Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

TentamenTests bij Sociale Psychologie aan de Universiteit Utrecht - 2

Vragen

Vraag 1a

Wat is de fundamentele attributiefout?

Vraag 1b

Wat is een Self-fulfillling prophecy?

Vraag 2

Latané bedacht de social impact theory. Wat houdt deze theorie in?

Vraag 3

Hoe begrijpen we onszelf (zelfperceptie)?

Vraag 4

Wat zijn attitudes?

Vraag 5

Wat zijn de stappen in de zogenaamde terrorisme piramide?

Vraag 6

Waar denken we aan bij het nemen van beslissingen volgens het onderzoek van Tversky en Kahneman (1974)?

Vraag 7

Welke functies hebben emoties?

Vraag 8

Hoe begrijpen we andere mensen?

Vraag 9

Waarom vergelijken we onszelf met anderen?

Vraag 10

Hoe combineren we de informatie die we krijgen tot een indruk van een persoon?

Vraag 11

Wicker (1969) vond dat er twee redenen waren om attitudes te behouden. Wat zijn deze redenen?

Vraag 12

Fishbeun & Azjen hebben onderzoek gedaan naar twee theorieën die aangeven hoe we van attitude naar gedrag moeten gaan. Wat zijn deze twee theorieën en wat houden ze in?

Vraag 13

Wanneer beïnvloeden attitudes gedrag volgens Fazio?

Vraag 14

Waarom worden mensen lid van een groep?

Vraag 15

Wat is de invloed van de omgeving op ons gezondheidsgedrag?

Vraag 16

Waarom maken wij vaak ongezonde keuzes hoewel we beter weten?

Vraag 17

Hoe ziet het stappenmodel van Darley en Latané eruit?

Vraag 18

Hoe weet je dat iets (on)rechtvaardig is?

Vraag 19

Waarom is rechtvaardigheid belangrijk voor mensen?

Vraag 20

Wat houdt de social role theory van Eagly (1987) in?

Vraag 21

Wat is het verschil is tussen priming en de availability heuristic?

Vraag 22

Zit het verschil tussen vooroordelen en stereotypen erin dat bij vooroordelen positieve en negatieve evaluaties zijn betrokken en bij stereotypen geen waardeoordeel wordt gegeven aan de evaluaties? En leiden vooroordelen tot stereotypen of zorgen stereotypen juist voor vooroordelen?

Vraag 23

Wat is precies het attributieproces van Kelley? Hoe is de som van consistentie x consensus x disinctiviteit toe te passen in een voorbeeld? En wat is bij het Coveriation model een interne attributie en een externe attributie?

Vraag 24

Wat is het verschil tussen natuurlijke identiteit en contextuele identiteit?

Vraag 25

Wat wordt er bedoeld met de twee dimensies van persoonsimpressie: moraliteit en intelligentie?

Vraag 26

Klopt het dat excitation transger inhoudt dat je tellertje oploopt?

Vraag 27

Is de central executive een bepaald hersengebied of deel in de hersenen? Het lijkt een soort benaming voor iets wat in de frotaalkwab is gevonden, maar is dit nou een echte uitvoerder of een omvattende term voor neuronen die taken uitvoeren?

Vraag 28

Contigency theory of leadership: task-oriented leaders doen het beter bij low en high situation control en relationship-oritented leaders doen het beter bij moderate situation control. Hoe zit dit precies?

Vraag 29

Hoe staat lichamelijke afhankelijk of verslaving in relatie tot het vormen van de positieve attitude die rokers voor het roken hebben? En is er eerst een verslaving en wordt de attitude veranderd om deze te kunnen verantwoorden of heeft iemand een positieve attitude voor roken en raakt dan verslaafd?

Antwoordindicatie

Vraag 1a

De fundamentele attributiefout zijn oorzaken van gedrag die worden toegeschreven aan persoonlijkheidseigenschappen. De fundamentele attributiefout is bedacht door Lee Roos.

