Oefenmaterialen Rechtsfilosofie I - UL
- 2216 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Zowel Plato als de Federalist Papers houden zich bezig met het zogeheten ‘eliteprobleem’. Wat houdt dit in? Hoe luiden hun respectievelijke oplossingen hiervoor? Leg uit hoe zij dit beredeneren.
Beschrijf en analyseer de overeenkomsten en verschillen tussen de visies van Thomas van Aquino en Hobbes over de menselijke natuur.
Hanteer hierbij de volgende begrippen: begeertes, wil, ratio en gemeenschap.
Een citaat uit de Leviathan van Thomas Hobbes, hoofdstuk 15, getiteld: De verdere natuurwetten:
“Deze uiteenzetting van de natuurwetten lijkt misschien te vergezocht om voor iedereen duidelijk te zijn. De meeste mensen hebben het immers te druk met de zorg om hun dagelijks brood, en de overigen zijn te onverschillig om er begrip voor te hebben. Maar om niemand een excuus te laten, kunnen zij nog eens worden samengevat tot een eenvoudige slotsom die zelfs voor het geringste verstand toegankelijk is. Deze luidt: Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doet dat ook een ander niet. Uit zegswijze blijkt dat iemand niets anders hoeft te doen om de natuurwetten te leren dan andermans handelingen aan zijn kant van de schaal te leggen, zodra zij hem bij het afwegen te zwaar lijken, en de zijne aan de andere kant, zodat zijn hartstochten en eigenliefde niets aan het gewicht toevoegen. Dan zal geen van de natuurwetten hem erg onredelijk voorkomen.”
Leg uit hoe Hobbes deze passage heeft bedoeld in het verband van zijn natuurwetten.
Op p.726 van de Nederlandse vertaling van Over de democratie in Amerika (vol.II, 1840), in het hoofdstuk getiteld Dat de gevoelens van democratische volken in overeenstemming zijn met hun ideeën, waardoor zij ertoe worden aangezet de macht te concentreren, schrijft Tocqueville:
“In tijden van gelijkheid komen mensen gemakkelijk op het idee van een grote centrale macht, maar anderzijds staat het buiten kijf dat reeds hun gewoontes en gevoelens hen ontvankelijk maken voor het erkennen van een dergelijke macht en voor het verlenen van steun aan die macht. Het bewijs hiervoor kan in enkele woorden worden geleverd.”
a. Lever dit bewijs.
Even verderop op dezelfde pagina schrijft Tocqueville:
“Dat dergelijke neigingen niet onoverwinnelijk zijn zal ik niet ontkennen, want mijn hoofddoel bij het schrijven van dit boek was juist ze te bestrijden.”
b. Hoe denkt Tocqueville dat deze ‘neigingen’ bestreden moeten worden? Leg uit.
a. Eerst dient uitgelegd te worden wat precies het eliteprobleem is. Dit kan hetzij aan de hand van Plato’s beschrijving, hetzij aan de hand van die van de Federalist Papers.
1. Aan de hand van Plato (369A – 414C in grote lijnen) kan dit uitgelegd worden als volgt.
Een samenleving waarin de menselijke begeerten nu eenmaal groot, talrijk en gevarieerd zijn, levert een uiterst complex geheel van productie en consumptie op. Een strijd om schaarse goederen is het gevolg.Dit maakt het nodig een deel van de bevolking met de taak toe te rusten om rust, orde en bescherming van de bevolking te bieden. Dit is de politieke, juridische, bestuurlijke en militaire elite in de samenleving. Iedere samenleving heeft deze. Plato noemt deze elite de wachters. Als de elite goed is, dan functioneert de rest van de samenleving ook goed. Deze elite controleert de bevolking. Maar wie controleert de elite? Wie controleert deze controleurs? Quis custodiet ipsos custodes? Dit nu is het eliteprobleem.
