductieve drogredenen zijn bedoeld om de waarschijnlijkheid van hun conclusies te ondersteunen, maar zijn in werkelijkheid te zwak om dit te kunnen doen.

Vraag 3

Twee denkfouten die vaak voorkomen bij inductieve generalisaties zijn:

  1. Te snel generaliseren (‘hasty generalizing’).
  2. Foutief generaliseren (‘biased generalizing’).

Vraag 4

De drogreden ‘zwakke analogie’ (ook wel valse analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke overeenkomsten tussen twee of meer dingen.

Vraag 5

Twee bekende denkfouten zijn 'post hoc, ergo propter hoc' en 'cum hoc, ergo propter hoc'.

Vraag 6

De 'post hoc drogreden' is: altijd denken dat X volgt op Y. Dat X volgt op Y hoeft niet te betekenen dat Y de oorzaak is voor X.

Welke formele drogredenen zijn er? - TentamenTest 8

 

Vragen

Vraag 1

Noem drie formele drogredenen.

Vraag 2

Wat hebben de drogredenen ‘equivocatie’ (equivocation) en 'ambifolie' (ambipholy) gemeen?

Vraag 3

Wat is het verschil tussen de 'compositie-drogreden' en de ‘divisie-drogreden’?

Vraag 4

Wat houdt de 'gokkersmisvatting’ (Gambler's fallacy) in?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Drie formele drogredenen zijn:

  1. ‘Bevestiging van de consequentie’ (affirmation of the consequent).
  2. ‘Ontkenning van het antecedent’ (denying the antecedent).
  3. ‘Het onverdeelde midden' (fallacy of undistributed middle).

Vraag 2

Bij deze twee denkfouten wordt een fout gemaakt aangaande de semantische ambiguïteit.

Vraag 3

De 'compositie-drogreden' komt voor wanneer een kenmerk van delen van iets op een foutieve manier worden toegewezen aan het geheel. Het tegenovergestelde hiervan is de 'divisie-drogreden': aannemen dat iets wat waar is voor het geheel ook waar is voor delen van het geheel.

Vraag 4

Hierbij is iemand ervan overtuigd dat de eerdere prestatie van onafhankelijke gebeurtenissen een effect zullen hebben op een volgende onafhankelijke gebeurtenis.

Welke deductieve argumenten bestaan er? - TentamenTests 9

 

Vragen

Vraag 1

Wat zijn categoriale beweringen? Welke vier hoofdtypen kun je onderscheiden? Geef van elk een voorbeeld.

Vraag 2

Wat is een syllogisme? Wat zijn de belangrijkste begrippen die hierbij voorkomen. Waarom zijn ze belangrijk voor de wetenschap.

Vraag 3

Welke vier claims bestaan er?

Vraag 4

Door middel van welk model kunnen deze claims worden beschreven?

Vraag 5

Wat houdt de 'square of opposition' in?

Vraag 6

Noem drie categorische technieken die kunnen worden gebruikt om een claim om te vormen.

Vraag 7

Wat zijn categorische syllogismen?

Vraag 8

Wat is een categorische bewering?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Categoriale beweringen zijn beweringen die iets zeggen over de groep (categorie) van bepaalde zaken.

Categoriale beweringen zijn statements over een bepaalde categorie. De vier hoofdtypen zijn:

  • Algemene Wetten Bevestigend (A)
  • Algemene Wetten Ontkennend (E).
  • Observaties Bevestigend (I).
  • Observaties Ontkennend (O).

Voorbeelden:

  • A: Alle metalen zijn geleiders.
  • E: Geen plastics zijn geleiders.
  • I: Sommige metalen zijn geleiders.
  • O: Sommige metalen zijn geen geleiders.

Vraag 2

Een syllogisme is een deductief argument dat afgeleid wordt uit twee premissen.

De belangrijkste termen zijn:

  • Major term: de term die dient als de predicatie term voor de conclusie van het syllogisme, deze wordt aangeduid met de letter P.
  • Minor term: de term die dient als subject term van de conclusie van het syllogisme, wordt aangeduid met de letter S.
  • De middelterm: de term die voorkomt in beide premissen maar niet in de conclusie, wordt aangeduid met de letter M.

Syllogismen zijn belangrijk voor de wetenschap omdat je met syllogismen uit twee argumenten die waar zijn een conclusie kan trekken die waar is. Zo kun je dus checken of een argument valide is.

