Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Samenvatting Artikelen Juridische aspecten van kindermishandeling

Samenvatting Artikelen Juridische aspecten van kindermishandeling geschreven in 2017

Artikel: Geweld tegen kinderen

Geweld tegen kinderen: internationale inspanningen om het in te dammen

De inspanningen om het geweld tegen kinderen in te dammen zijn voornamelijk gericht op het IVRK. Honderdeenennegentig landen hebben zich aan dit verdrag gecommitteerd, waardoor het een bijna universeel commitment is. Toezicht op naleving van het Verdrag is in handen van het VN comité voor de rechten van het kind. Landen rapporteren aan dit Comité, welke deze rapporten vervolgens bespreekt met een delegatie van de betreffende regeringen. Hierbij worden dan aanbevelingen gedaan aan de regeringen.

Binnen de aanbevelingen is er steeds meer aandacht voor specifiekere en diverse vormen van geweld tegen kinderen. Dit komt doordat het comité voor de Concluding Observations een structuur gebruikt waarbinnen aanbevelingen worden geclusterd en alle vormen van geweld worden besproken in een duidelijk herkenbaar cluster.

De internationale samenleving heeft zich door middel van verdragen, optionele protocollen, resoluties en de benoeming van Special Representatives gecommitteerd aan inspanningen om het geweld tegen kinderen in te dammen. Er worden veel aanbevelingen voor conrete acties ter voorkoming van geweld tegen kinderen gedaan.

De vraag is of de inspanningen tegen geweld tegen kinderen het gewenste resuslaat hebben. Dit blijkt in de praktijk tegen te vallen, maar er wordt wel vooruitgang geboekt. Zo hebben veel landen wetgevende maatregelen getroffen tegen het gebruik van lijfstraffen en andere vormen van onmenselijke of vernederende behandeling van kinderen, neemt het aantal kindsoldaten en werkende kinderen af en zijn veel maatregelen van sociale en educatieve aard gericht op het voorkomen van kindermishandeling.

Geweld tegen kinderen: nationale inspanningen om het in te dammen

Gevallen van ernstige kindermishandeling eind jaren 60 zorgen voor een hernieuwde aandacht voor het probleem. Dit leidt in 1972 tot de aanstelling van vier vertrouwensartsen inzake kindermishandeling. Deze vertrouwensartsen hebben zich laten ontwikkeld naar het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Het AMK vormt een belangrijk instrument voor het signaleren van kindermishandeling en het organiseren van hulpverlening aan kind en eventueel het gezin.

Binnen Nederland is er veel aandacht voor de aanpak van kindermishandeling. Dit blijkt onder andere uit:

  • Wijzingen binnen het Burgerlijk wetboek waarbij het ouders wordt verboden binnen de opvoeding gebruik te maken van geestelijk of lichamelijk geweld of een andere vorm van vernederende behandeling.

  • De opstelling van het Actieplan Aanpak Kindermishandeling (RAAK-aanpak). Kindermishandeling moet worden voorkomen en meldingen moeten worden gevolgd door een snelle en passende hulpverlening.

  • Meldcode kindermishandeling. Het is belangrijk dat deze codes goed op elkaar worden afgestemd en dat het onderscheid tussen meldcodes en meldplicht voor iedereen duidelijk is.

Buiten het gezin kan er onder andere sprake zijn van kindermishandeling in de vorm van seksuele exploitatie en kinderhandel. De overheid onderneemt hiertegen verschillende stappen. Wanneer het gaat om seksuele exploitatie wordt er onder meer verwezen naar het Nationaal Actieplan aanpak seksueel misbruik (NAPS) en het aanscherpen van bepalingen rondom seksuele exploitatie zoals kinderporno.

.Mensenhandel is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht, hieronder valt ook de handel in kinderen. De regering biedt kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel een permanente verblijfsvergunning. Daarnaast bestaat er een Nationaal Actieplan Mensenhandel, maar de aandacht hiervoor is maar zeer beperkt.

Geweld tegen kinderen is niet alleen een schending van het recht van het kind op bescherming, maar vormt ook de een belemmering bij het verwezenlijken van andere rechten van het kind zoals erkend in het IVRK, zoals onderwijs etc.

Artikel: Handboek Internationaal Jeugdrecht

1.1 Het internationaal verdrag inzake de Rechten van het kind.

In 1959 kwam het internationaal verdrag inzake de Rechten van het kind (IVRK) tot stand, echter werd het verdrag pas om 1898 verplichtend. In 1990 trad het verdrag dan ook pas echt in werking. Het IVRK is het meest breed geaccepteerde en geratificeerde mensenrechteninstrument ter wereld. In Nederland is het verdrag in 1995 in werking getreden.

Het verdrag heeft een toegevoegde waarde ten opzichte van andere regelingen omdat het alle rechten van kinderen bundelt in één verdrag. Hierin worden dan ook niet allen burgerlijke en politieke rechten besproken, maar ook economische, sociale en culturele rechten. Alle rechten zijn specifiek afgestemd op kinderen. Aan het verdrag lift een positief kind- en mensbeeld ten grondslag. Het verdrag is gericht op het bieden van bescherming en kansen aan het kind. Het verdrag is op verschillende manieren vernieuwend. Zo besteedt het verdrag onder andere aandacht aan de steun en hulp aan slachtoffers van verschillende vormen van geweld en bevat het beginselen en normen die voorheen slechts in niet bindende regelingen waren opgenomen. Binnen het verdrag staan twee pijlers centraal, het belang van het kind en de zich ontwikkelende vermogens van het kind.

1.1.2 Totstandkoming IRVK

De voorgeschiedenis van de IRVK begint met het Verdrag van Geneve waarin wordt gereageerd op de ellende die kinderen in Europa hadden meegemaakt in de Eerste Wereldoorlog. Binnen deze bevinden zich artikelen te weten: het recht op een normale ontwikkeling, recht op voedsel en zorg, recht op eerste hulp, bescherming tegen uitbuiting en opvoeding tot dienstverlening aan anderen.

In 1946 richtten de VN het United Nations Children’s Emergency Fund (UNICEF) op. In 1948 werd in navolging hiervan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens opgericht, die van toepassing was op alle mensen, dus ook kinderen. In 1959 wordt er dan de Verklaring van de Rechten van het Kind opgericht. In deze verklaring zijn algemene beginselen opgenomen zoals non discriminatie, recht op naam en nationaliteit, recht op liefde , begrip en ouderlijke zorg, bescherming tegen mishandeling, uitbuiting en kinderarbeid, en opvoeding tot begrip en verdraagzaamheid.

In 1989 wordt het Internationaal Verdrag inzake Rechten van het Kind opgesteld.

In 2000 is het verdrag uitgebreid met twee facultatieve protocollen ter bescherming van kinderen in gewapende conflicten en kinderen die verhandeld en geëxploiteerd kunnen worden. In 2011 werd nog een derde protocol aangenomen dat een kennisgevingsprocedure over het IVRK bij het Comité voor de Rechten van het Kind mogelijk maakt.

1.1.3 Status, werking en functies van het IVRK

Het IVRK is juridisch bindend voor landen die de verklaring hebben geratificeerd. Dit zijn op dit moment alle landen ter wereld behalve de V.S, Soemalië en Zuid Soedan. Regeringen hebben de internationale verplichting het Verdrag uit te voeren.

Verdragen kunnen rechtstreeks toepasbare rechten voor burgers bevatten, dit wordt ook wel een rechtstreekse werking van rechten genoemd. Om vast te stellen of een bepaling een rechtstreekse werking heeft, houdt een rechter rekening met de formulering van het artikel, ratificatie, discussies en rechtspraak. Rechtstreekse werking kan binnen de rechtspraak worden toegekend aan een bepaling waar ratificatie niet over gesproken is.

Een verdrag bindt de overheid die het verdrag ratificeert, maar een verdrag kan ook aan burgers en hun onderlinge relatie verplichtingen opleggen. Dit noemt men de horizontale werking van een verdrag.

De rechten van het kind zoals geformuleerd in de IRVK zijn niet altijd absoluut. Mensenrechten kunnen beperkt worden wanneer deze een bedreiging vormen voor andere belangen zoals openbare orde of veiligheid, of wanneer deze botsen met andere grondrechten.

Het IVRK kan als een juridisch middel, een pedagogische boodschap of een sociaal politiek instrument dienen.

1.1.4 Kenmerken van het IVRK

Alomvattend

Het verdrag is een internationale afspraak die betrekking heeft op alle aspecten van het leven van kinderen. Met deze alomvattendheid wil men bereiken dat reeds bestaande algemene mensenrechten voor kinderen uit andere verdragen worden bevestigd, de normen van bepaalde mensenrechten voor kinderen worden verhoogd en dat er rechten worden opgesteld die alleen en specifiek gelden voor kinderen.

Holistische benadering

Het IVRK gaat uit van een holistische benadering, waarbij men ervan uitgaat dat het geheel van rechten die in het verdrag staan opgesteld essentieel zijn voor de ontwikkeling van het kind. Alle rechten zijn hierbij even belangrijk en noodzakelijk.

Belang van het kind

Binnen de verklaring stelt men dat er bij alle maatregelen uit moet worden gegaan van de belangen van het kind. Het belang van het kind is een juridische formule die met behulp van sociale wetenschappers nader moet worden ingevuld.

Ontwikkelende vermogens van het kind

De ontwikkelende vermogens van het kind is een ander begrip dat centraal staat binnen IVRK. In het verdrag heeft men gekozen voor een open, niet juridische formulering, die voor ruime interpretatie vatbaar is, naar leeftijd en naar culturele diversiteit.

Ouders in het IVRK

Het gezin dient als kern van de samenleving waarbinnen het kind dient op te groeien. Ouders hebben de primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen. Ouders moeten hierbinnen de rechten van kinderen respecteren en rekening houden met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. De overheid moet ouders ondersteunen bij hun opvoedingsverantwoordelijkheid. Kinderen worden geacht bij hun ouders te wonen, mits het echt niet anders kan. Wanneer ouders en kinderen gescheiden zijn, zal de overheid helpen deze band weer te herstellen.

Minimumvoorziening

Het IVRK is te beschouwen als een minimumvoorziening. Het bevat minimumstandaardwaarden waarover men het na onderhandelingen eens is geworden.

Product van de tijd

Het IVRK is een product van de tijd en weerspiegelt daarmee de actuele politieke situatie. Echter spelen er nieuwe problemen waarmee men binnen het IVRK nog geen rekening heeft gehouden, denk bijvoorbeeld aan de opkomst van aids en de social media.

Sociaal economische achtergronden

Belangrijk zijn de mondiale verschillen tussen arm en rijk. Kinderen in ontwikkelingslanden bevinden zich in een kwetsbare positie. Binnen het IVRK spreekt men met betrekking tot de economische, sociale en culturele rechten over implementatie in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking staande middelen dit toelaten. Men probeert internationale samenwerking te bevorderen.

Meer normatief dan instrumenteel

Het IVRK bevat maar weinig specifieke en uitgewerkte regelgeving. Hierdoor heeft een meer normatief dan instrumenteel karakter. Dit blijkt ook uit de verschillende open formuleringen en. Het IVRK geeft een kader waarbinnen de juiste aanpak gevonden dient te worden.

1.1.5 Inhoud van het IVRK

Het verdrag bevat, naast een preambule met verwijzingen en overwegingen, 54 artikelen die in drie delen zijn ondergebracht. Het eerste deel bestaat uit materiele rechten, het tweede deel uit toezicht en rapportage en het derde deel uit procedurele voorschriften.

Men kan de rechten binnen het IVRK indelen naar aanleiding van de 3 p’s: provision (voorzieningen), protection (bescherming) en participation (participatie). Daarnaast bestaat er de categorie algemene beginselen, waarbinnen onder andere het beginsel van non discriminatie, het belang van het kind, realisatie van rechten van kinderen, rol van de ouders en het recht op identiteit centraal staan. Een andere categorie is de categorie van speciale zorg waarbinnen kinderen die speciale zorg nodig hebben, zoals adoptiekinderen, kinderen uit minderheidsgroepen of kinderen met een handicap, centraal staan.