Vraag 1b

De gedachte van een Self-fulfilling prophecy is eveneens bedacht door Lee Roos. Self-fulfillling prophecy betekent dat iets waarvan je denkt dat het waar is uiteindelijk ook waar wordt. Ofwel (on)geloof in een persoon veroorzaakt dat (on)geloof in de persoon realiteit wordt. Dit is bewezen door Henry Higgins en het heet ook wel het pygmalion-effect.

Vraag 2

Deze theorie gaf aan waarvan sociale beïnvloeding afhankelijk is:

  1. Nabijheid van de bron (of de bron echt fysiek aanwezig is of alleen in de gedachten).

  2. Het aantal anderen die druk uitoefenen.

  3. De waarde die gehecht wordt aan de bron van de sociale druk (is vaak het meeste van belang).

Vraag 3

  1. Door de ogen van anderen.

  2. Door de sociale omgeving als referentiekader. Door jezelf te vergelijken met de omgeving kan een mens bepalen hoe die zelf in de situatie staat.

  3. Door biases. Dit houdt bijvoorbeeld in: ik ben beter dan de gemiddelde bias. Er bestaat ook een self-serving attributional bias. Dit is het toeschrijven van eigen succes aan zichzelf en eigen falen aan situatie.

Vraag 4

Attitudes zijn de evaluatieve gedachten die mensen hebben over hun sociale omgeving en de zaken die zich daarin bevinden: objecten, personen, gebeurtenissen, ideeën enz. Ze worden gevormd doordat we positieve en negatieve gedachten vormen. Deze gedachten vormen we door op bepaalde zaken te letten en hoe andere op deze zaken reageren.

  1. Door emoties als info. Door emoties die we zelf voelen kunnen we onszelf beter begrijpen.

  2. Sociometer. Afhankelijk van hoe anderen over ons denken voelen we ons beter of slechter. Dit heeft vervolgens ook invloed op de zelfwaardering.

Vraag 5

Hoe hoger de mensen in de piramide komen, hoe groter de kans op terrorisme. Onderaan de piramide staan de mensen die zich achtergesteld voelen.

  • Een stap verder: de persoon voelt dat hij als individu of als groep onrechtvaardig behandeld wordt.
  • Een stap verder: de emoties van de persoon komen erbij en gevoelens zoals kwaadheid komen naar boven.
  • Een stap verder: de persoon probeert voor zichzelf en de subcultuur te rechtvaardigen.
  • Een stap verder: de mensen horen wel of niet bij mijn groep. De groep die er niet bij hoort mag aangevallen worden. Hierdoor ontstaat dan een terroristische aanslag zoals in Parijs.

Vraag 6

  • Representatieviteitsheuristiek: hoeveel lijkt iets in de beslissing op iets wat je al kent?

  • De beschikbaarheidsheuristiek: hoe beschikbaar staat het in je geheugen? Is het makkelijk terug te halen?

  • Ankering.

Vraag 7

  • Gezichtsuitdrukkingen zorgen ervoor dat emoties getoond worden. Dit is bijvoorbeeld erg handig bij het communiceren met andere mensen.

  • Emoties zorgen voor een versterking van de (inter)persoonlijke relaties.

  • Emoties vervullen cognitieve functies. Emoties zijn erg van belang voor cognitie want het bepaald voor grote mate ons gedrag.

  • Het episodisch geheugen speelt een grote rol bij emoties.

  • Het vertonen van gedrag komt door emoties. Zonder emoties kan een persoon ook geen bepaald soort gedrag vertonen

Vraag 8

  • Attributieprocessen.

  • Stereotypen. Doordat we stereotypen hebben, kunnen we andere personen in een groep plaatsen wat het makkelijker maakt om ze te begrijpen.

