Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Tentamenvragen bij de 13e druk van Biological Psychology van Kalat uit het 18/19 vak Bio- en Neuropsychologie aan de Universiteit van Amsterdam

Wat zijn zenuwcellen en zenuwimpulsen? - Tentamen 1

Vragen

Vraag 1

Waarbij spelen ribosomen in het cellichaam van een neuron een belangrijke rol?

  1. De aanmaak van nieuwe eiwitten

  2. Het transporteren van eiwitten naar de juiste plek in de cel

  3. Het voorzien van de cel van energie

Vraag 2

Wat is het belangrijkste mechanisme aan de hand waarvan uitgroeiende axonen in een vroeg stadium van ontwikkeling hun bestemming vinden?

  1. Genetische sturing

  2. Chemische geleiding

  3. Elektrische geleiding

Vraag 3

De natrium-kalium pomp ___.

  1. Is direct betrokken bij het in gang zetten van het actiepotentiaal

  2. Vergroot het aantal positieve ionen buiten de cel versus binnen de cel

  3. Propageert de actiepotentiaal bij de knopen van Ranvier

Vraag 4

Waarvoor is de natrium-kalium pomp in het celmembraan primair verantwoordelijk?

  1. Het afbreken van transmitterstoffen

  2. Het transport van eiwitten door het celmembraan

  3. Het handhaven van het rustpotentiaal

Vraag 5

Wat is het rustpotentiaal en hoeveel “bedraagt” het rustpotentiaal?

Vraag 6

Hoe komt het dat de binnenkant van het neuron negatief geladen is ten opzichte van de buitenkant van de cel?

Vraag 7

Welk mechanisme veroorzaakt de concentratieverschillen van ionen?

Vraag 8

Wat is het nut van een rustpotentiaal?

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Vraag 2

B

Vraag 3

B

Vraag 4

C

Vraag 5

De rustpotentiaal is het spanningsverschil tussen de binnen- en buitenkant van een neuron dat ‘in rust’ is (een neuron dat geen actiepotentiaal genereert). Dit spanningsverschil is doorgaans voor neuronen 70 mV (al kan dit verschillen per neuron). Het gaat hierbij om een relatief verschil. Er is hierbij afgesproken dat de buitenkant als 0 mV beschouwd wordt. Kortom, de binnenkant van de neuron is 70 mV negatiever dan de buitenkant. Dit wordt ook aangegeven met de notatie Vr = - 70 mV (let op het min-teken).

Vraag 6

Dit komt door de concentratieverschillen van Natrium (Na+) en Kalium (Ka+) binnen en buiten de cel tijdens rust. Buiten de cel bevinden zich meer Na+-ionen en binnen de cel meer Ka+-ionen. Ionen (en alle vrij verplaatsbare deeltjes) hebben een grotere kans om bij een concentratieverschil (concentratiegradiënt) van een plek met hoge concentratie te verplaatsen naar een plek met lage concentratie. Op basis van de concentratiegradiënt wil Na+ daarom tijdens rust de cel in, terwijl Ka+ de cel uit wil. Omdat het membraam van de cel selectief permeabel is en tijdens rust vrijwel alle Na+ kanalen dicht zijn, kunnen Na+-ionen echter de cel niet in. Een deel van de Ka+-ionen kan de cel wel verlaten via openstaande K+ kanalen. Naast de concentratie gradiënt zijn geladen deeltjes, zoals ionen, ook onderhevig aan een tweede kracht: de elektrische gradiënt. Positieve deeltjes hebben namelijk de neiging om zich te verplaatsen naar een plek waar er een negatieve lading is (positieve deeltjes worden afgestoten door andere positieve deeltjes en juist aangetrokken tot negatieve deeltjes). Het omgedraaide geldt voor negatieve deeltjes. Denk aan magneten die elkaar aantrekken of afstoten. Op basis van de elektrische gradiënt worden Ka+-ionen tijdens rust de cel ingetrokken (omdat ze positief geladen zijn) en door de concentratiegradiënt verplaatsen Ka+-ionen zich naar buiten. Deze twee krachten zijn niet helemaal in balans: netto is er een diffusie van Ka+-ionen uit de cel tijdens rust. Onder invloed van deze diffusie uit de cel is de binnenkant van het neuron minder positief geladen dan de buitenkant.

Vraag 7

De concentratieverschillen worden veroorzaakt door de natrium-kalium pomp. Deze pompt drie Na+ naar buiten (met een gezamenlijke lading van 3+) en maar twee Ka+ naar binnen (met een gezamenlijke lading van 2+). Het rustpotentiaal wordt onder andere veroorzaakt door een concentratieverschil in geladen deeltjes tussen binnen en buiten de cel. Dit concentratieverschil wordt o.a. veroorzaakt door de natrium-kalium pomp. Deze pompt Na+ ionen naar buiten en (in mindere mate) K+ naar binnen. Ondanks de elektrische en concentratiegradiënt blijft de Na+ buiten door de selectieve permeabiliteit van de celwand. K+ lekt echter wel door de concentratiegradiënt naar buiten waardoor het spanningsverschil in stand wordt gehouden.