Rechten van kinderen houden plichten voor de overheden in. De overheid moet bijvoorbeeld zorgen voor goede voorzieningen, onderwijs en een professioneel apparaat van instellingen en diensten. Ook voor volwassenen brengt dit plichten met zich mee. Zij moeten er bijvoorbeeld voor zorgen dat kinderen kunnen opgroeien tot een volwaardig lid van de samenleving. Kinderen hebben de plicht om naar school te gaan.

1.1.6 Toezicht en rapportage

Het Comité voor de Rechten van het Kind houdt toezicht op de naleving van het verdrag. Dit Comité bestaat uit 18 onafhankelijke deskundigen, die drie keer per jaar bijeen komen om te vergaderen.

Het Comité mag geen sancties opleggen en kan geen bindende uitspraken doen.

Wanneer staten toetreden tot het verdrag dan kunnen zij verklaringen maken ten aanzien van bepaalde artikel.

1.1.7 IVRK in Nederland

In 1995 is het IVRK in Nederland in werking getreden. Het koninkrijk der Nederlanden (inclusief Aruba en de Antillen) vormen hierbij één verdragspartij. Ook na de veranderde indeling van het koninkrijk in 2010 houdt dit stand.

De Nederlandse regering vond het IVRK een belangrijke stap io weg naar de erkenning van de menselijke waardigheid van kinderen. Daarnaast vond men het gunstig dat ook veel andere landen lid wilden worden van het IVRK.

Nederland heeft drie voorbehouden bij het verdrag geplaatst. Ten eerst bij artikel 26, waarbij de regering geen zelfstandig recht van kinderen op sociale zekerheid aanvaart. In artikel 37 gaat het over het toepassen van het volwassenenstrafrecht op minderjarigen en de mogelijkheid om kinderen en volwassenen bij een cellentekort in één cel te kunnen plaatsen. En in artikel 40 behoudt de Nederlandse regering de mogelijkheid om voor delicten van lichte aard de zaak af te doen zonder raadsman en hoger beroep.

Daarnaast heeft de Nederlandse regering bij verschillende artikelen een verklaring gegeven met betrekking tot de manier waarop artikelen worden geïnterpreteerd.

Door de ratificatie van het IVRK heeft de Nederlandse regering zich verplicht zich te conformeren aan de internationale minimumnormen ter bescherming en bevordering van rechten van minderjarigen. Nederland staat daarnaast onder het toezicht van het Comité van de Rechten van het Kind en moet verantwoording aan het Comité afleggen.

De rechter bepaalt in Nederland of de verdragsbepaling een rechtstreekse werking heeft. Hierbij let de rechter op de aard, inhoud, bedoelingen, strekking en formulering van de bepaling.

In 1995 stichtten de Raad boor het Jeugdbeleid, Defence for Children International, het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, UNICEF Nederland en de Nederlandse Kinderrechtswinkels het Kinderrechtencollectief op. Het doel van dit collectief is om opdrachten en uitdagingen binnen het IVRK uit te voeren. Dit collectief komt twee keer per jaar samen en stelt rapporten op.

Toezicht op de implementatie van het IRVK wordt onder andere geregeld door de Kinderombudsman. Dit kan hij doen door voorlichting te geven en advies te verstrekken aan de regering. Daarnaast kan er gebruikt worden gemaakt van indicatoren. Vaak gaat het hierbij om childhood indicators die worden gebruikt om inzichtelijk te maken hoe het met kinderen is gesteld in een bepaald gebied, hoe gelukkig zij zijn. Hoe zij opgroeien en hoe ze worden opgevoed. Deze indicatoren hoeven niet perse iets te zeggen over de kinderrechten.

Artikel 19 IVRK Bescherming tegen kindermishandeling

In artikel 19 wordt vermeld dat staten die partij zijn wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied moeten nemen om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, terwijl het kind onder de hoede is van ouders of andere verzorgers. Daarnaast dienen de maatregelen doeltreffende procedures te omvatten voor de invoering van sociale programma’s en te voorzien in de ondersteuning van het kind en zijn / haar verzorgers.

Mishandeling, misbruik en verwaarlozing van kinderen door ouders of verzorgers is een wereldwijd probleem en komt voor in alle lagen van de bevolking. Staten die aangesloten zijn bij het verdrag hebben de positieve en actieve verplichting om kinderen te beschermen tegen geweld.

Bij de totstandkoming van artikel 19 heeft Nederland een actieve rol gespeeld, dit heeft ervoor gezorgd dat de tekst van artikel 19 daadwerkelijk in het verdrag is opgenomen.

Onder geweld tegen kinderen verstaat men in artikel 19 ‘alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik.

Het artikel heeft niet alleen betrekking op het beschermen van kinderen tegen geweld in de gezinssituatie, maar ook op andere situaties waarbinnen kinderen het slachtoffer kunnen worden van geweld. Het gaat hierbij om situaties waar kinderen maar enkele tijd van de dag verblijven zoals scholen en kinderopvang, of situaties waar kinderen voor langere tijd worden opgevangen zoals pleegzorg en jeugdinrichtingen.

In het verdrag worden verschillende maatregelen genoemd:

  • Passende ondersteuning van ouders en verzorgers van kinderen;

  • Procedures voor andere vormen van preventie, actief preventief beleid;

  • Geweld moet zo vroeg mogelijk worden gesignaleerd;

  • Men moet melding kunnen maken bij vermoedens van geweld tegen kinderen;

  • Kinderbescherming, jeugdzorg, gezondheidsorganisaties, politie en justitie moeten nauw samenwerken en moeten kunnen doorverwijzen;

  • Meldingen of vermoedens van geweld moeten worden onderzocht door gekwalificeerde beroepskrachten

  • Slachtoffers dienen te worden ondersteund en krijgen psychosociale of psychotherapeutische behandelingen.

  • Overheid moet zorgen voor goede toegang tot rechtelijke instanties voor minderjarige slachtoffers en vaststellen of deze rechtelijke instanties daadwerkelijk moeten worden ingeschakeld.

De VN is in 2002 een onderzoek gestart naar het geweld tegen kinderen. De uitkomst van dit onderzoek heeft gezorgd voor de aanstelling van een Speciaal Vertegenwoordiger op het gebied van geweld tegen kinderen. De Speciaal Vertegenwoordiger heeft als opdracht ervoor te zorgen dat er wereldwijd aandacht wordt besteed aan de gevolgen van geweld op kinderen, waardoor op alle niveaus actie wordt ondernomen om het geweld tegen kinderen te stoppen.

De raad van Europa richt zich op preventie van geweld tegen kinderen op basis van drie thema’s: geweld in de opvoeding, seksueel misbruik en kinderhandel. De Raad ondersteunt en stimuleert lidstaten hun beleid ter bescherming van kinderen tegen geweld aan te scherpen.

De aanpak van geweld tegen kinderen behoort tot de taken van de Europese Unie. Zo heeft de Europese Commissie speciale financieringsprogramma’s om de aanpak van geweld tegen kinderen te bevorderen.

Ook in Nederland wordt er veel aandacht besteed aan het geweld tegen kinderen, dit komt onder andere terug in de grondwet en het burgerlijk wetboek. Zo staan er in het burgerlijk wetboek kinderbeschermingsmaatregelen die het mogelijk maken dat kinderen onder toezicht of uit huis mogen worden geplaatst wanneer er sprake is van geweld tegen het kind. Daarnaast zijn er instanties zoals het advies- en meldpunt kindermishandeling. Ook zijn alle beroepskrachten die met kinderen werken verplicht met een meldcode kindermishandeling te werken.

In Nederland is slechts in een beperkt aantal zaken beroep gedaan op artikel 19.

Wereldwijd wordt er een brede definitie gebruikt voor het begrip kindermishandeling. Deze brede definitie is een kracht en een zwakte. De brede definitie biedt de ruimte om te reageren op verschillende vormen van geweld tegen kinderen, maar heeft ook het risico dat te veel problemen als geweld worden aangeschreven. Baartman gaat ervan uit dat er een nieuwe indeling in categorieën van kindermishandeling moet worden gemaakt, te weten: geweld, verwaarlozing, seksueel misbruik, exploitatie, schending van het recht op zelfbeschikking en munchausen by proxy.

Geweld tegen kinderen komt overal ter wereld voor en wordt voornamelijk gepleegd door mensen in de directe omgeving van kinderen. Op basis van de resultaten van het onderzoek worden verschillende aanbevelingen gedaan zoals het versterken van (inter)nationale en lokale betrokkenheid en het vergroten van de capaciteit van mensen die met kinderen werken. Pinheiro stelt vervolgens een vervolgrapport op waarin hij aangeeft dat regeringen te weinig aandacht besteden aan preventie en lange termijn bescherming van kinderen.

Doordat kindermishandeling een ingewikkeld verschijnsel is, is het voor regeringen moeilijk om een samenhangende en effectieve aanpak te organiseren. In Nederland heerst de kritiek dat er sprake is van een reactief in plaats van een preventief stelsel.

De onderzoeksraad voor veiligheid stelt dat kinderen tussen 0 en 12 jaar in Nederland onvoldoende worden beschermd tegen kindermishandeling in het gezin. De professionaliteit van verantwoordelijke professionals laat te wensen over, zij zijn niet in staat om een goede kwaliteit te leveren.

Artikel: Geweld tegen kinderen (Sahovic, Doek, Zermatten, 2012)

Geweld tegen kinderen is van alle tijden, landen, omgevingen enzovoorts. Er bestaat niet alleen geweld tussen een volwassene en een kind, maar ook tussen kinderen onderling. Kinderen die behoren tot een minderheidsgroep binnen de maatschappij hebben een hoger risico geweld mee te maken. Geweld heeft een grote invloed op de ontwikkeling, de gezondheid en de leermogelijkheden van kinderen.

Geweld wordt gedefinieerd als “alle vormen van fysiek en mentaal geweld, verwonding, verwaarlozing, misbruik of uitbuiting, inclusief seksueel misbruik” (CRC, art. 19).

De wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2002 berekend dat wereldwijd jaarlijks 53.000 kinderen sterven als een gevolg van huiselijk geweld. Andere getallen (wereldwijd) staan in de tabel hieronder weergegeven:

 

Kinderen

Jongens

Meisjes

Gepest in de afgelopen 30 dagen

20-65 procent

 

 

Seksueel misbruik

 

150 miljoen

73 miljoen

Besnijdenis

 

 

100-140 miljoen

Kinderarbeid

218 miljoen (zwaar werk: 126 miljoen)

 

 

In het beginsel werd nog aangenomen dat huiselijk geweld een zaak was voor dokters en psychologen. Wettelijk was er op dit gebied niets geregeld. Tegenwoordig richten de internatinale mensenrechtenwetten zich erop dat geweld een rechtstreekse aanval is op iemands waardigheid. Daarnaast zijn er internationale wetten tegen kinderarbeid. Ook zijn er wetten opgesteld die kinderen beschermen tegen de doodstraf of andere ‘volwassen’ straffen.

De Convention on the Rights of the Child bemoeit zich met geweld tegen kinderen, onder meer middels preventie en rehabilitie. De economische en sociale sensitiviteit van kinderen moet worden beschermd door ervoor te zorgen dat hen geen fysiek of mentaal onrecht wordt aangedaan.

  • Artikel 19 uit de Convention on the Rights of the Child verplicht de regering actie te ondernemen zodat een kind beschermd wordt tegen alle vormen van geweld door alle verschillende partijen (ouders, voogd, anderen). Ook in dit artikel wordt aangekaart dat er een noodzaak is voor ondersteuning van zowel het kind als de ouders in geweldszaken.