  • Persoonsschema’s

  • Self-fulfilling prophecies

Vraag 9

  1. Ten eerste door self-assessment (accurate informatie). Dit houdt in dat mensen met recentelijke informatie naar zichzelf kijken. Mensen zijn vaak op zoek naar hoe je iets op dat moment doet maar vooral hoe je het doet ten opzichte van de andere mensen in je omgeving.
  2. Ten tweede door self-enhancement (positieve informatie). Als mensen hun eigen zelfwaardering beter willen maken zijn ze vaak op zoek naar positieve informatie over zichzelf. Dat kunnen ze verkrijgen bij andere mensen.
  3. Ten derde door self-vertification (bevestigende informatie). We zoeken vaak bevestiging over het beeld wat we over onszelf hebben. Andere mensen kunnen dit beeld bevestigen.

Vraag 10

  1. Ten eerste heeft het te maken met het primacy effect. Dit is de eerste indruk en speelt vaak een grote rol. Mensen hebben meteen een mening over een persoon (uiterlijk is hier vaak erg belangrijk). Binnen 15 seconden hebben mensen een eerste oordeel over een ander persoon.
  2. Ten tweede heeft het te maken met het extremity effect. Als iemand negen dingen heel goed doet maar één ding heel slecht dan valt dat meteen op. Dit kan dan zorgen voor een negatieve indruk terwijl de persoon de andere negen dingen wel erg goed deed.

Vraag 11

  1. De eerste reden was methodologisch. Hij vond dat je attitudes en gedrag niet te algemeen moest meten maar op hetzelfde niveau. Specifieke attitudes kunnen volgens hem namelijk specifiek gedrag voorspellen.
  2. De tweede reden was een theoretische reden. Attitudes beïnvloeden de intentie tot gedrag en intentie is dus niet hetzelfde als gedrag.

Vraag 12

Ten eerste de theory van reasoned action. Dit houdt in dat mensen een attitude hebben ten opzichte van gedrag. Dit zorgt voor gedragsintentie en dat zorgt weer voor gedrag. Er komt nog wel een subjectieve norm bij kijken. Mensen willen namelijk ook vergelijken of andere mensen in de omgeving dezelfde attitude hebben.

Ten tweede de theory of planned behavior. Deze is eigenlijk hetzelfde als de theory van reasoned action alleen komt hier nog de invloed van gedragscontrole bij kijken. Gedragscontrole is hoe makkelijk iemand denkt dat hij/zij gedrag uit kan voeren.

Vraag 13

Een attitude moet toegankelijk zijn om het gedrag te beïnvloeden. Mensen kunnen bijvoorbeeld op sommige woorden sneller reageren dan op andere woorden. De snelheid van het reageren is dan de maat van toegankelijkheid. Je kan attitudes toegankelijker maken door mensen over de mening na te laten denken, mensen meer te laten focussen op zichzelf en herhaaldelijk na laten denken over een attitude. Fazio zei dat extremere attitudes meer toegankelijk waren.

Vraag 14

Het heeft te maken met psychologische behoeften zoals bij voorbeeld aandacht. Daarnaast willen mensen er ook heel erg graag bij horen. Dit is een natuurlijke reactie. Een groep is ook belangrijk om belangrijke doelen te bereiken want je kan kennis en informatie met elkaar delen. Daarnaast geven groepen ook veiligheid en bescherming en dit alles zorgt voor een sociale identiteit. Omdat groepen zo belangrijk zijn voor ons, voelen we ons zoals de groep zich voelt. Dit wordt basking in reflected glory genoemd en is bedacht door Cialdini et al., 1976. Groepen bestaan, dankzij het feit dat er andere groepen zijn. Een groep kan alleen bestaan als er ook mensen zijn die geen lid zijn van de groep. Het groepsproces ontstaat via sociale categorisatie. Want mensen zijn lui en delen mensen dus in groepen in. Hierdoor kan je het gedrag van een persoon voorspellen.