Een voorbeeld:

Alle Nederlanders zijn consumenten

Sommige consumenten zijn geen VVD'ers

Sommige Nederlanders zijn geen VVD'ers (conclusie)

  • Geen VVD'ers = P
  • Nederlanders = S
  • Consumenten = M

Vraag 3

Er bestaan vier soorten claims:

  • A- (‘alle…zijn…’),,
  • I- (‘sommige…zijn…’),
  • E- (‘geen…zijn…’), en
  • O- (‘sommige…zijn niet…’) claims.

Vraag 4

Deze claims kunnen worden beschreven door middel van Venndiagrammen.

Vraag 5

De 'square of opposition' laat de relaties zien tussen verschillende soorten claims.

Vraag 6

Drie categorische technieken gebruikt kunnen worden om claims om te vormen zijn: conversie, obversie en contrapositie.

Vraag 7

Categorische syllogismen zijn gestandaardiseerde deductieve argumenten.

Vraag 8

Een categorische bewering is een bewering over categorieën, bijvoorbeeld: vrouwen, mannen, Batavussen, planten, appels of peren.

Welke overige deductieve argumenten zijn er? - TentamenTest 10

 

Vragen

Vraag 1

De twee deductieregels die met de conditionele propositie “Als … dan…” samenhangen zijn de Modus Ponens (MP) en Modus Tollens (MT). Geef de waarheidstabel voor “Als .. dan...”. Laat zien wat de redeneerschema’s voor MP en MT zijn. Laat met de waarheidstabel voor “Als .. dan...” zien waarom MP en MT geldige redeneerschema’s zijn. Geef ook 2 voorbeelden van ongeldige redeneringen.

Vraag 2

Welke vier soorten waarheidstabellen bestaan er?

Vraag 3

Wat houdt een ‘truth-functional analysis’ in?

Vraag 4

Door middel van welk hulpmiddel kunnen we onderzoeken of een argument valide is?

Vraag 5

Wat houdt deductie in?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Waarheidstabellen helpen je onderzoeken of een formule geldig of vervulbaar is. Ze kunnen ook worden gebruikt om uit te vinden of een gevolgtrekking geldig is en of twee formules logisch equivalent zijn. In waarheidstabellen kan de waarheid of onwaarheid van een propositie op verschillende manieren worden aangeduid. Men kan simpelweg "waar" of "onwaar" te schrijven, maar meestal schrijft men een T (voor true, waar) en F (voor false, onwaar). Men gebruikt ook wel de 1 voor waar en 0 voor onwaar.

P

Q

P → Q

1

1

1

1

0

0

0

1

1

0

0

1

De waarheidstabel voor ‘als .. dan’, is als volgt:

N.B. ‘Als A, dan B’ is altijd 1, behalve als A = 1 en B = 0.

A is hierbij de antecedens en B de consequens. Dus ‘als A dan B’ is alleen onwaar wanneer de antecedens waar is en de consequens onwaar. Als zowel A als B onwaar is, is de bewering nog steeds correct. Bijvoorbeeld: Als Jan harder dan 50 rijdt (A), dan krijgt Jan een boete (B). Als A en B allebei onwaar zijn, dus Jan rijdt niet harder dan 50 en Jan krijgt geen boete, klopt de bewering nog steeds.

Modus ponens

Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en P = 1 dan moet Q altijd 1 zijn. Dit heet de modus ponens, ook wel stellende wijs of afkappingsregel.

Modus tollens

Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en Q = 0, dan moet P ook 0 zijn. Dit wordt ook wel de opheffende wijs genoemd. De modus tollens wordt gebruikt bij falsificatie.

Voorbeelden van redeneringen:

Geldig: Modus Ponens

  • [1] Als A, dan B [1]

  • Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek.

  • [2] A [2] Je konijn eet wolfskers .

  • [3] Dus: B [3] Dus: hij wordt ziek.

Geldig: Modus Tollens

  • [1] Als A, dan B [1]

  • Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek

  • [2] Niet B [2] Je konijn is niet ziek

  • [3] Dus: Niet A [3] Hij heeft dus geen wolfskers gegeten.

Ongeldig: Bevestiging vervolg

  • [1] Als A, dan B [1]

  • Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek.

  • [2] B [2] Je konijn is ziek.

  • [3] Dus: A [3] Dus: hij heeft wolfskers gegeten.