  • Artikel 39 uit de Convention on the Rights of the Child gaat over de rehabilitatie en reïntegratie van het kind. Alle mogelijkheiden voor fysiek en psychisch herstel en sociale reïntegratie moeten aan het kind worden geboden.

De OPSC en de OPAC bieden meer gedetailleerde bescherming aan slachtoffers van bepaalde vormen van geweld (OPSC: prostitutie en kinderporno; OPAC: kindsoldaten).

De Europese Raad nam in 2007 een wet aan gericht op geweld tegen kinderen: the Convention on the Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse.

Een studie uit 2006 heeft aangetoond dat geweld tegen kinderen niet nodig is; er moet dus veel aandacht worden besteed aan preventie. De beste manier om geweld tegen kinderen een halt toe te roepen is dan ook door geld te steken in het opzetten van preventieprogramma’s.

Veel geweld tegen kinderen is en blijft verborgen doordat kinderen bang zijn, in het bijzonder wanneer de functie van de geweldspleger aanzien heeft in de maatschappij (bijvoorbeeld politieagent).

Ook al is er overal geweld tegen kinderen, in landen met lage inkomens is het risico op geweld als doodsoorzaak twee keer zo hoog dan in landen met hogere inkomens. De meeste kinderen die sterven als gevolg van geweld zijn jongens tussen de vijftien en zeventien jaar. Kinderen tot vier jaar hebben een vergroot risico op fysiek geweld en kinderen in de puberteit hebben juist meer risico op seksueel misbruik. Jongens hebben vaker te maken met fysiek geweld en meisjes met seksueel misbruik. Ook kinderen met een handicap (fysiek of mentaal), kinderne uit minderheidsgroepen en kinderen die de wet breken hebben vaker met geweld te maken.

In 2011 werd de General Comment No. 13 on The Right of the Child Freedom From All Forms of Violence aangenomen. Alle mogelijke vormen van geweld zijn hierin opgenomen.

Artikel: Geweld tegen kinderen en internationale wetten voor mensenrechten en standaarden (General Assembly, 2006)

Introduction

Elk kind heeft het recht op de eigen fysieke en persoonlijke integriteit en op bescherming tegen geweld. Dit staat vastgelegd in verschillende mensenrechtenverdragen. Ook moeten kinderen bij wet beschermd worden tegen criminaliteit en kinderarbeid.

In 1948 werd de Universal Declaration of Human Rights aangenomen. Hierin zijn ruim zestig verdragen opgenomen over slavernij, rechtsbedeling, de status van vluchtelingen en minderheden en mensenrechten. De basis van al deze verdragen is non-discriminatie, gelijkheid en het herkennen van de waarde van anderen. Deze verdragen zijn toepasselijk op iedereen, dus ook op kinderen.

Kinderen zijn gerechtigd tot de rechten en procedurtes uit de International Bill of Rights, waaronder het internationale convenant van economische, sociale en culturele rechten en het internationale conventant van burger- en politieke rechten.

De Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women geldt in zijn volledigheid ook voor alle meisjes onder de achttien jaar. Hierin is onder andere een minimumleeftijd voor trouwen vastgesteld.

Mensenrechten voor kinderen met een beperking worden momenteel (dit artikel is uit 2006) vastgelegd in de Convention on the Rights of Persons with Disabilities.

Elk land dat de bovenstaande verdragen accepteert is verplicht om geweld tegen kinderen aan te pakken en uit te bannen.

The Convention on the Rights of the Child

De Convention on the Rights of the Child (CRC) werd aangenomen in 1989. Dit is het meest geaccepteerde verdrag wereldwijd (door 192 landen). De CRC omvat onder andere de preventie van geweld en reacties om kinderen tegen alle vormen van geweld te beschermen. Volgens General Comment no. 8 uit de CRC moet elke vorm van geweld worden verboden. Er is echter wel erkenning voor sommige vormen van straf om kinderen te beschermen. De disciplinevormen die ouders jegens hun kinderen mogen hanteren zijn beduidend anders dan het geweld tegen kinderen waar in de rest van de CRC over gesproken wordt.

Andere artikelen uit de CRC (in chronologische volgorde):

Er zijn twee uitbreidende optionele protocollen aan de CRC toegevoegd in 2000:

  • Het optionele protocol over de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderporno.

  • Het optionele protocol over kinderen in gewapende conflicten (onder andere over het niet recruteren van kindsoldaten).

International criminal, humanitarian, refugee and labour law

De bescherming van kinderen op basis van de mensenrechten geldt altijd. Vluchtelingenkinderen hebben daarnaast nog veel andere rechten, bijvoorbeeld het recht niet teruggestuurd te worden naar een land waar ze veroordeeld worden.

Daarnaast zijn er verschillende wetten en conventies die zowel volwassenen als kinderen beschermen tegen mensenhandel. Inmiddels hebben 105 landen wereldwijd het Trafficking Protocol geaccepteerd. Dit protocol biedt slachtoffers van mensenhandel ondersteuning en bescherming. Daarnaast moeten landen die dit protocol aanhangen mensenhandel als strafbaar beschouwen.

Ook zijn er verschillende conventies gericht tegen kinderarbeid. De belangrijkste bescherming wordt geboden in de Minimum Age Convention en in de Worst Forms of Child Labour.

Regional human rights systems

Er zijn verschillende regionale systemen die ervoor zorgen dat de mensenrechtenwetten in hun regio’s goed worden uitgevoerd. Zij hebben tegenstand geboden aan verschillende vormen van geweld tegen kinderen, bijvoorbeeld lijfstraffen of seksueel misbruik. Op pagina 47 van de reader (pagina 40 van het artikel) staat een overzicht met de belangrijkste regionale verdragen met betrekking tot geweld tegen kinderen.

Non-binding instruments

De internationale en regionale mensenrechtenverdragen worden ondersteund door verdragen, conventies enzovoortsdie richtlijnen geven voor handelen. Deze instrumenten zijn niet wettelijk bindend, maar stellen wel standaarden, bijvoorbeeld wanneer het gaat over geweld tegen vrouwen of kinderen. Een voorbeeld van zo’n instrument is A World Fit for Children, door de General Assembly.

Hoewel deze documenten geen wettelijke grond hebben, hebben ze wel een grote invloed op het uitvoeren van de mensenrechtenverdragen.

Artikel: De Kinderombudsman

2.2 Relevante artikelen uit het Kinderrechtenverdrag

Het kinderrechtenverdrag kent een aantal specifieke bepalingen die kinderen beschermt tegen exploitatie en geweld. Belangrijk hierbinnen is artikel 19 IRVK waarin staat dat ieder kent recht heeft op bescherming tegen alle vormen van lichamelijke en geestelijke mishandeling en verwaarlozing zowel binnen het gezin als daarbuiten. De term geweld moet hierbij op een brede manier worden uitgelegd, het gaat hierbij om alle vormen van geweld. Daarnaast is het beschermen van de menselijke waardigheid van kinderen van essentieel belang.

Artikel 32 tot en met 36 richten zich op de bescherming van kinderen tegen uitbuiting en exploitatie. Het optionele protocol bij het IVRK over de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderporno specificeert de verplichtingen van de overheid op deze gebieden.

2.3 Minderjarige slachtoffers van delicten in het algemeen

2.3.1 Aard en omvang

Bijna een kwart van de kinderen van 15 tot 18 jaar is al eens het slachtoffer geworden van een gewelddelict, vermogensdelict of vandalisme. Iedereen die te maken krijgt met een delict of ongeval kan hulp krijgen van slachtofferhulp Nederland.

Autochtone jongens krijgen iets vaker hulp vanwege een zedendelict, allochtone jongens vanwege een vermogensdelict. Bij meisjes worden autochtone meisje vaker geholpen voor een zedendelict. Allochtone meisjes ontvangen vaker hulp naar aanleiding van een geweldsdelict.

2.3.2 Rechten jeugdige slachtoffers en beleid

Sinds 2004 kan men schriftelijke slachtofferverklaringen indienen voor misdrijven en sinds 2005 hebben slachtoffers spreekrecht in de rechtszaal. Kinderen vanaf 12 jaar mogen gebruik maken van deze regelingen. Het is onmogelijk om ouders of anderen te laten horen. In 2011 is de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in werking getreden. Het slachtoffer heeft daardoor de positie van een zelfstandige procesdeelnemer en heeft daarmee recht op betere informatieverstrekking en verbeterde mogelijkheden om schade te verhalen.

In 2012 is er een uitbreiding van het spreekrecht doorgevoerd. Ouders van 12-minners hebben een afgeleid spreekrecht en ouders van alle minderjarigen hebben zelfstandig spreekrecht.

2.3.3 Kinderrechtenbeschouwing

In de UN Guidelines on Justice in Matters Involving Child Victems and Witnesses of Crime wordt gesteld dat leeftijd geen barrière mag zijn voor het recht om volledig deel te nemen in het strafbedelingsproces. Ieder kind dient te worden behandeld als een individu met eigen noden, wensen en gevoelens. Kind slachtoffers mogen dan ook niet worden uitgesloten op basis van leeftijd.

2.4 Kindermishandeling

Bij kindermishandeling kan het gaan om lichamelijke, seksuele, emotionele mishandeling of verwaarlozing. Wanneer het kind getuige is van geweld tussen de ouders onderling dan is dit een vorm van kindermishandeling.

2.4.1 Aard en omvang

Kindermishandeling komt in Nederland op grote schaal voor, jaarlijks worden rum 118.000 kinderen verwaarloosd of mishandeld. In 2015 zal er opnieuw onderzoek gedaan worden naar deze cijfers. Het aantal keren dat mensen contact opnamen met het Advies- en Meldpunt Kindermishandel (AMK) is dan ook gestegen.

Het is belangrijk dat wachtlijsten binnen het AMK worden voorkomen. Wanneer dit toch dreigt te gebeuren dan worden medewerkers van Bureau Jeugdzorg ingezet om dit op te vangen. Voor de doorlooptijd tussen de melding en het de beëindiging van het onderzoek staat 13 weken. In het geval van spoed zouden deze doorlooptijden korter moeten zijn.

Wanneer een beller om advies vraagt aan het AMK dan blijft deze zelf verantwoordelijk voor het ondernemen van verdere stappen. Wanneer de AMK besluit dat er nader onderzoek nodig is dan verandert het advies in een onderzoek. De aard van de meldingen is veranderd, pedagogische verwaarlozing, affectieve verwaarlozing en getuige zijn van geweld binnen gezinnen wordt relatief vaker gemeld dan in andere jaren.

Jeugdzorg Nederland bepleit de opkomst van een Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling waarbij mensen vermoedens van kindermishandeling kunnen melden, waarna er direct (vrijwillige) hulp op gang kan worden gebracht. Dit heeft als doel tijdverlies te voorkomen.

2.4.2 Commissies kindermishandeling

In 2012 is de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik ingesteld. Deze ziet erop toe dat het Actieplan aanpak Kindermishandeling wordt uitgevoerd. Het bevat maatregelen ter preventie , signalering en bestrijding van kindermishandeling.

Het eindrapport van de commissie Samson heeft mensen doordrongen van de ernst van de problematiek van seksueel misbruik in de Jeugdzorg. Het rapport gaat ervan uit dat overheid, instellingen en pleegzorg tekort geschoten zijn omdat zij geen weet hadden van het misbruik van kinderen of vanwege een gebrek aan professionaliteit en durf.

Uit huis geplaatste jongeren maken meer kans om misbruikt te worden. Onder uit huis geplaatste jongeren met een licht verstandelijke beperking komt dit nog vaker voor. Het kabinet wil met instellingen, provincies en gemeenten en alle bij jeugdzorg betrokken partijen aan de slag gaan om de noodzakelijke verbeteringen in de jeugdzorg door te voeren.