Vraag 15

Dit kan worden uitgelegd aan de hand van voorbeelden. Het eerste voorbeeld is eetgedrag. Mensen leven in een omgeving die ‘toxic environment’ genoemd wordt. Overal wordt het je makkelijk gemaakt om fysieke activiteit te vermijden. Eten wekt in de hersenen een beloning op. Het zien van lekker eten activeert meteen smaak en beloningsgebieden. De smaakgebieden geven aan dat we weten hoe het smaakt. Daardoor lijkt het in onze hersenen al of we het al aan het eten zijn. Hoe lekkerder je het eten vindt, hoe sterker de reactie in de hersenen. De mensen die een sterke beloningsactie hebben, hebben later vaker een hoger BMI. Daarnaast is het eten makkelijk toegankelijk in de supermarkten.

Vraag 16

Theory of planned behavior: gaat over gepland gedrag en is erg beperkt. Veel gedrag is niet gepland. De intentie van gedrag hangt af van drie zaken:

  • Attitude t.o.v. gedrag

  • Subjectieve norm

  • Waargenomen gedragscontrole

Aanname: mensen weten wat ze willen en ze doen wat ze van plan zijn. Dit is niet waar. Het is een prima model voor het voorspellen van intenties en voor gepland gedrag. Maar we hebben niet altijd intenties over alles wat we doen en laten en we doen zeker niet altijd alles wat we van plan zijn.

We doen wat anderen doen en wat we eerder ook hebben gedaan. Dat zijn gewoontes.

Vraag 17

Dit stappenmodel gaat over wat de rol van de situatie is bij helpen. Het stappenmodel ziet er als volgt uit:

  • Wordt de situatie opgemerkt? Als de situatie niet opgemerkt wordt gaat men niet helpen. Wordt het wel opgemerkt dan gaat men door naar stap 2.

  • Is de situatie een geval van nood? Als de situatie niet wordt geïnterpreteerd als een geval van nood dan gaat men niet helpen. Anders gaat men door naar stap 3.

  • Voel je je verantwoordelijk? Als men zich niet verantwoordelijk voelt gaan ze niet helpen. Voelen ze zich wel verantwoordelijk, dan zullen ze doorgaan naar stap 4.

  • Besluit je om te handelen? Als men besluit niet te handelen wordt er niet geholpen. Besluit men wel om te helpen is het stappenplan doorlopen en onderneemt men actie.

Vraag 18

Orde, verandering en ongelijkheid zijn belangrijk kernbegrippen. Orde, hoe is de orde in de maatschappij. Verandering, onder welke verandering verandert deze maatschappelijke orde. Een van de belangrijkste factoren voor verandering is ongelijkheid tussen mensen of in de maatschappij. Mensen willen rechtvaardigheid om gelukkig te kunnen zijn. Ongelijkheid tussen mensen speelt een rol. Dat is ook zo bij dieren. Apen hebben er bijvoorbeeld ook last van als iets onrechtvaardig is.

Kant en Hume (morele dilemma’s, affect en cognitie). Wat doe je? Red je het grootste aantal mensen of vinden mensen dat ze niet mogen beslissen over andere mensenlevens? Hiervoor werd een experiment met de trein en de wissel gedaan. Mensen moesten hierbij de keuze maken tussen het leven van één persoon of vijf personen door de wissel om te trekken. Dit experiment is al eerder dit jaar aan bod gekomen. Dit slaat terug op morele dilemma’s.

Hume (1739), belangrijke verlichtingsfilosoof, zegt dat wat we onrechtvaardig vinden afleiden van ons gevoel. We redeneren hier niet uitgebreid over maar het gaat op gevoel. Dit staat tegenover de beredenering van Kant (1785). Manuel Kant heeft een theorie over ethiek heel rationalistisch ingevuld. Hij zegt dat we heel zorgvuldig nadenken over of we iets goed of slecht vinden. Dit komt ook terug in de psychologie. Kohlberg (1969) zit op dezelfde lijn als Kant.