Vraag 8

Het nut van de rustpotentiaal is dat de cel altijd klaar is om een actiepotentiaal te initiëren, het kan direct reageren als het geactiveerd wordt. Het is als het ware een boog die van tevoren al gespannen is. Zodra het nodig is, kan het een actiepotentiaal genereren door de poorten in de celwand open te zetten waardoor ionen naar binnen of naar buiten kunnen schieten door de concentratieverschillen. De cel hoeft niet eerst ‘op te laden’ voor de actie. Hij is al voorbereid.

Wat is de functie van synapsen? - Tentamen 2

Vragen

Vraag 1

Waardoor wordt de grootste vertraging in neurale transmissie veroorzaakt?

  1. De propogatie (voortgeleiding) van graduele potentialen

  2. Alle vormen van elektrisch transport over neurale celmembranen

  3. De chemische transmissie over synapsen

Vraag 2

Welk van de volgende combinaties heeft de grootste kans om een actiepotentiaal te veroorzaken?

  1. Twee EPSP's

  2. Een IPSP en een EPSP

  3. Twee IPSP's

Vraag 3

Veel excitatoire iontrope synapsen gebruiken ___. Veel inhibitoire iontrope synapsen gebruiken ___.

  1. GABA; glutomaat

  2. Glutomaat; GABA

  3. Glycine; achetylcholine

Vraag 4

Met behulp van wat verloopt snelle informatieverwerking van bijvoorbeeld geluid?

  1. Metabotrope synapsen

  2. Iontrope synapsen

  3. Dopaminerge synapsen

Vraag 5

Gedurende de looptijd van een actiepotentiaal ___.

  1. Gaan bepaalde ionen over de gehele lengte van het axon naar binnen en andere ionen over de gehele lengte naar buiten

  2. Gaan bepaalde ionen aan het begin van het axon het axon in en verlaten andere ionen het axon over zijn gehele lengte

  3. Gaan ionen aan het begin van het axon het axon in en komen ze er op het einde weer uit

Vraag 6

Waar hangt de snelheid van de actiepotentiaal vanaf?

  1. Het aantal dendrieten dat een neuron bezit

  2. De dikte van het axon

  3. De hoeveelheid natrium buiten de cel

Vraag 7

De vertakkingen die het informatie-ontvangende gedeelte van zenuwcellen worden ___ genoemd.

  1. Dendrieten

  2. Axonen

  3. Sensorische neuronen

Vraag 8

Afgifte van dopamine in de basale ganglia ___.

  1. Leidt tot sterkere inhibitie van de motorische schors

  2. Leidt tot verminderde inhibitie van de motorische schors

  3. Heeft geen effect op activiteit in de motorische schors

Vraag 9

Hoe ontstaat de situatie waaruit een actiepotentiaal kan voortkomen? Betrek hier de termen EPSP’s en IPSP’s in.

Vraag 10

Wat gebeurt er wanneer een actiepotentiaal ontstaat? Omschrijf hierbij het mechanisme dat verantwoordelijk is voor de depolarisatie.

Vraag 11

Hoe komt een cel weer terug naar de rustpotentiaal? Omschrijf het mechanisme dat hier verantwoordelijk voor is.

Vraag 12

Wat gebeurt er met een cel nadat het een AP heeft gevuurd (tijdens de refractory period)?

Vraag 13

Hoe verplaatst een AP zich door een axon? Waarom verplaatst de AP zich maar in één richting (naar de eindknop toe)?

Vraag 14

Hoe wordt er een hoge verplaatsingssnelheid gerealiseerd? Geef niet alleen de naam van de materie die hier verantwoordelijk voor is, maar leg ook het effect van deze materie op de actiepotentiaal uit.

Antwoordindicatie

Vraag 1

C

Vraag 2

A

Vraag 3

B

Vraag 4

B

Vraag 5

A

Vraag 6

B

Vraag 7

A

Vraag 8

C

Vraag 9

Neuronen geven neurotransmitters af. Deze neurotransmitters binden zich post-synaptisch aan de dendrieten van een volgend neuron. Doordat de neurotransmitters hier binden aan receptoren gaan er (niet voltage gevoelige, maar neurotransmitter gevoelige) poorten open waardoor lokaal de rustpotentiaal verkleind (EPSP), dan wel vergroot (IPSP) wordt. Deze fluctuaties in de rustpotentiaal kunnen op verschillende momenten en op verschillende plekken van de dendrieten of soma optreden. Als deze fluctuaties elkaar snel genoeg opvolgen en/of de afstand ertussen klein genoeg is, dan kunnen de afzonderlijke EPSP’s en IPSP’s bij elkaar opgeteld worden (temporele en spatiele sommatie). Deze fluctuaties in het potentiaalverschil kunnen zich verspreiden naar de axonheuvel.