Slachtoffers van seksueel misbruik hebben behoefte aan erkenning en hulp. De hulpvraag van het slachtoffer moet dan ook centraal staan. De Hulplijn Seksueel Misbruik moet de toegang tot hulp vereenvoudigen. Daarnaast worden er voor slachtoffers twee financiële regelingen opengesteld: de civiele vordering tot schadevergoeding en de vangnetregeling.

Naar aanleiding van de commissie Samson is later de commissie Rauvoet ingesteld om seksueel misbruik in de jeugdzorg te voorkomen.

2.4.3 Preventie en hulpverlening bij kindermishandeling

Er is nog veel onduidelijkheid over welke interventies effectief zijn in het voorkomen of stoppen van kindermishandeling. Vooral over de aanpak van emotionele mishandeling en verwaarlozing ontbreekt kennis.

Ouders kunnen met vragen over de opvoeding terecht bij een Centrum voor Jeugd en Gezin. De jeugdgezondheidszorg stelt een aantal richtlijnen op om ouders optimaal te kunnen ondersteunen.

Publiekscampagnes kunnen de alertheid op kindermishandeling vergroten, hiervoor worden onder andere tv spotjes ingezet. Ook bestaan er speciale campagne websites met signalen waaraan mensen kindermishandeling kunnen herkennen.

2.4.4 Signalering van kindermishandeling

In 2013 is de wet verplichte meldcode huiselijk geweld in werking getreden. Dit is een meldcode voor professionals, maar bevat geen meldplicht. De meldcode bevat een stappenplan waarin staat hoe professionals moeten omgaan met het signaleren en melden van huiselijk geweld en kindermishandeling.

De meldcode geldt voor geweld in de huiselijke kring. In het geval van geweld door een professional geldt in bepaalde sectoren wel meldplicht.

Bij evaluaties wordt aangegeven dat er een gebrek aan signaleringskwaliteiten is. Dit is een groot probleem omdat een adequate en tijdige signalering van kindermishandeling op de huisartsposten essentieel is voor een snel en effectief ingrijpen. Een nieuwe regeling is de NODO procedure waarbij artsen verplicht zijn om na het overlijden van een minderjarige altijd te overleggen met een gemeentelijk lijkschouwer. Pas wanneer beiden zijn overtuigd van een natuurlijke dood, wordt een overlijdensverklaring afgegeven.

2.4.5 Strafrechtelijke aanpak van kindermishandeling en beleid

Het Verdrag van Lanzarote is voor Nederland in werking getreden in 2010. Dit heeft in Nederland geleid tot wetswijzingen betreffende de aanpak van kinderporno en grooming.

Daders van verjaarde zedenmisdrijven kunnen niet alsnog worden vervolgd. Wel is er ruimte om nog lopende verjaringstermijnen te verlengen of op te heffen.

Politie, Openbaar Ministerie en de reclassering maken afspraken over een verbeterde inzet van het strafrecht bij kindermishandeling. Het haar hierbij on der onder over dossiervorming, forensische expertise en het inzetten van buurtonderzoeken.

Binnen de jeugdgezondheidszorg wordt gewerkt met het Standpunt Preventie Vrouwelijke Genitale Verminking. Ouders afkomstig uit risicolanden worden hierbij voorgelicht over de gevolgen van meisjesbesnijdenis. Meisjesbesnijdenis is in Nederland strafbaar en wordt gezien als schadelijk voor de gezondheid. De wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling geldt ook voor meisjesbesnijdenis. Tussen de 40 en 50 meisjes in Nederland lopen jaarlijks het risico op besnijdenis. Het risico wordt pas echt reëel wanneer deze meisjes hun land van herkomst bezoeken. Ook jongensbesnijdenis krijgt steeds meer aandacht.

2.4.6 Kinderrechtenbeschouwing

De overheid heeft de verplichting alle kinderen dit niet thuis kunnen wonen te beschermen tegen geweld. Toch lijkt dit in de praktijk niet genoeg te gebeuren. Actieplannen moeten niet alleen bestaan uit mooie beloftes. Het ontbreekt in actieplannen vaak aan een alomvattend beleidskader met budget en coördinatiemechanismen. Het Kinderrechtencomité stelt dan ook dat een dergelijk actieplan plaats zou moeten maken voor een national coordinating framework.

De verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is een belangrijke stap in de goede richting. Het is belangrijk dat de invoering van de meldcode goed wordt gemonitord. Ook preventieprojecten vormen een stap voorwaarts. Ook in dit geval kunnen publiekscampagnes mensen meer bewust maken over de gevolgen van kindermishandeling.

2.5 Minderjarige slachtoffers in de mensenhandel

2.5.1 Aard en omvang

Economische uitbuiting van kinderen lijkt in Nederland weinig voor te komen. Toch vinden er met betrekking tot bijbaantjes van minderjarigen veel wetsovertredingen plaats, vooral op het gebied van minimumleeftijden en arbeidstijden.

Onder mensenhandel wordt binnen Nederland verstaan: iedere vorm van exploitatie van gedwongen (seksuele) dienstverlening en het profiteren van die omstandigheden zoals strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Uitbuiting van minderjarigen is altijd strafbaar, ook wanneer de minderjarige vrijwillig meewerkt, dit verklaard waarom loverboys worden gezien als mensenhandelaars. Bij mensenhandel is er meestal sprake van fysieke dwang.

2.5.2 Aanpak van mensenhandel

De aanpak van mensenhandel valt onder de verantwoordelijkheid van Taskforce Mensenhandel. Mensenhandel wordt gedefinieerd als uitbuiting, moderne slavernij. Wat betreft minderjarigen ligt de meeste aandacht bij het aanpakken van loverboys.

Men streeft naar een effectieve aanpak waarbij prevention (preventie), prosecution (opsporing en vervolgens van daders) en protection (bescherming en opvang van slachtoffers) centraal staan.

2.5.3 Opvang en hulpverlening

Als gevolg van de stijging van het aantal minderjarige slachtoffers van mensenhandel is de behoefte aan opvangplaatsen toegenomen. Er bestaat discussie over opvang van minderjarige slachtoffers, het is de vraag of er een aparte, gespecialiseerde opvang nodig is voor deze doelgroep of dat het al bestaande aanbod voldoet. Er zijn veel voorstanders van een gespecialiseerde zorg.

2.5.4 Evaluatie aanpak, opvang en hulpverlening

Uit onderzoek van UNICEF en Defence for Children ECPAT blijkt dat Nederland te kort schiet in de bescherming van minderjarige slachtoffers van mensenhandel.

De Nederlandse regering heeft van opsporing en bestrijding van mensenhandel een prioriteit gemaakt. Binnen dit beleid wordt te weinig aandacht besteed aan de bijzondere positie van minderjarige slachtoffers. Het beleid behoeft verbetering op het gebied van preventie, registratie en melding en opvang en hulpverlening. Het aantal geregistreerde minderjarige slachtoffers van mensenhandel stijgt.

De grootste zorgen bestaan over de opvang en zorg aan minderjarige slachtoffers van grensoverschrijdende mensenhandel. Hulpverlening komt hierbij namelijk vaak te laat op gang en wordt overschaduwd door het wel of niet krijgen van een verblijfsvergunning. Dit verkleint de kans van deze kinderen op een volledig herstel.

2.5.5 Kinderrechtenbeschouwing

Het IVRK stelt dat ieder kind dat slachtoffer is van uitbuiting recht heeft op bijzondere zorg. Het Verdrag verplicht staten ertoe alle passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat minderjarigen het slachtoffer worden van seksuele uitbuiting. De aanbeveling aan Nederland is om de inspanningen te intensiveren en handel en seksuele uitbuiting van kinderen te voorkomen en terug te dringen.

Seksuele uitbuiting van kinderen is een strafverzwarende omstandigheid ten opzichte van seksueel misbruik van kinderen zonder dat er sprake is van uitbuiting.

2.6 Melding en opsporing kinderpornografie

2.6.1 Aard en omvang

Bij kinderpornografie gaat het om afbeeldingen van seksueel geweld tegen kinderen. Er is een stijging te zien in het aantal meldingen van kinderporno. Meldpunt Kinderporno en de politie voeren overleg om te zoeken naar mogelijkheden om strafbaar materiaal zo snel mogelijk te verwijderen en nieuwe ontwikkelingen in de aanpak van kinderpornografie te bespreken.

2.6.2 Aanpak Kinderpornografie

Op basis van het Lanzarote Verdrag is in Nederland een wetswijzing doorgevoerd, waarbij ook online grooming strafbaar is gesteld. Grooming is het door een volwassen persoon op internetsites actief benaderen en verleiden van minderjarigen met als doel het plegen van seksueel misbruik. Een persoon kan hierdoor worden vervolgd wanneer deze een voortel doet voor een ontmoeting met het kind of hoer voorbereidingen voor treft.

Vanaf 2012 zijn er belangrijke wijzingen doorgevoerd met betrekking tot het opsporen van kinderpornografie. Het doel is dat meer slachtoffers worden achterhaald en dat de politie meer verdachten voor vervolging aanlevert bij jet Openbaar Ministerie.

Het is belangrijk dat de aandacht vooor seksueel misbruik en kinderpornografie toeneemt. Kinderpornografie hangt meestal samen met seksueel geweld tegen kinderen. De aanpak van kinderporno moet dan ook deel uitmaken van een bredere aanpak van seksueel geweld tegen kinderen.

2.6.3 Kinderrechtenbeschouwing

De overheid dient maatregelen te nemen om te voorkomen dat kinderen worden geëxploiteerd in pornografische voorstellingen en pornografisch materiaal. Het downloaden van kinderporno wordt zwaarder gestraft. Volgens de Europese Richtlijn Inzake bestrijding seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, zijn lidstaten verplicht kinderpornosites direct van het internet te verwijderen en toegang tot deze websites te blokkeren. Ook bevat de richtlijn regels ter verbetering van preventie, vervolging van overtreders en bescherming van slachtoffers.

2.7 Online Misbruik

2.7.1 Aard en omvang

Kinderen kunnen op internet geconfronteerd worden met seksueel getinte foto’s of video’s. Daarnaast kunnen zij zelf experimenteren met seksueel getinte berichten etc.

2.7.2 Online seksuele activiteiten en online seksueel misbruik

Jongeren maken en verspreiden zelf seksueel getinte teksten (sexting) en plaatsen seksueel getinte foto’s op internet. Uit onderzoek blijkt dat kinderen hier meestal ook achteraf geen moeite mee hebben. Er zijn maar weinig jongeren die seksueel expliciet beeldmateriaal van anderen maken en / of dit verspreiden.

Online grooming komt slechts zelden voor. Kinderen met psychologische problemen lopen meer kans op schade door het offline ontmoeten van een vreemde die ze online hebben leren kennen. Beleidsmakers zouden zich dan ook voornamelijk moeten richten op de groep kwetsbare kinderen.

Het Make It Safe peer expert training project is erop gericht kinderen zich te leren beveiligen tegen online risico’s. Het project helpt jongeren veilig met internet om te gaan en verantwoordelijke ‘digitale burgers te worden.

2.7.3 Online marketing, misleiding en fraude

Jongeren zijn een aantrekkelijke doelgroep voor online marketingactiviteiten van bedrijven omdat zij voor online zijn. Nieuwe manieren van marketing zijn voor kinderen steeds minder als zodanig herkenbaar. Daarnaast worden voornamelijk jongeren getroffen door cybercrime. Deze groep voelt zich relatief dan ook het meest onveilig op het internet. Lager opgeleide jongeren aan sneller in op een aanbieding en een deel daarvan voelt zich daarna misleid. Het gebrek van begeleiding van ouders is van invloed op het optreden van slachtofferschap. Er bestaat een patroon van meervoudig slachtofferschap. Slachtoffers van commerciële misleiding zijn ook vaker het slachtoffer van online veilingfraude en virtuele diefstal.