Dit kan ook wel controverse (rechtvaardigheidsoordelen worden op een weloverwogen manier gevormd, Kohlberg) of versus (de rol van subjectieve en affectieve elementen in het psychologische proces waarmee rechtvaardigheidsoordelen worden gevormd) genoemd worden. Affect en cognitie bepalen dus rechtsvaardigheidsoordelen. Dit wordt ook wel hot cognition genoemd.

Vraag 19

In heel veel situaties weten mensen niet goed hoe ze zich moeten gedragen. Ze worden de ene of de andere kant op gestuurd. Daardoor leven we in een onzekere wereld waardoor mensen ook individueel meer onzeker worden. Mensen willen zich niet onzeker voelen.

Vraag 20

Deze theorie gaat over de genderrol. Dit zijn de sociaal gedeelde verwachtingen van karakteristieken die typisch mannelijk en vrouwelijk zijn. Vrouwen zijn over het algemeen verzorgend, sensitief en emotioneel. Van mannen verwachten we eerder dat ze dominant en competitief zijn. Genderrollen zijn niet alleen beschrijvend (verwachting) maar ze zijn ook normatief. Dit betekent dat we ook vinden dat het zo hoort. Vrouwen hebben in de maatschappij vaak de verzorgende rol en dit past niet bij bijvoorbeeld een rol van leidinggevende. Zij hebben dus last van rolincongruentie, het feit dat je niet bij de baan past. Dat zorgt ervoor dat we de volgende vooroordelen ontwikkelen:

  • Vrouwen hebben minder leiderschapspotentieel.

  • Vrouwelijke leidinggevenden zijn niet overeenkomstig met de genderrol en worden negatief geëvalueerd (leidt tot sociale en economische kosten). Dit betekent dat als je als vrouw dominantie vertoont je minder aardig gevonden wordt.

Als je je te vrouwelijk gedraagt ben je niet mannelijk genoeg. Als je je te mannelijk gedraagt ben je niet vrouwelijk genoeg. In beide gevallen wordt je meestal niet aangenomen.

Dominantie penalty: bij een vrouw die anders is dan de genderrol, zijn sociale vaardigheden een criterium. Zij hebben een lage kans om aangenomen te worden.

Om geschikt te worden bevonden voor leiderschap moet je competent en ambitieus zijn. Vrouwen moeten dus niet de leiderschapscapaciteiten te duidelijk naar voren laten komen want dan worden ze afgewezen. Vrouwen moeten ook aardig gevonden worden voor een baan.

Vraag 21

Probeer terug te gaan naar de essentie. Priming is het proces waarlangs stimuli opgeslagen kennis activeren en voorbereiden. Priming is alsof je mensen in de grondverf zet, je bereidt ze voor om op een bepaalde manier te reageren. Het is een breed begrip. Heuristieken lijken erop maar zijn snelle beslissingsregels. Je wordt met een bepaalde beslissing geconfronteerd en de heuristieken zijn vuistregels hoe je de beslissing neemt.

Availability heuristiek (beschikbaarheidsheuristiek) kan worden uitgelegd aan de hand van een voorbeeld. Stel je geeft een lijst met 19 namen van beroemde mannen en 20 namen van onbekende vrouwen. Als mensen dan vervolgens moeten inschatten of er meer vrouwen of mannen op de lijst stonden zullen ze in dit geval zeggen dat er meer mannen op staan. Bekende namen vallen meer op en die onthoud je beter. Daardoor heb je daar meer informatie over beschikbaar (available) wanneer je de beslissing moet maken.

Ankering is een vorm van priming waarbij een getal wordt aangeboden. Later wordt dit getal door mensen als anker gebruikt om een numerieke inschatting te maken in dezelfde of een andere context. Bij de som 9x8x7 wordt een hoger antwoord ingeschat dan bij 7x8x9.