Vraag 10

Als het netto-effect van de EPSP’s en IPSP’s bij de axonheuvel voldoende depolarisatie als gevolg heeft (> drempelwaarde), dan zullen voltage-actieve natrium poorten in het axon zich openen, waardoor er opeens veel natrium ionen het axon binnen gaan. Deze inwaartse stroom van positief geladen ionen heeft tot gevolg dat het axon nog verder depolariseert. Hierdoor gaan er nog meer natriumpoorten open en wordt de binnenzijde van het axon nog verder gedepolariseerd door de snelle instroom van natrium. Deze snelle depolarisatie noemen we een actiepotentiaal (AP) en deze verspreidt zich van het begin van de axon, de axonheuvel, naar het einde, de presynaptische terminal of eindknop. N.B.: Binnen een cel zijn alle AP’s ongeveer gelijk wat betreft grootte. Dit wordt wel de ‘All-or-none law’ genoemd; de grootte van de AP is onafhankelijk van de intensiteit van de stimulus die het initieerde. Dat wil zeggen dat als er een depolarisatie in de cel plaatsvindt die boven de drempel komt, of dit nu 1 mV is of 20 mV, de AP onder normale omstandigheden elke keer dezelfde grootte heeft. De frequentie waarmee een neuron AP vuurt, is overigens wel afhankelijk van de intensiteit van de stimulus die het initieerde.

Vraag 11

Het antwoord op deze vraag is vooral niet: door de natrium-kalium pomp! Deze is namelijk te langzaam. Wanneer het begin van het axon positief geladen is, sluiten de natriumpoorten zich zodat er geen natrium ionen meer naar binnen kunnen, hoewel ze dit volgens de concentratiegradiënt nog steeds wel willen. Om toch weer terug te komen op de rustpotentiaal gaan de kaliumpoorten open zodat kalium- ionen naar buiten kunnen. Enerzijds door de concentratiegradiënt, aangezien er meer kalium binnen de cel zit dan buiten de cel. Anderzijds door de elektrische gradiënt, aangezien de lading binnen positief is door de depolarisatie die de instroom van Na+ heeft veroorzaakt. Ook zullen negatief geladen chloride-ionen naar binnen stromen omdat deze niet meer buitengehouden worden door de elektrische gradiënt.

Vraag 12

Na het vuren is een cel tijdelijk niet meer aan te zetten tot het vuren van nog een actiepotentiaal. Dit wordt refractaire periode genoemd. De oorzaak hiervan is dat de natrium- en kaliumpoorten tijdelijk niet meer gevoelig zijn voor spanningsverschillen en hierdoor dicht blijven. Dit wordt ook wel de absolute refractaire periode genoemd. Na circa 1 milliseconde is het (toch) mogelijk om met een bovengemiddeld intense stimulus tot een AP te komen. De poorten reageren dan namelijk weer enigszins op spanningsverschillen. Dit wordt ook wel de relatieve refractaire periode genoemd. N.B.: De cel is tijdens de relatieve refractaire periode gehyperpolariseerd omdat de kaliumpoorten zich te laat hebben gesloten. Hierdoor is de cel ‘extra negatief’ (> -70 mV) en wordt het dus ook minder makkelijk om een depolarisatie/AP te realiseren.

Vraag 13

Door het AP gaan er natriumpoorten open in het axon en neemt de natriumconcentratie in de cel vlak bij de poort toe. Binnen in de cel verplaatsen de natrium ionen zich naar aangrenzende gebieden vanwege het elektrische en concentratiegradiënt. Bij deze aangrenzende plekken (die nog niet eerder zijn gestimuleerd) gaan de voltage-gevoelige natriumpoorten ook open in reactie op de positief geladen natrium ionen die naar deze plek zijn verspreid. Hierdoor komen er weer nieuwe natrium ionen binnen die zich weer verplaatsen, en zo door. Wanneer natrium ionen een cel zijn binnen gekomen, verspreiden deze zowel naar links als naar rechts door de elektrische- en concentratiegradiënten. Echter, natriumionen die stromen in de richting waar de AP al langs is geweest (‘de verkeerde richting’), hebben daar weinig invloed. De cel is daar namelijk in de refractaire periode. Dat wil zeggen: de neuron kan op deze plek geen AP genereren omdat de natrium en kaliumpoorten daar tijdelijk ongevoelig zijn voor spanningsverschillen en dicht blijven. Hierdoor kan er geen uitwisseling van ionen plaats vinden en dus ook geen AP. Ionen die (toevallig) wel de andere kant op zijn verspreid (“in de juiste richting”), kunnen wel poorten openzetten en daarmee de AP voortzetten.