2. Ook kan dit eliteprobleem aan de hand van de Federalist Papers geïdentificeerd worden, en wel aan de hand van enkele passages uit The Federalist nr. 51: “If men were angels, no government would be necessary. If angels were to govern men, neither external nor internal control on government would be necessary. In framing a government which is to be administered by men over men, the great difficulty lies in this: you must first enable the government to control the governed; and in the next place oblige it to control itself.”
b. Vervolgens dienen de respectievelijke oplossingen hiervoor besproken te worden die Plato enerzijds en de Federalist anderzijds bieden. Kort en analytisch komt het neer op het onderscheid tussen een interne controlebij Plato door middel van een morele opvoeding, een filosofische opleiding en een uiteindelijke selectie van de besten die mogen regeren, en anderzijds een externe controlebij de Federalist door middel van ‘a dependence on the people’(verkiezingen) en ‘auxiliary precautions’ zoals machtenscheiding en ‘checks and balances’.
c. Tenslotte dient uitleg hiervan geboden te worden door middel van een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van hoe deze oplossingen er bij beide uitzien en vooral waarom ze er zo uit zien, dus de wijsgerige argumentatie ervoor.
1. Bij Plato: uitleg van de vorm van deze morele opvoeding, vervolgens waarom deze eruit ziet zoals het er uit ziet en tenslotte wat de uiteindelijke filosofische grondslag ervoor is. Dit kan niet alleen door de opvoedingsdoelen ‘hardheid’ , ‘zachtheid’ en ‘eendracht’ uit te leggen alsmede de wijze waarop deze behaald worden (gymnastikè, mousikè, geen privébezit, geen eigen echtgenoten), maar minstens ook door de achterliggende deugden te bespreken die bij een geslaagde vervolgopleiding en verdere selectie verworven dienente worden bij de aristocraat: verstandigheid, moed, gematigdheid, kortom de rechtvaardigheid. Deze worden verworven door middel van intensieve (niet alleen wiskundige maar ook praktische) studie, omdat de uiteindelijke grondslag en inhoud ervan transcendent zijn, geworteld zijn in de filosofische ideia, de Idee van het goede. Bovendien: niet iedereen slaagt erin dit stadium te bereiken, omdat mensen volgens Plato intrinsiek ongelijk zijn en al dan niet met deze talenten bedeeld zijn. Daarom dient er ook selectie plaats te vinden. NB: Het noemen alléén van de manier waarop deze opvoeding plaatsvindt is onvoldoende; er moet iets van de achterliggende filosofische redenering (het waarom en het waartoe) zichtbaar gemaakt worden.
2. Bij de Federalist papers: uitleg van de vorm van enerzijds ‘dependence on the people’ door middel van algemene, periodieke en geheime verkiezingen, anderzijds de ‘auxiliary precautions’ van de trias politica: machtenscheiding tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, en toedeling daarvan aan afzonderlijke organen en dus personen in de staat. Daarnaast uitleg over het waarom hiervan, namelijk voorkomen van tirannie en machtsmisbruik, gelet op de menselijke aard, alsmede de nadere inhoud hiervan door beschrijving van niet alleen verkiezingen, maar ook machtenscheiding, en ‘checks and balances’ die deze machtenscheiding aanvullen doordat de machten ook elkaar weer controleren.Bijvoorbeeld constitutionele toetsing van wetgeving door de rechter, het legaliteitsbeginsel (wetsgebondenheid van het overheidsoptreden) of medewetgever maken van het bestuur. NB: Er moet méér dan alleen de vorm of het rudimentaire skelet van dit alles besproken te worden om voldoende te kunnen scoren. Er moet enige uitleg bij volgen.
Bij Aquino is de menselijke natuur zijn onveranderlijk wezen, dat gericht is op rust in volledige ontplooiing. Daarin vindt hij de bestemming van zijn leven, en het doel van zijn streven. Hij is door God gemaakt, naar Zijn evenbeeld, en in de gelijkenis met Hem vindt hij zijn geluk en bestemming. Bij Aquino is de mens is in beginsel goed. Ook zijn begeertes zijn dat eigenlijk, al moeten ze getemperd, gestuurd en geordend worden. Wél erkent hij dat de mens tot zonde geneigd is. Kwade strevingen beogen geluk, maar ze zoeken het in verkeerde, (uiteindelijk) onbevredigende handelingen zoeken. Ze kennen niet het eigenlijke en verder gelegen doel, waarin hun natuurlijke streving pas werkelijk rust en bevrediging vindt. Eerst wanneer de mens zijn begeertes in overeenstemming met de ratio brengt, vindt hij de bevrediging die hij van nature nastreeft. Aldus vindt hij het geluk van bij God te zijn, en met de naaste in liefde samen te leven. De orde van de natuurlijke neigingen is de orde van de voorschriften van de van de wet van de natuur. (Over de wet, Q 94, art. 2)
Voor Hobbes hebben dingen en mensen geen onveranderlijk wezen. Mensen zijn niet vrij. Het leven heeft geen intrinsieke betekenis of zin. De menselijke natuur is het streven naar de bevrediging van begeertes die geen wezenlijk en onveranderlijk doeleinde kennen. Dit streven is eindeloos en rusteloos, en schrikt niet terug voor geweld. Het mondt uit in een ‘natuurlijke’ oorlog van allen tegen allen indien niet door de ratio, in dienst van het doelloze streven, tenminste enige vrede en veiligheid gebracht wordt.