Vraag 22

Vooroordelen zijn positieve of negatieve oordelen over leden van een bepaalde groep. Mensen hebben daar geen bewijs voor maar het is alleen gebaseerd op het feit dat die mensen lid zijn van die groep. Ze zijn niet in contact geweest met die mensen. Stereotypen zijn cognities (gedachten die je hebt) over bepaalde sociale groepen. Discriminatie is het gedrag naar een groep toe, alleen vanwege het feit dat de gediscrimineerde mensen lid zijn van die groep. Het is dus de uitvoering van de vooroordelen en stereotypen. Het is niet duidelijk of vooroordelen leiden tot stereotypen of andersom. Aan de ene kant zit het woord voor in vooroordelen waardoor zij dus voor de stereotypes zouden komen. Maar als we uitgaan van het feit dat we denken voor we voelen zouden stereotypes voor vooroordelen komen.

Vraag 23

Consistentie is hoe gedrag varieert in verschillende tijden en plaatsen. Consensus is hoe gedrag varieert tussen verschillende mensen. Disintictivineit is hoe gedrag varieert tussen targets. Dit samen vormt het gedrag. Door bij alle drie een verhaaltje te maken waarbij de variabele hoog of laag is kan bepaald worden of iets een interne of externe attributie is.

Vraag 24

Natuurlijke identiteit is wat voor een langdurige periode stabiel is (denk aan leeftijd, sekse). Contextuele identiteiten is wat je wordt tijdens je opvoeding en daarna. Hoe je jezelf ontwikkelt.

Vraag 25

Moraliteit is meer wat goed of slecht is aan het gedrag van iemand. Intelligentie gaat puur over wat iemand kan. Moraliteit is vaak belangrijker dan intelligentie

Vraag 26

Je arousal neemt toe in een situatie. Vervolgens neemt de arousal af omdat je een beetje afkoelt. In situatie twee gebeurt er iets en je ontploft. Dit komt omdat het zich ophoopt. De eerste keer kan iemand zich nog beheersen. De tweede keer niet meer.

Vraag 27

Het wordt ook wel cognitieve controle genoemd. Het heeft te maken met o.a. werkgeheugen maar is voor dit tentamen niet relevant of belangrijk.

Vraag 28

Een persoon moet in de juiste situatie zitten om goed leiderschap te kunnen uitvoeren. Een taak georiënteerde leider is een leider die erg bezig is met de taak afkrijgen. Een relatie georiënteerde leider meer bezig is met wat de mensen die aangestuurd worden voelen. Taak georiënteerde leiders doen het goed in high-control work situaties (wanneer het gestructureerd is en duidelijk wat er moet gebeuren). In een low-control work situatie functioneren deze mensen juist slecht. Relatie georiënteerde leiders zijn het meest effectief in moderate-control work situations. Als het dus ertussenin zit. Er is wel structuur maar aan een aantal dingen moet gesleuteld worden.

Vraag 29

Niet het hele antwoord is bekend. Het hangt af van nurture en nature. Bij roken is nature belangrijk want als je eenmaal verslaafd bent is de mate vaak erfelijk. Mensen hebben vaker een positieve attitude (bijvoorbeeld bij de populaire willen horen) en raken daarna verslaafd. Er is nog geen wetenschappelijk bewijs voor dit antwoord.

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met oefen- en voorbeeldtentamens voor Sociale Psychologie aan de Universiteit Utrecht

Oefen- en voorbeeldtentamens bij Sociale Psychologie aan de Universiteit Utrecht

Inhoudsopgave

  • Voorbeeldtentamen met 40+ meerkeuzevragen bij Sociale Psychologie
  • TentamenTests met 40+ meerkeuzevragen bij Sociale Psychologie
  • TentamenTests met 25+ open vragen bij Sociale Psychologie
  • Stamplijst met 10+ oefenvragen bij Sociale Psychologie
  • TentamenTests bij het boek: Social Psychology van Aronson ea - 10e druk
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Statistics
2733