Vraag 14

Het probleem met (dunne) axonen is, dat het slechte elektrische geleiders zijn. Dit betekent dat de stroom van positieve ionen niet ver en snel doorstroomt naar de eindknop. Zo zou signaaloverdacht tussen verschillende neuronen veel te langzaam verlopen (stel je verbrandt je vinger en komt hier pas na 10 seconden achter). Om de stroom van AP’s sneller te laten verlopen hebben neuronen een isolatielaag van vet om de axon heen; de myelinelaag. Hierdoor is het niet nodig om op elk punt van het axon een (trage) uitwisseling van ionen met de omgeving te laten plaatsvinden om een AP te veroorzaken. Doordat de natrium ionen niet door de myeline laag terug naar buiten kunnen stromen, verspreiden deze zich verder door het axon heen. Door deze verplaatsing van natrium ionen stroomt de positieve lading sneller richting de eindknop. Er is echter nog een probleem; de gemyeliniseerde axon is niet een supergeleider en de AP zal niet in één keer van de axonheuvel naar de eindknop vliegen. We hebben zo nu en dan een extra stoot natrium ionen nodig om de AP levend te houden. De natrium ionen kunnen echter niet door de myelinelaag heen. Daarom is er om de zoveel millimeter een zogenaamde knoop van Ranvier. Hier bevindt zich geen myeline en kunnen de natriumionen naar binnen en zodoende is het weer mogelijk tot een AP te komen. Zo springt het AP binnen het axon van knoop naar knoop in een hoog tempo (‘saltatory conduction’), soms wel 120 meter per seconde. Hier komt ook weer het belang van het rustpotentiaal naar voren: doordat het potentiaalverschil in een precair evenwicht gehouden wordt bij de knopen van Ranvier, kan in heel snelle tijd een depolarisatie plaats vinden, waardoor het actiepotentiaal zeer rap weer verder doorgegeven kan worden.

Hoe is het zenuwstelsel opgebouwd? - Tentamen 3

Vraag 1

Welk van de onderstaande gebieden speelt een centrale rol in het werkgeheugen (working memory)?

  1. De prefrontale cortex

  2. De hippocampus

  3. De sensorische cortex

Vraag 2

Wat is een spinale zenuw?

  1. Een gemengde zenuw

  2. Een motorische zenuw

  3. Een sensorische zenuw

Vraag 3

Welk deel van de cerebrale cortex kan je niet zien bij een ventraal aanzicht van het brein?

  1. De temporale kwab

  2. De frontale kwab

  3. De pariëtale kwab

Vraag 4

De frontaalkwab is verantwoordelijk voor een scala aan psychologische functies. Welke van de volgende functies wordt niet door de frontaalkwab verzorgd?

  1. Inhibitie

  2. Werkgeheugen

  3. Taalbegrip

Vraag 5

Een ‘out-of-body’ ervaring (je eigen lichaam zien alsof je erbuiten zweeft) hebben mensen weleens als ze bijna komen te overlijden. Een aantal wetenschappers zijn erin geslaagd om mensen een ‘out-of-body’ te geven door ze op een bepaald deel van de cerebrale cortex te stimuleren. Welke hersenkwab hebben deze wetenschappers waarschijnlijk gestimuleerd?

  1. Frontaalkwab

  2. Temporaalkwab

  3. Occipitaalkwab

Vraag 6

Wat is een belangrijke beperking van eeg (electro-encefalografie)?

  1. De relatief lage spatiele resolutie

  2. De relatief lage temporele resolutie

  3. Dat je alleen activiteit uit gebieden diep onder de schedel kan meten met deze techniek

Vraag 7

Welk van de volgende mogelijkheden geeft de correcte volgorde van transmissie van informatie binnen een neuron?

  1. Dendriet, axon, cellichaam

  2. Cellichaam, dendriet, axon

  3. Dendriet, cellichaam, axon

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Vraag 2

A

Vraag 3

C

Vraag 4

C

Vraag 5

B

Vraag 6

A

Vraag 7

C

Hoe hebben de hersenen zich genetisch gezien evolutionair ontwikkeld? - Tentamen 4

Vragen

Vraag 1

Het proces van proliferatie betreft:

  1. De aanmaak van nieuwe cellen

  2. De migratie van primitieve neuronen en glia

  3. De formatie van dendrieten en een axon

Vraag 2

Het optreden van ischemie of een bloeding in de hersenen, aangeduid als cerebrovascular accident, doodt neuronen omdat:

  1. Overprikkeling optreedt

  2. Het glutomaat depot in de neuronen sterk toeneemt

  3. De natrium-kalium pomp overmatig gestimuleerd wordt

Vraag 3

Een beroerte doodt neuronen op 2 manieren. Welke zijn dat?