Beide denkers streven naar geluk in gemeenschap. Voor Hobbes is dit niet een doel in zichzelf, maar alleen een middel ter bevrediging van de eigen begeertes. Bij Aquino neigt de mens naar het hoogste doel van het menselijk leven: het deelnemen aan de goddelijke wijsheid. Door de rede worden de begeertes daarop afgestemd. Ze vinden hun eigenlijk ‘object’ - het gemeenschappelijk goede, de naaste, en God - doorheen de bemiddeling van de rede, waardoor het doel gekend wordt. Zonder de bemiddeling van de rede, blijft de liefde haken aan het egoïstische zelf, en aan lagere goederen, zoals die van het lichaam. Vanwege de zondigheid van de mens is er ook een menselijk wet nodig. Recht en liefde zijn in beginsel niet wezensvreemd. Het recht vormt een hulpmiddel om het eigenlijke verlangen van de mens te realiseren. De wet voedt op tot deugdzaamheid, en maakt de mens tot wat hij krachtens zijn wezen is en wil.
Bij Hobbes is de wil de meest dominante begeerte. De ratio is slechts dienstbaar aan de bevrediging daarvan. Begeertes vormen de grondslag van de natuurwetten; niet God, noch het wezen van de mens. Er is bij Hobbes niet een natuurlijke neiging (liefde) tot gemeenschap en tot het gemeenschappelijk goede dat door middel van de ratio gekend kan worden. De mens heeft geen natuurlijk geweten dat hem aan de naaste bindt. De natuurlijke staat van de mens is de oorlog van allen tegen allen. Welbegrepen eigenbelang, en angst voor oorlog en chaos liggen ten grondslag aan de samenleving. De mens is bereid hooguit een beperkt compromis te sluiten, en enigszins met anderen rekening te houden, opdat hij op grond daarvan zijn persoonlijke begeertes kan realiseren.
Ratio is niet de leidster van een verlangen dat slechts in het goede leven bevrediging vindt. De menselijke wet dient het individueel geluk; die heeft niet het oogmerk op te voeden tot het hoogste doel is van ons goddelijk wezen (cf. Thomas).
Antwoord samengevat in slagzinnen (diende te worden gegeven in de vorm van een essay en weer te geven in ieder geval hoofdzaken van het begin van hoofdstuk XIV en het einde van hoofdstuk XV):
Overzicht van directe context in het boek. Begin van hoofdstuk XIV: Wat is natuurrecht? de vrijheid van ieder mens als mens om eigen vermogens te gebruiken tot verdediging van zijn natuur en zijn leven. Natuurwetten zijn dus verboden om te doen wat het leven en het menselijk bestaan aantast. Natuurtoestand is oorlog, daarin is ieders natuurrecht (dus) onbeperkt.
De eerste natuurwet is (dus): streef naar vrede (fundamenteel) en als dat niet kan, voer oorlog. De tweede is daarvan afgeleid: iedereen moet bereid om eigen (in beginsel onbeperkte) natuurlijke rechten op te geven als anderen daartoe ook bereid zijn, en genoegen nemen met evenveel vrijheid jegens anderen als hij anderen vrij wil laten jegens zichzelf. Dit is de wet van het evangelie: wat je eist van anderen, doe dat ook jegens die anderen.
Begin van hoofdstuk XV: derde natuurwet: houd je aan overeenkomsten. De (maatschappelijke) overeenkomst is de bron van recht / gerechtigheid (justice ), immers zonder contract mag iedereen alles.
(Volgt opsomming van overige natuurwetten: voorschriften voor de vrede als “middel om mensen in menigten te bewaren”.)
Daarop volgt het citaat in de tentamenvraag (uit het einde van hoofdstuk XV).
De Gulden Regel is dus niet alleen uitdrukking van de tweede natuurwet, maar ook samenvatting van alle natuurwetten, “voor het gewone verstand”.