Naast wetgeving voor de bescherming van kinderen tegen misleidende reclame en dienstverlening wordt er een beroep gedaan op het bedrijfsleven met het ontwikkelen van zelfregulering.

De kinder- en jeugdreclamecode richt zich op meer traditionele online reclame zoals pop up berichten etc., maar niet op innovatieve marketingpraktijken zoals advergames etc. Hiertegen bestaat dan ook geen specifieke regelgeving.

2.7.4 Politie en internetmisbruik

De politie is gestart met een website die kinderen helpt met hulp of advies bij vervelende ervaringen op het internet. Zij kunnen hier in contact komen met deskundigen van verschillende instanties.

2.8 Vermiste kinderen

2.8.1 Aard en omvang

Het aantal vermiste kinderen in Nederland per jaar is moeilijk in te schatten. Voor vermiste kinderen kan er een foto worden geplaatst op www.vermistekinderen.nl. Een verzoek tot plaatsing wordt gedaan via de politie.

2.8.2 Aanpak vermiste kinderen

De Richtlijn vermiste kinderen is opgesteld om sneller en efficiënter te handelen na een vermissing. Daarnaast maakt men gebruik van de AMBER-alert. Dit is een landelijk waarschuwingssysteem bij urgente kindervermissingen en –ontvoeringen. De politie kan hierbij meteen heel Nederland waarschuwen via radio, televisie en social media. Ook zijn er verschillende noodnummers voor het melden van vermiste kinderen.

2.8.3 Kinderrechtenbeschouwing

De overheid heeft de taak in te staan voor een veilige situatie van kinderen en exploitatie te voorkomen. De noodlijnen en de Richtlijn vermiste kinderen dragen bij aan de voorkoming van ontvoering en eventueel daarmee gepaard gaande exploitatie. Effectief en snel handelen is cruciaal. De politie dient eenduidig en servicegericht te zijn richting ouders en kindvriendelijk te werken. Investeren in een werkend datasysteem lijkt een evidente stap.

Artikel: Zorgvuldig handelen bij vermoedens van kindermishandeling

Inhoud van de Meldcode

De meldcode bestaat uit een samenvatting een preambule, een aantal artikelen en bijlagen. In de eerste drie artikelen staan de algemene verantwoordelijkheden van de arts m.b.t. kindermishandeling beschreven. In artikel vier is een stappenplan kindermishandeling opgenomen. Hierbinnen maakt men onderscheid tussen de volgende stappen:

  • Verzamelen van bewijsmateriaal

  • Advies vragen bij MK en / of deskundige collega

  • Bespreken van signalen kindermishandeling met ouders tenzij moet worden gevreesd voor veiligheid en gezondheid van het kind

  • Overleg met bij het gezin betrokken hulpverleners en beroepskrachten

  • Wel of niet melden van kindermishandeling.

Artikel vijf tot en met elf bevatten specifieke regels in relatie tot het stappenplan.

Kanttekeningen bij de meldcode

De beschrijving van kindermishandeling zoals gesteld binnen de meldcode is erg ruim. Dit zorgt voor een hele waslijst aan kenmerken die zouden kunnen wijzen op kindermishandeling. De meldcode beschrijft dat voornamelijk een combinatie van deze kenmerken op kindermishandeling zou kunnen wijzen. Een lijst met minder specifieke aanwijzingen zou een aanbeveling zijn.

De meldcode vraagt niet van alle artsen eenzelfde kennis- en vaardigheden niveau, een arts dienst zich binnen zijn eigen taakveld en mogelijkheden in te spannen. Hierdoor kan echter een onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid van artsen bestaan. Daarnaast heerst de vraag of de arts die de mishandeling als eerste constateert ook verantwoordelijkheid draagt voor het stoppen van de mishandeling.

De meldplicht geldt reeds wanneer er een vermoeden van kindermishandeling en een reële kans op schade is. De meldcode betreft niet alleen het AMK zelf maar ook andere personen die werkzaam zijn bij bureau Jeugdzorg.

Artikel: Wie luistert naar het kind?

Inleiding

Wat kan er allemaal misgaan bij een melding van kindermishandeling? Rus komt in dit artikel tot de conclusie dat er een door de maatschappij opgelegde, krampachtige samenwerking is ontstaan die ten koste gaat van de kwaliteit van de zorg, waardoor een professional moeilijker een onafhankelijke mening kan geven. Daarnaast spelen juridificering en te detailleerde overheidsbemoeienis een belangrijke rol.

Kindmishandeling wordt ook wel een volksziekte genoemd: jaarlijks overlijden in Nederland vijftig tot tachtig kinderen per jaar door het toedoen van ouders. Het actieplan ‘Kinderen veilig thuis’ werd in 2007 gepresenteerd door minister Rouvout en is een uitwerking van de Reflectie- en Actiegroep Kindermishandeling (RAAK) methode. Bureau Jeugdzorg is sinds de inwerktreding van de Wet op de Jeugdzorg in 2005 de toegangspoort voor de gehele jeugdzorg. Rus beschrijft een casus waarin zij een klacht indient bij de Inspectie jeugdzorg, die vervolgens meldt dat zij bij de Raad voor de Kinderbescherming alleen toezien op kwaliteit in algemene zin en niet op het naleven van wet- en regelgeving door individuele vestigingen. De Raad doet nooit onderzoek naar pleegouders, maar alleen naar biologische ouders, hetgeen kan leiden tot eenzijdige voorlichting. Een vermoeden van kindermishandeling wordt bijna nooit gerapporteerd, omdat kinderrechters vaak alleen op de hoogte worden gesteld bij ‘kogelharde’ bewijzen.

Bij het uitspreken van een ondertoezichtstelling wordt een gezinsvoogd aangewezen die een plan van aanpak opstelt. Rus beschrijft dat het bureau dat psychologisch onderzoek uitvoert in opdracht van Bureau Jeugdzorg, in hetzelfde gebouw zit als Bureau Jeugdzorg zelf, wat bij haar twijfels over onafhankelijkheid oproept. Ook komt Rus tot de ontdekking dat de kinderpsychologen in het kader van jeugdzorg verstrekkende interventies kunnen voorstellen of verrichten zonder dat de waarborg van een verplichte BIG-registratie aanwezig is.

Als ouders steeds een nieuwe kans krijgen om de relatie met het kind te herstellen, ook als zij de notoire daders van kindermishandeling zijn, krijgen zij steeds opnieuw een kans om het kind verder te beschadigen. Door een gebrek aan professionele autonomie door een tekort aan kennis en het gehinderd worden door politiek en recht, is kindermishandeling lastig aan te pakken door hulpverleners.

Er is onzekerheid over welke informatiebronnen zij mogen gebruiken en welke zij kunnen negeren. Professionalisering is nodig, niet nog meer onderzoekscommissies en stelselwijzigingen. Als de kwaliteit van jeugdzorg verbeterd, wordt dit vanzelf doelmatiger. Jeugdzorg blijft veel geld nodig hebben en de politiek zou de wet moeten bijstellen zodat het belang van kinderen echt voorop staat.

Kortom, er lijkt dus een krampachtige samenwerking tussen jeugdzorginstanties te zijn ontstaan bij een melding van kindermishandeling, waarbij foutieve diagnoses zomaar van elkaar worden overgenomen en niemand echt naar het kind luistert. Om dit probleem op te lossen, is professionalisering, het terugdringen van onnodige bureaucratie en juridificering noodzakelijk. Het belang van het kind moet voorop staan. In een viertal brieven is nog een reactie gegeven op het artikel van Rus, onder andere door een hoogleraar jeugdrecht, hoogleraar Preventie en hulpverlening inzake kindermishandeling, een kinderarts en twee medewerkers van bureau Jeugdzorg.

Artikel: Melding van kindermishandeling: afscheid van het conflict van plichten?

Het melden van het vermoeden van kindermishandeling kan in strijd zijn met beroepsgeheimen. Er kan in dat geval een beroep worden gedaan op het conflict van plichten.

Beroepsgeheim en kindermishandeling

Het doorbreken van een beroepsgeheim behoeft steeds een specifieke rechtvaardiging of een conflict van plichten. Bij een conflict van plichten staat het zwaarwegende belang van de geheimhouding tegenover een ander zwaarwegend beland. De veiligheid, gezondheid en het welzijn van het kind. Wanneer men ervoor kiest het beroepsgeheim te doorbreken, moet ervan uit gegaan kunnen worden dat men er alles aan gedaan heeft om hier toestemming voor te krijgen en dat het niet doorbreken van de zwijgplicht voor een ander waarschijnlijk reële schade oplevert, er is geen andere weg om het probleem op te lossen. De wettelijke meldrecht is geen grond om de zijgplicht te doorbreken.

Doorbreking beroepsgeheim bij kindermishandeling en de tuchtrechter

Met betrekking tot melding uit eigen beweging blijkt dat de tuchtrechter de KNMG meldcode vrijwel moeiteloos heeft aanvaard, het handelen van een arts wordt hierbij getoetst aan de zorgvuldigheidseisen in de meldcode. In situaties waarbij een arts door het AMK verzocht wordt om informatie over een kind te delen naar aanleiding van een niet door de betreffende arts gedane melding, blijkt de tuchtrechter minder consequent te zijn in de toetsing aan de zorgvuldigheidseisen. Er wordt dus minder geoordeeld op basis van het conflict van plichten.

Beschouwing

De meldrecht is een betere grondslag voor de melding van kindermishandeling dan het conflict van plichten. Toch blijft het conflict van plichten belangrijk omdat hierbinnen wordt gekeken naar de noodzaak dat ernstige schade wordt voorkomen en dat alles in het werk dient te zien gesteld om toestemming voor de geheimdoorbreking te krijgen. De leer van het conflict en plichten dient te werken als inspiratie en toetssteen voor de uitwerking van het meldrecht.

Artikel: De Jeugdwet

Op 14 maart is de Jeugdwet gepubliceerd in het Staatblad en deze treedt op 1 januari 2015 in werking. Dit is een wet met regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie en ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychiatrische problemen en stoornissen.

Doel nieuwe jeugdwet:

  • vereenvoudigen en effectiever maken van het jeugdstelsel

  • voorzien in de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar de gemeente van alle ondersteuning, hulp en zorg bij opgroeien en opvoeden

Hoofdgedachte achter nieuwe jeugdwet:

  • door decentralisatie naar gemeente vervult de gemeente een regierol

  • door maatwerk betere kwaliteit

Problemen met het voorgaande/oude jeugdzorgstelsel

De verantwoordelijkheid lag niet alleen bij de gemeente maar ook bij het Rijk, de provincies, zorgverzekeringen en zorgkantoren.

  • Het Rijk was verantwoordelijk voor de gesloten jeugdzorg.

  • Provincies waren belast met uitvoering van de jeugdzorg en het gedwongen kader.

  • Gemeentes waren verantwoordelijk voor het preventieve jeugdbeleid, de opvoed- en gezinsondersteuning en de gezondheidszorg.

  • Zorgverzekeraars waren verantwoordelijk voor de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen met psychiatrische en somatische problemen.

  • Zorgkantoren waren verantwoordelijk voor de zorgverlening aan jeugdigen met een verstandelijke beperking en langdurige psychiatrische zorg.

De provinciaal georganiseerde jeugdzorg was geregeld in de Wet op de jeugdzorg en sinds de inwerkingtreding van de wet in 2009 is er veel ten goede veranderd: de cliënt is centraler komen te staan en meer jeugdigen en ouders krijgen de hulp waar zij recht op hebben. Ook is er een betere aansluiting tussen de jeugdzorg en jeugdbescherming, en tussen preventief jeugdbeleid en de provinciale jeugdzorg. Echter de integrale aanpak is niet van de grond gekomen. De toegang en financiering van zorgvormen hebben geleid tot inefficiëntie en bureaucratie. De verschillende financierings- en verantwoordelijkheidssystemen staan een effectieve samenhangende hulp en een duidelijk regie op hulp aan kind en gezin in de weg. Bovendien komen kinderen met lichte problemen onnodig terecht in specialistische zorg en kinderen die juist specialistische zorg nodig hebben worden niet goed doorverwezen. Tot slot is het systeem te weinig gericht op het versterken van eigen kracht.