  1. Eerst door overstimulatie, en dan door onderstimulatie

  2. Eerst door onderstimulatie, en dan door overstimulatie

  3. Eerst door overstimulatie, en dan door denervatie-gerelateerde overgevoeligheid

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Vraag 2

A

Vraag 3

A

Wat zegt de biologische psychologie over het zicht en de verwerking van hetgeen je ziet? - Tentamen 5

Vragen

Vraag 1

Staafjes (rods) en kegeltjes (cones) zijn de receptoren van het oog. Kegeltjes:

  1. Dragen hun naam door hun vorm

  2. Reageren al bij weinig licht

  3. Bevinden zich met name in de periferie van de retina

Vraag 2

Elke cel van het visuele systeem heeft een receptief veld. Wat is de meest adequate beschrijving hiervan?

  1. Een receptief veld is dat deel van het visuele veld waardoor de cel geexciteerd wordt

  2. Een receptief veld is dat deel van het visuele veld waardoor de cel geinhibeerd wordt

  3. Een receptief veld is dat deel van het visuele veld waardoor de cel geexciteerd of geinhibeerd wordt

Vraag 3

Stel je voor: je focust op een stip in het midden van je visuele veld. Helemaal rechts in je visuele veld wordt een rode stip geprojecteerd. Deze stip wordt verwerkt:

  1. In het linker corpus geniculatum laterale

  2. In de visuele cortex van de rechter hemisfeer

  3. In de temporale hemiretina van het rechteroog

Vraag 4

Staafjes (rods) en kegeltjes (cones) zijn de receptoren van het oog. Staafjes:

  1. Reageren bij fel licht

  2. Zijn er meer dan kegeltjes

  3. Zijn essentieel voor het zien van kleur

Vraag 5

Wat is de reden dat het parasympatisch zenuwstelsel ook wel het craniosacraal zenuwstelsel genoemd wordt?

  1. Omdat de uittreding uit het ruggenmerg van de zenuwen die de organen innerveren craniaal of sacraal plaatsvindt

  2. Omdat dit deel van het zenuwstelsel alle organen van craniaal tot sacraal gelegen innerveert

  3. Omdat de organen die door dit deel van het zenuwstelsel geinnerveerd worden craniaal of sacraal liggen

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Vraag 2

C

Vraag 3

A

Vraag 4

B

Vraag 5

A

Hoe werken de andere zintuigen? - Tentamen 6

Vragen

Vraag 1

De “hammer”, “anvil” en “stirrup” zijn botjes in het oor. Waar zijn ze voor bedoeld?

  1. Geluidsgolven (luchtdruk) omzetten in een vloeistofdruk

  2. Geluidsgolven (luchtdruk) omzetten in een vloeistofdruk en de druk van de geluidsgolven vergroten

  3. Geluidsgolven (luchtdruk) omzetten in een neurale response

Vraag 2

Welke van de volgende cellen is geen receptor?

  1. Een simpele cel

  2. Een schijf van Merkel

  3. Een haarcel

Vraag 3

Welk van de volgende structuren bereikt een geluidsgolf die het oor binnentreedt het eerst?

  1. Hamer, aambeeld, stijgbeugel (hammer, anvil, stirrup of malleus, incus, stapes)

  2. Het trommelvlies (eardrum)

  3. Het slakkenhuis (cochlea)

Vraag 4

Geluidsgolven hebben drie karakteristieken. Welke zijn dat?

  1. Golfvorm, toonhoogte, fase

  2. Frequentie, golfvorm, amplitude

  3. Frequentie, luchtdruk, toonhoogte

Vraag 5

Een haarcel is een receptor voor:

  1. Geluid

  2. Tast

  3. Geur

Vraag 6

Welke uitspraak klopt?

  1. De spinale zenuwen ontvangen de sensorische informatie van de gehele huid

  2. De verschillende dermatomen overlappen elkander niet

  3. De huid die in verbinding staat met een enkele sensorische spinale zenuw is een dermatoom

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

A

Vraag 3

B

Vraag 4

B

Vraag 5

A

Vraag 6

C

Wat is motoriek en hoe werkt het? - Tentamen 7

Vragen

Vraag 1

Wat is een voorbeeld van een ballistische beweging?

  1. Een kniepeesreflex

  2. Een draad door een naald steken

  3. Een voorwerp oprapen

Vraag 2

Mark heeft last van willekeurige bewegingen. Zijn ledematen vertonen een soort spasmen, soms maakt hij grotere doelloze bewegingen en zijn gezicht vertrekt ook (maakt een soort grimassen). Hij kan deze spontaan opkomende bewegingen maar moeilijk onderdrukken. Aan welke hersenstructuur heeft Mark waarschijnlijk schade opgelopen?

  1. Het cerebellum

  2. De premotor cortex

  3. De basale ganglia

Vraag 3

Spierspoeltjes (muscle spindles):

  1. voorkomen dat spieren te krachtig samentrekken

  2. detecteren toenames in spierspanning

  3. detecteren uitrekking van een spier

Vraag 4

Welke neurotransmitter wordt er gebruikt in de neuromusculaire synaps?