De wetten van de natuur binden in foro interno, maar ook (helaas niet altijd) in foro externo. Als producten van de wetenschap van de moraal zijn zij eeuwig, universeel en onveranderlijk, hoe verschillend ook de zeden en gewoonten van verschillende mensen en volkeren. Eigenlijk zijn het ook geen wetten, maar theorema’s.
Breder verband. Bij Hobbes is – zo ongeveer voor het eerst – niet langer enige hogere orde / God maar de mens zelf in vrijheid en gelijkheid de maat van alle dingen. (Al verwijst Hobbes naar zijn voorgangers en zelfs naar het evangelie.) Empirisch (psychologisch, sociologisch, economisch etc.) bepaalbare bestaansvoorwaarden voor mens en maatschappij bieden de grondslagen van alle recht en staat.
Met name probeert Hobbes om welbegrepen eigenbelang te “vertalen” in termen van maatschappelijke grondregels die voor iedereen gelden. Begrippen van wederkerigheid spelen bij hem dan ook een grote rol. Maar waarom zou ik mij gedragen als anderen dat al doen? Staatsdwang moet dergelijk “parasitisme” voorkomen.
(Eventueel ook nog over de natuurtoestand, de absolute soeverein etc. etc., mits duidelijk in verband gebracht met het thema.)
De vraag gaat over vol. II van de Democratie in Amerika. Ze gaat dus over het zachtmoedige despotisme en niet over de tirannie van de meerderheid, die centraal staat in vol.I uit 1835. Het bewijs dat in a. wordt gevraagd staat ook in grote lijnen op p.726. In een sociale toestand van gelijkheid (democratie) ontstaat individualisme, omdat ‘niemand verplicht is zijn medemens bij te staan en niemand het recht heeft steun … te verwachten’ (p.727), zoals dat in een standensamenleving (aristocratie) wel het geval is. Individualisme betekent bij Tocqueville, dat men met zijn persoonlijke beslommeringen bezig is en geen tijd wil en kan maken voor de gemeenschappelijke zaken (het politieke leven). De zorg daarvoor laat men liever over aan de staat.
Die persoonlijke beslommeringen betreffen eerst en vooral de materiële welstand. In een toestand van gelijkheid kan de arme rijk worden en de rijke arm (zie p.565-567). Iedereen is daarom met zijn fortuin bezig. Anders dan in een standensamenleving, waar sommigen rijk geboren worden en blijven (de elite) en de meesten arm geboren worden en blijven (het volk).
De staat dreigt zich daardoor, met instemming van de bevolking, te ontwikkelen tot een albedil, die ‘de natie reduceert tot een kudde schuchtere schapen, waarvan de staat de herder is’ (p.748). Tocqueville ziet dit als een gevaar, omdat de mens zich daardoor niet kan ontwikkelen tot een vrij en verantwoordelijk persoon. Hij blijft als het ware voor altijd een afhankelijk kind.
Bij b. gaat het gezien het bovenstaande dus om de vraag hoe individualisme en materialisme kunnen worden bestreden volgens Tocqueville.
De kern van het antwoord op die vraag zijn 1. Zelfbestuur en 2. Het (christelijk) geloof.
Ad 1. Als men de gemeenschappelijke zaken zelf moet regelen, omdat er geen staat is die het allemaal doet, is men gedwongen samen te werken met anderen. Als gevolg daarvan is het individu veel minder op zichzelf gericht en zijn privé-verrijking en veel meer op anderen en de gemeenschap. Hij regelt de zaken nu –samen met anderen- zelf, hij draagt verantwoordelijkheid in vrijheid. (Anders dan de Europeanen begrijpen Amerikanen dat zelfbestuur hun welbegrepen eigenbelang is.)
Ad 2. Het geloof (p.562 e.v. en p.579 e.v.) ‘onttrekt de mens ...van tijd tot tijd aan zichzelf’. Het richt hem op zijn naaste, en dus de gemeenschap, waarvoor hij goed moet zijn. Zo gaat het het individualisme tegen. En het leert de mens dat hij ‘niet bij brood alleen’leeft. Zo gaat het het materialisme tegen.
Ten slotte dit: bij de becijfering heeft meegewogen in hoeverre de antwoorden in de essayvorm gesteld waren: met een kop en een staart, goed gestructureerd en met een duidelijke lijn.
Deze bundel bevat oude en oefententamens te gebruiken bij het vak Rechtsfilosofie I aan de Universiteit Leiden
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2144 |
Add new contribution