In 2010 kwam het rapport ‘jeugdzorg dichtbij’ waarin de volgende aanbevelingen stonden:

  • Financiering voor preventieve hulp, de vrijwillige jeugdzorg en zorg voor LVB.

  • Afschaffing van de indicatiestelling in het vrijwillige kader.

  • Gezinnen en netwerk in staat stellen om zelf de problemen op te lossen, door laagdrempelige hulp en advisering in de buurt.

  • Lichtere vormen van hulpverlening.

  • Het geven van ruimte en vertrouwen aan professionals.

  • Eén hulpverlener verantwoordelijk maken voor het gezin (ook als andere specialisten worden ingeschakeld), met meer aandacht voor continuïteit.

  • In bestuurlijke zin het gedwongen en vrijwillige kader scheiden. Voor verplichte vormen van hulp moeten er heldere wettelijke kaders zijn.

Inhoud van de nieuwe jeugdwet

Alle hulp en zorg rond opgroeien en opvoeden wordt gedecentraliseerd naar gemeenten.

Dit geldt voor de provinciale jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg, LVB, begeleiding en persoonlijke verzorging en vervoer van jeugdigen, kortdurend verblijf, ggz i.h.k.v. het jeugdstrafrecht, AMK en uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Taken van de gemeente (in hoofdstuk 2):

  1. Beleidsplan: vastleggen hoe invulling wordt gegeven aan verantwoordelijkheid voor opzet en uitvoering van preventie en jeugdhulp.

  2. Toegang: gemeente moet toegang tot de jeugdhulp organiseren. De gemeente heeft de vrijheid om dit zelf in te vullen, maar jeugdhulp moet wel herkenbaar en laagdrempelig zijn. Ook moeten ze de juiste deskundigen in huis hebben.

  3. Jeugdhulpplicht: gemeente is verplicht voorzieningen te treffen op het gebied van jeugdhulp.

  4. Acute hulp: gemeente moet onmiddellijk hulp kunnen bieden.

  5. Toeleiding naar de Raad voor de Kinderbescherming: als de veiligheid van een kind in het geding is, is de gemeente verplicht een melding te doen.

  6. Kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering: gemeente verantwoordelijk voor het gedwongen kader (voldoende gecertificeerde instellingen, uitvoeren, verlengen etc.).

  7. Bovenlokale samenwerking: samenwerking tussen gemeenten.

Hoofdstuk 3: Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering mogen alleen worden uitgevoerd door instanties die door de overheid gecertificeerd zijn. Dit omdat deze maatregelen ingrijpen in het leven van de jeugdige en de ouders en de kwaliteit gewaarborgd moet worden. Instellingen kunnen een keurmerk krijgen als ze voldoen aan de basiskwaliteitseisen.

Kwaliteitseisen aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen (hoofdstuk 4):

  • Verantwoorde hulp

  • Hulpverleningsplan of een plan van aanpak gebruiken

  • Systematische kwaliteitsbewaking

  • Verklaring omtrent het gedrag voor alle medewerkers

  • De verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

  • De meldplicht calamiteiten en geweld

  • Vertrouwenspersoon in de gelegenheid stellen om zijn taken uit te voeren

Hoofdstuk 5: bepalingen inzake de pleegzorg. Pleegzorg is op zichzelf staand, bijzonder en voor uit huis geplaatste jeugdigen. Pleegzorg kan zowel in het vrijwillige als justitiële kader plaatsvinden.

Hoofdstuk 6 gaat over gesloten jeugdhulp: een zeer intensieve en ingrijpende vorm van jeugdhulp. De kinderrechter verleent een machtiging alleen als er echt een noodzaak is wegens ernstige groei- of opvoedingsproblemen en opneming noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.

Hoofdstuk 7 gaat over de gegevensverwerking, privacy en toestemming. Vooral privacy moet worden gewaarborgd.

Hoofdstuk 8 regelt de financiën: het persoonsgebonden budget (pgb), de ouderbijdragen en de financiële verantwoording. De jeugdwet maakt een pgb mogelijk voor AWBZ-zorg en andere vormen van jeugdhulp. Voor verstrekking van een pgb gelden de volgende voorwaarden:

  • de jeugdige/ouder moet in staat zijn om goed met zijn/haar verantwoordelijkheid om te gaan;

  • de jeugdige/ouder moet onderbouwen waarom het reguliere aanbod niet passend is;

  • en de kwaliteit van de in te zetten voorziening moet volgens de gemeente gewaarborgd zijn.

Verder bevat de Jeugdwet een ouderbijdrageregeling voor vormen van jeugdhulp waarbij verblijf aan de orde is. Gemeenten leggen de ouderbijdrage op.

Hoofdstuk 9: landelijk toezicht wordt uitgevoerd door drie inspecties gezamenlijk: de inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie voor Veiligheid en Justitie. Zij voeren toezicht uit op jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen, AMHK, de raad voor de kinderbescherming en justitiële jeugdinrichtingen. Het AMHK is een samenvoeging van het advies- en meldpunt kindermishandeling en het steunpunt huiselijk geweld.

Doelen van de nieuwe jeugdwet:

  • Efficiency: het nieuwe stelsel kent één wettelijk kader en één integraal financieringssysteem. Er is één bestuurslaag die de regie heeft over het gehele stelsel. Dit maakt de werking van het stelsel eenvoudiger en doelmatiger.
     

  • Effectiviteit: wanneer jeugdhulp in handen is van de gemeenten, kan dit zich richten op de problematiek zoals die zich concreet voordoet. De gemeente kan eenvoudig verbindingen leggen tussen zorg en sectoren als onderwijs, werk, sport en veiligheid. Hulp door de gemeente kan laagdrempelig, vroegtijdig en integraal aangeboden worden met veel ruimte voor de professional om persoonsgericht te werken.
     

  • Economy: extra investeren in preventie, demedicalisering, vroeghulp en hulp tot zelfhulp. Dit is beter voor de jeugdige én financieel gunstiger voor de gemeente.

  • Purpose: het uiteindelijke doel van de jeugdwet is het versterken van de eigen kracht van de jeugdige, het gezin en de sociale omgeving.

Achterliggende visie op zorg en samenleving:

Zorgen voor elkaar versterkt de individuele en collectieve vermogen in de samenleving. De overheid moet dit proces van het zorgen voor elkaar faciliteren en niet de samenlevingsdynamiek doorkruizen door te snel overnemen van zorgtaken. Overheidsbemoeienis moet gericht zijn op het versterken van de eigen kracht. Jeugdigen en ouders die hulp nodig hebben, moeten kunnen blijven rekenen op ondersteuning door de overheid.

Artikel: Herziening kinderbeschermingsmaatregelen: naar een nieuwe ondertoezichtstelling

Op 1 januari 2015 treedt de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen in werking. De wijzigingen in de wet zijn bedoeld om de maatregelen te verduidelijken en om de effectiviteit en efficiëntie van het systeem van kinderbescherming te vergroten.

Twee belangrijke wijzigingen:

  1. Bij de nieuwe ondertoezichtstelling is het niet meer doorslaggevend of vrijwillige hulpverlening heeft gefaald of zal falen, maar wordt de mate van bereidheid tot medewerking van kind en ouders aan de noodzakelijk geachte hulpverlening doorslaggevend.

  2. Ook is het nu vereist dat de verwachting gerechtvaardigd moet zijn dat ouders of verzorgers binnen een voor de persoon en ontwikkeling van de minderjarige ‘aanvaardbaar te achten termijn’ de verzorging en opvoeding weer kunnen dragen. Als dit niet het geval is, moet de nieuwe maatregel van gezagsbeëindiging (eerder) worden overwogen.

De nieuwe OTS

Voor het opleggen van een OTS moet er volgens de nieuwe wet worden voldaan aan 3 voorwaarden:

  1. De minderjarige moet zodanig opgroeien dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.

  2. De zorg die in het verband van het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige, zijn ouders of ouder met gezag wordt niet of onvoldoende geaccepteerd.

  3. De verwachting moet gerechtvaardigd zijn dat de ouders of ouder met gezag binnen een voor de persoon en ontwikkeling van de jongere aanvaardbaar te achtten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.

En vooral 2 en 3 zijn dus de belangrijkste aanpassingen van de nieuwe wet.

Wijziging 1: van resultaat naar acceptatie

Met de nieuwe wet wordt de resultaatgerichte formule losgelaten en wordt het nieuwe criterium: bereidheid tot medewerking van kind en/of ouder(s). Er wordt gedacht dat hulpverlening kan falen wanneer de cliënt niet bereid is mee te werken en de hulp niet accepteert. Hiermee wordt ook een duidelijke grens getrokken tussen vrijwillige hulp en hulp in een gedwongen kader. Kinderen en ouders die bereidheid tot medewerking tonen, kunnen volgens de nieuwe wet niet meer geconfronteerd worden met een dwangmaatregel. Bovendien hoeven zij niet alle vormen van hulp te accepteren. Er moet een duidelijke link zijn tussen de ontwikkelingsbedreiging van het kind en het wegnemen van deze bedreiging.

Twee vragen dienen zich in dit verband aan:

  • Hoe vaak komt het voor dat kind en ouders hulpverlening accepteren maar er toch een OTS wordt verzocht?

  • En welke redenen worden hiervoor aangedragen?

Dossieronderzoek Universiteit Utrecht (UU)

In 90 dossiers hebben de onderzoekers gekeken naar de onderbouwing in het verzoek tot ondertoezichtstelling door de Raad. Specifiek is hierbij gekeken in hoeveel gevallen een verzoek tot OTS wordt gedaan ondanks de bereidheid tot medewerking.

De uitkomst van voorgaande onderzoeken zeggen dat er zeer zelden verzoeken tot OTS worden ingediend wanneer ouders bereid zijn tot medewerking. De inhoudelijke impact is echter wel groot nu acceptatie in het huidige (oude) besluitvormingsproces een ondergeschikte rol heeft.

Uit het huidige onderzoek door de UU blijkt echter dat in ruim 35% van de 90 zaken de Raad expliciet benoemt dat ouders en het kind bereid zijn om hulp te accepteren en door te zetten, maar dat er toch een OTS wordt verzocht. De conclusie in dergelijke gevallen is dat het ontbreken van voldoende regie, sturing en behandelingsmogelijkheden in het vrijwillige kader de inzet van een OTS noodzakelijk maken (net als in voorgaande onderzoeken).

Het vrijwillig kader moet, volgens de nieuwe wet, worden geprefereerd boven het gedwongen kader. Een OTS kan alleen gerechtvaardigd zijn indien alternatieve, niet-dwingende maatregelen ongeschikt zijn. Er moet gezocht worden naar alternatieve hulpvormen voordat er overgegaan wordt op gedwongen hulp.

De vraag is of de nieuwe wet meer intensieve gezinsbegeleiding in het vrijwillige hulpkader beschikbaar zal stellen, zodat er niet (ondanks acceptatie van hulp door ouders/kind) OTS zal worden verzocht (zoals nu nog wordt gedaan).

Wijziging 2: de aanvaardbaar te achten termijn

Het doel van de OTS is om het kind en ouders hulp en steun te bieden om de opvoed- en opgroeiproblemen te verminderen en de gezinsband te versterken. Ouders moeten gedurende een OTS de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zo veel mogelijk behouden en de situatie moet dusdanig verbeteren dat zij deze verantwoordelijkheid weer zelfstandigheid kunnen dragen. Een uithuisplaatsing mag alleen in het uiterste geval en voor een zo kort mogelijke duur. OTS en uithuisplaatsing zijn dus tijdelijk. Maar in de praktijk worden dergelijke maatregelen vaak verlengd. Met de nieuwe wet wordt getracht om dit probleem op te lossen en de verhouding tussen gezagsbeperking (OTS) en gezagsontneming wordt verhelderd.