  1. Acetylcholyne

  2. Glutamaat

  3. Noradrenaline

Vraag 5

Wat gebeurt er in een spier wanneer de strekreceptor (muscle spindle) geactiveerd wordt?

  1. De spier zal zich strekken

  2. Een heersende samentrekking in de spier zal geremd worden

  3. De spier zal samentrekken

Vraag 6

Wat zijn de 2 hoofdbanen die vanuit de cortex afdalen ten behoeve van bewegingscontrole?

  1. De dorsolaterale en ventromediale banen

  2. De contralaterale en ipsilaterale banen

  3. De sympatische en parasympatische banen

Vraag 7

De ventromediale tractus in het ruggenmerg bevat axonen die belangrijk zijn voor:

  1. Het behouden van de balans en rompbewegingen

  2. Het bewegen van de ledematen

  3. Het bewegen van de contralaterale lichaamshelft

Vraag 8

De premotor cortex is met name betrokken in:

  1. Het organiseren van bewegingen in de ruimte en t.o.v. een doel, bijvoorbeeld het oppakken van een mok

  2. Het plannen van complexe taken, bijvoorbeeld het koken van een meergangendiner

  3. Het aan elkaar rijgen van een snelle serie bewegingen, bijvoorbeeld wanneer je een snel muziekstuk speelt op je instrument

Vraag 9

Welke uitspraak is juist?

Uitspraak 1: Spiegelneuronen zijn actief tijdens het voorbereiden van een beweging

Uitspraak 2: Spiegelneuronen zijn actief tijdens het waarnemen van een beweging die door iemand anders wordt uitgevoerd

  1. Uitspraak 1 is niet waar, uitspraak 2 is waar

  2. Uitspraak 1 is waar, uitspraak 2 is niet waar

  3. Uitspraak 1 en 2 zijn beiden waar

Vraag 10

Plotselinge rek van een spier activeert een negatief terugkoppelsysteem. Het startsignaal komt van:

  1. Het Golgi peeslichaampje (Golgi tendon organ)

  2. Het cerebellum

  3. De spierspoeltjes

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Vraag 2

C

Vraag 3

C

Vraag 4

A

Vraag 5

C

Vraag 6

A

Vraag 7

A

Vraag 8

A

Vraag 9

C

Vraag 10

C

Wat is slaap? - Tentamen 8

Vragen

Vraag 1

Hoe verschilt de slaap aan het eind van de nacht van de slaap aan het begin van de nacht (bij normale slaap)?

  1. De slaap aan het eind van de nacht bevat meer diepe slaap (fase III en IV) dan de slaap aan het begin van de nacht

  2. De slaap aan het eind van de nacht bevat meer REM slaap dan de slaap aan het begin van de nacht

  3. Aan het eind van de nacht zijn de slaapcycli langer dan aan het begin van de nacht

Vraag 2

In welk hersengebied ligt de suprachiasmatische nucleus?

  1. In de hypofyse

  2. In de hypothalamus

  3. In de hippocampus

Vraag 3

Wat gebeurt er wanneer proefdieren in een omgeving zonder licht worden gehouden?

  1. Het slaap-waakritme van de dieren gaat ' vrij lopen ' (free running rhythm) met een periode net korter of net langer dan 24 uur

  2. De proefdieren wennen binnen enkele dagen aan de situatie en vertonen daarna een normaal 24-uurs slaap-waakpatroon

  3. De proefdieren gaan een verbrokkeld slaap-waakpatroon vertonen waar geen cycliciteit meer in herkend kan worden

Vraag 4

Wanneer een persoon in REM slaap is vertoont het EEG:

  1. Regelmatige, laag-voltage, langzame golven

  2. Onregelmatige, laag-voltage, snelle golven

  3. Regelmatige, hoog-voltage, langzame golven

Vraag 5

Mensen met slaap-apneu worden vaak vermoeid wakker na een nacht slapen. Wat is daarvan de voornaamste oorzaak?

  1. Ze hebben te weinig REM slaap gedurende de nacht

  2. Ze worden vaak wakker, omdat ze regelmatig stoppen met ademhalen tijdens het slapen

  3. Ze hebben te weinig diepe slaap gedurende de nacht

Vraag 6

Welke bewering over melatonine klopt?

  1. Melatonine wordt uitgescheiden door de hypothalamus. Dit hormoon wordt 's nachts nauwelijks geproduceerd.

  2. Melatonine wordt uitgescheiden door de pijnappelklier. Dit hormoon zorgt er in belangrijke mate voor dat de biologische klok synchroon loopt met het dag-nachtritme.

  3. Melatonine wordt uitgescheiden door de hypofyse. Dit hormoon heeft een grote invloed op onze alertheid.

Vraag 7

De intrede van de REM slaapperiode gaat gepaard met een van de volgende modulatoire neurotransmitters. Welke?