Ongeldig: Ontkenning van het antecedent

  • [1] Als A, dan B [1]

  • Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek.

  • [2] Niet A [2] Je konijn eet geen wolfkers

  • [3] Dus: Niet B [3] Dus: hij wordt niet ziek.

Bij de twee ongeldige varianten wordt A (het 'als'-gedeelte) gezien als een noodzakelijke voorwaarde, terwijl het hier een voldoende voorwaarde betreft. Kijk bijvoorbeeld naar de ongeldige bevestiging van het vervolg: er kunnen allerlei andere redenen zijn waarom je konijn ziek is, hij hoeft niet per se wolfskers te hebben gegeten.

Vraag 2

Conjunctie, negation, conditional en disjunctie.

Vraag 3

Een dergelijke analyse geeft de waarheidswaarden van een algemene claim weer, gebaseerd op de waarheidswaarden van kleinere delen van de claim.

Vraag 4

We kunnen bepalen of een argument valide is aan de hand van een waarheidstabel.

Vraag 5

Deductie is een handig middel om vooral te bewijzen dat een argument valide is in plaats van dat een argument niet valide is.

Wat houdt inductief redeneren in? - TentamenTest 11

 

Vragen

Vraag 1

Wat is een argument gebaseerd op analogie?

Vraag 2

Uit welke delen bestaat een dergelijk argument?

Vraag 3

Wanneer is sprake van generalisatie?

Vraag 4

Welke drie principes gelden bij een causale statement?

Vraag 5

Welke methoden bestaan er die kunnen worden uitgevoerd om een causale statement te bevestigen?

Vraag 6

Wat is een analogisch argument?

Vraag 7

Waar moet je op bedacht zijn bij niet-experimenteel effect-causaal onderzoek?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Een argument gebaseerd op analogie is een argument dat iets een bepaalde eigenschap heeft, omdat een gelijk ding dezelfde eigenschap heeft.

Vraag 2

Een dergelijk argument bestaat uit twee analogen: een premisse-analoog en een conclusie-analoog.

Vraag 3

Je generaliseert van een steekproef wanneer je een bepaalde eigenschap toeschrijft aan leden van een bepaalde populatie, omdat dit bij een kleine groep is bewezen.

Vraag 4

Hierbij gelden drie principes: het ‘paired unusual events principle’, het ‘common variable principle’ en het covariaat principe.

Vraag 5

Deze methoden zijn:

  1. Een gerandomiseerd experiment.
  2. Prospectieve observationele studie.
  3. retrospectieve observationele studie.

Vraag 6

Een analogisch argument is een conclusie getrokken op basis van één ding of een gebeurtenis en die conclusie vergelijken met een ander ding.

Vraag 7

Pas bij niet-experimenteel effect-causaal onderzoek op dat je een effect niet toeschrijft aan een oorzaak die er niet toe doet.

Hoe wordt er moreel, wettelijk en ethisch geredeneerd? - TentamenTest 12

 

Vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen een waardeoordeel en moreel redeneren?

Vraag 2

Noem twee principes van moraal redeneren.

Vraag 3a

Wat houdt consequentialisme in?

Vraag 3b

Noem drie voorbeelden van consequentialisme.

Vraag 4

Wat houdt de plichttheorie in?

Vraag 5

Welke vorm van ethiek richt zich niet op wat gedaan moet worden, maar op hoe iemand moet zijn.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Een waardeoordeel is een bewering die waarden uitdrukt, terwijl moraal redeneren gaat over beoordelingen die berusten op morele waarden (bijvoorbeeld in termen van goed of slecht).

Vraag 2

Twee principes van moraal redeneren zijn het consistentieprincipe en morele principes.

Vraag 3a

Consequentialisme heeft als uitgangspunt dat de gevolgen van een beslissing of handeling de morele waarde bepalen.

Vraag 3b

Drie voorbeelden zijn:

  1. Het utilitarisme.
  2. Egoïsme.
  3. Altruïsme.

Vraag 4

Bij de plichttheorie wordt er waarde gehecht aan de morele plichten. We zouden dingen wel of niet moeten doen niet om iets te bereiken, maar simpelweg omdat het goed of fout is.

Vraag 5

Deugdethiek.

 

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Society and culture - Theme

Society and culture - Theme

Image
Summaries, study notes, internships, tips and tools for study and work in society and culture
Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1847 1