Volgens de nieuwe wet moet er vooraf aan een OTS goed worden gekeken of er verwacht kan worden dat ouders binnen een aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding in staat zijn weer te dragen. Zo niet dan is een gezagsbeëindigende maatregel een betere keuze.

De gezagsbeëindigende maatregel is nieuw en vervang de ontheffing en ontzegging van gezag.

Er moet altijd worden gekeken of hetzelfde resultaat niet met een lichtere maatregel kan worden bereikt (subsidiariteit) en of de inmenging in het geinsleven in redelijke verhouding staat tot het nagestreefde doel (proportionaliteit).

In de nieuwe wet staat de ontwikkeling en opvoeding van het kind centraal en gaat het om continuïteit en stabiliteit hierin.

Voortaan moet er volgens de nieuwe wet een termijn aan de hulpverleningsperspectief worden verbonden én er moet worden gekeken of deze termijn gelet op de persoon en ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar is.

De bepaling van een termijn die als acceptabel kan worden beschouwd moet volgens de wetgever casuïstisch plaatsvinden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Hoe jonger het kind, hoe korter de aanvaardbaar te achten termijn.

Dossieronderzoek Universiteit Utrecht

Er zijn wel vragen (en zorgen): Is het bijvoorbeeld wel mogelijk om met grote mate van zekerheid vooraf vast te stellen of ouders binnen een afgestemde termijn weer zelfstandig de opvoeding kunnen dragen?

De Universiteit Utrecht heeft middels 90 dossiers gekeken naar OTS, zoals deze nu worden verzocht. In 95% van de bestudeerde zaken wordt er een hulpverleningsperspectief geschetst bij een verzoek tot OTS. Hierin staan de zorgpunten en sterke punten in de ontwikkeling van de minderjarige en zijn/haar omgeving. Hier worden ook de doelen besproken en het hulpverleningstraject. Alleen in 35% van de dossiers staat echter of ouders en het kind in staat zijn om de geadviseerde hulpverlening effectief te benutten. De koppeling van een termijn gebeurt maar in 14% van de gevallen en hierbij wordt alleen een globale indicatie gegeven.

Het beantwoorden van de vraag in hoeverre ouders en het kind in staat zijn de geïndiceerde zorg te benutten en op welke concrete termijn, is dus erg gecompliceerd. Dit vooral omdat er op zo’n moment beperkte informatie aanwezig is en de afweging erg complex is. De vraag is dan ook hoe hier in de nieuwe wetgeving mee omgegaan wordt. Is het bijvoorbeeld al voldoende om het volgende argument neer te zetten: Er is onvoldoende zicht op de veranderingsmogelijkheden van de ouders wat een oordeel over de aanvaardbare termijn niet mogelijk maak. Of moet er echt een concrete termijn en oordeel worden gegeven?

Artikel: Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen

Inleiding

De Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen en de daarbij behorende Aanpassingswet is op 1 januari 2015 in werking getreden, na een parlementair traject van bijna vijf jaar en vele wijzigingen door amandementen. Hiermee wordt beoogd om een efficiëntie en effectieve jeugdbescherming te bevorderen, door de herziening van het materiële jeugdbeschermingsrecht. Ook de omgeving waarin uitvoerders van jeugdbescherming werken, verandert hierdoor: de gemeente is nu verantwoordelijk voor het gehele jeugdstelsel.

Hoofdlijnen

Het doel van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen is om een aantal knelpunten aan te pakken zodat kinderen beter beschermd kunnen worden. De gronden voor de kinderbeschermingsmaatregelen zijn nu scherper geformuleerd en sluiten beter aan op elkaar, het is nu begrijpelijker voor ouders en kinderen waarom een maatregel getroffen wordt en wijzigingen moeten ervoor zorgen dat de ondertoezichtstelling door een gecertificeerde instelling effectiever en sneller werkt.

Er zijn ook een aantal wijzigingen aangebracht in het procesrecht, bijvoorbeeld in de gronden voor de ondertoezichtstelling (artikel 1:255 lid 1 BW). Het kind moet ernstig in ontwikkeling worden bedreigd, het moet gaan om noodzakelijk zorg die niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en de ondertoezichtstelling moet erop gericht zijn de ouders weer in staat te stellen om de verzorging zelf weer voor hun rekening te nemen. Hierbij speelt de ‘redelijke termijn’ een belangrijke rol.

Artikel 255, lid 5 jo. artikel 799a lid 1 Rv bepalen dat de kinderrechter de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind moet noemen en de duur van de ondertoezichtstelling die hierop is afgestemd.

De burgemeester of een gecertificeerde instelling kan een kinderbeschermingsmaatregel afdwingen bij de kinderrechter, indien de Raad voor de Kinderbescherming geen verzoek hiervoor indient (artikel 1:255 lid 3 en artikel 267 lid 2 BW).

Artikel 1:265e BW maakt het mogelijk dat het gezag van een ouder of voogd gedeeltelijk wordt overgeheveld naar een gecertificeerde instelling, als dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Ouders behouden normaal gesproken het ouderlijk gezag bij een onder toezicht stelling.

De geschillenregeling van artikel 1:262b BW maakt het mogelijk dat geschillen over de uitoefening van het ouderlijk gezag voorgelegd kunnen worden aan de kinderrechter. Een schriftelijke aanwijzing kan door een kinderrechter bekrachtigd worden (artikel 1:263 lid 3 BW), zodat de instelling die de aanwijzing geeft de naleving hiervan door ouders kan afdwingen. Een gecertificeerde instelling kan ook een verzoek indienen voor een zorg- of omgangsregeling (art 265g BW) en artikel 7.3.11 lid 4 Jeugdwet maakt gegevensuitwisseling tussen instellingen bij een ondertoezichtstelling mogelijk.

Er is nu sprake van één kinderbeschermingsmaatregel om het ouderlijk gezag te vervangen: de maatregel tot het beëindigen van het gezag (artikel 1:266 BW), waarvoor instemming van de ouder niet vereist is. Er zijn twee gevallen waarin voorlopige voogdij mogelijk is, namelijk wanneer dit dringend en onverwijld noodzakelijk is (artikel 1:241 BW) en indien er sprake is van schadelijk gedrag van de ouders voor de ontwikkeling van het kind (artikel 1:268 BW). Tijdelijke voogdij wordt uitgesproken wanneer er door niemand gezag wordt uitgeoefend over een minderjarige (artikel 1:253r BW).

De ketensamenwerking wordt gestimuleerd doordat het duidelijk is welke organisatie primair verantwoordelijk is in welke situatie. Er is sprake van hierarchie van verzoekers. Artikel 799a lid 2 Rv bepaalt dat de strekking van een verzoekschrift besproken dient te worden met een minderjarige en dat de reactie in het verzoekschrift opgenomen wordt.

Indien een minderjarige langer dan een jaar in een pleeggezin verblijft, voert de kinderrechter een rechterlijke toets uit voor het beëindigen van deze plaatsing. Degene die een minderjarige langer dan een jaar verzorgen binnen een gezin, worden altijd aangemerkt als belanghebbenden (artikel 798 lid 1 Rv). Binnen de Jeugdwet is er één artikel die het familiegroepsplan regeld en dit is van toepassing op het hele jeugdstelsel. De Aanpassingswet regelt de aanpassingen van de terminologie van Boek 1 van het BW en het overgangsrecht voor procedures binnen het gedwongen kader. Voordat alle wijzigingen goed zijn ingebed, zal er wel een tijd verstreken zijn.

Artikel: De wet tijdelijk huisverbod

Inleiding

De wet biedt de mogelijkheid om bij dreiging van huiselijk geweld voor de duur van tien dagen een huisverbod op te leggen aan een meerderjarige persoon die ene gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meerdere personen die met hem in de woning wonen. Dit moet gebaseerd zijn op feiten of omstandigheden . De mogelijke pleger van huiselijk geweld mag tien dagen lang niet meer de eigen woning in en geen contact opnemen met kinderen en partner. De bevoegdheid voor het opleggen van een huisverbod ligt bij de burgemeester. De wet maakt preventief ingrijpen mogelijk.

Totstandkoming en doelstelling

Het doel van de wet is de omvang van huiselijk geweld terug te dringen. Door het verbod wordt er een periode gecreëerd waarin maatregelen kunnen worden genomen om de dreiging van huiselijk geweld weg te nemen.

Hoe werkt de maatregel in de praktijk?

Wanneer de politie een melding krijgt van (dreigend) huiselijk geweld, wordt er ter plaatse een eerste inschatting gemaakt en indien nodig kan de burgemeester worden ingeschakeld. Wanneer er sprake is van een dreigende situatie en er op korte termijn kans op herhaling bestaat kan er een huisverbod worden opgelegd. De burgemeester kan dit verlengen tot maximaal vier weken. Eventueel kan het aanvaarden van hulp leiden tot het opheffen van het verbod.

Wat houdt de maatregel in?

Iemand die huiselijk geweld dreigt te plegen mag zijn of haar woning niet meer in en mag ook geen contact zoeken met huisgenoten. Hij of zij moet zelf op zoek naar een vervangend onderkomen. Ook moet deze persoon aan de burgemeester laten weten hoe en waar hij te bereiken is.

Nadat het huisverbod is ingeschakeld wordt het crisisinterventieteam van de desbetreffende regio ingeschakeld. De interventies van het team zijn erop gericht veiligheid binnen het gezin te scheppen, geweld te stoppen en de achterliggende problematiek helder te krijgen. Vervolgens wordt een analyse gemaakt en een handelsplan opgesteld.

Risicotaxatie – instrument Huiselijk Geweld

Het is belangrijk dat er bij dreigende situaties beoordeeld wordt of er kans is op geweld en of de kans daarop dermate groot is dat ingrijpen noodzakelijk is ter preventie van escalatie. Ter beoordeling hiervan wordt het Risicotaxatie – instrument Huiselijk Geweld (RiHG) gebruikt, waarmee men ter plaatse kan bepalen of er een huisverbod wordt opgelegd.

Met het RiHG beoordeelt een hulpofficier naar aanleiding van de mogelijke pleger van huiselijk geweld, het verloop van het incident en de achtergronden of een huisverbod moet worden opgelegd. Hij toetst dit aan 20 risicofactoren, waarbinnen er onderscheid kan worden gemaakt tussen een hoog, middelmatig en laag risico. Wanneer er bij twee of meer risico’s hoog wordt gescoord moet een huisverbod worden opgelegd.

Rechten en plichten van de uithuisgeplaatste

De uithuisgeplaatste krijgt een beschikkingsformulier waarin rechten en plichten staan vermeld, en dient de woning direct te verlaten. De uithuisgeplaatste mag zich na het huisverbod niet meer in of om het huis ophouden,. Ook heeft hij te maken met een contactverbod. Aan de overige bewoners zal dan ook duidelijk moeten worden gemaakt dat dit contactverbod moet worden gerespecteerd. Beiden kunnen een straf krijgen wanneer zij zich niet aan het opgelegde verbod houden.

De uithuisgeplaatste moet tijdens de periode van het huisverbod kenbaar maken waar en hoe deze bereikbaar is. Daarnaast moeten huissleutels worden afgegeven aan een ambtenaar van de politie.

Rechtsmiddelen

De uithuisgeplaatste kan tegen de beschikking een beroep instellen bij de rechtbank. Ook kan de uithuisgeplaatste een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indienen.

Artikel: Minderjarige getuigen

Aanmaning in plaats van beëdiging

Minderjarige getuigen van jonger dan 16 jaar worden niet beëdigd maar slechts aangemaand door de rechter de waarheid en nets dan de waarheid te verklaren. Dit omdat men niet wel dat iemand die door zijn jeugdige of geestelijke gesteldheid niet voldoende in staat is de eed of belofte te beseffen, zou kunnen worden vervolgd voor meineed.