  1. Acetylcholine

  2. Noradrenaline

  3. Serotonine

Vraag 8

Bij dieren die lang slapen is de proportie REM slaap tegenover slaapduur _________ bij dieren die korter slapen. Wat moet er op de lege plek worden ingevuld?

  1. Groter dan

  2. Even groot als

  3. Kleiner dan

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

B

Vraag 3

A

Vraag 4

B

Vraag 5

B

Vraag 6

B

Vraag 7

A

Vraag 8

A

Hoe werkt interne regulatie van temperatuur, dorst en honger? - Tentamen 9

Vragen

Vraag 1

Chronisch verhoogde insulineniveaus leiden tot een verhoogde eetlust:

  1. Door de opname van glucose in de (lever en vet)cellen te remmen, waardoor deze cellen te weinig voedingsstoffen krijgen.

  2. Door een direct effect van insuline op hersengebieden die de eetlust bevorderen

  3. Via een verlaging van bloedglucoseconcentraties, doordat glucose sneller en in verhoogde mate vanuit het bloed de (lever en vet)cellen in wordt gesluisd.

Vraag 2

Wat doet een laboratoriumdier als de onderzoeker de temperatuur van het preoptisch gebied en anteriore hypothalamus (POA/AH) verlaagt, terwijl het dier zich in een warme omgeving bevindt?

  1. Het dier gaat dan rillen

  2. Het dier gaat hijgen of zweten

  3. Er gebeurt niets, zolang de receptoren bij het ruggenmerg en in de huid geen verlaagde temperatuur registreren

Vraag 3

Welk van de volgende hormonen speelt een belangrijke rol in de waterhuishouding?

  1. Oxitocine

  2. Melatonine

  3. Vasopressine

Vraag 4

Welke van de volgende beweringen over vasopressine (oftewel antidiuretisch hormoon) klopt NIET?

  1. Vasopressine wordt gesecreteerd (uitgescheiden) door de nieren

  2. Vasopressine zorgt voor sterkere re-absorbtie van water uit de primaire urine en beperkt daarmee verlies van water uit het lichaam.

  3. Vasopressine verhoogt de bloeddruk via vasoconstrictie (bloedvatvernauwing)

Vraag 5

Leptine speelt een rol in:

  1. De lange-termijn regulatie van voedselinname

  2. De afbraak van vetmoleculen om energie te produceren

  3. Het beëindigen van een maaltijd (verzadigingssignaal)

Antwoordindicatie

Vraag 1

C

Vraag 2

A

Vraag 3

C

Vraag 4

A

Vraag 5

A

Hoe verhouden emoties, stress en gezondheid zich ten opzichte van elkaar? - Tentamen 11

Vragen

Vraag 1

Wat is het verschil in het nemen van emotionele beslissingen tussen patienten met schade aan de prefrontale cortex en gezonde mensen?

  1. De patienten met schade aan de prefrontale cortex nemen betere emotionele beslissingen

  2. De patienten met schade aan de prefrontale cortex nemen slechtere emotionele beslissingen

  3. Er is geen verschil

Vraag 2

Welk hormoon wordt als eindproduct door de HPA-as afgescheiden?

  1. ACTH (adrenocotricotrophic hormone)

  2. Adrenaline

  3. Cortisol

Vraag 3

Wat is de belangrijkste conclusie van onderzoek naar de James-Lange theorie?

  1. Met name activiteit van verschillende spieren draagt in belangrijke mate bij aan de intensiteit van gevoel

  2. Een lichamelijke reactie is afdoende voor het ervaren van gevoel

  3. Met name activiteit in het autonome zenuwstelsel draagt in belangrijke mate bij aan de intensiteit van gevoel

Vraag 4

Wat is het gevolg van schade aan de amygdala bij mensen?

  1. De schade leidt tot agressief gedrag

  2. De schade geeft interpretatieproblemen bij bepaalde sociale stimuli

  3. De schade leidt tot teruggetrokken sociaal gedrag

Vraag 5

Stel je voor dat je een patient aan het testen bent. Hoewel de patient reageert op emotionele stimuli, is de patient niet in staat de juiste beslissing te nemen in reactie op een emotionele stimulus. Waaraan is het meest waarschijnlijk hersenschade te zien als je deze patient in de MRI-scanner zou zetten?

  1. De amygdala

  2. De hypothalamus

  3. De prefrontale cortex

Vraag 6

Als je tijdelijk je eigen linkerhersenhelft deactiveert, heeft dit gevolgen voor hoe je emoties ervaart. Welk van de onderstaande gevolgen zal dit hebben?

Gevolg 1: je zal negatieve emoties tijdelijk minder sterk voelen

Gevolg 2: je zal tijdelijk minder goed zijn in het beoordelen van emoties

  1. Alleen gevolg 1 zal optreden

  2. Alleen gevolg 2 zal optreden

  3. Zowel gevolg 1 als 2 zullen optreden

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

C

Vraag 3

C

Vraag 4

B

Vraag 5

C

Vraag 6

B

Hoe werkt leren, het geheugen en intelligentie? - Tentamen 12

Vragen

Vraag 1

Welk van de onderstaande ionen speelt de meest directe rol in het tot stand komen van de synaptische modificatie bij LTP (long-term potentiation)?

  1. Het calcium ion

  2. Het natrium ion

  3. Het magnesium ion

Vraag 2

Onderzoek bij amnesiepatienten heeft tot de conclusie geleid dat mensen ________ type geheugen hebben, en dat geheugen afhankelijk is van ________ in de hersenen. Wat moet er op de open plaatsen komen te staan?

  1. Meer dan een (1); meerdere locaties

  2. Een (1); Een (1) locatie

  3. Meer dan een (1); Een (1) locatie

Vraag 3

LTP is het neurale mechanisme dat ten grondslag ligt aan ons:

  1. Semantisch geheugen

  2. Lange-termijn geheugen

  3. Korte-termijn geheugen

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Vraag 2

A

Vraag 3

B

Hoe werken de cognitieve functies in de hersenen? - Tentamen 13

Vragen

Vraag 1

De linker- en rechterhersenhelft lijken duidelijk verschillende functies te hebben. Welke functie is veel beter ontwikkeld in de rechterhemisfeer dan in de linkerhemisfeer in de meeste mensen?

  1. Tastvermogen

  2. Taalvermogen

  3. Ruimtelijk vermogen

Vraag 2

Bij welk bewustzijnsparadigma kan je niet rapporteren wat je hebt gezien, omdat aandacht tijd nodig heeft om zich op een object te richten?

  1. Change blindness

  2. Inattentional blindness

  3. Attentional blink

Antwoordindicatie

Vraag 1

C

Vraag 2

C

Wat zijn mentale ziekten en hoe kun je deze indelen? - Tentamen 14

Vragen

Vraag 1

Welk van de onderstaande farmaca is geen antidepressivum?

  1. Een antagonist van de serotoninerge 5HT2 receptor

  2. Een MAO remmer (MAO inhibitor)

  3. Een selectieve serotonine heropname remmer (selective serotonine reuptake inhibitor)

Vraag 2

Welk van de volgende statements over de hersenen van schizofrene patiënten klopt niet?

  1. Er zijn, gemiddeld genomen, veranderingen in de normale assymetrie

  2. Er zijn vaak milde tekenen van neurale degeneratie zichtbaar

  3. Ze zijn gemiddeld iets kleiner dan in gezonde mensen

Vraag 3

Type II (ook wel type B) alcoholisme openbaart zich vaak al op jonge leeftijd (voor het 25e levensjaar). Dit type alcoholisme wordt tevens gekenmerkt door:

  1. Een sterkere genetische basis dan type 1

  2. Een minder ernstig verloop dan type 1

  3. Een ongeveer gelijke incidentie (gelijke mate van voorkomen) in mannen en vrouwen

Vraag 4

Elektroconvulsieve therapie (ECT) heeft met name een positief effect op de symptomen van:

  1. Depressie

  2. Schizofrenie

  3. Zowel schizofrenie als depressie

Vraag 5

Dopamine activiteit en activiteit in de nucleus accumbens correleren het hoogste met:

  1. Hoe lekker, fijn of plezierig men iets vindt

  2. Hoe onplezierig iets wordt gevonden

  3. Hoe groot de drang is om iets te bemachtigen

Vraag 6

In het lichaam wordt alcohol eerst afgebroken tot acetaldehyde en vervolgens tot acetylzuur (acetic acid). Welke uitspr(a)ak(en) is / zijn juist met betrekking tot dit proces?

Uitspraak 1: Acetylzuur is al in gematigde dosering toxisch en produceert symptomen waaronder hartkloppingen, misselijkheid en buikpijn

Uitspraak 2: De omzetting van acetaldehyde in acetylzuur wordt gekatalyseerd door het enzym acetaldehyde dehydrogenase.

  1. Uitspraak 1 en 2 zijn beide juist

  2. Uitspraak 1 is onjuist, uitspraak 2 is juist

  3. Uitspraak 2 is onjuist, uitspraak 1 is juist

Vraag 7

Hoe beïnvloedt alcohol het functioneren van de hersenen?

  1. Het blokkeert glutamata receptoren

  2. Het verlengt de inhibitoire effecten van GABA

  3. Via beide bovengenoemde mechanismen

Vraag 8

Een van de volgende symptonen behoort niet tot de verschijnselen van schizofrenie. Welke is dat?

  1. Vervlakt affect (affective flattening)

  2. Tardieve dyskinesie

  3. Sociale terugtrekking

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Vraag 2

B

Vraag 3

A

Vraag 4

A

Vraag 5

C

Vraag 6

B

Vraag 7

C

Vraag 8

B

 

 

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public
Check more of this topic?

Image

This content is also used in .....
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Statistics
1662