Betrouwbaarheid

Jeugdige getuigen slaan minder details op, waardoor zij ook minder details kunnen geven. Dit hoeft echter niet te betekenen dat hun verklaring minder betrouwbaar is dan die van meerderjarige getuigen. Vanaf 12 jaar kunnen kinderen meer details opnemen, hierdoor is de betrouwbaarheid van een verklaring makkelijker te toetsen. Echter is het voor veel kinderen moeilijk om consistent onwaarheid te vertellen. Verklaringen worden op betrouwbaarheid onderzocht door rechtspsychologen.

Suggestibiliteit

Een kind wil het een volwassene graag naar de zin maken en kan de waarheid daaraan aanpassen/ Jongere kinderen zijn suggestibeler dan oudere kinderen en volwassene, zij zullen dus eerder meegaan met suggesties en druk van de ondervrager, De wijze van verhoren is dan ook van groot belang om de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring te waarborgen en vergroten.

Waarborging van de kwaliteit van het verhoor

Het College van P-G’s heeft een aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten opgesteld om e kwaliteit en deskundigheid van verhoren te waarborgen. De aanwijzing bevat afzonderlijke regels over het verhoor van jongeren onder de 16 jaar en voor personen met een verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis. Ook zijn er regels voor de aanwezigheid van een gedragswetenschapper en voor gecertificeerde deskundige verhoorders.

Opsporingsinstanties zijn verplicht om bij misdrijven personen van jonger dan 16 jaar te verhoren met audiovisuele registratie. Dit kan later dienen als compensatie. Als compensatie geldt het verhoren van deskundigen tijdens de zitting, het tijdens de zitting bekijken van beelden van het audiovisueel vastgelegde verhoor en een betrouwbaarheidsonderzoek.

Bescherming van de minderjarige slachtoffers / getuigen

Versterking van de positie van het kind wordt onder andere mogelijk gemaakt door een verhoor zonder ongerechtvaardigde vertraging, een verhoor in een speciaal ingericht lokaal en verricht door daartoe opgeleide beroepskrachten, het aantal verhoren wordt zo beperkt mogelijk gehouden en veelal verricht door dezelfde persoon, het kindslachtoffer mag worden vergezeld door een ouder / wettelijk vertegenwoordiger, tenzij de volwassene betrokken is bij het delict. Omdat het kind zo min mogelijk moet worden beïnvloed, worden ouders niet altijd toegestaan bij kindverhoren. In de rechtszaal worden de ouders wel toegestaan ter morele ondersteuning.

Versterking positie van het slachtoffer

Slachtoffers moeten worden beschermd tegen secundaire victimisatie. Dit is een tweede slachtofferervaring door een gebrek aan medeleven door derden. Er moet begrip ijn voor het slachtoffer, zo moet er aandacht zijn voor het slachtoffer in het strafproces, moet het slachtoffer worden voorgelicht etc. Dit kan in contrast staan met de wijze waarin getuigen kritisch worden benadert. Een slachtoffer is immers meestal een getuige.

Artikel: Lichamelijke en geestelijke kindermishandeling volgens het Nederlandse recht

Inleiding

Anno 2012 omvat het begrip kindermishandeling fysiek geweld, seksueel misbruik, geestelijke en/of emotionele mishandeling en verwaarlozing van kinderen.

Strafrecht

Strafbaarstelling mishandeling. Art.300-304 uit het wetboek van Stafrecht, mishandeling is het aan een ander opzettelijk toebrengen van lichamelijk leed/ pijn d.m.v. directe of indirecte handelingen. In hoeverre ook toepasbaar op psychisch leed? Storing van psychische functies zou hier niet onder vallen. Wel kan er gebruik worden gemaakt van opzettelijk benadelen van de gezondheid als vorm van psychische mishandeling dan past het wel binnen artikel 300. Er is tot op heden nog geen voorbeeld te vinden van een strafvervolging uitsluiten om psychische kindermishandeling. Er wordt wel geregeld aandacht besteed aan de psychische component. Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht ziet echter de ernst van psychische gevolgen niet als een strafverzwarende omstandigheid. Psychische mishandeling op zichzelf is dus niet strafbaar.

Aanwijzing Openbaar Ministerie definitie kindermishandeling : “ Kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die een ouder of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. “ Dit kan stelselmatig gebeuren maar ook bij een eenmalige actie spreekt men van kindermishandeling. Ook nalatigheid hoort hierbij. De definitie van het OM is gelijk aan die van de Wet op de Jeugdzorg.

Rechtvaardiging mishandeling- ouderlijk tuchtrecht. Ouder zijn bevoegd om de opvoeding van hun kind vorm te geven. Proportioneel leed aanbrengen met als doel de opvoeding werd toegestaan. Dit werd niet als kindermishandeling gezien. Dit tuchtrecht was ook van toepassing op onderwijzers. De vraag is dan ook steeds dient een mishandeling een hoger opvoedkundig doel. Er is nu sprake van een afnemende acceptatie over het gebruik van geweld in de opvoeding.

Vervolging van kindermishandeling. De gegevens van het CBS geven een beeld van veroordelingen maar bieden geen info over de aard en de omvang van de veroordelingen voor zaken m.b.t. fysieke en psychische mishandeling. Wel kan worden gesteld dat het aantal aangiften en vervolgingshandelingen van het OM ter zake van fysieke mishandeling sterk achterblijft met het aantal gevallen van kindermishandeling.

Vrouwelijke genitale verminking. Dit wordt sinds 2006 gezien als een vorm van fysieke mishandeling. Strafbaar indien de persoon in kwestie nog geen 18 jaar is en ook strafbaar wanneer de handeling buiten Nederland wordt gedaan op een meisje dat een vaste verblijfplaats hier heeft.

Het kind als slachtoffer en getuige. De verklaring van het kind is zeer belangrijk. Het kind bevindt zich in een kwetsbare positie als getuige en slachtoffer. Het is noodzakelijk het kind zo goed mogelijk over de procedure te informeren en te begeleiden. Daarnaast moet privacy en identiteit worden beschermd. Zaken moeten in een snel tempo worden doorgevoerd. Kindvriendelijkheid staat voorop. Een directie confrontatie tussen slachtoffer en dader moet worden vermeden. Verhoren van slachtoffers onder 16 jaar worden audiovisueel vastgelegd.

Conclusies ontwikkeling strafrecht vanaf 1945. Lichamelijk en geestelijke kindermishandeling worden in het strafrecht niet apart vermeld. De wetgever ziet mishandeling van kind als een bijzonder ernstig feit. Wanneer ouders/verzorgers zich hieraan strafbaar maken kan een verhoogde gevangenisstraf worden opgelegd. Deze strafverzwaring geldt niet voor verzorgers in zorginstellingen of inrichtingen. Psychische mishandeling hoort niet onder het algemene begrip mishandeling.

Het Burgerlijk Recht

Het Burgerlijk recht bestaat uit belangrijke onderdelen: de aard en de omvang van het ( ouderlijke) gezag tegenover minderjarigen en het civielrechtelijke pakket aan beschermingsmaatregelen.

Ouderlijk gezag en het verbod op het gebruiken van geweld. Ouders hebben als plicht hun kinderen te verzorgen en op te voeden. Dit is een internationaal geldende regel. Ouders hebben daarom zeggenschap over het kind. Ouderlijk tuchtrecht wordt erkend, correction paternelle. In Nederland wordt echter geweld tegen kinderen niet aanvaard : 2007, “ In de verzorging of opvoeding van het kind passen ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe “.

De maatregelen van de kinderbescherming. De focus ligt op het verwaarloosde kind. Om te zorgen dat een kind daardoor niet in de criminaliteit zal verzanden. Kindermishandeling alleen is geen reden voor maatregelen van ontheffing en ontzetting van de ouders.

Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Vanaf jaren 60 meer aandacht voor het respecteren van de menselijke waardigheid van kinderen. Begin jaren 70 het aanstellen van vertrouwensartsen kindermishandeling. Dit heeft zich verder ontwikkelt tot het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling met een wettelijke basis in artikel 11. Bureau jeugdzorg onderzoekt meldingen van kindermishandeling. In principe is niemand per wet gebonden aan het melden van kindermishandeling. Wel is er voor professionals en hulpverleningsinstanties een meldcode opgesteld. Wel artikel 21 Wjz; meldingsplicht bij mishandeling door zorgaanbieder. Het AMK houdt zich bezig met lichamelijke mishandeling en verwaarlozing, met psychische of emotionele mishandeling of verwaarlozing en seksueel misbruik. De meeste meldingen hebben te maken met een vorm van verwaarlozing.

Kindermishandeling en inrichtingsverblijf. Verschil tussen particuliere en rijksjeugdinrichtingen. Vallen wel beide onder hetzelfde wettelijke regime. Disciplinering werd tot in de jaren 80 acceptabel gevonden. Geweld te disciplinering was echter en is niet toegestaan. Al waren er voor particuliere instellingen niet veel regels waaraan ze zich hadden te houden tot in de jaren 80. Lijfstraffen zijn ook nu nog steeds niet expliciet verboden maar er mag niet worden gefolterd of onmenselijk worden gehandeld. Wat kan een kind doen bij mishandeling in een jeugdzorginstelling? Het kind kan een klacht indienen bij een onafhankelijke klachtencommissie. Teven kan hij/zij zich wenden tot een maandcommissie met het verzoek te bemiddelen. Hierna kan er een klacht worden ingediend bij de beklagcommissie.

Conclusies met betrekking tot kinderbescherming: wetgeving en beleid. Omdat er geen definitie van kindermishandeling wordt gehanteerd heeft dat de volgend gevolgen. Een vermoeden van kindermishandeling kan alleen maar gebruikt worden als een aanwijzing van een ernstige bedreiging voor de belangen van het kind. Er bestond geen noodzaak om te omschrijven welke handelingen van ouders moeten worden gezien als kindermishandeling. Kindermishandeling is nooit de expliciete reden voor het opleggen van maatregelen van de kinderbescherming. De rechtspositie van kinderen in instellingen en inrichtingen is tot 2001 beperkt gereguleerd. Particuliere instellingen op alle fronten meer vrijheid.

Enige vergelijkende beschouwingen strafrecht en burgerlijk recht. Overeenkomsten : geen definitie met betrekking tot fysiek en psychische kindermishandeling. Meer concrete bepalingen op aanwijzing van OM en het optreden van de AMK’s. De laatste jaren is geprobeerd een verbod op geweld in de opvoeding op te leggen. Een en andere heeft echter niet geleid tot een betere invulling van eerder genoemde begrippen. Wel zijn de grenzen van het toelaatbare duidelijker.

Kindermishandeling en het EVRM
De rechtspraak van het Europese hof heeft geen duidelijke omschrijving van de lichamelijke of geestelijke behandeling of bestraffing van een kind. In de zin van artikel 3 van de EVRM is wel duidelijk wat als onmenselijke behandeling kan worden gezien en dus als kindermishandeling kan worden aangemerkt.

Slotbeschouwing

Meer aandacht en afkeuring voor kindermishandeling heeft geleid tot diverse beleidsontwikkelingen gericht op preventie en bestrijding. Hebben echter niet veel invloed op strafbaarstelling van lichamelijke en psychische kindermishandeling. Wel bijgedragen tot de invoering van het civielrechtelijke verbod op geweld in de opvoeding. Dit maakt wellicht een einde aan de mogelijkheid om je bij een strafzaak te beroepen op het ouderlijke tuchtrecht.

Image

Access: 
Public

Image

This content is related to:
Collegeaantekeningen Juridische aspecten van kindermishandeling, Universiteit Leiden
BulletPoints en begrippen bij Rutter's Child and Adolescent Psychiatry (5e druk, 2010)
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Social Science Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1302